Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
Henk Romijn Meijer, Linn Ullmann, Pierre Klossowski, Daniel Keyes
De Nederlandse schrijver en taalkundige Henk Romijn Meijer (eig. Henk Meijer werd geboren in Zwolle op 9 augustus 1929. Aan de Universiteit van Amsterdam studeerde hij Engels. In 1956 debuteerde hij met Consternatie dat in 1954 bekroond was met de Reina Prinsen Geerligsprijs. Uit die tijd stamt ook zijn pseudoniem. Gerard van het Reve, destijds redacteur van Tirade, vond de naam van Henk Meijer te kaal. "Hoe heet je moeder?", vroeg Reve. "Romijn", antwoordde Henk. Zo werd het dus Henk Romijn Meijer. Naast zijn schrijverschap ontplooide Romijn Meijer tal van andere activiteiten. Zo doceerde hij eerst Frans in Australië, keerde terug naar Nederland en werkte van 1959 tot 1987 bij het Engels Seminarium aan de Universiteit van Amsterdam, meestentijds als wetenschappelijk hoofdmedewerker Engelse en Amerikaanse literatuur, slechts onderbroken van 1963 tot 1964 toen hij studeerde in de Verenigde Staten en van 1979 tot 1981 toen hij lesgaf aan de Universiteit van Minnesota. Op zijn vakgebied schreef hij een groot aantal artikelen. Verder was hij als redacteur verbonden aan Literair Paspoort (1978-1982) en aan Maatstaf (vanaf 1982), alsook gastredacteur van Propria Cures (1983-1984). In 2004 ontving hij de Max Pam Award voor zijn bundel Alle verhalen tot nu toe.
Uit: Toen Reve nog Van het Reve was
Ik had Gerard voor het eerst ontmoet op het doctoraalfeest van een psychiater, in 1950 of 1951, de tijd, in ieder geval, toen De avonden nog mijn lijfboek was. Ik kende het uit mijn hoofd en mijn ogen rolden uit hun kassen toen ik iemand zo in het openbaar hoorde spreken, geheel in de trant van het boek. De auteur stelde zich voor in een virtuoze reeks schuttingwoorden en mengde zich daarna in een gesprek. Twee doktoren bespraken vakkundig een hartkwaal en Gerard ging op de leuning van een van hun stoelen zitten. Hij mengde zich in de discussie. Komt van het trappenlopen, zei hij, alsmaar de trap op en af, dat wordt te veel, dat is slecht... Het gesprek was verziekt en Gerard begaf zich naar de bar.
Zo'n twee weken daarna zag ik ze weer in Kriterion, Gerard en Hannie. Hij herkende me niet. Hannie herinnerde hem een paar keer aan het feest, toen schoot ik hem weer te binnen. Ik leerde ze kennen en bezocht ze af en toe in het huis aan de oude Galerij. Een enkele keer bleef ik eten. Vóór het maal gaf Gerard instructies hoe de gast zich aan tafel diende te gedragen. Belangrijk was onder meer dat hij zijn bord niet te dichtbij de rand van de tafel zou plaatsen, want de katten moesten tijdens het eten een zo vrij mogelijke doorgang behouden. Gerard hield van harde bokking en maakte de vis vóór het broodmaal zelf zo toegewijd schoon dat de poes er krols van werd. Hij kookte een Turks gerecht waarvan je ging boeren en demonstreerde de juiste manier waarop je die boeren moest laten: de rechterarm opgeheven, de vuist gebald. Hij bestudeerde de rode plek in mijn hals die ik aan het vioolspelen dankte. Heb je nou een of andere geslachtsziekte opgelopen, kerel? wilde hij weten en vroeg of mijn migraines spychologisch waren. Heb je niet een of andere menstruatiepil? vroeg hij Hannie. Hij wist iets beters, een natuurlijk geneesmiddel tegen de kwaal: Aftrekken, minstens vijf maal per dag. Van aftrekken krijg je juist hoofdpijn, zei ik en Hannie zei: Dat zegt Hermans ook. Waarop Gerard beloofde dat hij een vrouw voor me zou zoeken.
Henk Romijn Meijer (9 augustus 1929 23 februari 2008)
Uit: Stella Descending (Vertaald door Barbara Haveland)
The other night on the streetcar, I spotted a man I thought I knew. He was sitting very still, a few seats in front of me, gazing out the window. There wasn't much to see out there; the streets were deserted and it was dark and miserable, just the odd car swishing by. No one in the street, just flurries of snow chased by rain, and the wet white light of the streetlamps.
I saw him first from the back. He was wearing a brown leather jacket, his hair was thick and black--a handsome man, I thought, a man who walks tall and never stumbles. Just for a second I thought I saw a little girl dressed in red on the seat next to him, but then I gave my head a shake. What was I thinking? There was no child there. As if there would be, in such weather and at that time of night. There was no one on the streetcar but him and me--and the driver, of course. The man stood up and headed for the door at the front. We were approaching a stop.
"Martin Vold," I called out softly. "Is that you?"
The man turned around. His face was not familiar. I noticed two beady green eyes and a scar on his chin.
"You must be mistaken," he said, as the doors opened. "That's not me."
"No," I said, "that's not you. But good night, anyway, and watch your step out there. The pavement's slippery."
"Thanks, you too," said the man. "Good night."
It hasn't even been six months since the last time I had anything to do with him. That was at the beginning of September last year. The evening before Stella's funeral I called on him at home in Hamborgveien, up by the Lady Falls. We sat down at the large dark-brown dining table, and there we passed the night. He asked me to keep my voice down, so as not to wake the children. He did most of the talking. I asked questions.
Uit: Roberte, ce soir (Vertaald door Walter Van der Star)
Mijn oom Octave, vooraanstaand hoogleraar in de scholastiek aan de Universiteit van , leed onder zijn huwelijksgeluk alsof het een ziekte was en hij meende dat hij pas zou genezen als hij er anderen mee kon besmetten. Mijn tante Roberte was van het soort strenge schoonheid waarachter een wonderlijke neiging tot lichtzinnigheid schuil kon gaan; wie daar eenmaal achter is gekomen voelt zich tekort gedaan en heeft er spijt van dat hij niet doortastender is geweest. Merkwaardig genoeg beschouwde mijn oom zichzelf als het eerste slachtoffer van die dubbelzinnigheid; toen mijn tante dat merkte, nam ze een starre houding aan die nog afwerender was tegen al zijn ideeën. Hoe meer ze in die houding volhardde, des te raadselachtiger werd ze in de ogen van mijn oom; om van zijn verwarring verlost te zijn wist hij niets beters te verzinnen dan hun levens te onderwerpen aan een bepaalde wet van de gastvrijheid die binnen onze traditie onfatsoenlijk wordt gevonden. Mijn tante gold als een geëmancipeerde vrouw, maar ook daarin vergiste mijn oom zich; zeker is dat ze deze nieuwigheid afkeurde; maar vast staat ook dat ze zich meer dan eens aan dit gebruik heeft moeten onderwerpen. Dat verklaart nu voor mij de sfeer in het huis waar ik een zo veelbewogen puberteit heb doorgebracht. Mijn tante ging met me om als een broer en de professor had mij tot zijn favoriete leerling gemaakt. Vreemd was vooral dat ik als voorwendsel diende voor het uitoefenen van de gastvrijheid waarvan mijn tante het slachtoffer was. Ik was dertien toen ik door de Octaves werd geadopteerd. Mijn oom vond dat ik een huisonderwijzer moest hebben. Ik kreeg er achtereenvolgens drie, stuk voor stuk gekozen uit de naaste entourage van de Octaves. Ze ontvingen vaak gezelschap in hun zomerverblijf. Daaruit werd dan onverwachts een willekeurige gast verantwoordelijk gemaakt voor mijn opvoeding, en na een paar maanden of soms na een paar weken verdween hij weer. Ik kan niet ontkennen dat mijn tante Roberte bij mij hevige hartstochtelijke gevoelens had gewekt. Maar mijn oom had mijn emotionele verwarring doorzien en maakte daar op verraderlijke wijze gebruik van om zijn eigen perversiteit in mij te observeren. Zoals bij alle jongeren van mijn leeftijd was de hartstocht die ik voelde natuurlijk volkomen platonisch.
Pierre Klossowski (9 augustus 1905 12 augustus 2001)
I tolld Burt I saw ink spilld on a wite card. Burt said yes and he smild and that maid me feel good. He kept terning all the cards and I tolld him somebody spilld ink on all of them red and black. I thot that was a easy test but when I got up to go Burt stoppd me and said now sit down Charlie we are not thru yet. Theres more we got to do with these cards. I dint understand about it but I remembir Dr Strauss said do anything the testor telld me even if it dont make no sense because thats testing.
I dont remembir so good what Burt said but I remembir he wantid me to say what was in the ink. I dint see nothing in the ink but Burt sed there was picturs there. I coudnt see no picturs. I reely tryed to see. I holded the card up close and then far away. Then I said if I had my eye glassis I coud probaly see better I usully only ware my eyeglassis in the movies or to watch TV but I sed maybe they will help me see the picturs in the ink. I put them on and I said now let me see the card agan I bet I find it now.
I tryed hard but I still coudnt find the picturs I only saw the ink. I tolld Burt mabey I need new glassis. He rote somthing down on a paper and I got skared of faling the test. So I tolld him it was a very nice pictur of ink with pritty points all around the eges but he shaked his head so that wasnt it neither. I asked him if other pepul saw things in the ink and he sed yes they imagen picturs in the inkblot. He tolld me the ink on the card was calld inkblot.
Burt is very nice and he talks slow like Miss Kinnian dose in her class where I go to lern reeding for slow adults. He explaned me it was a raw shok test. He sed pepul see things in the ink. I said show me where. He dint show me he just kept saying think imagen theres something on the card. I tolld him I imaggen a inkblot. He shaked his head so that wasnt rite eather. He said what does it remind you of pretend its something. I closd my eyes for a long time to pretend and then I said I pretend a bottel of ink spilld all over a wite card. And thats when the point on his pencel broke and then we got up and went out.
P. L. Travers, Leonid Andreyev, John Oldham, Izaak Walton
De Australische schrijfster Pamela Lyndon Travers werd als Helen Lyndon Goff op 9 augustus 1899 geboren in Maryborough in Australië. Samen met haar twee zusjes groeide ze op op een suikerplantage. Ze was pas een tiener toen ze al ze gedichten publiceerde en als actrice met een toneelgezelschap door Australië en Nieuw-Zeeland reisde. In 1924 verhuisde ze naar Engeland, waar ze zich onder het pseudoniem P.L. Travers helemaal op een schrijfcarrière stortte. Af en toe werd er een gedicht van haar gepubliceerd, maar het echte succes kwam pas tien jaar later, toen Mary Poppins uitkwam. Travers schreef nog vijf leesboeken over de beroemde kinderjuffrouw, naast andere romans, dichtbundels en informatieve boeken. In 1964 kwam de Disneyfilm Mary Poppins uit.
Uit:Mary Poppins
If you want to find Cherry-Tree Lane all you have to do is ask the Policeman at the cross-roads. He will push his helmet slightly to one side, scratch his head thoughtfully, and then he will point his huge white-gloved finger and say: First to your right, second to your left, sharp right again, and youre there. Good-morning.
And sure enough, if you follow his directions exactly, you will be thereright in the middle of Cherry-Tree Lane, where the houses run down one side and the Park runs down the other and the cherry-trees go dancing right down the middle.
If you are looking for Number Seventeenand it is more than likely that you will be, for this book is all about that particular houseyou will very soon find it. To begin with, it is the smallest house in the Lane. And besides that, it is the only one that is rather dilapidated and needs a coat of paint. But Mr. Banks, who owns it, said to Mrs. Banks that she could have either a nice, clean, comfortable house or four children. But not both, for he couldnt afford it.
And after Mrs. Banks had given the matter some consideration she came to the conclusion that she would rather have Jane, who was the eldest, and Michael, who came next, and John and Barbara, who were Twins and came last of all. So it was settled, and that was how the Banks family came to live at Number Seventeen, with Mrs. Brill to cook for them, and Ellen to lay the tables, and Robertson Ay to cut the lawn and clean the knives and polish the shoes and, as Mr. Banks always said, to waste his time and my money.
P. L. Travers (9 augustus 1899 23 april 1996)
De russische schrijver Leonid Andreyev werd geboren op 9 augustus 1871 in Orjol. Na zijn studie rechten werkte hij korte tijd als advocaat. Later was hij werkzaam als journalist en feuilletonist. Hij sympathiseerder aanvankelijk met de revolutie, maar na het mislukken ervan werd hij conservatief. Ook de dood van zijn vrouw droeg bij aan een pessimistische geesteshouding, evenals de invloed van schrijvers als Schopenhauer, Tolstoi en Dostojevski. Zijn belangrijkste toneelstuk K swjosdam (Hinauf zu den Sternen) voltooide hij in 1905.
Uit:Hinauf zu den Sternen (Vertaald door Frank Jankowski)
Eine Sternwarte in den Bergen. Später Abend. Die Bühne stellt zwei Zimmer dar; das erste eine Art großes Speisezimmer mit weißen, dicken Wänden; an den Fenstern, hinter denen etwas Weißes herumwirbelt, sehr breite Fensterbretter; ein riesiger Kamin, in dem Holzscheite brennen. Schlichte, strenge Einrichtung, in der Polstermöbel und Vorhänge fehlen. Einige Stiche: Portraits von Astronomen. Eine Treppe, die zur Bibliothek und zum Arbeitszimmer Ternovskijs hinaufführt. Das hintere Zimmer ist ein geräumiges Arbeitszimmer, das im Großen und Ganzen dem ersten gleicht, nur ohne Kamin. Einige Tische. Fotos von Sternen und von der Mondoberfläche, einige höchst einfache Geräte. Pollak, ein Assistent Ternovskijs, sitzt an seiner Arbeit. Im vorderen Zimmer unterhalten sich Inna Alexandrovna und Zhitov miteinander; Petja liest; Luntz geht auf und ab. Am Herd kocht die deutsche Köchin einen Kaffee. Hinter den Fenstern das Pfeifen und Heulen eines Gebirgs-Schneesturms. Im Kamin knackt das Holz. In regelmäßigen Abständen läutet die Glocke, die den im Wald Verirrten zur Orientierung dient.
INNA: Ständig dieses Geläute - und dabei so sinnlos. Wenn wenigstens jemand käme. Seit vier Tagen keine Nachricht! Man sitzt die ganze Zeit da und fragt sich, ob da draußen noch Menschen leben.
PETJA: (sich vom Buch losreißend) Wer soll denn kommen? Wer kommt denn schon hierher?
INNA: Vielleicht jemand vom Tal...
PETJA: Die haben bestimmt was Besseres zu tun, als hier in den Bergen rumzukraxeln.
ZHITOV: Ja, ein etwas schwieriges Unterfangen. Es gibt ja nicht mal einen Weg... wie in einer belagerten Stadt - man kommt nicht hierher und man kommt nicht von hier weg.
INNA: Und wir haben kaum noch etwas zu essen im Haus.
Zhitov: Dann müssen wir eben ein bißchen kürzer treten.
INNA: Sie haben gut reden, Vassilij Vassilitsch, Sie sind wie ein Bär und werden eine Woche lang von Ihrem eigenen Fett satt, - aber was ich mit Sergej Nikolajitsch machen?
Zhitov: Legen Sie ihm doch auch ein kleines Polster an - so wie wir Bären es machen. Luntz, he Luntz, warum setzen Sie sich nicht hin?
Luntz antwortet nicht, geht umher.
INNA: Was für eine Gegend! Halt, still, da hat doch jemand geklopft. Seid doch mal ruhig! (horcht) Nein, doch nicht. Ein Schneesturm! Sowas gibt es ja nicht mal bei uns in Rußland!
Leonid Andreyev(9 augustus 1871 12 september 1919)
Portret door Ilja Repin
De Engelse dichter en vertaler John Oldham werd geboren in Shipton Moyne (Gloucestershire) op 9 augustus 1653. Hij bezocht het gymnasium Tetbury Grammar School en behaalde zijn B.A. aan de Universiteit van Oxford in 1674. Vervolgens verdiende hij de kost als leraar. Oldham imiteerde onder meer de klassieke satires van Juvenalis. Tot zijn bekendste werken behoren A Satyr upon a Woman,who by her Falsehood and Scorn was the Death of My Friend (1678), A Satyr against Vertue (1679), Satyrs upon the Jesuists (1681) en de ode Upon the Works of Ben Jonson.Zijn vertalingen van Juvenalis verschenen na zijn dood. John Oldham overleed op 30-jarige leeftijd aan pokken.
A Quiet Soul
Thy soul within such silent pomp did keep,
As if humanity were lull'd asleep;
So gentle was thy pilgrimage beneath,
Time's unheard feet scarce make less noise,
Or the soft journey which a planet goes:
Life seem'd all calm as its last breath.
A still tranquillity so hush'd thy breast,
As if some Halcyon were its guest,
And there had built her nest;
It hardly now enjoys a greater rest.
John Oldham (9 augustus 1653 - 9 december 1683)
De Engelse schrijver Izaak Walton werd geboren in Stafford op 9 augustus 1593. Er staan slechts enkele werken op zijn naam: een aantal biografieën en het zeer populair geworden boek The Compleat Angler, over zijn hobby, het vissen. Het boek werd voor het eerst gepubliceerd in 1653 en vervolgens steeds aangevuld en bewerkt in vijf volgende edities. Walton raakte bevriend met de dichter en geestelijke John Donne en maakte spoedig daarna kennis met George Herbert, bisschop Sanderson en Sir Henry Wotton. Deze laatste was bezig met de voorbereiding van een biografie van Donne en, wetend dat Walton in zijn vrije tijd wel eens iets schreef, vroeg hij hem te helpen met het verzamelen van materiaal. Wotton overleed echter in 1639, waarop Walton de biografie zelf voltooide (1640). Een biografie van Wotton verscheen in 1651, die van George Herbert in 1670 en van bisschop Sanderson in 1678. Hij vulde deze Lives voortdurend aan. De biografieën waren vriendelijk en welwillend van aard, enkele van de beschrevenen deelden zijn passie voor de vissport.
Uit: The Compleat Angler
Take your Trout, wash, and dry him with a clean napkin; then open hime, and, having taken out his guts, and all the blood, wipe him very clean within, but wash him not.; and give him three scotches with a knife to the bone, on one side only. After which take a clean kettle, and put in as much hard stale beer (but it must not be dead), vinegar, and a little white wine, as will cover the fish you intend to boil; then throw into the liquor a good quantity of salt, the rind of a lemon, a handful of sliced horse-radish root with a handsome fagot of rosemary, thyme, and winter-savory. Then set your kettle upon a quick fire of wood, and let your liquor boil up to the height before you put in your fish; and then, if there be many, put them in one by one, that they may not so cool the liquor, as to make it fall. And whilst your fish is boiling, beat up the butter for your sauce with a ladleful or two of the liquor it is boiling in. And, being boiled enough, immediately pour the liquor from the fish; and, being laid in a dish, pour your butter upon it; and strewing it plentifully over with shaved horse-radish, and a little pounded ginger, garnish your sides of your dish, and the fish itself with a sliced lemon or two, and serve it up.
Uit: The Tattered Cloak (Vertaald door Marian Schwartz)
Nine years. No, I can't believe it. Do things really happen like that? Why? Why, though I had committed no crime, did I end up standing at an ironing board for nine years lifting a heavy iron? The first few days I came home and cried all night at the impossibility of fulfilling my own destiny. Then I stopped crying and came to the conclusion that the people around me were right: my work was clean and my job steady; my documents were in order; and my wage was sufficient for me to live in the way I was expected to. After all, I had no education, no looks, and no talent, so what else could I possibly be good for?
And I saved. Never in all those years did I buy myself a single extra or unnecessary item. All the stockings, shoes, dresses, and underwear I wore were the plainest possible, and I went for years without buying gloves or a hat. I brought enough into the house for myself and Father, and the little left over I kept in a thick book on the shelf above my bed, a cookbook that no one had used in a long time. I heard about people putting money away for an operation, for their teeth, for a trip to the seashore, for a new sideboard, or simply for their old age. From the very outset I got the idea of going to Italy one day. I didn't know quite what I was going to see in Italy- paintings, or cities, or just its dark nights and orange groves, the cypresses in its cemeteries. But I had a feeling one day my dream would come true. All by myself I would go to Italy, Genoa, Rome. Why? To see what I had never ever seen.
In all those years only one single time was I able to get away from that life. That was five years ago, when Cavalry Captain Golubenko proposed to me. Captain Golubenko, one of the most valorous of Varvara's visitors, was over forty and owned an electrical supply store. He was a dark, hirsute, lively man, at one time quite the daredevil and dragon slayer, but now his passion was balalaika orchestras, Russian cooking, and singing at the table.
Nina Berberova (8 augustus 1901 26 september 1993)
De Duitse schrijver en journalist Gernot Wolfram werd geboren op 8 augustus 1975 in Zittau en groeide op in Nürtingen. Hij studeerde germanistiek en communicatiewetenschappen in Tübingen en Berlijn. Daarna werkte hij voor o.a. de Frankfurter Allgemeine, de Welt en de Süddeutsche Zeitung. In 2002 ontving hij de Walter-Serner-Preis.
Uit: Der Fremdländer
Herr L. ist ein schriftstellernder Exilchinese. Dabei ist ihm die Bezeichnung Exilchinese gleichgültig. Selbst wenn morgen aus China ein amerikanischer Bundesstaat würde und man mit dem Verkauf von freien Büchern auf dem freien Markt eine Menge Geld verdienen könnte, würde er nicht zurück in sein Heimatland gehen. Er würde in der engen, leicht ansteigenden Straße mit den im Sommer nach Seegras duftenden Bäumen wohnen bleiben (den Seegrasduft in den Bäumen Berlins hat er, wie er nicht ohne Stolz sagt, zweifelsohne als einer der Ersten entdeckt). Er würde weiterhin seine
zwei Zimmer penibel sauber halten, morgens, vor Arbeitsbeginn, die Tasten seines tragbaren Computers mit einem Pinsel von Staubflusen befreien und von Zeit zu Zeit zum Beispiel, wenn einmal im Monat die schon vor Jahren in London abonnierte Exilzeitung mit dem Geldscheck des Bruders eintrifft einen längeren Blick auf das Plakat im Wohnzimmer werfen, das eine ihm vertraute Häuserzeile in Peking zeigt.
In einem dieser Häuser mit den schiefen Balustraden wurde er 1927 geboren; dort ist seine jüngere
Schwester, eine Jungkommunistin, in den vierziger Jahren an einer diffusen Krankheit gestorben, und dort hat man ohne langes Zögern seinen Vater abgeholt, als irgendjemand meldete, der Vater habe während einer Abstimmung absichtlich zum falschen Zeitpunkt die Hand gehoben.
Dort hat er auch das letzte Mal, vor der Konfiszierung der Wohnung, seine Wörterbücher gesehen.
L. sagt des Öfteren, er habe sie damals wie eine Kostbarkeit gehütet. Sie waren sein Rüstzeug bei der
Vorbereitung für das Treffen des Großen Vorsitzenden mit einer ostdeutschen Delegation im Oktober
1954.
Da hatte er, von den Genossen wegen seiner Körpergröße und Schüchternheit Kleiner L. gerufen, in einem langen, sauberen Saal die lapidaren Gespräche der Ostberliner Delegation übersetzt.Von der Pekinger Universität war er dem Außenministerium als glänzender Deutschkenner empfohlen worden.
De Oostenrijkse schrijver Klaus Ebner werd geboren op 8 augustus 1964 in Wenen. Hij studeerde Romaanse en Duitse filologie en vertaalwetenschap in Wenen. In dezelfde tijd was hij werkzaam voor een literaire vereniging. Tussen 1983 en 1986 werkte hij mee aan het tijdschrift TEXTE. Na zijn studie gaf hij taalcursussen en werkte hij in opleidingsprojecten op IT gebied. Ebner schrijft gedichten, essays en (korte) verhalen.
Uit: Der Ruch von Kaffee
Hätte er mir das auf der Straße gesagt, einfach so, zwischen den Passanten, dann wäre ich weitergegangen, ohne ihn überhaupt eines Blickes zu würdigen. Aber es passierte in der Schnellbahn, als ich mit Ina nach Wiener Neustadt fuhr. Wir tratschten seit Minuten und kicherten über die Eskapaden unseres Jungchefs, der jede Woche für spannende Neuigkeiten sorgte. Ein anderer Fahrgast war uns schon mindestens zwanzig Minuten gegenübergesessen; ein älterer Herr, dunkler Anzug, Rollkragenpulli schickes Outfit, vor allem in seinem Alter. Dass dass er uns jedoch beobachtet hatte, war mir nicht einmal aufgefallen.
Er wandte sich mit einer Entschuldigung an uns, das heißt, mehr an mich, dass er uns unterbreche, und stellte sich als Samy Walder vor. Er sei Kunstmaler und habe sein Atelier in Wien, reise aber gern aufs Land, um sich neue Impressionen zu holen. Er sah mir direkt in die Augen, als er meinte, in Fachkreisen und an der Akademie werde er für seine Aktmalerei geschätzt, und er suche stets nach geeigneten Modellen, nach normalen Menschen, wie er betonte, nicht irgendwelchen aufgetakelten Kosmetikgesichtern oder plastisch modifizierten Hochglanzkörpern, und er fände es schön, wenn auch ich mich mit dem Gedanken anfreundete, ihm für ein Gemälde, und dabei denke er an Öl oder Acryl, Modell zu stehen. Er sagte tatsächlich, er fände es schön, in einer ruhigen, sehr angenehmen Stimme, überhaupt nicht aufdringlich, ganz im Gegenteil, sehr sympathisch und nett, ohne den Eindruck zu erwecken, es unbedingt darauf anzulegen. Dann hielt er uns eine Visitkarte hin, auf der sein Name aufgedruckt war, Samy Walder, und eine Adresse im sechsten Bezirk.
Kurz bevor der Laden zumachte, tauchte plötzlich Hänschen Hoh-mann dort auf. Hänschen Hohmann war nicht an der Uni, sondern nach der Schule sang- und klanglos von der Bild-fläche verschwunden. Lu sagte, ist das nicht Hänschen Hohmann, und ich sagte, hat sich ziemlich verändert, oder. <BR>Wir hatten, als wir unsere Abschlußzeugnisse hatten, alle noch etwas vor der Aula herumgestanden und Adressen getauscht und gesagt, daß wir uns nicht aus den Augen verlieren würden, und das Adressentauschen wäre eigentlich gar nicht nötig gewesen, weil wir uns alle über kurz oder lang an der Uni über den Weg gelaufen sind und die meisten längst neue Adressen hatten, die wir in-zwischen auch schon getauscht hatten, bloß Hänschen Hohmann war einfach nicht in der Aula erschienen, als es die Abschlußzeugnisse gab und das Schulorchester dazu spielte, und dann war er einfach verschwunden und nie an der Uni oder im Kommunikationszentrum aufgetaucht, und plötzlich stand er da und hatte sich ziemlich verändert. Er stand alleine...
Lieber Sohn ich muß Dich so nennen dürfen. Wenn ich hier sitze und meine Lebensgeschichte niederschreibe, weiß ich, daß Du eines Tages ins Dorf kommen wirst. Vielleicht schlenderst Du an der Bäckerei in der Waldemarstraße vorbei und bleibst vor dem Goldfischglas stehen. Du weißt selber nicht, warum Du gekommen bist, aber ich weiß, daß Du nach Dorf kommst, um die Geschichte der Purpurlimonade und der magischen Insel weiterzuführen. Ich schreibe im Januar 1946 und bin noch ein junger Mann. Wenn Du mir in dreißig oder vierzig oder mehr Jahren begegnest, werde ich alt und weißhaarig sein. Deshalb schreibe ich Dir auch für die Zeit, die nach mir kommt. Das Papier, auf dem ich schreibe, ist wie ein Rettungsfloß, unbekannter Sohn. Ein Rettungsfloß kann in Wind und Wetter dahintreiben, ehe es vielleicht auf einen Hafen in der Ferne zusteuert. Aber manche Flöße segeln in eine ganz andere Richtung. Sie segeln aufs Morgenland zu. Und von dort' führt kein Weg zurück. Woher ich weiß, daß gerade Du die Geschichte weitertragen wirst? Ich werde es sehen, wenn Du auf mich zukommst, mein Sohn. Ich werde sehen, daß Du das Zeichen trägst. Ich schreibe auf norwegisch, damit Du alles verstehst, und auch, weil die Dörfler die Geschichte der Zwerge nicht lesen sollen. Dann würde das Geheimnis der magischen Insel zur Sensation, aber eine Sensation ist immer dasselbe wie eine Neuigkeit, und eine Neuigkeit hat nie ein langes Leben. Sie erregt Aufmerksamkeit, dann wird sie vergessen. Aber die Geschichte der Zwerge darf nie im Geflimmer der Neuigkeiten untergehen. Es ist besser, daß nur ein Mensch das Geheimnis der Zwerge kennt, als daß alle Menschen es vergessen.
Uit: Slangen & piercings (Vertaald door Paul Wijsman)
Ama lachte een beetje dom. Ik weet niet hoe het komt, maar Ama kijkt heel dom wanneer hij lacht. Misschien komt het doordat het gebied rond de piercing in zijn onderlip gaat hangen als hij zijn mond opentrekt. Ik had altijd het beeld in mijn hoofd dat punks als Ama voortdurend marihuana roken en seksorgies hebben, maar niet iedereen blijkt zo te zijn. Ama was altijd heel aardig, en hoewel het niet bij zijn image paste, kon hij enorm charmant zijn.
Hitomi Kanehara (Tokyo, 8 augustus 1983)
De Duitstalige schrijver Franco Biondi werd geboren op 8 augustus 1947 in Forli in Italië. Hij geldt als de nestor van de zogenoemde gastarbeidersliteratuur. Hij kwam toen hij achttien was samen met zijn vader naar de Bondsrepubliek. Hij werkte tien jaar lang o.a. als lasser. In de avonduren behaalde hij zijn gymnasiumdiploma. Daarna studeerde hij tot 1982 psychologie. In 1979 debuteerde hij met een bundel gedichten Nicht nur gastarbeiterdeutsch. Er volgden meer gedichten, novellen, verhalen en romans.
Uit: Karussellkinder
Über dem Rummelplatz war es sehr bewölkt. Die Böen fegten Papier über den Platz. Nichtsdestotrotz flanierten etliche Leute auf und ab. Karusselle und Buden waren mäßig besucht. Babbo sagte: Wir drehen noch eine Runde. Als er sich umsah, meinte er, dass es sich nicht lohnen würde, den Tisch mit dem Würfelspiel aufzustellen. Dennoch ging er zum Platzverwalter und bat um eine Genehmigung. Dieser zierte sich und gab ihm eine unter der Hand, sogar ohne Zusatzzahlung. Den Nachmittag verbrachten sie in der Osteria vor dem Rathaus. Dario klebte sein Gesicht an die Fensterfront, Moro seine Lippen an das Weinglas. Es dämmerte. Die Luna Park Lichter gingen an und legten einen glitzernden Mantel über das Städtchen. Moro tauchte seine gute Laune in das Lichtgefunkel ein, Dario hinterher. Die Böen waren inzwischen rar geworden und überraschten die Leute nur dann und wann mit einem kräftigen Windschlag. Inmitten des Rummelplatzes wimmelte es von Besuchern. Es sieht gut aus, sagte Moro und suchte einen Platz im Licht, wo der Tisch aufgestellt werden konnte. Vom Dodge holten Vater und Sohn das Würfelspiel. Kaum waren Plane, Würfel und Würfelkorb auf den Tisch gelegt, sammelten sich Neugierige um das Spiel.
Ik ben een kind, Van God bemind, En tot geluk geschapen. Zijn liefde is groot; 'k Heb speelgoed, kleedren, melk en brood, Een wieg om in te slapen!
Ik leef gerust; Ik leer met lust; Ik weet nog van geen zorgen. Van 't spelen moê, Sluit ik mijn oogjens 's avonds toe, En slaap tot in den morgen.
Geloofd zij God Voor 't ruim genot Van zoo veel gunstbewijzen! Mijn hart en mond, Zal hem, in elken morgenstond, En elken avond prijzen.
Hieronymus van Alphen (8 augustus 1746 2 april 1803)
De Duitse dichter Reinhold Hauschka werd geboren op 8 augustus 1926 in Aussig in Bohemen. Hij is vooral bekend geworden door zijn aforismen. Hauschka studeerde in Regensburg en München filosofie, pedagogie, theologie. Na zijn promotie werkte hij bij de Höhere Bibliotheksdienst in Beieren. Sinds 1965 verschenen 31 boeken, waarvan 17 bundels met aforismen.
Aforismen
Was nützt es dem Menschen, wenn er Lesen und Schreiben gelernt hat, aber das Denken anderen überläßt?
Der Verstand ist wie eine Fahrkarte: Sie hat nur dann einen Sinn, wenn sie benutzt wird.
Genau die Kraft, die gefehlt hat, um einen Sieg zu erringen braucht man, um eine Niederlage zu verkraften.
Reinhold Hauschka (Aussig, 8 augustus 1926)
Aussig, Ferdinandshöhe (Geen portret beschikbaar)
De Amerikaanse schrijfster Marjorie Kinnan Rawlings werd geboren op 8 augustus 1896 in Washington. Zij groeide op en volgde een opleiding in Madison, Wisconsin. Later werkte zij als journaliste in New York. Haar eerste succes als schrijfster boekte zij in 1933 met de roman South Moon Under. De grote doorbraak kwam echter met haar roman The Yearling uit 1938. Haar autobiografische roman Cross Creek werd in 1983 verfilmd.
Uit: The Yearling
A column of smoke rose thin and straight from the cabin chimney. The smoke was blue where it left the red of the clay. It trailed into the blue of the April sky and was no longer blue but gray. The boy Jody watched it, speculating. The fire on the kitchen hearth was dying down. His mother was hanging up pots and pans after the noon dinner. The day was Friday. She would sweep the floor with a broom of ti-ti and after that, if he were lucky, she would scrub it with the corn shucks scrub. If she scrubbed the floor she would not miss him until he had reached the Glen. He stood a minute, balancing the hoe on his shoulder. The clearing itself was pleasant if the unweeded rows of young shafts of corn were not before him. The wild bees had found the chinaberry tree by the front gate. They burrowed into the fragile clusters of lavender bloom as greedily as though there were no other flowers in the scrub; as though they had forgotten the yellow jessamine of March; the sweet bay and the magnolias ahead of them in May. It occurred to him that he might follow the swift line of flight of the black and gold bodies, and so find a bee-tree, full of amber honey. The winter's cane syrup was gone and most of the jellies. Finding a bee-tree was nobler work than hoeing, and the corn could wait another day. The afternoon was alive with a soft stirring. It bored into him as the bees bored into the chinaberry blossoms, so that he must be gone across the clearing, through the pines and down the road to the running branch. The bee-tree might be near the water. He stood his hoe against the split-rail fence. He walked down the cornfield until he was out of sight of the cabin. He swung himself over the fence on his two hands. Old Julia the hound had followed his father in the wagon to Grahamsville, but Rip the bull-dog and Perk the new feist saw the form clear the fence and ran toward him. Rip barked deeply but the voice of the small mongrel was high and shrill. They wagged deprecatory short tails when they recognized him. He sent them back to the yard.
Marjorie Kinnan Rawlings (8 augustus 1896 14 december 1953)
Ein Taschenkrebs und ein Känguruh, Die wollten sich ehelichen. Das Standesamt gab es nicht zu, Weil beide einander nicht glichen.
Da riefen sie zornig: "Verflucht und verdammt Sei dieser Bürokratismus!" Und hingen sich auf vor dem Standesamt An einem Türmechanismus
Heimatlose
Ich bin fast Gestorben vor Schreck: In dem Haus, wo ich zu Gast War, im Versteck, Bewegte sich, Regte sich Plötzlich hinter einem Brett In einem Kasten neben dem Klosett, Ohne Beinchen, Stumm, fremd und nett Ein Meerschweinchen. Sah mich bange an, Sah mich lange an, Sann wohl hin und sann her, Wagte sich Dann heran Und fragte mich: "Wo ist das Meer?"
Wie mag er aussehen?
Wer hat zum Steuerbogenformular den Text erfunden? Ob der in jenen Stunden, da er dies Wunderwirr gebar, wohl ganz --- oder total --- war?
Du liest den Text. Du sinnst. Du spinnst. Du grinst - "Welch Rinds" - Und du beginnst wieder und wieder. Eisigkalt kommt die Vision dir "Heilanstalt".
Für ihn? Für dich? - Dein Witz erblaßt. Der Mann, der jenen Text verfaßt, was mag er dünkeln oder wähnen? Ahnt er denn nichts von Zeitverlust und Tränen?
Wir kommen nicht auf seine Spur. Und er muß wohl so sein und bleiben. Auf seinen Grabstein sollte man nur den Text vom Steuerbogen schreiben.
Joachim Ringelnatz (7 augustus 1883 17 november 1934)
De Australische schrijverJohn Birmingham werd geboren op 7 augustus 1964 in Liverpool, Engeland. In 1970 emigreerden zijn ouders naar Australië. Hij begon al met publiceren op de University of Queensland. Zijn bekendste werk is He Died With A Felafel In His Hand uit 1994. Van dit boek werd een toneelstuk gemaakt, een film en ook een stripboek. In 1997 verscheen The Tasmanian Babes Fiasco. Andere werken van hem zijn The Search for Savage Henry, How To Be A Man en Off One's Tits. Voor Leviathan: the unauthorised biography of Sydney ontving hij in 2002 de National Prize For Non-Fiction.
Uit: Without Warning
Pitié-Salpêtrière Hospital, Paris
The killer awoke, surrounded by strangers. An IV line dripped clear fluid through a long, thick needle punched into the back of her right hand. Surgical tape held the silver spike in place and tugged at the fine blond hairs growing there. The strangersall womenleaned in, their faces knotted with anxiety, apparently for her. But she stared instead at her hands, which lay in her lap on a thin brown blanket. They looked strong, even masculine. She turned them over, examining them. The nails were cut short. Calluses disfigured her knuckles, the heels of both palms, and the sides of her hands, from the base of both little fingers down to her wrists. The more she stared, the more unsettled she became. Like the women gathered around her bed, those hands were completely alien to her. She had no idea who she was.
Cathy? Are you all right?
Nurse! somebody called out.
The strangers, three of them, seemed to launch themselves at her bed, and she felt herself tense up, but they simply wanted to comfort her.
Doctor. Shes awake, one of them said in French.
She felt soft hands patting her down, stroking her the way you might comfort a child whos suffered a bad fright. Cathythat wasnt her name, was it?Cathy tried not to panic or to show how much she didnt want any of these women touching her. They looked like freaks, not the sort of people shed want as friends. And then she remembered. They werent her friends.
Depends Theres an awful lot of crime. You cant really go out after eight in the evening Theres loads of stuff around to buy, but you have to work like a horse.
Of course. Cant get anything for nothing.
Here at least you can walk round the streets at night.
I wouldnt speak too soon. Just in the last two years weve had two murders round our house. And robbery.
Just coincidence.
Oh yeah, you reckon!
The point is Americans are always scared about somethingfrightened theyll be kicked out of their job or their wifes going to get raped or their car stolen theyre scared stiff the whole time
De bozbezbozzel lijkt wat op Een jenk, maar heeft een klein're kop.
Zijn poten staan steeds twee aan twee Als eenmaal bij het stekelree.
Hij hinnikt als een maliepaard, En als het sneeuwt heeft hij een staart.
Wanneer die staart zijn kop zou zijn, Was hij precies een spieringzwijn.
En als hij zeven staarten had, Een kossosale kolbakrat.
Nu lijkt hij nog het meeste op Een jenk, maar met een klein're kop.
Eight days a week
als mijn vrouw met de bus naar de stad gaat hoop ik altijd dat ze halte ziekenhuisplein instapt: dan kan ik haar net zolang nakijken als wanneer ze halte vogelplein neemt en zie ik haar bovendien nog een keer voorbijkomen in de bus
Cees Budding (7 augustus 1918 - 24 november 1985)
Nobody goes into choir music for the wrong reasons.But orchestra... do you know what you're getting into?You're getting into opera for one thing.Don Juan and Mephistopheles, pagan goddesses screeching and being strangled and thrown off balconies.And even if you stick
to concert music, where are the Christian composers?Modern ones are existentialists, the romantics were secular humanists, the 18th century was all rationalists, and the 17th were Italian except for Bach.And you can't make a living playing Bach.In the Bible, we read about people singing and playing musical instruments, including the harp, the last trump, the cymbal, the psaltery.But in the Bible, music was in praise of the Lord, not for amusement.We don't read that our Lord Himself ever played an instrument or enjoyed hearing other people play theirs.The apostles did not attend concerts.They weren't in the arts - maybe there's a reason for that.You play in an orchestra, you're going to be devoting your life to music that sort of swirls around in spiritual mystery.Searching for answers that people could find in the Epistle to the Romans if somebody just showed them
Von der Bergseite her stapft der Förster heran, ein einsamer Jäger in weißer Wildnis. Sein deutscher Wolfshund hat die Tollwut gekriegt, von den Füchsen, diesem Gesindel. Und es gibt keine rassereinen Jagdhunde mehr in der Gegend, nur noch irgendwelche Rattler, Mischlinge ersten und zweiten Grades. Er biegt um die Kirchhofmauer und hält das Jagdgewehr schußbereit in der Hand, den Jägerblick, scharf wie ein Jagdhund, auf die Schrittspuren gerichtet. Grad waren sie noch deutlich, aber an der Mauer verlieren sie sich, alles zerstampft. Viel zu viel Füß, flucht er. Der Pfarrer Glashüttner fährt herum: Fichtelhuber! Bist nicht beim Begräbnis? Mein Beileid, sagt der Förster kalt. Das da ist wichtiger! Der Pfarrer folgt seinem Blick, sucht im Matsch, was da wichtiger sein könnte, findet nichts. Das da, sagt der Förster, ist viel wichtiger, das ist kriegswichtig, Pfarrer! Der Pfarrer versteht nichts. Was denn, um Himmelswillen? Der Förster deutet mit dem Gewehrlauf in den Schnee: Partisanen! Und die Spuren führen bis ins Dorf! Mit einer gewissen Genugtuung sieht er den Pfarrer Glashüttner erbleichen. Der bringt kein Wort heraus, sieht aus, als suche er nach einem passenden Bibeltext. Ich muß jetzt zum Begräbnis, sagt er schließlich und will davon. Der Ortsvorsteher muß her, fordert der Förster. Sagen Sie ihm, etwas enorm Wichtiges wär passiert, und daß er sofort kommen soll! Der Pfarrer bockt: Das geht nicht, er ist ja beim Begräbnis! Er soll sich wegschleichen! Jetzt wird es dem Glashüttner zuviel, jetzt wird er widerständig. Ein Förster kann schleichen, ätzt er, aber ein Orstvorsteher kann sich nicht einfach schleichen! Der Fichtelhuber hebt seine Stimme wie ein Fahne - da er der Fichtelhuber ist, wie eine Hakenkreuzfahne: Kruzitürken, Pfarrer! Partisanen! Der Pfarrer neigt den Kopf, verschränkt die Arme und wird zynisch: Na und? Es ist ja Krieg! Was erwartest du dir denn vom Krieg? Touristen?
Der Gestank hatte sich etwas verzogen, der zweite Teil, der gemütliche, mit Likören, Dulceata tödlich süßem Gebäck aus Rusciuc und Tarigrad, Halva, Serbet Kaffee, Vutca wieder, Wasserpfeifen wurden gereicht- und hereinkamen noch Clowns gesprungen und Schauspieler, die Lautari, die Zigeunerkapelle, war ja sowieso die ganze Zeit laut dabei gewesen; drei Stunden saufen und Toasts ausbringen, war nun angezeigt. Erstaunlich, dass nicht alle bei den letzten Toasts völlig besoffen unter den Tisch fielen. Man trank aus Pokalen von einer Oca (1,2 l) Größe. Außer dem Metropoliten mussten alle stehen. Dieser brachte als erstes einen Toast auf die Gesundheit des Fürsten aus. Der zweite galt dem "Kaiser" (Sultan oder wer, der Kaiser von Wien?). Dann trank der Woiwode auf die Gesundheit jedes einzelnen der versammelten Großbojaren, das ging so drei Stunden lang. Und niemand durfte den Toasttrunk verweigern, mancher ließ den Wein einfach am Mund herunter rinnen, tat als trinke er, und war schließlich völlig durchnässt, als wäre er inkontinent, Geübte ließen es ins Essen rinnen, manche hatten Schwämme am Körper angebracht. Als letztes, es war meist schon Abend, brachte der Fürst einen Toast auf Gott den Herrn aus.
Dieter Schlesak (Sighişoara, 7 augustus 1934)
De Amerikaanse dichter Joseph Rodman Drake werd geboren op 7 augustus 1795 in New York. Nog tientallen jaren na zijn dood werden zijn gedichten opnieuw uitgegeven en in bloemlezingen opgenomen. Hij was in de canon van de Amerikaanse literatuurgeschiedenis opgenomen, zoals bijvoorbeeld in een werk als Rufus Wilmot Griswolds The Poets and Poetry of America (1856). Hij werd de Amerikaanse Keats genoemd, mede door de overeenkomsten in hun biografie: in 1795 geboren, studie medicijnen, dichter geworden, jong gestorven aan tbc. Edgar Allen Poe was minder over hem te spreken en latere critici hebben zich bij diens negatieve oordeel aangesloten, waardoor zijn werk op een paar gedichten na is vergeten.
The American Flag
I
WHEN Freedom, from her mountain height,
Unfurled her standard to the air,
She tore the azure robe of night,
And set the stars of glory there;
She mingled with its gorgeous dyes
The milky baldric of the skies,
And striped its pure, celestial white
With streakings of the morning light;
Then, from his mansion in the sun,
She called her eagle bearer down,
And gave into his mighty hand,
The symbol of her chosen land.
II
Majestic monarch of the cloud!
Who rear'st aloft thy regal form,
To hear the tempest-trumpings loud,
And see the lightning-lances driven
When strive the warriors of the storm,
And rolls the thunder-drum of heaven--
Child of the sun! to thee 't is given
To guard the banner of the free,
To hover in the sulphur smoke,
To ward away the battle-stroke,
And bid its blendings shine afar,
Like rainbows on the cloud of war,
The harbingers of victory!
Joseph Rodman Drake (7 augustus 1795 21 september 1820)
Der Zufall wollte es, dass der erste Tag von Vivan Fallenius als Hausmädchen bei den Herrschaften Gylfe in der Achtzimmerwohnung an der Boulevardsgatan auf den ersten Jahrestag der Ermordung des russischen Generalgouverneurs Bobrikoff durch den einsamen und halbtauben Beamten Eugen
Schauman fiel. Der stellvertretende Amtsrichter und seine Frau, die Schauman flüchtig gekannt hatten, feierten dies mit einem stummen Champagnertoast zur Consommé. Vivan stand an der Tür zum Flur, mit Rüschen in den Haaren, sie trug einen schwarzen Rock und eine schwarze Bluse
mit weißem Spitzenkragen und hatte sich darüber hinaus eine weiße Schürze umgebunden, sie wartete auf die nächste Anweisung und versuchte sich möglichst unsichtbar zu machen.
Das mit Schauman und Bobrikoff interessierte sie nicht weiter, stattdessen dachte sie an den Familienbaum daheim in Degerby, an ihre Hofbirke, die während eines überraschenden Maisturms vor gut einem Monat in der Mitte umgeknickt war, und daran, wie seltsam es doch war, dass sie bereits im Januar geträumt hatte, der Baum werde sterben. Träume dieser Art hatte sie in regelmäßigen Abständen, und sie machten ihr Angst, aber inzwischen war schon zartgrün gefärbter Sommer, und sie fragte sich, warum Frau Beata Gylfe nicht die schweren Samtvorhänge aufziehen ließ. Vivan hatte es am Vormittag eigenmächtig getan; wenn die Vorhänge fort waren, sah man, wie schön das Licht auf die Boulevardsgatan fiel, und man konnte sich hinauslehnen und die jungen Linden anschauen
und dem Klackern von Pferdehufen und Klappern von Wagen und Karren auf dem Kopfsteinpflaster lauschen. Vivan fand, dass die Gylfeschen Paradezimmer düster und brütend wurden, sobald die Vorhänge zugezogen waren. Sie wusste nicht, dass es dem Wunsch der reichen Stadtbewohner entsprach, wenn ihre Wohnungen so aussahen dunkel getäfelte Möbel, Ebenholz und Mahagoni, schwarze, dekorativ bemalte Urnen und gipsweiße, auf kleinen Ziertischen ausgestellte Statuetten,
üppige Topfpalmen in den Ecken, Seegemälde und glupschäugige Verwandte an den Wänden und dann die Stühle, diese quälende Vielzahl von Zierstühlen und Sesseln, die allerorten herumstanden und zur Folge hatten, dass man sich die Beine blau und wund schlug, wenn man zwischen den Möbelstücken kreuzte, um zu servieren oder abzudecken oder eine soeben abgegebene Visitenkarte zu überreichen oder was einem sonst gerade aufgetragen worden war.
«Sieben mal vier Meter Parkett. Luna Llena, die Gelateria im Breitenrain, vollgestellt mit Holztischen, Stühlen und einem abgewetzten Sofa. Eine ägyptische Palme beim Eingang und ein mexikanischer Kaktus beim Ausgang verbreiteten Stimmung. Das Prunkstück, der türkisfarbene Eiskasten, und daneben die Bar, Stütze für Gewohnheitstrinker, die halbleere Biergläser von der einen in die andere Hand schoben und ein Gesprach mit Rahel König suchten, wers schafft, zehn Franken. Das Luna Llena im Breitenrain war Bühne und Abstellkammer für allerlei Strandgut der geist- und weniger geistreichen Art: Stempelbrüder, Provinzintellektuelle, Hafturlauber, Erziehungsbedürftige, lettische Aupair-Mädchen ... Sie strömten herein, sassen an kleinen Tischen, Platz für vier Personen, zu acht, zu neunt, je später der Abend. Sie löffelten Eis, assen Focaccias, schlürften Kaffee und überboten sich im Versuch, Neuigkeiten und Insiderwissen auszutauschen (Schwarzarbeit, Aktienkurse, Gletscherschmelze). Einige hörten mit (Ukrainer mit Touristenvisum, Kiffer im freien Fall, Jugendliche mit Return-to-sender-Bewerbungen in der Tasche), schnappten auf und verdrückten sich zu den regional einschlägigen Arbeitsbörsen: Flohmärkte, eigenwillige Strassenecken, General-Guisan-Platz. Alles hatte seine Ordnung bis zu jenem Tag, als Alexandra Jenk bei ihrem Freund, dem Bodybuilder Jost Matter ein- und mit ausgekugeltem Arm gleich wieder auszog. Das Luna Llena begann zu kochen.»
Christoph Simon (Langnau im Emmental, 6 augustus 1972)
De Ierse (toneel)schrijver Conor McPherson werd geboren op 6 augustus 1971 in Dublin. Daar heeft hij ook filosofie gestudeerd. In 1992 bracht hij aan de universiteit zijn eerste stuk op de planken Rum & Vodka. In 1996 nam het Londense Bush Theatre zijn stuk The Lime Tree Bower op het repertoir en nam de schrijver zelf in dienst als writer in residence. Met The Weir kwam in 1997 in het Royal Court Theatre in London de grote doorbraak. The Lime Tree Bower werd inmiddels door McPherson zelf verfilmd. In 2006 werd hij genomineerd voor een Tony Award voor Shining City.
Uit:The Weir
I just kept walking. There was a light rain. I just kept walking. And then I was in town And I ducked into a pub. Little dark place. Just one or two others there. A businesslike barman And I put a pint or two away. And a small one or two. And I sat there, just looking down at the dirty wooden bar. And the barman asked me if I was alright? Simple little question. And I said I was. And he said he'd make me a sandwich. And I said okay. And I nearly started crying - because, you know, here was someone just and I watched him. He took two big slices off a fresh loaf and buttered them carefully, spreading it all around. I'll never forget it. And then he sliced some cheese and cooked ham and an onion out of a jar, and put it all on a plate and sliced it down the middle. And, just someone doing this for me. And putting it down in front of me. 'Get that down you now,' he said. And then he folded up his newspaper and put on his jacket and went off on his break. And there was another barman then. And I took this sandwich up and I could hardly swallow it, because of the lump in my throat. But I ate it all down because someone I didn't know had done this for me. Such a small thing. But a huge thing in my condition. It fortified me, like no meal I ever had in my life.
Conor McPherson (Dublin, 6 augustus 1971)
De Amerikaanse dichteres en schrijfster Diane DiPrima werd geboren op 6 augustus 1934 in New York. In 1957 leerde zij Allen Ginsberg, Jack Kerouac en andere schrijvers van de Beat Generation kennen. In 1958 verscheen haar eerste bundel This Kind of Bird Flies Backward. In 1961 verscheen een prozaboek Dinners and Nightmares. Eind jaren zestig drong Maurice Girodias van de Olympia Press er bij haar op aan om haar memoires te schrijven. Elk hoofdstuk dat zij naar hem opstuurde retourneerde hij met de opdracht: meer sex. Hoewel zij het boek schreef vanwege het geld werd Memoirs of a Beatnik haar meest gelezen werk.
Rant, From A Cool Place
"I see no end of it, but the turning
upside down of the entire world"
Erasmus
We are in the middle of a bloody, heartrending revolution
Called America, called the Protestant reformation, called Western man,
Called individual consciousness, meaning I need a refrigerator and a car
And milk and meat for the kids so, I can discover that I don't need a car
Or a refrigerator, or meat, or even milk, just rice and a place with
no wind to sleep next to someone
Two someones keeping warm in the winter learning to weave
To pot and to putter, learning to steal honey from bees,
wearing the bedclothes by day, sleeping under
(or in) them at night; hording bits of glass, colored stones, and
stringing beads
How long before we come to that blessed definable state
Known as buddhahood, primitive man, people in a landscape
together like trees, the second childhood of man
I don't know if I will make it somehow nearer by saying all this
out loud, for christs sake, that Stevenson was killed, that Shastri
was killed
both having dined with Marietta Tree
the wife of a higher-up in the CIA
both out of their own countries mysteriously dead, as how many others
as Marilyn Monroe, wept over in so many tabloids
done in for sleeping with Jack Kennedy - this isn't a poem - full of
cold prosaic fact
thirteen done in the Oswald plot: Jack Ruby's cancer that disappeared
in autopsy
the last of a long line - and they're waiting to get Tim Leary
Bob Dylan
Allen Ginsberg
LeRoi Jones - as, who killed Malcolm X? They give themselves away
with TV programs on the Third Reich, and I wonder if I'll live to sit in
Peking or Hanoi
see TV programs on LBJ's Reich: our great SS analysed, our money exposed,
the plot to keep Africa
genocide in Southeast Asia now in progress Laos Vietnam Thailand Cambodia
O soft-spoken Sukamo
O great stone Buddhas with sad negroid lips torn down by us by the red
guard all one force
one leveling mad mechanism, grinding it down to earth and swamp to sea
to powder
till Mozart is something a few men can whistle
or play on a homemade flute and we bow to each other
telling old tales half remembered gathering shells
learning again "all beings are from the very beginning Buddhas"
or glowing and dying radiation and plague we come to that final great
Am Ufer des breit und würdevoll dahinströmenden, blauen Dnjepr liegt eine der schönsten Städte der Ukraine: Cherson.
Im Sommer 1946 waren in der ganzen Stadt die entsetzlichen Spuren des unlängst beendeten, verheerenden Krieges noch immer sichtbar. Die brandgeschwärzt aufragenden Mauerreste der durch Bombardements, Beschuss und Straßenkämpfe ausgebrannten Häuser säumten die breiten Straßen. An anderen Stellen erinnerten Eisenbeton-Trümmerhaufen, grasbewachsene und rostige Industriegeleise, dass dort, irgendwann vor gar nicht langer Zeit, eine Fabrik gewesen sein mochte. Eine von Arbeit, von menschlichen Stimmen widerhallende Industrieanlage.
Die am Leben gebliebenen Mitglieder der im ungeheuerlichen Sturm des Krieges gelichteten, zerstreuten Familien sickerten nach und nach von Osten und von Westen zurück, um in ihrem sturmzerwühlten Heim das erloschene Feuer des häuslichen Herdes wieder anzufachen, das Leben auf den Trümmern neu zu beginnen.
Die von den verschiedenen Fronten heimkehrenden Soldaten nahmen ihre Auszeichnungen und Achselklappen von ihrem Uniformrock ab. In ihren von Rangabzeichen, Orden befreiten Soldatenkleidern stellten sie sich vor die Hochöfen, an die Maschinen und Werkbänke.
In ausgeblichener Soldatenhose und zerfledderter Wattejacke gingen Groß und Klein. Die Bekleidung der Frauen war ähnlich armselig und zusammengewürfelt. Die verblichene, verbrauchte Uniform und die an den Arbeitsplätzen ausgeteilten abgetragenen Wattesachen waren allgemein die einzige Bekleidung, gleichermaßen für Werktage und Feiertage, für die meisten sogar ihr Bettzeug nach dem in ermüdender Arbeit verbrachten Tag.
Bonjour ma vie Et vous mes désespoirs. Me revoici aux fossés Où naquit ma misère ! Toi mon vieux guignon, Je te rapporte un peu de cur
Bonjour, bonjour à tous Bonjour mes vieux copains ; Je vous reviens avec ma gueule De paladin solitaire, Et je sais que ce soir Monteront des chants infernaux Voici le coin de boue Où dormait mon front fier, Aux hurlements des vents, Par les cris de Décembre ; Voici ma vie à moi, Rassemblée en poussière
Bonjour, toutes mes choses, J'ai suivi l'oiseau des tropiques Aux randonnées sublimes Et me voici sanglant Avec des meurtrissures Dans mon cur en rictus !
Bonjour mes horizons lourds, Mes vieilles vaches de chimères : Ainsi fleurit l'espoir Et mon jardin pourri ! - Ridicule tortue, J'ai ouvert le bec Pour tomber sur des ronces
Bonjour mes poèmes sans raison
Yacine Kateb (6 augustus 1929 28 oktober 1989)
De Amerikaanse schrijfster Isabel Bolton (eig. Mary Britton Miller) werd geboren op 6 augustus 1883 in New London, Connecticut. Toen zij vier jaar was stierven haar veide ouders aan een longontsteking. Haar tweelingzus Grace verdronk toen zij veertien jaar was. Zij werd door haar grootmoeder opgevoed, maar werd na een reis naar Italië, waarvan zij volgens familieleden met een buitenechtelijk kind terugkeerde, het zwarte schaap van de familie. Zij begon te schrijven, zowel voor kinderen als voor volwassenen. Haar pseudoniem koos zij toen zij al 62 was en de New York Mosaik Trilogie (Do I Wake or Sleep, The Christmas Tree, Many Mansions)die zij onder dit pseudoniem publiceerde werden een groot succes. Na haar dood in 1975 raakte zij wat in de vergetelhied, maar in 1997 werd zij opnieuw ontdekt en tegenwoordig behoort zij tot de klassieken.
Uit: Der Weihnachtsbaum (Vertaald door Hannah Harders)
Die Weihnachtszeit, dachte Mrs. Danforth, während sie in ihrem Wohnzimmer auf und ab ging, stellte komische Sachen mit einem an, baute die gesammelten Erinnerungen vor einem auf und man erinnerte sich an frühere Weihnachten, ja, man könnte sagen, an frühere Leben; denn sie war eine Frau, die die eigene Sterblichkeit nicht aus den Augen verlor, und die Summe all ihrer Erfahrungen gab ihr recht häufig das merkwürdige Gefühl, als habe sie viele verschiedene Leben gelebt und viele Zeitalter durchlaufen. Nicht nur hatte sie gesehen, wie sich in der äußeren, der materiellen Welt erstaunliche Dinge zugetragen hatten, sondern auch welch bestürzende Revolutionen sich in den Seelen der Menschen ereignet zu haben schienen die Gesten und Gebärden des Geistes, die Moralvorstellungen und Umgangsformen von heute! Gott, wenn man sich von diesen angesammelten Erinnerungen und Eindrücken hinreißen ließ wenn man in Gedanken zur eigenen Jugend zurückkehrte. Man wartete, erinnerte sie sich, und ihre Gedanken an frühere Weihnachten verschwommen zu einer sehr fernen Vergangenheit, während sie sah, wie die zarten kleinen Schneeflocken um die Ecke ihrer hohen Balkone und ihrer Terrassen von einem Dezember zum nächsten wirbelten und alle Tage dazwischen mit einem Hauch Weihnachtserwartung verzauberten. Da hatte es diese märchenhaften, ja legendären New Yorker Winter gegeben, auf der Avenue wurden Wagen und Busse von Pferden gezogen und im Park glitten die Schlitten in hellem Schneegestöber unter Glockengeläut dahin und der knackende Klang der Wagenräder und Kutschenräder in der Kälte, das Plonk-Plonk der Pferdehufe alle Straßen so ganz ordentlich und, um diese abgenutzte Wendung zu gebrauchen, »Menschen der eigenen Klasse« überlassen, der Schnee so rein, zu beiden Seiten der Gehwege akkurat aufgeschichtet, er lag auf Gittern und Geländern und Balustraden, und auf der Avenue überragten nur wenige Gebäude die vertrauten Kirchtürme, bis man schließlich an das Reservoir an der zweiundvierzigsten Straße kam, umgeben von der hohen Steinmauer, die so spärlich mit Efeu bewachsen war, in der die vielen Spatzen zwitscherten.
Isabel Bolton (6 augustus 1883 5 april 1975)
De Australische schrijver Rolf Boldrewood (eig. Thomas Alexander Browne) werd geboren op 6 augustus 1826 in Londen. Zijn bekendste roman is Robbery Under Arms. Aan het begin van de roman wacht de verteller Dick Marsden op zijn terechtstelling wegens misdrijven die hij als ranger in de Australische bush gepleegd heeft. Hij vertelt de geschiedenis van zijn leven. Sommige verhalen berusten op werkelijke gebeurtenissen waarbij bestaande personen als Daniel Morgan, Ben Hall, Frank Gardiner en John Gilbert betrokken waren. Deze zogenaamde ripping yarn is sinds de eerste publicatie in boekvorm in 1888 in Australië populair gebleven en werd drie keer verfilmd.
Uit: Robbery Under Arms
My name's Dick Marston, Sydney-side native.I'm twenty-nine years old, six feet in my stocking soles, and thirteen stone weight.
Pretty strong and active with it, so they say.I don't want to blow -- not here, any road -- but it takes a good man to put me on my back, or stand up to me with the gloves, or the naked mauleys. I can ride anything -- anything that ever was lapped in horsehide -- swim like a musk-duck, and track like a Myall blackfellow.
Most things that a man can do I'm up to, and that's all about it. As I lift myself now I can feel the muscle swell on my arm like a cricket ball, in spite of the -- well, in spite of everything.
The morning sun comes shining through the window bars; and ever since he was up have I been cursing the daylight, cursing myself, and them that brought me into the world.Did I curse mother,
and the hour I was born into this miserable life?
Why should I curse the day?Why do I lie here, groaning; yes, crying like a child, and beating my head against the stone floor?
I am not mad, though I am shut up in a cell.No.Better for me if I was.
But it's all up now; there's no get away this time; and I, Dick Marston, as strong as a bullock, as active as a rock-wallaby, chock-full of life and spirits and health, have been tried for bush-ranging -- robbery under arms they call it -- and though the blood runs through my veins like the water in the mountain creeks, and every bit of bone and sinew is as sound as the day I was born, I must die on the gallows this day month.
Jean Carrière, Alfred Lord Tennyson, Paul Claudel, John Middleton Murry
De Franse schrijver en essayist Jean Carrière werd geboren op 6 augustus 1928 in Nîmes. Hij debuteerde in 1957 met de roman Retour à Uzès, waarvoor hij meteen de prijs van de Académie française ontving. Van tijd tot tijd werkte hij ook als muziek- en literatuurcriticus. In 1972 ontving hij voor L'épervier de Maheux de Prix Goncourt. Het boek werd een enorm succes ( 2 miljoen verkochte exemplaren, vertalingen in 14 talen). Maar de dood van zijn vader bij een verkeersongeluk en een scheiding stortten de schrijver in een diepe depressie. Deze verwerkt hij vijftien jaar later in Le prix d'un Goncourt. In dit boek beschrijft hij de vernietigende werking die de toekenning van een prijs op een schrijver kan hebben.
Uit: Passions futiles
« Nous avons réalisé que nous étions passés à travers deux guerres mondiales mais qu'elles ne nous avaient pas affectés. Quand nous avons vu dans les journaux locaux les photographies des abominations commises dans les camps de la mort, nous n'avons pas été tellement bouleversés. Ces horreurs restaient hors de portée de notre compréhension, et notre indignation demeurait abstraite.
(...)
Les mois, les semaines, les jours qui passaient, et jusqu'à la moindre minute, se ressemblaient tellement que nous avions le sentiment de vivre dans la prison d'un éternel présent où mêmes les amabilités du climat n'avaient que peu de prise sur notre état d'esprit. Tout était immobile, figé, comme un suspens du mouvement des planètes, du soleil, de la lune, et notre principale activité mentale se réduisait à lutter contre la peur d'une nouvelle catastrophe. »
Toute pure comme le ciel, Brûlante comme le feu, Aérienne et réelle, Quel nom te donner pour modèle, Énorme torche bleue?
La grande fleur bleue dit: N'ai-je Pas réussi à sortir Du fond du plus noir saphir Ce feu plus pur que la neige? Dans le clair matin du Dieu La grande fleur a frissonné De la gloire d'être née, Du triomphe d'être bleue! Si jamais Dieu s'ennuyait, Qu'il te regarde, créature Aussi fraîche que le lait, Énorme épi de millet, Colonie de clair juillet. Madrépore de l'azur!
Paul Claudel (6 augustus 1868 23 februari 1955)
De Engelse schrijver, criticus, vertaler en dichter John Middleton Murry werd geboren op 6 augustus 1889 in Londen. Hij was een uiterst vruchtbaar schrijver die tijdens zijn leven meer dan 60 boeken schreef en duizenden essays, artikelen en kritieken over literatuur, sociale kwesties, politiek en religie. Hij was getrouwd met de schrijfster Katherine Mansfield en verzorgde na haar dood de uitgave van haar werk. Ook werkte hij nauw samen met de schrijver D.H. Lawrence. Gedurende WO I waren de Murrys en de Lawrences buren in Cornwall, en iets van de relatie tussen de twee echtparen is terug te vinden Lawrences Women in Love.
Uit: The Bet (Tsjechov,vertaald door John Middleton Murry)
IT was a dark autumn night. The old banker was pacing from corner to corner of his study, recalling to his mind the party he gave in the autumn fifteen years ago. There were many clever people at the party and much interesting conversation. They talked among other things of capital punishment. The guests, among them not a few scholars and journalists, for the most part disapproved of capital punishment. They found it obsolete as a means of punishment, unfitted to a Christian State and immoral. Some of them thought that capital punishment should be replaced universally by life-imprisonment.
"I don't agree with you," said the host. " I myself have experienced neither capital punishment nor life-imprisonment, but if one may judge a priori, then in my opinion capital punishment is more moral and more humane than imprisonment. Execution kills instantly, life-imprisonment kills by degrees. Who is the more humane executioner, one who kills you in a few seconds or one who draws the life out of you incessantly, for years ? "
"They're both equally immoral," remarked one of the guests, " because their purpose is the same, to take away life. The State is not God. It has no right to take away that which it cannot give back, if it should so desire."
Among the company was a lawyer, a young man of about twenty-five. On being asked his opinion, he said :
"Capital punishment and life-imprisonment are equally immoral ; but if I were offered the choice between them, I would certainly choose the second. It's better to live somehow than not to live at all."
There ensued a lively discussion. The banker who was then younger and more nervous suddenly lost his temper, banged his fist on the table, and turning to the young lawyer, cried out :
"It's a lie. I bet you two millions you wouldn't stick in a cell even for five years."
"If that's serious," replied the lawyer, " then I bet I'll stay not five but fifteen."
"Fifteen! Done!" cried the banker. "Gentlemen, I stake two millions."
"Agreed. You stake two millions, I my freedom," said the lawyer.
John Middleton Murry (6 augustus 1889 12 maart 1957)
In the early nineteen seventies, a British photo retoucher named Robert Stevens arrived in south Florida to take a job at the National Enquirer, which is published in Palm Beach County. At the time, photo retouchers for supermarket tabloids used an airbrush (nowadays they use computers) to clarify news photographs of world leaders shaking hands with aliens or to give more punch to pictures of six-month-old babies who weigh three hundred pounds. Stevens was reputed to be one of the best photo retouchers in the business. The Enquirer was moving away from stories like "I Ate My Mother-in-Law's Head," and the editors recruited him to bring some class to the paper. They offered him much more than he made working for tabloids in Britain. Stevens was in his early thirties when he moved to Florida. He bought a red Chevy pickup truck, and he put a CB radio in it and pasted an American-flag decal in the back window and installed a gun rack next to the flag. He didn't own a gun: the gun rack was for his fishing rods. Stevens spent a lot of time at lakes and canals around south Florida, where he would spin-cast for bass and panfish. He often stopped to drop a line in the water on his way to and from work. He became an American citizen. He would drink a Guinness or two in bars with his friends and explain the Constitution to them. "Bobby was the only English redneck I ever knew," Tom Wilbur, one of his best friends, said to me. Stevens's best work tended to get the Enquirer sued. When the TV star Freddie Prinze shot himself to death, Stevens joined two photographs into a seamless image of Prinze and Raquel Welch at a party together. The implication was that they had been lovers, and this sparked a lawsuit. He enhanced a photograph of a woman with a long neck: "Giraffe Woman." Giraffe Woman sued.
Uit: A Thousand Deaths Plus One (Vertaald door Leland H. Chambers)
Darkness had now fallen and I was obliged to move closer to the fluorescent tube installed under the bookstalls eaves, when I discovered a snapshot of a nude which was not feminine in the least, and which was the Before to the Afterward of the cover photograph that showed Turgenevs body on his bed at Les Frênes. One explained the other, and their relevance was mutual. At the foot of this other one was this description: The Russian writer Ivan Turgenev after being embalmed (flexible negative treated with gelatin).
The body rests on what looks like a joiners work bench, enveloped in a troubled light that comes from a clerestory window above. This doesnt look like the dissection room of a hospital but rather one of the shed-like service buildings at Les Frênes, a stable perhaps, or an equipment room, with stucco walls blackened by candle smoke. There is a pail at the foot of the bench that might be used for milking, or might be there to receive the viscera from the cadaver. But that isnt all. At one side, barely offering her profile to the camera, Pauline García-Viardot is staring at the body with religious fervor, her shoulders thrown forwarddont forget that Ernesta Grisi found consolation in calling her the hunchbackand dressed severely in mourning, with a veil thrown over her face.
This is a furtive visit by Pauline to that shed after the embalmer has finished his work, as furtive as the presence of the photographer, who took the snapshot from outside, through the window. He would have been carrying his brass suitcases full of equipment along the path among the ash trees and had sat down on one of them to rest near the shed when his attention was caught by the banging of the shutters loose in the wind, and he looked in. There was Turgenev, naked on the workbench, and Pauline in her pose of motionless contemplation. He hastened to get his portable camera out of its bag, took the picture while scarcely poking his head in, and disappeared immediately from the window frame, fearful of having been betrayed by the sound of the cameras shutter. Then he went on his way carrying his equipment cases toward the dacha to wait there for the body, now dressed, to be moved to the bed, and to go ahead with fulfilling the assignment from the Revue des Deux Mondes that had brought him to Les Frênes.
When despair grows in me and I wake in the middle of the night at the least sound in fear of what my life and my children's lives may be, I go and lie down where the wood drake rests in his beauty on the water, and the great heron feeds. I come into the peace of wild things who do not tax their lives with forethought of grief. I come into the presence of still water. And I feel above me the day-blind stars waiting for their light. For a time I rest in the grace of the world, and am free.
12 mai. - J'ai un peu de fièvre depuis quelques jours ; je me sens souffrant, ou plutôt je me sens triste. D'où viennent ces influences mystérieuses qui changent en découragement notre bonheur et notre confiance en détresse ? On dirait que l'air, l'air invisible est plein d'inconnaissables Puissances, dont nous subissons les voisinages mystérieux. Je m'éveille plein de gaieté, avec des envies de chanter dans la gorge. - Pourquoi ? - Je descends le long de l'eau ; et soudain, après une courte promenade, je rentre désolé, comme si quelque malheur m'attendait chez moi. - Pourquoi ? - Est-ce un frisson de froid qui, frôlant ma peau, a ébranlé mes nerfs et assombri mon âme ? Est-ce la forme des nuages, ou la couleur du jour, la couleur des choses, si variable, qui, passant par mes yeux, a troublé ma pensée ? Sait-on ? Tout ce qui nous entoure, tout ce que nous voyons sans le regarder, tout ce que nous frôlons sans le connaître, tout ce que nous touchons sans le palper, tout ce que nous rencontrons sans le distinguer, a sur nous, sur nos organes et, par eux, sur nos idées, sur notre cur lui-même, des effets rapides, surprenants et inexplicables. Comme il est profond, ce mystère de l'Invisible ! Nous ne le pouvons sonder avec nos sens misérables, avec nos yeux qui ne savent apercevoir ni le trop petit, ni le trop grand, ni le trop près, ni le trop loin, ni les habitants d'une étoile, ni les habitants d'une goutte d'eau... avec nos oreilles qui nous trompent, car elles nous transmettent les vibrations de l'air en notes sonores. Elles sont des fées qui font ce miracle de changer en bruit ce mouvement et par cette métamorphose donnent naissance à la musique, qui rend chantante l'agitation muette de la nature... avec notre odorat, plus faible que celui du chien... avec notre goût, qui peut à peine discerner l'âge d'un vin ! »
Canyons, paths dug thru the snow Tunnels the walls as high as shoulders The weight of it heavier when it begins to melt & then, at sunset still midafternoon the temperature drops wind over the ridge so that by dawn each surface hardens into ice
Dams clog the drains to turn the window facing north into a waterfall . . .
Driving north past the mall turn, King of Prussia, past Bridgeport and the narrow brick streets of Norr'stown the road eases up, what was once country into a more purely rural suburbiana (golf course blanketed in white
A gas station that has not yet turned into a minmart
Swath cut by the powerlines right thru the old quarry, the pit filled with water is called a lake, each new townhouse with its private dock tho if you look upstairs you will discover the doors to the closets all made of vinyl
Someone in another room is singing the alphabet
Barely visible in the high slush fog mixed with rain a woman waits for her bus
Toen ik al bijna ontwaakt was herinnerde ik mij dat ik die nacht in het verleden had geleefd en zonder de geringste verbazing weer geloofd had dat God bestond
ik wilde hem eindelijk wel eens spreken het is een bijzonder aardige man zei iemand je kunt hem gerust eens bellen
ik belde en er klonk een stem, een heel lieve stem zodat ik mij een lieve gevleugelde vrouw voorstelde zoals je wel ziet op felicitatiekaarten
wilt u god, werd er gezegd, toets dan één wilt u god niet, toets dan niet ik toetste één
en dezelfde gevleugelde vrouw zei: er is nog één wachtende voor u en die ene bent u
ik herinnerde mij dat ik hier eindeloos over moest nadenken tot ik ontwaakte en God weer was verdwenen, ergens in mijn hersenen
Toen de nacht
toen het licht van de nacht duisternis was
het licht van de nacht ons onzichtbaar maakte en wij alleen nog stemmen waren op een bank in de tuin
toen de nacht ons omgaf en meenam in de duistere vragen wanneer en waar en wie
toen de nacht een geheim was dat met de nacht verdween
Plaatsen, passages
Ga nu maar liggen liefste in de tuin, de lege plekken in het hoge gras, ik heb altijd gewild dat ik dat was, een lege plek voor iemand, om te blijven.
Zomer, nu alles in me terugkeert zie ik het paard weer, liggend met gestrekte benen, als was zij dood, met wieltjes, en de grijze, veel te dikke buik, waaruit een kraai pikt, dons en haren voor haar nest.
Uit: A Guide to Philosophy in Six Hours and Fifteen Minutes (Vertaald door Benjamin Ivry)
Kant 1724-1804
Beginning of modern thought.
One could also say that this is Descartes (beginning of the 17th century).
Descartes: a single important idea: absolute doubt.
Here rationalism begins: subject everything to absolute doubt, until the moment when reason forces us to accept an idea.
(Basis for the phenomenology of Husserl) -subject: thinking self -object: opera glasses-table -the idea of an object which forms in my consciousness.
Descartes reduces these three aspects of knowledge.
I am certain that this is in my consciousness but does not correspond to reality. For example, the centaur.
Systematic doubt. Puts the world in doubt, in parentheses:
1. the object.
2. everything involving the object.
The only certainty is that they exist in my consciousness.
In parentheses:
the idea of God; the sciences which relate toreality (supposedly objective): sociology, psychology, except for the abstract sciences; mathematics and logic, because they do not concern the outside world, but are laws for my own consciousness.
What is Descartes' great error, "deviation" (to use Husserl's term)? Descartes feared the terrifying consequences of his ideas. He tries to show the objective reality of God-and therefore of the world (as God's creation).
Descartes' fear is similar to that of Sartre. Because of it, all his later philosophy was distorted. For Descartes, the important thing is Discourse on the Method. TO ELIMINATE THE OBJECT: Descartes' great idea.
Philosophy begins to deal with consciousness as something fundamental. Imagine an absolute night, with a single object. If this object does not encounter a consciousness capable of sensing its existence, then it does not exist.
Witold Gombrowicz (4 augustus 1904 - 24 juli 1969)
De Australische schrijver Timothy John Winton werd geboren op 4 augustus 1960 in Perth. Hij volgde een cursus creatief schrijven aan de Curtin University. Toen hij 21 jaar was won hij zijn eerste literaire prijs en werkte hij vanaf dat moment als zelfstandig schrijver. Hij schreef al talrijke romans, jeugdboeken en nonfictie-boeken. Hij won driemaal de Miles Franklin Award, als ook de Commonwealth Writers Prize. Bovendien stond hij tweemaal op de shortlist van de Booker Prize.
Uit: Dirt Music
One night in November, another that had somehow become morning while she sat there, Georgie Jutland looked up to see her pale and furious face reflected in the window. Only a moment before she'd been perusing the blueprints for a thirty-two-foot Pain Clark from 1913 which a sailing enthusiast from Manila had posted on his website, but she was bumped by the server and was overtaken by such a silly rush of anger that she had to wonder what was happening to her. Neither the boat nor the bloke in Manila meant a damn thing to her; they were of as little consequence as every other site she'd visited in the last six hours. In fact, she had to struggle to remember how she'd spent the time. She had traipsed through the Uffizi without any more attention than a footsore tourist. She'd stared at a live camera image of a mall in the city of Perth, been to the Frank Zappa fan club of Brazil, seen Francis Drake's chamberpot in the Tower of London and stumbled upon a chat group for world citizens who yearned to be amputees.
Logging on -- what a laugh. They should have called it stepping off. When Georgie sat down before the terminal she was gone in her seat, like a pensioner at the pokies, gone for all money. Into that welter of useless information night after night to confront people and notions she could do without. She didn't know why she bothered except that it ate time. Still, you had to admit that it was nice to be without a body for a while; there was an addictive thrill in being of no age, no gender, with no past. It was an infinite sequence of opening portals, of menus and corridors that let you into brief, painless encounters, where what passed for life was a listless kind of browsing. World without consequence, amen. And in it she felt light as an angel. Besides, it kept her off the sauce.
She swivelled in her seat, snatched up the mug and recoiled as her lips met the cold sarcoma that had formed on the coffee's surface. Beyond her reflection in the window the moony sea seemed to shiver.
Tim Winton (Perth, 4 augustus 1960)
De Amerikaans-Canadese dichteres Allison Hedge Coke werd geboren op 4 augustus 1958 in Texas. Zij heeft een mix van indiaans bloed in zich, maar haar voorouders kwamen verder ook zowat uit alle windstreken. Zij groeide op in North Carolina, in Canada en op de Great Plaines. Zij doceert poëzie en creatief schrijven aan de University of Nebraska in Kearney.
In den letzten Tagen dachte und dachte ich an des Nordlandsommers ewigen Tag. Ich sitze hier und denke daran und an eine Hütte, in der ich wohnte, und an den Wald hinter der Hütte, und ich beginne, einiges niederzuschreiben, um mir die Zeit zu vertreiben, zu meinem Vergnügen.
Die Zeit zieht sich hin, sie will mir nicht so schnell vergehen, wie ich möchte, obwohl ich keinen Kummer habe, und obwohl ich das fröhlichste Leben führe. Eigentlich bin ich mit allem zufrieden, und meine dreißig Jahre sind kein Alter. Vor einigen Tagen erhielt ich von weit her ein Paar Vogelfedern zugeschickt, von einem Menschen, der sie mir nicht schuldete,aber es waren zwei grüne Federn in einem gekrönten Briefbogen, der mit einer Oblate versiegelt war. Es amüsierte mich nicht wenig, die
beiden teuflisch grünen Vogelfedern zu betrachten.
Und sonst plagt mich nichts als hin und wieder etwas Gicht in meinem linken Fuß nach einer alten Schusswunde, die seit langem verheilt ist.
Ich erinnere mich, dass die Zeit vor zwei Jahren sehr schnell verging, ohne Frage viel schneller als jetzt, ein Sommer war vorbei, ehe ich michs versah. Es war vor zwei Jahren, 1855, ich will davon schreiben, zu meinem Vergnügen, mir widerfuhr etwas, oder ich träumte es.
Jetzt habe ich vieles von dem vergessen, was damals geschah, denn seither habe ich fast nie mehr daran gedacht; aber ich erinnere mich, dass die Nächte sehr hell waren. Vieles kam mir auch so unwirklich vor, das Jahr hatte zwölf Monate, doch die Nacht wurde zum Tag, und nie war am Himmel ein Stern zu sehen. Und die Menschen, denen ich begegnete, waren besonders und von anderer Natur als die Leute, die ich von früher kannte; manchmal genügte eine Nacht, damit sie in ihrer ganzen Herrlichkeit aufblühten, vom Kindhaften zur vollen Reife. Darin lag keine Zauberei, aber ich hatte das nie zuvor erlebt. O nein.
In einem großen weißgestrichenen Haus unten am Meer traf ich einen Menschen, der für kurze Zeit meine Gedanken fesselte.
Otto Steiger, René Schickele, Munkepunke, Maurice de Guérin
De Zwitserse schrijver Otto Steiger werd geboren op 4 augustus 1909 in Uetendorf bij Thun. Hij groeide op in Bern en studeerde in Parijs romanistiek. In 1936 werd hij redacteur en nieuwslezer bij de Zwitserse radio. Na WO II opende hij een eigen handelsschool die hij in 1954 verkocht. Hij debuteerde als schrijver in 1942 met Sie tun als ob sie lebten. Zijn derde roman Porträt eines angesehenen Mannes uit 1952werd zonder toestemming in het Russisch vertaald en 300.000 keer verkocht. Steiger kreeg de kritiek te verduren dat hij propaganda maakte voor het communisme. Steiger richtte zich mede als gevolg daarvan op het schrijven van toneel en van jeugdboeken. Daarmee kreeg hij weer succes bij een groter publiek. Boeken als Spurlos vorhanden (1980), Die Unreifeprüfung (1984), Der Doppelgänger (1985), Schott (1992), Schachmatt (1996) en Das Wunder von Schondorf (2001) worden nog steeds uitgegeven.
Uit: Die Tote im Wasser
"Borel war schlecht gelaunt, sogar niedergeschlagen; er hatteFarner weggeschickt, weil er allein sein wollte, und vor allem, weil er jetzt Ratschläge, Mutmassungen und die Dienstfertigkeit seines Untergebenen nicht ertrug. Es regnete immer noch, weniger stark zwar, aber beharrlich, und der Himmel sah aus, als würde es bis ans Ende der Tage nicht aufhören. Das war es nicht, was ihn verdross. Nicht einmal die brutale Niedertracht des Verbrechens, das aufzuklären seine Pflicht war, sondern eine Mutlosigkeit, für die er keinen Grund wusste, die er nicht mehr loswurde, seit er den ersten flüchtigen Blick auf die Leiche geworfen hatte. Als sei der Fall zu schwer für ihn, als reichten seine Fähigkeiten nicht aus, ihn aufzuklären. Er war es sonst gewohnt, dass zu Beginn eines Falles das Gehirn fast ohne seinen Willen zu kombinieren begann, Lösungen ausheckte, Schuldige erfand. Von all dem spürte er diesmal nichts, und während er im Regen bergauf ging, wiederholte er in Gedanken stur den einen Satz: Stöckelschuhe und die Geldtasche, wie reimt sich das zusammen?"
Otto Steiger (4 augustus 1909 10 mei 2005)
De Duits-Fanse dichter, schrijver, essayist en vertaler René Schickele werd geboren op 4 augustus 1883 in Oberehnheim in de Elzas. Na zijn studie literatuurgeschiedenis, natuurkunde en filosofie in Straatsburg, München, Parijs en Berlijn publiceerde hij samen met zijn vrienden Otto Flake en ErnstStadler verschillende tijdschriften en gaf hij enkele dichtbundels uit. Zijn tijdschrift Die weißen Blätter was belangrijk voor het expressionisme. Al in 1932 vreesde hij de machtsovername door de nazis en week hij uit naar Sanary-sur-Mer in Frankrijk, waar o.a. ook Heinrich en Thomas Mann, Arnold Zweig, Franz Werfel, Lion Feuchtwanger, Ernst Toller en Bert Brecht neergestreken waren. Zijn bekendste werk is de romantrilogie Das Erbe am Rhein (1925-31): Maria Capponi (1925), Blick auf die Vogesen (1927), Der Wolf in der Hürde (1931).
Der Potsdamer Platz
Ich geh' eine ganz vergoldete Straße entlang,
Der Himmel zerfließt im Sonnenuntergang.
Da kommen Frauen, märchenschön,
und bleiben vor glitzernden Läden stehn.
In Blüten schwimmt der Potsdamer Platz,
er träumt vom Mond, dem Götterschatz.
Der Knabe im Garten
Ich will meine bloßen Hände aneinander legen und sie schwer versinken lassen, da es Abend wird, als wären sie Geliebte. Maiglocken läuten in der Dämmerung, und weiße Düfteschleier senken sich auf uns, die wir eng beieinander unsern Blumen lauschen. Durch den letzten Glanz des Tages leuchten Tulpen. die Syringen quellen aus den Büschen, eine helle Rose schmilzt am Boden... Wir alle sind einander gut. Draußen durch die blaue Nacht hören wir gedämpft die Stunde schlagen.
René Schickele (4 augustus 1883 31 januari 1940)
De Duitse dichter, schrijver, vertaler en uitgever Munkepunke (pseudoniem voor Alfred Richard Meyer) werd geboren op 4 augustus 1882 in Schwerin. Hij trad naar voren als een vroege ontdekker en uitgever van vroegexpressionistische dichters als Heinrich Lautensack (Gesammelte Gedichte/1910), Paul Zech (Waldpastelle/1910), Gottfried Benn (Morgue und andere Gedichte/1912), Rudolf Leonhard (Angelische Strophen/1913), Else Lasker-Schüler (Hebräische Balladen/1913), Alfred Lichtenstein (Die Dämmerung/1913) of Iwan Goll (Der Panama-Kanal/1914). Al in 1912 vertaalde hij F.-T. Marinetti en in 1913 Apollinaire in het Duits. Het bleven de enige Duitse vertalingen van hun werk.. In 1933 hoorde Meyer wel bij de 88 schrijvers die een gelofte van trouw aan Hitler ondertekenden. In 1937 werd hij lid van de NSDAP. Tijdens de laatste dagen van de oorlog werd zijn huis, compleet met bibliotheek, geheel verwoest. Meyer trok naar Lübeck, maar had na de oorlog met zijn werk geen succes meer.
Geleit
Immer Kalte Ente! Ewig Pfirsich-Bowle! Andres sinnt sich Munkepunke seinem Wohle. Weil er aber keineswegs ein Egoist, lässt er dieses Flugblatt flattern, dass Ihr wisst, wie die furchtbar leeren Stunden sind zu füllen, wenn Ihr misogyn und masochistisch brüllen müsst. Dann mischt mit Andacht Munkepunkes Strophen, flüstern Skal und ein Fiduzit dem Apostel, seis in Rafz, Filehne, Felka, Fallingbostel, Ebermannstadt, Schebitz, Pinne, Possenhofen.
Non, ce n'est plus assez de la roche lointaine Où mes jours, consumés à contempler les mers, Ont nourri dans mon sein un amour qui m'entraîne À suivre aveuglément l'attrait des flots amers. Il me faut sur le bord une grotte profonde, Que l'orage remplit d'écume et de clameurs, Où, quand le dieu du jour se lève sur le monde, L'oeil règne et se contente au vaste sein de l'onde, Ou suit à l'horizon la fuite des rameurs. J'aime Téthys : ses bords ont des sables humides ; La pente qui m'attire y conduit mes pieds nus ; Son haleine a gonflé mes songes trop timides, Et je vogue en dormant à des points inconnus. L'amour qui, dans le sein des roches les plus dures, Tire de son sommeil la source des ruisseaux, Du désir de la mer émeut ses faibles eaux, La conduit vers le jour par des veines obscures, Et qui, précipitant sa pente et ses murmures, Dans l'abîme cherché termine ses travaux : C'est le mien. Mon destin s'incline vers la plage. Le secret de mon mal est au sein de Téthys, J'irai, je goûterai les plantes du rivage, Et peut-être en mon sein tombera le breuvage Qui change en dieux des mers les mortels engloutis.
Maurice de Guérin (4 augustus 1810 19 juli 1839) Medallion op het grafvan Eugénie de Guérin en haar broer Maurice de Guérin
The Royal Society of Paddy O'Hara's Wart-Hogs were the ugliest and most vile men to ever wear the uniform of United States Marines. They were molded out of old, stiff, cracked leather.
The Wart-Hogs were an exclusive brotherhood with no pro-vision at inception for perpetuation. There were about eighteen charter members, no one knew the exact number, all men whose lives had been saved in battle through the gallantry of Paddy O'Hara in three, maybe four, separate Civil War actions.
For many years after the War, all who could gathered for an annual donnybrook. As time moved on, many of the reunions took place at graveside and the society grew more exclusive. But no Wart-Hog ever died in the poorhouse. They were bound by the most powerful of all ties, that of men and their comrades in a war.
The Wart-Hog doors were always open to other Wart-Hogs, but they were scattered and burdened with family life and other traumas, so that meetings became occasional and by chance. Only three remained in the Corps. However, it appeared that the rendezvous at Prichard's was by design. Prichard's Inn & Tavern stood on the Post Road in Virginia, across the Potomac from Washington, a most convenient watering hole.
Master Gunnery Sergeant Wally Kunkle was first to arrive by horseback from Quantico down the pike. The Corps had a piece of land there and had established a small, convenient station near the Capitol, where they formed up new units, or housed an overflow from Washington. Quantico had become a nice rest spot and transit center.
Master Gunnery Sergeant Kunkle had been on sea duty and a member of the contingent that ran the Germans out of Samoa. Kunkle had not been home in three years. Well, he actually didn't have a home.
The Gunny wore his forty-odd years well and he cut quite the figure as he rode up to the inn at Prichard's. When the stable boy had seen to the horse's comfort, he came to the Gunny's room and poured buckets of hot water over him in a big galvanized tub to wash away the road dust. Kunkle then repaired to the common room with the large fireplace in the pub and allowed himself to be overtaken by nostalgia.
Leon Uris (3 augustus 1924 21 juni 2003)
De Duitse dichteres en schrijfster Marica Bodroić werd geboren op 3 augustus 1973 in Zadvarje in het toenmalige Joegoslavië, tegenwoordig in Kroatië. Toen haar tiende werd zij door haar grootvader opgevoed. Pas in 1983 trok zij naar haar ouders die al in Duitsland werkten als gastarbeiders. Toen pas leerde zij de Duitse taal. Zij studeerde in Frankfurt am Main culturele antropologie, psychoanalyse en slavistiek. In 2002 ontving zij voor haar literaire debuut, de roman Tito ist tot de Heimito-von-Doderer-Preis. In 2007 verscheen het autobiografische boek Sterne erben, Sterne färben.Marica Bodroić werkt ook als vertaalster. Tegenwoordig woont zij als zelfstandig schrijfster in Berlijn.
Uit: Ein Kolibri kam unverwandelt
Es gibt ein gutes Zauberbuch, das hat keine Regeln, es wundert sich, es macht, was es machen will, und ist immer im Werden. Es hat keine Gesetze in sich, jede Seite ist eine Zahl, niemand kann es wenden, es ist ein Mittagsmahl. An ihm sich satt zu essen, das ist eine gute Tat. Niemand kann es missen, niemand, der Augen hat. In den weiten Fluren, den Beständen des Morgentaus, ruht ein Wipfel Traum und ruht sich blindlings aus. Einer kommt vorbei, wie auf einer Wanderung, pflückt sich einen Blumenstrauß aus unbewiesener Erinnerung. Da sagt ein Wächter immergrün, es werde richtig Tag.
Im Gelände der Dämmerung, nimmt mich eine große Helle an die schöne Hand. Die Seiten des Buches wenden sich, von allein von still von stumm, das Wundern nimmt sich aus, ein Däumling drumherum. Da wohnt er still und leise, sagt kein Wort von sich, ihn weich umarmend bemerke ich den Vater, wie er, sitzend unterm Maulbeerbaum, seine Augen bricht. Die Sonne weist ihn ein in die Vorhöfe seiner Bilder und mir scheint, ihn dort wissend, er zähle seine Kinder. An den Fingern sieht er menschengleich hinunter; er sieht die Raupen über ihm und ich eile herbei. Ich sage, Vater bleib, das Buch ist für uns zwei.
Auch wenn seine Eltern nicht damit einverstanden sind Waldemar ist fest entschlossen, über den Sommer in den Westen zu gehen. Warschau kann doch nicht alles gewesen sein! Außerdem kann ihm doch nichts passieren hat er sich doch von Herrn Kuka gegen eine Flasche Wodka ganz entscheidende Tipps geholt. So ausgerüstet, kann ihm nichts mehr passieren. Eigentlich wollte er zwar nach Deutschland, doch in Deutschland, so hatte Herr Kuka ihm erklärt, wären die Polen nicht gerne gesehen. Österreich, Wien das wäre der rechte Platz für ihn. Der Bus, mit dem Waldemar auf Anraten Herrn Kukas reist, entpuppt sich als umgedrehter Kühlschrank; alle anderen Fahrgäste, merkt er, schmuggeln wie wild. Nur er nicht. Trotzdem geht es an der Grenze beinahe schief, weil der Zöllner ihm nicht glauben will, dass er nicht als Tourist einreisen will. Doch in Wien angelangt, merkt er schnell: Herrn Kukas Empfehlungen sind höchst zweifelhaft. Der Tipp mit dem billigen Hotelzimmer im Hotel Vier Jahreszeiten entpuppt sich als Parkbank im Belvedere; und dass ein Lippizaner keine Süßspeise ist, muss er auch erst lernen. Nach einer Woche als Tourist fängt er an, sich Arbeit zu suchen; und merkt bald, dass seine Bemühungen häufig an einem abschließenden Blick auf seine Füße scheitern. Als ob seine Schuhe wirklich soo schlimm wären!
Nein ich erblickte die Statue der Freiheitsgöttin nicht wie in einem plötzlich stärker gewordenen Sonnenlicht, und um ihre Gestalt wehten nicht die freien Lüfte: sondern schmierige, bräunliche Nebel, und die wehten nicht; schwebten nicht einmal; hingen bestenfalls und verschleierten die Gestalt, und nichts ragte empor und schon gar nicht wie neuerdings. Eine verwahrloste Person in einem schäbigen Mantel; ein Gespenst im dreckigen Dunst, bodenlos, dessen Umrisse sich im Fernglas erst allmählich abzeichneten, ein Schemen ein Un-Kenntliches: kennte mans nicht und dahinter: finstere Klötze, klobige Schatten, in luftigem Schmutz. Wie auf einer alten, ja uralten, schier gänzlich verblichenen Daguerreotypie, oder wie von Anselm Kiefer. Ohne Fernglas nur Smog, von Regenschlieren verschmiert. Um sechs Uhr früh hatte mich der Kapitän übers Bordtelephon auf die Brücke gerufen: Haben Sie nicht verschlafen? Es gibt frischen Kaffee. Seit fünf war ich auf den Beinen. Die Lichter hatten mich geweckt, plötzlich Lichter am Himmel, weiße und rote, und eins nach dem andern, die Lichter landender Flugzeuge: als wollten die alle, alle Flugzeuge der Welt, und schon in aller Frühe, hier landen. Ja, wo denn? Wo kommen die her, so urplötzlich? Warum landen ... ausgerechnet ... hier?! Lichter einer Landzunge im Bullauge, steuerbord. Ein Schiff! beleuchtet wie n schwimmender Christbaum ... ist ja typisch! Its the law, mutmaßlich ... und noch eins. So ist es wohl Zeit. Höchste Zeit, an Deck zu gehen denn ein Bullauge bietet der Natur gemäß nur beschränkt Ausblick. Achtern die Lichter der Lotsen-Station dafür brauchen die hier ein schwimmendes Haus?! und ein kleines Schnellboot, das eilig zu der schier wohnlich leuchtenden pilot station zurückfuhr. Der Lotse also schon an Bord. Und es regnete! und in Strömen.
A hot summer night in southern Connecticut, tide going out and the moon still rising. Laura Engstrom, fourteen years old, sits up in bed and throws the covers off. Her forehead is damp, her hair feels wet. Through the screens of the two half-open windows she can hear a rasp of crickets and a dim rush of traffic on the distant thruway. Five past twelve. Do you know where your children are? The room is so hot that the heat is a hand gripping her throat. Got to move, got to do something. Moonlight is streaming in past the edges of the closed and slightly raised venetian blinds. She can't breathe in this room, in this house. Oh man, do something. Do it. The crickets are growing louder. A smell of cut grass mixes with a salt tang of low tide from the beach four blocks away. She imagines herself out there, on the night beach, low waves breaking, crunch of sand, the lifeguard chairs tall and white and clean under the moon, but the thought disturbs her--she feels exposed, a girl in moonlight, out in the open, spied on. She doesn't want anyone to look at her. No one is allowed to think about her body. But she can't stay in her room, oh no. If she doesn't do something right away, this second, she'll scream. The inside of her skin itches. Her bones itch. So how do you scratch your bones? Laura steps onto the braided throw rug beside her bed and pulls on her jeans. They are so tight that she has to suck in her flat stomach to get the hole over the copper button. She pulls off her nightgown and puts on a white T-shirt--no bra--and a denim jacket with a lump in one pocket: half a roll of Life Savers. She has to get out of there, she has to breathe. If you don't breathe, you're dead. The room is killing her. She won't go far.
Uit: Daughter of Fortune (Vertaald door Margaret Savers Peden)
Everyone is born with some special talent, and Eliza Sommers discovered early on that she had two: a good sense of smell and a good memory. She used the first to earn a living and the second to recall her life-if not in precise detail, at least with an astrologer's poetic vagueness. The things we forget may as well never have happened, but she had many memories, both real and illusory, and that was like living twice. She used to tell her faithful friend, the sage Tao Chi'en, that her memory was like the hold of the ship where they had come to know one another: vast and somber, bursting with boxes, barrels, and sacks in which all the events of her life were jammed. Awake it was difficult to find anything in that chaotic clutter, but asleep she could, just as Mama Fresia had taught her in the gentle nights of her childhood, when the contours of reality were as faint as a tracery of pale ink. She entered the place of her dreams along a much traveled path and returned treading very carefully in order not to shatter the tenuous visions against the harsh light of consciousness. She put as much store in that process as others put in numbers, and she so refined the art of remembering that she could see Miss Rose bent over the crate of Marseilles soap that was her first cradle. "You cannot possibly remember that, Eliza. Newborns are like cats, they have no emotions and no memory," Miss Rose insisted the few times the subject arose. Possible or not, that woman peering down at her, her topaz-colored dress, the loose strands from her bun stirring in the breeze were engraved in Eliza's mind, and she could never accept the other explanation of her origins. "You have English blood, like us," Miss Rose assured Eliza when she was old enough to understand. "Only someone from the British colony would have thought to leave you in a basket on the doorstep of the British Import and Export Company, Limited. I am sure they knew how good-hearted my brother Jeremy is, and felt sure he would take you in. In those days I was longing to have a child, and you fell into my arms, sent by God to be brought up in the solid principles of the Protestant faith and the English language."
HE WAS FACING Seventh Avenue, at Times Square. It was past midnight and he had been sitting in the movies, in the top row of the balcony, since two o'clock in the afternoon. Twice he had been awakened by the violent accents of the Italian film, once the usher had awakened him, and twice he had been awakened by caterpillar fingers between his thighs. He was so tired, he had fallen so low, that he scarcely had the energy to be angry; nothing of his belonged to him anymoreyou took the best, so why not take the rest?but he had growled in his sleep and bared the white teeth in his dark face and crossed his legs. Then the balcony was nearly empty, the Italian film was approaching a climax; he stumbled down the endless stairs into the street. He was hungry, his mouth felt filthy. He realized too late, as he passed through the doors, that he wanted to urinate. And he was broke. And he had nowhere to go.
The policeman passed him, giving him a look. Rufus turned, pulling up the collar of his leather jacket while the wind nibbled delightedly at him through his summer slacks, and started north on Seventh Avenue. He had been thinking of going downtown and waking up Vivaldothe only friend he had left in the city, or maybe in the worldbut now he decided to walk up as far as a certain jazz bar and night club and look in. Maybe somebody would see him and recognize him, maybe one of the guys would lay enough bread on him for a meal or at least subway fare. At the same time, he hoped that he would not be recognized.
The Avenue was quiet, too, most of its bright lights out. Here and there a woman passed, here and there a man; rarely, a couple. At corners, under the lights, near drugstores, small knots of white, bright, chattering people showed teeth to each other, pawed each other, whistled for taxis, were whirled away in them, vanished through the doors of drugstores or into the blackness of side streets. Newsstands, like small black blocks on a board, held down corners of the pavements and policemen and taxi drivers and others, harder to place, stomped their feet before them and exchanged such words as they both knew with the muffled vendor within.
(Im Zimmer sieht man außer dem Bett mit Emmi und Viktor noch einen großen Tisch und zwei Stühle. Ein dritter Stuhl ist eng unter den Tisch geschoben. An der Wand hängen drei Bilder, auf dem einen ist ein betagter Mann, das andere zeigt ein Ehepaar mittleren Alters. Auf dem dritten ist Emmi als Kind mit ihrem Vater, dem männlichen Part des Ehepaares in mittleren Jahren. In der Ecke steht ein Klavier. Auf dem Tisch ist eine Tischdecke, darauf zwei Teller und zwei Gläser. Das Essen ist offensichtlich beendet. In der Mitte des Tisches steht eine Vase, darin vertrocknete Feldblumen. Emmi und Viktor nach dem Liebesakt. Sie liegen auf dem Rücken. Emmi ist schlecht gelaunt.) VIKTOR: Das war gut. EMMI: Dann ist ja gut. VIKTOR: Du bist geschickt. Es war gut. EMMI: Dann ist ja gut. VIKTOR: Für dich? EMMI: Das ist das wichtigste. (Sie zieht sich einen Bademantel an, steht auf, nimmt den trockenen Strauß aus der Vase.) VIKTOR: Auch das Essen war gut. EMMI: Das freut mich. (Sie steht da mit den vertrockneten Blumen, dann geht sie hinaus. Viktor liegt befriedigt da.. Emmi kommt zurück.) VIKTOR: So ist es doch besser. Wenn deine Mama da ist und die Veronka, dann achte ich immer darauf, ob sie vielleicht reinkommen. EMMI: Die kommen nicht rein. VIKTOR: Nein. EMMI: Wenn sie wüßten VIKTOR: Würden sie dann reinkommen. EMMI: So ist es besser. VIKTOR: Besser. Wie lange noch? EMMI: Drei Wochen. (Stille) VIKTOR: Gib mir noch was von dem Pflaumenschnaps. EMMI: Bis wann kannst du bleiben? VIKTOR: Ich mach mich auf, gib mir nur noch ein bißchen Schnaps. EMMI: Früher bist du länger geblieben. (Stille) VIKTOR: In den nächsten Tagen kommt eine Division. Man sagt, in der Stadt würden dann Offiziere stationiert. Sie werden hier in die Häuser einziehen.
Somewhere in the Mitumba Mountain Range of Central Africa, September 2024
We leave at daylight, so I must write quickly. All reports indicate that my pursuers are now very close: the same scouts who for the last two days have reported seeing a phantom airship moving steadily down from the northeast, setting fire to the earth as it goes, now say that they have spotted the vessel near Lake Albert. My host, Chief Dugumbe, has at last given up his insistence that I allow his warriors to help me stand and fight, and instead offers an escort of fifty men to cover my escape. Although I'm grateful, I've told him that so large a group would be too conspicuous. I'll take only my good friend Mutesa, the man who first dragged my exhausted body out of this high jungle, along with two or three others armed with some of the better French and American automatic weapons. We'll make straight for the coast, where I hope to find passage to a place even more remote than these mountains.
It seems years since fate cast me among Dugumbe's tribe, though in reality it's been only nine months; but then reality has ceased to have much meaning for me. It was a desire to get that meaning back that originally made me choose this place to hide, this remote, beautiful corner of Africa that has been forever plagued by tribal wars. At the time the brutality of such conflicts seemed to me secondary to the fact that the ancient grievances fueling them had been handed down from generation to generation by word of mouth alone; I thought this a place where I might be at least marginally sure that the human behavior around me was not being manipulated by the unseen hands of those who, through mastery of the wondrous yet sinister technologies of our "information age," have obliterated the line between truth and fiction, between reality and a terrifying world in which one's eyes, ears, and heart can no longer be trusted.
Ik loop door de lange gang op zoek naar de deur met mijn naam tot ik er ben; ik open hem en trap hem aan de binnenkant weer toe.
O, de vreugde een deur te hebben met Krol erop, de vreugde dat mijn bestaan wat dit betreft volledig klopt.
Klassefoto
Gedrieën in een bank gedreven, ondoorgrondelijk ogenblik van stilte ... de blonde Goudriaan vooraan, de schele Kast, die jongen van Peen ruggelings tegen het Periodiek Systeem, de mooie zware Wieke van der Linden naast de leraar die zij beminde, de kleine Vink, de dorre Krol, magere Kossen, Kooiman de hater, Spoelstra de schaker, Johnnie de meid, Rie die zo lachen kon, edoch later nog zoveel heeft geschreid wij waren, voor we heengingen over de aarde, een tel bijeen.
Over de ijdelheid
Wie met een revolver schiet wordt soms afgebeeld: een beetje door de knieen zakkend, pang. op een kleurplaat in te sturen.
Maar ga intussen jezelf maar na, bekijk jezelf in een winkelruit - als je ervoor staat, kun je ook je duimen achter de broekriem steken en achterover staan, vooral als de ruit een beetje wiebelt door de wind.
vannacht droomde ik je rug het bewegen van je armen voor de Steinbach
je drie namen moeder, mevrouw, Rebecca riep ik waarom niet eenmaal je omgedraaid
Bij een oude foto
dertig was ik (in 1963 was ik niet lelijk) de vrouw die me fotografeerde zei: nu moet je aan mij denken ontspan je lippen
een gescheiden vrouw met vier aardige katten maar even dominerend als mijn Duitse hospita dus hield ik flink afstand
ze had een donkere kamer waarin ze mij heeft ontwikkeld zelfs uitvergroot (later ingelijst hoelang heb ik op haar buffet gestaan? wat heeft ze ernaar starende gedaan?)
onlangs toonde ik iemand die foto hij vroeg: is dat je zoon?
La nuit La nuit Le silence de la nuit M'entoure Comme de grands courants sous-marins.
Je repose au fond de l'eau muette et glauque. J'entends mon coeur Qui s'illumine et s'éteint Comme un phare.
Rythme sourd Code secret Je ne déchiffre aucun mystère.
À chaque éclat de lumière Je ferme les yeux Pour la continuité de la nuit La perpétuité du silence Où je sombre.
Terrain vague Les enfants hâves et mal peignés Qu'on a relégués Hors de la planète Au delà des nuages gris Plus loin que les astres et les anges Baignent dans les halos de lune morte Blême mémoire et lieu d'origine Terrain vague bosselé d'ordures.
ABOUT the Shark, phlegmatical one, Pale sot of the Maldive sea, The sleek little pilot-fish, azure and slim, How alert in attendance be. From his saw-pit of mouth, from his charnel of maw, They have nothing of harm to dread, But liquidly glide on his ghastly flank Or before his Gorgonian head; Or lurk in the port of serrated teeth In white triple tiers of glittering gates, And there find a haven when peril's abroad, An asylum in jaws of the Fates! They are friends; and friendly they guide him to prey, Yet never partake of the treat-- Eyes and brains to the dotard lethargic and dull, Pale ravener of horrible meat.
Herman Melville (1 augustus 1819 - 28 september 1891)
Dit ben ik vaak geweest: een man op een landweg, een man in een vliegtuig, een man met een vrouw.
En dit ben ik vaak geweest: een man die zich onder een steen wou verbergen om geen licht meer te zien.
Deze twee mannen, ze dragen mijn koffers, ze lezen mijn kranten, ze verdienen mijn brood.
Samen trekken we door het geluid en de lucht van de wereld op zoek naar het onzichtbare standbeeld waar ze alle drie opstaan in de gedaante van één.
Duizend nachten en dagen
Als een koning op een nors eiland gaat de wind heen en weer door de avond. Ik jaag op mijn onzichtbare leven. De vleugels van mijn ogen branden.
Zwarter worden de vogels. Een koperen avond schalt in de bergen. Onder de houten bomen graast de rust, maar niemand gelooft het.
Alle struiken verbergen soldaten. Het gruis van de regen likt aan het water. Het koper verschaalt en gaat onder. Alleen ik vlieg nog rond met mijn vernederde onrust.
Nooit zal ik een keer mijn lichaam ontmoeten. Een schuldig gordijn houdt me voor eeuwig van me gescheiden.
Black dog
Ik die geen leerlingen heb en geen bediendes, ik die mijn kaas alleen eet en de verkeerde mensen in de verkeerde steden zie ik ruik bloemen op het ijs, en zie de dood op een schommel.
Ik die ook wel weet dat een woord maar een vertaling is, een armzalige code van iemand voor niemand, ik die zelf woorden gekocht en geerfd heb uit het groot bordeel waar de wereld op uitmondt.
Ik die geleerd heb dat de toekomst een motor is die nog nooit heeft gelopen dat alle talen hetzelfde verzwijgen en dat veel unieke dromen op film te zien zijn.
October arrived, spreading a damp chill over the grounds and into the castle. Madam Pomfrey, the nurse, was kept busy by a sudden spate of colds among the staff and students. Her Pepperup potion worked instantly, though it left the drinker smoking at the ears for several hours afterward. Ginny Weasley, who had been looking pale, was bullied into taking some by Percy. The steam pouring from under her vivid hair gave the impression that her whole head was on fire. Raindrops the size of bullets thundered on the castle windows for days on end; the lake rose, the flower beds turned into muddy streams, and Hagrid's pumpkins swelled to the size of garden sheds. Oliver Wood's enthusiasm for regular training sessions, however, was not dampened, which was why Harry was to be found, late one stormy Saturday afternoon a few days before Halloween, returning to Gryffindor Tower, drenched to the skin and splattered with mud. Even aside from the rain and wind it hadn't been a happy practice session. Fred and George, who had been spying on the Slytherin team, had seen for themselves the speed of those new Nimbus Two Thousand and Ones. They reported that the Slytherin team was no more than seven greenish blurs, shooting through the air like missiles.
Uit: Survival In Auschwitz (Vertaald door Stuart Woolf)
I was captured by the Fascist Militia on 13 December 1943. I was twenty-four, with little wisdom, no experience and a decided tendency -- encouraged by the life of segregation forced on me for the previous four years by the racial laws -- to live in an unrealistic world of my own, a world inhabited by civilized Cartesian phantoms, by sincere male and bloodless female friendships. I cultivated a moderate and abstract sense of rebellion.
It had been by no means easy to flee into the mountains and to help set up what, both in my opinion and in that of friends little more experienced than myself, should have become a partisan band affiliated with the Resistance movement Justice and Liberty. Contacts, arms, money and the experience needed to acquire them were all missing. We lacked capable men, and instead we were swamped by a deluge of outcasts, in good or bad faith, who came from the plain in search of a non-existent military or political organization, of arms, or merely of protection, a hiding place, a fire, a pair of shoes.
At that time I had not yet been taught the doctrine I was later to learn so hurriedly in the Lager: that man is bound to pursue his own ends by all possible means, while he who errs but once pays dearly. So that I can only consider the following sequence of events justified. Three Fascist Militia companies, which had set out in the night to surprise a much more powerful and dangerous band than ours, broke into our refuge one spectral snowy dawn and took me down to the valley as a suspect person.
Un matin, il y eut une alerte qui mit le monastère en émoi. Une délégation d'officiels chinois venait d'emprunter la piste à l'entrée de la vallée. Entourée de volutes de poussière, elle arrivait dans plusieurs grosses land cruisers blanches, escortées à l'avant et à l'arrière par deux voitures de police. Le khempo Lobsang en avait été averti par des émissaires à cheval qui, en empruntant les raccourcis, les avaient précédées. Et aussi, par le changement de la couleur de certaines bannières, visibles de loin, qui flottaient au sommet des collines et servaient de système de signalisation. Avant que, sous la conduite du dobdob Athar, je ne m'esquive par une porte dérobée,j'eus le temps de les apercevoir, qui descendaient de voiture. Cette visite faisait suite à un déjeuner qui avait eu lieu dans la vallée et avait dû être bien arrosé. En costume cravate, mais à présent un rien débraillés, les bureaucrates venus de Lhassa ou de Pékin tinrent à se faire photographier devant la porte du monastère, entourés de militaires, au garde-à-vous dans leur uniforme impeccable et sans pli. Il y avait même une ou deux femmes parmi eux. Ils avaient l'air à la fois brutaux, lisses, impénétrables, sans scrupules ni états d'âme. Ils parlaient fort et s'esclaffèrent devant les fresques de l'entrée, pour un détail, peut-être salace, que je ne compris pas.
Alain Nadaud (Parijs, 31 juli 1948)
De Noorse dichter Triztán Vindtorn werd geboren als Kjell Erik Vindtorn in Drammen op 31 juli 1942. Hij gold als de enige belangrijke surrealistische dichter van zijn land. Zijn eerste werk was de dichtbundel Sentrifuge ('Centrifuge') uit 1970. In 2008 kwam zijn laatste bundel uit onder de titel Sirkus for usynlige elefanter ('Circus voor onzichtbare olifanten').
De fantasierijke en avant-gardistische Vindtorn genoot ook bekendheid in het buitenland. Hij heeft lange tijd buiten Noorwegen gewoond, onder meer in Portugal, Spanje (onder andere op Ibiza en Majorca) en Griekenland. Verder woonde hij zes jaar in de Deense hoofdstad Kopenhagen. Een aanzienlijk deel van zijn werk is in (literaire) tijdschriften, kranten en als bloemlezingen, in negentien talen verschenen. Voorts gaf hij nog een tweetal dichtcollages en een aantal kalligrafieën uit alsook diverse vertalingen van Chinese gedichten. Triztán Vindtorn overleed plotseling op 4 maart van dit jaar 66-jarige leeftijd
Linguistic Search Party
death is without logic and only a circle placed outside another to fix the limit of the glowing mass of our volcanic lives ..
every thought has its own egg as a hiding place for shooting stars and breakneck exercises the core of our pointless leaps into survival ..
the dark cathedral may easily be transformed into amniotic fluid set free by the moon's quivering fingertips like flotsam towards all our chained enigmas ..
in the linguistic search for new paintings the goal is what can save us from point zero while the trough between the waves drowns out all our cries ..
life's energy discharge and the planet's rotation are not only remedies against sleep but against the sound of glass ringing in our throat ..
in order to have the rainbow drip from our armpits and green sprouts grow out of the lovers' eyes this brief story is lifted onto a broader plane?
see the human being drag a wing across the earthen floor and the army of black shoes which hone the corner of the world back on the wet asphalt lies only a run-over moon
Uit: Unfall in der Nacht (Vertaald doorElisabeth Edl)
Spät in der Nacht, vor sehr langer Zeit, kurz bevor ich volljährig wurde, da überquerte ich die Place des Pyramides in Richtung Concorde, als ein Wagen aus der Dunkelheit auftauchte. Zunächst glaubte ich, er habe mich gestreift, dann spürte ich einen stechenden Schmerz vom Knöchel bis hinauf ins Knie. Ich war auf das Trottoir gestürzt. Doch ich schaffte es, wieder aufzustehen. Der Wagen hatte plötzlich einen Schlenker gemacht und war mit dem Geklirr zerbrechenden Glases gegen einen der Arkadenpfeiler auf dem Platz geprallt. Die Tür ging auf, und eine Frau stieg schwankend aus. Jemand, der vor dem Hoteleingang unter den Arkaden stand, hat uns ins Foyer geführt. Wir, die Frau und ich, warteten auf einem roten Lederkanapee, während er an der Rezeption telephonierte. Sie hatte sich an der Wange, auf dem Backenknochen und der Stirn verletzt, und sie blutete. Ein brünetter Klotz mit sehr kurzem Haar hat das Foyer betreten und ist auf uns zugekommen. Draußen umringten sie den Wagen, dessen Türen offenstanden, und einer machte sich Notizen wie für ein Protokoll. Als wir in den Streifenwagen stiegen, merkte ich, daß ich keinen Schuh mehr am linken Fuß hatte. Die Frau und ich saßen nebeneinander auf der Holzbank. Der brünette Klotz hatte sich uns gegenüber auf der anderen Bank niedergelassen. Er rauchte und warf von Zeit zu Zeit einen kalten Blick auf uns. Durch das vergitterte Fenster habe ich gesehen, daß wir den Quai des Tuileries hinunterfuhren. Man hatte mir keine Zeit gelassen, den Schuh zu holen, und ich habe gedacht, daß er nun die ganze Nacht dort auf dem Trottoir liegenbleiben würde. Ich wußte nicht mehr genau, ob es ein Schuh war oder ein Tier, das ich im Stich gelassen hatte, jener Hund aus meiner Kindheit, der von einem Wagen überfahren worden war, als ich in der Nähe von Paris lebte, in einer Rue du Docteur-Kurzenne. Mir war ganz wirr im Kopf.
Patrick Modiano (Boulogne-Billancourt, 30 juli 1945)
With a jaw like that, so long and underbitten like a boxer dog, you wouldn't have thought he could speak at all. His face wasn't made for talking, but he forced the words out. He said it again, quiet-like.
"Venez m'aider."
I knew what it meant. I didn't know ten words of French total, but I knew those last two, pushed together with an apostrophe, if you wrote them out.
He looked like a cross between a lizard and a cat, or he did when he was sitting, anyway. When he stood and unfolded himself, he was the size of a pillow, maybe but so slender, with bones so thin they must have been fragile. Something about the way he held that one wing back . . . something about his crouch, all submissive like a dog or a kid afraid of being hit it made me think he was a brittle little thing.
He had my attention, and he knew it. I don't know why I thought of him automatically as a �he,' but it must have been that voice. It could've been a boy's voice, if that boy were very tired, and maybe sick.
We stared at each other for a minute.
He looked at me through half-closed eyes, and he probably figured the worst. I was a mess, and I looked mean. It'd been less than a month since Normandy. I'd been lucky enough to make it past the beach, then they sent us down through France, which wasn't half so bad once you got past that initial reception. As soon as we got into Paris they sent me and a few others to dislodge the last of the Germans the ones who hadn't got the message yet that Paris had been liberated. Most of them had run out ahead of us, but there were a few here and there digging in and holding out.
I thought I'd heard something, you know how it is down a dark alley, in a beat-up part of the city. Don't want to look. Don't want to check. Don't want to go. Seen enough already.
But orders are orders, so you do it anyhow.
I told myself it was a few stray bricks, falling from an unlucky wall or a shell-battered house. I knew the Krauts hadn't been too hard on the city, not compared to other places. But there were beat-up spots here and there, and I'd found one. I just hoped the spot was unoccupied. That was the trick."
Cherie Priest (Tampa, 30 juli 1975)
De Ierse dichter en schrijver Christopher Nolan werd geboren in Dublin op 30 juli 1965 Dublin. Nolan was sinds zijn geboorte spastisch verlamd en kon niet spreken. Schrijven kon hij uitsluitend met behulp van een speciale computer. In 1981, toen Nolan 15 jaar was, verraste hij de critici met de gedichtenbundel Dam-Burst of Dreams. Hij werd vergeleken met zijn landgenoten Yeats en James Joyce. Met Under the Eye of the Clock, een autobiografie uit 1987, won hij de Whitbread Award. Torchlight And Lazer Beams was een toneelversie van het werk. De Ierse rockgroep U2 droeg de song Miracle drug, van hun album How to Dismantle an Atomic Bomb, op aan Nolan. De titel The Wrong Child van het album Green van R.E.M. werd door Nolan geïnspireerd. Hij verstikte zich in februari 2009, nadat een stuk voeding in zijn luchtpijp was geraakt.
Uit: The Banyan Tree
That churn came out once a week, usually on a Friday. Big brown crocks of thickening cream stood there waiting for the fray. A great black kettle watched for its turn as it filibustered on the hot stove in the kitchen, while out in the drab dairy Minnie O'Brien fussed as she made ready to bring about a miracle. The churn echoed in emptiness when she set it centre stage on the cold cement floor. A round-bellied barrel it was, its staves held together by four iron hoops. Eight days had passed since it was last used; its insides now waited their hot and cold baptism. When Minnie felt that the churn was scrubbed enough, she set to next to sweeten its porous wood. At hand lay a bunch of freshly plucked hazel leaves, and those she thrust down inside it. Fetching then that big black kettle, she poured its boiling water in on top of the leaves. Scalded so, the leaves released their nutty sweet scent and the hot wood of the churn absorbed it into its druidic, dark drum. Her hazel wand waved, Minnie disposed of the limp leaves before shocking the churn with, this time, icy cold water from the old spring well. Three white pails full it took to cool down the steaming hot wood, three whole pails full she used to freeze the churn in readiness for its sacramental rotations.
Christopher Nolan (30 juli 1965 - 20 februari 2009)
Even now in writing, Im doing something different. I told myself: I must write a thoughtful poem and I should speak within it all my pain before the evidence of my aging.
I should dampen it in tears of eyes that see without the hope that life gives lovely fruits and that then go to the mirror to reflect a bogus smile and a clumsy body without grace.
These eyes that imprison crystals that tire in the cages of lines inside books.
This mouth bitter with smoke and lies that withers on its own from thirst. These hands that pick up pencils, that reach for another pair of needy hands, that knot my tie and secure my confinement.
The cost of youth is a pinch of gold, tomorrow at the expense of today, today at the expense of yesterday, a blessing at the expense of a kiss, greetings at the expense of bliss.