Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
04-08-2009
Otto Steiger, René Schickele, Munkepunke, Maurice de Guérin
De Zwitserse schrijver Otto Steiger werd geboren op 4 augustus 1909 in Uetendorf bij Thun. Hij groeide op in Bern en studeerde in Parijs romanistiek. In 1936 werd hij redacteur en nieuwslezer bij de Zwitserse radio. Na WO II opende hij een eigen handelsschool die hij in 1954 verkocht. Hij debuteerde als schrijver in 1942 met Sie tun als ob sie lebten. Zijn derde roman Porträt eines angesehenen Mannes uit 1952werd zonder toestemming in het Russisch vertaald en 300.000 keer verkocht. Steiger kreeg de kritiek te verduren dat hij propaganda maakte voor het communisme. Steiger richtte zich mede als gevolg daarvan op het schrijven van toneel en van jeugdboeken. Daarmee kreeg hij weer succes bij een groter publiek. Boeken als Spurlos vorhanden (1980), Die Unreifeprüfung (1984), Der Doppelgänger (1985), Schott (1992), Schachmatt (1996) en Das Wunder von Schondorf (2001) worden nog steeds uitgegeven.
Uit: Die Tote im Wasser
"Borel war schlecht gelaunt, sogar niedergeschlagen; er hatteFarner weggeschickt, weil er allein sein wollte, und vor allem, weil er jetzt Ratschläge, Mutmassungen und die Dienstfertigkeit seines Untergebenen nicht ertrug. Es regnete immer noch, weniger stark zwar, aber beharrlich, und der Himmel sah aus, als würde es bis ans Ende der Tage nicht aufhören. Das war es nicht, was ihn verdross. Nicht einmal die brutale Niedertracht des Verbrechens, das aufzuklären seine Pflicht war, sondern eine Mutlosigkeit, für die er keinen Grund wusste, die er nicht mehr loswurde, seit er den ersten flüchtigen Blick auf die Leiche geworfen hatte. Als sei der Fall zu schwer für ihn, als reichten seine Fähigkeiten nicht aus, ihn aufzuklären. Er war es sonst gewohnt, dass zu Beginn eines Falles das Gehirn fast ohne seinen Willen zu kombinieren begann, Lösungen ausheckte, Schuldige erfand. Von all dem spürte er diesmal nichts, und während er im Regen bergauf ging, wiederholte er in Gedanken stur den einen Satz: Stöckelschuhe und die Geldtasche, wie reimt sich das zusammen?"
Otto Steiger (4 augustus 1909 10 mei 2005)
De Duits-Fanse dichter, schrijver, essayist en vertaler René Schickele werd geboren op 4 augustus 1883 in Oberehnheim in de Elzas. Na zijn studie literatuurgeschiedenis, natuurkunde en filosofie in Straatsburg, München, Parijs en Berlijn publiceerde hij samen met zijn vrienden Otto Flake en ErnstStadler verschillende tijdschriften en gaf hij enkele dichtbundels uit. Zijn tijdschrift Die weißen Blätter was belangrijk voor het expressionisme. Al in 1932 vreesde hij de machtsovername door de nazis en week hij uit naar Sanary-sur-Mer in Frankrijk, waar o.a. ook Heinrich en Thomas Mann, Arnold Zweig, Franz Werfel, Lion Feuchtwanger, Ernst Toller en Bert Brecht neergestreken waren. Zijn bekendste werk is de romantrilogie Das Erbe am Rhein (1925-31): Maria Capponi (1925), Blick auf die Vogesen (1927), Der Wolf in der Hürde (1931).
Der Potsdamer Platz
Ich geh' eine ganz vergoldete Straße entlang,
Der Himmel zerfließt im Sonnenuntergang.
Da kommen Frauen, märchenschön,
und bleiben vor glitzernden Läden stehn.
In Blüten schwimmt der Potsdamer Platz,
er träumt vom Mond, dem Götterschatz.
Der Knabe im Garten
Ich will meine bloßen Hände aneinander legen und sie schwer versinken lassen, da es Abend wird, als wären sie Geliebte. Maiglocken läuten in der Dämmerung, und weiße Düfteschleier senken sich auf uns, die wir eng beieinander unsern Blumen lauschen. Durch den letzten Glanz des Tages leuchten Tulpen. die Syringen quellen aus den Büschen, eine helle Rose schmilzt am Boden... Wir alle sind einander gut. Draußen durch die blaue Nacht hören wir gedämpft die Stunde schlagen.
René Schickele (4 augustus 1883 31 januari 1940)
De Duitse dichter, schrijver, vertaler en uitgever Munkepunke (pseudoniem voor Alfred Richard Meyer) werd geboren op 4 augustus 1882 in Schwerin. Hij trad naar voren als een vroege ontdekker en uitgever van vroegexpressionistische dichters als Heinrich Lautensack (Gesammelte Gedichte/1910), Paul Zech (Waldpastelle/1910), Gottfried Benn (Morgue und andere Gedichte/1912), Rudolf Leonhard (Angelische Strophen/1913), Else Lasker-Schüler (Hebräische Balladen/1913), Alfred Lichtenstein (Die Dämmerung/1913) of Iwan Goll (Der Panama-Kanal/1914). Al in 1912 vertaalde hij F.-T. Marinetti en in 1913 Apollinaire in het Duits. Het bleven de enige Duitse vertalingen van hun werk.. In 1933 hoorde Meyer wel bij de 88 schrijvers die een gelofte van trouw aan Hitler ondertekenden. In 1937 werd hij lid van de NSDAP. Tijdens de laatste dagen van de oorlog werd zijn huis, compleet met bibliotheek, geheel verwoest. Meyer trok naar Lübeck, maar had na de oorlog met zijn werk geen succes meer.
Geleit
Immer Kalte Ente! Ewig Pfirsich-Bowle! Andres sinnt sich Munkepunke seinem Wohle. Weil er aber keineswegs ein Egoist, lässt er dieses Flugblatt flattern, dass Ihr wisst, wie die furchtbar leeren Stunden sind zu füllen, wenn Ihr misogyn und masochistisch brüllen müsst. Dann mischt mit Andacht Munkepunkes Strophen, flüstern Skal und ein Fiduzit dem Apostel, seis in Rafz, Filehne, Felka, Fallingbostel, Ebermannstadt, Schebitz, Pinne, Possenhofen.
Non, ce n'est plus assez de la roche lointaine Où mes jours, consumés à contempler les mers, Ont nourri dans mon sein un amour qui m'entraîne À suivre aveuglément l'attrait des flots amers. Il me faut sur le bord une grotte profonde, Que l'orage remplit d'écume et de clameurs, Où, quand le dieu du jour se lève sur le monde, L'oeil règne et se contente au vaste sein de l'onde, Ou suit à l'horizon la fuite des rameurs. J'aime Téthys : ses bords ont des sables humides ; La pente qui m'attire y conduit mes pieds nus ; Son haleine a gonflé mes songes trop timides, Et je vogue en dormant à des points inconnus. L'amour qui, dans le sein des roches les plus dures, Tire de son sommeil la source des ruisseaux, Du désir de la mer émeut ses faibles eaux, La conduit vers le jour par des veines obscures, Et qui, précipitant sa pente et ses murmures, Dans l'abîme cherché termine ses travaux : C'est le mien. Mon destin s'incline vers la plage. Le secret de mon mal est au sein de Téthys, J'irai, je goûterai les plantes du rivage, Et peut-être en mon sein tombera le breuvage Qui change en dieux des mers les mortels engloutis.
Maurice de Guérin (4 augustus 1810 19 juli 1839) Medallion op het grafvan Eugénie de Guérin en haar broer Maurice de Guérin
The Royal Society of Paddy O'Hara's Wart-Hogs were the ugliest and most vile men to ever wear the uniform of United States Marines. They were molded out of old, stiff, cracked leather.
The Wart-Hogs were an exclusive brotherhood with no pro-vision at inception for perpetuation. There were about eighteen charter members, no one knew the exact number, all men whose lives had been saved in battle through the gallantry of Paddy O'Hara in three, maybe four, separate Civil War actions.
For many years after the War, all who could gathered for an annual donnybrook. As time moved on, many of the reunions took place at graveside and the society grew more exclusive. But no Wart-Hog ever died in the poorhouse. They were bound by the most powerful of all ties, that of men and their comrades in a war.
The Wart-Hog doors were always open to other Wart-Hogs, but they were scattered and burdened with family life and other traumas, so that meetings became occasional and by chance. Only three remained in the Corps. However, it appeared that the rendezvous at Prichard's was by design. Prichard's Inn & Tavern stood on the Post Road in Virginia, across the Potomac from Washington, a most convenient watering hole.
Master Gunnery Sergeant Wally Kunkle was first to arrive by horseback from Quantico down the pike. The Corps had a piece of land there and had established a small, convenient station near the Capitol, where they formed up new units, or housed an overflow from Washington. Quantico had become a nice rest spot and transit center.
Master Gunnery Sergeant Kunkle had been on sea duty and a member of the contingent that ran the Germans out of Samoa. Kunkle had not been home in three years. Well, he actually didn't have a home.
The Gunny wore his forty-odd years well and he cut quite the figure as he rode up to the inn at Prichard's. When the stable boy had seen to the horse's comfort, he came to the Gunny's room and poured buckets of hot water over him in a big galvanized tub to wash away the road dust. Kunkle then repaired to the common room with the large fireplace in the pub and allowed himself to be overtaken by nostalgia.
Leon Uris (3 augustus 1924 21 juni 2003)
De Duitse dichteres en schrijfster Marica Bodroić werd geboren op 3 augustus 1973 in Zadvarje in het toenmalige Joegoslavië, tegenwoordig in Kroatië. Toen haar tiende werd zij door haar grootvader opgevoed. Pas in 1983 trok zij naar haar ouders die al in Duitsland werkten als gastarbeiders. Toen pas leerde zij de Duitse taal. Zij studeerde in Frankfurt am Main culturele antropologie, psychoanalyse en slavistiek. In 2002 ontving zij voor haar literaire debuut, de roman Tito ist tot de Heimito-von-Doderer-Preis. In 2007 verscheen het autobiografische boek Sterne erben, Sterne färben.Marica Bodroić werkt ook als vertaalster. Tegenwoordig woont zij als zelfstandig schrijfster in Berlijn.
Uit: Ein Kolibri kam unverwandelt
Es gibt ein gutes Zauberbuch, das hat keine Regeln, es wundert sich, es macht, was es machen will, und ist immer im Werden. Es hat keine Gesetze in sich, jede Seite ist eine Zahl, niemand kann es wenden, es ist ein Mittagsmahl. An ihm sich satt zu essen, das ist eine gute Tat. Niemand kann es missen, niemand, der Augen hat. In den weiten Fluren, den Beständen des Morgentaus, ruht ein Wipfel Traum und ruht sich blindlings aus. Einer kommt vorbei, wie auf einer Wanderung, pflückt sich einen Blumenstrauß aus unbewiesener Erinnerung. Da sagt ein Wächter immergrün, es werde richtig Tag.
Im Gelände der Dämmerung, nimmt mich eine große Helle an die schöne Hand. Die Seiten des Buches wenden sich, von allein von still von stumm, das Wundern nimmt sich aus, ein Däumling drumherum. Da wohnt er still und leise, sagt kein Wort von sich, ihn weich umarmend bemerke ich den Vater, wie er, sitzend unterm Maulbeerbaum, seine Augen bricht. Die Sonne weist ihn ein in die Vorhöfe seiner Bilder und mir scheint, ihn dort wissend, er zähle seine Kinder. An den Fingern sieht er menschengleich hinunter; er sieht die Raupen über ihm und ich eile herbei. Ich sage, Vater bleib, das Buch ist für uns zwei.
Auch wenn seine Eltern nicht damit einverstanden sind Waldemar ist fest entschlossen, über den Sommer in den Westen zu gehen. Warschau kann doch nicht alles gewesen sein! Außerdem kann ihm doch nichts passieren hat er sich doch von Herrn Kuka gegen eine Flasche Wodka ganz entscheidende Tipps geholt. So ausgerüstet, kann ihm nichts mehr passieren. Eigentlich wollte er zwar nach Deutschland, doch in Deutschland, so hatte Herr Kuka ihm erklärt, wären die Polen nicht gerne gesehen. Österreich, Wien das wäre der rechte Platz für ihn. Der Bus, mit dem Waldemar auf Anraten Herrn Kukas reist, entpuppt sich als umgedrehter Kühlschrank; alle anderen Fahrgäste, merkt er, schmuggeln wie wild. Nur er nicht. Trotzdem geht es an der Grenze beinahe schief, weil der Zöllner ihm nicht glauben will, dass er nicht als Tourist einreisen will. Doch in Wien angelangt, merkt er schnell: Herrn Kukas Empfehlungen sind höchst zweifelhaft. Der Tipp mit dem billigen Hotelzimmer im Hotel Vier Jahreszeiten entpuppt sich als Parkbank im Belvedere; und dass ein Lippizaner keine Süßspeise ist, muss er auch erst lernen. Nach einer Woche als Tourist fängt er an, sich Arbeit zu suchen; und merkt bald, dass seine Bemühungen häufig an einem abschließenden Blick auf seine Füße scheitern. Als ob seine Schuhe wirklich soo schlimm wären!
Nein ich erblickte die Statue der Freiheitsgöttin nicht wie in einem plötzlich stärker gewordenen Sonnenlicht, und um ihre Gestalt wehten nicht die freien Lüfte: sondern schmierige, bräunliche Nebel, und die wehten nicht; schwebten nicht einmal; hingen bestenfalls und verschleierten die Gestalt, und nichts ragte empor und schon gar nicht wie neuerdings. Eine verwahrloste Person in einem schäbigen Mantel; ein Gespenst im dreckigen Dunst, bodenlos, dessen Umrisse sich im Fernglas erst allmählich abzeichneten, ein Schemen ein Un-Kenntliches: kennte mans nicht und dahinter: finstere Klötze, klobige Schatten, in luftigem Schmutz. Wie auf einer alten, ja uralten, schier gänzlich verblichenen Daguerreotypie, oder wie von Anselm Kiefer. Ohne Fernglas nur Smog, von Regenschlieren verschmiert. Um sechs Uhr früh hatte mich der Kapitän übers Bordtelephon auf die Brücke gerufen: Haben Sie nicht verschlafen? Es gibt frischen Kaffee. Seit fünf war ich auf den Beinen. Die Lichter hatten mich geweckt, plötzlich Lichter am Himmel, weiße und rote, und eins nach dem andern, die Lichter landender Flugzeuge: als wollten die alle, alle Flugzeuge der Welt, und schon in aller Frühe, hier landen. Ja, wo denn? Wo kommen die her, so urplötzlich? Warum landen ... ausgerechnet ... hier?! Lichter einer Landzunge im Bullauge, steuerbord. Ein Schiff! beleuchtet wie n schwimmender Christbaum ... ist ja typisch! Its the law, mutmaßlich ... und noch eins. So ist es wohl Zeit. Höchste Zeit, an Deck zu gehen denn ein Bullauge bietet der Natur gemäß nur beschränkt Ausblick. Achtern die Lichter der Lotsen-Station dafür brauchen die hier ein schwimmendes Haus?! und ein kleines Schnellboot, das eilig zu der schier wohnlich leuchtenden pilot station zurückfuhr. Der Lotse also schon an Bord. Und es regnete! und in Strömen.
A hot summer night in southern Connecticut, tide going out and the moon still rising. Laura Engstrom, fourteen years old, sits up in bed and throws the covers off. Her forehead is damp, her hair feels wet. Through the screens of the two half-open windows she can hear a rasp of crickets and a dim rush of traffic on the distant thruway. Five past twelve. Do you know where your children are? The room is so hot that the heat is a hand gripping her throat. Got to move, got to do something. Moonlight is streaming in past the edges of the closed and slightly raised venetian blinds. She can't breathe in this room, in this house. Oh man, do something. Do it. The crickets are growing louder. A smell of cut grass mixes with a salt tang of low tide from the beach four blocks away. She imagines herself out there, on the night beach, low waves breaking, crunch of sand, the lifeguard chairs tall and white and clean under the moon, but the thought disturbs her--she feels exposed, a girl in moonlight, out in the open, spied on. She doesn't want anyone to look at her. No one is allowed to think about her body. But she can't stay in her room, oh no. If she doesn't do something right away, this second, she'll scream. The inside of her skin itches. Her bones itch. So how do you scratch your bones? Laura steps onto the braided throw rug beside her bed and pulls on her jeans. They are so tight that she has to suck in her flat stomach to get the hole over the copper button. She pulls off her nightgown and puts on a white T-shirt--no bra--and a denim jacket with a lump in one pocket: half a roll of Life Savers. She has to get out of there, she has to breathe. If you don't breathe, you're dead. The room is killing her. She won't go far.
Uit: Daughter of Fortune (Vertaald door Margaret Savers Peden)
Everyone is born with some special talent, and Eliza Sommers discovered early on that she had two: a good sense of smell and a good memory. She used the first to earn a living and the second to recall her life-if not in precise detail, at least with an astrologer's poetic vagueness. The things we forget may as well never have happened, but she had many memories, both real and illusory, and that was like living twice. She used to tell her faithful friend, the sage Tao Chi'en, that her memory was like the hold of the ship where they had come to know one another: vast and somber, bursting with boxes, barrels, and sacks in which all the events of her life were jammed. Awake it was difficult to find anything in that chaotic clutter, but asleep she could, just as Mama Fresia had taught her in the gentle nights of her childhood, when the contours of reality were as faint as a tracery of pale ink. She entered the place of her dreams along a much traveled path and returned treading very carefully in order not to shatter the tenuous visions against the harsh light of consciousness. She put as much store in that process as others put in numbers, and she so refined the art of remembering that she could see Miss Rose bent over the crate of Marseilles soap that was her first cradle. "You cannot possibly remember that, Eliza. Newborns are like cats, they have no emotions and no memory," Miss Rose insisted the few times the subject arose. Possible or not, that woman peering down at her, her topaz-colored dress, the loose strands from her bun stirring in the breeze were engraved in Eliza's mind, and she could never accept the other explanation of her origins. "You have English blood, like us," Miss Rose assured Eliza when she was old enough to understand. "Only someone from the British colony would have thought to leave you in a basket on the doorstep of the British Import and Export Company, Limited. I am sure they knew how good-hearted my brother Jeremy is, and felt sure he would take you in. In those days I was longing to have a child, and you fell into my arms, sent by God to be brought up in the solid principles of the Protestant faith and the English language."
HE WAS FACING Seventh Avenue, at Times Square. It was past midnight and he had been sitting in the movies, in the top row of the balcony, since two o'clock in the afternoon. Twice he had been awakened by the violent accents of the Italian film, once the usher had awakened him, and twice he had been awakened by caterpillar fingers between his thighs. He was so tired, he had fallen so low, that he scarcely had the energy to be angry; nothing of his belonged to him anymoreyou took the best, so why not take the rest?but he had growled in his sleep and bared the white teeth in his dark face and crossed his legs. Then the balcony was nearly empty, the Italian film was approaching a climax; he stumbled down the endless stairs into the street. He was hungry, his mouth felt filthy. He realized too late, as he passed through the doors, that he wanted to urinate. And he was broke. And he had nowhere to go.
The policeman passed him, giving him a look. Rufus turned, pulling up the collar of his leather jacket while the wind nibbled delightedly at him through his summer slacks, and started north on Seventh Avenue. He had been thinking of going downtown and waking up Vivaldothe only friend he had left in the city, or maybe in the worldbut now he decided to walk up as far as a certain jazz bar and night club and look in. Maybe somebody would see him and recognize him, maybe one of the guys would lay enough bread on him for a meal or at least subway fare. At the same time, he hoped that he would not be recognized.
The Avenue was quiet, too, most of its bright lights out. Here and there a woman passed, here and there a man; rarely, a couple. At corners, under the lights, near drugstores, small knots of white, bright, chattering people showed teeth to each other, pawed each other, whistled for taxis, were whirled away in them, vanished through the doors of drugstores or into the blackness of side streets. Newsstands, like small black blocks on a board, held down corners of the pavements and policemen and taxi drivers and others, harder to place, stomped their feet before them and exchanged such words as they both knew with the muffled vendor within.
(Im Zimmer sieht man außer dem Bett mit Emmi und Viktor noch einen großen Tisch und zwei Stühle. Ein dritter Stuhl ist eng unter den Tisch geschoben. An der Wand hängen drei Bilder, auf dem einen ist ein betagter Mann, das andere zeigt ein Ehepaar mittleren Alters. Auf dem dritten ist Emmi als Kind mit ihrem Vater, dem männlichen Part des Ehepaares in mittleren Jahren. In der Ecke steht ein Klavier. Auf dem Tisch ist eine Tischdecke, darauf zwei Teller und zwei Gläser. Das Essen ist offensichtlich beendet. In der Mitte des Tisches steht eine Vase, darin vertrocknete Feldblumen. Emmi und Viktor nach dem Liebesakt. Sie liegen auf dem Rücken. Emmi ist schlecht gelaunt.) VIKTOR: Das war gut. EMMI: Dann ist ja gut. VIKTOR: Du bist geschickt. Es war gut. EMMI: Dann ist ja gut. VIKTOR: Für dich? EMMI: Das ist das wichtigste. (Sie zieht sich einen Bademantel an, steht auf, nimmt den trockenen Strauß aus der Vase.) VIKTOR: Auch das Essen war gut. EMMI: Das freut mich. (Sie steht da mit den vertrockneten Blumen, dann geht sie hinaus. Viktor liegt befriedigt da.. Emmi kommt zurück.) VIKTOR: So ist es doch besser. Wenn deine Mama da ist und die Veronka, dann achte ich immer darauf, ob sie vielleicht reinkommen. EMMI: Die kommen nicht rein. VIKTOR: Nein. EMMI: Wenn sie wüßten VIKTOR: Würden sie dann reinkommen. EMMI: So ist es besser. VIKTOR: Besser. Wie lange noch? EMMI: Drei Wochen. (Stille) VIKTOR: Gib mir noch was von dem Pflaumenschnaps. EMMI: Bis wann kannst du bleiben? VIKTOR: Ich mach mich auf, gib mir nur noch ein bißchen Schnaps. EMMI: Früher bist du länger geblieben. (Stille) VIKTOR: In den nächsten Tagen kommt eine Division. Man sagt, in der Stadt würden dann Offiziere stationiert. Sie werden hier in die Häuser einziehen.
Somewhere in the Mitumba Mountain Range of Central Africa, September 2024
We leave at daylight, so I must write quickly. All reports indicate that my pursuers are now very close: the same scouts who for the last two days have reported seeing a phantom airship moving steadily down from the northeast, setting fire to the earth as it goes, now say that they have spotted the vessel near Lake Albert. My host, Chief Dugumbe, has at last given up his insistence that I allow his warriors to help me stand and fight, and instead offers an escort of fifty men to cover my escape. Although I'm grateful, I've told him that so large a group would be too conspicuous. I'll take only my good friend Mutesa, the man who first dragged my exhausted body out of this high jungle, along with two or three others armed with some of the better French and American automatic weapons. We'll make straight for the coast, where I hope to find passage to a place even more remote than these mountains.
It seems years since fate cast me among Dugumbe's tribe, though in reality it's been only nine months; but then reality has ceased to have much meaning for me. It was a desire to get that meaning back that originally made me choose this place to hide, this remote, beautiful corner of Africa that has been forever plagued by tribal wars. At the time the brutality of such conflicts seemed to me secondary to the fact that the ancient grievances fueling them had been handed down from generation to generation by word of mouth alone; I thought this a place where I might be at least marginally sure that the human behavior around me was not being manipulated by the unseen hands of those who, through mastery of the wondrous yet sinister technologies of our "information age," have obliterated the line between truth and fiction, between reality and a terrifying world in which one's eyes, ears, and heart can no longer be trusted.
Ik loop door de lange gang op zoek naar de deur met mijn naam tot ik er ben; ik open hem en trap hem aan de binnenkant weer toe.
O, de vreugde een deur te hebben met Krol erop, de vreugde dat mijn bestaan wat dit betreft volledig klopt.
Klassefoto
Gedrieën in een bank gedreven, ondoorgrondelijk ogenblik van stilte ... de blonde Goudriaan vooraan, de schele Kast, die jongen van Peen ruggelings tegen het Periodiek Systeem, de mooie zware Wieke van der Linden naast de leraar die zij beminde, de kleine Vink, de dorre Krol, magere Kossen, Kooiman de hater, Spoelstra de schaker, Johnnie de meid, Rie die zo lachen kon, edoch later nog zoveel heeft geschreid wij waren, voor we heengingen over de aarde, een tel bijeen.
Over de ijdelheid
Wie met een revolver schiet wordt soms afgebeeld: een beetje door de knieen zakkend, pang. op een kleurplaat in te sturen.
Maar ga intussen jezelf maar na, bekijk jezelf in een winkelruit - als je ervoor staat, kun je ook je duimen achter de broekriem steken en achterover staan, vooral als de ruit een beetje wiebelt door de wind.
vannacht droomde ik je rug het bewegen van je armen voor de Steinbach
je drie namen moeder, mevrouw, Rebecca riep ik waarom niet eenmaal je omgedraaid
Bij een oude foto
dertig was ik (in 1963 was ik niet lelijk) de vrouw die me fotografeerde zei: nu moet je aan mij denken ontspan je lippen
een gescheiden vrouw met vier aardige katten maar even dominerend als mijn Duitse hospita dus hield ik flink afstand
ze had een donkere kamer waarin ze mij heeft ontwikkeld zelfs uitvergroot (later ingelijst hoelang heb ik op haar buffet gestaan? wat heeft ze ernaar starende gedaan?)
onlangs toonde ik iemand die foto hij vroeg: is dat je zoon?
La nuit La nuit Le silence de la nuit M'entoure Comme de grands courants sous-marins.
Je repose au fond de l'eau muette et glauque. J'entends mon coeur Qui s'illumine et s'éteint Comme un phare.
Rythme sourd Code secret Je ne déchiffre aucun mystère.
À chaque éclat de lumière Je ferme les yeux Pour la continuité de la nuit La perpétuité du silence Où je sombre.
Terrain vague Les enfants hâves et mal peignés Qu'on a relégués Hors de la planète Au delà des nuages gris Plus loin que les astres et les anges Baignent dans les halos de lune morte Blême mémoire et lieu d'origine Terrain vague bosselé d'ordures.
ABOUT the Shark, phlegmatical one, Pale sot of the Maldive sea, The sleek little pilot-fish, azure and slim, How alert in attendance be. From his saw-pit of mouth, from his charnel of maw, They have nothing of harm to dread, But liquidly glide on his ghastly flank Or before his Gorgonian head; Or lurk in the port of serrated teeth In white triple tiers of glittering gates, And there find a haven when peril's abroad, An asylum in jaws of the Fates! They are friends; and friendly they guide him to prey, Yet never partake of the treat-- Eyes and brains to the dotard lethargic and dull, Pale ravener of horrible meat.
Herman Melville (1 augustus 1819 - 28 september 1891)
Dit ben ik vaak geweest: een man op een landweg, een man in een vliegtuig, een man met een vrouw.
En dit ben ik vaak geweest: een man die zich onder een steen wou verbergen om geen licht meer te zien.
Deze twee mannen, ze dragen mijn koffers, ze lezen mijn kranten, ze verdienen mijn brood.
Samen trekken we door het geluid en de lucht van de wereld op zoek naar het onzichtbare standbeeld waar ze alle drie opstaan in de gedaante van één.
Duizend nachten en dagen
Als een koning op een nors eiland gaat de wind heen en weer door de avond. Ik jaag op mijn onzichtbare leven. De vleugels van mijn ogen branden.
Zwarter worden de vogels. Een koperen avond schalt in de bergen. Onder de houten bomen graast de rust, maar niemand gelooft het.
Alle struiken verbergen soldaten. Het gruis van de regen likt aan het water. Het koper verschaalt en gaat onder. Alleen ik vlieg nog rond met mijn vernederde onrust.
Nooit zal ik een keer mijn lichaam ontmoeten. Een schuldig gordijn houdt me voor eeuwig van me gescheiden.
Black dog
Ik die geen leerlingen heb en geen bediendes, ik die mijn kaas alleen eet en de verkeerde mensen in de verkeerde steden zie ik ruik bloemen op het ijs, en zie de dood op een schommel.
Ik die ook wel weet dat een woord maar een vertaling is, een armzalige code van iemand voor niemand, ik die zelf woorden gekocht en geerfd heb uit het groot bordeel waar de wereld op uitmondt.
Ik die geleerd heb dat de toekomst een motor is die nog nooit heeft gelopen dat alle talen hetzelfde verzwijgen en dat veel unieke dromen op film te zien zijn.
October arrived, spreading a damp chill over the grounds and into the castle. Madam Pomfrey, the nurse, was kept busy by a sudden spate of colds among the staff and students. Her Pepperup potion worked instantly, though it left the drinker smoking at the ears for several hours afterward. Ginny Weasley, who had been looking pale, was bullied into taking some by Percy. The steam pouring from under her vivid hair gave the impression that her whole head was on fire. Raindrops the size of bullets thundered on the castle windows for days on end; the lake rose, the flower beds turned into muddy streams, and Hagrid's pumpkins swelled to the size of garden sheds. Oliver Wood's enthusiasm for regular training sessions, however, was not dampened, which was why Harry was to be found, late one stormy Saturday afternoon a few days before Halloween, returning to Gryffindor Tower, drenched to the skin and splattered with mud. Even aside from the rain and wind it hadn't been a happy practice session. Fred and George, who had been spying on the Slytherin team, had seen for themselves the speed of those new Nimbus Two Thousand and Ones. They reported that the Slytherin team was no more than seven greenish blurs, shooting through the air like missiles.
Uit: Survival In Auschwitz (Vertaald door Stuart Woolf)
I was captured by the Fascist Militia on 13 December 1943. I was twenty-four, with little wisdom, no experience and a decided tendency -- encouraged by the life of segregation forced on me for the previous four years by the racial laws -- to live in an unrealistic world of my own, a world inhabited by civilized Cartesian phantoms, by sincere male and bloodless female friendships. I cultivated a moderate and abstract sense of rebellion.
It had been by no means easy to flee into the mountains and to help set up what, both in my opinion and in that of friends little more experienced than myself, should have become a partisan band affiliated with the Resistance movement Justice and Liberty. Contacts, arms, money and the experience needed to acquire them were all missing. We lacked capable men, and instead we were swamped by a deluge of outcasts, in good or bad faith, who came from the plain in search of a non-existent military or political organization, of arms, or merely of protection, a hiding place, a fire, a pair of shoes.
At that time I had not yet been taught the doctrine I was later to learn so hurriedly in the Lager: that man is bound to pursue his own ends by all possible means, while he who errs but once pays dearly. So that I can only consider the following sequence of events justified. Three Fascist Militia companies, which had set out in the night to surprise a much more powerful and dangerous band than ours, broke into our refuge one spectral snowy dawn and took me down to the valley as a suspect person.
Un matin, il y eut une alerte qui mit le monastère en émoi. Une délégation d'officiels chinois venait d'emprunter la piste à l'entrée de la vallée. Entourée de volutes de poussière, elle arrivait dans plusieurs grosses land cruisers blanches, escortées à l'avant et à l'arrière par deux voitures de police. Le khempo Lobsang en avait été averti par des émissaires à cheval qui, en empruntant les raccourcis, les avaient précédées. Et aussi, par le changement de la couleur de certaines bannières, visibles de loin, qui flottaient au sommet des collines et servaient de système de signalisation. Avant que, sous la conduite du dobdob Athar, je ne m'esquive par une porte dérobée,j'eus le temps de les apercevoir, qui descendaient de voiture. Cette visite faisait suite à un déjeuner qui avait eu lieu dans la vallée et avait dû être bien arrosé. En costume cravate, mais à présent un rien débraillés, les bureaucrates venus de Lhassa ou de Pékin tinrent à se faire photographier devant la porte du monastère, entourés de militaires, au garde-à-vous dans leur uniforme impeccable et sans pli. Il y avait même une ou deux femmes parmi eux. Ils avaient l'air à la fois brutaux, lisses, impénétrables, sans scrupules ni états d'âme. Ils parlaient fort et s'esclaffèrent devant les fresques de l'entrée, pour un détail, peut-être salace, que je ne compris pas.
Alain Nadaud (Parijs, 31 juli 1948)
De Noorse dichter Triztán Vindtorn werd geboren als Kjell Erik Vindtorn in Drammen op 31 juli 1942. Hij gold als de enige belangrijke surrealistische dichter van zijn land. Zijn eerste werk was de dichtbundel Sentrifuge ('Centrifuge') uit 1970. In 2008 kwam zijn laatste bundel uit onder de titel Sirkus for usynlige elefanter ('Circus voor onzichtbare olifanten').
De fantasierijke en avant-gardistische Vindtorn genoot ook bekendheid in het buitenland. Hij heeft lange tijd buiten Noorwegen gewoond, onder meer in Portugal, Spanje (onder andere op Ibiza en Majorca) en Griekenland. Verder woonde hij zes jaar in de Deense hoofdstad Kopenhagen. Een aanzienlijk deel van zijn werk is in (literaire) tijdschriften, kranten en als bloemlezingen, in negentien talen verschenen. Voorts gaf hij nog een tweetal dichtcollages en een aantal kalligrafieën uit alsook diverse vertalingen van Chinese gedichten. Triztán Vindtorn overleed plotseling op 4 maart van dit jaar 66-jarige leeftijd
Linguistic Search Party
death is without logic and only a circle placed outside another to fix the limit of the glowing mass of our volcanic lives ..
every thought has its own egg as a hiding place for shooting stars and breakneck exercises the core of our pointless leaps into survival ..
the dark cathedral may easily be transformed into amniotic fluid set free by the moon's quivering fingertips like flotsam towards all our chained enigmas ..
in the linguistic search for new paintings the goal is what can save us from point zero while the trough between the waves drowns out all our cries ..
life's energy discharge and the planet's rotation are not only remedies against sleep but against the sound of glass ringing in our throat ..
in order to have the rainbow drip from our armpits and green sprouts grow out of the lovers' eyes this brief story is lifted onto a broader plane?
see the human being drag a wing across the earthen floor and the army of black shoes which hone the corner of the world back on the wet asphalt lies only a run-over moon
Uit: Unfall in der Nacht (Vertaald doorElisabeth Edl)
Spät in der Nacht, vor sehr langer Zeit, kurz bevor ich volljährig wurde, da überquerte ich die Place des Pyramides in Richtung Concorde, als ein Wagen aus der Dunkelheit auftauchte. Zunächst glaubte ich, er habe mich gestreift, dann spürte ich einen stechenden Schmerz vom Knöchel bis hinauf ins Knie. Ich war auf das Trottoir gestürzt. Doch ich schaffte es, wieder aufzustehen. Der Wagen hatte plötzlich einen Schlenker gemacht und war mit dem Geklirr zerbrechenden Glases gegen einen der Arkadenpfeiler auf dem Platz geprallt. Die Tür ging auf, und eine Frau stieg schwankend aus. Jemand, der vor dem Hoteleingang unter den Arkaden stand, hat uns ins Foyer geführt. Wir, die Frau und ich, warteten auf einem roten Lederkanapee, während er an der Rezeption telephonierte. Sie hatte sich an der Wange, auf dem Backenknochen und der Stirn verletzt, und sie blutete. Ein brünetter Klotz mit sehr kurzem Haar hat das Foyer betreten und ist auf uns zugekommen. Draußen umringten sie den Wagen, dessen Türen offenstanden, und einer machte sich Notizen wie für ein Protokoll. Als wir in den Streifenwagen stiegen, merkte ich, daß ich keinen Schuh mehr am linken Fuß hatte. Die Frau und ich saßen nebeneinander auf der Holzbank. Der brünette Klotz hatte sich uns gegenüber auf der anderen Bank niedergelassen. Er rauchte und warf von Zeit zu Zeit einen kalten Blick auf uns. Durch das vergitterte Fenster habe ich gesehen, daß wir den Quai des Tuileries hinunterfuhren. Man hatte mir keine Zeit gelassen, den Schuh zu holen, und ich habe gedacht, daß er nun die ganze Nacht dort auf dem Trottoir liegenbleiben würde. Ich wußte nicht mehr genau, ob es ein Schuh war oder ein Tier, das ich im Stich gelassen hatte, jener Hund aus meiner Kindheit, der von einem Wagen überfahren worden war, als ich in der Nähe von Paris lebte, in einer Rue du Docteur-Kurzenne. Mir war ganz wirr im Kopf.
Patrick Modiano (Boulogne-Billancourt, 30 juli 1945)
With a jaw like that, so long and underbitten like a boxer dog, you wouldn't have thought he could speak at all. His face wasn't made for talking, but he forced the words out. He said it again, quiet-like.
"Venez m'aider."
I knew what it meant. I didn't know ten words of French total, but I knew those last two, pushed together with an apostrophe, if you wrote them out.
He looked like a cross between a lizard and a cat, or he did when he was sitting, anyway. When he stood and unfolded himself, he was the size of a pillow, maybe but so slender, with bones so thin they must have been fragile. Something about the way he held that one wing back . . . something about his crouch, all submissive like a dog or a kid afraid of being hit it made me think he was a brittle little thing.
He had my attention, and he knew it. I don't know why I thought of him automatically as a �he,' but it must have been that voice. It could've been a boy's voice, if that boy were very tired, and maybe sick.
We stared at each other for a minute.
He looked at me through half-closed eyes, and he probably figured the worst. I was a mess, and I looked mean. It'd been less than a month since Normandy. I'd been lucky enough to make it past the beach, then they sent us down through France, which wasn't half so bad once you got past that initial reception. As soon as we got into Paris they sent me and a few others to dislodge the last of the Germans the ones who hadn't got the message yet that Paris had been liberated. Most of them had run out ahead of us, but there were a few here and there digging in and holding out.
I thought I'd heard something, you know how it is down a dark alley, in a beat-up part of the city. Don't want to look. Don't want to check. Don't want to go. Seen enough already.
But orders are orders, so you do it anyhow.
I told myself it was a few stray bricks, falling from an unlucky wall or a shell-battered house. I knew the Krauts hadn't been too hard on the city, not compared to other places. But there were beat-up spots here and there, and I'd found one. I just hoped the spot was unoccupied. That was the trick."
Cherie Priest (Tampa, 30 juli 1975)
De Ierse dichter en schrijver Christopher Nolan werd geboren in Dublin op 30 juli 1965 Dublin. Nolan was sinds zijn geboorte spastisch verlamd en kon niet spreken. Schrijven kon hij uitsluitend met behulp van een speciale computer. In 1981, toen Nolan 15 jaar was, verraste hij de critici met de gedichtenbundel Dam-Burst of Dreams. Hij werd vergeleken met zijn landgenoten Yeats en James Joyce. Met Under the Eye of the Clock, een autobiografie uit 1987, won hij de Whitbread Award. Torchlight And Lazer Beams was een toneelversie van het werk. De Ierse rockgroep U2 droeg de song Miracle drug, van hun album How to Dismantle an Atomic Bomb, op aan Nolan. De titel The Wrong Child van het album Green van R.E.M. werd door Nolan geïnspireerd. Hij verstikte zich in februari 2009, nadat een stuk voeding in zijn luchtpijp was geraakt.
Uit: The Banyan Tree
That churn came out once a week, usually on a Friday. Big brown crocks of thickening cream stood there waiting for the fray. A great black kettle watched for its turn as it filibustered on the hot stove in the kitchen, while out in the drab dairy Minnie O'Brien fussed as she made ready to bring about a miracle. The churn echoed in emptiness when she set it centre stage on the cold cement floor. A round-bellied barrel it was, its staves held together by four iron hoops. Eight days had passed since it was last used; its insides now waited their hot and cold baptism. When Minnie felt that the churn was scrubbed enough, she set to next to sweeten its porous wood. At hand lay a bunch of freshly plucked hazel leaves, and those she thrust down inside it. Fetching then that big black kettle, she poured its boiling water in on top of the leaves. Scalded so, the leaves released their nutty sweet scent and the hot wood of the churn absorbed it into its druidic, dark drum. Her hazel wand waved, Minnie disposed of the limp leaves before shocking the churn with, this time, icy cold water from the old spring well. Three white pails full it took to cool down the steaming hot wood, three whole pails full she used to freeze the churn in readiness for its sacramental rotations.
Christopher Nolan (30 juli 1965 - 20 februari 2009)
Even now in writing, Im doing something different. I told myself: I must write a thoughtful poem and I should speak within it all my pain before the evidence of my aging.
I should dampen it in tears of eyes that see without the hope that life gives lovely fruits and that then go to the mirror to reflect a bogus smile and a clumsy body without grace.
These eyes that imprison crystals that tire in the cages of lines inside books.
This mouth bitter with smoke and lies that withers on its own from thirst. These hands that pick up pencils, that reach for another pair of needy hands, that knot my tie and secure my confinement.
The cost of youth is a pinch of gold, tomorrow at the expense of today, today at the expense of yesterday, a blessing at the expense of a kiss, greetings at the expense of bliss.
When he saw my horse's breast fairly pushing the barrier, he did put out his hand to unchain it, and then sullenly preceded me up the causeway, calling, as we entered the court--"Joseph, take Mr. Lockwood's horse; and bring up some wine." "Here we have the whole establishment of domestics, I suppose," was the reflection suggested by this compound order. "No wonder the grass grows up between the flags, and cattle are the only hedge-cutters." Joseph was an elderly, nay, an old man: very old, perhaps, though hale and sinewy. "The Lord help us!" he soliloquised in an undertone of peevish displeasure, while relieving me of my horse: looking, meantime, in my face so sourly that I charitably conjectured he must have need of divine aid to digest his dinner, and his pious ejaculation had no reference to my unexpected advent. Wuthering Heights is the name of Mr. Heathcliff's dwelling. "Wuthering" being a significant provincial adjective, descriptive of the atmospheric tumult to which its station is exposed in stormy weather. Pure, bracing ventilation they must have up there at all times, indeed: one may guess the power of the north wind blowing over the edge, by the excessive slant of a few stunted firs at the end of the house; and by a range of gaunt thorns all stretching their limbs one way, as if craving alms of the sun. Happily the architect had foresight to build it strong: the narrow windows are deeply set in the wall, and the corners defended with large jutting stones. Before passing the threshold, I paused to admire a quantity of grotesque carving lavished over the front, and especially about the principal door; above which, among a wilderness of crumbling griffins and shameless little boys, I detected the date "1500," and the name "Hareton Earnshaw." I would have made a few comments, and requested a short history of the place from the surly owner; but his attitude at the door appeared to demand my speedy entrance, or complete departure, and I had no desire to aggravate his impatience previous to inspecting the penetralium.
This morning, the first thing after I got out of bed, I looked in the mirror. It is of chromium plated steel and I always carry it with me. My beard had grown during the night and now my checks and my chin were covered with stubble. I must have slept well; my eyes were less bloodshot than they had been during the previous fortnight. I looked at my image for a few moments and I could see nothing strange about it. It was the same nose and the same mouth and the little scar above and thrusting into my left eyebrow was no more obvious than it had been the day before. Nothing seemed out of place. Yet everything was out of place because there existed between the mirror and myself the same distance--the same break in continuity--I have always felt to exist between the acts I committed in the past and my present consciousness of them.
But there is no problem.
I do not ask now whether I am the "I" looking or the image which was seen; whether I am the man who acted or the man who thought about the act. I know now that it is the structure of language itself which lacks continuity. The problem comes into being as soon as I use the word "I." There is no contradiction in things, only in objects, that is, in the words we invent to refer to things. It is the word "I" which is arbitrary and contains within itself its own inadequacy and its own contradiction.
There is no problem.
I saw that. I turned away from the face in the mirror then. Between then and now I have smoked nine cigarettes.
* * * *
It had come floating downstream, willowy, like a tangle of weeds. She was beautiful in a pale way--not her face, although that was not bad--but the way her body seemed to have given itself to the water. Its whole gesture was abandoned, with the long white legs apart and trailing, sucked downwards slightly at the feet.
As I leaned over the side of the barge with the boat hook, I did not think of her as a dead woman, not even when I looked at her face. She was like some beautiful white water-fungus, a strange shining thing come up from the depths, and her limbs and her flesh had the ripeness and maturity of a large mushroom. But it was the hair more than anything. It stranded
Kom maar Kimberley! Doe de bal maar naar de buuf gooien!
Met een klap sluit Mevrouw De Wit de keukendeur. Die stem van dat mens, niet om aan te horen. Ordinair, schel, doorrookt en Nijmeegs. Ze ratst het overgordijn dicht. Alsof dat helpt. Hohohohoh! klinkt het mat. Waar is die bal nou?
Er zit maar een ding op: ze moet haar flat uit. Maakt niet uit waar naartoe. In de verduisterde keuken haalt ze nog even een doekje over het aanrecht en controleert ze of het gas uit is.
In het bushokje ziet ze zichzelf weerspiegelt in een billboardreclame van War Child met daarop een tenger meisje in zwarte kleren dat een snaarinstrument vasthoudt. Op de achtergrond rokende puinhopen. Ze laat het beeld van het meisje los en verplaatst haar blik naar zichzelf, zittend op het metalen bankje. Een mollige buuf die nodig naar de kapper moet. Volgens de dienstregeling duurt het nog vijf minuten voordat de bus komt. Vijf minuten om na te denken waarom ze zich zo aan haar buurvrouw ergert. Dolores. Ook dat nog. Het is niet alleen die naam, die stem. Tuurlijk niet. Nee, het is een vrolijk mens, ze rookt als een ketter en zuipt als een tempelier. Niet dat mevrouw De Wit daar nou behoefte aan heeft, maar ze zou wel eens wat losser willen zijn, iemand met diepgang en met wie je ook kan lachen. Een kruising tussen prinses Irene en Erica Terpstra. De buschauffeur stempelt haar strippenkaart af.
Sjofel gekleed trok de vreemdeling op zijn olifant naar het westen, over de Gagra, en dan naar het noorden; vervolgens aanhoudend westwaarts. Hij floot een lied, want daar was reden toe: alles was in orde. Niemand verdacht hem; het was een meesterstukje geweest. Onbekommerd voor achtervolging kon hij reizen, met de diamant in een zakje op zijn borsthuid. Ook Apavahin werd door niemand verdacht. Hij had een huis met vrouwen gekocht en kon in welstand leven zo lang hij wilde. Alleen: van blijdschap geen sprake. Ook die verstarde en onbruikbare hand, waaruit de steen slechts met moeite bevrijd had kunnen worden, was vreemd en te betreuren. Ongeoorloofd diamanten uit nachtelijke tempels halen is geen grappenmakerij, dat was nu weer eens gebleken. Maar hij had er tenminste veel geld voor gekregen, - aanmerkelijk veel meer echter zou híj, de vreemdeling zelf, van Amemti ontvangen. Dat kwam hem toe. Zonder hem zou Apavahin nooit op het idee en de moed zijn gekomen. Hijzelf was anderzijds weer niets zonder Amemti van Alexandrië, die hem immers de mogelijkheden voor zijn arbeid verschafte.
Weken achtereen reisde hij door Voor-Indië, Perzië en Babylonië. Op een namiddag reed hij door een verlaten woestenij van grauw zand, dorre struiken en stilte; het schemerde al; toen was de wereld plotseling bezaaid met rovers en de lucht volgezet met schreeuwen. Van overal flitsten ze tevoorschijn, achter struiken vandaan en uit de grond, waar ze zich met takken hadden gekamoufleerd. Ze sprongen op de olifant, sleurden hem er vanaf, sloegen in zijn gezicht, doorzochten ruw zijn bagage. Tenslotte rukten ze hem de sjofele kleding van het lijf, maar verstarden toen als gesmolten lood in het water, honderd ogen op zijn borst gericht...
O Siddhartha, - Tathagata, - prins en koning! Welke hymne zingen je kleuren? Een zang van trouw en bestendigheid! Over alle eeuwen gaat je glans! Rovers met baarden, afgeslagen armen en te weinig oren verliezen kracht en woorden bij je aanblik!
Nooit zal van je majestueuze waarheid een grein verloren gaan!
Of... Wat is dat? Ze beginnen weer te bewegen, ze schuifelen heen en weer. Is nu hun ontroering al voorbij? Eén kucht en, ja hij grinnikt; anderen giechelen. Dan buigen ze achterover en voorover en stoten een barbaars lachen tevoorschijn, stompen elkaar in de borst, en vallen bulkend op de grond, met hun beentjes in de lucht spartelend van radeloos plezier.
The day my wife left she gave me a list of who I was.
I didn't know what she was handing me. She had been compiling it without my knowledge for the last year or so we were together. Eventually I would understand that she didn't mean the list as exhaustive, something complete, in any way the sum of my character or nature. Lelia was the last person who would attempt anything even vaguely encyclopedic.
But then maybe she herself didn't know what she was doing. She was drawing up idioms in the list, visions of me in the whitest raw light, instant snapshots of the difficult truths native to our time together.
The year before she left she often took trips. Mostly weekends somewhere. I stayed home. I never voiced any displeasure at this. I made sure to know where she was going, who'd likely be there, the particular milieu, whether dancing or sauna might be involved, those kinds of angles. The destinations were harmless, really, like the farming cooperative upstate, where her college roommate made soft cheeses for the city street markets. Or she went to New Hampshire, to see her mother, who'd been more or less depressed and homebound for the last three years. Once or twice she went to Montreal, which worried me a little, because whenever she called to say she was fine I would hear the sound of French in the background, all breezy and gutteral. She would fly westward on longer trips, to El Paso and the like, where we first met ten years ago. Then at last and every day, from our Manhattan apartment, she would take day trips to any part of New York City, which she loved and thought she would never leave.
Das Land lag in der glühenden, lebenspendenden und kraftverzehrenden Sonne, die weder Erklärung noch Rechtfertigung bedurfte. Olivenhaine, unterbrochen von einzelnen himmelwärts strebenden Zypressen, zogen sich die Hänge hinauf, an denen hier und da Terrassen angelegt waren; weiter hinten trockene, felsige Berge. Die Häuser des Dorfes bestanden aus Bruchsteinmauern und lehmfarbenen Ziegeldächern ( ) Ein hübscher, freundlicher Platz", sagte die Frau. Ja", erwiderte er, es tut gut, endlich im Schatten zu sitzen. Mal sehen, welche Gaumenfreuden uns hier erwarten." Er studierte die Speisekarte. Offensichtlich waren sie ein Ehepaar, denn sie gingen sehr vertraut miteinander um. Wie Menschen, die sich seit langem kennen und nichts Neues mehr voneinander erwarten, deswegen aber auch nicht unzufrieden sind ( ) Eines dieser schrecklich lauten Motorräder, die von Touristen gemietet werden konnten, bog aus einer Gasse auf den Platz und verstummte erfreulicherweise. Ein noch jüngerer Mann in Bermudashorts mit offenem Hemd, Gesicht, Arme und Beine sonnenverbrannt, kam herangeschlendert
"6. August, früher Nachmittag, auf dem S-Bahnsteig in Halensee. Ein etwas zu langer Blick in meine Augen, zwei junge Leute scheinen mich erkannt zu haben. Ich beachte sie nicht und beginne mit meinen Notizen. (Kein Wort über Wirtschaft und Politik!)Jenseits der Gleise wird in einer Drehtrommel Kies gewaschen. Aus großen Haufen schmutzigen Gerölls wird brauchbarer Schotter, ein verständlicher und produktiver Vorgang, eine Gebetsmühle mit Resultat. Was wäre, wenn dabei Gold anfiele? Lustloses Grübeln über den Goldpreis. Hier mein Filzstift, hier das erste der rasch noch gekauften sechs Schreibhefte, es ist aufgeschlagen und der Länge nach in der Mitte gefalzt, damit es in die Jacken- oder Hemdtasche paßt. Der Filzstift ist ungeeignet. Seine Schrift färbt durch, bei feuchtem Papier sowieso, ich schwitze zu sehr. Ich kann jedes Blatt nur von einer Seite beschriften. Vielleicht sollte ich das Heft ins Außenfach des 'Pilotenkoffers' stecken. Ein unpraktisches Ding aus starr em Kunststoff, ich habe es, fürchte ich, seiner Bezeichnung wegen gekauft. Am 6. August 1996 stellte ein großer, schwerer, vor Anstrengung schwitzender Mann im S-Bahnhof Halensee zwei Koffer auf den Bahnsteig. Er legte seine Rechte ins Kreuz, richtete sich ächzend auf, blinzelte in die Nachmittagssonne und ähnelte dabei, das war ihm nur zu klar, dem Bild des durstigen Dicken in einer Reklame für Dosenbier. Als Wartende ihn starr anlächelten, blickte er unwirsch weg. Jenseits der Gleise leierte eine Art Kieswaschmaschine, der Mann starrte hinüber, das Geräusch schien ihn zu beruhigen. Er wischte mit dem Handrücken Schweiß von der Stirn, zog aus der rechten Innentasche seines Jacketts ein längs zusammengefaltetes blaues Schulheft, dann aus einer anderen Tasche einen Filzstift, und wollte etwas aufschreiben. Das Heft war feucht geworden, er fand erst weiter innen ein trockenes Blatt, auf dem sich Notizen machen ließen. Immer wieder blickte er in beide Richtungen, aus denen ein Zug kom men konnte, schien sich also zwischen Süden und Norden noch nicht entschieden zu haben. Dann befiel ihn erneut Unruhe, er beugte sich zu den Koffern, tastete in den Außentaschen des kleineren, öffnete den größeren, ohne diesen aber flachzulegen, wodurch Krawatten, Gürtel und Hemdsärmel herausdrängten.
Sten Nadolny (Zehdenick an der Havel, 29 juli 1942)
Uit: Wie ich in Ludwig Richters Brautzug verschwand
Sandsteindresden
1. Wer als Dresdner in der Welt etwas werden will, muß rechtzeitig die Stadt verlassen. Allein schon des Sandsteins wegen, der nach den Worten eines, der die Stadt auch verließ, alles weich macht, was hier aufwächst. Und was sich im milden Klima, unterhalb sachter Hügelketten, entlang des auch nicht gerade stürmisch auftretenden Flusses, eines besonders nachgiebigen, sprich: babbschen Idioms bedient, des sogenannten Sandsteinsächsisch, das, kaum im Mund des Sprechers geformt, sich seinerseits den Sprecher formt.
Doch muß einer denn in der Welt etwas werden, wenn Härte die Voraussetzung ist? Bedeutet es nicht ein tieferes Lächeln, als runder Puttenhintern auf der Zwingerbalustrade im Ansturm der Verhältnisse ein wenig Sand rieseln zu lassen? Besser weich in Dresden als in der Welt Granit.
Tot de dag waarop hij Philip van Heemskerk ontmoette had zich in het leven van Rink de Vilder nog nooit iets voorgedaan waarbij zijn persoonlijke kwaliteiten ongestraft tot hun recht konden komen. Een samenvatting van zijn hieraan voorafgaand curriculum vitae kan dan ook niet kort genoeg zijn. Hij werd geboren bij zonsopgang op 17 oktober 1962 in Den Haag, toen daar hoofdzakelijk de enigszins deprimerende saaiheid heerste van een hofstad in verval. Zijn ouders noemden hem Richard, een naam waarvan de twee Germaanse componenten respectievelijk rijk en moedig betekenen, maar al gauw werd het kortaf Rink en dat betekende vrijwel niets meer. Rink liet zich kennen als een beweeglijk jongetje met een aangeboren neiging tot botsen en breken. Voor hij leerde lopen, was hij al driemaal van de aankleedtafel gevallen. Na zijn eerste halfuur in de onvermijdelijke box brak hij twee spijlen en verdween ermee door de openstaande balkondeuren naar de tuin. In de zandbak bij de kleuterschool timmerde hij andere jongetjes met zandschepjes op het hoofd. Hij stapte over op het breken van ruiten, het slopen van fietsen en het mikken van katapultsteentjes op de pantograaf van de tram, tot hij ten slotte in zijn eerste jaar op het Gymnasium Haganum met een vanaf de binnenplaats de hal in geschoten voetbal een apocalyptische hybride van Hercules en Paris feilloos wist te onthoofden. De kop viel in gruzelementen en zijn vader moest een nog raarder, nieuw gezicht voor het beeld betalen. Hierna hield hij de ruimtelijke ordening van mens en wereld even voor gezien en zette hij zich aan het bijeengaren van een opleiding. Hij deed eindexamen in negen vakken met acht afgeronde zessen en een vijf, werkte een half jaar als koerier voor Europarcels en maakte een reis door Australië tot zijn geld op was. Toen schreef hij zich in voor een studie sociologie aan de Universiteit van Amsterdam.
Marja Brouwers (Bergen op Zoom, 28 juli 1948)
De Zweedse schrijver Eyvind Olof Verner Johnson werd geboren in Svartbjörsbyn bij Boden op 29 juli 1900.Eyvind Johnson kreeg de Nobelprijs voor de Literatuur in 1974 samen met Harry Martinson. Hij kreeg de prijs voor zijn boek Romanen om Olof (De Roman over Olof). De roman beschrijft hoe het is om op te groeien als tot een jongeman in Norrland in de jaren 1900. Eyvind zelf groeide op in Björkelund bij Boden in Norrbottens län in Zweden, waar zijn geboortehuis nog staat.
Uit: Träume von Rosen und Feuer (Vertaald door Walter Lindenthal)
Sie heulten förmlich auf, als ich mich direkt an sie wandte. Ich hatte nicht gewusst, dass die Sprache der Dämonen so grob ist [...] Die Frauen heulten auf mich ein. Sie rissen sich die Hauben ab und entblößten ihr Haar, dies schwarze, graumelierte oder helle, wehende, schweißdurchnässte Frauenhaar. Als ich ihr Haar sah, fühlte ich wieder Verlockung. Sie rissen ihre Kleider entzwei. Wir dachten alle: Das sind die Dämonen, die mit Hilfe der besessenen Hände die Kleider von den Frauenleibern reißen. Sie zerfetzten die Kleider. Die unbedeckten straffen oder schlaffen Frauenbrüste wurden mir zugekehrt, und ich erinnere mich, dass ich dachte: Jetzt sehe ich das wahre Gesicht dieser Frauen. Sie zeigten ihre Beine und Schenkel, sie wanden sich in wunderlichen Stellungen, die von wildem Begehren zeugten, von toller Lust. Sie berührten ihre Brüste und ihren Unterleib, als wollten sie Brüste und Schoß zu mir emporheben. Ich empfand Schreck und Ekel, aber in meinem Schreck und Abscheu lag doch auch eine gewisse Befriedigung: eine Art Lust. Immer wieder versuchte ich, den Frauen zuzurufen: "Ich bin unschuldig!" Sie hörten mich nicht, und in meinem Herzen und Körper fühlte ich, dass ich nicht unschuldig war.
Eyvind Johnson (29 juli 1900 - 25 augustus 1976)
De Russische schrijver Michail Michailovitsj Zostsjenko werd geboren in Sint-Petersburg op 29 juli 1895. Zosjtsjenko was lid van de in 1921 opgerichte Serapionbroeders, een literaire groep. Zijn in 1943 gedeeltelijk in het tijdschrift Oktjabr verschenen boek Voor zonsondergang leidde ertoe dat hij uit de gratie viel bij de CPSU nadat Andrej Zjdanov het bekritiseerde. Zijn werken mochten niet meer gedrukt worden en vanaf 1946 mocht hij helemaal niet meer publiceren. Pas na de dood van Stalin in 1953 werd hij gerehabiliteerd. Hierdoor kon in 1956, twee jaar voor zijn dood, nog een band met verzameld werk worden uitgegeven.
Uit: Het naamfeest(Vertaald door Kristien Warmenhoven)
Het is avond. Ik loop naar huis. Ik ben neerslachtig. Hé student! roept iemand. Het is een vrouw. Ze is zwaar opgemaakt. Ze draagt een hoed met veer, waaronder een alledaags gezicht schuilgaat met uitstekende jukbeenderen en dikke lippen. Ik kijk haar fronsend aan en wil doorlopen, maar de vrouw zegt met een verlegen glimlach: Het is vandaag mijn naamdag Kom je bij me theedrinken?
Ik antwoord: Het spijt me, ik heb geen tijd. Ik ga met iedereen mee die me vraagt, zegt de vrouw, maar vandaag vier ik mijn naamdag. Ik heb besloten zelf iemand uit te nodigen. Zeg alsjeblieft geen nee. We lopen een donkere trap op, vol katten, en komen in een kleine kamer.
Op tafel een samowar, noten, jam en broodjes. We drinken thee in stilte. Ik weet niets te zeggen. En zij is verlegen met mijn zwijgen.
Heeft u dan helemaal niemand - geen vrienden of familie? Nee, zegt ze. Ik ben hier vreemd, ik kom uit Rostov. Als ik mijn thee op heb, trek ik mijn jas aan en wil vertrekken.
Zie je niks in me? zegt ze. Ik ben geamuseerd. Ik vind haar niet onaantrekkelijk. Ik kus haar dikke lippen ten afscheid. En zij vraagt me: Kom je nog eens terug?
Ik loop het trapportaal op. Misschien moet ik onthouden waar ze woont. In het donker tel ik hoeveel treden het zijn tot haar deur. Zal ik een lucifer aansteken en kijken wat het huisnummer is? Nee, het is niet de moeite waard. Ik kom hier nooit meer terug.
MichailZostsjenko (10 augustus 1895 22 juli 1958)
Zähnen Plantschet streif das Blut des Himmels Denken schicksalt Tode zattern und verklatschen Sterne dünsten Scheine schwimmen Wolken greifen fetz das Haar Und Weinen Mein Zergehn Dir In den Schooß
Feuertaufe
Der Körper schrumpft den weiten Rock Der Kopf verkriecht die Beine Erschrecken Würgt die Flinte Aengste Knattern Knattern schrillen Knattern hieben Knattern stolpern Knattern Uebertaumeln Gelle Wut. Der Blick Spitzt Zisch Die Hände spannen Klaren. Das Trotzen ladet. Wollen äugt Und Stahler Blick Schnellt Streck Das Schicksal.
Het was laat in de avond regen in lamplicht gevangen sloeg neer op het macadam van de Mechelsesteenweg je had een offwhite jurkje aan ik schatte je op vijftien je liep langs de straat waar ook ik overging auto's passeerden remden af reden weer verder je vroeg de weg naar de Muze café waar Ferre optrad Ferre Grignard de zanger van jouw lied zijn stem die op de radio geklonken had en waarheen je nu op weg was 'volg de tramrails maar dan vind je hem vanzelf' en ik onnnozelaar liet je gaan
Antwerps meisje dat ik in mijn hart draag wat heb ik toch gedaan met mijn leven
Elementen voor een gedicht
As en ijs: het is dinsdag en winter. Zalen vol verkouden moeders bespreken de voordelen van vet. De dikke man, in tabak of textiel, kauwt op zijn sigaar, vloekt op een fietser. De wind, kaal als een geschoren rat, rent langs de huizen, knabbelt aan de kranten, de vuilnisbakken, de rokken van kleine meisjes. De stad is gelukkig tezamen, sneeuwbal in een jongenshand. Niets hoort bij alles hoort bij niets. Zeven kraaien vliegen in de rijpe winterlucht. In dunne kratten mooie ronde rode appels, in sleetse mouwen van slag geraakte polshorloges. As op de stoepen, ijs langs de wegen, zeven kraaien in de lucht
Niet te geloven
Niet te geloven dat ik knaap nog een vers schreef over de zilverwitheid van een berkestam
en om mij heen grootse dronkenschap van de bevrijding: het water was whisky geworden.
Alles zoop en naaide, heel Europa was een groot matras en de hemel het plafond van een derderangshotel.
En ik bedeesde jongeling moest nodig de reine berk bezingen en zijn bescheiden bladerpracht.
Two mountain chains traverse the republic roughly from north to south, forming between them a number of valleys and plateaus. Overlooking one of these valleys, which is dominated by two volcanoes, lies, six thousand feet above sea level, the town of Quauhnahuac. It is situated well south of the Tropic of Cancer, to be exact on the nineteenth parallel, in about the same latitude as the Revillagigedo Islands to the west in the Pacific, or very much further west, the southernmost tip of Hawaii-and as the port of Tzucox to the east on the Atlantic seaboard of Yucatan near the border of British Honduras, or very much further east, the town of Juggernaut, in India, on the Bay of Bengal.
The walls of the town, which is built on a hill, are high, the streets and lanes tortuous and broken, the roads winding. A fine American-style highway leads in from the north but is lost in its narrow streets and comes out a goat track. Quauhnahuac possesses eighteen churches and fifty-seven cantinas. It also boasts a golf course and no less than four hundred swimming pools, public and private, filled with the water that ceaselessly pours down from the mountains, and many splendid hotels.
The Hotel Casino de la Selva stands on a slightly higher hill just outside the town, near the railway station. It is built far back from the main highway and surrounded by gardens and terraces which command a spacious view in every direction. Palatial, a certain air of desolate splendour pervades it. For it is no longer a Casino. You may not even dice for drinks in the bar. The ghosts of ruined gamblers haunt it. No one ever seems to swim in the magnificent Olympic pool.The springboards stand empty and mournful. Its jai-alai courts are grass-grown and deserted. Two tennis courts only are kept up in the season.
Towards sunset on the Day of the Dead in November, 1939, two men in white flannels sat on the main terrace of the Casino drinking anis. They had been playing tennis, followed by billiards, and their racquets, rainproofed, screwed in their presses-the doctor's triangular, the other's quadrangular-lay on the parapet before them. As the processions winding from the cemetery down the hillside behind the hotel came closer the plangent sounds of their chanting were borne to the two men; they turned to watch the mourners, a little later to be visible only as the melancholy lights of their candles, circling among the distant, trussed cornstalks. Dr. Arturo Diaz Vigil pushed the bottle of Anis del Mono over to M. Jacques Laruelle, who now was leaning forward intently.
Malcolm Lowry (28 juli 1909- 26 juni 1957)
De Iraanse dichter, songwriter en zanger Shahyar Ghanbari werd geboren op 28 juli 1950 in Teheran. Shahyar is de zoon van de Iraanse acteur en zanger Hamid Ghanbari. Hij schrijft en zingt in het Farsi, het Engels en het Frans. Hij schrijft en componeert ook voor anderen, zoals Farhad Mehrad, Dariush Eghbali, Helen, Leila Forouhar, Googoosh, Ebi and Sattar. Hij woont tegenwoordig in Los Angeles.
Forbidden
Blue of the sea is forbidden The desire to see, is forbidden The love between two fish is forbidden Alone and together is forbidden
To have a new love, you should not ask permission To have a new love, you should not ask permission
Whispering and murmuring is forbidden Dancing of the shadows is forbidden Discovering the stolen kisses, In the middle of your dream is forbidden
To have a new dream, you should not ask permission To have a new dream, you should not ask permission
In this homely exile Write the simplest poems Say what you have to say Say long live life, Say long live life
To write a new poem, you should not ask permission To write a new poem, you should not ask permission
To write about you, is forbidden Even to complain is forbidden The fragrance of a woman, is forbidden You are forbidden, I am forbidden!
To start a new day, you should not ask permission To start a new day, you should not ask permission
Shahyar Ghanbari (Teheran, 28 juli 1950)
De Argentijnse schrijfster Angélica Gorodischer werd geboren in Buenos Aires op 28 juli 1928. Zij bezocht het gymnasium en studeerde daarna aan een studie letteren die zij echter niet afmaakte. In 1988 kreeg zij een beurs waarmee zij aan de University of Iowa kon studeren. In 1998 kreeg zij de prijs van de Sociedad Argentina de Escritores (SADE) voor de beste roman door een vrouw geschreven.
Uit: Portrait of the Emperor (Vertaald door Ursula K. Le Guin)
And the play-lover will go off happy, whistling, his hands in his pockets, his heart light, and maybe before he reaches the doors of the great throne room hell hear the emperor shouting after him, promising to come in person to the opening of the theater, and the lord counselor clicking his tongue in disapproval of such a transgression of protocol.Well, well, Ive let words run away with me, something a storyteller should take care to avoid; but Ive known fear, and sometimes I need to reassure myself that theres nothing to fear any more, and the only way I have to do that is by the sound of my own words. Now, back to what I was getting at when I began we all now have the right to use as if it were our own house, which it isin that palace, in the south wing, in a salon that looks out on a very pretty hexagonal garden, theres a shapeless heap of dusty, dirty old stones. Everywhere else in the building youll see carpets, furniture, mirrors, paintings, musical instruments, cushions and porcelains, flowers, books, plants in vases and in pots. There, nothing of the kind. The rooms empty, bare, and the marble flags dont even cover the whole floor, but leave an area of beaten earth in the middle, where the stones are piled up. Theres nothing secret or forbidden about it, but many of you, looking for the way out, or a quiet place to sit down and rest and eat the sandwich you brought in your backpack, will have opened the door of that room and asked yourself what on earth that heap of grey rocks was doing in such a well-kept, clean, cheerful palace. Well, well, my friends, Im going to tell you why there are storytellers in the world: not for frivolities, though we may sometimes seem frivolous, but to answer those questions we all ask, and not as the teller, but as the hearer.
Maar in alle relaties komt het voor: bij lesbos, homos en heteros. Er is liefde, er is verbondenheid, maar in het aardigste geval wordt de seks plichtmatig en huishoudelijk, in het slechtste een rariteit, iets dat onwezenlijk is en vreemd, juist met degene die je liefhebt. En ondertussen lezen we in al die flutblaadjes dat het gemiddelde stel het 2,9 maal per week doet, en wordt de schaamte alleen maar groter. Houdt hij wel genoeg van mij? Geef ik wel genoeg om hem? De rationalisten onder ons zeggen tegen zichzelf: We worden tegenwoordig te oud, we zijn niet gebouwd op zeer langdurige monogamie. Mooie analyse, en wat dan? We zijn ook niet gebouwd op een fikse verhouding ernaast, want dan steekt toch de jaloezie de kop op. Elkaar vrijlaten, seksueel? Homos doen het vaak, en helemaal niet slecht. Elkaar loslaten, helemaal? Heteros doen het vaak, en noemen het een echtscheiding. En ik ken mijn eigen kwalen. Zo geconditioneerd, dat seks en lust voor mij met spanning te maken hebben, met onbekende lichamen op de meest onmogelijke plekken. Ik ben daar niet trots op, ik beschouw het als mijn luie Zelf. Het moet toch mogelijk zijn om lust en opwinding ook langdurig te combineren met degene met wie je de afwasmachine deelt? Ik denk er wel eens over die hele afwasser het huis uit te sodemieteren, als het zou helpen, maar de vraag is natuurlijk: hoe kunnen we een seksuele intimiteit in stand houden, die niet per se acrobatisch hoeft te zijn, maar wel duurzaam?
Peace is a lie. There is only passion. Through passion, I gain strength. Through strength, I gain power. Through power, I gain victory. Through victory, my chains are broken. The Code of the Sith Darth Bane, the only Sith Lord to escape the devastation of Kaans thought bomb, marched quickly under a pale yellow Ruusan sun, moving steadily across the bleak, war-torn landscape. He was two meters tall, and his black boots covered the ground in long, sweeping strides, propelling his large, powerfully muscled frame with a sense of urgent purpose. There was an air of menace about him, accentuated by his shaved head, his heavy brow, and the dark intensity of his eyes. This, even more than his forbidding black armor or the sinister hook-handled lightsaber dangling from his belt, marked him as a man of fearsome power: a true champion of the dark side of the Force. His thick jaw was set in grim determination against the pain that flared up every few minutes at the back of his bare skull. He had been many kilometers away from the thought bomb when it detonated, but even at that range he had felt its power reverberating through the Force. The aftereffects lingered, sporadic bursts shooting through his brain like a million tiny knives stabbing at the dark recesses of his mind. He had expected these attacks to fade over time, but in the hours since the blast, their frequency and intensity had steadily increased.
Wir sind Fremde von Insel zu Insel. Aber am Mittag, wenn uns das Meer bis ins Bett steigt und die Vergangenheit wie Kielwasser an unsern Fersen abläuft und das tote Meerkraut am Strand zu goldenen Bäumen wird, dann hält uns kein Netz der Erinnerung mehr, wir gleiten hinaus, und die abgesteckten Meerstraßen der Fischer und die Tiefenkarten gelten nicht für uns.
Gleichgewicht
Wir gehen jeder für sich den schmalen Weg über den Köpfen der Toten - fast ohne Angst - im Takt unsres Herzens, als seien wir beschützt, solange die Liebe nicht aussetzt.
So gehen wir zwischen Schmetterlingen und Vögeln in staunendem Gleichgewicht zu einem Morgen von Baumwipfeln - grün, gold und blau - und zu dem Erwachen der geliebten Augen.
Alle meine Schiffe
Alle meine Schiffe haben die Häfen vergessen und meine Füße den Weg. Es wird nicht gesät und nicht geerntet denn es ist keine Vergangenheit und keine Zukunft, kaum eine Bühne im Tag. Nur der kleine zärtliche Abstand zwischen dir und mir, den du nicht verminderst.
Uit: The Last Titan (Biografie door Jerome Loving)
Whitman is the true precursor of American literature in the twentieth century, but he wrote poetry instead of prosemany denied it even the claim to poetrywhich kept it out of general circulation among popular readers during his lifetime. But Sister Carrie was a novel, a genre more accessible to the average reader, especially women, who made up the great majority of American readers at the end of the nineteenth century. One of them was allegedly Mrs. Frank Doubleday.
Dreiser probably began Sister Carrie in late September of 1899, shortly after returning to New York City. Henry returned, too, again leaving Maude and Dottie behind, to resume for the next month or so his residence with the Dreisers, and he either continued or began to write A Princess of Arcady. While Henry imagined a conventional romance in which the heroine is sent to a convent school to preserve her innocence until the proper time for marriage, Dreiser began his own fable about an American princess, two generations removed from the emigrant, who rules only in her dreams and loses her innocence at almost the first opportunity. Henry wrote an idyll about a nun whose youthful sexuality is never violated, while Dreiser wrote a novel about a sister who commits adultery. It is generally thought that Dreiser was thinking exclusively of his sister Emma and not even remotelyor ironicallyabout a nun when he gave his Carrie the title of Sister at the top of his page, but Henrys use of nuns and a convent in his book may have had an associative influence. Dreisers romantic chapter titles, which were added between the first draft and the revision published by Doubleday, suggest the moral contrast and underscore the departure of this gritty tale of two cities from the Victorian fiction of its day.
Pas toen ik ze er voor de tweede keer naartoe zag gaan, begon ik beter op te letten. Zij droeg een zonnebril, die had ze in het haar gestoken. Hij deed het wagentje op slot, nadat hij uitgestapt was. Van vee zou dus geen sprake zijn. Hoogstens een pony voor het kind. Meer zou er niet van komen. Van maaien evenmin. Ik zag de woelmuizen al scharrelen in het hoge gras, op weg om mijn andijvie op te vreten. Toch trokken ze me wel. Ik had het idee dat die mij veel vertier konden gaan geven. Ik zorgde daarom dat ik wat te doen had op het erf zodra ze weer naar buiten kwamen.
Van Wiesenberg, zei hij en stak zijn hand uit.
Aangenaam, zei ik en boog mijn hoofd, iets waar ik bij de burgemeester ook wel last van heb en wat ik maar niet af kan leren. Daarna gaf ik zijn vrouw een hand. Lisa, zei die. Maar niet zoals je het opschrijft, ze zei: Laisa. Het kind had ook een naam.
Goed weer, zei ik en zweeg. Zodat zij mij wat vragen konden als zij wilden.
Dat deden ze ook wel, maar het was heel wat anders dan ik had willen weten als ik in hun plaats geweest was.
Het is hier schitterend, zei Laisa. Bevalt het wonen u hier?
Ik wist niet zo gauw wat ik daarop moest zeggen. Ik woon hier al mijn leven lang. Dan kan je moeilijk van bevallen spreken. Ik zei dus ja.
Dus u bevalt het wel, zei ze nadenkend.
Er is veel ongedierte, zei ik. En ik wees ze de moestuin aan. Ze gaf geen antwoord, dus zo stonden we een tijdje.
Vindt u het aan te raden, vroeg hij.
Dat hangt er helemaal vanaf, wat ie ervoor vraagt. Ik keek eens om me heen. Ik was wel benieuwd hoeveel hij er opgelegd had nou het om vreemden ging. Maar ook stond ik nog steeds over dat schitterend na te denken. Het land hóórt namelijk bij mij. En ook mezelf zou ik niet gauw zo noemen. Toen keek ik weer eens op en zag dat ze nog steeds stonden te wachten. Het kind was naar het hek gelopen en wees de schapen aan. Apen, zei het. Het had zijn vingers in zijn mond.
«Il y a dans notre vie des matins privilégiés où l'avertissement nous parvient, où dès l'éveil résonne pour nous, à travers une flânerie désuvrée qui se prolonge, une note plus grave, comme on s'attarde, le cur brouillé, à manier un à un les objets familiers de sa chambre à l'instant d'un grand départ. Quelque chose comme une alerte lointaine se glisse jusqu'à nous dans ce vide clair du matin plus rempli de présages que les songes; c'est peut-être le bruit d'un pas isolé sur le pavé des rues, ou le premier cri d'un oiseau parvenu faiblement à travers le dernier sommeil; mais ce bruit de pas éveille dans l'âme une résonance de cathédrale vide, ce cri passe comme sur les espaces du large, et l'oreille se tend dans le silence sur un vide en nous qui soudain n'a pas plus d'écho que la mer. Notre âme s'est purgée de ses rumeur et du brouhaha de foule qui l'habite; une note fondamentale se réjouit en elle qui en éveille l'exacte capacité. Dans la mesure intime de la vie qui nous est rendue, nous renaissons à notre force et à notre joie, mais parfois cette note est grave et nous surprend comme le pas d'un promeneur qui fait résonner une caverne: c'est qu'une brèche s'est ouverte pendant notre sommeil, qu'une paroi nouvelle s'est effondrée sous la poussée de nos songes, et qu'il nous faudra vivre maintenant pour de longs jours comme dans une chambre familière dont la porte battrait inopinément sur une grotte.»
Julien Gracq (27 juli 1910 22 december 2007)
De Britse dichter en schrijver Hilaire Belloc werd geboren te St-Cloud op 27 juli 1870. Zijne moeder was een Engelsche en keerde na vader's dood, met hem naar Engeland terug. Een der voorvaderen van Bellocs moeder vocht als officier te Fontenay, vier ooms van zijn vader waren generaals onder Napoleon. Als leerling van de Birmingham Oratory onderging hij den invloed van Kardinaal Neurman. Hij voldeed aan zijn militaire plichten in Frankrijk en kwam terug om in Oxford te studeren. Hij begon als schrijver met kinderboeken. Vervolgens gaf hij monografieën van Danton en Robespierre uit en publiceerde hij zijn ironische roman Emanuel Burden.Zijn studies bundelde hij onder de titel: On Nothing, On Anything, On, Romans: Mr Clutterbuch's election, A change in the Cabinet, The Mercy of Allah,
Uit:Cranmer
For the genius of Cranmer in this supreme art of his---the fashioning of ryhthmic English prose---was not of that spontaneous kind which produces great sentences or pages in flashes, as it were, unplanned, surging up of themselves in the midst of lesser matter; he was not among prose writers what such men as Shakespeare or Ronsard are among the poets---voluminous, uneven, and without conscious effort compelled to produce splendours in a process of which they are themselves not aware. He was, on the contrary, a jeweller in prose, a man who sat down deliberately to write in a particular way when there was need or opportunity for it, but who, on general occasions, would write as might any other man. We have a great mass of what he did, in long letters to [Anne] Boleyn, to the King and to [Thomas] Cromwell, careful arguments transcribed at length in his disputations, as in the famous one with [Bishop Stephen] Gardiner on the Real Presence; it is always scholar's work, careful and lucid. But when he sits down to produce a special effect all changes. He begins to carve with skill and in the hardest material. He is absorbed in a particular task, creative, highly conscious, and to his sense of beauty vastly satisfactory. . . .
He was not of those whom a fountain of creation fills and who declaim, as it were, great matter. His art was of the kind which must work very slowly and in secret, isolated; his sentences when he desired to produce his effect must be perfected in detail, polished, lingered over, rearranged, until they had become so that one could them with the finger-nail and find no roughness.
The old man went to the opening in the tower and leaned on the banister. In the darkness below, around the church, he made out the village cemetery in which the old crosses with their outstretched arms seemed to protect the ill-kept graves. Over these bowed here and there a few leafless birch trees. The aromatic odor of young buds, wafted to Mikheyich from below, brought with it a feeling of the melancholy of eternal sleep.
Where would he be a year hence? Would he again climb to this height, beneath the brass bell to awaken the slumbering night with its metallic peal, or would he be lying in a dark corner of the graveyard, under a cross? God knows! He was prepared; in the meantime God granted him the happiness of greeting the holiday once more.
Glory be to God! His lips whispered the customary formula as his eyes looked up to the heaven bright with a million twinkling stars and made the sign of the cross.
Mikheyich, ay, Mikheyich! called out to him the tremulous voice of an old man. The aged sexton gazed up at the belfry, shading his unsteady, tear-dimmed eyes with his hand, trying to see Mikheyich.
What do you want? Here I am, replied the bell-ringer, looking down from the belfry. Cant you see me?
No, I cant. It must be time to ring. What do you say?
Both looked at the stars. Myriads of Gods lights twinkled on high. The fiery Wagoner was above them. Mikheyich meditated.
No, not yet a while. I know when.
Indeed he knew. He did not need a watch. Gods stars would tell him when. Heaven and earth, the white cloud gently floating in the sky, the dark forest with its indistinct murmur and the rippling of the stream enveloped by the darknessall that was familiar to him, part of him. Not in vain had he spent his life here.
Vladimir Korolenko (27 juli 1853 25 december 1921)
De Engelstalige schrijver Lafcadio Hearn werd geboren op 27 juli 1850 op het Griekse eiland Lefkada. Hij was van Iers-Griekse afstamming. In 1863 werd hij naar een school in Engeland gestuurd voor zijn opleiding. In 1869 betaalde een oudtante voor hem de reis naar de VS. Hij werkte in Cincinnati in een drukkerij, waar hij met het werk van Gustave Flaubert en Charles Baudelaire in aanraking kwam. In 1874 ging hij als journalist werken in New Orleans en begon hij ook uit het Frans en het Spaans te vertalen. In 1890 vertrok hij naar Japan. Hij werkte er als leraar, trouwde met een Japanse en kreeg in 1896 een leerstoel aan de Keizerlijke Universiteit van Tokyo. Lafcadio is vooral bekend geworden met zijn boeken over Japan
Uit: Glimpses of Unfamiliar Japan
It is with the delicious surprise of the first journey through Japanese streetsunable to make ones kuruma-runner understand anything but gestures, frantic gestures to roll on anywhere, everywhere, since all is unspeakably pleasurable and newthat one first receives the real sensation of being in the Orient, in this Far East so much read of, so long dreamed of, yet, as the eyes bear witness, heretofore all unknown. There is a romance even in the first full consciousness of this rather commonplace fact; but for me this consciousness is transfigured inexpressibly by the divine beauty of the day. There is some charm unutterable in the morning air, cool with the coolness of Japanese spring and wind-waves from the snowy cone of Fuji; a charm perhaps due rather to softest lucidity than to any positive tonean atmospheric limpidity, extraordinary, with only a suggestion of blue in it, through which the most distant objects appear focused with amazing sharpness. The sun is only pleasantly warm; the jinrikisha, or kuruma, is the most cosy little vehicle imaginable; and the street-vistas, as seen above the dancing white mushroom-shaped hat of my sandaled runner, have an allurement of which I fancy that I could never weary.
Elfish everything seems; for everything as well as everybody is small, and queer, and mysterious: the little houses under their blue roofs, the little shop-fronts hung with blue, and the smiling little people in their blue costumes. The illusion is only broken by the occasional passing of a tall foreigner, and by divers shop-signs bearing announcements in absurd attempts at English. Nevertheless, such discords only serve to emphasize reality; they never materially lessen the fascination of the funny little streets.
'Born into the rain,' Aldous Huxley told the New York Herald Tribune in 1952, 'I have always felt a powerful craving for light.' Huxley had in mind his lifelong struggle with defective eyesight, which sent him first to the Mediterranean and then to Southern California. But the wider metaphor is irresistible. His life was a constant search for light, for understanding, of himself and his fellow men and women in the twentieth century. This intellectual ambition -- not unknown but rare in English novelists -- sent him far beyond the confines of prose fiction into history, philosophy, science, politics, mysticism, psychic exploration. He offered as his personal motto the legend hung around the neck of a ragged scarecrow of a man in a painting by Goya: aun aprendo. I am still learning. Grandson of the great Victorian scientist Thomas Henry Huxley -- 'Darwin's bulldog' -- he had a lifelong passion for truth, artistic and scientific. His field of interest, declared Isaiah Berlin after his death, was nothing less than 'the condition of men in the twentieth century'.
Like an eighteenth century philosophe, a modern Voltaire -- though in truth he found that historical epoch lacking in depth and resonance -- he took the whole world as his province, and like those urbane thinkers he did it with consummate clarity and grace, was frequently iconoclastic, and struck many of his contemporaries in the early decades of the twentieth century as a liberator and a herald of the modern age of secular enlightenment and scientific progress. He was also an often disturbingly accurate prophet who became steadily more disillusioned with the uses to which science was being put in his time.
Die avond, waarop alles in een nieuw licht kwam te staan, zou ik zoals alle donderdagen eigenlijk dineren met mijnheer Jamieson, een groothandelaar in huiden en tabak, en misschien daarna samen wat gaan dansen. Alleen omdat zijn jicht hem overvallen had en de goede man moest afzeggen, besloot ik mijn loge in de opera op te zoeken. Begrijp me niet verkeerd, ik heb altijd sober geleefd. Vanaf het moment dat het onheil toesloeg en ik door het leven werd voortgejaagd was ik spaarzaam. Ik moest wel, omdat ik lange tijd niet wist wat de volgende dag mij zou brengen. Of ik te eten zou hebben. Of er voor mij zou worden gezorgd. Of ik aangevallen zou worden en verder opgejaagd. Ook toen ik dan uiteindelijk in Amsterdam een zekere positie had verworven heb ik mij nooit meer aangemeten dan de uitdossing die de kringen waarin ik verkeerde van mij verwachtten en natuurlijk zaken die ik nodig had voor de uitoefening van mijn vak. Buitenissigheden heb ik mij nooit veroorloofd. Ik heb er ook niet naar getaald. Dit stond ik mijzelf de laatste jaren echter wel toe: een vaste logeplaats in de Franse schouwburg aan de Overtoom, die ik bezocht zodra ik mij daarvoor vrij kon maken. Daarheen was ik die avond, half oktober, dus op weg. Ik had zoals ik gewend was een bootsman met een kleine, maar propere sloep gehuurd. Het was kil. De kou op de grachten is in Amsterdam anders dan in Venetië. Hij begint maanden vroeger, dringt het lichaam sneller en scherper binnen en nestelt zich eerder in de botten dan in de longen. Toch ga ik liever met de boot dan met een rijtuig. De mensen op de kade slaan geen acht op wie voorbijvaart. Zij gaan op in hun gesprekken.
Arthur Japin (Haarlem, 26 juli 1956)
De Vlaamse schrijfster Anne Provoost werd geboren in Poperinge op 26 juli 1964. Provoost groeide op in Woesten, in de Belgische Westhoek. Ze begon met schrijven toen ze vier was. Omdat ze toen technisch nog niet kon schrijven, dicteerde ze verhalen aan haar moeder. Later schreef ze boeken die ze zelf illustreerde. Toen ze literatuur ging studeren aan de universiteit in Kortrijk en Leuven, nam ze zich voor om niet meer te schrijven. Toen ze tijdens haar laatste jaar Germaanse Talen ziek in bed lag, schreef ze een verhaal. Tot haar grote verbazing won ze daarmee een wedstrijd. Anne Provoost schrijft gelaagde actuele en historische romans. Bekende titels van haar hand zijn: De roos en het zwijn, De arkvaarders, In de zon kijken en Beminde ongelovigen. Haar boeken kregen talrijke prijzen en werden herhaaldelijk vertaald. Haar roman Vallen werd in 2001 verfilmd door Hans Herbots.
Uit: De roos en het zwijn
Ik was aan het melken toen ik de hoeven van een vijftiental paarden op het pad hoorde. Het was schemerdonker, en wat opviel waren de walmende fakkels van ricinushout die de ruiters droegen, waardoor hun gezicht er grimmig en hun wapenuitrusting er vervaarlijk uitzagen. Ter hoogte van het huis van Orlinde hielden ze stil. Ze bleven een ogenblik staan beraadslagen en wezen naar het raampje van waaruit Orlinde ongetwijfeld stond te kijken. Op een teken van de eerste ruiter gaven ze hun paard de sporen en kwamen in galop in mijn richting. Het schrille geschreeuw en het licht van de fakkels deden de koe schrikachtig trappelen en met haar poten slaan, en in een snelle reflex schoof ik de halfvolle emmer melk achteruit. Ik liep naar het pad om te zien wat er gebeurde. Ze waren opvallend zwaar bewapend. De eerste die mijn aandacht trok herkende ik ogenblikkelijk aan zijn ronde, bijna aantrekkelijke gezicht waarop een vriendelijkheid lag die in tegenspraak was met de manier waarop hij op zijn paard zat, schreeuwde en er nors probeerde uit te zien. Het was de man die me ooit onder bedreiging met een scherp mes het bos in gesleurd had en gezegd had dat hij gekomen was om heel diep in me te gaan. Over zijn linkeroog droeg hij een donkere lap. Door wat er toen gebeurd was, had ik het gevoel dat ik elk onderdeel van zijn lichaam en elk aspect van zijn karakter kende. Hij was de jongste en de kleinste van het gezelschap, maar duidelijk de gevaarlijkste. Hij was gekwetst, niet alleen in zijn mooie meisjesgezicht, maar ook in zijn ziel, en dat maakte hem fanatiek en vernielzuchtig.
They rose before dawn and stepped out beneath a moonless sky aswarm with stars. Their breath made clouds of the chill air and their boots crunched on the congealed gravel of the motel parking lot. The old station wagon was the only car there, its roof and hood veneered with a dim refracting frost. The boy fixed their skis to the roof while his father stowed their packs then walked around to remove the newspaper pinned by the wipers to the windshield. It was stiff with ice and crackled in his hands as he balled it. Before they climbed into the car they lingered a moment, just stood there listening to the silence and gazing west at the mountains silhouetted by stars. The little town had yet to wake and they drove quietly north along Main Street, past the courthouse and the gas station and the old movie theater, through pale pools of light cast by the street lamps, the car's reflection gliding the darkened windows of the stores. And the sole witness to their leaving was a grizzled dog who stood watch at the edge of town, its head lowered, its eyes ghost-green in the headlights. It was the last day of March and a vestige of plowed snow lay gray along the highway's edge. Heading west across the plains the previous afternoon, there had been a first whisper of green among the bleached grass. Before sunset they had strolled out from the motel along a dirt road and heard a meadowlark whistling as if winter had gone for good.But beyond the rolling ranch land, the Rocky Mountain Front, a wall of ancient limestone a hundred miles long, was still encrusted with white and the boy's father said they would surely still find good spring snow.
In a dentist's operating room on a fine August morning in 1896.Not the usual tiny London den, but the best sitting room of a furnished lodging in a terrace on the sea front at a fashionable watering place.
The operating chair, with a gas pump and cylinder beside it, is half way between the centre of the room and one of the corners.If you look into the room through the window which lights it, you will see the fireplace in the middle of the wall opposite you, with the door beside it to your left; an M.R.C.S. diploma in a frame hung on the chimneypiece; an easy chair covered in black leather on the hearth; a neat stool and bench, with vice, tools, and a mortar and pestle in the corner to the right.
Near this bench stands a slender machine like a whip provided with a stand, a pedal, and an exaggerated winch. Recognising this as a dental drill, you shudder and look away to your left, where you can see another window, underneath which stands a writing table, with a blotter and a diary on it, and a chair. Next the writing table, towards the door, is a leather covered sofa. The opposite wall, close on your right, is occupied mostly by a bookcase. The operating chair is under your nose, facing you, with the cabinet of instruments handy to it on your left.
You observe that the professional furniture and apparatus are new, and that the wall paper, designed, with the taste of an undertaker, in festoons and urns, the carpet with its symmetrical plans of rich, cabbagy nosegays, the glass gasalier with lustres; the ornamental gilt rimmed blue candlesticks on the ends of the mantelshelf, also glass-draped with lustres, and the ormolu clock under a glass-cover in the middle between them, its uselessness emphasized by a cheap American clock disrespectfully placed beside it and now indicating 12 o'clock noon, all combine with the black marble which gives the fireplace the air of a miniature family vault, to suggest early Victorian commercial respectability, belief in money, Bible fetichism, fear of hell always at war with fear of poverty, instinctive horror of the passionate character of art, love and Roman Catholic religion, and all the first fruits of plutocracy in the early generations of the industrial revolution.
George Bernard Shaw (26 juli 1856 2 november 1950)
Nous allions lui rendre visite à l'improviste, un matin, un soir, juste pour nous assurer qu'il était bien là. Sans même nous concerter, nous obéissions à un rituel immuable. Nous le reconnaissions de loin, dominant de toute sa masse l'entrelacs tortueux des pins, et nous marchions vers lui, soudain silencieux, délivrés du bruit du monde. La jeune femme s'approchait la première, elle souriait un peu, s'assurait que personne ne risquait de la surprendre, puis très vite, elle étreignait l'arbre de tout son corps, les bras ouverts en serrant le tronc énorme, la tête contre l'écorce, les yeux clos. Je faisais mine de m'impatienter, je me moquais doucement de cette étrange façon de saluer notre ami, de le séduire, mais quand elle se retournait, je lisais dans son regard le bonheur qu'elle venait de vivre. Elle avait entendu, me disait-elle, battre le coeur de l'arbre, elle avait senti sous ses doigts la sève lente qui montait, qui lui communiquait de sa force.
La jeune femme rayonnait, elle voulait que je suive son exemple, et moi, si pudibond, je m'enhardissais, et j'effleurais d'une main furtive cette monstrueuse patte posée là pour toujours sur la pelouse.
C'était un soir, c'était un matin, et depuis tant d'années. Pourquoi a-t-il fallu qu'une tempête s'interpose entre l'arbre et nous, que la foudre le blesse, que se réveillent les mauvais démons? Nous n'avons pas cédé, l'arbre est intact dans notre mémoire. C'est à nous, maintenant, qu'il appartient de veiller sur lui, de l'enraciner dans ce temps que nous inventons ensemble. »
The core of the book was a recit by Menalque, one not far different from a recit Gide might have given after his African rebirth.... This recit contains the essence of the "tidings" of Les Nourritures. First a negative doctrine: flee families, rules, stability. Gide himself suffered so much from "snug homes" that he harped on its dangers all his life. Then a positive doctrine: one must seek adventure, excess, fervor; one should loathe the lukewarm, security, all tempered feelings. "Not affection, Nathanael: love ..." Meaning not a shallow feeling based on nothing perhaps but tastes in common, but a feeling into which one throws oneself wholly and forgets oneself. Love is dangerous, but that is yet another reason for loving, even if it means risking one's happiness, especially if it means losing one's happiness. For happiness makes man less. "Descend to the bottom of the pit if you want to see the stars." Gide insists on this idea that there is no salvation in contented satisfaction with oneself, an idea he shares with both a number of great Christians and with Blake: "Unhappiness exaults, happiness slackens." Gide ends a letter to an amie with this curious formula: "Adieu, dear friend, may God ration your happiness!"
The bird fluttered. With his good hand Rhayader spread on of its immense white pinions. The end was beautifully tipped with black. Rhayader looked and marvelled, and said: Child: where did you find it? In t marsh, sir, where fowlers had been. What what is it, sir? Its a snow goose from Canada. But how in all heaven came it here? The name seemed to mean nothing to the little girl. Her deep violet eyes, shining out of the dirt on her thin face, were fixed with concern on the injured bird. She said: Can ee heal it, sir? Yes, yes, said Rhayader. We will try. Come, you shall help me. There were scissors and bandages and splints on a shelf, and he was marvelously deft, even with the rooked claw that managed to hold things. He said: Ah, she has been shot, poor thing. Her leg is broken, and the wing tip! but not badly. See, we will clip her primaries, so that we can bandage it, but in the spring the feathers will grow and she will be able to fly again. Well bandage it close to her body, so that she cannot move it until it has set, and then make a splint for the poor leg. Her fears forgotten, the child watched, fascinated, as he worked, and all the more so because while he fixed a fine splint to the shattered leg he told her the most wonderful story.
De Duitse schrijver en journalist Hans Bergel werd geboren op 26 juli 1925 inRâşnov (Duits:Rosenau), Siebenbürgen ofwel Transsylvanië, Roemenië. Zie ook mijn blog van 26 juli 2007.
Uit: Wenn die Adler kommen
Wenn der Passwind von Fundata herab ins Hochland gegen Rosenau hin um Türme und Mauern strich, sei die Stunde der Geistergeschichten oben auf dem Schloss gekommen, erzählte sich das Volk - im übrigen sei hier festgehalten, dass der Ire Bram Stoker zwar behauptet, sein Romanheld Jonathan Harker habe sich durch das nordsiebenbürgische Hochland geradewegs ostwärts über die Stadt Bistritz dem Schloss des Grafen Dracula im Bargau-Pass genähert. Doch das ist freie Erfindung des Dubliners. Denn der einzige Mächtige dieser Landstriche, dessen Namen je mit dem Teufel - mit "dracul" wie dieser im Rumänischen heißt - in Verbindung zu bringen ist, war Vlald der Pfähler. Von 1456 bis 1462 Herrscher der Walachei in der Donautiefebene, hielt er sich nachweislich niemals in den Ostkarpaten auf. Hingegen tat er es in den Südkarpaten, eben auf Schloss Törzburg, wo er mit seinem Gefolge inmitten bei lebendigem Leibe auf Pfähle gespießten schwangerer Frauen und Kinder zechte und so zu einer der fragwürdigsten Kultfiguren des westeuropäischen Literaturpublikums wurde. Bram Stoker gehört damit zu jenen Landfremden, die bis in unsere Tage herauf mit schludrigen Nachforschungen Durcheinander in das Bild bringen, das die Welt draußen von diesem Siebenbürgen hat. Hätte sich sonst denn die geschiedene Helena an den Sommerabenden auf dem nahe am Königstein gelegenen Schloss so köstlich amüsiert?
with nights penetration; trees stand like dead memorials
but in Karet, yes, KaretCemetery my future locale there, the wind howls, too
I put my room in order, and myself as well, in the chance that you might come
and I may once again unleash a new story for you;
but now its only my hands that move, emptily
my body is still and alone, as frozen stories and events pass by
Chairil Anwar (26 juli 1922 28 april 1949)
Onafhankelijk van geboortedata:
De Duitse dichter en schrijver Markus Breidenich werd geboren in Düren in 1972. Hij studeerde natuurkunde en wiskunde in Aken. Hij promoveerde in de theoretische natuurkunde aan het Max-Planck-Institut in Potsdam. Breidenich publiceerde in tijdschriften (o.a. Krautgarten, Poetenladen (Magazin), lauter niemand, außer.dem, macondo) en in bloemlezingen. In 2009 verscheen zijn bundel "Das Pochen der Echolote. Hij woont en werkt in München.
Ko k o n
Von Glück sagen konnten wir nur. Dass es morgens war. Unter Federn. Auf Schattengewächse gefallen. Ein
Vorhangblau. An Lamellen vorüber die Hinterhofsonne. In Vogel- nestern und Weinblattmauern. Ein
Hängen an Steppdeckengrün. An Schaumstoff. Gehäutetem Hüllenlos- leben. Zur Pfirsichblüte. Matratzen mit
weichen Kernen befüllt. Wir. Waren Drachenbaum liebende Palmwedel- hüter. In Bettlakenhöhlen zu Haus.
Als der Blitzkrieg über London begann, einige Monate nach Dünkirchen, im gefährlichsten Zeitpunkt der englischen Geschichte, erlebte ich in seinem Hause eine Party, die mir vor Augen bliebe, auch wenn ich fünfhundert Jahre danach noch am Leben wäre. Sein Haus war höher als die meisten in Downshire Hill. Es hatte drei Stockwerke, die meisten andern nur zwei. Es war aber schmal wie die andern alle. In jedem Stock waren höchstens ein oder zwei Zimmer. Sie waren von Menschen erfüllt, die tranken und tanzten. Sie standen mit den Gläsern in der Hand da, wie es hier Sitte war, aber mit ausdrucksvollen Gesichtern, was hier gegen die Sitte ging. Es waren manche junge Offiziere in Uniform darunter, lebhaft, ja beinah lebenslustig, von lauten Sätzen überquellend, die man gehört hätte, wenn sie in der Musik nicht untergegangen wären. Die Tanzenden, besonders die Frauen, hatten etwas Aufgerissenes und genossen ihre Bewegungen wie die des Partners. Die Atmosphäre war dicht und heiß, und niemand kümmerte sich darum, daß man Bomben-Einschläge hörte, eine furchtlose und dabei sehr lebendige Gesellschaft. Ich hatte im obersten Stock begonnen, ich traute kaum meinen Augen und ich ging in den zweiten hinunter und traute ihnen noch weniger. Jeder Raum schien feuriger als der, in dem man sich vorher umgetan hatte. In den tieferen Räumen sonderte man sich etwas mehr ab, Pärchen saßen und hielten einander umarmt, die Musik durchdrang uns heiß von oben bis unten, man gab sich mit Umarmungen und Küssen zufrieden, nichts wirkte lasziv, im Basement, wie man hier das Untergeschoß nannte, geschah das Erstaunlichste. Die Türe nach außen wurde aufgerissen, Männer in Feuerwehrhelmen griffen nach Kübeln mit Sand, die sie im Schweiß ihres Angesichts in größter Geschwindigkeit hinaustrugen. Sie achteten auf nichts, das sie im Raum vor sich sahen, in ihrer Eile, die brennenden Häuser in der Nachbarschaft zu schützen, griffen sie wie blind nach den sandgefüllten Kübeln.
Das Heu liegt tot am Wege, Wir gingen ohne zu sehen, Und Amselsang im Gehege, Wir hörten es kaum im Gehen.
Wir waren still wie Erde, Wie zwei, die man begraben; Unsere Seelen mit dunkler Gebärde Durchzogen den Himmel wie Raben.
Die Luft ist voll Kommen und Gehen
Die blühenden blauen Kornraden, Sie fielen mit den Ähren; Das Korn liegt still in Schwaden Im Sonnenschein, im schweren.
Kaum ein paar kurze Wochen Sind die Felder glühend zu sehen; Gleich muß die Sense dann pochen, Und Stoppeln bleiben kalt stehen.
Wenn Augenblicke erwarmen, Fühlt ihren Atem kaum wehen, Da entsinken sie schon unsern Armen - Die Luft ist voll Kommen und Gehen.
Die Mittagsstund'
Im Zimmer, im trägen und stummen, Hör' ich die Mittagsstund' summen, Als gurrt eine Taube im Kropfe, Als kocht man den Sommer im Topfe. Und ferner Sommer Gespenster Besuchen Dich glühend am Fenster, Und manch' einer möchte gern bleiben Und hängt sich verliebt an die Scheiben. Von Sommer, die heiß hereinlugen, Kracht's Fensterbrett laut in den Fugen; Und auch eine Fliege, die brummt, Die alle Sommer schon summt, Sie singt von der Wollust ohn' Ruh' Und von allen Sommern dazu.
Max Dauthendey (25 juli 1867 29 augustus 1918)
De Macedonische dichter Jovica Tasevski Eternijan werd geboren op 25 juli 1976 in Skopje. In zijn geboortestad studeerde hij ook algemene en vergelijkende literatuurwetenschap. Tasevski Eternijan werkt in de Nationale Universiteitsbibliotheek. Behalve gedichten schrijft hij ook kritieken en is hij als vertaler werkzaam.
HERE WE ARE
We crumble the night on a golden plate and spatter the milky rhythm of the spirit Shall we find it Shall we remove the root
The moon peers at us The sticky strands tie our frail arteries in a knot
Bitter are the shadows of the barbarian key when the sieve that bears us decays This dark onrush will not settle in our nucleus We rage!
Vertaald door Marija Girevska
Jovica Tasevski Eternijan (Skopje, 25 juli 1976)
Zwischen den Bildbänden stieß ich auf einen abgestoßenen Lederrücken mit kaum leserlicher Goldschrift: Die Inseln damals und heute. Das Heute war lange her, auf den neueren Inselfotos hatten die Autos noch gerundete Kühlerhauben, und Eselskarren verstopften die schlammigen Dorfstraßen, aber vielleicht ist es ja dort immer noch so, dachte ich, blätterte zurück und kam zu den älteren Aufnahmen, bräunlichen, leicht verwischten Bildern, auf denen sich Leute mit strengen Mienen zu ordentlichen Grüppchen aufgestellt hatten. Manche hielten feuchte Fische in die Kamera, andere hatten Ziegen oder Schafe neben sich in die Reihe gezerrt und legten ihre Hände besitzergreifend auf Tierhälse und Hörner. Einer hielt eine Art sperrigen Dudelsack mit krummen Pfeifen unter dem Ellbogen. Die Kinder waren glattgebürstet und hatten eckige Köpfe. Ich wendete langsam die Seiten um, nicht ganz bei der Sache, weil gerade die Klimaanlage der Schule anfing zu brausen, wie immer um Viertel nach vier, als mich von einer halb herausgelösten Seite ein Kind direkt anschaute. Es hatte weit aufgerissene Augen, Grübchen in den Backen, obwohl es nicht lächelte, und geradegewachsene Augenbrauen, die sich über seiner Nase trafen, noch nie hatte ich bei einem Kind solche Augenbrauen gesehen. Die Augen schaute ich mir genauer an, beugte mich dicht über das wolkige Papier, bis sich der beharrliche, versunkene Blick auflöste in Kratzer und Punkte. So will ich auch aussehen, dachte ich und zog meine Augenbrauen zusammen, aber sie berührten sich nicht. Der macht, was er will.
Hoewel de POD en de BS ons met rust laten, er vindt zelfs geen huiszoeking plaats, duiken we zekerheidshalve in ons eigen huis onder. We mogen volgens ons angstige moeder geen slapende honden wakker maken en dus moet de indruk gewekt worden gewekt alsof Potgieterlaan 7 niet meer bewoond is. Slechts het hatelijke plakkaat op het voorkamerraam ontbreekt. s Avonds maken we geen licht, niet in de eetkamer laat staan in de voorkamer, niet in de gang, niet in de slaapkamers, en we lopen op kousenvoeten door het huis. Buiten spelen doen we al helemaal niet meer. We leven, hokken met ons vieren wekenlang in de keuken, op een gerafelde, mossige mat van drie bij drie meter, tussen het aanrecht en de keukentafel, waaraan we eten en spelen. Op het aanrecht staan twee petroleumstellen die zon stinkende walm verspreiden dat je ogen gaan tranen, maar mijn moeder kookt sowieso nauwelijks. Een enkele keer warmt ze een blik meat and vegetables op, lekkere brokken vlees met aardappelen en groente, hetzelfde voedsel dat de bevrijders eten. Heel vaak moeten Henri en ik met een aluminium pan zonder handvatten, die zijn afgebroken, naar Ons Gebouw aan de Havenstraat, naar de gaarkeuken. We hoeven er niet meer in de rij te staan, zoals in de laatste weken van de oorlog. Wie nu nog naar de gaarkeuken komt, is arm en verdacht. Normale mensen koken, zo goed en zo kwaad als het gaat, hun eigen potje.
Ein Bettelkind schleicht durch die Gassen- Der Markt lässt seine Wunder sehn: Lichtbäumchen, Spielzeug, bunte Massen. Das Kind blieb traumverloren stehn.
Aufseufzt die Brust, die leidgepresste, Die Wimpern sinken tränenschwer. Ein freudlos Kind am Weihnachtsfeste- Ich weiß kein Leid, das tiefer wär.
Im Prunksaal gleißt beim Kerzenscheine Der Gaben köstliches Gemisch, Und eine reichgeputzte Kleine Streicht gähnend um den Weihnachtstisch.
Das Schönste hat sie längst, das Beste, Ihr Herz ist satt und wünscht nichts mehr. Ein freudlos Kind am Weihnachtsfeste- Ich weiß kein Leid, das tiefer wär.
Doch gälts in Wahrheit zu entscheiden, Wer des Erbarmens Preis verdient- Ich spräch: Das ärmste von euch beiden Bist du, du armes reiches Kind
Ottokar Kernstock (25 juli 1848 5 november 1928)
Standbeeld in Vorau
Onafhankelijk van geboortedata:
De Duitse dichteres en schrijfster Angela Kreuz werd geborenin Ingolstadt in 1969. Zij studeerde filosofie en psychologie in Dresden en Konstanz. Werk van haar verscheen in literaire tijdschriften en bloemlezingen. Zij schrijft gedichten, verhalen, short stories en romans. Zij debuteerde in 2003 met Der Engländer und weitere kurzgefasste Geschichten. In 2005 verscheen lyrische städtereisen, in 2007 haar debuutroman Warunee.
Uit: Ik Claudius (Vertaald door Lodewijck W. van Savoijen)
Ik, Tiberius Claudius Drusus Nero Germanicus enzovoort (want ik zal u niet direct met mijn complete arsenaal van titels vervelen), die ooit, en nog niet eens zo lang geleden, bij mijn vrienden, verwanten en kennissen bekendstond als Claudius de dwaas, Claudius de stotteraar, Clau-Clau-Claudius of als het meezat arme oom Claudius, stel hier mijn eigenaardige levensgeschiedenis te boek vanaf mijn vroegste jeugd tot aan het beslissende moment van verandering, ongeveer acht jaar geleden, waarop ik als eendenvijftigjarige plotseling verzeild raakte in wat ik de gouden kooi zal noemen en waaruit ik niet meer heb kunnen ontsnappen.
Dit is beslist niet mijn eerste boek. Integendeel; literatuur, en in het bijzonder de geschiedschrijving die ik hier in Rome als jongeman onder de beste hedendaagse meesters heb gestudeerd vormde tot aan het moment van de verandering gedurende meer dan vijfendertig jaar mijn enige professie. Mijn lezers hoeven zich dan ook niet te verbazen over mijn breedvoerige stijl: het is inderdaad Claudius zelf die dit boek schrijft, niet een van zijn secretarissen en ook niet zon professionele kroniekschrijver die bekende personen plegen aan te stellen om hun overpeinzingen te communiceren in de hoop dat de zwierige schrijftrant de schraalheid van hun ideeën compenseert en vleiende woorden onvolkomenheden wegpoetsen.
In dit werk, dat zweer ik bij alle goden, ben ik mijn eigen secretaris en mijn eigen biograaf: ik schrijf dit met mijn eigen hand, en welke gunst zou ik van mezelf hopen te verweven met mooipraterij? Ik kan hier overigens nog aan toevoegen dat dit niet de eerste levensgeschiedenis is die ik op schrift stel. Ik heb er al eerder een gemaakt, in acht delen, als een bijdrage aan het stadsarchief. Het was een saai boekwerk en uitsluitend geschreven om te voldoen aan verzoeken uit het volk. Zelf hecht ik er weinig waarde aan. Om eerlijk te zijn, was ik tijdens het schrijven ervan, twee jaar geleden, erg druk met andere zaken.
Three days after the funeral I was still in a daze. Steeped in a sadness so great I could barely cry, shuffling softly in gentle drowsiness, I pulled my futon into the deathly silent, gleaming kitchen. Wrapped in a blanket, like Linus, I slept. The hum of the refrigerator kept me from thinking of my loneliness. There, the long night came on in perfect peace, and morning came.
But ... I just wanted to sleep under the stars.
I wanted to wake up in the morning light.
Aside from that, I just drifted, listless.
However! I couldn't exist like that. Reality is wonderful.
I thought of the money my grandmother had left me-just enough. The place was too big, too expensive, for one person. I had to look for another apartment. There was no way around it. I thumbed through the listings, but when I saw so many places all the same lined up like that, it made my head swim. Moving takes a lot of time and trouble. It takes energy.
I had no strength; my joints ached from sleeping in the kitchen day and night. When I realized how much effort moving would require-I'd have to pull myself together and go look at places. Move my stuff. Get a phone installed-I lay around instead, sleeping, in despair. It was then that a miracle, a godsend, came calling one afternoon. I remember it well.
Dingdong. Suddenly the doorbell rang.
It was a somewhat cloudy spring afternoon. I was intently involved in tying up old magazines with string while glancing at the apartment listings with half an eye but no interest, wondering how I was going to move. Flustered, looking like I'd just gotten out of bed, I ran out and without thinking undid the latch and opened the door. Thank god it wasn't a robber. There stood Yuichi Tanabe.
"Thank you for your help the other day," I said. He was a nice young man, a year younger than me, who had helped out a lot at the funeral. I think he'd said he went to the same university I did. I was taking time off.
Banana Yoshimoto (Tokyo, 24 juli 1964)
De Duitse schrijfster Rosemarie Schuder werd geboren op 24 juli 1928 in Jena. Na haar gymnasiumopleiding werkte zij als freelance journaliste. Tegenwoordig woont zij als zelfstandig schrijfster in Berlijn. Zij schrijft voornamelijk historische romans, zoals bijvoorbeeld over Paracelsus, Johannes Kepler en Michelangelo. In 1958 ontving zij de Heinrich Mann prijs en in 1969, 1978 en 1988 de Nationale Prijs van de DDR.
Uit: In der Mühle des Teufels
Noch am frühen Morgen waren sie bereit gewesen, heranzustürmen gegen das Schloß. Aber der lange Tag mit dem Streit, dem Hunger, dem Gestank, dem Durst, der Ungewißheit, ob die im Schloß ausbrechen würden, hatte sie müde gemacht. Die meisten von ihnen waren Bauern, sie waren eine strenge Tagesregel gewohnt. Jetzt, da sie keinen schnellen Erfolg sahen, wünschten sie, sie wären zu Hause. Der Befehl, einen Graben auszuheben, erschien ihnen sinnlos. Vor Einbruch der Dunkelheit gingen unter den Belagerern Flugblätter von Hand zu Hand. Wer nicht lesen konnte, dem wurde vorgelesen: "Wer bis in die Morgenstunden des 13. Mai 1625 das Gebiet von Schloß Frankenburg im Umkreis von zwanzig Meilen nicht verlassen hat, wird erschossen. Geht unverzüglich nach Hause! Wer einen Rädelsführer angibt oder ausliefert, kann belohnt werden. Wer glaubt, irgendeine Beschwerde zu haben, kann sie beim Statthalter mündlich oder schriftlich einbringen. Es wird nach Möglichkeit Abhilfe geschaffen. Wer mit einer Waffe außer Haus angetroffen wird, wird erschossen. Sein Besitz wird eingezogen. Gezeichnet Graf Adam von Herbersdorff, Statthalter." Die Anführer versuchten die Nacht über, den Haufen zusammenzuhalten. Sie erklärten, wenn der Feind schon so eine drohende Sprache führe, dann müsse er sehr unsicher sein. Es war weniger die Angst, die ihren Abzug veranlaßte, als die Unzufriedenheit über die ergebnislose Belagerung, die sie, die Bauern, mehr anstrengte und plagte als die Herren Kommissäre im Schlosse. Und auch ihre Uneinigkeit war zu groß. Sie gingen nach Hause in ihre Dörfer. "Kommst du mit, Baumgartner, zum Statthalter? Es heißt, er reitet auf Frankenburg zu, so geh ich ihm entgegen.
Rosemarie Schuder (Jena,24 juli 1928)
De Japanse schrijver Junichirō Tanizaki werd geboren in Tokio op 24 juli 1886. Tanizaki kwam uit een welgestelde familie van zakenlieden uit het stadsdeel Nihonbashi in Tokio. Zijn vader was eigenaar van een drukkerij die door zijn grootvader was opgericht. In zijn Yosho jidai ("Kinderjaren", 1956) schrijft Tanizaki dat hij een zorgeloze jeugd heeft gehad. Tanizaki studeerde literatuur aan de Keizerlijke Universiteit van Tokio, maar moest in 1911 zijn studie staken bij gebrek aan geld. Tanizaki's literaire carrière begon in 1909. Hij schreef een toneelstuk in één bedrijf dat werd gepubliceerd in een literair tijdschrift dat hij zelf had helpen oprichten. Hij liet zich in deze periode inspireren door het Westen en modernismen. In 1922 verhuisde hij zelfs naar Yokohama, waar een grote groep buitenlanders woonde, woonde korte tijd in een huis in Westerse stijl en leefde als een bohemien.
Tanizaki werd bekend met de publicatie van zijn korte verhaal Shisei ("De tatoeëerder", 1910). In dit verhaal zet de tatoeëerder een reusachtige "prostitueespin" op het lichaam van een mooie jonge vrouw. Daarna krijgt de schoonheid van de vrouw een demonische macht waarbij erotiek wordt gecombineerd met sadomasochisme. Het thema van de femme fatale komt vaker voor in de eerdere werken van Tanizaki, zoals Shonen ("De kinderen", 1911), Himitsu ("Het geheim," 1911) en Akuma ("Duivel", 1912). Tanizaki's andere werk uit de Taishōperiode zijn onder andere de deels biografische werken Shindo (1916) and Oni no men (1916). Tanizak is nog steeds een van de populairste literaire schrijvers in Japan.
Uit: Makioka Sisters (Vertaald door Edward G. Seidensticker)
Would you do this please, Koi-san?"
Seeing in the mirror that Taeko had come up behind her, Sachiko stopped powdering her back and held out the puff to her sister. Her eyes were still on the mirror, appraising the face as if it belonged to someone else. The long under-kimono, pulled high at the throat, stood out stiffly behind to reveal her back and shoulders.
"And where is Yukiko?"
"She is watching Etsuko practice," said Taeko. Both sisters spoke in the quiet, unhurried Osaka dialect. Taeko was the youngest in the family, and in Osaka the youngest girl is always "Koi-san," "small daughter."
They could hear the piano downstairs. Yukiko had finished dressing early, and young Etsuko always wanted someone beside her when she practiced. She never objected when her mother went out, provided that Yukiko was left to keep her company. Today, with her mother and Yukiko and Taeko all dressing to go out, she was rebellious. She very grudgingly gave her permission when they promised that Yukiko at least would start back as soon as the concert was over--it began at two--and would be with Etsuko for dinner.
"Koi-san, we have another prospect for Yukiko."
"Oh?"
The bright puff moved from Sachiko's neck down over her back and shoulders. Sachiko was by no means round-shouldered, and yet the rich, swelling flesh of the neck and back somehow gave a suggestion of a stoop. The warm glow of the skin in the clear autumn sunlight made it hard to believe that she was in her thirties.
"It came through Itani."
"Oh?"
"The man works in an office, M.B. Chemical Industries, Itani says."
"And is he well off?"
"He makes a hundred seventy or eighty yen a month, possibly two hundred fifty with bonuses."