Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
14-01-2009
Marek Hlasko, Tillie Olsen, Rudolf Hagelstange, Anatoli Rybakov, Werner Helwig, Zacharias Topelius, Isaäc da Costa, Ida Dehmel
De Poolse schrijver Marek Hlasko werd geboren op 14 januari 1934 in Warschau. Hij had allerlei baantjes tot hij in 1955 groot opzien baarde met zijn eerste verhalen. Zijn schokkende taalgebruik maakte van hem de woordvoerder van een hele generatie. Van 1955 tot 1957 was hij redacteur van het weekblad "Po Prostu" , waarin de toonaangevende intelligentia publiceerde. In 1958 reisde hij naar Westeuropa. Toen zijn visum niet verlengd werd keerde hij niet naar Polen terug.Hij stierf al op 35-jarige leeftijd aan een overdosis tabletten en alcohol in Wiesbaden.
Uit: Piekni dwudziestoletni / The Beautiful Twenty-Year Olds (1966)
"I have come to know many cunning people in my life: I have known those who sold sugar for morphine, the sellers of Persian carpets which were made two hours earlier in Tel-Aviv's Ben-Jehuda Street; during the occupation I knew a guy who loaded himself with diamonds by selling flour to Jews and telling them it was poison that would save them from suffering when there was no way out but I have never met a man as faultlessly cunning as Ford. I think I can write so with confidence, for I know how many people, ideas and films this man has wasted, being most cunning and foxy opportunist who pretended to be most embittered and infuriated by the stupidity of the authorities. 'Osmy dzien' was a bad story, yet could have been turned into a good film. But you need to be able to make good films. Ford, who knows Warsaw only through his car windows, moved the plot to the Old Town; Agnieszka wanders along sugary-sweet streets; those streets are filled with extras dressed in T shirts and pretending to be lumpenproletariat elements who accost her. The point of the story, which I unfortunately bungled, though I like its idea, was as follows: the girl who can see the grime and sleaze of it all wants only one thing for herself and her boyfriend - a beautiful start to their love. The idea of Ford's film is that people have nowhere to fuck, which is obviously untrue, for you can fuck anywhere The film was to win him a Cannes award, recognition by the Marxist critics [who had made a spectacular, adaptive conversion after the "breakthrough"] and subtle criticism from party authorities. It turned out a piece of shit - unluckily for Ford, but luckily for myself.
Marek Hlasko (14 januari 1934 14 juni 1969)
De Joods-Amerikaanse schrijfster, dichteres en feministe Tillie Lerner Olsen werd geboren in Omaha (Nebraska) op 14 januari 1912. Olsen die een zeer linkse politieke overtuiging was toegedaan en onder meer allerlei vakbondsactiviteiten ondernam (ze kwam er zelfs een tijdje voor in de gevangenis), schreef over de beslommeringen van 'gewone' vrouwen en andere alledaagse sociale onderwerpen. Haar literaire werk diende tot inspiratie van diverse feministische schrijfsters. Alhoewel ze slechts weinig boeken heeft geschreven, worden het feministische "Tell Me a Riddle" uit 1961 (een bundel van vier korte verhalen) en het niet afgemaakte "Yonnondio: From the Thirties" uit 1974 (laatste gaat over de Grote Depressie) als klassieke meesterwerken beschouwd. Voor de eerste won ze de O. Henry Award.
i want you women up north to know
i want you women up north to know how those dainty children's dresses you buy at macy's, wannamakers, gimbels, marshall fields, are dyed in blood, are stitched in wasting flesh, down in San Antonio, "where sunshine spends the winter."
I want you women up north to see the obsequious smile, the salesladies trill "exquisite work, madame, exquisite pleats" vanish into a bloated face, ordering more dresses, gouging the wages down, dissolve into maria, ambrosa, catalina, stitching these dresses from dawn to night, in blood, in wasting flesh.
Tillie Olsen (14 januari 1912 1 januari 2007)
De Duitse dichter en schrijver Rudolf Hagelstange werd geboren op 14 januari 1912 in Nordhausen. Van 1931 tot 1933 studeerde hij filologie in Berlijn. In 1939 bezocht hij de Reichspresseschule. Tijdens WO II diende hij als inlichtingenofficier. In 1944 was hij oorlogsverslaggever in Frankrijk en Italië. Na de oorlog verscheen zijn eerste dichtbundel met 35 sonnetten: Venezianisches Credo. Behalve gedichten schreef hij ook essays en romans en was hij als uitgever werkzaam.
Uit: Venezianisches Credo.
Sonett 11
Wie faß ich ihn, den dreimal Hochgebauten,
den Alterslosen und Unbenennbaren!
Wo ist ein Wort, das seinen Urstand wahren
und seinen Glanz auffangen kann. Wir schauten
die Sterne an und wurden sein nicht inne;
und nicht des Mondes Strahl, der träumerische,
und nicht das Schuppenkleid der Fische
genügen ihm. Und der Gebirge Zinne,
die höchste, und des Adlers kühne Schwinge,
die Wolke und der Blitz - sie sind nur Blicke,
zu ihm gerichtet, ohne ihn zu sehn.
Er atmet aus den Winden, die ihm wehn,
und duftet aus der Rose, die ich pflücke,
Er ist die Melodie, nach der ich singe.
Rudolf Hagelstange (14 januari 1912 5 augustus 1984)
De Russische schrijver Anatoli Rybakov werd geboren op 14 januari 1911 in Tsjernihiv. Rybakov wijdde zich na de oorlog geheel aan de literatuur. De enige roman, die van hem in het Nederlands verscheen was 'Het zware zand' over het antisemitisme. 'De kinderen van de Arbat' betekende in de Sovjetunie een sensatie omdat dit grotendeels autobiografische werk een radicale afrekening met het stalinisme inhield. De Arbat is een bekende hoofdstraat in Moskou, waar enkele van de figuren uit het boek wonen. Het verhaal speelt in 1934 aan de vooravond van de grote politieke processen, waarbij bekende politieke leiders op instigatie van Stalin werden geliquideerd. Rybakov beschrijft het lot van een jonge student, die onschuldig in de gevangenis belandt en later naar Siberië wordt verbannen. Opmerkelijk is, dat in deze roman Stalin zelf als een van de hoofdfiguren optreedt.
Uit: The Children of the Arbat
Stalin put aside his book, got up, and paced around the room clutching his pipe. He stopped at the window and gazed out at the familiar sight of the yellow and white Arsenal building and the bronze cannons lined up along its facade.
The diplomat from Motovilikha! It wasn't an unarmed Germany that posed a threat, it was Japanese troops in Manchuria, in our rear in the Far East. Budyagin knew that perfectly well, however limited his outlook. He hadn't come to talk about Hitler.
He'd come to make it known that there were people in the Party who had their own point of view, and that they were defending their right to their point of view, and that at the proper time they would advance it against his point of view. Budyagin hadn't come on his own initiative, he was too unimportant. He'd come on instructions from the same people who had allegedly helped him, Stalin, to rout his enemies, the same people he was supposed to rely on, and was relying on, because he had to, otherwise they'd get rid of him the way they'd got rid of the others. They thought he was indebted to them for everything.
They were profoundly misguided. The true leader emerges by himself, he owes his power to himself alone. Otherwise he is not a leader, but a puppet. They hadn't chosen him, he had chosen them. They hadn't pushed him to the front, he had pulled them along behind him. It wasn't they who had helped him to consolidate himself, it was he who had raised them to the pinnacles of state power. They had become what they were solely because they had taken their places alongside him.
Anatoli Rybakov (14 januari 1911 23 december 1998)
De Duitse dichter en schrijver Werner Helwig werd op 14 januari 1905 in Berlijn geboren. De toenmalige jeugdbeweging is van grote invloed op zijn werk geweest. Helwig behoorde tot de Nerother Wandervogel en bracht midden jaren twintig lang door op de burcht Waldeck, waar het landelijke centrum van de Wandervogel gevestigd was. Ook maakte hij jarenlang trektochten door Scaninavië, Ijsland, Ierland, Spanje en Griekenland. De oorlogsjaren bracht hij door in Liechtenstein, daarna woonde hij tot aan zijn dood in Genève.Internationaal bekend werd Helwig met het eerste deel van zijn Hellas-trilogie: Raubfischer in Hellas uit 1939.
Uit: Raubfischer in Hellas
Ich gab nicht nach und hielt ihm entgegen, daß der Mensch, der in den Zentralen der Hochzivilisation lebe, sozusagen in der Urzelle seiner selbst bedroht sei. Die Luft sei nicht mehr in Ordnung, an den Nahrungsmitteln wirkten sich schädliche, kaum kontrollierbare Einflüsse aus, wegen der Übervölkerung nehme der Verkehr ständig zu. Man wisse nicht mehr, wohin das führen solle. Es sei keine Zukunft mehr da, der man geruhig und in Erwartung eines vergnüglichen Lebensabends entgegengedeihen könne. Man müsse von Moment zu Moment überleben und freue sich der erfochtenen Siege kaum. Denn schon wäre die nächste Sorge da und würde die Kraft von gestern und morgen zugleich verbrauchen. Er jedoch hätte sich in eine, wie er selbst dargestellt - Räubergesellschaft zurückgezogen, die sich, alles überspringend, an die Spitze des Vernichtungszuges gesetzt hätte, der, man wisse nicht wann, jedenfalls irgendwo im neunzehnten Jahrhundert, aufgebrochen sei, um der Welt die letzte ihrer Stunden aufzuzwingen. Was aber unternähme er, um diese Entwicklung zu stoppen? Während in den Städten Gegenmaßnahmen durchberaten und erprobt würden, hätten seine Freunde nichts Besseres im Sinn, als das Meer, die Lebensweide von einigen hunderttausend Wesen, lahmzulegen und der künftigen Weltverödung die ersten gelungenen Entwürfe zu liefern!
Werner Helwig (14 januari 1905 4 februari 1985)
De Finse dichter en schrijver Zacharias Topelius werd geboren in Nykarleby op 14 januari 1818. Topelius was zweedstalig, zoals destijds zovelen in de hogere maatschappelijke klassen, en hij schreef dan ook in het Zweeds. Wel zeer bijzonder in die tijd was dat hij het Fins ook goed beheerste. In 1831, op dertienjarige leeftijd, ging hij naar Helsinki, waar hij al snel in contact kwam met Johan Ludvig Runeberg, de belangrijkste Finse dichter van de 19e eeuw. Hij woonde zelfs enige tijd bij Runeberg thuis. Topelius haalde zijn eerste graad in 1840, en zijn licentiaat in 1844. In 1848 werd hij doctor in de filosofie. In 1854 werd hij benoemd tot rector de Universiteit van Helsinki. Ook gaf hij Geschiedenis, Zweeds en Statistiek op het lyceum van Helsinki. Van 1841 tot 1860 was hij tevens hoofdredacteur van de krant Helsingfors Gazette. Parallel aan zijn universitaire carrière hield Topelius zich bezig met literatuur. Hij was tamelijk veelzijdig; zo schreef hij honderden gedichten, sprookjes en liederen. Ook schreef hij het libretto voor de eerste Finse opera Kung Karls jakt (De jacht van koning Karel), alsmede de eerste Finse historische roman Hertiginnan af Finland (De Hertogin van Finland). Vandaag de dag worden vooral zijn sprookjes nog het meest gelezen.
Uit: The Birch and The Star
I still know an old story about a boy and a girl who throughout their life only wanted to reach one single goal. How many of us could say the same? Nearly two hundred years ago there was a big distress in Finland. The war raged around the country, towns and houses were burnt, the fields were trod and hundreds of thousands of people died of sword, of hunger, in exile and of frightening diseases. Then neither seen nor heard nothing else but sighs and tears, moans, sorrow, pain and blood; and those who had any hope remaining, could no longer know what to wish for, as the plague of God crossed our country disciplining it strictly; those memories are never forgotten. During this big distress many families were also divided so that a few were taken to the enemies' country, others fled into the forests and woods or to far-away Sweden; the wife knew nothing any more about her husband, the brother about his sister and the father and the mother did not know about their children if they were still alive or already dead. That´s why, when peace came at last and those still being alive returned home, only sparse could not miss a relative nor cry. It is told in a story of Knight Bluebeard that he sent his sister to the tower from which one could see far to the road and every little while was asking her: "Anna, my sister, do you see anyone coming ?" Likewise many asked each other when the cottage seemed gloomy and the dear ones did not arrive: "Is anybody coming?" And usually the answer was: "No one !"-But sometimes it happened as in the fairy-tale of Bluebeard that from far away a small dust cloud was seen on the road and at last a group of refugees who were lookig for their close relations was seen...
Zacharias Topelius (14 januari 1818 12 maart 1898)
Verdraagzaamheid is mede een dier tooverwoorden, waarmede men het onnadenkende verstand van menig welmeenende begoochelt, en hem de verschriklijkste misbruiken onder den naam der heiligste deugden weet op te dringen; een dier leuzen, waarmede men een halve wereld te wapen roept, en ten strijde geleidt tegen alles wat aan de heerschzuchtige oogmerken van hen, die niets in den hemel noch op de aarde boven zich verdragen willen, den minsten tegenstand durft bieden. Zekerlijk noemen het de wolven verdraagzaamheid, wanneer de herders en de honden sluimeren, of zich sluimerend houden, en de schapen ten prooi
[p. 19]origineel laten aan het verscheurende gedierte, hetwelk zy verplicht waren van de kudde te weren en te verdrijven: en de bewoners van alle tucht en strafhuizen zouden het ongetwijfeld zeer verdraagzaam vinden, indien de Overheden de banden, waarin zy tot behoud der maatschappy wederhouden worden, goed vonden los te maken, en hun de vrije macht gaven om naar welgevallen te plonderen en te moorden. Zullen wy dit mede verdraagzaamheid heeten? Neen waarlijk! het staat niet in de macht, noch van weinigen, noch van velen, om door eene willekeurige en partydige naamgeving misbruiken en verkeerdheden tot deugden te heiligen.
Cora never thought for a moment that her young husband could die. Other peopleespecially that expensive specialist who'd come down for the day from London and stuck his long nose into every corner of Brede Place and ended up charging her fifty pounds!he'd whispered that Stevie's lungs were so bad and his body so thin and his fever so persistent that he must be close to the end. But then, contradicting himself, he'd said if another hemorrhage could be held off for three weeks he might improve.
It was true that she had had a shock the other day when she'd bathed Stephen from head to foot and looked at his body standing in the tub like a classroom skeleton. She'd had to hold him up with one hand while she washed him with the other. His skin was stretched taut against the kettledrum of his pelvis.
And hothe was always hot and dry. He himself said he was "a dry twig on the edge of the bonfire."
"Get down, Tolstoi, don't bother him," Cora shouted at the tatterdemalion mutt. It slipped off its master's couch and trotted over to her, sporting its feathery tail high like a white standard trooped through the dirty ranks. She unconsciously snuggled her fingers under his silky ears and he blinked at the unexpected pleasure.
The newspapers kept running little items at the bottom of the page headlined, "Stephen Crane, the American Author, Very Ill." The next day they announced that the American author was improving. She'd been the little bird to drop that particular seed about improvement down their gullets.
Poor Stephenshe looked at his head as he gasped on the pillow. She knew that even in sleep his dream was full of deep, beautiful thoughts and not just book-learning! No, what a profound wisdom of the human heart he'd tapped into. And his thoughts were clothed in such beautiful raiments.
Uit: Bright Lights, Big City (Vertaald door A. Visser)
Het is zes uur 's morgens. Weetje waar je bent? Je bent niet het type dat om deze tijd 's morgens in een tent als deze rondhangt. Maar je bent er, en je kunt niet zeggen dat het terrein totaal onbekend is, hoewel de details een beetje wazig zijn. Je zit in een nachtclub te praten met een meid met een kaal hoofd. De club is óf de Heartbreak óf de Lizard Lounge. Alles zou duidelijk worden als je even het toilet kon binnenglippen en nog een beetje Boliviaans Marspoeder kon innemen. Of misschien ook niet. Een stemmetje in je hoofd blijft volhouden dat t epidemisch gebrek aan helderheid het resultaat van een al te rijkelijk gebruik van neusmiddelen. e nacht heeft reeds die niet waarneembare wenteling gemaakt waarin twee uur verandert in zes uur 's morgens. Je weet dat dat moment al voorbij is, maar je hebt geen zin toe te geven dat je over de streep bent gegaan, waarachter alles nodeloze schade is en de verlamming van rafelige zenuweinden. Een tijdje geleden had je het zinkende schip kunnen verlaten, maar in plaats daarvan ben je dat moment gepasseerd op een kometenstaart van wit poeder en pro eer je op de flash daarvan door te jagen. Op moment zijn je hersenen een samenstel van brigades Boliviaanse soldaatjes. Ze zijn moe en zitten onder de modder van hun lange nachtelijke mars. Ze hebben gaten in hun laarzen en honger.
Im September 1828 verließ der größte Mathematiker des Landes zum erstenmal seit Jahren seine Heimatstadt, um am Deutschen Naturforscherkongreß in Berlin teilzunehmen. Selbstverständlich wollte er nicht dorthin. Monatelang hatte er sich geweigert, aber Alexander von Humboldt war hartnäckig geblieben, bis er in einem schwachen Moment und in der Hoffnung, der Tag käme nie, zugesagt hatte. Nun also versteckte sich Professor Gauß im Bett. Als Minna ihn aufforderte aufzustehen, die Kutsche warte und der Weg sei weit, klammerte er sich ans Kissen und versuchte seine Frau zum Verschwinden zu bringen, indem er die Augen schloß. Als er sie wieder öffnete und Minna noch immer da war, nannte er sie lästig, beschränkt und das Unglück seiner späten Jahre. Da auch das nicht half, streifte er die Decke ab und setzte die Füße auf den Boden. Grimmig und notdürftig gewaschen ging er die Treppe hinunter. Im Wohnzimmer wartete sein Sohn Eugen mit gepackter Reisetasche. Als Gauß ihn sah, bekam er einen Wutanfall: Er zerbrach einen auf dem Fensterbrett stehenden Krug, stampfte mit dem Fuß und schlug um sich. Er beruhigte sich nicht einmal, als Eugen von der einen und Minna von der anderen Seite ihre Hände auf seine Schultern legten und beteuerten, man werde gut für ihn sorgen, er werde bald wieder daheim sein, es werde so schnell vorbeigehen wie ein böser Traum. Erst als seine uralte Mutter, aufgestört vom Lärm, aus ihrem Zimmer kam, ihn in die Wange kniff und fragte, wo denn ihr tapferer Junge sei, faßte er sich. Ohne Herzlichkeit verabschiedete er sich von Minna; seiner Tochter und dem jüngsten Sohn strich er geistesabwesend über den Kopf. Dann ließ er sich in die Kutsche helfen. Die Fahrt war qualvoll. Er nannte Eugen einen Versager, nahm ihm den Knotenstock ab und stieß mit aller Kraft nach seinem Fuß. Eine Weile sah er mit gerunzelten Brauen aus dem Fenster, dann fragte er, wann seine Tochter endlich heiraten werde. Warum wolle die denn keiner, wo sei das Problem? Eugen strich sich die langen Haare zurück, knetete mit beiden Händen seine rote Mütze und wollte nicht antworten.
Daniel Kehlmann (München, 13 januari 1975)
De Amerikaanse schrijfster Lorrie Moore werd geboren op 13 januari 1957 in Glens Falls, New York Lorrie Moore schrijft regelmatig voor The New Yorker. Ze heeft vier verhalenbundels op haar naam staan: 'Self help' (1985)'Like life '(1990), Birds of America (1998) en The Collected Stories (2008). Daarnaast schreef ze romans, waaronder 'Anagrams'(1986) en 'Who will run the frog hospital?'(1994)
Uit: Who Will Run the Frog Hospital
IN PARIS we eat brains every night. My husband likes the vaporous, fishy mousse of them. They are a kind of seafood, he thinks, locked tightly in the skull, like shelled creatures in the dark caves of the ocean, sprung suddenly free and killed by light; they've grown clammy with shelter, fortressed vulnerability, dreamy nights. Me, I'm eating for a flashback.
"The grass is always greener on the other side of the fence," says Daniel, my husband, finger raised, as if the thought has just come to him via the cervelles. "Remember the beast you eat. And it will remember you."
I'm hoping for something Proustian, all that forgotten childhood. I mash them against the roof of my mouth, melt them, waiting for something to be triggered in my head, in empathy or chemistry or some other rush of protein. The tempest in the teacup, the typhoon in the trout; there is wine, and we drink lots of it."
Lorrie Moore (Glens Falls,13 januari 1957)
De Litouwse schrijver en vertaler Jurgis Kunčinas werd geboren op 13 januari 1947 in Alytus. Hij studeerde germanistiek aan de universiteit van Vilnius, maar werd in 1968 uitgeschreven toen hij weigerde de verplichte militaire cursus te volgen. Zijn dienstplicht moest hij vervolgens bij de luchtmacht vervullen. Daarna had hij allerlei baantjes. Van vertaler bij kranten tot verpleger, transportarbeider tot reisleider. Vanaf 1977 publiceerde hij zes dichtbundels, zeven bundels met essays en proza en zes romans.Sinds de jaren tachtig werkte hij als zelfstandig schrijver. Zijn roman Tūla werd in 1993 door de Litouwse schrijversbond uitgeroepen tot het beste boek van het jaar.
Uit: Was wir in den Taschen eines Toten fanden (Vertaald door Cornelius Hell)
Schon den dritten Tag glitten wir auf Schiern die Flüsse entlang: Der schmelzende Schnee erstarrte nachts wieder zu einer Eiskruste, und die quellenreichen Uferhänge froren zu. Der Fluss stieg bis zu den Ufern an. Die Wege der Fischer waren überschwemmt, es war schwer durchzukommen. Dafür hielt uns niemand auf, man musste weder eine Berechtigungskarte noch den Pass noch die Geschlechtsorgane herzeigen. Sonst war es die reinste Mühe und eine ständige Spannung.
Schwer entfachte ich ein Lagerfeuer, und als ich es entfacht hatte, war ich trotzdem noch immer unruhig es hatte sich das ernstzunehmende Gerücht verbreitet, dass in der Umgebung aus Weißrussland kommende Kurdenbanden wüteten: Sie würden Menschen ausrauben, Tiere abstechen, Frauen, Männer und sogar Kinder vergewaltigen. Andere sprachen, dass das, hörst du, eine von irgendwo aus dem Ural kommende Gruppe bis zu den Zähnen bewaffneter Verbrecher sei die pfiffen auf jedes Recht und Gesetz. Trotzdem vermieden wir beide offizielle Posten, Siedlungen, öffentliche Wege und Kreuzungen.
Wir gingen zu zweit: Doloresa Lust und ich. Ich war blöd, dass ich einwilligte, sie aus der Stadt hinaus zu bringen. Denn auch dort nährte man sich von Gerüchten. Es verbreitete sich das folgende: Alle, die irgendwann in einem Irrenhaus gastiert oder die in längst vergangenen Zeiten auf der Liste der Vorgemerkten gestanden hatten, beabsichtige die neue Regierung, wieder hinter einen Zaun zu sperren, streng zu kontrollieren und wiederum mit irgendwelchen neuen Medikamenten zu behandeln. Offiziell hieß die Aktion: Schützen wir die Gesellschaft vor psychisch kranken Personen!
Jurgis Kunčinas (13 januari 1947 13 december 2002)
De Amerikaanse dichter, schrijver en beeldhouwer Clark Ashton Smith werd geboren in Long Valley (Californië) op 13 januari 1893. Smith woonde lange tijd bij zijn ouders en volgde alleen de basisschool-onderwijs. Hij leerde zichzelf de Franse en Spaanse taal. Zijn fotografisch geheugen stelde hem in staat veel informatie uit woordenboeken en encyclopedieën te onthouden. Vanaf zijn elfde jaar begon hij sprookjesachtige verhalen te schrijven. Later schreef hij ook gedichten, waardoor hij de aandacht trok van schrijver H.P. Lovecraft, waarmee een vele jaren durende vriendschap en correspondentie begon. Hij verdiende weinig met zijn schrijven en was vaak genoodzaakt bijbaantjes te nemen om zichzelf en zijn ouders te onderhouden. Na de dood van zijn ouders trouwde hij in 1954 met Carol Jones Dorman. Tot 1925 maakte hij vooral gedichten. De volgende tien jaar schreef hij diverse fantasy verhalen, die zich afspeelden in Atlantis, op Mars, in Hyperborië en zijn bekendste werk: de Zothique verhalen. Na 1935 verflauwde zijn belangstelling voor het schrijven en begon hij met beeldhouwen.
After Armageddon
God walks lightly in the gardens of a cold, dark star, Knowing not the dust that gathers in His garments' fold; God signs Him with the clay, marks Him with the mould, Walking in the fields unsunned of a sad, lost war, In a star long cold.
God treads brightly where the bones of unknown things lie, Pale with His splendor as the frost in a moon-bleached place; God sees the tombs by the light of His face, He shudders at the runes writ thereon, and His shadow on the sky Shudders hugely in space.
God talks briefly with His armies of the tomb-born worm, God holds parley with the grey worm and pale, avid moth: Their mouths have eaten all, but the worm is wroth With a dark hunger still, and he murmurs harm With the murmuring moth.
God turns Him heavenward in haste from a death-dark star, But His robes are assoilèd by the dust of unknown things dead; The grey worm follows creeping, and the pale moth has fed Couched in a secret golden fold of His broad-trained cimar Like a doom unsaid.
Clark Ashton Smith (13 januari 1893 14 augustus 1961)
KostÃs Palamás, Jan de Bas, Karl Bleibtreu, Victor de Laprade, Eduard von Bauernfeld, Maler Müller, Mark Alexander Boyd
De Nieuwgriekse dichter Kostís Palamás werd geboren op 13 januari 1859 in Patra in een familie van intellectuelen uit Mesolongi, de stad waar hij ook zijn jeugd heeft doorgebracht. Mesolongi heeft ook zijn gedachtegoed vervuld met herinneringen aan de onafhankelijkheidsoorlog. Hij studeerde rechten in Athene, maar nam nooit deel aan de eindexamens. Hij werd journalist en kreeg een secretariaatsjob aan de Atheense Universiteit. Hij begon zijn literaire loopbaan met satische verzen tegen de toestanden in Griekenland. Hij bestudeerde de principes van de Franse poëtische scholen, o.a. de Parnassiens en de Symbolisten. In 1886 gaf hij een bundel De Gedichten van mijn Vaderland uit, die het begin was van de School van Athene. Palamás zocht zijn inspiratie niet alleen in de volkspoëzie, hij hield zich ook bezig met algemene problemen, zowel in Griekenland als in de rest van de wereld. Palamás schreef ook de tekst voor de Olympische Hymne, gecomponeerd door Spyridon Samaras, en voor het eerst ten gehore gebracht tijdens de zomerspelen van 1896.
On the trip you are taken
On the trip you are taken By the horseman of the night Anhything he offers you You must refuse outright
And if you thirst don't drink From the world below The forgetfulness cursed drink Poor uprooted mistletoe!
Do not drink totally and forget us Leave behind your marks To find the way to get t'us
And as small as you still are And as a swallow light And hero's noisy arms Don't hang on your side
Do your best to fool The sultan of the night Slide quietly, in stealth And fly to the upper light,
And in our broken home, Return, oh darling mine, And become a gentle wind Sweetkissing us one more time.
Athens
Here heaven everywhere, sun shining from all sides, Completely surrounded by something like the honey of Hymettus, Everlasting lilies grow from the marble, The bright marble of Pentelicon they made gods from.
The pickaxe, swung, stumbles upon Beauty, Those are gods, not mortals, in the belly of the Great Mother, The blood of Athens spills, a violet flood, When shes struck by the arrows of the twilight.
Here are the temples and the groves of sacred olive, Here among the crowd, the crowd that stirs itself Slowly as a caterpillar on a whiteflower.
A host of relics lives and rules, thousand-souled, Life-breath bright in the very ground, I feel it it wrestles the darkness within me.
Kostís Palamás (13 januari 1859 - 27 februari 1943)
In de tuin zit een merel op een tak en hij kijkt om zich heen
en hij ziet wat hij denkt en hij denkt wat hij ziet. En de merel
gaat verzitten en hij denkt wat hij ziet en hij ziet wat hij denkt.
Jan de Bas (13 januari 1964)
De Duitse schrijver Karl August Bleibtreu werd geboren op 13 januari 1859 in Berlijn als zoon van de bekende schilder Georg Bleibtreu. Zijn studie filosofie brak hij af om door Europa te gaan reizen. In 1886 verscheen zijn brochure Revolution der Literatur. Het was eenprogram voor het naturalisme en hij werd er beroemd mee. Zelf beschouwde hij zich als opvoerder, leider en zelfs verlosser van de literatuur, maar met zijn geldingsdrang en intolerantie maakte hij ook veel vijanden.
Uit: Größenwahn
»Ja, heut ist in Calais Probeschießen mit den neuen Sprenggeschossen und dem neuen Gewehr!« erläuterte der würdige Hafenoffizial, und indem er ein prüfendes Auge auf Graf Xaver warf, der seinem Gepäckträger soeben ein überflüssig hohes Trinkgeld reichte, fügte er dienstbeflissen hinzu: »Die englischen Herren Offiziere brauchen sich blos beim Herrn Colonel zu melden, dann können sie die Revue in der Nähe besehn.«»So?« brummte Krastinik, während sein gleichgültiger Blick über das vorbeidefilierende reitende Artillerieregiment hinglitt. »Ich bin aber keiner.« Sein zweifelhaftes Englisch bürgte auch dafür. Der Beamte verbeugte sich. Sein Irrthum mochte für die oberflächliche Beobachtung eines Franzosen verzeihlich sein. Denn Graf Xaver Krastinik schien mit peinlicher Sorgfalt möglichst englisch gekleidet, von dem glänzenden breitkrämpigen Cylinder bis zu den hackenlosen knappanschließenden Schnürenschuhen. Aber die untersetzte breitschulterige Gestalt von kaum Mittelgröße, die sonnenverbrannte Hautfarbe, die tiefliegenden scharfen Augen unter hervorstehendem Knochenbau der Stirn, der röthliche Vollbart und das braunrote kurzgeschorene Haar, endlich die markirten Züge verriethen einen sarmatischen Typus. Auch soldatische Haltung konnte man unmöglich verkennen.Die Sonne blinzelte grell auf die Bohlen der Holzbrücke, welche zur Landungsstelle, wo der Dampfer via Calais-Dover seine Opfer erwartet, hinlief. Ohnehin verdrießlich, fühlte sich der Graf peinlich berührt, als ihm der dort lauernde Beamte, ein stämmiger Kerl mit riesigem Knebelbart, die gewöhnliche Frage zuschnarrte: »Êtes vous Français?« Da der Ueberraschte nicht sogleich antwortete, fuhr der Inquisitor eindringlich in einem Athem fort: »Are you English? Votre nom, monsieur? Your name, sir?«
Karl Bleibtreu (13 januari 1859 30 januari 1928)
De Franse dichter en criticus Victor Richard de Laprade werd geboren op 13 januari 1812 in Montbrison. Hij studeerde in Lyon. Bekend werd hij met de bundel Les Parfums de Madeleine uit 1839, een verzameling religieuze gedichten. In 1840 volgde La colère de Jesus, in 1844 Odes et poèmes.In 1847 werd hij benoemd tot hoogleraar Franse literratuur in Lyon.
Les Parfums De Madeleine (fragment)
En ce temps-là, ce fut une joie infinie
Chez tous les habitants du bourg de Béthanie:
Un pasteur avait vu, loin des chemins foulés,
Des voyageurs pensifs venir le long des blés,
Et, courant le premier, à la foule jalouse
Il avait annoncé le Seigneur et les Douze.
Or, comme aux jours anciens, par les vieillards rangé,
Le peuple s'assemblait près d'un puits ombragé;
Et marchant vers Jésus, les enfants et les femmes,
Dont sa voix caressait si doucement les âmes,
Répandaient à ses pieds les palmes d'Amana,
Se pressaient pour l'entendre et criaient: Hosanna!
Et la joie éclatait, plus féconde et plus vive,
Sous le toit où devait s'asseoir un tel convive.
Chez Simon qu'il aimait et qu'il avait guéri,
Les élus attendaient l'hôte illustre et chéri;
Et, mêlant de doux soins au chant des saints cantiques,
Des vases solennels puisaient les vins antiques.
Victor de Laprade (13 januari 1812 13 december 1883)
De Oostenrijkse dichter en schrijver Eduard von Bauernfeld werd geboren op 13 januari 1802 in Wenen. Tot 1848 werkte hij als ambtenaar in staatsdient, daarna als zelfstandig schrijver. Hij werd een van de succesvolste blijspeldichters van Oostenrijk en werd de huisdichter van het Burgtheater, waar zijn stukken toto 1902 zon 1100 opvoeringen beleefden. Enkele van zijn gedichten werden door Schubert op muziek gezet.
Der Vater mit dem Kind
Dem Vater liegt das Kind im Arm,
Es ruht so wohl, es ruht so warm,
Es lächelt süß; lieb' Vater mein!
Und mit dem Lächeln schläft es ein.
Der Vater beugt sich, atmet kaum,
Und lauscht auf seines Kindes Traum;
Er denkt an die entschwund'ne Zeit
Mit wehmutsvoller Seligkeit.
Und eine Trän' aus Herzensgrund
Fällt ihm auf seines Kindes Mund;
Schnell küßt er ihm die Träne ab,
Und wiegt es leise auf und ab.
Um einer ganzen Welt Gewinn
Gäb' er das Herzenskind nicht hin.
Du Seliger schon in der Welt,
Der so sein Glück in Armen hält!
Eduard von Bauernfeld (13 januari 1802 9 augustus 1890)
De Duitse dichter en schilder Maler (Friedrich) Müller werd geboren op 13 januari 1749 in Kreuznach. Hij werd opgeleid tot schilder in Zweibrücken en werd in 1777 benoemd tot hofschilder in Mannheim. In 1778 trok hij naar Italië waar hij bleef wonen. In 1778 werd hij katholiek. Voordat hij Duitsland verliet had hij ook al geschreven, o.a. het fragment Fausts Leben dramatisirt. Müller stond in contact met de groten uit zijn tijd als zu Gotthold Ephraim Lessing, Christoph Martin Wieland und Friedrich Schiller, en Johann Wolfgang von Goethe.
Een warme zomeravond, als het meezit Hoort wie goed luistert verre echos klinken: Beschaafde zang, orkestmuziek, gerinkel Van glazen, fluisterstemmen in de nacht
Geen schlagers of de laatste Doris-Day-hit Maar wel weemoedig koper; kijk: ze drinken Champagnewijn waarin het speels getwinkel Van maan en kaarslicht dreigend leed verzacht
Geen tekens van geweld nog, slechts geruis Van zomerjurken, schuldeloos vermaak
Maar dan: je knippert en het is voorbij
Wat rest: het hedendaags verkeersgesuis Een populaire wok- en afhaalzaak
Geen schim meer van de oude schenkerij
Uit: Portretsonnetten
1
Van borst tot buik een strakke rechte lijn Slechts rib of tepel bieden wat reliëf Een lichaam zonder angst of schuldbesef
Ik ben hem zelf, ik ben hem eens geweest Hij is nu zoals ik misschien wel was Beloftevol, maar verder groen als gras Een beetje engel en een beetje beest
Blondborstig zit hij in dezelfde trein Een tors, met haartjes haast onzichtbaar nog Een aaibaar en toch onaanraakbaar joch
Ik kijk naar buiten, quasi onbespied Hij ziet mij aan, hij kijkt, verraadt zich niet Lijkt opgelucht en blij, maar blij het meest: Zo blij dat hij nog mij niet hoeft te zijn
12
Haast niemand die van meer belang voor mij is Die machtiger en krachtiger dan hij is Zo prachtig met zijn lange blonde haren Zijn geest die ongebonden, sterk en vrij is
Ik kan soms uren naar zijn aanblik staren Dan voel ik dat hij meer dan zeer nabij is En zo passeren dagen, maanden, jaren Van hartstocht, passie, niet te evenaren
Ik heb hem vaak naast mij in bed gelegd Hoewel dat volgens velen slecht en fout is
Hoe fel brandt onze liefde, hoe oprecht Terwijl het in de wereld om ons koud is
En hoe betreur ik dat zijn kruis van hout is Maar ja, hij is er nogal aan gehecht
Cees van der Pluijm (Radio Kootwijk, 12 januari 1954)
Eyes mark the shape of the city. Through the eyes of a high-flying night bird, we take in the scene from midair. In our broad sweep, the city looks like a single gigantic creatureor more like a single collective entity created by many intertwining organisms. Countless arteries stretch to the ends of its elusive body, circulating a continuous supply of fresh blood cells, sending out new data and collecting the old, sending out new consumables and collecting the old, sending out new contradictions and collecting the old. To the rhythm of its pulsing, all parts of the body flicker and flare up and squirm. Midnight is approaching, and while the peak of activity has passed, the basal metabolism that maintains life continues undiminished, producing the basso continuo of the citys moan, a monotonous sound that neither rises nor falls but is pregnant with foreboding. Our line of sight chooses an area of concentrated brightness and, focusing there, silently descends to ita sea of neon colors. They call this place an amusement district. The giant digital screens fastened to the sides of buildings fall silent as midnight approaches, but loudspeakers on storefronts keep pumping out exaggerated hip-hop bass lines. A large game center crammed with young people; wild electronic sounds; a group of college students spilling out from a bar; teenage girls with brilliant bleached hair, healthy legs thrusting out from micromini skirts; dark-suited men racing across diagonal crosswalks for the last trains to the suburbs. Even at this hour, the karaoke club pitchmen keep shouting for customers. A flashy black station wagon drifts down the street as if taking stock of the district through its black-tinted windows. The car looks like a deep-sea creature with specialized skin and organs. Two young policemen patrol the street with tense expressions, but no one seems to notice them. The district plays by its own rules at a time like this. The season is late autumn. No wind is blowing, but the air carries a chill. The date is just about to change.
Haruki Murakami (Kioto, 12 januari 1949)
De Nederlandse dichter, schrijver en schilder Alain Teister (eig. Jacob Martinus Boersma werd geboren in Amsterdam op 12 januari 1932. Teister debuteerde in 1964 met de poëziebundel De huisgod spreekt. Daarna volgden nog diverse romans en poëziebundels. Zijn 'Zevenluik met bed en bezoekers', een installatie met bed, paspoppen, stoel, hout en verf' (1973-1974) werd aangekocht door het Centraal Museum Utrecht en de Rijksdienst voor Beeldende Kunsten. Hij was voorts de drijvende kracht achter de oprichting in 1975 van Theater de Engelenbak, een professioneel theater uitsluitend gericht op amateurvoorstellingen.
Toekomst
Als die mij nogal lief zijn - vrouw, bomen, vrienden - van mij heen zijn wil ik een snaterende grijsaard worden, wonend op het Maliebaan-station en in de zon. Gekleed in conducteurscostuum van Engels laken een goede indruk voor de spiegel maken, en zachtjes krijsen op het zoveelste perron: 'honnepon, honnepon ...'
Du kennst mich nicht, Wirst nie mich kennen Wirst nie mich nennen Mit Flammen im Gesicht.
Ich kenne dich Und kann dich missen Ach mein Gewissen Was peinigest du mich?
Dich missen? Nein, Für mich geboren Für mich verloren? Bei Gott es kann nicht sein.
Sei hoch dein Freund Und groß und teuer Doch ist er treuer Als dieser, der hier weint?
Und dir mißfällt O Nachtgedanken!! Kenn ihn, den Kranken, Sein Herz ist eine Welt.
Jakob Michael Reinhold Lenz (12 januari 1751- 24 mei 1792)
De Duitse schrijver, schilder en componist Florian Havemann werd geboren op 12 januari 1952 in Oost-Berlijn. Hij is een zoon van de bekende DDR-criticus Robert Havemann. In 1971 vluchtte hij naar het westen. Wolf Biermann, die zelf toen nog zijn uitburgering probeerde te voorkomen,schreef naar aanleiding daarvan het lied Enfant perdu, waarin hij de vlucht bekritiseert. Havemann studeerde in West-Berlijn vervolgens Scenografie aan de Hochschule der Künste. Hij schreef diverse stukken voor het toneel, o.a. over Albert Speer en Rosa Luxemburg en componeerde ook muziek voor het theater.Sinds 2005 publiceert hij op het internet de Zeitschrift für unfertige Gedanken. Onder de titel Havemann schreef hij een 1100 paginas tekllende, zogenaamde Tatsachenroman over zijn grootvader, zijn vader en zichzelf. Al voor het verschijnen leidde het werk tot controverses, o.a. omdat hij erin suggereerde dat Wolf Biermann sexuele contacten had met Margot Honecker, de vrouw van partijleider Erich Honecker. Het boek werd door de uitgeverij later uit de handel genomen en in een verkorte vorm vorig jaar opnieuw uitgebracht.
Uit: Havemann
Havemann, das beginnt mit einem Saathändler. Für mich beginnt Havemann mit einem Saathändler, aber natürlich weiß ich, daß es vor diesem Saathändler andere Havemänner gegeben haben muß, Havemänner, von denen dieser Saathändler abstammt und mit ihm dann wir, mein Großvater,
mein Vater und ich, und natürlich auch noch die vielen anderen, die zur Sippschaft gehören. Vielleicht waren das Bauern, Saatgüterproduzenten, die sich eines Tages auf den Handel mit Saatgut allein verlegt haben, vielleicht aber waren das lange und immer schon Havemänner, to have Männer, Männer und ihre Familien, die was hatten, Besitz, vielleicht aber auch waren das Hafenmänner, diese Havemänner, und damit schon Händler von alters her, Leute, die im Hafen ankommende Ware kauft en und dann weiterverkauft en, in andere Städte, ins Hinterland.
Hamburger Hafenmänner zum Beispiel, denn die habe ich mir immer als unsere Vorfahren vorgestellt, von denen dann einer auf der halben Strekke zwischen Hamburg und Berlin hängengeblieben ist, in Grabow, der kleinen Stadt Grabow. Besser ein großer Händler sein in Grabow als ein kleiner Hafenmann in Hamburg. Besser ein to-have-Mann in einem kleinen Nest wie Grabow sein, ein Habenmann, ein Habemann dort als von der Hamburger Hafenkonkurrenz erdrückt werden an irgendwelche Bauern, die Saatgut produzierten und dann zu Saatguthändlern wurden, habe ich nie geglaubt, denn das ist für mich nicht Havemann. Havemann, das ist für mich: eine Gelegenheit ergreifen, die sich einem bietet. Den Saatguthandel in einer kleinen Provinzstadt wie Grabow zum Beispiel.
Havemann, das ist: lieber in einem kleinen Nest ein König zu sein als sich in einer Weltstadt, in einer Hafenstadt mit Verbindung in die ganze Welt, der Konkurrenz der ganzen Welt ausgesetzt, abmühen zu müssen.
Havemann, das ist: DDR und im doofen Rest der Klügste sein zu wollen.
Fatos Kongoli, William Nicholson, Ferenc Molnár, Jack London, Charles Perrault
De Albanese schrijver Fatos Kongoli werd geboren op 12 januari 1944 in Elbasan. In zijn kinderjaren verhuisde zijn familie naar Tirana. Hij studeerde wiskunde in Tirana, maar ook in China. Vanaf 1970 werkte hij als cultuurredacteur bij uitgeverijen, tijdschriften en kranten.
Uit: Die albanische Braut (Vertaald door Joachim Roehm)
Natürlich wußte ich, daß Vilma im Labor arbeitete. Ich hatte sie n weißen Leinenhosen und im weißen Arbeitsmantel hinten aus er Fabrik kommen sehen, auf dem Kopf die unvermeidliche nd gleichfalls weiße Haube. Allerdings immer nur von weitem.
In der Hölle, in der ich mich bewegte, bewies mir ihre Erscheinung, aß es irgendwo noch ein anderes Leben gab als das, das ir alltäglich in Gestalt sündiger Teufel entgegentrat. Jemand, er von solch unglückseligen Bevölkerern der Hölle umgeben ar, konnte nicht anders, als ein paradiesisches Wesen in ihr u sehen. Darauf war es wahrscheinlich auch zurückzuführen, aß ich meinte, das Reich der Schatten in Richtung Garten den zu verlassen, als Dori einen ehemaligen Studenten der industriellen
Chemie im dritten Semester für geeignet hielt, den latz der jählings entführten Laborantin zu besetzen. In Wahrheit andelte es sich dabei um einen absolut gewöhnlichen aum mit absolut gewöhnlichen Geräten, in dem Tag und Nacht in ohrenbetäubender Lärm herrschte. Von einem Paradies war
wirklich nichts zu spüren. Die einzige Veränderung in meinem eben war die, daß ich auf meinem Weg ins Labor keine in Zeitungspapier ingewickelte Pausenzehrung bei mir führte. Und aß ich nicht mehr mit Teufeln zu tun hatte, sondern den Tag n Gesellschaft zweier von Kopf bis Fuß in Weiß gehüllter Wesen erbrachte. Eines davon war Vilma.
Das gütige Geschick führte mich in Vilmas Labor auf dem mweg über ein Büro, in dem es weder Staub noch Lärm gab.
Es war darin weder besonders hell noch besonders dunkel, und as einzige Fenster war vergittert. Wollte man hineingelangen, ußte man erst an einer mit emailliertem Blech beschlagenen
Tür anklopfen. Wenn man sie dann öffnete, stand man verdutzt or einem Käfig: von einer Wand zur anderen erstreckte sich in deckenhohes Eisengitter. Es war, als würde man eine Gefängniszelle
betreten. Doch es handelte sich um kein Verlies, ondern um das Kaderbüro. In dem eisernen Käfig saß zwischen egalen und Tresoren ein Mensch.
Fatos Kongoli (Elbasan, 12 januari 1944)
De Britse schrijver William Nicholson werd geboren op 12 januari 1948 in Tunbridge Wells, Kent. Hij bezocht de Downside School, Somerset, enChrist's College, Cambridge. Zijn vrouw Virginia is eveneens schrijfster en kan beroemde voorgangsters als Vanessa Bell en Virginia Woolf tot haar familie rekenen. Nicholson werkte jarenlang voor de BBC en maakte documentaire films. Hij werd bekend als schrijver toen het eerste deel van zijn Wind On Fire trilogie hem de Blue Peter best book award opleverde in 2000.
Uit: The Society of Others
On this random day from all that time ago, longer ago than yesterday, I'msitting alone in my room, the blind down over the window and the door locked.There's music playing to which I am not listening. The television is on, with nosound. I'm not watching. It's just there like the crack of light on thewindowsill and the pressure in my bladder that tells me I need to piss. MaybeI'll go soon. I'm doing nothing in particular. I do nothing most days. You couldsay it's what I do, like it's my occupation. This is not a problem. I don't wantanything. I have the animal needs like you do, to eat and excrete, to mate andto sleep, but as soon as the needs are met they go away, and everything's theway it was before. That stuff is necessary. We're not talking desire. I don't even want money. What's the point? You see something you want to buy,you get excited about having it, you buy it, the excitement fades. Everything'sthe way it was before. I've seen through that game. They make you want things sothey get your money. Then they take your money and then they've got it, and whatdo they do? They use it to buy things someone else has made them want. For a fewmoments they think they're happy, and then it all fades and everything's the wayit was before. How stupid can you get? It's like fish. Fish swim about all dayfinding food to give them energy to swim about all day. It makes me laugh. Thesepeople who hurry about all day making money to sell each other things. Anyonewith eyes to see could tell them their lives are meaningless and they aren'tgetting any happier.
William Nicholson (Tunbridge Wells,12 januari 1948)
De Hongaarse schrijver Ferenc Molnár werd op 12 januari 1878 in een burgerlijk-joods gezin van Duitse afkomst geboren. Tussen 1887 en 1895 bezocht hij het Gereformeerde Gymnasium in Boedapest. In 1895 studeerde hij rechten in Boedapest en Genf en daarna ging hij naar Parijs. In 1896 kwam hij terug naar Boedapest, maar voltooide zijn studie niet. Zijn eerste verhaalbundel is in 1898 verschenen. Zijn eerste roman kwam in 1901 uit en zijn eerste drama werd in 1902 opgevoerd. Zijn hele leven leefde Molnar onder bijzonder goede omstandigheden. Hij werd heel snel de meest populaire Hongaarse (toneel)schrijver. Zijn werken werden in veel talen vertaald en in de hele wereld opgevoerd. Zijn artistieke en persoonlijke beoordeling zijn echter tegenstrijdig, zelfs extreem verschillend. In 1906 werd hij tot mederedacteur van de krant Budapesti Napló gekozen. Zijn snelle succes bracht de klassieke jeugdroman A Pál utcai fiúk(De jongens van de Paulstraat) (1907) die in veertien talen vertaald en in meerdere landen verfilmd werd. Dit boek is ook tegenwoordig bijzonder populair. Het succes werd bekroond door de toneelstukken Liliom en A testõr (1910).
Uit: A Matter Of Husbands(Vertaald door Benjamin Glazer)
FAMOUS ACTRESS: You wished to see me?
EARNEST YOUNG WOMAN: [She gulps emotionally] Yes.
FAMOUS ACTRESS: What can I do for you?
EARNEST YOUNG WOMAN: [Extends her arms in a beseeching gesture] Give me back my husband!
FAMOUS ACTRESS: Give you back your husband!
EARNEST YOUNG WOMAN: Yes. [The FAMOUS ACTRESS only stares at her in speechless bewilderment.] You are wondering which one he is.... He is a blond man, not very tall, wears spectacles. He is a lawyer, your manager's lawyer. Alfred is his first name.
FAMOUS ACTRESS: Oh! I have met him--yes.
EARNEST YOUNG WOMAN: I know you have. I implore you, give him back to me.
[There is a long pause.]
FAMOUS ACTRESS: You mustn't mistake my silence for embarrassment. I am at a loss because--I don't quite see how I can give you back your husband when I haven't got him to give.
EARNEST YOUNG WOMAN: You just admitted that you knew him.
FAMOUS ACTRESS: That scarcely implies that I have taken him from you. Of course I know him. He drew up my last contract. And it seems to me I have seen him once or twice since then--backstage. A rather nice-spoken, fair-haired man. Did you say he wore spectacles?
EARNEST YOUNG WOMAN: Yes.
FAMOUS ACTRESS: I don't remember him with spectacles.
EARNEST YOUNG WOMAN: He probably took them off. He wanted to look his best to you. He is in love with you. He never takes them off when I'm around. He doesn't care how he looks when I'm around. He doesn't love me. I implore you, give him back to me!
Ferenc Molnár (12 januari 1878 1 april 1952)
De Amerikaanse schrijver Jack London (eig. John Griffith Chaney) werd geboren op 12 januari 1876 in San Francisco, Californië. Al vanaf zijn jonge jaren had hij het moeilijk om rond te komen. Hij nam allerlei baantjes aan. In 1893 kreeg hijeen gevangenisstraf voor landloperij. Daarna - hij was toen 17 - besloot hij alsnog een opleiding te volgen. Met succes, in een jaar, rondde hij een programma af dat normaal 6 jaar duurde. Een universiteitsopleiding maakte hij niet af omdat hij deelnam aan de Alaska goldrush. In Alaska begon hij met schrijven. Boeken als 'The Call of the Wild' (Roep van de Wildernis), 'White Fang' (Witte Hoektand) en 'Martin Eden' maaktem hem wereldberoemd.
Uit: The Call of the Wild
But his strength ebbed, his eyes glazed, and he knew nothing when the train was flagged and the two men threw him into the baggage car.
The next he knew, he was dimly aware that his tongue was hurting and that he was being jolted along in some kind of a conveyance. The hoarse shriek of a locomotive whistling a crossing told him where he was. He had travelled too often with the Judge not to know the sensation of riding in a baggage car. He opened his eyes, and into them came the unbridled anger of a kidnapped king. The man sprang for his throat, but Buck was too quick for him. His jaws closed on the hand, nor did they relax till his senses were choked out of him once more.
"Yep, has fits," the man said, hiding his mangled hand from the baggageman, who had been attracted by the sounds of struggle. "I'm takin' 'm up for the boss to 'Frisco. A crack dog-doctor there thinks that he can cure 'm."
Un meunier ne laissa pour tous biens à trois enfants qu'il avait, que son moulin, son âne et son chat. Les partages furent bientôt faits, ni le notaire, ni le procureur n'y furent point appelés. Ils auraient eu bientôt mangé tout le pauvre patrimoine. L'aîné eut le moulin, le second eut l'âne, et le plus jeune n'eut que le chat. Ce dernier ne pouvait se consoler d'avoir un si pauvre lot : -"Mes frères, disait-il, pourront gagner leur vie honnêtement en se mettant ensemble; quant à moi, lorsque j'aurai mangé mon chat, et que je me serai fait un manchon de sa peau, il faudra que je meure de faim."
Le chat qui entendait ce discours, mais qui n'en fit pas semblant, lui dit d'un air posé et sérieux : -"Ne vous affligez point, mon maître, vous n'avez qu'à me donner un sac, et me faire faire une paire de bottes pour aller dans les broussailles, et vous verrez que vous n'êtes pas si mal partagé que vous croyez."
Quoique le maître du chat n'y croyait guère, il lui avait vu faire tant de tours de souplesse, pour prendre des rats et des souris, comme quand il se pendait par les pieds, ou qu'il se cachait dans la farine pour faire le mort, qu'il ne désespéra pas d'en être secouru dans sa misère.
Jasper Fforde, Katharina Hacker, Marc Acito, Nikos Kavvadias, Oswald de Andrade, Eduardo Mendoza
De Britse schrijver en cameraman Jasper Fforde werd geboren op 11 januari 1961 in Londen.
Uit: The Big Over Easy
It was the week following Easter in Reading, and no one could remember the last sunny day. Gray clouds swept across the sky, borne on a chill wind that cut like a knife. It seemed that spring had forsaken the town. The drab winter weather had clung to the town like a heavy smog, refusing to relinquish the season. Even the early bloomers were in denial. Only the bravest crocuses had graced the municipal park, and the daffodils, usually a welcome splash of color after a winter of grayness, had taken one sniff at the cold, damp air and postponed blooming for another year. A police officer was gazing with mixed emotions at the dreary cityscape from the seventh floor of Reading Central Police Station. She was thirty and attractive, dressed up and dated down, worked hard and felt awkward near anyone she didn't know. Her name was Mary. Mary Mary. And she was from Basingstoke, which is nothing to be ashamed of."Mary?" said an officer who was carrying a large potted plant in the manner of someone who thinks it is well outside his job description. "Superintendent Briggs will see you now. How often do you water these things?"
Katharina Hacker (Frankfurt am Main, 11 januari 1967)
De Amerikaanse schrijver en columnist Marc Acito werd geboren op 11 januari 1966 in Bayonne, New Jersey. Zijn humoristische roman How I Paid for College leverde hem in 2005 de Oregon Book Award op. In 2008 verscheen het vervolg Attack of the Theater People. Acito schrijft ook de column The Gospel According to Marc", die vier jaar lang verscheen in negentien verschillende homo-magazines. Zijn humoristische essays verschenen o.a. in The New York Times en Portland Monthly magazine.
Uit: How I Paid for College
The story of how I paid for college begins like life itself--in a pool of water. Not in the primordial ooze from which prehistoric fish first developed arms and crawled onto the shore but in a heavily chlorinated pool of water in the backyard of Gloria D'Angelo's split-level ranch in Camptown, New Jersey. Aunt Glo. She's not my aunt, really, she's my friend Paula's aunt, but everybody calls her Aunt Glo and she calls us kids the LBs, short for Little Bastards. Aunt Glo yells. Always yells. She yells from the basement where she does her son the priest's laundry. She yells from the upstairs bathroom, where she scrubs the tub to calm her nerves. And she yells from her perch behind the kitchen sink, where she stirs her marinara sauce and watches us float in the heavily chlorinated pool of water. Like life itself, the story of how I paid for college begins with a yell. "Heeeeeey! Are you two LBs gonna serenade me or what?" Paula and I mouth to each other, "Ya' can't lie around my pool for nothin', y'know." I roll over on the inflatable raft, giving a tug on my PROPERTY OF WALLINGFORD HIGH SCHOOL ATHLETIC DEPT. shorts so they don't stick to my nuts. (I wear the shorts ironically--a tribute to the one purgatorial semester I spent on the track team.) I reach over to turn down the radio, where Irene Cara is having a Flashdance feeling for like the gazillionth time today, and turn to look at Paula.
Marc Acito (Bayonne, 11 januari 1966)
De Griekse dichter, schrijver en zeeman Nikos Kavvadias werd geboren op 11 januari 1910 inNikolski Ousouriski, een plaatsje bij Harbin, een miljoenenstad in Mantsjoerije, als zoon van veel reizende, Griekse ouders. Zij keerden in 1921 terug naar Pireus. Kavvadias werd uiteindelijk in 1939 radio-officier, maar kon door WO II pas als zodanig gaan varen vanaf 1944. Zijn eerste dichtbundel "Marabou"verscheen in 1933. In 1947 volgde "Pousi" en pas in 1975 "Traverso". Zijn enige roman
(Eng:) Nightshift (De Wacht) verscheen in 1954.
Mal du depart
Always the perfect, unworthy lover
of the endless voyage and azure ocean,
I shall die one evening, like any other,
without having crossed the dim horizon.
For Madras, Singapore, Algeria, Sfax,
the proud ships will still be setting sail,
but I shall bend over a chart-covered desk
and look in the ledger, and make out a bill.
I'll give up talking about long journeys,
My friends will think I've forgotten at last;
my mother will be delighted: she'll say
"A young man's fancy, but now it's passed."
But one night my soul will rise up before me,
and ask, like some grim executioner, "Why?"
This unworthy trembling hand will take arms
and fearlessly strike where the blame must lie.
And I, who longed to be buried one day
in some deep sea of the distant Indies
shall come to a dull and common death;
shall go to a grave like the graves of so many.
Fog
The fog fell with the evening
-- the lightship lost --
and you arrived unexpected
in the pilot-house to see me.
You are wearing all white and you're wet,
I'm plaiting your hair into ropes.
Down in the waters of Port Pegassu
It always rains this season.
The stoker is watching us
with both feet in the chains.
Never look at the antennas
in a storm; you'll get dizzy.
The boatswain curses the weather
and Tokopilla is so far away.
Rather than fearing and waiting
better at the periscope and the torpedo.
Go! You deserve firm land.
You came to see me and yet see me you didn't
I have since midnight drowned
a thousand miles beyond the Hebrides.
Vertaald door Tefkros Symeonides
Nikos Kavvadias (11 januari 1910 10 februari 1975)
Uit: De stad der wonderen (Vertaald door F. Mendelaar, H. Peteri, Harriët Peteri)
Het jaar dat Onofre Bouvila in Barcelona aankwam heerste er een koortsachtige bedrijvigheid in de stad. Barcelona ligt in de vallei tussen Malgrat en Garraf, daar waar het kustgebergte enigszins naar het binnenland terugwijkt en zodoende een soort amfitheater vormt. Het klimaat is er zacht en zonder schommelingen: de lucht is er meestal licht en helder, de weinige wolken die er soms hangen zijn wit; het weer is stabiel; het regent er zelden, maar als het regent is het onverwachts en zeer hevig. Hoewel de meningen hierover uiteenlopen, worden over het algemeen de eerste en tweede stichting van Barcelona aan de Phoeniciërs toegeschreven. In ieder geval weten we dat Barcelona in de geschiedenis voor het eerst genoemd wordt als kolonie van Carthagol bondgenoot van Sidon en Tyrus. Het staat vast dat de olifanten van Hannibal er halt hebben gehouden om te drinken en te baden aan de oevers van de Besós of de Llobregat, op weg naar de Alpen waar de koude en de grilligheid van het terrein hen heeft gedecimeerd. De eerste Barcelonezen waren stomverbaasd bij het zien van die dieren. Moet je die slagtanden zien, die oren, die slurf, zelden ze tegen elkaar. De algehele verbazing en de verhalen die nog jarenlang de ronde deden bezorgden Barcelona het imago van een stad; in de 19de eeuw zouden de Barcelonezen hun uiterste best doen dit imago, dat inmiddels verloren was gegaan, te herstellen. Na de Phoeniciërs kwamen de Grieken en de Layetanen.
Diana Gabaldon, Helmut Zenker, Slavko Janevski, Ilse Weber, Alan Stewart Paton, Bayard Taylor
De Amerikaanse schrijfster Diana Gabaldon werd op 11 januari 1952 geboren in Williams, Arizona. Ze studeerde zoologie, biologie ecologie. Vervolgens werkte zij als docente en computerspecialiste aan de Northern Arizona University. In 1991 publiceerde zij haar eerste boek Outlander, dat meteen een succes werd. De Outlander-serie kan men omschrijven als historische liefdesromans. Opvallend is dat zij fragmenten van haar werk voor het eerst openbaar maakte op een literair forum op internet in een tijd dat dit medium nog maar net in opkomst was.
Uit: Outlander
Jamie made a fire in a sheltered spot, and sat down next to it. The rain had eased to a faint drizzle that misted the air and spangled my eyelashes with rainbows when I looked at the flames. He sat staring into the fire for a long time. Finally he looked up at me, hands clasped around his knees. "I said before that I'd not ask ye things ye had no wish to tell me. And I'd not ask ye now; but I must know, for your safety as well as mine." He paused, hesitating. "Claire, if you've never been honest wi' me, be so now, for I must know the truth. Claire, are ye a witch?" I gaped at him. "A witch? Youyou can really ask that?" I thought he must be joking. He wasn't. He took me by the shoulders and gripped me hard, staring into my eyes as though willing me to answer him. "I must ask it, Claire! And you must tell me!" "And if I were?" I asked through dry lips. "If you had thought I were a witch? Would you still have fought for me?" "I would have gone to the stake with you!" he said violently. "And to hell beyond, if I must. But may the Lord Jesus have mercy on my soul and on yours, tell me the truth!" The strain of it all caught up with me. I tore myself out of his grasp and ran across the clearing. Not far, only to the edge of the trees; I could not bear the exposure of the open space. I clutched a tree; put my arms around it and dug my fingers hard into the bark, pressed my face to it and shrieked with hysterical laughter.
Diana Gabaldon (Williams,11 januari 1952)
De Oostenrijkse schrijver Helmut Zenker werd geboren op 11 januari 1949 in St. Valentin. Hij volgde een pedagogische opleiding in Wenen. In 1969 was hij medeoprichter van het literaire tijdschrift Wespennest. Sinds 1973 werkte hij als zelfstandig schrijver. Zijn bekendste creatie is die van de Weense rechercheur Major Kottan, waaop een televisieserie gebaseerd is. Maar Zenker schreef ook romans, korte verhalen, kinderboeken, gedichten, draaiboeken en hoorspelen.
Uit:Mondgeschichten
Alle Planeten haben schönere Namen als die Erde und mehrere Monde, die auch schöne Namen haben. Nur der Mond heißt nur Mond und ist traurig und ganz allein. Deswegen schläft er so viel. Die nächste Mondfinsternis hat er schon abgesagt.
Der Mond ist kein Sonnenanbeter. Nie gewesen, im Gegenteil: Bekanntlich schützt er sich seit langem mit Piz Buin (Schutzfaktor 36) gegen die Sonne, die ein notorischer Zündler in der Milchstraße ist. Außer einem Sonnenbrand hat sie ihm keinen zweiten anhängen können, nur einmal einen Sonnenstich, weil der Mond am helllichten Tag kurz eingeschlafen war. Die Planeten haben sich lang genug deswegen krank gelacht. Aber Planeten sind leicht zu unterhalten.
Helmut Zenker (11 januari 1949 7 januari 2003)
De Macedonische dichter en schrijver Slavko Janevski werd geboren op 11 januari 1920 in Skopje. Hij voltooide daar de technische school. Tijdens WO II verbleef hij in Belgrado. Na de oorlog werkte hij weer in Skopje als uitgever en redacteur bij verschillende tijdschriften. Janevski was een van de eerste schrijvers van het communistische Joegoslavië. Hij schreef talrijke gedichten, verhalen, romans, kinderboeken, draaiboeken en essays.
Flowers
In Tikves somewhere, in some village where frost quietly wilted a flower they killed a child.
The last tear from eye had dropped...
when on the hill autumn had stepped,
in blood bathed the white morning.
And when in sunshine the iron glittered
the last thought like a bird flew:
"My mother is left alone in the village".
Oh, childish eyes!
Hiding in oneself sky corner...
Red blood running in veins
happiness without rest...
Where child's eye melted earth
mountain flower sprouted, spring had arrived,
where boiling blood melted frost
the red rose embellished field.
The May rose and flower blue
beg to smell their scent:
"Embellished, friend, the flamed rifle
with flowers young,
then forward go other children
shield with chests".
In Tikves somewhere, in some village
where frost quietly wilted a flower
they killed a child
Looking For An Answer
It left his skin on a stone
and turned into stone. A viper.
It grunted from rifle shots
and turned into mist. A wild boar.
It washed its eyes in foam
and turned into a sigh. Day.
In the village of Vrazi Dol
Old father Time has sat down on a stone
and on his fingers
of wisdom
calculates
how many drops of blackberry wine are needed
to prolong his life.
You can ask yourself and still you won't know:
Does time die with man?
Slavko Janevski (11 januari 1920 20 januari 2000)
De Duitstalige, joodse, schrijfster Ilse Weber werd geboren op 11 januari 1903 in Witkowitz, Tsjechoslowakije. Toen zij veertien jaar was schreef zij al sprookjes en kleine theaterstukken voor kinderen. Deze werden in Duitse, Tsjechische, Oostenrijkse en Zwitserse kranten gepubliceerd. Op 6 februari 1942 werd zij vanuit Praag naar Theresienstadt gedeporteerd. Daar werkte zij als verpleegster. In het kamp schreef zij ook nog steeds gedichten. Het gedicht "Ich wandre durch Theresienstadt" schreef zij vor haar zoon Hans, die zij voor het uitbreken van de oorlog in Praag op een trein had gezet. Haar zoon overleefde de oorlog inderdaad, maar zijn moeder en zijn broer Tommy stierven op 6 oktober 1944 in Auschwitz.
Ich wandre durch Theresienstadt
Ich wandre durch Theresienstadt,
das Herz so schwer wie Blei,
bis jäh mein Weg ein Ende hat,
dort knapp an der Bastei.
Dort bleib ich auf der Brücke stehn
und schau ins Tal hinaus:
Ich möcht so gerne weitergehn,
ich möcht so gern nach Haus!
»Nach Haus!« du wunderschönes Wort,
du machst das Herz mir schwer,
man nahm mir mein Zuhause fort,
nun hab ich keines mehr.
Ich wende mich betrübt und matt,
so schwer wird mir dabei,
Theresienstadt, Theresienstadt
wann wohl das Leid ein Ende hat
wann sind wir wieder frei?
Ilse Weber (11 januari 1903 6 oktober 1944)
De Zuidafrikaanse schrijver en politicus Alan Stewart Paton werd geboren op 11 januari 1903 in Pietermaritzburg. Hij studeerde aan de universiteit van Natal. Na zijn studie werkte hij o.a als hoofd van de verbeteringsschool in Johannesburg, waar hij opvallende resultaten boekte met jonge deliquenten. De roman die hem wereldberoemd maakte was "Cry the Beloved Country uit 1948 die de aandacht vestigde op het lot van de zwarte Afrikaners. Paton was mede-oprichter van de Liberale Partij.
Uit: Cry the Beloved Country
There is a lovely road that runs from Ixopo into the hills. These hills are grass-covered and rolling, and they are lovely beyond any singing of it. The road climbs seven miles into them, to Carisbrooke; and from there, if there is no mist, you look down on one of the fairest valleys of Africa. About you there is grass and bracken and you may hear the forlorn crying of the titihoya, one of the birds of the veld. Below you is the valley of the Umzimkulu, on its journey from the Drakensberg to the sea; and beyond and behind the river, great hill after great hill; and beyond and behind them, the mountains of Ingeli and East Griqualand.
The grass is rich and matted, you cannot see the soil. It holds the rain and the mist, and they seep into the ground, feeding the streams in every kloof. It is well-tended, and not too many cattle feed upon it; not too many fires burn it, laying bare the soil. Stand unshod upon it, for the ground is holy, being even as it came from the Creator. Keep it, guard it, care for it, for it keeps men, guards men, cares for men. Destroy it and man is destroyed.
Where you stand the grass is rich and matted, you cannot see the soil. But the rich green hills break down. They fall to the valley below, and falling, change their nature. For they grow red and bare; they cannot hold the rain and mist, and the streams are dry in the kloofs. Too many cattle feed upon the grass, and too many fires have burned it. Stand shod upon it, for it is coarse and sharp, and the stones cut under the feet. It is not kept, or guarded, or cared for, it no longer keeps men, guards men, cares for men. The titihoya does not cry here any more.
Alan Stewart Paton (11 januari 1903 12 april 1988)
De Amerikaanse dichter, criticus, vertaler en reisschrijver Bayard Taylor werd geboren op 11 januari 1825 in Kennett Square in Chester County, Pennsylvania. In 1844 verscheen zijn eerste dichtbundel Ximena, or the Battle of the Sierra Morena, and other Poems. Het functioneerde voor hem in elk geval als een visitekaartje om aangenomen te worden bij The New York Tribune. Hij kreeg een voorschot voor journalistiek werk in Europa. Hij reisde door Engeland, Frankrijk, Duitsland en Italië. Dat hij een geboren reiziger was bleek wel uit het feit dat zijn voettocht die twee jaar duurde hem niet meer dan 100 dollar kostte.Zijn verslagen stuurde hij naar The New York Tribune, The Saturday Evening Post, en The United States Gazette. Zij werden zozeer gewaardeerd dat hem werd aangeraden ze te bundelen. Tayler maakte nog vele reizen, o.a. naar het Midden Oosten, waar hij zich erg thuis voelde.
Uit: The Lands of the Saracen
We ascended to Mount Carmel. The path led through a grove of carob trees, from which the beans, known in Germany as St. John's bread, are produced. After this we came into an olive grove at the foot of the mountain, from which long fields of wheat, giving forth a ripe summer smell, flowed down to the shore of the bay. The olive trees were of immense size, and I can well believe, as Fra Carlo informed us, that they were probably planted by the Roman colonists, established there by Titus. The gnarled, veteran boles still send forth vigorous and blossoming boughs. There were all manner of lovely lights and shades chequered over the turf and the winding path we rode. At last we reached the foot of an ascent, steeper than the Ladder of Tyre. As our horses slowly climbed to the Convent of St. Elijah, whence we already saw the French flag floating over the shoulder of the mountain, the view opened grandly to the north and east, revealing the bay and plain of Acre, and the coast as far as Ras Nakhura, from which we first saw Mount Carmel the day previous. The two views are very similar in character, one being the obverse of the other. We reached the Convent--Dayr Mar Elias, as the Arabs call it--at noon, just in time to partake of a bountiful dinner, to which the monks had treated themselves. Fra Carlo, the good Franciscan who receives strangers, showed us the building, and the Grotto of Elijah, which is under the altar of the Convent Church, a small but very handsome structure of Italian marble. The sanctity of the Grotto depends on tradition entirely, as there is no mention in the Bible of Elijah having resided on Carmel, though it was from this mountain that he saw the cloud, "like a man's hand," rising from the sea. The Convent, which is quite new-- not yet completed, in fact--is a large, massive building, and has the aspect of a fortress.
Bayard Taylor (11 januari 1825 19 december 1878)
Antonio Muñoz Molina, Annette von Droste-Hülshoff, Yasmina Khadra, Dennis Cooper, Vicente Huidobro, Robinson Jeffers
De Spaanse schrijver Antonio Muñoz Molina werd geboren op 10 januari 1956 in Úbeda in de provincie Jaén. Hij studeerde journalistiek in Madrid en kunstgeschiedenis in Granada. Zijn journalistieke werk werd in diverse boeken gebundeld. Zijn debuutroman Beatus Ille (1986) en zijn tweede roman El invierno en Lisboa (1987) werden met belangrijke Spaanse prijzen bekroond. Zijn roman Ruiter in de storm werd in Spanje in een eerste oplage van 300.000 exemplaren gedrukt en won de prestigieuze Premio Planeta.
Uit: Sepharad(Vertaald door Margaret Sayers Peden)
The owner of the Museo is a countryman of ours who, as Godino says, often personally oversees the catering of our feasts, in which there isn't a single ingredient that hasn't come from our city, not even the bread, which is baked in La Trini's oven, the very oven that to this day produces the mouthwatering madeleines and the Holy Week cakes with a hard-boiled egg in the center that we loved so much when we were kids. Now, to tell the truth, we realize that the oily dough sits a little heavy on our stomachs, and though in our conversations we keep praising the savor of those hornazos, which are absolutely unique in the world and no one but us knows the name of, if we start eating one, we quit before we're through, even though it's painful to waste food-something our mothers always taught us. We remember the early days in Madrid, when we used to go to the bus station to pick up a food package sent from home: cardboard boxes carefully sealed with tape and tightly tied with cord, bringing from across all that distance the undiluted aroma of the family kitchen, the delicious abundance of all the things we have missed and yearned for in Madrid: butifarros and chorizos, sausages from the recent butchering, borrachuelos sparkling with sugar, even a glass jar filled with boiled red pepper salad seasoned with olive oil, the greatest delicacy you can ask for in a lifetime. For a while the dim interior of the armoire in our boardinghouse room would take on the succulent and mysterious penumbra of those cupboards where we kept food in the days before the advent of refrigerators. (Now when I tell my children that back when I was their age there was no refrigerator or television in my house, they don't believe it, or worse yet, they look at me as if I were a caveman.)
Accroupi sur un amas de pierraille, les bras autour des genoux, il regardait la brise enlacer la sveltesse des chaumes, se coucher dessus, y fourrager avec fébrilité. Les champs de blé ondoyaient comme la crinière de milliers de chevaux galopant à travers la plaine. C'était une vision identique à celle qu'offre la mer quand la houle l'engrosse. Et mon père souriait. Je ne me souviens pas de l'avoir vu sourire; il n'était pas dans ses habitudes de laisser transparaître sa satisfaction - en avait-il eu vraiment?... Forgé par les épreuves, le regard sans cesse aux abois, sa vie n'était qu'une interminable enfilade de déconvenues; il se méfiait comme d'une teigne des volte-face d'un lendemain déloyal et insaisissable.
Je ne lui connaissais pas d'amis.
Nous vivions reclus sur notre lopin de terre, pareils à des spectres livrés à eux-mêmes, dans le silence sidéral de ceux qui n'ont pas grand-chose à se dire: ma mère à l'ombre de son taudis, ployée sur son chaudron, remuant machinalement un bouillon à base de tubercules aux saveurs discutables; Zahra, ma cadette de trois ans, oubliée au fond d'une encoignure, si discrète que souvent on ne s'apercevait pas de sa présence; et moi, garçonnet malingre et solitaire, à peine éclos que déjà fané, portant mes dix ans comme autant de fardeaux.
Ce n'était pas une vie; on existait, et c'est tout.
Le fait de se réveiller le matin relevait du miracle, et la nuit, lorsqu'on s'apprêtait à dormir, on se demandait s'il n'était pas raisonnable de fermer les yeux pour de bon, convaincus d'avoir fait le tour des choses et qu'elles ne valaient pas la peine que l'on s'attardât dessus. Les jours se ressemblaient désespérément; ils n'apportaient jamais rien, ne faisaient, en partant, que nous déposséder de nos rares illusions qui pendouillaient au bout de notre nez, semblables aux carottes qui font avancer les baudets. »
Yasmina Khadra (Kenadsa, 10 januari 1955)
De Amerikaanse dichter en schrijver Dennis Cooper werd geboren op 10 januari 1953 in Arcadia, Californië. In zijn jeugd imiteerde hij het werk van Rimbaud, Verlaine, de Sade en Baudelaire. In 1976 reise hij naar Londen en hield zich een tijd op in de punkscene. Hij richtte er ook het tijdschrift Little Caesar Magazin op. Door het succes ervan kon hij in 1978 de uitgeverij Little Caesar Press beginnen, waarin hij werk van o.a. Amy Gerstler, Elaine Equi, Tim Dlugos, Joe Brainard en Eileen Myles publiceerde. In 1987 ging Cooper naar Amsterdam waar hij zijn roman Closer voltooide. Ook schreef hij er voor tijdschriften als Art in America, The Advocate, en Village Voice. Datzelfdejaar keerde hij terug naar New York en in 1990 verhuisde hij naar Los Angeles. Daar voltooide hij de vijfdelige romancyclus George Miles. Ander werk volgde, zoals: My Loose Thread, The Sluts en God Jr.Sinds 2006 woont Cooper in Parijs.
THE FAINT for Paul Otchakovsky-Laurens
This is an immaterial poem about a ghost, name of Dennis. I appear less important to those few among you who knew me when I was composed more realistically.
Once my empty sockets seemed like evil eyes to you, and you had no idea their trick wasnt great art. Now I barely exist, but train your sights on this nevertheless.
Its past your bedtime. Ive painted myself into a corner. A ghost has been sketched here haphazardly. Im still myself but inspire no illusions no matter how Im executed.
To believe in a ghost was small potatoes. next to the fear in your eyes. I scared you. All I was is this marked up white sheet, so I ask you again. Read into my black holes.
FRIENDSHIP
Like Craig L., journalist, hopelessly in love with the fourteen year old bassist of Red Kross but prevented by law from confessing his feelings or getting said rock star drunk enough to grope or blow him unbeknownst. So Craig raves about Red Kross in the Los Angeles Times and gets to be the kids best friend and watch him skinny dip one night in his parents backyard pool, and thats enough. Or Steve O., med student, who bought some unrequited sex with a fourteen year old Mexican whod snuck into the States from Tijuana. Jorge looked staggering in clothes but just poignantly poor and addicted to heroin without them, though Steve is too consumed these days with getting him off dope to remember how that felt. Steve cant begin to taste or smell what made their life together worth it. So he works the lack of love into his usual feelings and calls it friendship
Dennis Cooper(Arcadia, 10 januari 1953)
De Chileense dichter Vicente García-Huidobro Fernández werd op 10 januari 1893 geboren in Santiago. Als zoon van Vicente García-Huidobro en María Luisa Fernández Bascuñán behoorde hij tot een rijke aristocratische familie van katholieke gezindte. Huidobro was de oudste van zes broers en de toekomstige beheerder van het familievermogen.Zijn eerste gedicht "El Cristo del monte" (Christus op de berg) verscheen op 15 oktober 1910 in La Estrella de Andacollo. Huidobro studeerde Letteren aan de Universidad de Chile, in Santiago. In het Atheneum in Santiago sprak hij in 1914 de rede "Non serviam" uit, de fundamentele stellingname van zijn esthetische credo. Hij publiceerde Pasando y Pasando (Voorbijgaan en Voorbijgaan), waarin hij duchtig van leer trok tegen maatschappij en religie, en daarbij vooral de jezuïeten niet spaarde.In 1916, na de succesvolle publicatie van verscheidene dichtbundels in Chili en bekendheid en na erkenning te hebben genoten met literaire manifesten zoals Nonserviam vertrok hij naar Parijs. Daar werkte hij samen met de avant-gardistische Franse dichters zoals Guillaume Appolinaire en Pierre Réverdy aan het invloedrijke literair blad Nord- Sud. Hij ging vervolgens naar Madrid in 1918, waar hij enthousiast werd ontvangen in de plaatselijke literaire avant-gardistische kringen en werd in 1921 een van de oprichters van Ultraísmo, de Spaanse versie van Creacionismo .(Avantgarde) Hij reisde veel van Europa naar Chili en omgekeerd en stond grotendeels aan de basis van een klimaat van literaire experimenten gebaseerd op de Franse voorbeelden. Zijn werk heeft een grote invloed uitgeoefend op de latere generaties van Latijns- Amerikaanse dichters.
Stunden
Eine kleine Stadt Ein auf der Ebene haltender Zug
Taube Sterne schlafen in jeder Pfütze Und das Wasser zittert Vorhänge im Wind
Die Nacht hängt in den Bäumen der Allee
Im blumenbewachsenen Turm Blutet ein beständiges Tröpfeln Die Sterne aus
Dann und wann Fallen die reifen Stunden
Auf das Leben
Nacht
Die Nacht gleitet hörbar über den Schnee
Das Lied fiel aus den Bäumen Und durch den Nebel klangen Stimmen
Ich zündete meine Zigarre an einem Blick an
Mit jedem Öffnen der Lippen Überflute ich die Leere mit Wolken
Im Hafen Sind die Masten voller Nester
Und der Wind seufzt in den Flügeln der Vögel
DIE WELLEN WIEGEN DAS TOTE SCHIFF
Ich pfeifend am Ufer Betrachte den zwischen meinen Fingern glimmenden Stern
Vertaald door Johannes Beilharz
Vicente Huidobro (10 januari 1893 2 januari 1948)
De Amerikaanse dichter en schrijver John Robinson Jeffers werd geboren op 10 januari 1887 in Allegheny, nu Pittsburgh, Pennsylvania. Zijn familie stimuleerde hem in zijn literaire ambities. Hij kreeg les in Hebreeuws, Latijn en Grieks en werd naar privéscholen gestuurd in Duitsland en Zwitserland, waar hij Duits en Frans leerde en onder de invloed kwam van de geschriften van Freud en Nietzsche. Vanaf zijn vijftiende jaar studeerde hij aan verschillende universiteiten astronomie, geologie, filologie, filosofie, theologie en medicijnen. Zijn eerste dichtbundel Flagons and Apples verscheen in 1912, maar pas in 1924 kreeg hij grotere bekendheid met zijn vertellende gedicht Tamar. Het boek werd een verkoopsucces en betekende voor Jeffers het begin van een productieve tijd. In de jaren erna ontstonden de gedichten Roan Stallion (1925), The Tower Beyond Tragedy (1926), The Woman at Point Sur (1927), Cawdor (1928) en Dear Judas (1929). Vanaf midden jaren twintig was Jeffers een gevestigd schrijver.
Be Angry At The Sun
That public men publish falsehoods
Is nothing new. That America must accept
Like the historical republics corruption and empire
Has been known for years.
Be angry at the sun for setting
If these things anger you. Watch the wheel slope and turn,
They are all bound on the wheel, these people, those warriors.
This republic, Europe, Asia.
Observe them gesticulating,
Observe them going down. The gang serves lies, the passionate
Man plays his part; the cold passion for truth
Hunts in no pack.
You are not Catullus, you know,
To lampoon these crude sketches of Caesar. You are far
From Dante's feet, but even farther from his dirty
Political hatreds.
Let boys want pleasure, and men
Struggle for power, and women perhaps for fame,
And the servile to serve a Leader and the dupes to be duped.
Yours is not theirs.
Time Of Disturbance
The best is, in war or faction or ordinary vindictive
life, not to take sides.
Leave it for children, and the emotional rabble of the
streets, to back their horse or support a brawler.
But if you are forced into it: remember that good and
evil are as common as air, and like air shared
By the panting belligerents; the moral indignation that
hoarsens orators is mostly a fool.
Hold your nose and compromise; keep a cold mind. Fight,
if needs must; hate no one. Do as God does,
Or the tragic poets: they crush their man without hating
him, their Lear or Hitler, and often save without
love.
As for these quarrels, they are like the moon, recurrent
and fantastic. They have their beauty but night's
is better.
It is better to be silent than make a noise. It is better
to strike dead than strike often. It is better not
to strike.
Robinson Jeffers (10 januari 1887 20 januari 1962)
Giselher Werner Hoffmann, Alexei Tolstoy, Mies Bouhuys, Philip Levine, Jared Carter, Jan H. Eekhout
De Duitstalige, uit Namibië stammende, schrijver Giselher Werner Hoffmann werd geboren op 10 januari 1958 in Windhoek. Hoffmann is de kleinzoon van emigranten naar de toenmalige kolonie Duits-Zuidwest-Afrika. Hij werkte jarenlang als jager in de Kalahari woestijn. In 1989 verscheen zijn roman Land der wasserlosen Flüsse, waarin hij een ontmoeting beschrijft tussen twee blanke boeren en de bosjesmannen. Het boek maakte hem internationaal bekend. In 1991 verscheen Die verlorenen Jahre. Daarin gaat het over de internering van de Duitse bevolking tijdens WO II. Hoffmann verblijft per jaar enkele weken in Duitsland, zoekt ook het contact met Duitse schrijvers, maar woont verder als zelfstandig schrijver in Swakopmund aan de atlantische kust.
Uit: Die verlorenen Jahre
"Dr. Gallant aß für sein Leben gern Fisch, am liebsten in Butter gebratenen und mit einer Remouladensoße garnierten Kabeljau. Und so erschien er an jenem Freitag, trotz seiner ungezählten Pflichten als Rechtsanwalt, Sprecher des Deutsch Südwest Bundesund Mitglied des Landesrates, pünktlich zum Mittagessen. Er entkorkte eine Flasche Tafelwein, setzte sich gut gelaunt zu seiner Frau an den Tisch und wollte sich gerade eine halbierte Salzkartoffel in den Mund schieben, als hinter ihm die Stimme des Nachrichtensprechers, verzerrt vom Rauschen und Summen der Statik, den Zweiten Weltkrieg ankündigte."
Giselher Werner Hoffmann(Windhoek, 10 januari 1958)
Windhoek (Geen portret beschikbaar)
De Russische schrijver Alexei Tolstoy werd geboren op 10 januari 1883 in Sosnovka. In 1901 ging hij naar Sint Petersburg om wiskunde te studeren. Daar begon hij gedichten te schrijven in de stijl van Nekrasov. In 1907, kort voor het afstuderen, gaf hij de studie op om zich aan de literatuur te wijden.Zijn eerste gedichtenbundel verscheen in 1908. Tijdens WO I was hij oorlogsverslaggever in Engeland en Frankrijk. Hij stond afwijzend tegenover de oktoberrevolutie en in 1921 vestigde hij zich in Berlijn. In 1923 accepteerde hij het nieuwe regime en keerde naar Rusland terug. Wel hield hij afstand van
de autoriteiten en richtte hij zich op het schrijven van science-fiction. Zijn romantrilogie The Road to Calvary (1922-41) tendeerde al naar de socialistische literatuur. Zijn onvoltooide roman Peter de Grote wordt als zijn belangrijkste werk beschouwd.
Uit:Ordeal
She had no pass, but the old watchman at the gate only winked at her, saying: "You've come for the meeting, lass, have you? It's in the main building." She picked her way over rotting planks, past heaps of rusty scrap iron and slag, past huge broken windows. There was nobody about, and the chimney stacks smoked peacefully against the cloudless sky. Somebody pointed to a grimy door in the wall. Entering, she found herself in a long hall with walls of bare brick. The murky light filtered through a smoke-blackened glass roof. Everything was naked and exposed. Chains hung from the platforms of over-head cranes. Lower down were transmission shafts, their driving belts hanging motionless from the pulleys. Her unaccustomed eye turned in astonishment from dark lathes to the squat, lanky or straddling forms of all sorts of planing, milling and mortising machinery, and the iron discs of friction clutches. She discerned the outlines of a giant steam hammer, hanging lopsided in the semidarkness of a wide arch. Here were made the machinery and mechanisms which supplied the life beyond the sombre walls of the factory with light, warmth, movement, significance and luxury. There was a smell of iron filings, machine oil, earth, and home-grown tobacco. A vast crowd of men and women were standing in front of a wooden platform, and many others perched on the side plates of machines and on the high window-sills.
Alexei Tolstoy (10 januari 1883 23 februari 1945)
De Amerikaanse dichter Philip Levine werd geboren op 10 januari 1928 in Detroit, Michigan. Hij begon met het schrijven van gedichten in de tijd dat hij s avonds studeerde en overdag werkte in een van Detroits autofabrieken. Het familieleve, het sociale en economische leven in het Detroit van de 20e eeuw is een terugkerend thema in zijn werk. In 1995 ontving hij de Pulitzer Prize for Poetry voor The Simple Truth.
A Sleepless Night
April, and the last of the plum blossoms
scatters on the black grass
before dawn. The sycamore, the lime,
the struck pine inhale
the first pale hints of sky.
An iron day,
I think, yet it will come
dazzling, the light
rise from the belly of leaves and pour
burning from the cups
of poppies.
The mockingbird squawks
from his perch, fidgets,
and settles back. The snail, awake
for good, trembles from his shell
and sets sail for China. My hand dances
in the memory of a million vanished stars.
A man has every place to lay his head.
The Distant Winter
from an officer's diary during the last war
I
The sour daylight cracks through my sleep-caked lids.
"Stephan! Stephan!" The rattling orderly
Comes on a trot, the cold tray in his hands:
Toast whitening with oleo, brown tea,
Yesterday's napkins, and an opened letter.
"Your asthma's bad, old man." He doesn't answer,
And turns to the grey windows and the weather.
"Don't worry, Stephan, the lungs will go to cancer."
Philip Levine (Detroit, 10 januari 1928)
De Amerikaanse dichter Jared Carter werd geboren op 10 januari 1939 in Elwood, een dorpje in Indiana, VS. Na enkele jaren rondgezworven te hebben in Europa keerde hij in 1965 terug naar zijn geboortegrond, waar hij onder meer als redacteur werk vond. Zijn eerste poëziebundel, Work, for the Night is Coming, won in 1980 de Walt Whitman Award. Hierna zijn nog twee bundels verschenen, After the Rain (1993 - winnaar van de Poets' Prize) en Les Barricades Mystérieuses (1999).
Die wonderlijk lucide blik, die een schrijver in staat stelt zijn eigen obsessies te doorgronden terwijl ze hem ook in zijn macht hebben, vind je ook bij die ander grote verslaafde, F. Scott Fitzgerald. Bij Fitzgerald is het niet gokken, maar drank - en alcohol staat bij hem voor zelf-ontwrichting. Al Fitzgeralds alter ego's in zijn romans en verhalen zijn geobsedeerd door succes in de wereld - mooie spullen, mooie kleren, mooie meisjes, mooie zinnen, mooie gebaren - maar door te drinken halen ze zichzelf steevast onderuit. Terwijl ze fanatiek hun wereldse ambities nastreven, knaagt van binnen het ongeloof in diezelfde ambities. De wereld zoals hij is - is dat alles? Dat het leven zelf niet voldoet, dat achter alle verbeten ambitie om er te komen, het besef van een reusachtig, inktzwart niets schuilgaat, dat is de reden waarom veel van Fitzgeralds ambitieuze jonge mannen in hun streven naar succes ook altijd flirten met mislukking, zoals een autocoureur ook altijd op de fatale crash aanstuurt.
Bij Fitzgerald is dat geen spectaculaire ontsporing, maar iets veel gruwelijkers, iets wat hij de crack-up noemt: het plotselinge besef van de totale vergeefsheid, de onverhoedse aanslag van iets duisters in jezelf op alles waar je oprecht in geloofde. Weg ambitie, weg energie, weg geloof. Daarna wacht de mislukking met open armen op je - geen fantastische duikvlucht of gewelddadig slotakkoord, maar een langzaam wegsterven in onbeduidendheid, het voortslepen van een bestaan waaraan iedere zin onttrokken is. Anders dan bij Dostojewski is er geen kans op herrijzenis, er is zelfs geen hoop op herrijzenis.
Fitzgerald kon het aanzien met de onthechte blik van de arts die beseft dat hij met een hopeloos geval te doen heeft; soms sardonisch, zoals in zijn hilarische, schmierende Pat Hobby-verhalen (over een uitgerangeerde scenarioschrijver in het Hollywood van de jaren dertig), soms met een ijskoude wanhoop, zoals in het late verhaal, An alcoholic case, waarin hij een meelijwekkende alcoholist beschrijft, gezien door de ogen van een thuisverpleegster. Die alcoholist is hij zelf. Maar Fitzgerald is ook de schrijver die naar zichzelf kan kijken, met mededogen misschien, maar zonder de genade die Dostojewski meestal voor zijn alter ego's reserveert.
En vérité, l'influence de l'éducation et de l'entourage est ici immense. Tous les enfants essaient de compenser la séparation du sevrage par des conduites de séduction et de parade; on oblige le garçon à dépasser ce stade, on le délivre de son narcissisme en le fixant sur son pénis; tandis que la fillette est confirmée dans cette tendance à se faire objet qui est commune à tous les enfants. La poupée l'y aide, mais elle n'a pas non plus un rôle déterminant; le garçon aussi peut chérir un ours, un polichinelle en qui il se projette; c'est dans la forme globale de leur vie que chaque facteur : pénis, poupée, prend son poids.
Ainsi, la passivité qui caractérisera essentiellement la femme «féminine» est un trait qui se développe en elle dès ses premières années. Mais il est faux de prétendre que c'est là une donnée biologique; en vérité, c'est un destin qui lui est imposé par ses éducateurs et par la société. L'immense chance du garçon, c'est que sa manière d'exister pour autrui l'encourage à se poser pour soi. Il fait l'apprentissage de son existence comme libre mouvement vers le monde; il rivalise de dureté et d'indépendance avec les autres garçons, il méprise les filles. Grimpant aux arbres, se battant avec des camarades, les affrontant dans des jeux violents, il saisit son corps comme un moyen de dominer la nature et un instrument de combat; il s'enorgueillit de ses muscles comme de son sexe; à travers jeux, sports, luttes, défis, épreuves, il trouve un emploi équilibré de ses forces; en même temps, il connaît les leçons sévères de la violence; il apprend à encaisser les coups, à mépriser la douleur, à refuser les larmes du premier âge. Il entreprend, il invente, il ose.
Simone de Beauvoir (9 januari 1908 14 april 1986)
Mit sechzehn sollte man eigentlich schon gelernt haben, ein Geodreieck zu halten", stellt Mathelehrer Rolf Falkenstein fest. Er gibt es mir zurück, ohne mir beim Zeichnen des Kongruenzsatzbeweises geholfen zu haben. Pech gehabt. Hier sitze ich also an meinem ersten Schultag. Ich schüttle den Kopf. Dabei hatte eigentlich doch alles recht gut angefangen. Die ersten Stunden, Französisch und Englisch, waren gut gelaufen, ich hatte die so berühmte Vorstellungsarie, die ich so hasse, hinter mich gebracht. Es war die übliche Sache. Vor die Klasse treten, nicht wissen, wohin mit den Händen, und sagen: Hallo Leute. Ich heiße Benjamin Lebert, bin sechzehn Jahre alt, und ich bin ein Krüppel. Nur damit ihr es wißt. Ich dachte, es wäre von beiderseitigem Interesse. Die Klasse 8B, in der ich mich nun befinde, hat recht ordentlich darauf reagiert: ein paar verstohlene Blicke, ein wenig Gekicher, eine erste schnelle Einschätzung meiner Person. Für die Jungen war ich nun einer der alltäglichen Idioten, mit denen man nicht mehr rechnen mußte, und für die Mädchen war ich schlicht gestorben. Soviel hatte ich erreicht. Französischlehrerin Heide Bachmann sagte, daß es im Internat Schloß Neuseelen nicht darauf ankäme, ob man eine Behinderung habe oder nicht. In Neuseelen käme es auf liebevolle und konsequent verbindliche Werte und soziale Kompetenzen an. Gut zu wissen. Die Klasse 8B ist nicht groß: zwölf Schüler. Mich eingeschlossen. In den staatlichen Schulen sieht das anders aus. Da sind es immer um die fünfunddreißig. Aber die müssen schließlich auch nicht zahlen. Hier zahlen wir. Und zwar bis es kracht.
Benjamin Lebert (Freiburg im Breisgau, 9 januari 1982)
DeNederlandse schrijver, columnist, scenarioschrijver en radiopresentator Theodor Holman werd geboren in Amsterdam op 9 januari 1953. Theodor Holman studeerde Nederlands en Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Zijn ouders leefden allebei geruime tijd in de Japanse krijgsgevangenkampen in voormalige Nederlands-Indië. Van 1979 tot en met 1982 was hij redacteur van het studentenblad Propria Cures. Hij publiceerde onder andere in Maatstaf, HP/de Tijd, De Groene Amsterdammer, Penthouse, Avenue, Opzij, Het Parool en Hard gras. Veel van zijn columns verschenen later in boekvorm. Verder is hij is televisiemaker voor de Amsterdamse zender AT5. Zijn literaire carrière begon met de publicatie van gedichten. In 1973 verscheen in een bibliofiele uitgave Na drie tellen de opmaat. Vier jaar later verscheen de bundel De kistenmaker. Later is Holman zich ook gaan toeleggen op het schrijven van proza. In 1997 schreef Holman een boek tijdens de 24 uur die hij doorbracht in de etalage van de Amsterdamse vestiging van De Bijenkorf (Een winkelzoon in het glazen paleis). Behalve columns en boeken, schreef Holman filmscenario's: Hoe ik mijn moeder vermoordde (1996), Interview (2003), Cool (2004) en Medea (2004) voor vriend Theo van Gogh.
Uit:Het blijft toch familie
Zijn ontgroeningsverhalen uit het midden van de jaren dertig en zijn verhalen als assistent-resident waren de enige verhalen waaruit hij stoer naar voren kwam. Na '45 is hij inderdaad nooit meer stoer geweest. Zijn eigenlijke kwaliteit was het 'achteruitdringen'. Hij was een kampioen in het 'achteruitdringen'. Altijd en overal liet hij mensen voor gaan, tot ergernis van ons. Waar we ook waren, altijd moesten anderen voor. 'Nee, helpt u die mevrouw maar eerst, ik kijk nog even.' Bekend is het 'Haleman-verhaal'. Mijnheer Haleman was sigarenhandel in de Jacob Obrechtstraat en verkocht tevens staatsloten. Hij vertelde iedereen die het maar horen wilde, dat mijn vader ooit de honderdduizend had laten schieten doordat hij mevrouw Heide-De Vries, onze buurvrouw, voor had laten gaan! Mevrouw Heide-De Vries, een pronte dame van in de veertig, liet zich onmiddelijk van haar man scheiden en gad haar geld uit aan stoere jongens van zeventien, die ze in de mooie kleren stak en aan wie ze brommers uitdeelde. 'Maar goed dat wij dat geld niet hebben gewonnen,' zei mijn vader dan. 'O, had jij je dan meteen van mij laten scheiden en had je dan allemaal meisjes van zeventien mee naar huis genomen?' vroeg mijn moeder daarop. 'Ja, voor ons,' zei mijn broer dan. Het achteruitdringen van mijn vader moet een psychisch defect zijn geweest. 'Mijnheer Holman, u bent nu echt aan de beurt,' hoorde ik de slager nog zeggen. 'Nee, nee, ik ben niet aan de beurt. Die mevrouw met dat bruine jasje is nog voor mij.' 'Nee, die kwam echt later binnen dan u, hoor.' 'Dat kan wel wezen, maar dames gaan voor. Helpt u die mevrouw maar eerst, en daarna die mijnheer, want ik die dat die mijnheer erge haast heeft.' 'Of ze haast hebben of niet. U bent nu gewoon aan de beurt, mijnheer Holman!' 'Ja, maar ik kan wachten. Ik heb trouwens mijn keus nog niet bepaald. Helpt u die anderen nou maar eerst.'
Theodor Holman (Amsterdam, 9 januari 1953)
De Duitse theatermaker, schrijver, dichter, regisseur en intendant Heiner Müller werd geboren in Eppendorf (Saksen) op 9 januari 1929. In 1947 trad Müller toe tot de SED en werkte vanaf 1950 voor Sonntag en vanaf 1953 voor Neue deutsche Literatur, twee culturele tijdschriften. In 1957 werd hij redacteur van het tijdschrift Junge Kunst. In deze periode werd zijn eerste stuk Zehn Tage, die die Welt erschütterten voor het eerst opgevoerd. In 1958 werd hij medewerker aan het Maxim Gorki-Theater in Berlijn en zelfstandig schrijver. In hetzelfde jaar werden Der Lohndrücker en Die Korrektur voor het eerst opgevoerd. In 1959 kreeg hij de Heinrich-Mann-Preis. Die Umsiedlerin werd in 1961 voor het eerste op het toneel gebracht en direct verboden. Müller werd uit de Schriftstellerverband uitgesloten. In 1964 schreef Müller Die Umsiedlerin om (in 1976 enscenering). In 1965 werd Müller opnieuw door de SED bekritiseerd In 1970 werd Müller dramaturg aan het Berliner Ensemble. In 1984 werd Müller lid van de Akademie der Künste der DDR en kreeg in 1985 kreeg hij de Georg-Büchner-Preis, een van de belandgrijkste Duitse literaire prijzen. In 1986 werd hij lid van de Akademie der Künste West-Berlin en kreeg hij de Nationalpreis I. Klasse voor kunst en cultuur van de DDR. In 1988 werd Müller opnieuw in de DDR-Schriftstellerverband opgenomen. Op 4 november 1989 trad hij bij de grote demonstratie op de Alexanderplatz in Berlijn als spreker op. In 1990 werd het festival Experimenta in Frankfurt am Main te zijner ere ingericht.In 1993 ensceneerde Müller in Bayreuth succesvol de opera Tristan und Isolde.
BILDER
Bilder bedeuten alles im Anfang. Sind haltbar. Geräumig.
Aber die Träume gerinnen, werden Gestalt und
Enttäuschung.
Schon den Himmel hält kein Bild mehr. Die Wolke,
vom Flugzeug
Aus: ein Dampf der die Sicht nimmt. Der Kranich nur noch
ein Vogel.
Der Kommunismus sogar, das Endbild, das immer erfrischte
Weil mit Blut gewaschen wieder und wieder, der Alltag
Zahlt ihn aus mit kleiner Münze, unglänzend, von Schweiß
blind
Trümmer die großen Gedichte, wie Leiber, lange geliebt und
Nicht mehr gebraucht jetzt, am Weg der vielbrauchenden
endlichen Gattung
Zwischen den Zeilen Gejammer
auf Knochen der Steinträger glücklich
Denn das Schöne bedeutet das mögliche Ende der
Schrecken.
PHILOKTET 1950
Philoktet, in Händen das Schießzeug des Herakles, krank mit
Aussatz ausgesetzt auf Lemnos, das ohne ihn leer war
Von den Fürsten mit wenig Mundvorrat, zeigte da keinen
Stolz, sondern schrie, bis das Schiff schwand, von seinem
Schrei nicht gehalten.
Und gewöhnte sich ein, Beherrscher des Eilands, sein Knecht
auch
An es gekettet mit Ketten umgebender Meerflut, von Grünzeug
Lebend und Getier, jagbarem, auskömmlich zehn Jahr lang.
Aber im zehnten vergeblichen Kriegsjahr entsannen die Fürsten
Des Verlassenen sich. Wie den Bogen er führte, den weithin
Tödlichen. Schiffe schickten sie, heimzuholen den Helden
Daß er mit Ruhm sie bedecke. Doch zeigte sich der da von
seiner Stolzesten Seite. Gewaltsam mußten sie schleppen an
Bord ihn
Seinem Stolz zu genügen. So holte er nach das Versäumte.
Karel Čapek, Danny Morrison, Pierre Guyotat, Pierre Combescot, Gisbert Haefs, Klaus Schlesinger
De Tsjechische schrijver Karel Čapek werd geboren op 9 januari 1890 in Malé Svatoňovice, Bohemen, in de toenmalige dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije. Zie ook mijn blog van 9 januari 2007.
Uit: R.U.R. (Rossum's Universele Robots, 1920)
DOMAIN: Well, then. (Sits down with writing-table, looks at HELENA with rapture and reels off rapidly) It was the in the year 1922 that old Rossum the great physiologist, who was then quite a young scientist, betook himself to this distant island for the purpose of studying the ocean fauna, full stop. On this occasion he attempted by chemical synthesis to imitate the living matter known as protoplasm, until he suddenly discovered a substance which behaved exactly like living matter, although its chemical composition was different; that was in the year 1932, exactly 400 years after the discovery of America, whew!
HELENA: Do you know that by heart?
DOMAIN: Physiology, Miss Glory, is not my line. Shall I go on?
HELENA: Please do.
DOMAIN: (Solemnly) And then, Miss Glory, old Rossum wrote the following day in his book: "Nature has found only one method of organizing living matter. There is, however, another method more simple, flexible, and rapid, which has not yet occurred to nature at all. This second process by which life can be developed was discovered by me today." Imagine him, Miss Glory, writing those wonderful words. Imagine him sitting over a test tube and thinking how the whole tree of life would grow from it, how animals would proceed from it, beginning with some sort of beetle and ending with man himself. A man of different substance from ours. Miss Glory, that was a tremendous moment.
HELENA: Go on, please.
DOMAIN: Now the thing was, how to get the life out of the test tube and hasten development: to form organs, bones and nerves, and so on: to find such substances as catalytics, enzymes, hormones, and so forth, in short -- you understand?
Karel Čapek (9 januari 1890 25 december 1938)
De Noordierse schrijver en journalist Danny Morrison werd geboren op 9 januari 1953 in Belfast. Morrison schrijft al jaren korte verhalen en romans die zich afspelen in het hedendaagse Noord-Ierland. Morrison was hoofdredacteur van de IRA-gezinde krant `An Phoblacht', perschef van de politieke tak Sinn Fein en parlementslid voor die partij. Hij zat vijf jaar (1990-1995) gevangen wegens ontvoering van een politiespion en wijdt zich sinds zijn vrijlating aan het schrijven van boeken.
Uit: We Got Tonite
Jim Carlisle pulled on the handbrake and the car gently halted at the edge of the driveway, idling. Did anybody check Tonto?
I did, Dad, said Paula, his sixteen-year-old daughter, from behind his shoulder, as she sat forward from the twins. And I tied the patio gate.
Sarah, Jims wife, switched on the radio and hit a pre-set button just to double-check that it was on City Beat that they listened to every morning for traffic reports, the days weather and Our Song. Paula and Sarah always alighted last, usually around five to nine, when they reached Paulas school where Sarah was the senior caterer. Presently, they drove out of their quiet village estate and onto the main road for the city. Sarah turned to nine-years-old David and Damien.
Did you remember them?
In unison the twins answered Yes but behind the scenes they quickly used their tongues to dislodge scales of toast from between their teeth before baring their gums to their mother.
Look at them! she said, with maternal exasperation.
David forgot to tell me, pleaded Damien, the more timid of the pair.
It was your turn! insisted David, as he squirmed and winced whilst Sarah loosened her safety belt and used her finger nail to remove the most conspicuous of the crumbs. Jim watched the road and smiled, and the smile glided imperceptibly from observing the charm of his children back to an incident the night before when a boring new neighbour insisted on being introduced to Tonto, their red Setter.
Danny Morrison (Belfast, 9 januari 1953)
De Franse schrijver Pierre Guyotat werd geboren op 9 januari 1940 in Bourg-Argental. In 1960 werd hij opgeroepen om, in dienst van het Franse leger, te vechten in Algerije. In 1962 werd hij opgepakt door de Militaire Politie die hem tien dagen lang ondervroeg en beschuldigde van aantasting van het moreel van de troepen en medeplichtigheid aan desertie. Guyotat werd drie maanden, zonder enige vorm van proces, opgesloten in een onderaardse cel, vervolgens werd hij overgeplaatst naar een strafbataljon. Eenmaal terug in Parijs voltooide hij de roman Ashby. In 1967 verscheen Tombeau pour cinq cent mille soldats dat een cultstatus verwief en oorzaak werd van allerlei controverses. In 1970 publiceerde hij Eden, Eden, Eden.
Uit:Eden, Eden, Eden(Vertaald door Jan Rijnsburger)
,,de donkere stapt opzij, gaat rechtop voor de schandknaap staan, ogen vast in hun kassen, wijdbeens, met de strakke naad in zijn reet, hij neemt zijn glanzende lid in de hand, spuugt erop, smeert het kwijl uit over de eikel, werpt zich op de schandknaap, dwingt hem op zijn knieën, duwt de met kwijl ingesmeerde eikel tussen zijn lippen; de kale veegt de met zand opgedroogde stront van zijn schedel'
Pierre Guyotat (Bourg-Argental, 9 januari 1940)
De Franse schrijver en journalist Pierre Combescot werd geboren op 9 januari 1940 in Limoges. Hij werkt voor le Canard Enchaîné onder het pseudoniem Luc Décygnes en schrijft ook voor de Paris Match. In 1986 ontving hij de Prix Médicis voor Les Funérailles de la Sardine en in 1991 de Prix Goncourt voor Les Filles du Calvaire. Zijn eerste werk was een biografie over Lodewijk II van Beieren.
Uit: Ce soir on soupe chez Pétrone
Désormais, moi, Lysias, je suis seul. Aussi, je prends les jours comme ils viennent. La vie à l'improviste. A mon âge, il me plaît encore de badiner dans l'ombre du plaisir. Ecrire mes mémoires ? Pourquoi aliénerais-je mes derniers beaux jours à ressasser le passé. La barbe ! J'ai aimé la vie sous ses aspects multiples. Je l'ai traversée joyeux et athlétique sans éprouver de lassitude ni de découragement. Ceux qui m'ont naguère connu, témoigneront que j'ai été un homme d'un commerce agréable, recherché pour son savoir et son urbanité. Un de ces raffinés qui perpétuait une tradition déjà bien passée de mode à Rome. Aujourd'hui, je vis comme un ours ; et seul m'importe le présent. Pourtant je sens bien qu'il me faudra, quelque jour, songer à ces mémoires. En venir à ce que je devrai tirer de si loin et de moi. Façon d'adoucir le cours du temps et de tromper la mort. Pour l'heure, il n'y a pas d'urgence. Aussi pourquoi bourdonnent-ils autour de moi comme des mouches ? Chaque jour, ils se font plus nombreux ! Et c'est la même rengaine. De grâce ! Cher Lysias, de grâce, un témoignage ! Oui ! Quelques portraits ! Tes souvenirs ! C'est important ! Vraiment ! Pour servir à l'histoire de notre époque ! Et ils me collent et ne veulent pas en démordre ! Que désirent-ils ? Un tableau de la vulve de Sabina Poppea ? Et comment, à sa mort, cette Isis de lupanar fut truffée d'aromates égyptiens, avant d'être enfournée dans le tombeau des Jules ?
Pierre Combescot (Limoges, 9 januari 1940)
De Duitse schrijver en vertaler Gisbert Haefs werd geboren op 9 januari 1950 in Wachtendonk, Nordrhein-Westfalen. Van 1968 tot 1976 studeerde hij Engels en Spaans in Bonn. Aansluitend werkte hij als zelfstandig schrijver en vertaler van o.a. Adolfo Bioy Casares, Arthur Conan Doyle, G. K. Chesterton, Georges Brassens en Mark Twain. Haefs beoefent diverse genres; science-fiction, detective en historische romans. Vooral met het laatste genre heeft hij veel succes.
Uit:Troja
Die beiden Männer, die den Krieg entscheiden sollten, der ihretwegen ausgebrochen war. Parisiti, den die Achaier Paris oder Alexandros nannten, sprang von einem der leichten trojanischen Wagen. Er stand ein paar Atemzüge lang still da, blickte die eigenen Reihen hinauf und hinab, wandte sich dann dem Heer der Gegner zu. Das Reden, das Gemurmel, die Rufe, alles erstarb; beklemmendes Schweigen zog über das Feld; eine andere Art Nebel, wie Ninurta fand. Keinerlei Begeisterung bei den Trojanern. Er musterte den Trojaner, aus der Ferne, und erinnerte sich an Ugarit, an Kerets Gemach, an den schnellen Griff nach Parisitis Handgelenk. Der Königssohn schien unverändert - aus der Entfernung. Groß, kräftig, eher schlank; Ninurta war bereit, einiges darauf zu wetten, daß die Nächte mit Helena Falten in Gesichts- und sonstige Haut gegraben hatten. Paris war kein mächtiger, wuchtiger Riese - kein Aias oder Achilleus oder Hektor; vom Körperbau hatte er mehr mit Leuten wie Agamemnon oder Odysseus gemein. Jetzt wandte er sich dem Wagenkorb zu; ein Helfer reichte ihm Beinschienen. Menelaos. Ihn hatte Ninurta noch nie aus der Nähe gesehen. Der Spartaner glich dem Trojaner: groß, stark, aber nicht massig. Über die weitergehenden Ähnlichkeiten mochte sich Helena äußern... Das Grinsen verfiel, als Ninurta den Blick hob. Da stand sie, auf einer kleinen Anhöhe, nicht weit hinter den ersten Reihen der Trojaner. Sie sprach mit einem Mann, der den Helm in den Nacken geschoben hatte und sich nun lächelnd abwandte.
Gisbert Haefs (Wachtendonk, 9 januari 1950)
De Duitse schrijver en journalist Klaus Schlesinger werd geboren op 9 januari 1937 in Berlijn. Hij volgde van 1951 toto 1957 een opleiding tot scheikundig laborant en scheikundig ingenieur en tot 1964 werkte hij als laborant in het Berlijnse ziekenhuis Charité. In 1972 voltooide hij een cursus aan het Literaturinstitut "Johannes R. Becher" in Leipzig en in 1973 werd hij lid van de Schriftstellerverband der DDR. Samen met Ulrich Plenzdorf en Martin Stade plande hij een bloemlezing van jonge DDR schrijvers, maar de uitgave werd door de autoriteiten verhinderd en sindsdien werd Schlesinger door de Stasi gevolgd. Na protestacties tegen o.a. de uitburgering van Wolf Biermann werd hij geroyeerd als lid van de schrijversbond. In 1980 vertrok hij met een reisvsum naar West-Berlijn, waar hij tien jaar lang in de kraakbeweging actief was. In 2000 ontving Klaus Schlesinger de Erich-Fried-Preis en werd hij lid van de Akademie der Künste.
Uit: Die Seele der Männer
Mit Frauen hatte Brehm keine Probleme. Wenns darum geht, sagte er zu Andre auf dem Hof vor der Lackkammer in seinem lässigsten Tonfall, könnte er an jedem Finger zehn haben. Aber woher weiß man, welche die richtige ist? Sie saßen auf Harzfässern, baumelten mit den Beinen und pafften den Rauch ihrer Zigaretten in den dunstigen Morgen. Eben hatte Brehm das Protokoll für die laufende Charge überbracht, von ihm selbst unterzeichnet. Seit er allein im Labor war, blieb ihm gar nichts anderes übrig, als die Protokolle eigenhändig zu unterzeichen, auch wenn er noch Stift war. Jedesmal, wenn er seinen Namen in die rechte untere Ecke setzte, fühlte er sich ein Stück gewachsen. Gerade weil es so viele sind, ist es schwer, sagte André, der trotz der Kühle nur ein Turnhemd trug, das seine tätowierten, außergewöhnlich muskulösen Oberarme sehen ließ. Brehm wiegte den Kopf. Er wollte auf ein bestimmtes Thema hinaus, wußte aber nicht, wie, und warf so leicht hin, ob André denn nie Schiß habe. Wovor Schiß? Daß du hängenbleibst bei einer? Brehm zog an seiner Zigarette. Abhauen kannst du jederzeit, sagte André. Das meinte Brehm nicht. Brehm meinte, daß man sich eine Menge einfangen kann, heutzutage. Davor hatte er Schiß. André lachte auf. Dafür gibts doch Mittel. In jeder Apotheke. Sogar im Seifenladen. Aber, sagte Brehm zögernd, manchmal kommts ja ganz plötzlich, und du hast nichts bei, ich meine, zur Sicherheit. Aus der halboffenen Tür zur Lackkammer hörte man die Hammerschläge, mit denen der lange Adolf die Ringe von den Kunstharzfässern schlug, deren Dauben sich dann sprungartig öffneten, als blühten sie auf. Kein Problem, sagte André. Brehm dürfe nur nicht vorher Wasser lassen. Nie Wasser lassen vorher! Und wenn du mit allem fertig bist, gehst du um die Ecke, hältst die Vorhaut zu und schiffst los! Verstehst du? Brehm nickte, obgleich er nichts verstand.
Wilbur Smith, Brian Friel, August Gailit, Kurt Tucholsky, Chaim Nachman Bialik
De 9e januari kent een vloed van literaire geboortedagen.Vandaar dat er na deze posting nog enkele volgen. Kom gerust nog eens kijken later vandaag.
De Zuid-Afrikaanse schrijver Wilbur Addison Smith werd geboren in Broken Hill in Zimbabwe (Rhodesië) op 9 januari 1933. Hij genoot zijn opleiding in Zuid-Afrika waar hij Michaelhouse en Rhodes University doorliep. Zijn eerste roman When the Lion feeds schreef hij terwijl hij werkzaam was voor de Salisbury Inland Revenue, de Rhodesische belastingdienst. Het boek verscheen in 1964 Tegenwoordig woont Smith in Londen maar voelt zich sterk verbonden met de mensen en natuur van het Afrikaanse continent.
Uit: Monsoon
The three boys came up through the gill behind the chapel, so that they were hidden from the big house and the stables. Tom, the eldest, led them as he always did, but the youngest brother was close on his heels, and when Tom paused where the stream made its first turn above the village he renewed his argument. 'Why do I always have to be the cat? Why can I never join in the fun, Tom?' 'Because you are the littlest,' Tom told him, with lordly authority. He was surveying the tiny hamlet below them, which was now visible in the slot of the ravine. Smoke was rising from the forge in the smithy, and washing flapped in the easterly breeze behind the Widow Evans's cottage, but there was no sign of human life. At this time of day most of the men would be out in his father's fields, for the harvest was in full swing, while those women who were not toiling beside them would be at work in the big house. Tom grinned with satisfaction and anticipation. 'No one's spotted us.' No one to carry reports back to their father. 'It's not fair.' Dorian was not so easily distracted from his argument. His coppery gold curls spilled down on to his forehead, giving him the look of an angry cherub. 'You never let me do anything.' 'Who let you fly his hawk last week? I did.' Tom rounded on him. 'Who let you fire his musket yesterday? I did. Who let you steer the cutter'
'Yes, but-' 'But me no buts.' Tom glowered at him. 'Who's the captain of this crew, anyway?' 'You are, Tom.' Dorian dropped his green eyes under the force of his elder brother's stare. 'But, still-' 'You can go with Tom in my place, if you want.' Guy spoke softly for the first time. 'I'll play the cat.' Tom turned to his younger twin, while Dorian exclaimed, 'Can I, Guy? Will you really?' It was only when he smiled that his full beauty burst out, like sunlight through parting clouds. 'No, he won't!' Tom cut in. 'Dorry's only a baby. He can't come. He'll stay on the roof to keep the cat.' 'I'm not a baby,' Dorian protested furiously. 'I'm nearly eleven.' 'If you're not a baby, show us your ball hairs,' Tom challenged him. Since he had sprouted his own, these had become Tom's yardstick of seniority.
Wilbur Smith (Broken Hill, 9 januari 1933)
De Ierse schrijver Brian Friel werd geboren op 9 januari 1929 geboren in Omagh, Noord-Ierland, in een katholiek onderwijzersgezin. Hij brak een priesterstudie af om onderwijzer te worden, tot het in 1960 mogelijk werd om van de pen te leven. Hij begon met korte verhalen, maar is vooral bekend geworden door zijn toneelstukken over het Ierse leven van vroeger en nu. Reeds zijn eerste internationale succes, 'Philadelphia, Here I Come' was een karakteristieke mengeling van naturalisme, humor en fantasie, opgebouwd rond een jonge landverhuizer naar Amerika.'The Freedom of the City' (1973) is gebaseerd op het drama Noord-Ierland en in 'Translation' (1980) dramatiseerde hij de overlevingstijd 150 jaar geleden op het Ierse platteland van het Gaelic dat onder Britse dwang overvleugeld dreigde te worden door het Engels. Het in de verte aan Tsjechov herinnerende 'Dancing at Lughnasa', over drie zusters op het Ierse platteland, was in 1990-1991 een groot succes in Londen en in New York.
Uit: Dancing at Lughnasa: A Play
When the play opens MICHAEL is standing downstage left in a pool of light. The rest of the stage is in darkness. Immediately MICHAEL begins speaking, slowing bring up the lights on the rest of the stage.
Around the stage and at a distance from MICHAEL the other characters stand motionless in formal tableau. MAGGIE is at the kitchen window. CHRIS is at the front door. KATE at extreme stage right. ROSE and GERRY sit on the garden seat. JACK stands beside ROSE. AGNES is upstage left. They hold these positions while MICHAEL talks to the audience.
MICHAEL . When I cast my mind back to that summer of 1936 different kinds of memories offer themselves to me. We got our first wireless set that summer -- well, a sort of a set; and it obsessed us. And because it arrived as August was about to begin, my Aunt Maggie -- she was the joker of the family -- she suggested we give it a name. She wanted to call it Lugh after the old Celtic God of the Harvest. Because in the old days August the First was La Lughnasa, the feast day of the pagan god, Lugh; and the days and week sof harvesting that followed were called the Festival of Lughnasa. But Aunt Kate -- she was a national schoolteacher and a very proper woman -- she said it would be sinful to christen an inanimate object with any kind of name, not to talk of a pagan god. So we just called it Marconi because that was the name emblazoned on the set.
And about three weeks before we got that wireless, my mother's brother, my Uncle Jack, came home from Africa for the first time ever. For twenty-five years he had worked in a leper colony there, in a remote village called Ryanga in Uganda. The only time he ever left that village was for about six months during World War One when he was chaplain to the British Army in East Africa. Then back to that grim hospice where he worked without a break for a further eighteen years. And now in his early fifties and in bad health he had come home to Ballybeg -- as it turned out -- to die.
Brian Friel (Omagh, 9 januari 1929)
De Estlandse schrijver August Gailit werd geboren op 9 januari 1891 in Kuiksilla, Sangaste. Hij ging naar school in Valga en in Tartu. Van 1911 tot 1914 werkte hij als journalist in het tegenwoordige Letland. Aan de Estlandse vrijheidsstrijd tegen de Sovjet Unie nam hij deel als oorlogsverslaggever. Van 1922 tot 1924 leefde Gaillit in Duitsland, Frankrijk en Italië. Daarna vestigde hij zich als zelfstandig schrijver, eerst in Tartu, later in Tallin. Na de bezetting van Estland door de Sovjet Unie in 1944 vluchtte hij met zijn familie naar Zweden, waar hij als schrijver actief bleef.
Uit: Toomas Nipernaadi
It was night - he stopped a while, drew his hand across his forehead, thought briefly, then took the raft over the river. For a long time he walked quietly around the inn, then opened the barn door and stepped inside. Anne-Mari, he whispered, dont fear a thief or a burglar, its only me. You sleep on, nice and cosy, I mean no harm, just stopped by for a moment, because the soles of my feet seem to be on fire and I cannot find peace anywhere. Its quite enough if you lend me one ear. You are not angry, Anne-Mari, are you? He heard the quiet rustle of hay. So you are here, he continued more cheerfully, I can feel the warmth of your body and the caressing softness of your hands. You are like a mole under the cover of the earth, and your mischievous eyes sparkle in the darkness. The time will come, Anne-Mari, when I shall carry you in my arms, and your laughter will ring out, loud and clear. And there is no escape, youre like a perch trapped by its gills - whats the use, then, of struggling, tossing and twisting. Youd better surrender, praise your kind creator and be happy with your fate! Today, however, I am sad, feeling like a swan destined to fly south as autumn approaches. The trees have turned a coppery yellow, the purple shrubs are ashamed of their nakedness, their twigs like an old broom bristling towards the sky. Only the rowan trees, full of red clusters of berries, and the dark green branches of firs and pines sway grimly in the howling autumn.
August Gailit (9 januari 1891 5 november 1960)
De Duitse schrijver, columnist en journalist Kurt Tucholsky werd geboren in Berlijn op 9 januari 1890 als oudste zoon van de joodse bankier Alex Tucholsky en diens nichtje Doris Tucholsky. Hij studeerde rechten in Berlijn en Genève, maar begon zich al tijdens zijn studie meer te interesseren voor de literatuur. Zo geldt Tucholsky als een van de eersten die het werk van Franz Kafka ontdekten. Zelf had hij succes met zijn eerste eigen literaire pogingen. Tijdens de eerste jaren van WO I werd Tucholsky - die inmiddels gepromoveerd was - ingezet als soldaat aan het oostfront. Deze ervaring heeft een onuitwisbare indruk op de jonge schrijver gemaakt en overtuigde hem voorgoed van het pacifisme en het antimilitarisme. Na de oorlog begon een uiterst creatieve periode in Tucholsky's leven, waarin hij soms enkele tientallen artikelen in een week schreef, onder andere voor de tijdschriften Ulk en Die Weltbühne. Hij gebruikte hiervoor allerlei pseudoniemen, die gaandeweg afsplitsingen werden van Tucholsky's eigen persoonlijkheid: ze hadden een eigen stem en traden soms zelfs met elkaar in discussie. In de jaren twintig bracht Tucholsky, net als ooit zijn voorbeeld Heinrich Heine, de meeste tijd in Frankrijk door vanwaaruit hij zijn vaderland bestookte met steeds bitterder wordende pamfletten. Al jaren voordat Hitler aan de macht kwam, schreef Tucholsky: Ze maken zich klaar om het Derde Rijk in te trekken.
Uit: Der bewachte Kriegsschauplatz
Im nächsten letzten Krieg wird das ja anders sein... Aber der vorige Kriegsschauplatz war polizeilich abgesperrt, das vergißt man so häufig. Nämlich: Hinter dem Gewirr der Ackergräben, in denen die Arbeiter und Angestellten sich abschossen, während ihre Chefs daran gut verdienten, stand und ritt ununterbrochen, auf allen Kriegsschauplätzen, eine Kette von Feldgendarmen. Sehr beliebt sind die Herren nicht gewesen; vorn waren sie nicht zu sehen, und hinten taten sie sich dicke. Der Soldat mochte sie nicht; sie erinnerten ihn an jenen bürgerlichen Drill, den er in falscher Hoffnung gegen den militärischen eingetauscht hatte. Die Feldgendarmen sperrten den Kriegsschauplatz nicht nur von hinten nach vorn ab, das wäre ja noch verständlich gewesen; sie paßten keineswegs nur auf, daß niemand von den Zivilisten in einen Tod lief, der nicht für sie bestimmt war. Der Kriegsschauplatz war auch von vorn nach hinten abgesperrt. "Von welchem Truppenteil sind Sie?" fragte der Gendarm, wenn er auf einen einzelnen Soldaten stieß, der versprengt war. "Sie" sagte er. Sonst war der Soldat "Du" und in der Menge "Ihr" - hier aber verwandelte er sich plötzlich in ein steuerzahlendes Subjekt, das der bürgerlichen Obrigkeit Untertan war. Der Feldgendarm wachte darüber, daß vorn richtig gestorben wurde. Für viele war das gar nicht nötig. Die Hammel trappelten mit der Herde mit, meist wußten sie gar keine Wege und Möglichkeiten, um nach hinten zu kommen, und was hätten sie da auch tun sollen! Sie wären ja doch geklappt worden, und dann: Untersuchungshaft, Kriegsgericht, Zuchthaus, oder, das schlimmste von allem: Strafkompanie. In diesen deutschen Strafkompanien sind Grausamkeiten vorgekommen, deren Schilderung, spielten sie in der französischen Fremdenlegion, gut und gern einen ganzen Verlag ernähren könnten. Manche Nationen jagten ihre Zwangsabonnenten auch mit den Maschinengewehren in die Maschinengewehre. So kämpften sie. Da gab es vier Jahre lang ganze Quadratmeilen Landes, auf denen war der Mord obligatorisch, während er eine halbe Stunde davon entfernt ebenso streng verboten war. Sagte ich: Mord? Natürlich Mord. Soldaten sind Mörder.
Kurt Tucholsky (9 januari 1890 - 21 december 1935)
De Hebreeuwse dichter, schrijver en vertaler Chaim Nachman Bialik werd geboren in Radi, Oekraïne, op 9 januari 1873. Hij is één van de meest invloedrijke Hebreeuwse dichters en wordt in Israël algemeen beschouwd als de nationale Dichter, alhoewel hij 14 jaar voor de oprichting van de staat is gestorven. Zijn bekendste gedicht is wellicht Hachnasini tachat knafeeg - neem mij onder je vleugels. Hij was een bijzonder populaire figuur in de joodse gemeenschap van het toenmalig Brits mandaatgebied Palestina (sinds 1924). Vele van zijn gedichten zijn door componisten op muziek gezet (rock, pop en klassiek). Zijn huis in Tel Aviv, het speciaal voor hem gebouwde 'Bialikhuis', is tegenwoordig een museum en cultureel centrum.
I Didnt Win Light in a Windfall
I didnt win light in a windfall, nor by deed of a fathers will. I hewed my light from granite. I quarried my heart.
In the mine of my heart a spark hides not large, but wholly my own. Neither hired, nor borrowed, nor stolen my very own.
Sorrow wields huge hammer blows, the rock of endurance cracks blinding my eye with flashes I catch in verse.
They fly from my lines to your breast to vanish in kindled flame. While I, with hearts blood and marrow pay the price of the blaze.
Take me under your wing
Take me under your wing, be my mother, my sister. Take my head to your breast, my banished prayers to your nest.
One merciful twilight hour, hear my pain, bend your head. They say there is youth in the world. Where has my youth fled?
Listen! another secret: I have been seared by a flame. They say there is love in the world. How do we know loves name?
I was deceived by the stars. There was a dream; it passed. I have nothing at all in the world, nothing but a vast waste.
Take me under your wing, be my mother, my sister. Take my head to your breast, my banished prayers to your nest.
Vertaald door Ruth Nevo
Chaim Nachman Bialik (9 januari 1873 4 juli 1934)
Anne Rivers Siddons, Giovanni Papini, Lascelles Abercrombie, Pierre Garnier, Thomas Warton
De 9e januari kent een vloed van literaire geboortedagen.Vandaar dat er na deze posting nog enkele volgen. Kom gerust nog eens kijken later vandaag.
De Amerikaanse schrijfster Anne Rivers Siddons werd geboren op 9 januari 1936 in Atlanta, Georgia. Zij bezocht de Auburn University, waar zij begon met schrijven. Haar roman Peachtree Road uit 1988, die gesitueerd is in Atlanta werd een bestseller. De schrijver Pat Conroy betitelde hem als as "the Southern novel for our generation"
Uit: Homeplace
Even before she opened her eyes, the child was afraid. Coming out of sleep, she was not sure where she was, only that it was wrong. She should not be in this place. He would be very angry. She was eight years old, and she had been afraid of him all of her life.
She lay still and listened, and heard the rain. The rain came riding on a vast gray wind, to pepper the flat tin roof and sing in the tops of the black-green pines in the woods across the road from the cabin. Over it, much nearer at hand, she heard the chink of the iron poker in the cooling fireplace, and the visceral, thumping wail of the Atlanta jigaboo station on the radio Rusky had given J. W. for Christmas.
Without opening her eyes, the child burrowed her head under the flaccid feather pillow and dragged the quilt closer around her. Her body was warm in the piled nest of quilts and blankets Rusky had heaped over her during the night, but her feet were icy and her nightgown must be up around her neck, because her legs were cold up to her thighs. She took a deep breath, inhaling musty bedclothes and the ashy, dark smell the cabin always had, made up of smoke from the fireplace and the smell of Rusky and J. W. themselves. It was not sweat, though that was part of it, it was more, was the fecund essence of the Cromies, who lived in the sagging cabin behind the big house on Pomeroy Street. It was a rich smell, deep and complicated, somehow very old, the essence of all Negroes Mike had ever known.
Anne Rivers Siddons (Atlanta, 9 januari 1936)
De Italiaanse schrijver Giovanni Papini werd geboren op 9 januari 1881 in Florence. Hij was een van de mede-oprichters van het programmatische, futuristische tijdschrift Lacerba in 1913, maar richtte zich na enkele jaren weer op het katholicisme en werd een gerespecteerde geleerde.
Uit: Der Spiegel auf der Flucht, Eine völlig absurde Geschichte (Vertaald door Angelika Hocke-Asam)
Vor vier Tagen etwa, als ich gerade leicht gereizt einige der wohl unehrlichsten Seiten meiner Lebenserinnerungen zu Papier brachte, hörte ich es leicht an die Tür klopfen. Aber weder erhob ich mich, noch gab ich eine Antwort. Das Pochen an der Tür war zu schwach, und mit schüchternen Menschen will ich nichts zu tun haben.
Tags drauf, zur selben Stunde, hörte ich es von neuem klopfen. Diesmal war das Pochen kräftiger und entschlossener. Aber auch an diesem Tag wollte ich die Tür nicht öffnen, weil ich diejenigen Menschen schon gar nicht mag, die sich allzu schnell korrigieren. Am darauffolgenden Tag, abermals zur selben Stunde, wurde das Pochen in heftiger Form wiederholt. Noch ehe ich mich zu erheben vermochte, sah ich die Tür sich öffnen und die mittelmäßige Gestalt eines ziemlich jungen Mannes mit leicht gerötetem Gesicht und mit vollem, dichtem, rotem Haar eintreten. Ungelenkt verbeugte er sich vor mir, ohne ein Wort zu sagen.
Kaum daß er einen Stuhl gefunden hatte, ließ er sich darauf fallen, und da ich stehen geblieben war, wies er mir den Sessel, damit ich darauf Platz nähme. Nachdem ich gehorcht hatte, glaubte ich das Recht zu haben, ihn zu fragen, wer er sei, und bat ihn mit nicht gerade höflicher Stimme, mir seinen Namen und den Grund mitzuteilen, der ihn veranlaßt hatte, in mein Zimmer einzudringen. Der Mann aber verzog keine Miene und ließ mich sofort verstehen, daß er momentan das zu bleiben gedachte, was er für mich war: ein Unbekannter.
»Der Grund, der mich zu Ihnen führt«, fuhr er lächelnd fort, »befindet sich in meiner Tasche, und ich werde Sie gleich mit ihm bekannt machen.« Tatsächlich hatte er ein schmutziggelbes Lederköfferchen mit abgenützten Messingbeschlägen in der Hand, das er im selben Augenblick öffnete und aus dem er ein Buch hervorholte.
Giovanni Papini (9 januari 1881 - 8 juli 1956)
De Engelse dichter en criticus Lascelles Abercrombie werd geboren op 9 januari 1881 in Ashton upon Mersey en studeerde aan de University of Manchester. Hij werkte als hoogleraar aan de universiteiten van Leeds, Londen en Oxford.In 1930 verschenen zijn verzamelde gedichten, Poems. Zijn belangrijkste werk is The Sale of Saint Thomas (in zes bedrijven)
The Sale of Saint Thomas (fragment)
A quay with vessels moored
Thomas
To India! Yea, here I may take ship;
From here the courses go over the seas,
Along which the intent prows wonderfully
Nose like lean hounds, and tack their journeys out,
Making for harbours as some sleuth was laid
For them to follow on their shifting road.
Again I front my appointed ministry. --
But why the Indian lot to me? Why mine
Such fearful gospelling? For the Lord knew
What a frail soul He gave me, and a heart
Lame and unlikely for the large events. --
And this is worse than Baghdad! though that was
A fearful brink of travel. But if the lots,
That gave to me the Indian duty, were
Shuffled by the unseen skill of Heaven, surely
That fear of mine in Baghdad was the same
Marvellous Hand working again, to guard
The landward gate of India from me. There
I stood, waiting in the weak early dawn
To start my journey; the great caravan's
Strange cattle with their snoring breaths made steam
Upon the air, and (as I thought) sadly
The beasts at market-booths and awnings gay
Of shops, the city's comfortable trade,
Lookt, and then into months of plodding lookt.
Lascelles Abercrombie (9 januari 1881 27 oktober 1938)
De Franse dichter Pierre Garnier werd geboren op 9 januari 1928 in Amiens. Aanvankelijk publiceerde hij traditionele gedichten, maar samen met zijn vrouw ontwikkelde hij de Franse versie van concrete poëzie, het zogenaamde spatialisme.
Larbre
Un arbre luit chaque matin
Dans chaque fruit il me répète
Comme les mains jointes dun saint
Son ombre entrouvre la fenêtre.
La source porte son feuillage
La mer unie et traversée
Nos voix recréent dautres visages
Et notre amour est habité.
Cest toujours la même folie
Le même sang le même mal
Les arbres simples de lesprit
Prennent loiseau pour capitale
Pierre Garnier (Amiens, 9 januari 1928)
De Engels dichter en literair criticus Thomas Warton werd geboren in Basingstoke, Hampshire, op 9 januari 1728. Van 1785 tot 1790 was hij Poet Laureate. Warton bezocht Winchester College en het Trinity College van de Universiteit van Oxford. Hij werd in 1757 benoemd tot professor in de poëzie en zou dat tien jaar blijven. Hij publiceerde zijn eigen gedichten, maar werd vooral bekend als criticus. In 1777 verscheen zijn bundel Poems, die opmerkelijk is vanwege de herintroductie van de uit de mode geraakte sonnetvorm en daarmee een voorbode van de periode van de Romantiek in Engeland.
Als criticus schreef hij Observations on Spenser's The Faerie Queene (1754) en The History of English Poetry (1774 - 1781).
The Pleasures of Melancholy (Fragment)
Few know that elegance of soul refin'd,
Whose soft sensation feels a quicker joy
From Melancholy's scenes, than the dull pride
Of tasteless splendour and magnificence
Can e'er afford. Thus Eloise, whose mind
Had languish'd to the pangs of melting love,
More genuine transport found, as on some tomb
Reclin'd, she watch'd the tapers of the dead;
Or thro' the pillar'd aisles, amid pale shrines
Of imag'd saints, and intermingled graves,
Mus'd a veil'd votaress; than Flavia feels,
As thro' the mazes of the festive ball,
Proud of her conquering charms, and beauty's blaze,
"Rätin, er lebt!" Die Konstellation war glücklich: die Sonne stand im Zeichen der Jungfrau und kulminierte für den Tag; Jupiter und Venus blickten sie freundlich an, Merkur nicht widerwärtig, Saturn und Mars verhielten sich gleichgültig; nur der Mond, der soeben voll ward, übte die Kraft seines Gegenscheins um so mehr, als zugleich seine Planetenstunde eingetreten war. Er widersetzte sich daher meiner Geburt, die nicht eher erfolgen konnte, als bis diese Stunde vorübergegangen." Es herrscht helle Aufregung im Haus am Hirschgraben zu Frankfurt an diesem 28. August 1749. Die junge Frau des Hauses liegt in den Wehen, es ist ihr erstes Kind und die Geburt ist alles andere als einfach. Schon am 25. August hatten die Schmerzen eingesetzt und immer noch hat die Quälerei kein Ende. Unruhig geht Johann Caspar Goethe in seinem Arbeitszimmer auf und ab. Nicht auszudenken, wenn seiner Frau etwas zustoßen sollte! Sie sind gerade ein Jahr miteinander verheiratet und Catharina Elisabeth ist einundzwanzig Jahre jünger als ihr Mann. Johann Caspar liebt seine Frau, seine "Caja", wie er sie nennt, aber ein bisschen väterlich ist sein Verhältnis zu ihr wohl auch. Immerhin hat er mit einer Heirat gewartet, bis er achtunddreißig Jahre alt war. Da war man schon fast ein "Hagestolz", ein eingefleischter Junggeselle.
Die Schreie Elisabeths dringen bis in sein Arbeitszimmer. Caspar Goethe ist am Ende mit den Nerven. Er ist ein Mann, der bekannt ist für seinen Ernst, für seine gravitätische Würde. Aber nun möchte er am liebsten fort, einfach aus dem Haus laufen, bis alles vorbei ist. Jedoch wenn er an die durchdringenden Augen seiner Schwiegermutter denkt, die seit zwei Tagen hier im Hause ist und ihrer Tochter in diesen Stunden beisteht, kommt ihm diese Idee nicht sehr glücklich vor. Mit seinen Schwiegereltern, den Textors, darf es sich Caspar auf keinen Fall verderben. Das sind hoch angesehene Frankfurter Bürger. Der Vater seiner Frau hat das Amt eines Stadtschultheißen, das heißt, er ist Bürgermeister und außerdem, genau wie Johann Caspar selbst, Jurist. Die Mutter nun gar ist eine Person, die ihre Ahnenreihe bis auf den berühmten mittelalterlichen Maler Lucas Cranach zurückführen kann. Und: Sie hat Haare auf den Zähnen. Caspar hat ziemlichen Respekt vor ihr, vor ihrer scharfen Zunge, ihrem Witz und vor allem vor dem Blick dieser Augen.
Uit:Das rote Strumpfband auf dem braunen Schenkel (Vertaald door Hans-Gerd Koch en Susanne Schüssler)
Nach dem Abendessen, während sie gelangweilt in einen sauren Apfel biß, brachte Nieves den Müll hinunter auf die Straße. Sie trug ihren Bademantel und hochhackige schwarze Schuhe mit zwei schmalen, gekreuzten Riemen über den Zehen. Sie warf die Mülltüte und den Apfel in den Eimer und blieb eine Weile mit verschränkten Armen stehen, um einem prächtigen Kater zuzuschauen, der im Rinnstein saß und sich das Geschlecht leckte. Noch nie hatte sie einen Kater so etwas mitten auf der Straße tun sehen. Als sie wieder in den Hausflur trat, versperrte ihr ein Mann den Weg, der ein Küchenmesser gezückt hielt. »Wer sind Sie? Was wollen Sie?« »Schreien Sie nicht, dann passiert Ihnen nichts.« »Ich habe kein Geld bei mir ...« »Ich will kein Geld.« Der Mann trat hinter sie, und sie spürte schwach seinen Atem. Außerdem spürte sie die Messerspitze auf einer ihrer Hinterbacken. »Gehen Sie zur Treppe und steigen Sie hinauf.« Nieves gehorchte. Ihre Knie zitterten; sie verlor einen Schuh und tastete auf dem Boden, bis sie ihn wieder am Fuß hatte. »Schöne Schuhe haben Sie«, sagte er. »Bitte tun Sie mir nichts.« »Ich möchte mich mit Ihnen unterhalten.« »Wohin bringen Sie mich?« »In Ihre Wohnung. Ich weiß, daß Sie allein leben. Wir könnten den Aufzug nehmen, aber das werden wir nicht tun. Im Aufzug müßte ich Sie auf der Stelle vergewaltigen. Außerdem leide ich an Klaustrophobie.« »Ich wohne im vierten Stock, im sechsten eigentlich.« »Ich weiß. Gehen Sie.« »Ich mache, was Sie wollen, aber bitte tun Sie mir nichts.« Sie hatte sein Gesicht kaum gesehen, aber doch bemerkt, daß er sehr jung war. Ein hochgeschossener Junge, mit großen Händen und einer Stirnlocke. Die Messerklinge war ungefähr zwanzig Zentimeter lang. »Werden Sie brav sein«, fragte er, als sie im dritten Stock waren, »und nett zu mir auch?« »Ja, ja.« Sie hoffte, auf der Treppe einem der Nachbarn zu begegnen, damit der Vergewaltiger erschrak und das Weite suchte. Aber nein. Schwer atmend betraten sie die Wohnung und gingen ins Wohnzimmer. Es war eine kleine Wohnung, stickig und unaufgeräumt, mit einem kleinen Balkon zur Straße; das einzige Licht kam vom Fernseher, der ohne Ton lief, und von einer Stehlampe neben dem Sofa.
Juan Marsé (Barcelona, 8 januari 1933)
De Duitse (toneel)schrijfster Claudia Grehn werd geboren op 8 januari 1982 in Wiesbaden. Zij groeide op in Trier en bezocht daar het Max-Planck-Gymnasium. In 2005 voltooide zij de leergang scenisch schrijven aan de Universität der Künste in Berlijn (UdK). In 2007 vertaalde zij in opdracht van het Maxim-Gorki-Theater samen met Armin Petras het stuk Gehen wir, der Wagen wartet van de Russische schrijver Jurij Klavdiev. Voor Heimlich bestialisch ontving zij deKleist-Förderpreis für junge Dramatiker.
Uit: Heimlich bestialischI cant wait to love in heaven
SOMMER HITZEWELLE ÜBER EUROPA alte menschen sterben, flüsse trocknen aus, rasensprengen verboten: die SINNflut schafft neue prioritäten in den städten ist es leicht an das ende der welt durch ozonvergiftung zu glauben endlich wieder regen ein mann hat sich in den eingang
der sex-kinokasse gerettet der regen spült den staub der strasse die hundekacke den abfall an
seinen füssen vorbei in die bordsteinrinne alles wird sauber die luft kann man wieder atmen eine frau aus den achtzigern leuchtet ihn an sarah young die zunge zwischen den zähnen er ist kein mann der auf so was reinfällt er ist auf dem weg in die oper ausverkauft! seit einem monat der einlass hat bereits begonnen es werden keine karten mehr zurückgenommen aber es ist klar dass er noch
eine organisiert er will es und was er will das setzt er auch durch der mann geht also in die oper es ist sein 40. geburtstag 10 jahre vor seinem tod aber das weiß er nicht die ärzte gaben ihm nur einen monat
in der pause sieht er eine brünnette an einem tisch stehen ALLEIN noch habe ich mein gutes aussehen denkt er noch erinnere ich an den erfolgreichen mann der ich einmal war:
auf meinem passfoto sehe ich aus wie ein schauspieler, das sagen alle, er sieht noch einmal genau hin: die frau ist zu schön um allein zu sein wahrscheinlich ist ihr mann vielbeschäftigt wie er einmal
FRAU
ich weiß nicht ob ich vor glück weine oder aus trauer
es ist seltsam das man sich seine gefühle aus
der oper holen muss
was machen sie hier
MANN
wenn es jemand geschafft hat so schöne musik zu
machen die gleichzeitig die tragik des lebens
begreift muss er die menschheit sehr geliebt haben
das hatte gereicht die frau hing an seinem arm
als sie die oper verließen
Claudia Grehn (Wiesbaden, 8 januari 1982)
De Oekraïense dichter en schrijver Vasyl Stus werd geboren op 8 januari 1938 in Rakhnivka, in de provincie Vinnytsia Oblast. In de jaren zestig was hij een van de belangrijkste voorvechters van onafhankelijkheid en in totaal zat hij 23 jaar gevangen. Stus studeerde geschiedenis en literatuurwetenschap aan het Pedagogisch Instituut in Stalino. In 1959 verschenen de eerste gedichten van hem in Russische tijdschriften. De eerste twee bundels mochten niet uitgegeven worden. Zijn tweede bundel Winterbomen werd verspreid via de samisdat en werd in 1970 gepubliceerd in Brussel. In 1980 werd Stus weer gearresteerd en tot tien jaar gevangenisstraf en vijf jaar verbanning veroordeeld. In 1985 ging hij in hongerstaking in het kamp bij Perm wegens een disciplinaire straf en zes dagen later stierf hij. Eerder dat jaar was hij door een internationale groep schrijvers en kunstenaars voorgedragen voor de Nobelprijs.
Berg
reiht sich an Berg
die Heimat
nicht zu sehen
kein Tropfen
Morgenrot
die Nacht flattert
wie ein Schatten
der Pappeln
und mein Sohn
er will mir
in der Gefangenschaft
nicht erscheinen
es raschelt grau
im finsteren Winkel
Gespenster und Geister
eines vergessenen Erbes
der Tag
mit seinem goldenen Hörn
ist in der Tiefe
zersplittert
die Schlinge
des Weges
streicht
um das Haar.
Schweigsam betrachtet dich der Tisch. Wehmütig fiel die Dämmerung. Sie überquerte den Hof und stellte sich an dein Fenster. Ging schon dein Tag zur Neige ? Hast du ihn wohl beendet ? Grämst du dich nicht, ein Schwimmer zwischen so fernen Ufern ? Lange, urlange Nacht kündigt sich an und rauscht, rauscht in den Wellen, rauscht...
Vertaald doorWira Wowk
Vasyl Stus (8 januari 1938 4 september 1985)
De Italiaanse schrijver en politicus Leonardo Sciascia werd geboren in Racalmuto, Agrigento op 8 januari 1921. Sciascia was raadslid in Sicilië, lid van het Italiaans parlement en, later, lid van het Europees parlement. Opgeleid als advocaat wijdde hij zich pas later in zijn leven aan het schrijven over Sicilië en de maffia. Zijn analyse van de ontvoering en moord op Aldo Moro, een vooraanstaand christendemocraat, wordt als een meesterwerk beschouwd. Hij was lid van de parlementscommissie tot onderzoek van de ontvoering van Moro. Sciascia schreef vanuit zijn Siciliaanse ervaring, waarin families met politieke partijen verbonden zijn.
Uit: Salz, Messer und Brot (Vertaald door Sigrid Vagt)
Garibaldis Freischärler zogen durch Regalpetra, stellten einen Mann an eine Kirchenwand und erschossen ihn, einen armen Felddieb, an der Mauer der Kirche San Francesco. Der Großvater eines Freundes von mir erinnerte sich noch daran, er war acht Jahre alt, als die Garibaldianer durchzogen; ihre Pferde hatten sie auf dem Burgplatz stehenlassen, erschossen nur eben den Mann, und weg waren sie; ihr Offizier war blond wie ein Deutscher. Carusi und Hauer arbeiteten weiter zwölf, vierzehn Stunden am Tag in der Hölle der Schwefelgrube. Die Felder brachten nicht genügend Erträge; die
Tagelöhner arbeiteten das ganze Jahr, nur um die Schulden für das Getreide zu bezahlen, das die Gutsherren knauserig vorschossen, und die Rekrutenaushebung entzog den Familien Arbeitskräfte. Es gab Väter, die ihren Söhnen die Axt in den Fuß hieben, um sie für den Wehrdienst untauglich zu machen. Ein alter Bauer erzählte mir, als für ihn der Zeitpunkt der Musterung heranrückte, habe er nachts gehört, wie sein Vater seine Mutter um Rat fragte: "Was sagst du, soll ich ihm ein Auge ausstechen oder ihm einen Zeh abhacken?"
Noch in derselben Nacht lief er von zu Hause fort und kam erst wieder zurück, um sich zum Wehrdienst einziehen zu lassen. Deshalb machten die Einwohner von Regalpetra 1866 einen Aufstand, sie steckten das Rathaus in Brand, und die verfluchten Unterlagen verbrannten im alten Kloster, wohin die Gemeindebüros verlegt worden waren. Doch dann kamen Piemonteser Soldaten, holten die Männer ab, die den Aufstand gemacht hatten, und die Rekrutierung ging weiter. Die Adligen allerdings hielten zu der neuen Regierung, auch die Besitzer und Pächter der Schwefelgruben und die durch Diebstahl, Wucher oder gefälschte Urkunden reich gewordenen Bürger (es ist unglaublich, wieviel Besitz in Regalpetra mit falschen Verkaufsurkunden oder Testamenten den Eigentümer gewechselt hat).
Leonardo Sciascia (8 januari 1921 - 20 november 1989)
Ko Un, Gaston Miron, Alfred Tomlinson, Francico Bocanegra, Baltasar Gracián y Morales, Béla Zsolt, Roland Moed
De Zuidkoreaanse dichter Ko Un werd op 8 januari 1933 in Kunsan geboren. Ko Un heeft erg geleden onder de Koreaanse oorlog en het verlies van familieleden, vrienden en kenissen in die tijd. In 1952 werd hij boeddhistisch monnik. Hij studeerde zowel oosterse als westerse filosofie. In 1960 verscheen zijn eerste dichtbundel. Hij werd prior van de Chondung tempel en later pedagogisch directeur van de Haein tempel. Toen de militaire machthebber Park Chung-Hee zich tot het boeddhisme bekeerde gaf Ko Un uit protest zijn leven als monnik op en ging hij in verzet tegen het regime. Dat kwam hem op talrijke arrestaties en folteringen te staan. Bovendien kreeg hij een publicatieverbod. Sinds 1992 is hij docent Koreaanse taal- en literatuur in Seoel. Zijn omvangrijkste werk is de serie Ten Thousand Lives, waarin iedereen aan bod komt die hij in zijn leven is tegengekomen.
The Little Spring
Without its little spring,
what would make Yongtun Village a village?
Endlessly, snowflakes fall
into the spring's dark waters
and dissolve.
What still still stillness,
as Yang-sul's wife,
covered in snow, goes out to draw water,
puts down her tiny little water jar
and picks up the gourd dipper but forgets to draw water,
watching snowflakes die:
that still still stillness.
Maternal Grandfather
Choi Hong-kwan, our maternal grandfather,
was so tall his high hat would reach the eaves,
scraping the sparrows nests under the roof.
He was always laughing.
If our grandmother offered a beggar a bite to eat,
he was always the first to be glad.
If our grandmother ever spoke sharply to him,
hed laugh, paying no attention to what she said.
Once, when I was small, he told me:
Look, if you sweep the yard well
the yard will laugh.
If the yard laughs,
the fence will laugh.
Even the morning-glories
blossoming on the fence will laugh
Ko Un (Kunsan, 8 januari 1933)
De Franstalige, Canadese dichter, schrijver en uitgever Gaston Miron werd geboren op 8 januari 1928 in Sainte-Agathe-des-Monts, honderd kilometer ten noorden van Montreal. In 1953 publiceerde Miron zijn eerste bundel Deux Sangs bij Éditions de l'Hexagone, een uitgeverij die hij samen met Olivier Marchand had opgericht. Het was de eerste uitgeverij die volledig gericht was op poëzie uit Quebec. Mirons belangrijkste en bekendste werk is La Marche à l'amour. Lange tijd verscheen zijn werk alleen in allerlei bladen en tijdschriften. Veel ervan werd uiteindelijk in 1970 gebundeld in L'homme rapaillé.
Mon bel amour
Mon bel amour navigateur
mains ouvertes sur les songes
tu sais la carte de mon coeur
les jeux qui te prolongent
et la lumière chantée de ton âme
qui ne devine ensemble
tout le silence les yeux poreux
ce qu'il nous faut traverser le pied secret
ce qu'il nous faut écouter
l'oreille comme un coquillage
dans quel pays du son bleu
amour émoi dans l'octave du don
sur la jetée de la nuit
je saurai ma présence
d'un voeu à l'azur ton mystère
déchiré d'un espace rouge-gorge
Plus belle que les larmes
Jeune fille plus belle que les larmes
qui ont coulé plus qu'averses d'avril
beaux yeux aux ondes de martin-pêcheur
où passaient les longs-courriers de mes désirs
mémoire, ô colombe dans l'espace du coeur
je me souviens de sa hanche de navire
je me souviens de ses épis de frissons
et sur mes fètes et mes désastres
je te salue toi la plus belle
et je chante
Gaston Miron (8 januari 1928 14 december 1996)
De Engelse dichter, vertaler en graficus Alfred Charles Tomlinson werd geboren op 8 januari 1927 in Stoke-on-Trent, Staffordshire.Hij studeerde Engels aan het Queens' College, Cambridge. Zijn eerste dichtbundel verscheen in 1951. Zijn Collected Poems verschenen in 1985, gevolgd door Selected Poems: 1955-1997 in 1997. Tomlinson is ook een verdienstelijk vertaler uit het Russisch, Spaans en Italiaans.
Against Travel
These days are best when one goes nowhere,
The house a reservoir of quiet change,
The creak of furniture, the window panes
Brushed by the half-rhymes of activities
That do not quite declare what thing it was
Gave rise to them outside. The colours, even,
Accord with the tenor of the dayyes, grey
You will hear reported of the weather,
But what a grey, in which the tinges hover,
About to catch, although they still hold back
The blaze that's in them should the sun appear,
And yet it does not. Then the window pane
With a tremor of glass acknowledges
The distant boom of a departing plane.
All Afternoon
All afternoon the shadows have been building
A city of their own within the streets,
Carefully correcting the perspectives
With dark diagonals, and paring back
Sidewalks into catwalks, strips of bright
Companionways, as if it were a ship
This counter-city. But the leaning, black
Enjambements like ladders for assault
Scale the façade and tie them to the earth,
Confounding fire-escapes already meshed
In slatted ambiguities. You touch
The sliding shapes to find which place is which
And grime a finger with the ash of time
That blows through both, the shadow in the shade
And in the light, that scours each thoroughfare
To pit the walls, rise out of yard and stairwell
And tarnish the Chryslers Aztec pinnacle.
Alfred Tomlinson (Stoke-on-Trent, 8 januari 1927)
De Mexicaanse dichter Francisco González Bocanegra werd geboren in San Luis Potosí op 8 januari 1824. Hij schreef de tekst van Himno Nacional Mexicano, het Mexicaanse volkslied. Zijn tekst werd in 1853 gekozen door president Antonio López de Santa Anna, die een wedstrijd had uitgeschreven. Volgens de legende wilde hij eigenlijk helemaal niet meedoen aan die wedstrijd, maar werd hij door zijn verloofde Guadalupe González del Pino ("Pili") naar haar slaapkamer gelokt en daar opgesloten. Pili liet hem pas vrij nadat hij een paar uur later zijn tekst onder de deur had geschoven. De Spaanse componist Jaime Nunó schreef de muziek voor het lied en op 16 september 1854 (viering van Grito de Dolores) werd het volkslied voor het eerst gespeeld. Bij die plechtigheid waren González en Pili, die inmiddels getrouwd waren, aanwezig.
Uit:Himno Nacional Mexicano
Estrofa I:
Ciña ¡oh Patria! tus sienes de oliva de la paz el arcángel divino, que en el cielo tu eterno destino por el dedo de Dios se escribió. Mas si osare un extraño enemigo profanar con su planta tu suelo, piensa ¡oh Patria querida! que el cielo un soldado en cada hijo te dio.
Couplet 1
Oh Vaderland, je voorhoofd zal getooid worden met een olijvenkrans door de goddelijke aartsengel van de vrede Want in de hemel is je eeuwige toekomst door de vinger van God opgeschreven. Maar als een buitenlandse vijand het aandurft met zijn voetstappen je grond te bezoedelen, denk dan, oh geliefd Vaderland, dat de hemel je een soldaat in elke zoon heeft gegeven
Francisco Bocanegra (8 januari 1824 - 1 april 1861)
De Spaanse schrijver Baltasar Gracián y Morales S.J. werd geboren in Belmonte (bij Calatayud) op 8 januari 1601. Hij was een Spaanse jezuiet die bekend is geworden als schrijver van amorele, illusieloze, 'machiavellistische', vaak cynisch genoemde boeken, waaronder Handorakel en kunst van de voorzichtigheid. Zijn werk werd geprezen door Nietzsche, Voltaire, Stendhal en La Rochefoucauld. Schopenhauer heeft het Handorakel in het Duits vertaald. Baltasar Gracián studeerde letteren en filosofie aan de Universiteit van Toledo. In 1619 trad hij toe tot de kloosterorde van de Jezuieten.
Uit: The Art of Worldly Wisdom(Vertaald door Frank Pajares)
Making others depend on you. The image is not made sacred by those who adorn it, but by those who adore it: the wise man better prefers those who need him than those who are grateful to him. To trust vile gratitude is to rob gracious hope, for, as hope remembers, gratitude forgets. More is gained from fostering dependence than from receiving courtesy; a man whose thirst is satisfied soon turns his back on the well, and a squeezed orange turns from gold to mud. When dependence ends, the relationship ends, and so does the respect. Let it be the first lesson of life to keep others dependent, and never satisfy that dependence, keeping always in need of you even those with the greatest power; but do not err as a result of excessive silence, nor permit that irreparable harm come to others for your own benefit.
Baltasar Gracián y Morales (8 januari 1601 6 december 1658)
The nurses fluttered ineffectually, before huddling together again in the corner. They were middle-class girls from good families, who hadnt been trained for the work but had fought to get it, because those who sported a nurses bonnet were able to move freely in the ghetto. The other girls, in groups of sixteen, were stuck in dirty, unfamiliar rooms, where they werent even allowed to go near the window and every gendarme was entitled to use his weapons against them. Here, in the wonder-rabbis two-storey synagogue with its large courtyard, the ghetto was freer and more cheerful. On the mattresses unwashed patients lying in their own filth puffed, panted, moaned, prayed and swore, and during the first two days caused a lot of trouble: they needed to be washed, to be given bedpans and enemas, to have their temperature taken and to be fitted with compresses. During the first two days the doctors too fought with all their strength: they administered injections, flushed out the stomachs of suicides, carried out operations and, on the top floor, even carefully delivered babies. Then the rumour spread that the ghetto would be deported. Thirty cattle wagons were shunted on to the industrial siding that cut across the enclosed part of the town. Now the doctors faltered, became absent-minded, dropped out from time to time, went back to their relatives several times a day, clearly in order to discuss whether it wouldnt be better to exterminate all of them. The nurses, for their part, disappeared or sat down on the long bench near the morgue. They were clean, well dressed, with nice hairstyles, and men gathered around them as they had on the promenade. The conversation was entertaining, as it had been in the world outside, but more outspoken, because after two days here the girls overacted the part of the liberated and experienced professional who is familiar with every dirty secret of the human body.
Drie passen achter de bontjas van mijn moeder, op weg naar de kerk - het weerspannig stuk ellende waarin ik nog steeds moeiteloos mezelf herken. Scheve knoop in mijn stropdas. Schoenveter los. Til je voeten op, jongen! En loop niet zo krom. Missaal en zakdoek vergeten.
Die bontmantels werden zondags gedragen tot het hoogzomer was en zodra de r in de maand zat weer uit de kast gehaald. De meeste dames waren te kort van hals om helder over de dikke jaskragen heen te kunnen bidden en daarom moesten ze elkaar in het oog houden met inquisiteursblik, de kinnen geheven, loensend langs de matglans van hun neuzen. Bij het massaal opstaan, knielen, gaan zitten veroorzaakten die jassen een geritsel en geruis alsof er storm op til was. Ik voelde me in de kerk alsof ik te vondeling was gelegd in een naargeestig woud en daar ontwaakt was temidden van een kudde ogenschijnlijk goedmoedige, maar in werkelijkheid zeer kwaadaardige herkauwers.
Vlak voor het Woord verkondigd ging worden kwam het ogenblik dat mijn vader, lid van het college van collectanten, een functie die hem een verbouwing had opgeleverd aan het koor van de kerk, waar het altaar in die tijd naar voren moest worden geplaatst, met zijn zwarte handschoenen en een gezicht dat lijkbleek zag van schijnheiligheid snel de collectezak aan mijn moeder en mij voorbijduwde. Dat scheelde weer een paar centen. Er was nog iemand die angstvallig door hem werd overgeslagen, een buurvrouw die jaren daarvoor eens een klap onder de zak had gegeven, niemand heeft me ooit willen vertellen waarom. De munten waren over de tegels van het middenpad gerinkeld, onder de banken, in de kieren tussen de planken gerold. Stof zul je vreten! had die buurvrouw geschreeuwd, terwijl mijn vader op zijn knieën dubbeltjes had moeten rapen en lospeuteren.
Frans Kellendonk (7 januari 1951 15 februari 1990)
Several hours later, at the Ritz Carlton bar, guided by a will greater than my own, I substituted several of the international textile care-labeling symbols for key variables in the original, and changed the equal sign to a less-than-or-equal-to sign. I felt as if I were speaking in tongues as I watched my possessed hand draw a crossed-out iron and a crossed-out triangle ('no bleach') and a stylized half-filled washtub with a large hand in it ('hand wash'). When I had finished with the substitutions and the Strine Inequality stood complete on the page, there came a sound, a sound of distant chronic liposuction, of fine cosmetic work being done on the cosmos, nips and tucks tactfully taken, infinitesimal hairplugs of time removed from distant star-systems, where they wouldn't be missed, and arranged in quantity serially for me to live through. I was free once again to roam the Fold. To return to time I only had to erase the inequality sign, disabling its potency."
Nicholson Baker (Rochester, 7 januari 1957)
De Franse schrijver Pierre Gripari werd geboren in Parijs op 7 januari 1925 als zoon van een Griekse vader en een Franse moeder.Pierre Gripari schreef talloze sprookjes, verhalen, toneelstukken en gedichten, zowel voor volwassenen als voor kinderen. In 1959 publiceerde hij zijn autobiografie Pierrot-la-lune. In 1962 volgde een succesvol toneelstuk Lieutenant Tenant. Hij bleef schrijven, maar het succes ebde weg, om pas in de jaren zeventig terug te keren. Zijn sprookjesbundel Contes de la rue Broca uit 1967 behoort tot zijn bekendste werken en wordt ook buiten Frankrijk veel gelezen. De homoseksuele atheïst Gripari had een afkeer van religieus fanatisme en elke vorm van censuur.
Uit: Frère Gaucher ou le voyage en Chine
Les Arabes, au contraire, valent infiniment mieux que leur réputation. Ils sont bêtement cupides, parfois voleurs, et ne savent pas faire l'amour, mais en revanche ils sont propres, courtois, et souvent pleins de gentillesse. Il ne peut rien t'arriver de vraiment grave en leur compagnie. Truands, mais pas vicieux...
Quand tu sors pour courir, n'emporte pas plus d'argent qu'il ne t'est nécessaire. Laisse tomber immédiatement quiconque te fait marcher, ou marchande. Réfléchis longuement avant de faire entrer quelqu'un chez toi. Surtout n'en fais pas plus, par crainte de manquer, que tu n'as réellement besoin d'en faire.
La chasteté, de toute façon, est une excellente chose, et qui n'a jamais tué personne. On la confond avec le refoulement, et l'on a tort. Le refoulé, c'est celui qui ne veut pas voir clair, et qui nie l'existence de ses instincts, au lieu de lutter contre à visage découvert. Dans Les femmes savantes, Armande est une refoulée.
Si tu te sens malheureux, songe qu'il y a des sadiques, des coprophiles, des amateurs de fruits verts... Ceux-là sont encore plus malheureux que toi !
Pour ce qui est de la pratique, tu auras vite compris. Ça change tous les jours, et c'est toujours la même chose.
Un mot encore : si ta mère t'interroge, réponds-lui franchement. Tout vaut mieux que de s'embarquer dans des mensonges. Mais si elle ne t'interroge pas, ne dis rien. Elle n'est pas bête, loin de là, mais, ce qu'elle accepte chez moi, elle n'est peut-être pas disposée à l'admettre chez son fils... Et puis, un garçon qui a de la tenue mène sa vie privée à ses périls et risques, et ne va pas s'amuser à en parler à sa famille, sauf en cas de coup dur... Si la crise se déclare, eh bien, mon Dieu, tu prendras patience. Tant que tu manges le pain de ta mère, il est bien évident que tu dépends d'elle... C'est pourquoi, encore une fois, travaille, gagne ta vie, impose le respect, deviens majeur. Dès lors, tu n'auras plus de comptes à rendre à personne.
Pierre Gripari (7 januari 1925 - 23 december 1990)
De Nederlandse dichter, bloemlezer Henk van Zuiden werd geboren in Apeldoorn op 7 januari 1951. Zij vader had een klein granito- en terrazzo-bedrijf. Op 25-jarige leeftijd vertrok Van Zuiden naar Den Haag. Daar woont hij nog altijd, in Loosduinen met zijn partner en hond Dalai. Naast zijn parttime werk bij Proefdiervrij is hij sinds 2005 redacteur van Poëziereeks De Windroos (Uitgeverij Holland). In 1981 verscheen de eerste door hem samengestelde bloemlezing met proza en poëzie: Bericht voor de kalme wandelaar. Twee jaar later werd zijn poëziedebuut gepubliceerd: Monument voor moeder.
CIUFFOLOTTO Voor M.K.
Breng de jongen naar Brissago Porta waar koele pils wacht en twee flessen Primitivo zijn ontkurkt. Maak voor hem een lentesoepje en landverse spargelrisotto. Daal bijna 700 traptreden tot het dorp, haal daar een beker stracciatella-ijs. Plan dit zo, dat je snel met de postauto weer terug bent. Ondertussen ziet hij de maan boven het Lago verschijnen, branden berkblokken in de haard en wacht de divan met vierbenige Diva op zijn slaap. Voor de ochtend daarna spreek je niets af. Vertel hem geen sprookjes, deze jongen met liefdesverdriet. Hij heeft n briefje onder de palm gelegd. Zwaluwen hebben hem al gezien, de goudvink is onderweg.
Dionne Brand, Charles Péguy, Marie Desplechin, Shobhaa Dé
De Canadese dichteres en schrijfster Dionne Brand werd geboren op 7 januari 1953 op Trinidad. Zij ging in 1970 naar Canada om Engels en filosofie te studeren. Naast gedichten en romans schrijft zij ook nonfictie en maakt zij documentaire films. Ook zet zij zich in voor minderheden en vrouwen. In 1997 ontving zij de Governor General`s Award for Poetry. Tegenwoordig woont zij in de buurt van Toronto.
This city is beauty
This city is beauty unbreakable and amorous as eyelids, in the streets, pressed with fierce departures, submerged landings, I am innocent as thresholds and smashed night birds, lovesick, as empty elevators
let me declare doorways, corners, pursuit, let me say standing here in eyelashes, in invisible breasts, in the shrinking lake in the tiny shops of untrue recollections, the brittle, gnawed life we live, I am held, and held
the touch of everything blushes me, pigeons and wrecked boys, half-dead hours, blind musicians, inconclusive women in bruised dresses even the habitual grey-suited men with terrible briefcases, how come, how come I anticipate nothing as intimate as history
would I have had a different life failing this embrace with broken things, iridescent veins, ecstatic bullets, small cracks in the brain, would I know these particular facts, how a phrase scars a cheek, how water dries love out, this, a thought as casual as any second eviscerates a breath
and this, we meet in careless intervals, in coffee bars, gas stations, in prosthetic conversations, lotteries, untranslatable mouths, in versions of what we may be, a tremor of the hand in the realization of endings, a glancing blow of tears on skin, the keen dismissal in speed
Dionne Brand (Trinidad, 7 januari 1953)
De Franse dichter en schrijver Charles Péguy werd geboren op 7 januari 1873 in Orléans. Péguy kwam uit armoedige omstandigheden en werd opgevoed door zijn moeder en grootmoeder. Zijn vader was kort na zijn geboorte overleden. In 1891 sloot hij de middelbare school af en ontving een beurs, maar werd niet toegelaten, omdat hij de toelatingstest niet doorstond. Hij diende vervolgens als dienstplichtige een jaar in het 131ste infanterieregigment in Orléans. Péguy probeerde het daarna opnieuw, ditmaal succesvol, en begon in 1894 zijn studie aan de École normale supérieure in Parijs, waar hij in contact kwam met Romain Rolland en de filosoof Bergson, die bijzonder veel invloed op hem uitoefende. Zijn literaire loopbaan verliep met drie grote golfbewegingen. De eerste liepvan 1897 - 1900 en was vooral socialistisch en atheïstisch geaard. Hij schreef zijn levenswerk "Cahiers de la Quinzaine" en werd beheerst door de zaak Dreyfuss. Jeanne d'Arc wasondanks zijn atheïsme zijn voorbeeld en zijn inspiratiebron, aan wie hij verschillende literaire uitgaven wijdde, waaronder een drama, in 1897. De periode 1900 - 1910 werd gekenmerkt door een groei naar een nieuwe levensovertuiging, die leidde tot zijn overgang naar het christendom. Rond 1908 bekeerde hij zich tot het katholicisme. De periode 1910-1914 was de periode van overgang naar een mystieke wereldbeschouwing, gebaseerd op het lijden van Christus, dat Péguy zag als de menselijke basis van het haast mystiek verbond tussen het tijdelijke en het eeuwige. Hierop steunde zowel zijn tijdskritiek als zijn houding tegenover Kerk en Socialisme. Hij stierf in de eerste dagen van de Slag aan de Marne op 5 september 1914. Hij werd in de buurt van Villeroy, dichtbij Neufmontiers-lès-Meaux, door een kogel in zijn hoofd getroffen.
De kleine hoop Het geloof waar ik het meest van hou, zegt God, is de hoop.
Geloof, dat verwondert me niet. Ik ben overal zo zichtbaar aanwezig, in de zon en de maan en de sterren aan de hemel en in 't gewemel van de vissen in rivieren, en in alle dieren, en in het hart van de mens, zegt God, dat het diepste is en het meest in het kind dat het liefste is dat ik ooit heb geschapen. In alles wat boven en onder is ben ik zo luisterrijk aanwezig, dat geloven, zegt God, in mijn ogen geen wonder is.
Ook liefde verwondert me niet, zegt God. Er is onder de mensen zoveel verdriet, soms niet te stelpen, dat je toch vanzelf ziet hoe ze elkaar moeten helpen. Ze zouden wel harten van steen moeten hebben als ze voor een die tekort heeft het brood niet uit hun mond zouden sparen. Nee, liefde, zegt God, dat verwondert me niet.
Maar wat me verwondert, zegt God, is de hoop. Daar ben ik van ondersteboven. Ze zien toch wat er in de wereld allemaal omgaat en ze geloven dat het morgen allemaal omslaat. Wat een wonder is er niet voor nodig dat zij dat kleine hoopje hoop nooit als overbodig ervaren maar met voorzichtige gebaren in hun hand en in hun hart bewaren, een vlammetje dat keer op keer weer wankelt en dreigt neer te slaan maar altijd weer weet op te staan, en nooit wil doven. Soms kan ik mijn eigen ogen niet geloven.
Geloof en liefde zijn als vrouwen. Hoop is een heel klein meisje van niks. Zij stapt op tussen de twee vrouwen en iedereen denkt: die vrouwen houen haar bij de hand, die wijzen de weg. Maar daarvan heb ik meer verstand, zegt God, ik zeg: het is dat kleine meisje hoop dat al wat tussen mensen leeft en al hun heen en weer geloop licht en richting geeft. Want het is dat kleine meisje hoop - je ziet het zwak zijn, bang zijn, beven, je denkt soms dat het zo onooglijk is - het is dat kleine meisje hoop dat de mensen zien laat, zien soms even, wat in het leven mogelijk is.
Het geloof, zegt God, waar ik het meest van hou, de liefde waar ik het meest van hou, is de hoop. Geloof, dat verwondert me niet. Liefde, dat is geen wonder. Maar de hoop, dat is bijna niet te geloven. Ikzelf zegt God, ik ben ervan ondersteboven.
Charles Péguy (7 januari 1873 5 september 1914)
De Franse schrijfsterMarie Desplechin werd geboren op 7 januari 1959 in Roubaix. Desplechin schreef na haar letterenstudie kinder- en jeugdboeken. In 1995 verscheen 'Trop Sensibles', een verhalenbundel voor volwassenen. Internationale bekendheid verwierf zij met de roman 'Sans moi' (1999), die ook in het Nederlands vertaald is: 'Zonder mij'
Uit: Sans moi
Le soir nous jouons au Monopoly. Suzanne triche sans malice. Thomas est exaspéré. Je mennuie, je lance les dés trop fort, ils roulent sur la table et tombent par terre. Il ny a quOlivia pour sintéresser au jeu . Elle tient la banque, elle engueule les enfants, elle ramasse les dés. Elle se demande si elle doit acheter la rue de la Paix. Elle fronce le nez. Je la regarde. Elle me fait rire.
Les enfants sont couchés, je leur rapporte ma conversation avec Etienne Varlat.
Ah ouais, dit-elle, ce pauvre Etienne, il nen revenait pas, jétais dans son bureau, je tremblais sur mes pieds, il faut dire que javais des brûlures sur tout le corps, en plus ils mavaient brûlée, et tout ce que je savais faire, cétait me tordre de rire. Tu aurais vu sa tête à Etienne, même toi tu aurais rigolé. Enfin, le principal cest quil ma emmenée me faire soigner à lhôpital, il a été gentil, je ne peux pas dire, jai toujours les traces des brûlures sur les seins.
Je refuse de penser que cette personne à qui je parle porte des cicatrices de brûlures sur les seins.
Tu as porté plainte ?
Elle me regarde atterrée.
Pour un viol ?
Olivia, ma voix est très calme, je suis en train de mesurer combien notre pratique de lorganisation sociale est différente. Olivia, dis-je avec une manière de componction, la brûlure est un acte de barbarie, le viol est un crime.
Oui, acquiesce Olivia aimablement, et après ?
Après, les types passent aux assises, ils prennent quinze ou vingt ans de taule, cest la loi.
Marie Desplechin (Roubaix, 7 januari 1959)
De Indiaase schrijfster en columniste Shobhaa Dé werd geboren op 7 januari 1947 in Maharashtra. Zij behaalde een graad in psychologie aan het St. Xavier's College in Mumbai. In 1970 begon zij aan een loopbaan als journaliste en werd ze uitgeefster en redacteur van drie tijdschriften. Tegenwoordig is zij freelance schrijfster en columniste voor verschillende bladen en tijdschriften.
Uit: Surviving Men -- The Smart Woman's Guide To Staying On Top
Some wives prefer denial. They like pretending they don't have a mother-in-law even when the old biddy is sitting right across them, stuffing her face with murgh masallam and glaring evilly. Women learn how to blank out unpleasant sights. And odours. Mothers-in-law exude a particular smell that is quite, quite distinctive to their breed. It doesn't matter whether they come from, all of them send out the same scent. I believe it can be successfully bottled under an appropriate brand name, such as 'Hostility' or 'Suspicion'.
Do sons smell what the world smells? Naturally not. They fill their nostrils with the world's headiest fragrance each time Mummyji walks into the room. 'Ecstasy?' 'Bliss?' 'Embrace?' All three. They call their wives 'paranoid' and insist they suffer from a persecution complex even when there is a full-fledged attack on their person in the man's presence. "Calm down," advises the beta. "The way you're carrying on, one would think you were being nuked or something." So you scream back, "It's worse than nuking. At least there are bomb shelters around when wars break out. Where do I go?"
Robert Cormier, Max Gallo, Ludovic Massé, Zora Neale Hurston, Helen Darville
De Amerikaanse schrijver Robert Cormier werd geboren in Leominster, Massachusetts, op 7 januari 1925. Nog tijdens zijn schooltijd begon hij met schrijven. Een docent van hem stuurde een kort verhaal van hem naar een tijdschrift en zo volgde een eerste publicatie al toen hij negentien was. Cormiers loopbaan begon met het schrijven van reclameteksten voor de radio. Dertig jaar lang werkte hij als journalist en columnist. Na het succes van zijn eerste roman The Chocolate War wijdde hij zich geheel aan het schrijven. Een hoofdthema in zijn werk zijn jongeren in de moderne maatschappij.
Uit: The Chocolate War
As he turned to take the ball, a dam burst against the side of his head and a hand grenade shattered his stomach. Engulfed by nausea, he pitched toward the grass. His mouth encountered gravel, and he spat frantically, afraid that some of his teeth had been knocked out. Rising to his feet, he saw the field through drifting gauze but held on until everything settled into place, like a lens focusing, making the world sharp again, with edges. The second play called for a pass. Fading back, he picked up a decent block and cocked his arm, searching for a receiver - maybe the tall kid they called The Goober. Suddenly, he was caught from behind and whirled violently, a toy boat caught in a whirlpool. Landing on his knees, hugging the ball, he urged himself to ignore the pain that gripped his groin, knowing that it was important to betray no sign of distress, remembering The Goober's advice, "Coach is testing you, testing, and he's looking for guts." I've got guts. Jerry murmured, getting up by degrees, careful not to displace any of his bones or sinews. A telephone rang in his ears. Hello, hello, I'm still here. When he moved his lips, he tasted the acid of dirt and grass and gravel. He was aware of the other players around him, helmeted and grotesque, creatures from an unknown world. He had never felt so lonely in his life, abandoned, defenseless. On the third play, he was hit simultaneously by three of them: one, his knees; another, his stomach; a third, his head - the helmet no protection at all. His body seemed to telescope into itself but all the parts didn't fit, and he was stunned by the knowledge that pain isn't just one thing - it is cunning and various, sharp here and sickening there, burning here and clawing there. He clutched himself as he hit the ground. The ball squirted away.
Robert Cormier (7 januari 1925 2 november 2000)
De Franse schrijver, historicus en politicus Max Gallo werd geboren in Nice op 7 januari 1932. Gallo schreef een groot aantal historische romans, biografieën en andere boeken over zeer uiteenlopende personen en periodes uit de geschiedenis.Na de Tweede Wereldoorlog was Max Gallo aanvankelijk communist, maar schoof langzaam maar zeker op in de richting van de Franse socialisten, bij wie hij zich halverwege de jaren zeventig aansloot. In de jaren tachtig en negentig bekleedde hij diverse politieke functies, onder meer als volksvertegenwoordiger en als regeringswoordvoerder. Aan het begin van de jaren negentig verliet hij samen met Jean-Pierre Chevènement de Franse Socialistische Partij. Max Gallo geldt nog altijd als een links denker, maar met name sinds de publicatie van zijn spraakmakende boek Fier d'être français("Trots om Frans te zijn") begin 2006 is zijn populariteit bij een deel van links Frankrijk enigszins tanende. In mei 2007 werd hij verkozen tot lid van de Académie française.
Uit: Robespierre (Vertaalddoor Pierre Bertaux en Bernd Witte)
In der bis zum letzten Platz gefüllten Kapelle der Jakobiner, in der gespanntes Schweigen herrscht, verwirft Maximilien mit einem Satz die These von der Entführung. »Nicht meiner Person«, beginnt er, »müßte die Flucht des obersten Beamten als katastrophales Ereignis erscheinen. Der heutige Tag könnte der schönste der Revolution sein, er kann es immer noch werden.« Dann ruft er zum Handeln auf, womit er sich der Initiative der Cordeliers anschließt, und schleudert seine Anklagen heraus: »Der König hat, um seinen Posten im Stich zu lassen, einen Augenblick gewählt . . .« Und er läßt eine lange Liste von Umständen folgen, die es dem König erlauben werden, »die Nation auszuhungern«. Dennoch fürchtet Maximilien nicht so sehr, daß »alle Briganten Europas sich gegen uns zusammentun«. »Mitten unter uns jedoch, in dieser Hauptstadt, hat der flüchtige König seine Helfer zurückgelassen, auf die er rechnet, um seine Rückkehr zum Triumphzug zu machen.« Es sind diese Helfer, die Maximilien in Unruhe versetzen. Er möchte »seinen Schrecken mitteilen«, denn, und dieser Satz zielt auf La Fayette, die Truppen haben Anführer, die »es fertiggebracht haben, daß man einem Bouillé für die Bartholomäusnacht unter den Patrioten von Nancy eine öffentliche Danksagung beschlossen hat«. Schließlich kündigt er die Ankunft der Abgeordneten an und ruft aus: »Die Nationalversammlung, so behaupte ich heute, hat in zwanzig Dekreten vorgegeben, die Flucht des Königs eine Entführung zu nennen. Wollt ihr noch mehr Beweise dafür, daß die Nationalversammlung die Interessen der Nation verrät?«
Max Gallo (Nice, 7 januari 1932)
De Franstalige, Catalaanse, schrijver Ludovic Massé werd geboren op 7 januari 1900 in Évol. Na zijn schooltijd werkte hij eerst als journalist en in het onderwijs. De dood van zijn vader in 1927 vormde de basis van zijn eerste romans Le Livre des bêtes familières en Fièvre au village chronique. In 1934 verscheen zijn beroemde Ombres sur les champs. Zijn vrijzinnige en pacifistische opvattingen leverden hem in 1940 nogal wat tegenstand op. .
Uit: Pip et la liberté
Ils avancent et, bientôt, Pip se heurte à un mort. La plaine en est tout entière peuplée. Beaucoup sont aux trois-quarts enfouis dans la glèbe. De loin en loin, un coup de feu éclate dans cette désolation et ce silence. Cest un mort qui a tiré ; larme sest détachée de ses doigts pourris et elle est partie toute seule. Prenez garde ! dit lâne. Rien nest plus mal récompensé que de recueillir une balle égarée ! Il nen peut plus, mais il sessaie à rire. Des camions, des batteries, des convois entiers se sont embourbés ; ils forment de longs tertres funèbres. Ci et là, une coupole dacier jette un éclair ; un gros canon, arc-bouté sur ses pattes de métal, tente déchapper aux boues qui laspirent ; partout, des avions gisent, fracassés, calcinés, leurs équipages et leurs boulons éparpillés comme une semence. Ils ont traversé des villages sans se douter que cétaient des villages. Ils ont reconnu une ville à quelques murs dressés au milieu du plâtras. Il ny a plus de rues, ni de places ; dans ce qui fut un square, une statue couchée regarde le ciel. Les palais se sont agenouillés sur les avenues ; la ville sest refermée sur ses enfants.
Ludovic Massé (7 januari 1900 24 augustus 1982)
De Amerikaanse schrijfster en anthropologe Zora Neale Hurston werd geboren op 7 januari 1891 in Notasulga, Alabama. Haar moeder overleed toen zij negen was. In 1925 ging zij naar New York en kwam er in contact met de schrijvers van de Harlem Renaissance. Zij begon haar eerste essays en korte verhalen te publiceren. Dankzij een beurs kon zij anthropologie studeren. Tijdens haar veldstudies in Florida, Alabama, Louisiana en op de Bahamas verzamelde zij verhalen, liederen en gebeden van de zwarte bevolking. Uiteindelijk koos Neale Hurston voor de literatuur. In de jaren dertig was zij een van de belangrijkste afro-amerikaanse schrijvers.
Uit: Their Eyes Were Watching God
Ships at a distance have every man's wish on board. For some they come in with the tide. For others they sail forever on the horizon, never out of sight, never landing until the Watcher turns his eyes away in resignation, his dreams mocked to death by Time. That is the life of men.
Now, women forget all those things they don't want to remember, and remember everything they don't want to forget. The dream is the truth. Then they act and do things accordingly.
So the beginning of this was a woman and she had come back from burying the dead. Not the dead of sick and ailing with friends at the pillow and the feet. She had come back from the sodden and the bloated; the sudden dead, their eyes flung wide open in judgment.
The people all saw her come because it was sundown. The sun was gone, but he had left his footprints in the sky. It was the time for sitting on porches beside the road. It was the time to hear things and talk. These sitters had been tongueless, earless, eyeless conveniences all day long. Mules and other brutes had occupied their skins. But now, the sun and the bossman were gone, so the skins felt powerful and human. They became lords of sounds and lesser things. They passed nations through their mouths. They sat in judgment.
Zora Neale Hurston (7 januari 1891 28 januari 1960)
HE WAS A poet. He saw for our eyes and heard for our ears, and our silent words were upon His lips; and His fingers touched what we could not feel. Out of His heart there flew countless singing birds to the north and to the south, and the little flowers on the hill-sides stayed His steps towards the heavens. Oftentimes I have seen Him bending down to touch the blades of grass. And in my heart I have heard Him say: "Little green things, you shall be with me in my kingdom, even as the oaks of Besan, and the cedars of Lebanon." He loved all things of loveliness, the shy faces of children, and the myrrh and frankincense from the south. He loved a pomegranate or a cup of wine given Him in kindness; it mattered not whether it was offered by a stranger in the inn or by a rich host. And He loved the almond blossoms. I have seen Him gathering them into His hands and covering His face with the petals, as though He would embrace with His love all the trees in the world. He knew the sea and the heavens; and He spoke of pearls which have light that is not of this light, and of stars that are beyond our night. He knew the mountains as eagles know them, and the valleys as they are known by the brooks and the streams. And there was a desert in His silence and a garden in His speech.
At five in the morning someone banging on the door and shouting, her husband, John, leaping out of bed, grabbing his rifle, and Roscoe at the same time roused from the backhouse, his bare feet pounding: Mattie hurriedly pulled on her robe, her mind prepared for the alarm of war, but the heart stricken that it would finally have come, and down the stairs she flew to see through the open door in the lamplight, at the steps of the portico, the two horses, steam rising from their flanks, their heads lifting, their eyes wild, the driver a young darkie with rounded shoulders, showing stolid patience even in this, and the woman standing in her carriage no one but her aunt Letitia Pettibone of McDonough, her elderly face drawn in anguish, her hair a straggled mess, this woman of such fine grooming, this dowager who practically ruled the season in Atlanta standing up in the equipage like some hag of doom, which indeed she would prove to be. The carriage was piled with luggage and tied bundles, and as she stood some silver fell to the ground, knives and forks and a silver candelabra, catching in the clatter the few gleams of light from the torch that Roscoe held. Mattie, still tying her robe, ran down the steps thinking stupidly, as she later reflected, only of the embarrassment to this woman, whom to tell the truth she had respected more than loved, and picking up and pressing back upon her the heavy silver, as if this was not something Roscoe should be doing, nor her husband, John Jameson, neither.
E. L. Doctorow (New York, 6 januari 1931)
De Franse schrijver Romain Sardou werd geboren op 6 januari 1974 in Boulogne-Billancourt. Zijn eerste roman, Pardonnez nos offenses, uit 2002 was meteen al een succes en werd in zestien talen vertaald. Het betreft een thriller die zich afspeelt in de middeleeuwen. Zijn tweede roman L'Éclat de Dieu verscheen in 2004, gevolgd doorUne seconde avant Noël, in 2005.
Uit: Délivrez-nous du mal
« En ce 9 janvier 1288, le père Guillem Aba séveilla avant le jour. Il égrena consciencieusement son rosaire avant de quitter sa chambre à létage du presbytère, toujours enroulé dans les couvertures qui lavaient gardé au chaud pendant la nuit. Au pied de lescalier, il écarta de son passage les deux moutons et le porcelet qui partageaient son toit pour la saison. Il alluma une lampe à huile avec une pierre à fusil et de lamadou. La pièce à vivre séclaira : un plafond bas, dépaisses poutres pliant sous le poids quelles portaient, deux entrées, une fenêtre bouchée avec du papier huilé, une longue table, un poêle, des fagots et une échelle dont les degrés servaient de tablettes à une quinzaine douvrages rangés à plat. La maison curiale était, avec léglise proche, le seul bâti de pierre du village. Aucun fidèle ne la lui enviait pour autant : ses murs étaient glacés et humides, mal isolés par du torchis pauvre en paille. Le père Aba activa les braises de son poêle à laide dun pique-feu. Il se dirigea ensuite vers la sortie, emportant un profond récipient détain. Dordinaire il descendait jusquau ruisselet qui sifflait sous léglise pour se fournir en eau, mais cette année, le lit pris par le gel, il nétait plus possible de sy approvisionner. Aba se contenta damasser de la neige dans son récipient. Lhiver 1288 était parmi les plus rudes que daucuns eurent à passer depuis bien longtemps. Le ciel était encore noir. Tout se taisait. Aba devinait cependant quelques maisonnées alentour, elles aussi illuminées de lintérieur. Deux nouvelles habitations étaient en construction. »
Romain Sardou (Boulogne-Billancourt, 6 januari 1974)
De Duitse schrijver Jens Johler werd geboren op 6 januari 1944 in Neumünster. Hij groeide op in Hamburg en volgde een opleiding tot acteur aan de Otto-Falckenberg-Schule in Münchnen, waarna hij drie jaar lang werkte bij de Städtischen Bühnen in Dortmund. Vervolgens studeerde hij in Berlijn economie. Sinds 1982 woont en werkt hij in Berlijn als zelfstandig schrijver.
Uit: Der Falsche
Die Geschichte meiner Trennung von Antonia begann damit, daß ich sie kennenlernte.
Antonia wurde als Schauspielerin an das Theater engagiert, an dem ich bereits seit einer Spielzeit tätig war, und sie gefiel mir auf Anhieb, als ich sie das erstemal bei einer Probe sah. Sie hatte ein hübsches, etwas puppenhaftes Gesicht mit leicht hervorquellenden Augen, dunkelblonde Haare, schmale Hüften, einen ansehnlichen Busen und lange, wohlgeformte Beine. Vor allem aber war es ihre Stimme, die mich beeindruckte; sie hatte etwas Sprödes und Brüchiges und rief in mir eine mit leichtem Ärger verbundene Sehnsucht hervor.
Meine erste Berührung mit Antonia fand auf der Probebühne im vierten Stock des sogenannten Großen Hauses statt, das sich vom Kleinen Schauspielhaus dadurch unterschied, daß in ihm nicht nur Inszenierungen des Schauspiels gegeben wurden, sondern auch und vor allem solche der Oper mit Chor und Ballet.
Vom Chor weiß ich nur noch, daß zu seinen Mitgliedern der Bruder eines weltberühmten Sängers gehörte und diesem sogar ungeheuer ähnlich sah, so daß ich jedesmal, wenn ich in der Kantine oder spätabends in unserer Theaterkneipe, dem Raben, dieses Mannes ansichtig wurde, innerlich vor Schreck erstarrte, weil ich es nicht fassen konnte, daß er einfach so dasaß, sein Bier trank, seine Kümmelkäsestange aß und nicht vor Scham und Neid und Zorn und Rebellion dagegen, daß Gott die Gaben zwischen ihm und seinem Bruder so himmelschreiend ungerecht verteilt hatte, aus der Haut fuhr und zu rohem Fleisch wurde wie eine der Personen, die Francis Bacon gemalt hat.
Daar hebben we de vaste mythe weer: Palestijnen verzetten zich niet tegen de diefstal van hun land, tegen de bezetting, tegen de belegering, maar ze zijn van huis uit moorddadig en er op uit om joden te vermoorden. Er is een karrevracht aan onderzoek geweest naar die zogenaamde indoctrinatie, en het blijkt flauwekul. In de Palestijnse schoolboeken staan een aantal zaken die Israel niet goed zou keuren, maar er is geen sprake van haat tegen joden, en in Israelische schoolboeken wordt de nakba ontkend en wordt er over Arabieren vooral in negatieve en racistische stereotypen gepraat, net zoals Gerstenfeld dat doet. Het is dus echte flauwekul, en in mijn ogen dus racistisch, om Arabieren, moslims, Palestijnen in de hoek te schuiven van moorddadige jodenhaters, en vooral niet te kijken, a. wat de oorzaken zijn van het verzet, b. wat Israel zelf doet aan indoctrinatie.
Joachim Specht, Günter Görlich, Astrid Gehlhoff-Claes, Ivan Olbracht, Idris Davies
De Duitse schrijver Joachim Specht werd geboren op 6 januari 1931 in Weinböhla/Kreis Meißen. Na de verwoesting van Dresden in februari 1945 trok zijn familie naar Dessau. Daar volgde hij een opleiding tot slotenmaker. In 1947 vluchtte hij naar West-Duitsland. In Hamburg werkte hij als lasser. In 1952 emigreerde hij naar Australië. Daar werkte hij voor de spoorwegen. In 1955 keerde hij naar Duitsland terug en werd DDR staatsburger. Vanaf 1960 behoorde hij tot de Dessauer "Zirkel Schreibender Arbeiter" en in 1963 verscheen een eerste bundel verhalen. Vanaf 1972 concentreerde hij zich volledig op het schrijven.
Uit: Capricorn
Durchfahrt verboten! Das klingt eindeutig und muntert mich wenig auf. Die Hauptverkehrsstraße nach Victoria River Downs über Coolibah und Fitzroy ist hundertdreiundneunzig Meilen lang. So weit reicht mein Sprit nicht mehr, und wenn eine der beiden Zwischenstationen verlassen ist, kann ich zu Fuß durch den Busch marschieren. Der andere Weg ist zwar nur ein Zweirillenpfad, dafür aber dreiundsiebzig Meilen kürzer und führt über Delamere. Den habe ich eingeplant, doch das Schild, das quer unter dem Richtungsweiser hängt, befiehlt klar und verständlich: Durchfahrt verboten! Was tun? Umkehren? Susann würde sich freuen, und meine Existenz wäre gesichert. Noch heute morgen hatte sie mich mit entsetzter Miene gefragt: "Was willst du in Victoria River Downs?", als sie merkte, dass ich damit Ernst machte, die kleine Stadt Katherine zu verlassen. Susann war etwa vierzig Jahre alt, schlank, schwarzhaarig, mit vollem Busen und hatte ein albernes Lachen an sich, das ich nicht leiden konnte. Trotzdem bin ich drei Tage dort geblieben, nicht nur, weil ihr Mann, der sechzigjährige Fotograf George King, ins Land gefahren war, sondern weil mein Jeep einen schweren Federbruch hatte und ich bauen musste, und das im Januar bei neununddreißig Grad Celsius. So kam sie mir sehr gelegen, ich baute und schwitzte, ließ mich von Susann verpflegen und war zufrieden, denn sie führte eine ausgezeichnete Küche und besaß noch andere gute Eigenschaften. Der Schmied, bei dem ich die Feder flickte, er trug den klangvollen Namen Eduard Teachenbrother, stellte sich als Sohn einer deutschen Mutter vor. Er radebrechte in herrlichstem Sächsisch und freute sich, jemand gefunden zu haben, der sein Kauderwelsch verstand. Von ihm erhielt ich auch den Tipp und die Adresse in Victoria River Downs, wo sein Bruder William einen größeren Maschinenshop betrieb und dauernd Fachkräfte suchte, die ihm angeblich immer wieder wegliefen. Heute morgen briet mir Susann die letzten Spiegeleier mit Schinken. "Warum willst du weg?", versuchte sie es noch einmal. "Du kannst hier jederzeit bei der Eisenbahn anfangen. Mein Bruder ist Chefclerk im Lok-Office, der bringt dich bestimmt unter."
Joachim Specht (Weinböhla, 6 januari 1931)
De Duitse schrijver Günter Görlich werd geboren op 6 januari 1928 in Breslau. In 1945 raakte hij in Russisch krijgsgevangenschap. In 1949 werd hij vrijgelaten en kwam hij in Oost-Berlijn terecht. Na een studie pedagogie werkte hij tot 1958 als pedagoog in een jeugdinternaat in Ludwigsfelde. Van 1958 tot 1961 studeerde hij aan het Literaturinstitut "Johannes R. Becher" in Leipzig. Vanaf 1964 leefde hij als zelfstandig schrijver in Oost-Berlijn. Görlich was sinds 1955 lid van de SED en bekleedde enkele leidende functies. Van 1981 tot 1989 was hij lid van het Centrale Comité. Sinds de val van de muur publiceert hij overwegend kinder- en jeugdliteratuur.
Uit: Der erste Start
"Guten Tag, Lessi", sagte der junge Mann zu meinem Nachbarn in der Reihe unseres Marschblocks, schüttelte ihm die Hand und fügte hinzu: "Pilot bist du also schon !" Mein Nachbar antwortete: "Ja, das bin ich", und lächelte dabei ein wenig verlegen. Er trug die Uniform des Unterleutnants der Nationalen Volksarmee. Sein Name ist Jürgen Leskien, und ich kenne ich schon ein paar Jahre - genau genommen seit dem Herbst 1953, damals war er noch nicht vierzehn Jahre alt . . . Aber das will ich noch nicht erzählen, ich will, wie es sich gehört, der Reihe nach berichten.
Das geschah am Morgen des 1. Mai 1961 in einer fahnengeschmückten Straße. Wir marschierten in einer Kolonne, die darauf wartete, in den langen Zug der Maidemonstration eingereiht zu werden. Darüber lag die Stimmung des 1. Mai, die wir alle kennen, mit roten Nelken, festlich gekleideten Menschen, Fahnen und der Musik vertrauter Arbeiterlieder. Pioniere marschierten in weißen Blusen, und sie trugen das Bild des kühnen Juri Gagarin. Das war das Neue an diesem 1. Mai - ein Kommunist war als Erster in den Weltraum vorgestoßen. Sicherlich träumten viele der Jungen und Mädchen, die sein Bild durch die Straßen trugen, von ebenso kühnen Weltraumflügen. Und an diesem 1. Mai 1961 waren das keine Träume, die in ferner Zukunft liegen. Neben mir marschierte der junge Unterleutnant. Jürgen - die Freunde rufen ihn auch Lessi - war auf Urlaub, hatte mich besucht und marschierte nun mit mir. Jürgen wollte, wie er mir sagte, am 1. Mai nicht am Straßenrand stehen. Jürgen hat eigentlich noch nie, so lange ich ihn kenne, am Straßenrand gestanden. Immer ist er mitmarschiert, oft auch dort, wo jemand vorangehen muß. Deshalb, und auch der Träume wegen, die jedes Mädchen und jeder Junge hat, möchte ich euch von Jürgen erzählen.
Günter Görlich (Breslau, 6 januari 1928)
Boekomslag (Geen portret beschikbaar)
De Duitse schrijfster Astrid Gehlhoff-Claes werd geboren op 6 januari 1928 in Leverkusen. In 1933 werd haar vader, die burgemeester was van Leverkusen, door de nazis uit zijn ambt gezet en trok de familie naar Keulen. In Keulen en in Londen studeerde Gehlhoff-Claes germanistiek en geschiedenis. Na haar promotie in 1953 werkte zij als wetenschappelijk assistente en begon zij met de publicatie van haar eerste werk, daarbij ondersteund door de dichter Gottfried Benn. Gehlhoff-Claes schrijft poëzie, proza en toneelstukken en vertaalt uit het Engels.
Uit: Abrahams Opfer / Didos Tod
DER FREMDE: Und ich bitte Sie, verzichten Sie auf jenes
Gespräch. Es ist zwecklos.
MOSCARDÓ: Was soll das heißen?
DER FREMDE: Fragen Sie nicht. Sie würden leiden. Und
das wünscht man nicht an jener Stelle, wo man beschlossen
hat, Sie zu retten.
MOSCARDÓ: Ich verstehe nichts. Von welcher Stelle sprechen
Sie?
DER FREMDE: Fragen Sie nicht, und folgen Sie mir jetzt. Es
ist alles für Ihre Flucht vorbereitet. Sie werden leben.
MOSCARDÓ (sehr stolz): Leben? Das werde ich in jedem
Fall. Aber dieses Leben werde ich dem verdanken, der es
mir schon einmal geschenkt hat.
(Pause, dann freundlich) Sie wollen mir zur Flucht verhelfen,
das ist sehr gut gemeint, (wieder stolz) aber Luis
Moscardó braucht nicht zu fliehen. Er hat einen Vater.
DER FREMDE (nachdenklich umhergehend, für sich): Ich sehe
schon, so kommen wir nicht weiter. Ich muß es ihm sagen.
(vor Moscardó stehnbleibend, betont) Sie befinden sich in
einem gefährlichen Irrtum, junger Mann. Hoffen Sie nicht
auf den Oberst Moscardó. Er wird Sie opfern.
MOSCARDÓ: Opfern? Wovon sprechen Sie? Ich begreife Sie
nicht.
DER FREMDE (leise, eindringlich): Mögen Sie Abraham?
MOSCARDÓ: Was soll das nun wieder? Sie sind ein seltsamer
Gesell.
DER FREMDE (noch dringlicher): Mögen Sie Abraham? Antworten
Sie!
MOSCARDÓ (lächelnd): Ich weiß nicht. Ich habe nie darüber
nachgedacht.
DER FREMDE: Dann wird es höchste Zeit, daß Sie es tun.
Was wissen Sie von ihm?
MOSCARDÓ: Von Abraham?
DER FREMDE: Die Sache mit Isaak, erinnern Sie sich nicht?
Astrid Gehlhoff-Claes (Leverkusen, 6 januari 1928)
De Tsjechische schrijver, journalist en vertaler Ivan Olbracht (eig. Kamil Zeman) werd geboren op 6 januari1882 in Semily. Olbracht is een zoon van de schrijver Antal Stasek (1843-1931). Hij studeerde vanaf 1900 in Praag en Berlijn rechten, geschiedenis en geografie, maar maakte de studies niet af. Vanag 1905 werkte hij als redacteur van de sociaaldemocratische arbeiderskrant in Wenen, later in Praag voor "Právo lidu". In 1921 werd hij lid van de communistische partij van Tsjechoslowakije. Zijn satirische korte proza weerspiegelt de ondergang van de k.u.k monarchie en de maatschappelijke verhoudingen in de nieuwe republiek. Olbracht vertaalde ook werk van B. Traven, Jakob Wassermann, Arnold Zweig, Lion Feuchtwanger en Thomas Mann.
Uit:Die traurigen Augen. Drei Novellen (Vertaald door Gustav Just, August Scholtis, Markus Wirtz)
»Natürlich habe ich Ihre Tochter sehr gern«, sprach er mit eingekniffenen Augen und mit einem
Lächeln, das seinen Mund umspielte, »sonst würde ich Sie doch nicht um Ihre Hand bitten.« Sie saßen sich gegenüber. Zwischen ihnen war ein weißes Tischtuch mit einigen Tassen. Ivo Karadič streifte einer Untertasse die Zigarettenasche nervös ab. [...]
»Mir geht es um etwas anderes, Herr afar, was ich als eine geringfügige Sache auslege, aber
worüber Sie womöglich einer anderen Ansicht sein könnten. Hanele versichert mir, daß wir uns nicht
einigen. Ich glaube das nicht. Wir müssen uns verständigen, und wir werden uns verständigen. Ich bin
kein Jude, Herr afar.«
Die Augen des alten Mannes traten aus ihren Höhlen.
»Ich verstehe Sie nicht, lieber Herr«, flüsterte er.
»Ich bin kein Jude, Herr afar.«
Aus dem Antlitz des alten Manne verschwand langsam alle Farbe. Und aus den Augen aller Glanz.
Langsam faßte er mit beiden Händen die Tischplatte. Langsam erhob er sich. Stand da, mit den
Händen auf den Tisch gestützt, nickte nach vorn, nach hinten, und seine toten Augen hefteten sich ins
Leere, nahmen nichts wahr. Und er wiederholte, wie damals in Prag Hanele:
»Sie ... Sie sind kein Jude?«
»Nein!«
»Sie sind getauft?« Es klang, als käme es aus einer gepreßten Kehle.
»Ich bin ohne Religion.«
»Verzeihen Sie mir, ich kann nicht allzu gut Tschechisch. Heißt das, daß Sie nicht glauben an unseren
einzigen Gott?«
»So ist es.«
»Das ist noch schlimmer, mein Herr.«
Und so langsam, wie Josef afar vorhin aufgestanden war, setzte er sich wieder hin. Faßte sich an den Kopf. Er schwieg. Der Schlag, welcher ihn aus solch einer Höhe getroffen, war allzu jäh gekommen. Der Impuls seines Lebens war gelähmt, und er wollte am liebsten sterben.
Ivan Olbracht (6 januari 1882 20 december 1952)
De Britse dichter Idris Davies werd geboren op 6 januari 1905 in Rhymney, Monmouthshire. Hij begon met schrijven in het Welsh, maar gebruikte later alleen nog maar het Engels. Tegenwoordig is hij vooral bekend als de dichter van The Bells of Rhymney, een ballade die het mislukken van de algemene staking van 1926 beschrijft en de Great Depression in het Verenigd Koninkrijk. Het gedicht werd op muziek gezet door Pete Seeger en later door vele anderen, zoals The Byrds, Jimmy Page, Judy Collins, Dick Gaughan, Cher, Robyn Hitchcock, Oysterband, Weddings Parties Anything, and The Alarm.
High Summer on the Mountains
High summer on the mountains
And on the clover leas,
And on the local sidings,
And on the rhubarb leaves.
Brass bands in all the valleys
Blaring defiant tunes,
Crowds, acclaiming carnival,
Prize pigs and wooded spoons
Dust on shabby hedgerows
Behind the colliery wall,
Dust on rail and girder
And tram and prop and all.
High summer on the slag heaps
And on polluted streams,
And old men in the morning
Telling the town their dreams.
The Bells of Rhymney Oh what will you give me? Say the sad bells of Rhymney. Is there hope for the future? Cry the brown bells of Merthyr. Who made the mine owner? Say the black bells of Rhondda. And who robbed the miner? Cry the grim bells of Blaina.
They will plunder will-nilly, Cry the bells of Caerphilly. They have fangs, they have teeth, Shout the loud bells of Neath. Even God is uneasy, Say the moist bells of Swansea. And what will you give me? Say the sad bells of Rhymney.
Throw the vandals in court, Say the bells of Newport. All will be well if, if, if, Cry the green bells of Cardiff. Why so worried, sisters why? Sang the silver bells of Wye. And what will you give me? Say the sad bells of Rhymney?