Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
18-07-2013
Karl Vannieuwkerke, Simon Vinkenoog, Steffen Popp, Alicia Steimberg, Jevgeni Jevtoesjenko, Aad Nuis
Bij de Tour de France
Marcel Kittel
Uit: Marcel Kittel (Column uit 2012)
Er zijn een aantal
talen waar ik mijn plan in trek, maar mijn Duits is maar net iets beter dan dat
van Jean-Marie. Op 28 maart van dit jaar had ik weer eens prijs. Marcel Kittel
won in Koksijde de massaspurt aan het eind van de tweede rit in de Driedaagse
van De Panne. Ik had Kittel nog nooit geïnterviewd en wist niet waaraan me te
verwachten. Dat viel goed mee. Een standaardvraag volstond. Voor me zat op een
kleine kruk een frisse, intelligente jongeman die me meer gaf dan ik vroeg.
Kittel is een persoonlijkheid. Dat hij van zich doet spreken in de nasleep van
de Armstrongstorm verbaast me geenszins.
Het maakt me ziek als ik lees dat renners als Alberto
Contador, Samuel Sanchez en Miguel Indurain Armstrong blijven steunen, twitterde de 24-jarige Duitse sprinter
eergisteren. Een volger suggereerde dat het misschien verstandiger zou zijn als
Kittel zijn mond zou houden. Omdat de
geschiedenis leert dat het wielrennen mensen als jij uiteindelijk altijd de rug
toekeert. Nu niet meer. Ik
waag het erop, antwoordde Kittel. De nieuwe generatie wielrenners heeft
ballen en pikt het niet dat de perceptie zich keert tegen iedereen die op een
fiets zit. Thomas De Gendt en Tim Declercq komen met open brieven, Marcel
Kittel maakt zich boos op Twitter. We juichen het toe. Ze moeten Armstrong
afvallen, niet alleen om wille van zijn dopinggebruik maar ook om het
manipulatieve karakter van het systeem dat erachter zat. Voor de rest staan er
op erelijsten tientallen namen die door een x kunnen worden vervangen, zowel in
de klassiekers als in de grote ronden. En ja, ook van landgenoten! Alleen zijn
die nog niet onder ede verhoord.
het kamerlandschap breekt
zich in de broze dingen
van dit 4-dimensionaal bestaan
de doden die ons tevergeefs omringen
zijn hier schoorvoetend langsgegaan
en hebben ons hun kleur gelaten
o vormen die een mens moet haten
o grijze daden in een vreemd beheer
de ruimte door geen kracht meer in te halen
o braque o dwazen die een volkslied zingen
Faits Divers
Je est un autre. Arthur Rimbaud
ik ben een vreemde in eigen bloed
mijn hartslag klopt aan andere deuren
van het schuim der goden herken ik de kleuren
maar het is ik die mij huiveren doe
het zijn de eigen ogen die mij breken
en de stenen
die als ontluikende bloemen
langzaam aan mijn ingewanden groeien
ik ben verdronken in dit drijfzandlied
van waaruit duizend doden smeken:
- in dit naaktlandschapp dat leven heet
drijft doodgezongen de tijd uiteen -
kringen verleden zonder heden
woorden klanken gestamel.
Bloedgang
er is het onderhuids verraad
dat elk verweer aan stukken slaat
mijn verweer -- het geweer
op mijzelf gericht
de eigen klap
in het eigen gezicht
de opgebroken straat
het huis dat aan het water staat
herinnering
aan het foetes-zijn:
de deur intrappen met ogen dicht
en reeds het bankroet van de laatste snik
de laatste adem
het laatste gedicht
Uit:La loca
101 (Vertaald door Phyllis Silverstein)
In the islands, the
water, the climate, something or other, makes everything grow with tremendous
force. By spring, trees of all sizes are completely covered with white wisteria
and lilacs. But that's not enough for those boys. They hang cute little potted
plants along the walls of the house. On Sundays they throw barbecues and invite
Lisanti and a bunch of other gays over for lunch. Afterwards, they play the
guitar and sing, and by six o'clock everyone is parked out on the pier, in
suits and ties, waiting for the launch to take them back. Seeing them so staid
and polite, no one would ever guess that earlier they'd been couples, dancing
in the twilight.
"What do you think, Lisanti," we asked him,
"who can we leave the dog with since they won't let us keep her here in
the apartment." Lisanti said he would ask the watchman Antares, but just
then, Antares got sick and died of cancer. Members of the island's development
committee took up a collection for the widow and children, and Lisanti ended up
with Canela.
The first week was terribly upsetting. I cried all day
thinking that Canela would be unable to bear the separation and change in
lifestyle; but the following Sunday, when we went to the island, we saw that
she was just fine, and best friends with Lisanti's dog. They even went
rat-hunting together. Lisanti cut one up with his mountain knife so they could
share it. Imagine that pooch, the one who slept at the foot of our beds for
five years and ate only grilled meat sliced up and served on a platter; now
she's all over the island, catching rats and eating them raw.
Lisanti's children (because Lisanti had two children, in
spite of everything) became attached to Canela and now they'd never give her
back.
I fell out of love: thats our storys dull
ending,
as flat as life is, as dull as the grave.
Excuse me-Ill break off the string of this love song
and smash the guitar. We have nothing to save.
The puppy is puzzled. Our furry small monster
cant decide why we complicate simple things so-
he whines at your door and I let him enter,
when he scratches at my door, you always go.
Dog, sentimental dog, youll surely go crazy,
running from one to the othe like this-
too young to conceive of an ancient idea:
its ended, done with, over, kaput. Finis.
Get sentimental and we end up by playing
the old melodrama, 'Salvation of Love.'
'Forgiveness, ' we whisper, and hope for an echo;
but nothing returns from the silence above.
Better save love at the very beginning,
avoiding all passionate 'nevers, ' 'forevers; '
we ought to have heard what the train wheels were shouting,
'Do not make promises! ' Promises are levers.
We should have made note of the broken branches,
we should have looked up at the smokey sky,
warning the witless pretensions of lovers-
the greater the hope is, the greater the lie.
True kindness in love means staying quite sober,
weighing each link of the chain you must bear.
Dont promise her heaven-suggest half an acre;
not 'unto death, ' but at least to next year.
And dont keep declaring, 'I love you, I love you.'
That little phrase leads a durable life-
when remembered again in some loveless hereafter,
it can sting like a hornet or stab like a knife.
So-our little dog in all his confusion
turns and returns from door to door.
I wont say 'forgive me' because I have left you;
I ask pardon for one thing: I loved you before.
Jevgeni
Jevtoesjenko (Zima, 18 juli 1933)
Op de cover van Time, april 1962
De Nederlandse
schrijver, criticus en politicus Aad Nuis werd geboren op 18 juli 1933 in
Sliedrecht. Zie ook alle tags voor Aad Nuisop dit blog.
Binnenhof
Het stille hart van wervelwinden
in dit glas water, Nederland,
waar ik mij steeds terug moet vinden
naast dagtoerist en demonstrant.
Bestaat dit echt of zijn wij spoken,
figuren dansend hand in hand,
gedurig in koud vuur ontstoken
door woorden van dor zand?
Ga maar bij dichter, boeren kijken:
hun taal, hun grond, vast in de hand.
Hier blijft de werkelijkheid ontwijken -
net naast de rand.
Toch zoemt en trilt het hier van krachten,
huist hier het hart (meer dan 't verstand)
van wat ik grijnzend hoog blijf achten:
mijn land.
Edwin Winkels, Eelke de Jong, Alie Smeding, James Purdy, Martin R. Dean, Roger Garaudy, Clara Viebig
Bij de Tour de France
Rini Wagtmans
tijdens een afdaling in de Tour de France van 1959
Uit: Dieselmotoren
die hijgen in je nek
De camera trilt
nogal, met elastiekjes vastgebonden op het stuur, bij zon 50 kilometer per
uur. Het zijn maar een paar van de, ongeveer, 105 bochten van de Costas del
Garraf, op mijn bijna dagelijkse tocht (nou ja, twee, drie keer per week) van
huis naar het werk. Afdalingen zijn momenten van een beetje bijkomen van het
klimmetje ervoor, maar ook van opperste concentratie op een weg die, dat wel,
een stuk veiliger is geworden. Vangrails over de volle 15 kilometer (meestal
van beton, in plaats van wat houten hekjes vroeger) en één lange doortrokken
streep; inhalen is, in tegenstelling tot vroeger, de hele route lang verboden,
ook op de korte rechte stukjes waar je vroeger een soort Russische roulette met
de mogelijke plots opdoemende tegenliggers speelde. Trouwens, vanaf de fiets
zie je pas goed hoe diep het aan de andere kant van de vangrail is
De andere grote
plaag is gebleven, de steengroeves die niet alleen een diep litteken in het
landschap achterlaten, maar ook deze smalle weg laten vollopen met vrachtwagens
vol stenen, cementmolens en vooral veel ongeduld. Voordeel is wel dat je op de
fiets in de afdalingen iets sneller dan die mastodonten gaat, maar de grote
dieselmotoren in je nek horen hijgen blijft een onplezierige ervaring.
Het café in,
hotel, café, hotel, café tot hij zo ver vertrokken was een week, twee weken
volslagen dronken, dat hij de peuken van sigaretten op zijn hand begon te
doven, zo ongeveer de laatste fase, die kon uitdraaien op loutering en voor
hetzelfde geld een poging om er een eind aan te maken. Hij was nu 45 en telde
vier pogingen, alle vier mislukt. Hij verdacht zichzelf ervan, dat hij de marge
van mislukking elke keer had ingecalculeerd. Gelukkig maar, hij had nu alle
reden om er van af te zien, hij was praktisch van de drank af en met het
schrijven ging het goed, binnenkort zouden zijn verhalen in druk verschijnen.
Het bezoek arriveerde om twaalf uur.
Ze besloten om een
spelletje te schaken, hij had er niet zoveel zin in, maar liet het niet merken.
Hij schaakte te goed, hij damde te goed, hij tafeltenniste te goed, hij
klaverjaste te goed, hij was kampioen van het huis en dat speet hem, er was
weinig wat hem zoveel echte voldoening schonk als verliezen. Ze deden een paar
zetten, twee pionnen naar voren, twee paarden, zijn tegenspeler zette een loper
vrij die hij kon slaan: laten we er maar mee ophouden.
Een tijdje geleden
had hij in de ontspanningszaal gevochten met een klaverjasser, die om geld
wilde spelen. Een grote kerel, bijrijder op een vrachtwagen. Er wordt hier niet
om geld gespeeld!, had hij gezegd. Er wordt wél om geld gespeeld!, zei de
bijrijder. Hij had de kaarten opgepakt en in zijn zak gestoken. De bijrijder
had een nieuw spel gehaald, gedeeld, toen had hij ze weer bij elkaar geveegd en
in zijn zak gestoken. Ze waren vechtend de zaal uit gegaan, de gang op,
broeders hadden hem overmeesterd, de bijrijder ging het dwangbuis in.
Hij had zelf ook
twee keer in het dwangbuis gezeten, een grote jute zak, waar je helemaal in
paste, je handen pijnlijk gevouwen voor je borst, voeten en schouders gefixeerd
aan het bed, één keer een dag of drie, één keer veertien dagen. Je ging zo te
keer, dat je al gauw uitgeput raakte, in slaap viel. De rest van de tijd lag je
naar de klok te kijken, de hele dag keek je naar de klok, de wijzer kroop over
je netvlies, je bleef kijken, kijken.
Eelke de Jong (17 juli 1935 1 augustus 1987)
Hier met acteur en medecolumnist Rijk de Gooijer (rechts)
in 1985
Het ochtendlicht
schoof gul door het hoog-opge- trokken venster, en de potbloemen op de lage
vensterbank gingen wijder open, de kamer-dingen glansden.
Jud Eerden boog zich onrustig over het witte blad van
de waschtafel, naar de spiegel en lachte minachtend. Er waren roode vouwtjes in
haar ooghoeken, en haar mond trok.
Vannacht weer 's
gek geweest," concludeerde ze, natuurlijk, en erg ook!Ellindig . .! Als Hopman 't zag of Ter Laar,
och jee, in 't speelkwartier, hèt onderwerp. De biggetjes zouen
vandaag ook weer zo
lijen hebben van
haar humeur. Juffrouw Feeks, jawel, kinderen waren wreed-eerlijk."
Jud nam de
lampetkan op en goot water in de waschkom, duwde haar gezicht gulzig in het
koele nat.
God, zoo miserabel
ook," viel haar in, dat wakkerliggen zoo'n lange . . . lange nacht, en
die ongemotiveerde snikbui . . . Lam, dat futloos je maar laten gaan. Och nee,
dat toch ook nog 't ergste niet, maar 't knoeierige gevoel van je aftakeling op
de dag, dat 't fnuikendste . . ." Ze droogde ruw het gezicht af, verstak
een kam boven de dikke vlechtenknoedel in de hals en trok haar bloese aan.
Over de schouder
blikte ze nog eens om in de spiegel.
Haar gezicht leek
schraler zoo, haar neus spitser. Ze streek zich met een moe, berustend gebaar
over het glad naar achter gekamde haar. Nou ja, 't was eenmaal niet
anders."
Haastig begon ze
het valies te pakken, onder-in een stapeltje linnengoed en een deel van
Havelock
Ellis: De
psychologie der sexen," boven-op een doos sigaretten en een brochure over
paedagogie.
Met een behendige
ruk sloot ze de tasch, en ruimde inderhaast nog wat op. Haar klein mager
figuurtje
ging geluidloos en
vlug door het vertrek. Voor het raam bleef ze stil.
Mrs. Zilke laughed. "If you're old, I'm
dead," she said. "You must keep your youth," she said almost
harshly to the father, after a pause.
He looked up at her, and the boy suddenly moved in his father's arms, looking
questioningly at his father. He kissed his father on the face.
"He's young yet," the boy said to Mrs. Zilke.
"Why, of course. "He's a young man," she said. "They don't
come no younger for fathers."
The father laughed and the boy got up to go with Mrs. Zilke to his bed.
The father thought about Mrs. Zilke's remark and he listened as he heard her
reading to the boy from a story-book. He found the story she read quite dry,
and he wondered if the boy found anything in it at all.
It was odd, he knew, that he could not remember the color of his wife's eyes.
He knew, of course, that he must remember them, and that he was perhaps
unconsciously trying to forget. Then he began to think that he could not
remember the color of his son's eyes, and he had just looked at them!
Ich kann nicht mehr unter die Leute gehen und
muss tagelang das Bett hüten. Leonie weiss dann sofort, dass ein neues Loch in
mir aufgegangen ist. Eigentlich siehst du gesund aus, sagt sie, wenn man dich
sieht, bemerkt man nicht, dass du so viele Löcher mit dir herumträgst.
Vielleicht wärst du gesünder, wenn du deine Geschichte kennen würdest. Aber
auch Leonie weiss nicht, wie mir zu helfen ist. Die Ärzte wissen es nicht. Wenn
ich mit hohem Fieber im Bett liege, bin ich für die Umwelt nicht mehr
erreichbar. Bin abgeschnitten von allem. Wie viele Verpflichtungen und Termine
habe ich deswegen versäumt. Das halbe Leben habe ich verpasst. Aber meine
eigentliche Krankheit ist in keinem Lehrbuch zu finden, sagt Leonie. Vielleicht
nennen wir sie einfach »Vatermangel«. Mit dieser Krankheit »Vatermangel« wirst
du in die medizinischen Lehrbücher aufgenommen und berühmt werden.
Les États-Unis sont une organisation de
production régulée par la seule « rationalité» technologique ou commerciale, à
laquelle on participe comme producteur ou consommateur, avec pour seule fin un
accroissement quantitatif du bien-être. Toute identité personnelle, culturelle,
spirituelle ou religieuse est considérée comme une affaire privée, strictement
individuelle, qui n'intervient pas dans le fonctionnement du système.
A partir de telles structures sociales, la
foi, la foi en un sens de la vie, ne peut vivre que dans quelques communautés
qui ont gardé l'identité de leur culture ancienne, ou chez quelques individus
héroïques. Dans l'immense majorité de ce peuple, Dieu est mort, parce que
l'homme y a été mutilé de sa dimension divine: la quête du sens. La place est
alors libre pour le pullulement des sectes et des superstitions, les évasions
de la drogue ou du petit écran, le tout recouvert d'un puritanisme officiel qui
s'accommode de toutes les inégalités et de tous les massacres, et leur sert
même de justification.
Wie die hin- und
herrannten! Hochrote Köpfe hatten sie alle, die Röcke flogen um ihre drallen
Waden.
Im Ziegelflur saßen die Musikanten, die wollten doch auch bedient sein;
zwischen jedem Stück schlangen sie hastig etwas herunter. Und trinken thaten
sie! Warum auch nicht? Der May hatte es ja dazu. Jetzt spielten sie ein
Potpourri aus Tannhäuser; der Pilgerchor klang wie ein Walzer und fuhr dem
jungen Volk ordentlich in die Beine.
Nachher wird getanzt, draußen im Grasgarten unter den Bäumen hei, lustig! Wenn
die Schatten dunkeln, schleicht jeder bei Seite und küßt seinen Schatz.
Die sieben Brautführer blinzelten die sieben Brautjungfern an alle hübsche
Mädchen und seßhafte Bauerntöchter, in blau, weiß und rosa, das Hinterhaar oben
auf dem Kopf mit Pomade zusammengekleistert, das Vorderhaar sorgfältig
gebrannt. Sie kicherten und stießen sich an und neigten die Gesichter verschämt
über die Teller, daß der heiße Dampf des Essens das mühsame Lockengekräusel
auflöste. Sie aßen nicht viel das paßte sich nicht nur vom Süßen, von den
eingekochten Früchten und Torten; die Burschen aber aßen desto mehr und die
Ehepaare gar! Die Riesenschüsseln waren schon geleert und wurden wieder
gefüllt, die Mägde hoben ächzend die dampfenden Kübel, die Bäuerin hätte schier
umfallen mögen vom Nötigen.
Draußen an der Thür wurde Kuchen verteilt an die Dorfkinder, da fehlte auch
nicht eins, die größeren schleppten die kleineren. Wer nicht zur Hochzeit
mitgekommen von Nachbarsleuten und Bekannten, kriegte was Gutes geschickt, auch
die Armen wurden nicht vergessen; der reiche May hatte es immer dazu, aber
jetzt doppelt, wo die Tochter den Sohn vom reichen Bamberski freite. Heut sollte keiner hungrig im
Dorf sein.
Peter Winnen, Reinaldo Arenas, Tony Kushner, Georges Rodenbach, Anita Brookner, Jörg Fauser
Bij de Tour de France
Jan Ullrich en Udo
Bölts, Tour de France, 1997
Uit: Het snot voor ogen
De drie waarheden,
we kunnen gerust spreken van een heilige drievuldigheid, werden al in de
beginjaren van de Tour de France neergelegd in een code die even schaamteloos
als oprecht is: De basis (de god) van de Tour is de commercie. Het woord, het
journalistieke woord, dient om de waarheid van een gloed te voorzien. De
wielrenner, de slaaf van het avontuur, de zoon van het volk, de dwaas, de
onwetende, de dwangarbeider van de weg, de verlorene, verkrijgt opeens
maatschappelijk nut door het hogere doel van de commercie te dienen. Ook hij is
gered.
De eerste Tour was
een complot. Bijna zouden we spreken van de perfecte misdaad. In elk geval was
voor de krant LAuto de onderneming voor herhaling vatbaar.
Ik mag graag lezen
uit de verslaggeving van de prehistorie van de Tour. Renners die weggevaagd
worden door modderstromen in de bergen, renners die te lang in herbergen
achterblijven en een syfilis oplopen, renners die worden neergeknuppeld door
een boer omdat ze een paar pruimen hebben geplukt, renners die vergiftigd
worden door supporters van de concurrenten, renners die in plaats van te
fietsen de trein nemen, renners die onderweg als oppeppertje een cocktail nemen
bestaande uit heroïne, cocaïne, en rattenvergif, en dat overleven. Ik zal niet
tornen aan het waarheidsgehalte. Al was het maar uit de romantische
verzuchting: mijn god, ik ben te laat geboren!
Het concept van de
seculiere drievuldigheid is een bijzonder levensvatbaar concept gebleken. Tot
ver in de jaren zeventig van de vorige eeuw bleef de wielrenner een
maatschappelijk nuttige paria, die mits hij goed zijn best deed, toch een paar
knaken kon verdienen aan heldenmoed betoond op de Franse wegen. En als hij heel
erg goed zijn best deed dan werd hij: iemand.
Uit: The Color of Summer (Vertaald
door Andrew Hurley)
Halisia Jalonzo, entering Stage Left, inaugurates the act
of repudiation. She is carrying a huge ostrich egg. The truth is, Jalonzo ought
not to be in the part of the ceremony devoted to poets, but once she gets
something in her head, honey, nobody can do a thing with herplus, we
mustn't forget that she just had her hundredth birthday, or so they say. Still,
it's not rightand we'll be sure René Tavernier (R.I.P.), the president of the
PEN Club, hears about this.
Halisia Jalonzo:
Go then, witch! Good riddance to bad rubbish!
And don't come back, ingrate Gertrudis! (No way this flight is her idea. Behind
it all, I know, is Plizescaya my nemesis, the cunning Plizescaya.) Gowe'll
all be better off without ya!
She raises the huge ostrich egg and throws it into the sea, making an
enormous splash (for the first time in years, honey!) and raising columns of
water that drench Avellaneda.
Avellaneda:
(dripping wet, but still rowing; to Halisia)
The
show you make makes crystal clear that you're in Fifo's pay, my dear
whoring, as always, for that "art" of yours.
Some art! You haven't really danced in years.
Farewell, I leave you in Fifo's keeping, in lands of misery and weeping,
while I depart to seek my freedom.
Before I go, though, I just want to say:
it breaks my heart to see you sell yourself this way
(though at your age, and in the shape you're in, you kind of have to stay ...)
but good luck, Halisia, anyway
and as they say in show biz, sweetie, break a leg!
Oh, and thank you for the egg.
Reinaldo Arenas (16 juli 1943 7 december
1990)
Javier Bardem als Reinaldo Arenas in de film
Before the night falls uit 2000
LOUIS. What are you doing, someone will see us, its not a nude beach, its
freezing!
(Joe
is half in, half out of his clothes. He has pulled the upper part of his
garment off)
JOE. Im flayed. No past now. I could give up anything.
Maybe in what weve been doing, maybe Im even infected
LOUIS. No youre
JOE. I dont want to be. I want to live now.
And I can be anything I need to be. And I want to be with you.
(Louis
starts to dress Joe)
JOE. (As
hes being dressed) You have a good heart and you think the good thing
is to be guilty and kind always but its not always kind to be gentle and soft,
theres a genuine violence softness and weakness visit on people. Sometimes
self-interested is the most generous thing you can be. You ought to think about
that.
LOUIS. I will. Think about it.
JOE. You ought to think about what youre
doing to me. No, I mean What you need. Think about what you need. Be brave.
And then youll come back to me.
Si tristes les
vieux quais bordés d'acacias !
Pourtant, toi qui passais, tu les apprécias
Ces vieux quais où tel beau cygne de l'eau changeante
Entre parfois dans une âme qui s'en argente.
Si tristes les vieux quais, les eaux pleines d'adieux,
Inertes comme les bandeaux silencieux
D'une morte ! les eaux sur qui pleure une cloche,
Les immobiles eaux sur qui le carillon
Égoutte ses sons froids comme d'un goupillon.
Et plus tristes les quais lorsque l'hiver approche !
En mai, quand le ciel rit, on s'était essayé
À mettre de la joie aux vitres des demeures,
- Tendant de rideaux blancs le passage des heures -
Et des roses afin que l'air fût égayé,
Petit luxe, au-dehors, de l'aisance des chambres...
Mais quand l'hiver revient, quand cinglent les décembres,
Les acacias nus, filigranés en noir,
Portent le deuil de la saison ; le vent disperse
Leurs feuilles comme des oiseaux parmi l'averse ;
L'eau du canal se gerce et se gèle - miroir
Las de mirer toujours d'identiques façades !
Maintenant les vieux quais sont déserts et maussades ;
Et, dans les logis clos, les rideaux s'échancrant
Laissent voir, en la chambre et derrière l'écran,
Quelques vieillards sans joie autour d'une lumière
Qui végète sur le réchaud de la théière... Lumière survivante en ces hivers du nord ;
Faible lueur, clarté triste qui les ressemble ;
On dirait un chétif feu de cierge qui tremble,
Et qu'en chaque maison muette, on veille un mort !
Georges Rodenbach
(16 juli 1855 25 december 1898)
The other friend, the one I thought of as
Betty Pollock, though that might not have been her name, was less opulent, but
kinder. This friend we actually journeyed to see, an event so rare that I
remembered it. This visit occasioned no wistful comments from my mother,
probably because Betty Pollock was not someone of whom she had learned to be
slightly afraid. She was even rather unattractive, though clearly was not
concerned by this, and in any event her large plain features were transformed
by her dazzling smile. The other thing I noted about her was that she was
happy. This was mysteriously apparent. I experienced it with relief, though I
did not understand it. Now of course I can identify it as a state of steady
satisfaction combined with an absence of longing. This must have been less the
gift of her husband than of Betty Pollock herself, her smile signalling her
contentment with her lot to all within her radius. She too had very red lips,
though her hair was grey. She too was eager to reminisce, having nothing to
hide. Yet my mother seemed inhibited in her presence, perhaps because of the
contrast between them. I think that Betty Pollock vanished from the scene
shortly after this visit: her husband was anxious to leave London and move back
to Swanage, where he had grown up. I think my mother missed her, though not as
much as she missed Dolly Edwards, who remained out of touch.
They had once been part of the same set, though
this was a modest suburban affair, formed largely by parents who knew each
other as neighbours or friends, and vigilant elder brothers who did duty as
escorts when no other was available. I see Dolly as the bold one, Betty as the
poor one, and my mother as the beauty, but whose beauty was undermined by an
innocence that never left her.
Anita Brookner (Herne Hill, 16 juli 1928)
De Duitse schrijver en journalist Jörg Christian Fauser
werd geboren op 16 juli 1944 in Bad Schwalbach. Zie ook alle tags voor Jörg
Fauser op dit blog.
Uit:Marlon Brando
Als Sohn eines heute am Field Museum in Chicago wirkenden Linguisten in
Bangkok, Siam, geboren, verbrachte Mr. Brando seine Kindheit in Kalkutta,
Indochina, der Wüste Gobi und
Ceylon. Seine formale Erziehung begann in der Schweiz und Minnesota, wo
die strenge Disziplin einer Militärschule seiner persönlichen Entfaltung im
Wege stand. Nach einer Periode,
in der er sich vorübergehend als genialischer Schlagzeuger sah, kam Mr.
Brando nach New York, um die Schauspielkunst zu erlernen.
MarlonBrando
In Wirklichkeit wurde
Marlon Brando am 3. April 1924 in Omaha im Bundesstaat Nebraska/USA geboren.
Nebraska ist tiefer Mittelwesten, Herzland jener Region, die als Middle America
für Konservatismus, Patriotismus
und Kleinstadt-mentalitat steht, sich aber vor allem dadurch ausgezeichnet hat,
daß sie die Geburtsorte so eminent individualistischer Talente wie Ernest
Hemingway (Schriftsteller), Abraham Lincoln (Politiker), Carl Sandburg
(Dichter), Spencer Tracy (Schauspieler), James Thurber (Schriftsteller), F.
Scott Fitzgerald (Schriftsteller), Clark Gable (Schauspieler), William S.
Burroughs (Schriftsteller), Montgomery Clift (Schauspieler),
John Dillinger
(Gangster), Adlai Stevenson (Politiker), James Dean (Schauspieler) und Robert
Zimmermann alias Bob Dylan (Vortragskünstler und Lyriker) abgegeben hat.
Konservativ gewiß, diese Gegend, aber eben auch Heimstatt jenes unverwechselbar
amerikanischen Individualismus, der die populäre Volkskultur dieses Landes
hervorgebracht und ihr nicht nur im Schriftsteller oder im Schauspieler,
sondern z. B. auch in der Figur des Gangsters Ausdruck verliehen hat. Brandos
Eltern: ein fast schon klassisches Paar.
22 JULI Ik word wakker in
Avignon. Vandaag is de dag.
Ik ken m als mijn broekzak, de
Reus van de Provence: 1.909 meter hoog, 21 kilometer onafgebroken klimmen,
eerst door een donker bos en dan door een maanlandschap. Mythisch, heet dat
in het wielrennen.
15 MAART Ik heb het voorwiel
van mijn racefiets eruit gehaald en de fiets met het achterwiel vastgezet in
een beugel van de Tacx Trainer.
Het achterwiel draait tegen een rol aan, die wordt aangedreven met een
elektromotor. Op mijn laptop zie ik de gefilmde route. Naarmate de klim steiler
wordt, neemt de rolweerstand toe.
22 JULI Half negen. We rijden
Avignon uit, op weg naar Mazan. Vandaar eerst een paar kilometer vlak om warm
te rijden. Het is maar een bergje hoor, zeg ik tegen mijn vrienden Job en
Wilfried, als we hem in de verte zien. Er zijn nog veel hogere bergen.
Allemachtig, moet ik daar tegenop?
15 MAART Het gaat goed! Ik pak
mijn mobiel om Wilfried te bellen en hem te vertellen dat ik bij nader inzien
helemaal niet zon zwakke klimmer ben. Ik hijg geeneens!
22 JULI We zetten de auto op
het plein in Mazan. Ik ben veel zenuwachtiger dan op de Tacx.
De Ventoux is een killer,
mannen met een midlifecrisis vallen er bij bosjes dood van hun fiets! Hoeveel
bar moet er in de bandjes?
15 MAART Ik heb de Tacx
ingesteld op 75 kilo. Dat moet ik op 22 juli wegen. Liefst nog 3 kilo minder.
Elke kilo zeul je 1.600 meter omhoog, dat is 1.600 kilo 1 meter omhoog.
22 JULI We fietsen Bédoin uit.
Het is een mooie ochtend. Niet te warm.
Van de Tacx weet ik dat de eerste 5 kilometer te doen zijn, nergens boven de 5
procent. Nog voor de scherpe bocht bij St. Estève, waar de klim echt begint,
laat ik de anderen gaan. Was niet de bedoeling, maar eigen tempo is essentieel,
zei Joop Zoetemelk al.
Ik ben de grootste slappeling
ter wereld dat ik mijn streefgewicht van
72 kilo niet heb gehaald. En maar doorvreten. Nu zeul ik 6 kilo extra omhoog,
helemaal alleen.
I know how much you
grieve over those who are under your care: those you try to help and fail,
those you cannot help. Have faith in God and remember that He will is His own
way and in His own time complete what we so poorly attempt. Often we do not
achieve for others the good that we intend but achieve something, something
that goes on from our effort. Good is an overflow. Where we generously and
sincerely intend it, we are engaged in a work of creation which may be
mysterious even to ourselves - and because it is mysterious we may be afraid of
it. But this should not make us draw back. God can always show us, if we will,
a higher and a better war; and we can only learn to love by loving. Remember
that all our failures are ultimately failures in love. Imperfect love must not
be condemned and rejected but made perfect. The way is always forward, never
back.
( )
The talk of lovers
who have just declared their love is one of life's most sweet delights. Each
vies with the other in humility, in amazement at being so valued. The past is
searched for the first signs and each one is in haste to declare all that he is
so that no part of his being escapes the hallowing touch.
( )
... he felt himself
to be one of them, who can live neither in the world nor out of it. They are a
kind of sick people, whose desire for God makes them unsatisfactory citizens of
an ordinary life, but whose strength or temperament fails them to surrender the
world completely; and present-day society, with its hurried pace and its mechanical
and technical structure, offers no home to these unhappy souls.
Compared to the
Whiting mansion in town, the house Charles Beaumont Whiting built a decade
after his return to Maine was modest. By every other standard of Empire Falls,
where most single-family homes cost well under seventy-five thousand dollars,
his was palatial, with five bedrooms, five full baths, and a detached artist's
studio. C. B. Whiting had spent several formative years in old Mexico, and the
house he built, appearances be damned, was a mission-style hacienda. He even
had the bricks specially textured and painted tan to resemble adobe. A
damn-fool house to build in central Maine, people said, though they didn't say
it to him.Like all Whiting males, C.B. was a short man who disliked drawing
attention to the fact, so the low-slung Spanish architecture suited him to a T.
The furniture was of the sort used in model homes and trailers to give the
impression of spaciousness; this optical illusion worked well enough except on
those occasions when large people came to visit, and then the effect was that of
a lavish dollhouse.The hacienda--as C. B. Whiting always referred to it--was
built on a tract of land the family had owned for several generations. The
first Whitings of Dexter County had been in the logging business, and they'd
gradually acquired most of the land on both sides of the Knox River so they
could keep an eye on what floated by on its way to the ocean, some fifty miles
to the southeast. By the time C. B. Whiting was born, Maine had been wired for
electricity, and the river, dammed below Empire Falls at Fairhaven, had lost
much of its primal significance. The forestry industry had moved farther north
and west, and the Whiting family had branched out into textiles and paper and
clothing manufacture.Though the river was no longer required for power, part of
C. B. Whiting's birthright was a vestigial belief that it was his duty to keep
his eye on it, so when the time came to build his house, he selected a site
just above the falls and across the Iron Bridge from Empire Falls, then a
thriving community of men and women employed in the various mills and factories
of the Whiting empire.
Deux minutes. Par réflexe, Niémans se tourna
et aperçut au loin la place de la Porte-de-Saint-Cloud. Parfaitement déserte.
Les trois fontaines se dressaient dans la nuit, comme des totems d'inquiétude.
Le long de l'avenue, les cars de CRS se serraient en file indienne. Devant des hommes roulaient des épaules,
casques bouclés à la ceinture et matraques cognant la jambe. Les brigades de
réserve.
Le brouhaha monta. La
foule se déployait entre les grilles hérissées de pieux. Niémans ne put
réprimer un sourire. C'était cela qu'il était venu chercher. Il y eut une
houle. Des trompettes déchirèrent le vacarme. Un grondement fit vibrer le
moindre interstice du ciment. "Ga-na-mos ! Ga-na-mos !" Niémans
pressa le bouton de l'émetteur et parla à Joachim, le chef de la compagnie est.
"Ici, Niémans. Ils sortent. Canalisez-les vers les cars, boulevard Murat,
les parkings, les bouches de métro."
De ses hauteurs, le
policier évalua la situation : les risques de ce côté-là était minimes. Ce
soir, les supporters espagnols étaient les vainqueurs, donc les moins
dangereux. Les Anglais étaient en train de sortir à l'opposé, portes A et K,
vers la tribune de Boulogne - la tribune des bêtes féroces. Niémans irait jeter
un cil, dès que cette opération serait bien engagée.
Un après midi,
jai fait lécole buissonnière sans men rendre compte. Jai erré dans les rues
, siffloté avec les oiseaux, suivi le vol des nuages. Finalement, je me suis
perdu. Une vieille femme ma rencontré, ma embrassé, ma donné deux sous. Jai mis la pièce dans une boîte dallumettes vide ramassée quelque
part.
Vers le soir, je vis une silhouette connue qui
venait à ma rencontre à grandes enjambées. Ce nétait autre que mon digne et
respecté père. Le règlement de compte, entre lui et moi, se fit, à mes dépens,
en trois actes.
ACTE Ier: Nous passâmes rassurer le maître
décole. Afin de profiter dune si bonne occasion de se démontrer le dévouement
quil sacharnaient à avoir lun pour lautre (selon les traités verbaux jurés
bilatéralement le jour de mon inscription) mon père me bascula en lair et le
maître cingla la plante de mes pieds une bonne centaine de fois. Nous prîmes
Camel au passage et allâmes tous trois a la maison.
ACTE II: Rentrés chez nous, après maintes
explications, les salamalecs et pleurs de soulagement de ma mère, la même scène
que tout à lheure recommença, mais avec un léger correctif. Ce fut maman, trop
heureuse de voir, qui maintint mes jambes et mon père qui fit tournoyer le
bâton. Une demi-heure durant.
The boys danced wildly and clapped and sang,
The hills are burning, the hills are burning. Their innocent voices rang
through the dusk, down the long, lonely beach. The whispering
of the waves blended with their voices. The
waves rushed in from the southern tip of the inlet in foaming white lines. The
tide was beginning to rise. ...
Still vexed by their failure, the eldest boy
looked back at the pile as he ran. One more
time he looked back from the top of the dune
before running down the far side. It has caught, he shouted, Our fire has
caught, when he saw the flames on the beach. The others, amazed, climbed back
to the top. They stood in a row and looked down.
It was true. The stubborn bits of wood, fanned
by the wind, had caught fire. Smoke billowed up and red tongues of flame shot
out, disappeared and shot out again. The sharp crack of
bamboo joints splitting in the fire, the shower
of sparks with each report. Indeed, the fire had
caught. But the boys stood their ground,
clapped and shouted with joy, then turned and raced
down the hill for home.
Now the ocean was dark and from the beach, too,
the sun was gone. All that was left was
the winter nights loneliness. And on the
desolate beach the fire burned, alone, untended.
The old man seemed to vibrate. "Tell you
there ain't been no other! Call me a Mormon,3 would you?"
"Why, that -- "
"Call me a Mormon? Then name some of my wives. Name two. Name one. Dare
you!"
" -- that Laramie wido' promised you -- "
"Shucks!"
" -- only her docter suddenly ordered Southern climate and -- "
"Shucks! You're a false alarm."
" -- so nothing but her lungs came between you. And next you'd most got
united with Cattle Kate, only -- "
"Tell you you're a false alarm!"
" -- only she got hung."
"Where's the wives in all this? Show the wives! Come now!"
"That corn-fed biscuit-shooter4 at Rawlins yu' gave the canary -- "
"Never married her. Never did marry -- "
"But yu' come so near, uncle! She was the one left yu' that letter
explaining how she'd got married to a young cyard-player the very day before
her ceremony with you was due, and -- "
"Oh, you're nothing; you're a kid; you don't amount to -- "
" -- and how she'd never, never forget to feed the canary."
"This country's getting full of kids," stated the old man,
witheringly. "It's doomed." This crushing assertion plainly satisfied
him. And he blinked his eyes with renewed anticipation. His tall tormentor
continued with a face of unchanging gravity, and a voice of gentle solicitude:
--
J'ai beau pédaler lentement, ma passagère est
terrifiée, malgré les sangles qui la maintiennent sur son siège. En tournant la
tête je vois ses griffes enfoncées dans la tête de son koala, sa gueule hagarde
sous le bonnet-chat azur confectionné au crochet par Wendy qui regrettait de
devoir faire, "à cause des oreilles", un ouvrage démodé. Cette
presque adolescente, peut-être nubile déjà, porte sans amertume des nippes, à
condition qu'elles soient au goût du jour. Ne pas se laisser distancer par les
temps qui courent. Etre dans le vent, d'où qu'il souffle.
Quand j'arrête devant l'école, S grince : "Conne !", ce qui est un
comble. Je feins de n'avoir rien entendu.
On Halsted Street,
Nick heard a loud and continuous honking of automobile horns. He turned and saw
a wedding procession. Streamers of colored tissue paper were wrapped around the
cars. On the backs of the car were big, unevenly lettered signs:
WATCH CHICAGO GROW/WE
CAN'T WAIT FOR TONIGHT. GRAND OPENING TONIGHT.
The cars stopped
before a photographer's shop. The wedding party went across the sidewalk in
front of Nick. The bride wasn't young; she was fat and wore a lacy white veil
that trailed to widened-out hips. The bridesmaids wore pink and blue and green
dresses made out of stuff that looked like curtains. The men were in tuxedos
with flowers in the buttonholes and the women held their arms. Nick walked past
them. He looked back at the dresses that swept against the dirty sidewalks, the
hands holding them up a little and the men dressed like a dead man he had seen
once.
Nick walked on,
looking at everything. There were Italian stores crowded together, with
spaghetti, olives, tomato puree for sale. He saw baskets with live snails in
them: 10 cents a pound. Nick, think of people eating them, spat on the
sidewalk. At the corner of 12th Street, taxi drivers stood in groups, smoking
and talking. The streets were crowded with people. All kinds of people. Negroes
in flashy clothes-high-waisted pants, wide-brimmed hats, loud shirts. Women
dragging kids by the hand. Young Mexican fellows with black hair and blue
sportshirts worn outside their pants and open at the neck. Kids, lots of kids.
First, we think all truth is beautiful, no matter how hideous its face may seem. We accept all of nature, without any repudiation. We believe there is more beauty in a harsh truth than in a pretty lie, more poetry in earthiness than in all the salons of Paris. We think pain is good because it is the most profound of all human feelings. We think sex is beautiful even when portrayed by a harlot and a pimp. We put character above ugliness, pain above prettiness and hard, crude reality above all the wealth in France. We accept life in its entirety without making moral judgments. We think the prostitute is as good as the countess, the concierge as good as the general, the peasant as good as the cabinet minister, for they all fit into the pattern of nature and are woven into the design of life!
( )
I cannot draw a human figure if I don't know the order of his bones, muscles or tendons. Same is that I cannot draw a human face if I don't know what's going on his mind and heart. In order to paint life one must understand not only anatomy, but what people feel and think about the world they live in. The painter who knows his own craft and nothing else will turn out to be a very superficial artist.
( )
The paintings that laughed at him merrily from the walls were like nothing he had ever seen or dreamed of. Gone were the flat, thin surfaces. Gone was the sentimental sobriety. Gone was the brown gravy in which Europe had been bathing its pictures for centuries. Here were pictures riotously mad with the sun. With light and air and throbbing vivacity. Paintings of ballet girls backstage, done in primitive reds, greens, and blues thrown next to each other irreverantly. He looked at the signature. Degas.
Stein blickt seinem Chef ins Gesicht. Der steht da, die rechte Hand auf den Schreibtisch gestützt, den Kopf weit vorgebeugt. Er hat den Blick direkt auf Stein gerichtet, müde sieht er ihn an, als hätte er nicht viel Hoffnung für ihn. Wenn Wintermann redet, klingt es wie ein Automat, findet Stein. Er zerhackt Wörter, betont die falschen Silben, legt Pausen an unpassenden Stellen ein und wird plötzlich so laut, dass alle im Büro seine Stimme hören. Wintermann ist verärgert, und dann kann er sich nicht bremsen. Er ist mit Steins Leistungen unzufrieden, seine Abschlüsse sind ungenügend, er erwartet deutlich höhere Quoten. Was macht Stein eigentlich den ganzen Tag? Stein fällt immer erst hinterher ein, was er dem Chef antworten könnte. Endlich ist Wintermann fertig und geht mit beleidigt wirkenden Bewegungen weg. Stein versucht weiterzuarbeiten, aber er merkt, dass sich sein Magen verkrampft. Es sind Schmerzen, die er kaum verbergen kann. Letzte Woche hatte er einen Zusammenbruch in der Kantine. Er balancierte gerade einen Teller Erbsensuppe auf seinem Tablett, als ihm plötzlich schwarz vor Augen wurde. Trotz dieses Alarmsignals ließ er sich nicht krankschreiben. Er zieht die oberste Schublade auf und beginnt darin zu kramen. Dann schiebt er sich zwei Filmtabletten in den Mund. Das Unangenehme ist, dass er sich dabei so alt vorkommt; Tabletten schlucken bedeutet Schwäche. Wintermann ist schuld, dass Stein Pillen nehmen muss. Er wird sich nie daran gewöhnen können. Das weiß er. Wintermann bleibt in den nächsten Stunden unsichtbar. Während Stein mit Kunden telefoniert, sich über die Tastatur beugt, seitenlange Verträge studiert, sieht er zwischendurch immer wieder auf die Tür mit dem blaugelbroten Pferdeaquarell. Er müsste zu Wintermann gehen und ihm die Meinung sagen. Er stellt sich vor, wie er die Tür aufmacht und an seinen klobigen Schreibtisch tritt. Aber dann wäre er auf Wintermanns Terrain und es würde ihm bestimmt wieder nichts einfallen, wenn die Automatenstimme losgeht.
Volker Kaminski (Karlsruhe, 14 juli 1958)
Hier naast een standbeeld van Konrad Adenauer in Berlijn
"He always feels hot, I always feel cold. In the summer when it is really hot he does nothing but complain about how hot he feels. He is irritated if he sees me put a jumper on the evening. (...)
He speaks several languages well; I do not speak any well. He manages – in his own way – to speak even the languages that he doesn’t know. (...)
There are certain restaurants in England where the waiter goes through a little ritual: he pours some wine into a glass so that the customer can test whether he likes it or not. He used to hate this ritual and always prevented the waiter from carrying it out by taking the bottle from him. I used to argue with him about this and say that you should let people carry out their prescribed tasks."
Il recherchait surtout la compagnie des professeurs. Lorsque le roulement de tambour annonçait la brève pause qui coupe les classes et que tous nous nous précipitions dehors, il n'était pas rare qu'il s'approchât de la chaire d'une manière insinuante ; et ayant soumis habilement une question au professeur, il se mettait à causer avec lui. Puis, il nous regardait rentrer, du haut de l'estrade, avec un air de fierté. Je l'admirais à ces moments, pensant combien à sa place j'eusse été gêné.
On ne tarda pas à s'apercevoir que Sil- bermann était non seulement capable de rester en troisième, mais qu'il prendrait rang probablement parmi les meilleurs élèves. Ses notes, dès le début, furent
excellentes et il les mérita autant par son savoir que par son application. Il paraissait doué d'une mémoire s ngulière et récitait toujours ses leçons sans la moindre faute. Il y avait là de quoi m'émerveiller, car, élève médiocre, j'avais une peine particulière à retenir les miennes. J'étais d'une insensibilité totale devant tout texte scolaire ; les mots sur les livres d'étude avaient à mes yeux je ne sais quel vêtement gris, uniforme, qui m'empêchait de distinguer entre eux et de les saisir.
Un jour, pourtant, le voile se déchira, une lumière nouvelle fut jetée sur les choses que j'étudiais ; et ce fut grâce à Silbermann.
C'était en classe de français. La leçon apprise était la première scène d^lphtgénte,
Silbermann, interrogé, se leva et commença de réciter :
Oui, c'est Agamemnon, c'est ton rot qui t'éveille,
Viens, reconnais la voix qui frappe ton oreille
Il ne débita point les vers d'une manière soumise et monotone, ainsi que faisaient la plupart des bons élèves.
Jacques de Lacretelle (14 juli 1888 2 januari 1985)
And thus he lived in his cornerhe ate and
slept, and in the summer he also lay baking in the sun. It seemed that he had
long ago lost all ability to comprehend anything. Neither his son's business
nor household matters interested him. He looked blankly at everything that took
place around him, and the only fear that would flutter up in him was that his
grandson might catch on that he had hidden a dried-up piece of honey cake under
his pillow. Nobody ever spoke to Shloyme, asked his advice about anything, or
asked him for help. And Shloyme was quite happy, until one day his son came
over to him after dinner and shouted loudly into his ear, "Papa, they're
going to evict us from here! Are you listening? Evict us, kick us out!"
His son's voice was shaking, his face twisted as if he were in pain. Shloyme
slowly raised his faded eyes, looked around, vaguely comprehending something,
wrapped himself tighter in his greasy frock coat, didn't say a word, and
shuffled off to sleep.
From that day on Shloyme
began noticing that something strange was going on in the house. His son was
crestfallen, wasn't taking care of his business, and at times would burst into
tears and look furtively at his chewing father. His grandson stopped going to
high school. His daughter-in-law yelled shrilly, wrung her hands, pressed her
son close to her, and cried bitterly and profusely.
Shloyme now had an occupation, he watched and
tried to comprehend. Muffled thoughts stirred in his long-torpid brain.
"They're being kicked out of here!" Shloyme knew why they were being
kicked out. "But Shloyme can't leave! He's eighty-six years old! He wants
to stay warm! It's cold outside, damp .... No! Shloyme isn't going anywhere!
Hanging day.
A hollow earth
Echoes footsteps of the grave procession.
Walls in sunspots
Lean to shadow of the shortening morn.
Behind an eyepatch lushly blue.
The wall of prayer has taken refuge
In a piece of blindness, closed.
Its grey recessive deeps.
Fretful limbs.
And glances that would sometimes
Conjure up a drawbridge
Raised but never lowered between
Their gathering and my sway.
Withdraw, as all the living world
Belie their absence in a feel of eyes
Barred and secret in the empty home.
Of shuttered windows, I know the heart.
Has journeyed far from present.
Tread. Drop. Dread Drop. Dead.
What may I tell you? What reveal?
I who before them peered unseen
Who stood one-legged on the untrodden
Verge- lest I should not return.
That I received them? That I wheeled above and flew beneath them.
And brought him on his way.
And came to mine, even to the edge
Of the unspeakable encirclement?
What may I tell you of the five
Bell-ringers on the ropes to chimes.
Of silence?
What tell you of rigors of the law?
From watchtowers on stunned walls.
Raised to stay a siege of darkness
What whisper to their football thunders.
Vanishing to shrouds of sunlight?
Let not man speak of justice, guilt
Far away, blood-stained in their
Tens of thousands, hands that damned.
These wretches to the pit triumph
But here, alone the solitary deed.
Ich bin 1986 geboren. Muss wohl'n Scheißjahr
gewesen sein. Ich habe keine Hände und keine Füße. Manchmal habe ich auch kein
Gesicht.
Ich habe sieben Geschwister, aber die sind alle jünger als ich. Mittags
verteile ich das Essen in acht Schälchen, mit den Händen, von denen ich weiß,
dass es gar nicht meine sind. Und auch meine Füße, auf denen ich durchs ganze
Haus laufe, gehören gar nicht mir. Die sind nur da, damit ich hier alles machen
kann. Wenn es meine eigenen Hände und Füße wären, wäre ich schon lange nicht
mehr hier.
Aber die anderen, die fremden Hände und Füße, die lassen nicht zu, dass ich
weggehe. Die zwingen mich hier tagein und tagaus alles zu tun, was zu tun ist.
Ich war nie in der Schule oder so. Das heißt, angemeldet war ich schon immer,
aber ich konnte ja nicht hingehen. Und irgendwann haben die Lehrer dann auch
aufgehört zu fragen, warum ich nie komme.
Ich hab mir das alles selbst beigebracht. Mehr als ein bißchen Schreiben, Lesen
und Rechnen muss man ja auch nicht können. Ich weiß immer genau, was ich für
das Geld kriege, das gerade da ist.
Meine Geschwister, die gehen wohl in die Schule. Aber nur die großen, die
kleinen noch nicht. Deshalb gehe ich ja auch nicht. Es ist immer das älteste
Kind, das zu Hause bleibt und die jüngeren versorgt. So war es immer und so
wird es immer sein.
Wir haben nie einen Vater gehabt. Wir sind Kinder, die ohne Vater entstanden
sind, denn sonst wäre ja mal einer da gewesen.
Deshalb habe ich auch manchmal kein Gesicht. Weil die Leute auf der Straße, die
gucken uns immer so an. Die können einfach nicht verstehen, dass es auf dieser
Welt Kinder gibt, die ohne Vater entstanden sind. Wenn die so gucken, dann geht
mein Gesicht weg, verschwindet und kommt erst wieder, wenn die Haustür hinter
uns zu ist. Ich weiß auch nicht, wo es hingeht, aber ich weiß ja auch nicht, wo
meine richtigen Hände und Füße sind.
A son with one of them. Juniper vision. Age
17? He has the felinity of youth - but already over that imposes the same kind
of jerked electronically controlled order that entirely governed the lady of
the choirmistress. His brain keeps sending out messages to his body. Do this.
Do that. Don't do that. And his body conforms correctly, but always a split
second after the order, so that there is that accusative slight divergence . .
. Mind over matter it is called. Or intellect over sensibility. The beginning of
the long slow death.
( )
So - he is absoved, by her presence, of his own
Real Presence. He exists only as her keep . . . I mourn us - because thus
George manslaughtered I am less. How could it be otherwise?
I'll have to start my own suffragette movement - for men! Women accomplished
theirs in the last hundred years . . . But they've undone us.
Sie sprang von ihrem
Stuhl auf, legte den Umschlag zur Seite und lief zum Fenster. Das kann
passieren, wird sie ihm sagen, es tut mir leid, ich hatte mir nichts dabei
gedacht, aber du bekommst so selten Post und deine E-Mails lese ich auch nie,
wie du ja weißt, weil du die Posteingänge überprüfst. Es ist also ein Versehen und
ich entschuldige mich dafür.
Warum war sie nur so atemlos bei ihren gedanklichen Entschuldigungsritualen?
Zurück an ihrem Schreibtisch nahm sie das Kuvert, las noch einmal den Namen
ihres Mannes, Philipp Assmann. Er war richtig und weich mit einer königsblauen
Tinte geschrieben, die einen kräftigen Farbton hinterläßt. Vom Poststempel
konnte Kira nichts ableiten. Briefzentrum, das war gerade noch zu entziffern,
das Datum war verwischt.
Kira wog den Umschlag. Er war leicht, ein Hauch nur, vielleicht lag ein
Arztrezept darin. War Philipp beim Arzt gewesen? Hatte er ihr das verschwiegen?
Vielleicht wollte er sie nicht beunruhigen. Sie ist seine Frau und hat das
Recht zu erfahren, weshalb er beim Arzt war, in seinem Alter. Sie wird den
Inhalt herausholen, jetzt, wo der Brief schon offen ist.
Mit dem Nagelrücken des Zeigefingers drückte sie den Umschlag leicht
auseinander, schloss ihre Augen und griff hinein. Sie fand kein Rezept, kein
gefaltetes Blatt, noch nicht einmal einen Zettel. Kira sah auf den Boden, auch
dort lag nichts. Ihr Mann hatte einen Brief ohne Inhalt bekommen.
Der Tee war kalt geworden, sie trank hastig. Das Kuvert ließ sie nicht aus den
Augen. Die Schrift verschwamm, sie sah eine Hand, die den Federhalter führte,
blickte auf einen nackten Arm, sah Schultern, auf denen Haare spielten. Der
beschriebene Bogen wurde gefaltet, aber nicht eingesteckt. Seine Zeit würde
noch kommen.
Welchen Grund mochte das wohl haben, dass der
alte Schmied, der lahme Blechspanner und der einäugige Arbeitsmann"
wieder zurückgehen und, ehe sie in die Eckkneipe verschwinden, mich
zurückrufen? Und ich umkehre und auf ein paar Schoppen mitgehe? Ich weiß es
nicht. Ich weiß nur, dass sie noch lachen konnten, und die andern nicht mehr.
Lot se moken, wat se wüllt", sagt Schramm und trinkt seinen Koks aus. Und
nachdem er ihn hinuntergeschüttet hat und noch an dem Zucker kaut: Uns könn se
an Mors klein." Schramms blindes Auge glänzt wie poliertes Horn. Die
beiden andern schmunzeln beifällig, als freuten sie sich ihres Alters, oder wie
der lahme Jonas, dass er ein Krüppel ist.
Mokt gaut, oll Jung, mokt gaut!" meinten sie dann zum Abschied zu mir.
Schrieb mol und hol de Ohren stief!" Von de ganz Dumm'n bist ja ok
keener", meinte Schramm noch zuletzt.
Ich habe in Eilbeck nichts mehr zu suchen. Es war ganz nett dort, diese kleine
Fabrik war ein Idyll inmitten eines grünen Gartens. Der Kirschbaum am Fenster,
das Pfeifen der Riemen, das Stampfen der Hobelmaschine, die krachend über
Gussplatten ackerte, und das Zisch-Puff" des Sauggasmotors war wie
Begleitung zu dem Konzert der Vögel. Die Arbeit war erträglich. Eine Fabrik für
gelochte Bleche. Auch Spezialmaschinen für diese Fabrikation, und Landsberg
arbeitete unermüdlich an neuen Patenten. Es kam auf eine Stunde nicht an,
sondern lediglich auf Zuverlässigkeit und Präzision. Mittags lagen wir im
Garten, eineinhalb Stunden, und der Lohn achtzig Pfennig die Stunde lag
über dem Durchschnitt. Mit fünfundzwanzig Jahren verliert sich auch langsam die
Lust an dem wechselvollen Landstraßenleben. Mir war die ruhige Arbeit in dem
ruhigen Eilbeck willkommen, und ich nahm auch Wohnung dort, weil ich den Weg
nach Hamburg sparen wollte, und weil in der Gummifabrik unweit davon ein Mädel
war, das mir gefiel.
Der Name »Freytag« ist
ein altdeutscher Männername wie Hildebrand, Wilhelm. Die erste Silbe ist Name
der germanischen Göttin Frija, die zweite unser Wort Tag, welchem in alter Zeit
die Nebenbedeutung: Licht, Glanz anhing. Der Name Freytag ist aus dem frühen
Mittelalter nicht bei allen deutschen Stämmen nachzuweisen, er erscheint selten
in Oberdeutschland, wo eine andere Zusammensetzung: Fridutag überliefert ist.
Dagegen ist er in Thüringen altheimisch. In Schlesien führt ihn 1382 ein Bürger
der Neustadt Breslau.
Meine Vorfahren aber, an
deren Sippe sich das Wort als Familienname befestigte, waren deutsche Landleute
unweit der polnischen Grenze.
Zwischen Schlesien und
Polen, da, wo der kleine Bach Prosna die Länder scheidet, ragte im frühen
Mittelalter ein unwegsamer Grenzwald. Er war mit seinem Sumpfgrund und den
Verhauen, die darin angelegt wurden, der Landesschutz gegen feindliche
Einfälle. Solche Grenzbefestigungen bestanden im Osten Deutschlands, wenn nicht
ein breites Wasser von den Nachbarn schied, wohl überall, wo einst Germanen
gewohnt hatten; und in den Kämpfen der Sachsenkaiser gegen die Slawen, wie in
den Kriegsreisen des deutschen Ordens gegen Preußen und Litauer, ist der Zug
durch Baumverschanzungen, die Unterhaltung des Heeres in der Wildnis, das
Lichten mit der Axt, die Abwehr plötzlicher Angriffe, und die Wahrung der
Schutzsperren, welche am Eingange und Ausgange der Waldwege errichtet wurden,
bis ans Ende des Mittelalters fast die schwierigste Aufgabe der Heerfahrten,
ähnlich wie zur Zeit des Cäsar und Tacitus an der deutschen Westgrenze.
Als im 13. Jahrhundert
Schlesien unter den Piasten mit deutschen Ansiedlern besetzt wurde, entstand am
Binnenrande des großen Waldes, da wo ein Reiseweg von Burg
Namslau nach Polen führte, die deutsche Stadt Konstadt.
Gustav
Freytag (13 juli 1816 - 30 april 1895)
Oude
ansichkaart met Freytags geboortehuis in Kreuzburg
Uit: Herzensergießungen eines kunstliebenden Klosterbruders
Andre sind nun gar in der Tat ungläubige und
verblendete Spötter, welche das Himmlische im Kunstenthusiasmus mit Hohnlachen
gänzlich ableugnen, und durchaus keine besondere Auszeichnung oder Weihe
gewisser seltener und erhabener Geister annehmen wollen, weil sie sich selber
allzu entfernt von ihnen fühlen. Diese liegen indessen ganz außer meinem Wege,
und ich rede mit ihnen nicht.
Aber die Afterweisen, auf welche ich deutete,
wünsche ich zu belehren. Sie verwahrlosen die jungen Gemüter ihrer Schüler,
indem sie ihnen so kühn und leichtsinnig abgesprochene Meinungen über göttliche
Dinge beibringen, als wären es menschliche, und ihnen dadurch den Wahn
einpflanzen, als stände es in ihrer Macht, dreist zu ergreifen, was die größten
Meister der Kunst, ich darf es frei heraussagen, nur durch göttliche
Eingebung erlangt haben.
Man hat so manche Anekdoten aufgezeichnet und
immer wieder erzählt, so manche bedeutende Wahlsprüche von Künstlern
aufbehalten und immer wieder-holt; und wie ist es möglich gewesen, daß man sie
so bloß mit oberflächlicher Bewunderung anhörte, daß keiner darauf kam, aus
diesen sprechenden Zeichen das Allerheiligste der Kunst, worauf sie
hindeuteten, zu ahnden? und nicht auch hier, wie in der übrigen Natur, die Spur
von dem Finger Gottes anzuerkennen?
Ich, für mein Teil, habe von jeher diesen Glauben
bei mir gehegt; aber mein dunkler Glauben ist jetzt zur hellsten Überzeugung
aufgeklärt worden. Glücklich bin ich, daß der Himmel mich ausersehen hat,
seinen Ruhm durch einen einleuchtenden Beweis seiner unerkannten Wunder
auszubreiten: es ist mir gelungen, einen neuen Altar zur Ehre Gottes
aufzubauen.
Raffael, welcher die leuchtende Sonne unter allen
Malern ist, hat uns in einem Briefe von ihm an den Grafen von Castiglione
folgende Worte, die mir mehr wert sind als Gold, und die ich nie ohne ein
geheimes dunkles Gefühl von Ehrfurcht und Anbetung habe lesen können,
hinterlassen worin er sagt:
«Da man so wenig schöne weibliche Bildungen sieht,
so halte ich mich an ein gewisses Bild im Geiste, welches in meine Seele kommt.»
Wilhelm Wackenroder (13 juli 1773 13 december
1798)
Karl Friedrich Fechhelm, Unter den Linden, Berlijn, 1770
The firetail tells the boys when nests are nigh
And tweets and flies from every passer-bye.
The yellowhammer never makes a noise
But flies in silence from the noisy boys;
The boys will come and take them every day,
And still she lays as none were ta'en away.
The nightingale keeps tweeting-churring round
But leaves in silence when the nest is found.
The pewit hollos 'chewrit' as she flies
And flops about the shepherd where he lies;
But when her nest is found she stops her song
And cocks [her] coppled crown and runs along.
Wrens cock their tails and chitter loud and play,
And robins hollo 'tut' and fly away.
Dyke Side
The frog croaks loud, and maidens dare not pass
But fear the noisome toad and shun the grass;
And on the sunny banks they dare not go
Where hissing snakes run to the flood below.
The nuthatch noises loud in wood and wild,
Like women turning skreeking to a child.
The schoolboy hears and brushes through the trees
And runs about till drabbled to the knees.
The old hawk winnows round the old crow's nest;
The schoolboy hears and wonder fills his breast.
He throws his basket down to climb the tree
And wonders what the red blotched eggs can be:
The green woodpecker bounces from the view
And hollos as he buzzes bye 'kew kew.'
Uit: De bello Gallico (Vertaald doordr. J.J.
Doesburg)
De Helvetiërs hadden met hun troepen het
gebied van de Haeduërs al bereikt en zij plunderden hun akkers. De Haeduërs
konden zichzelf en hun bezittingen niet tegen hen verdedigen en stuurden
gezanten naar mij om hulp. Zij waren toch altijd trouw geweest aan de Romeinen?
Dan verdienden ze het toch niet dat hun akkers werden geplunderd, hun kinderen
als slaaf weggevoerd en hun steden ingenomen? En dat bijna onder de ogen van
het Romeinse leger! Tegelijkertijd lieten bondgenoten van de Haeduërs, de
Ambarri, mij weten dat hun akkers waren leeggeroofd en dat ze de aanvallen op
hun steden maar met moeite konden afslaan. Ook de Allobrogen, die aan de
overzijde van de Rhône woonden, vertelden mij dat ze niets anders meer hadden
dan hun lege akkers. Door deze gebeurtenissen besloot ik niet langer toe te
zien hoe de Helvetiërs de Romeinse bondgenoten onder de voet liepen. Door het gebied
van de Haeduërs en de Sequanen loopt de rivier de Sâone, die uitmondt in de
Rhône. Deze rivier stroomde ongelooflijk langzaam. Je kon zelfs niet zien in
welke richting hij stroomde. Deze rivier staken de Helvetiërs over met vlotten
en aan elkaar gebonden bootjes. Zodra ik van verkenners vernam dat driekwart
van de Helvetiërs de rivier was overgestoken, vertrok ik omstreeks de derde
nachtwake (tussen 1 en 3 uur in de nacht) met drie legioenen uit het kamp. Ik
bereikte de Helvetiërs die de rivier nog niet over waren. Ze waren zwaarbepakt
en niet op een aanval voorbereid. Ik doodde een groot aantal van hen. De rest
sloeg op de vlucht en verschool zich in de nabijgelegen bossen.
Julius
Caesar (13 juli ± 100 v. Chr. - 15 maart 44 v. Chr.)
Pablo Neruda, Carla Bogaards, Stefan George, Driek van Wissen, Bruno Schulz, Henry David Thoreau
De Chileense dichter Pablo Neruda (eig. Ricardo Eliecer Neftalí Reyes Basoalto)
werd geboren in Parral op 12 juli 1904. Zie ook alle tags voor Pablo
Neruda op dit blog.
Uit:Honderd
liefdessonnetten
XI
Ik honger naar je mond, je stem, je haren
En vasten en stom loop ik door de straten,
Het brood voedt me niet, de ochtend ontwricht me,
Ik zoek je voetgeklater in de dagen.
Ik honger naar je losgeslagen lach,
Je handen, als het razend graan gekleurd,
Ik honger naar je bleke stenen nagels
En wil je huid, gave amandel, eten.
Ik wil eten de straal door je schoonheid verbrand,
Je neus, de vorstin van je trotse gezicht,
Ik wil eten de vluchtige schaduw van je wimpers
En hongerig besnuffel ik de schemer
Jou zoekend, zoekend naar je bloedwarm hart
Als poema in 't verlaten Quitratùe.
Vertaald doorCatharina Blaauwendraad
Vannacht kan ik
de treurigste verzen schrijven
Vannacht kan ik de treurigste verzen
schrijven.
Bijvoorbeeld schrijven: De nacht ligt aan
stukken,
en blauw huiveren de sterren, in de verte.
De nachtwind roert zich zingend in de hemel.
Vannacht kan ik de treurigste verzen
schrijven.
Ik hield van haar en soms hield zij ook van
mij.
In nachten als deze hield ik haar in mijn
armen.
Zo vaak heb ik haar onder het eindeloze
firmament gekust.
Zij hield van mij, soms hield ik ook van
haar.
Hoe zou ik niet gehouden hebben van haar
grote, stille ogen.
Vannacht kan ik de treurigste verzen
schrijven.
Bedenken dat ik haar niet meer heb. Betreuren
dat ik haar verloor.
Luisteren naar de onmetelijke nacht,
onmetelijker zonder haar.
En het vers valt in de ziel als op het
weiland dauw.
Wat geeft het dat mijn liefde haar niet kon
behouden.
De nacht ligt aan stukken, en zij is niet bij
mij.
Dat is alles. In de verte zingt een mens. In
de verte.
Mijn ziel heeft met het verlies van haar geen
vrede.
Alsof hij naar toe wil, zoekt mijn blik.
Mijn hart zoekt haar, maar zij is niet bij
mij.
Dezelfde nacht maakt wit dezelfde bomen.
Wij, die van toen, zijn niet dezelfden meer.
Ik houd niet langer van haar, nee, maar wat
hield ik van haar.
Mijn stem zocht naar de wind om aan haar oor
te komen.
Een ander. Een ander zal ze toebehoren. Zoals
ooit mijn lippen.
Haar stem, haar duidelijke lichaam. Haar
oneindige blik.
Ik houd niet langer van haar, nee, maar
misschien houd ik van haar.
De liefde duurt zo kort en zo lang duurt vergetelheid.
Omdat in nachten zoals deze ik haar in mijn
armen hield,
heeft mijn ziel met het verlies van haar geen
vrede.
Al is dit de laatste pijn die zij mij doet,
en al zijn dit de laatste verzen die ik voor
haar schrijf.
De eerste, onrijpe sneeuw viel als zuivere
kerstversiering
bedekte onmerkbaar de stationsgebouwen, de perrons,
de daken van de huizen in het noorden van Frankrijk,
er soesde een bodempje sneeuw op de landerijen.
De trein verwijderde zich schokkend van Parijs,
onwillig bemand door een man in uniform,
verstoten door de stad.
Ik liet me brood en wijn brengen in de restauratiewagen
en dankte god voor het grote geschenk,
Parijs, gedecoreerd met smaragden dennentakken,
fonteinen waar de os en de ezel gedrenkt worden,
bankovervallen, verkeersopstoppingen,
agenten met onbeschaamd witte handschoenen,
hoogmoedige jonge officieren, zeeschuimers
spektakel in het Cirque d'Hiver, spiegels in de zalen,
mijn borsten waren van mistletoe
de wildvreemde man met beeldhouwershanden,
zoete limonade in blikjes.
Vergeef me mijn leugenachtigheid, bad ik,
ik speel het spel van de liefde,
u bent de heerlijkheid van de liefde.
Auf das Leben und den Tod Maximins: Das Zweite:
Wallfahrt
Im trostlos graden zug von gleis und mauer
Im emsigen gewirr von hof und stiege
Was sucht der fremde mit ehrfürchtigem schauer?..
Hier · Bringer unsres heils! stand deine wiege.
Im längs umbauten viereck wo die flecken
Von gras durchs pflaster ziehen und verschroben
Bei magren blumen die verschnittnen hecken:
Hast du zuerst den blick im licht erhoben.
Wie staubt der platz! von welchem lärme pocht er!
Getrab von tritten und geroll von wagen ...
Wie ihre last Maria Annens tochter
Hat hier die mutter dich verkannt getragen.
Nur einst als frühling war fiel grau und silbern
Vom himmel tau und sprühte duftige funken
Und allen kindern haben blau und silbern
Die magren blumen lächelnd zugewunken.
Dies allen gleiche haus ist ziel der reise.
Wir sehn entblössten haupts die nackte halle
Aus der du in die welt zogst ... Sind drei weise
Doch einst dem stern gefolgt zu einem stalle!
Das
Dritte
Du wachst über uns
in deiner unnahbaren glorie:
Schon wurdest du eins
mit dem Wort das von oben uns sprach.
Wir fragen bei all
unsren schritten des tags deine milde.
So macht ihr diener
das lächeln der könige reich.
Doch senkt sich der abend
in der dir geweihten memorie:
Dann zittert die sehnsucht
dann greifen die arme dir nach ·
Dann drängen die lippen
zu deinem noch menschlichen bilde
Als wärst du noch unter uns ·
wärst uns noch Herrlicher! gleich.
Noch zwingt mich treue über dir zu wachen...
Noch zwingt mich treue über dir zu wachen
Und deines duldens schönheit dass ich weile
Mein heilig streben ist mich traurig machen
Damit ich wahrer deine trauer teile.
Nie wird ein warmer anruf mich empfangen
Bis in die späten stunden unsres bundes
Muss ich erkennen mit ergebnem bangen
Das herbe schicksal winterlichen fundes.
Uit Engeland bereiken ons berichten
Dat schapen minder dom zijn dan men meent:
Een beetje schaap herkent mits goedgetraind
Zo'n vijftigtal verschillende gezichten.
Ik dacht meteen jaloers: kon ik dat maar.
Ik houd geen vijftig schapen uit elkaar.
Warming-up
Op de planeet die ik sinds kort bewoon
Heb ik als mens het voor elkaar gekregen
Dat wereldwijd de warmte is gestegen,
Doch ondank is ook dit keer 's werelds loon:
Ik doe mijn best de wereld warm te houden,
Maar telkens maakt de wereld mij verkouden.
Driek van Wissen (12 juli 1943 21 mei 2010)
De Poolse
schrijver, schilder en graficus Bruno Schulz werd geboren op12 juli 1892 in Drohobycz, in
Galicië. Zie ook alle tags voor Bruno Schulz op dit blog.
Uit:Augustus (Vertaald door Gerard Rasch)
Heel de grote zomer trok elke dag dwars door
de donkere woning die zich op de eerste verdieping van een huis op de markt
bevond: de stilte van de trillende luchtlagen, de zonbeschenen vierkanten van
het parket die vurig op de vloer lagen te dromen; de melodie van een
straatorgel, gedolven uit de diepste goudader van de dag; twee, drie maten van
een refrein die ergens keer op keer een piano werden gespeeld en, verloren in
het vuur van de diepe dag, in de zon op de witte trottoirs bezwijmden. Wanneer
Adela de kamers had gedaan, deed ze de linnen gordijnen dicht en hulde zo ons
huis in het donker. Dan werden de kleuren een octaaf lager, de kamers, die
weggezonken leken in het licht van het diepst van de zee en nog matter
weerkaatst werden in de groene spiegels, vulden zich met schaduw, terwijl al de
hitte van de dag neersloeg op de gordijnen die zachtjes golfden in de dromen
van het middaguur
s Zaterdagsmiddags ging ik altijd met moeder uit wandelen. Uit het halfduister
van het voorhuis kwamen we meteen in het zonnebad van de dag. Wadend in goud
knepen de voorbijgangers van de hitte hun ogen half dicht, alsof er honing aan
kleefde, terwijl hun opkrullende bovenlip hun tandvlees en tanden ontblootte.
Sometimes a mortal
feels in himself Nature
-- not his Father but his Mother stirs
within him, and he becomes immortal with her
immortality. From time to time she claims
kindredship with us, and some globule
from her veins steals up into our own.
I am the autumnal sun,
With autumn gales my race is run;
When will the hazel put forth its flowers,
Or the grape ripen under my bowers?
When will the harvest or the hunter's moon
Turn my midnight into mid-noon?
I am all sere and yellow,
And to my core mellow.
The mast is dropping within my woods,
The winter is lurking within my moods,
And the rustling of the withered leaf
Is the constant music of my grief...
Jean Nelissen, Jan Siebelink, Pai Hsien-yung, Herman de Man
Bij de Tour de
France
Luis Ocana, na
een val in de Tour van 1971
Uit: De Bijbel Van De Tour De France (door Jean Nelissen)
Een ronde waarin
sommige renners tot idolen worden verheven, wier faam zelfs hun dood overleeft.
Zoals Fausto Coppi, die op een bergtop in het gehucht Castellania ligt
begraven, omringd door aarde van de beruchte col Izoard. Een Tour waarvan de
geschiedenis is doordrenkt met dramatiek van de relatief talrijke winnaars die
vermoord werden of zelfde dood zochten, zoals René Pottier, Ottavio
Bottecchia, Henri Palissier, Hugo Koblet en Luis Ocana. Van oorsprong
eenvoudige mannen met een aanvankelijk bescheiden verwachtingspatroon, die
echter door hun sportieve successen in een andere wereld werden gekatapulteerd
en er hun geestelijk evenwicht verloren. Dat is een van de gevaren van deelname
aan de Tour. De verleiding om een sportheld te worden, de massa te ontstijgen,
roem en rijkdom te vergaren, zal echter altijd sterker blijven.
Jean Nelissen (2 juni 1936 - 1 september 2010)
Uit: Pijn is genot (door Jan Siebelink)
Jean Nelissen. Le vélo, cest la vie.
Grote hitte. De
renner pakt zijn bidon. Drinkt. In die situatie zal Jean Nelissen als een
literair motief altijd dezelfde woorden uitspreken: Wie bij deze temperaturen
niet drinkt, beste mensen . Een lichaam kan niet zonder water Weet je nog Mart,
het was op 12 juli 1978, op het heetste van de dag, en Bernard Thévenet,
die dat jaar de Tour zou winnen, stapte af bij een bergwand waarlangs water
droop. Mensen, hij likte het op metr zij tong. Hij wilde het water er wel
uitwringen. Zonder water begint een levend organisme niets
Het tere blauw van de ochtend, het waas over
de Maasvallei, de van dauw doordrenkte velden, het wisselende spel van de
wolken daarboven. Ik glimlachte in mijzelf, was al bezig met de pittoreske
details waarom wielercommentator Jean Nelissen zo vermaard is, de wereld om mij
heen te beschrijven. Ik was op weg naar zijn woonplaats Maastricht, en
verkeerde in een lichte koortsachtige stemming. Er ligt voor mij altijd grote
bekoring aan te komen op een onbekende plek. Nu kwam daar nog bij dat ik naar
een man ging wiens stem mij zo vertrouwd voorkwam dat ik die uit duizenden zou
herkennen, maar hoe zag die man eruit die bij die stem hoorde?
Die vraag had ik
mij nooit eerder gesteld. Je kende zijn gezicht niet, in tegenstelling tot dat
van zijn kompaan Smeets. Je wilde het ook niet weten. Zijn rustige, innemende,
licht meridionale stem was voldoende. In die zijn heeft hij voor mij altijd tot
het radiotijdperk gehoord.
Uit: Crystal Boys (Vertaald door Howard
Goldblatt)
Without waiting for a response, Little Jade
walked to the end of the bar, took a glass of Johnny Walker out of my hand, and
set it down in front of Doctor Shi, the cardiologist.
Doctor Shi, Ive got a disease, he said.
What do you have, Little Jade? Doctor Shi
asked as he puffed on his
pipe, his interest piqued. Come to the clinic
tomorrow, and Ill give you a check-up.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Heart disease, Little Jade said, pointing to
his chest.
Heart disease? Thats my specialty. Ill give
you an EKG, and well see what your heart looks like.
You wont be able to see anything, Little
Jade sighed. This heart
disease of mine is pretty strange, and I doubt
if even a famous doctor like you can cure it. Whenever I lay eyes on a gorgeous
man like you, my heart starts beating like crazy. What can I do? Think you can
cure me?
Pai
Hsien-yung (Guilin, 11 juli 1937)
Cover
De Nederlandse schrijver Herman de Man
(eig. Salomon Herman (Sal) Hamburger) werd geboren in Woerden op 11 juli 1898.
Zie ook alle tags voor
Herman de Man op dit blog.
Uit: Land voor Water.
Tusschen de
Paardelaan en het Hemeltje lag voor jaren, jaren een weelderige ondiepe plas;
dat weten de mannen van Benschop, die hun zware Pieter-Keur-bijbels niet
opgeruimd hebben aan opkoopers, met gewisheid af te lezen van het schutblad
binnenin den goudbedrukt-leeren bijbelband.
En de oude
daggeldersvrouwen, die zuiver aan hekserij gelooven weten het ook, want in die
plassen woonden de kwaaie geesten die de zonen eischen kwamen, zeven maal zeven
geslachten onder één hetzelfde dak vandaan, als daar ooit de Duivel ontvangen
was.
En de aardmannen,
maar ook de goede schuurbouwers woonden in de plassen, die eindelijk
volgekrooien en leeggepompt werden. De oude Baron's Vaders Vader, de laatste
Ambachtsheer uit het geslacht van Benschop-Snellenburgh die op het Huis gewoond
had, dàt was een goed Landheer geweest en die had Duitsche manmenschen laten
komen, die bekwaam waren in 't bedijken en 't polderen. Maar 't werk was
tegengevallen; daar lag maar kwaaie zure grond onder de rietpartijen en de
zwinnen van het Wye, en de Landheer, die met rentevretende hypotheken zijn
hofsteê had bezwaard, om al die Duitschers te kunnen betalen, werd arm en
verkocht het Ambacht met alle toebehooren aan een vreemden barren Jonker, die
onder Steenwijk nòg een Kasteel had, die jacht en visscherij aan zijn eigen
hield, die de huurboeren zware pachten liet betalen en diepvervloekt het graf
werd ingedragen.
Zijn eenigste zoon
was lam en naar gezegd werd, niet goed wijs, maar die werd bijgestaan door een
vreemdsoortigen dominee, die nievers standplaats krijgen kon, omdat hij
Gezangen wou laten zingen en een snor droeg.
Onder het beheer
van meneer Lafayette, die zooveel als Rentmeester was over 't goed van den
gekken Jonker, wier Benschop rijk. De oogsten waren jaar aan jaar goed en prijzig,
't ooft hing rijk aan Gods boomen en 't hooi woog zwaar en geurde zwaar van
overdadige vruchtbaarheid.
Uit:Op
zoek naar de verloren tijd, Sodom en Gomorra I (Vertaald door Marjan
Hof)
Een ras van vervloekten, die moeten leven in
leugen en bedrog, omdat ze weten dat hun verlangen, datgene wat voor ieder
schepsel de grootste levensvreugde is, strafbaar en beschamend, schandelijk
wordt geacht; die hun God moeten verloochenen, omdat ze, wanneer ze als
beklaagden voor de rechter verschijnen, hoe christelijk ze ook mogen zijn, ten
overstaan van Christus en in zijn naam als vuige laster moeten ontkennen wat
hun hele leven is; zonen zonder moeder, tegen wie ze zelfs nog moeten liegen op
het moment dat ze haar de ogen sluiten; vrienden zonder vriendschap, ondanks
alle vriendschap waar hun veelal goede hart vatbaar voor is en die ze anderen
inboezemen met hun vaak erkende charme; maar kun je nog spreken van vriendschap
bij het soort betrekkingen dat slechts vegeteert bij de gratie van een leugen,
en waaruit ze vol afkeer zouden worden verstoten bij de eerste opwelling van
vertrouwen en eerlijkheid waartoe ze zich zouden laten verleiden, tenzij ze te
maken hadden met een onpartijdige of zelfs welgezinde geest, die dan echter,
misleid door een stereotiepe psychologie, uit de opgebiechte ondeugd de
affectie zal afleiden die er het allervreemdst aan is, precies zoals sommige
rechters eerder geneigd zijn geïnverteerden van moord en joden van verraad te
verdenken en vrij te pleiten, om redenen die voortvloeien uit de erfzonde en
uit het noodlot van het ras? Minnaars, ten slotte althans volgens mijn eerste,
schetsmatige theorie van toen, die we later zullen zien veranderen, en waarin
dit hen meer zou hebben gestoord dan al het andere, ware die tegenstrijdigheid
niet aan het zicht onttrokken door dezelfde illusie die maakte dat ze konden
zien en leven die vrijwel zeker nooit de liefde zullen kennen waarop ze hopen
en die hun de kracht geeft om zoveel risicos en eenzaamheid te verdragen,
omdat ze juist verliefd zijn op een man die niets van een vrouw heeft, een man
die geen geïnverteerde is en bijgevolg niet van hen kan houden; zodat hun
begeerte voor altijd onstilbaar zou zijn als ze met geld geen echte mannen
konden krijgen, en als ze de geïnverteerden aan wie ze zich hebben vergooid
uiteindelijk in hun verbeelding niet voor echte mannen zouden aanzien.
Marcel
Proust (10 juli 1871 18 november 1922)
Proust (zittend), Robert de Flers (links) and Prousts
geliefde Lucien Daudet (rechts), ca. 1894.
With neither name nor
symbol,
beside the cypresses, beneath
a bit of sandy dust
hardened by the rain.
Or may the wind scatter
the ashes among boats
and stenciled furrows
and sunlight in Sinera.
Light in April, in the homeiand
that dies with me while I watch
the years go by: a voyage
through slow twilights.
My eyes can only
My eyes can only
gaze at lost suns,
lost days. How I hear
old carts rattle
down lanes in Sinera!
The smells of a sea
that bright summers watch over
come to mind. The rose
that I picked lives on
in my fingers. And on my lips,
wind, fire, words
that are ashes now.
Vertaald door
James Eddy
XLVI From 'La Pell De Brau'
Sometimes it is
necessary and right
for a man to die for a people.
But a whole people must never die
for a single man:
remember this, Sepharad.
Keep the bridge of dialogue secured
and try to understand and love
the different minds and tongues of all your children.
Let the rain fall drop by drop on the fields
and the air cross the ample fields
like a soft, benevolent hand.
Let Sepharad live forever
in order and in peace, in work,
and in difficult, hard_won
liberty.
Die zunehmende Verschriftlichung meiner Existenz
ist, so paradox dies klingen mag, durch Ihr
Inspektions-Vakuum ausgelöst worden. So kommt es,
daß Armin Schildknecht, vormaleinst Ihr Schützling in der äußersten
pädagogischen Provinz dieses Kantons, jenen Schulbericht, der eigentlich von Ihnen
erwartet würde, selber in Angriff nehmen muß, sozusagen als Explorand der hohen
Inspektorenkonferenz, und dies um so dringlicher, als ja ein seit Jahren
kunstvoll in der Schwebe gehaltenes Disziplinarverfahren gegen mich hängig ist.
Es wäre mir bei der vorgeschlagenen Besichtigung
nicht um eine Kritik an den Geräten gegangen, welche diese Bezeichnung freilich
kaum mehr verdienen, sondern um einen Stimmungs-Augenschein, um eine kurze
Stegreifbeurteilung des Geisteszustandes unserer Kleinturnhalle, die, ins
Schulhaus
eingebaut, immerhin das Gesicht der Nordfassade
prägt, wes- halb Sie, wenn Sie den steilen Schulstalden von Außerschilten nach
Aberschilten hinauffahren, auf den ersten Blick nicht sagen können, ob Sie
einen Profan- oder einen Sakralbau vor sich haben. Die fünf gleich großen,
dreigeteilten Rundbogenfenster im Erdgeschoß scheinen eher zu einer Kapelle
oder zu einem Missionshaus zu gehören als zu einer Lehranstalt.
Das Glockentürmchen, das von der Mitte des
Dachfirstes leicht gegen den Friedhof vorgerutscht ist, verstärkt diesen Eindruck,
und die dunkle Palisadenwand des Schiltwaldes, der das sichelförmige Schilttal
gegen Süden abriegelt, trägt das Ihrige zur Verschleierung der
Turnhallenfassade bei. Eine
Sektenkapelle mit halbamtlichem Einschlag, würde
jeder Unvoreingenommene vermuten, ein Klausnerschlößchen.
'Alleen één voorval dreigt de vrede te
verstoren. Een wat oudere aardrijkskundeleraar, die zijn populariteit aan het
vertellen van cynische grappen dankt, geeft een les over de bevolkingsgroepen
in de wereld, hun verschil in kleur, lichaamsbouw en cultuur. In zijn betoog
sluipen ironische woorden over negers en Aziaten. Mijn klasgenoten uit Indië
schuifelen onrustig in hun banken. Ongevoelig voor de veranderde sfeer in het lokaal
gaat hij verder en braakt vooroordelen over joden uit die mij gruwelijk bekend
in de oren klinken. Machteloze woede komt in mij op. Ik trek wit weg en kan
mijn tranen niet bedwingen. / De donkere stem van mijn vriend dendert door de
klas. Hij staat naast zijn bank en schreeuwt tegen de leraar dat hij zijn
nazi-ideeën voor zich moet houden. Een heftige ruzie volgt. De leraar probeert
hem autoritair het zwijgen op te leggen. Dat maakt hem nog furieuzer. Hij loopt
naar voren, grijpt de man bij de arm, draait zijn arm op zijn rug en duwt hem
zo de klas uit. De klas joelt en applaudisseert. Voor het eerst in mijn leven
voel ik mij een beetje veilig'.
Once Peter had brought her suitcase on board
the train he seemed eager to get himself out of the way. But not to leave. He
explained to her that he was just uneasy that the train should start to move.
Out on the platform looking up at their window, he stood waving. Smiling,
waving. The smile for Katy was wide open, sunny, without a doubt in the world,
as if he believed that she would continue to be a marvel to him, and he to her,
forever. The smile for his wife seemed hopeful and trusting, with some sort of
determination about it. Something that could not easily be put into words and
indeed might never be. If Greta had mentioned such a thing he would have said,
Don't be ridiculous. And she would have agreed with him, thinking that it was
unnatural for people who saw each other daily, constantly, to have to go through
explanations of any kind.
When Peter was a baby, his mother had carried him across some mountains whose
name Greta kept forgetting, in order to get out of Soviet Czechoslovakia into
Western Europe. There were other people of course. Peter's father had intended
to be with them but he had been sent to a sanatorium just before the date for
the secret departure. He was to follow them when he could, but he died instead.
"I've read stories like that," Greta said, when Peter first told her
about this. She explained how in the stories the baby would start to cry and
invariably had to be smothered or strangled so that the noise did not endanger
the whole illegal party.
Peter said he had never heard such a story and would not say what his mother
would have done in such circumstances.
De Nederlandse dichter Erik Jan Harmens werd op 10 juli 1970 geboren in Harderwijk en groeide op in Alphen aan den Rijn. In 1987 publiceerde hij in eigen beheer de bundel “Dood doet leven.” Harmens studeerde van 1989 tot 1994 Culturele en Maatschappelijke Vorming aan de Karthuizer Academie in Amsterdam. Hij werkte vervolgens in de hoofdstad bij Soyo Productions en was mede-oprichter van Stichting Vonk, organisatie voor literaire manistaties en tournees in onder meer De Melkweg, de Amsterdamse Stadsschouwburg en Paradiso. Vervolgens werkte hij als productieleider bij diverse culturele organisaties. In 2001 was hij de winnaar van de Poëzieslag finale in café Festina Lente te Amsterdam en in 2002 van de Poetry Slam finale in Nijmegen. In 2003 verscheen zijn debuutbundel “In menigten”, in 2005 gevolgd door “Underperformer”. Op 26 augustus 2008 verscheen Harmens' eerste roman: “Kleine doorschijnende man”. In 2009 verscheen een door Harmens samengestelde bloemlezing van dichters die debuteerden in de afgelopen tien jaar, getiteld: “Ik ben een bijl”. Met Robert Jan Stips schreef hij de liedjes voor de in 2010 verschenen documentaire-musical “De leugen” van regisseur Robert Oey. Ook schreef Harmens poëzierecensies voor Trouw, De Groene Amsterdammer en Het Parool. Hij was gast-redacteur bij het literair-satirische weekblad Propria Cures en voor het VPRO-radioprogramma De Avonden interviewde Harmens wekelijks dichters. In 2011 verschenen zowel de poëziebundel “Echte mannen scheiden niet” (samen met Rick de Leeuw) als de roman “De man die in zijn eentje de Olympische Spelen organiseerde”. Najaar 2013 verscheen zijn nieuwe poëziebundel “Open mond”. Harmens is Chief Corporate Storytelling bij Citigate First Financial en adviseur van de Nederlandse Vereniging voor Autisme.
Warmepanpsalm
o heer spuit uw oren uit en hoor mij aan ik ga nu even van de warme pan ik zet mijn huis te koop en lap de ramen er komt niemand kijken maar ik blijf lappen er zijn geen ramen maar ik blijf lappen
ik laat me een pak aanmeten en smijt het in een hoek weeg de ene lege vuilniszak tegen de ander af laat een mijnenveld verdorren keer de kazen laat voel spieren waarvan ik niet wist dat ik ze had
vandaag is geen geile dag om haar te bellen maar ik heb mijn vingers al in mijn hand hoest een nummer op en toets dronken ridder en ik peer 'm
laffe goelagdag ik slaap in en zie het gezicht dat ik had moeten zien toen ik wakkerlag
Melijer
Soms vermoedde ik dat er iemand in mijn huis was als ik sliep. Hij verplaatste de meubels niet,
maar blies op mijn wang waarop ie een traan dacht te zien. Zag al voelde ik ‘m niet.
Ik was niet hier. Ik ronkte tot ik wakker schrok en mijn hart zag bonken, dwars door mijn borst als een op hol geslagen implantaat.
Woest werd ik. Jogde door het bos en sloeg alle melijers die ik tegenkwam. Nog luchtte het niet op, alsof je een hele broccoli inslikt. De roosjes. En de stronk.
Thijs Zonneveld, Gerard Walschap, Hans Arnfrid Astel, June Jordan, Mervyn Peake, Jan Neruda
Bij de Tour de France
Wout Poels
Uit:
Hé Woutje(Column)
Ergens ben je het kleine
broertje van het hele peloton. Zo'n klein, fragiel, bleu jochie met een zachte
g. Toen ik je voor het eerst zag fietsen dacht ik: ach gut. En ik was niet de
enige.
Ik weet nog die ene wedstrijd
in Spanje, toen je na de finish ruzie kreeg met een doorgesnoven Portugees die
je te lijf ging met zijn achterwiel. Voordat die vent zijn wiel op je hoofd had
kunnen timmeren stonden we er met tien man tussen. Kom niet aan mijn kleine
broertje.
Maar nu lig je in een
ziekenhuisbed met een gescheurde nier, een gescheurde milt, gebroken ribben en
gekneusde longen. Je bent een ruimteschip van Lego waaraan je maanden hebt
gewerkt - en dat je 's morgens in duizend stukjes op de grond naast je
nachtkastje vindt. Zo kapot. Zo oneerlijk kapot.
Dit was jouw Tour, Woutje. De
ene waarin je een rit zou winnen, en de bolletjestrui. Het kon zomaar, want dit
was de Tour van de Nederlanders. We zouden in totaal achtenvijftig etappes
winnen en minstens elf man bij de eerste tien van het klassement wurmen.
Dit was onze Tour. Die waar we
al jaren op wachten. Die waarvan we al jaren zeggen dat ie er volgend jaar aan
komt. Tien jaar geleden beloofden we elkaar dat we volgend jaar heel goed
zouden zijn, vijf jaar geleden deden we hetzelfde; drie jaar geleden, twee jaar
geleden en vorig jaar wisten we ook zeker dat het volgend jaar allemaal goed
zou komen. Maar hoe zeker we het ook wisten en hoe hard we het ook hoopten, het
lukte niet.
Waldo raapte wat steenen van zijn ouderlijk
huis tezamen en ze hebbende gestapeld tot een hokje, wat hooger dan 'n
doodskist maar gansch van dien vorm, legde hij zich daaronder.
Het was immers in den dalenden avond en daar
Waldo zijn ouders en zijn jongere zus had begraven en ook het werken der handen
niet gewoon was, zoo was hij zeer vermoeid. Daarbij, de kolfslag op zijn
bovenhoofd was geweldig ruw geweest.
Door de reten van zijn stapelhokje vlogen
stralen binnen van den wind, van denzelfden wind die hier en ginder de laatste
vlammen van den stedebrand dooreensloeg. En Waldo's oogen, die star openstonden
als oogen van een pas gestorven man, begonnen te snerpen.
Toen kroop hij buiten en gedachteloos stond
hij recht. Er lag in zijn gelaat, dat heerlijk van snede was, nauw een trek die
hart of geest verried. Zijn mond stond genepen of hij nooit was open gegaan, de
hoeken met een snok naar onder, en de groote, zoo donkere ballen van zijn oogen
hadden geen beteekenis in. Ik zie zijn hoofd op het verduisterende rood van den
westerschen einder - want een klein uur tevoren, terwijl Waldo zijn derde graf,
dat van zijn zusje, dekte, was de zon gestorven - ik zie zijn hoofd op den
westerschen einder, met de klissen, opstaande, waarin 't bloed is gestold, als
een bonkigen Indianenkop waarvan de siervederen verzengd zijn.
In eene groote ronde omheen Waldo lag de
verwoeste stad. Haar uiterste brokkelmuren, nergens hogger dan een meter,
teekenden de grillige lijnen van de horizonten zwart op het zeer donkere blauw
van den hemel. De laatste vlammen waaiden geel hier en ginder, en de jongeling
stond in eenen afgrijselijken tuin waar de goudene bloemen van den brand, die
den ganschen dag in den hemel hadden gebloeid, onder den avond nederrezen in de
ruinen. Boven de muurhorizonten dansten nog even de helmen van wegdravende
ruitersoldaten.
Was ist denn das, das
Auf und Ab am Morgen?
Sind es die Götter? Ist es der Caffè?
Ich bin es selbst, ich bin der Schwankende.
Die Tageszeiten machen mir zu schaffen.
Bei Tag und Nacht der Ekel, das Verlangen.
Mit Ahornflügeln fliegt der Kalmusengel. Die Augen trinken blühende
Getränke.
Viriditas erfrischt den Sisyphus.
ALTWEIBERSOMMER
Spätsommer
die Spinnen fliegen
überland.
BLAUREGEN
(Wisteria sinensis, »Glyzinie«)
Süß schlängelt sich die Ranke der Erkenntnis
um Stamm und Baum des hochgelobten Lands.
Die süße Natter würgt mit ihrem Duft
die Gitterstäbe um das Paradies.
Der Zaun erliegt der stürmischen Umarmung.
So weicht am Ende alle Bitternis,
Verbote werden Boten der Erlaubnis. Vom Himmel regnet Blau in unsern
Schoß.
I turn to my Rand McNally Atlas.
Europe appears right after the Map of the World.
All of Italy can be seen page 9.
Half of Chile page 29.
I take out my ruler.
In global perspective Italy
amounts to less than half an inch.
Chile measures more than an inch and a quarter
of an inch.
Approximately
Chile is as long as China
is wide:
Back to the Atlas:
Chunk of China page 17.
All of France page 5: As we say in New York:
Who do France and Italy know
at Rand McNally?
Poem on the Death of Princess Diana
At least she was riding
beside
somebody going somewhere
fast
about love
To live at all is
miracle enough.
The doom of nations is another thing.
Here in my hammering blood-pulse is my proof.
Let every painter paint and poet sing
And all the sons of music ply their trade;
Machines are weaker than a beetles wing.
Swung out of sunlight into cosmic shade,
Come what come may the imaginations heart
Is constellation high and cant be weighed.
Nor greed nor fear can tear our faith apart
When every heart-beat hammers out the proof
That life itself is miracle enough.
The vastest things are those we may
not learn
The vastest things
are those we may not learn.
We are not taught to die, nor to be born,
Nor how to burn
With love.
How pitiful is our enforced return
To those small things we are the masters of.
Uit: Prague Tales (Vertaald door Michael Henry
Heim)
...I don't think I've ever seen a decent,
moderately long sentence from any of you. ... It's also quite obvious that you
don't even know German properly, and I'll tell you why: because you jabber away
in Czech all day! Therefore, with the power invested in my office as Director,
I hereby forbid the speaking of Czech in the office, and as your friend and
your superior I suggest that you speak only German outside the office as
well.'"
( )
"It is a well-known historical fact that
gods arise directly from their people. Jehovah was a gloomy, cruel, angry,
vengeful, and bloodthirsty god, just like the entire Jewish nation. The
Hellenic gods were elegant and witty, beautiful and joyful, just like the
Greeks themselves. The Slavic gods--I'm sorry, but we Slavs lack a vivid enough
imagination to create either great states or well-defined gods. Despite the
best efforts of folklorists such as Erben and Kostomarov, our erstwhile gods
are only an obscure, rag-tag group of divinities with no clear, well-defined
characteristics."
( )
I hear there are people who actually enjoy
moving. Sounds like a disease to me - they must be unstable. Though it does
have its poetry, Ill allow that. When an old dwelling starts looking
desolate, a mixture of regret and anxiety comes over us and we feel like we are
leaving a safe harbor for the rolling sea. As for the new place, it looks on us
with alien eyes, it has nothing to say to us, it is cold.
Wenn manchmal in den wünschetollen Nächten
Mein Blut mich quält, weil Du es zu Dir riefst,
Dann greife ich in Deines Haares Flechten,
Und küsse sacht die Stelle, wo Du schliefst.
Und höre, wie Du träumst, und werde selig,
Und weiß: Du bist wie ich. Und ich wie Du.
- - - - - - - - - - - - und mählich
Singt sich mein Herz zur Ruh.
Den
Jammer einer leeren Zeit
Den Jammer einer leeren Zeit
Streich mir aus meinem Haar,
Und etwas Güte und Frömmigkeit
Küsse mir in mein Haar,
Und etwas weiche, milde Nacht
Gib mir in Deinem Schoß,
Dann regnet, was so traurig macht,
Leise von uns los.
Frauen
IV
Du bist gewohnt die Welt als Spiel zu sehn.
Du schöne Frau - Du kommst aus fernen Ländern,
Die ich nur ahne; Deine Glieder gehn
Im leisen Duft von seidenen Gewändern.
Wer bist Du denn? Dein Haar ist fein und lose
Und so verschlungen wie ein Mädchenhaar,
Und manchmal neigst Du Dich wie eine Rose,
Die leuchtend und voll Sommerabend war.
Und was Du rührst wird tönend und voll Leben.
Bist Du ein Traum, ein Märchen, ein Gedicht?
Du schöne Frau - Dir ist ein Glanz gegeben
Oder ein Rausch - ich weiß es nicht.
Zeus,
Brazen-thunder-hurler,
Cloud-whirler, son-of-Kronos,
Send vengeance on these Oreads
Who strew
White frozen flecks of mist and cloud
Over the brown trees and the tufted grass
Of the meadows, where the stream
Runs black through shining banks
Of bluish white.
Zeus,
Are the halls of heaven broken up
That you flake down upon me
Feather-strips of marble?
Dis and Styx!
When I stamp my hoof
The frozen-cloud-specks jam into the cleft
So that I reel upon two slippery points ...
Fool, to stand here cursing
When I might be running!
Richard Aldington
(8 juli 1892 27 juli 1962)
De Frans- en Nederlandstalige Belgische schrijver Jean Ray (bekendste pseudoniem van Raymond de Kremer) werd
geboren op 8 juli 1887 in Gent. Zie ook alle tags voor Jean Ray op
dit blog.
Uit: La choucroute
Je me trouvais seul sur le quai. Il faisait nuit. Jentendais au loin le
hululement sinistre dune chouette. Un vent léger me faisait frissonner et
faisait tournoyer quelques feuilles mortes sur le quai. Soudain, je sentis une
odeur étrange. Je ressentis comme une présence derrière moi. Je me retournais
brutalement et me trouvais face à face avec un homme. Jétais surpris de ne pas
lavoir entendu arriver. Il était dune telle maigreur quil semblait navoir
que la peau sur les os. Javais létrange impression de pouvoir voir à travers
son corps. Il était très pâle et donnait limpression de
flotter au dessus du sol. Il portait des habits troués. Reprenant courage je
lui dis : « Bonsoir, comment vous appelez-vous ?
Je mappelle Edward et vous ? Moi, cest Vincent !
Que faîtes-vous ici ? Où allez-vous ?
Eh bien... connaissez-vous un endroit pour dormir ?
Je vous conseille de quitter rapidement cette ville car vous y êtes en
grand danger.
Pourquoi ? » Comme il ne me répondais pas, je me dirigeais vers
le quai pour attendre le prochain train. « Ca ne sert à rien dattendre.
Aucun train nest passé ici depuis la nuit de laccident.
Quel accident ? Nayant pas de réponse, je me retournais et
maperçus avec stupeur que lhomme avait disparu ! Lodeur étrange
aussi dailleurs. Pris de panique, je décidais aussitôt de quitter les lieux.
Nayant aucun repère, perdu au milieu de la forêt, je longeais les rails et
marchais longtemps espérant voir apparaître un train. Il y en avait bien un qui
mavait déposé !
Jean Ray (8 juli
1887 17 september 1964)
De Duitse dichter en schrijver Julius Mosen (eig.
Julius Moses) werd geboren op 8 juli 1803 in Marieney in het Vogtland. Zie ook alle tags voor Julius
Mosen op dit blog.
The Legend Of The Crossbill (From The German Of Julius Mosen)
On the cross the dying Saviour
Heavenward lifts his eyelids calm,
Feels, but scarcely feels, a trembling
In his pierced and bleeding palm.
And by all the world forsaken,
Sees he how with zealous care
At the ruthless nail of iron
A little bird is striving there.
Stained with blood and never tiring,
With its beak it doth not cease,
From the cross 't would free the Saviour,
Its Creator's Son release.
And the Saviour speaks in mildness:
'Blest be thou of all the good!
Bear, as token of this moment,
Marks of blood and holy rood!'
And that bird is called the crossbill;
Covered all with blood so clear,
In the groves of pine it singeth
Songs, like legends, strange to hear.
Een os stond in de
wei te dromen bij een beek
En zag hoe daar vlakbij een kikker hem bekeek.
Hij was zichtbaar jaloers, niet groter dan een ei,
Maar kwaakte kwaad:
"Kijk, kijk! 'k Word net zo groot als jij!"
De os sloeg met zijn staart en stond zich te verbazen.
De kikker rekte zich, begon zich op te blazen.
Hij blies en blies, hield zich even in
En vroeg: "Is dit geen goed begin?
Ben ik op weinig tijd niet reuze aangekomen?"
De os zei: "Boe!" En bleef maar voor zich uit staan dromen.
De kikker wond zich op, begon met nieuwe moed
Hij voelde alles spannen. "Is het nu nog niet goed?"
"Boe!" deed de os bedroefd. "Het lijkt er echt niet op.
Niet groter dan een pad, maar met een dikke kop!"
Nu werd de kikker woest, hij duwde, blies en balde
Zijn spieren plots zo hard dat hij aan flarden knalde
De wereld barst van waan en nijd
Om wie de snelste auto rijdt
Het grootste huis. De verste reis.
Ach, is dat allemaal wel wijs?
De Nederlandse dichter, componist en dirigent Micha Hamel werd geboren in Amsterdam op 8
juli 1970. Hamel studeerde aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag
(1988-1994); daarnaast heeft hij ook een jaar filosofie gestudeerd in
Amsterdam. Hij volgde een compositiecursus in het Tanglewood Music Center, in
de Verenigde Staten. Zijn composities schreef hij vooral in opdracht van de
Slagwerkgroep Den Haag, het Ives Ensemble, het Schönberg Ensemble en het Nieuw
Ensemble. Tevens heeft hij een aantal stukken geschreven in opdracht van een
aantal Engelse dansgroepen.
Als dirigent heeft Hamel carrière gemaakt bij het
Nederlands Balletorkest, het Radio Symfonie Orkest en bij de Slagwerkgroep Den
Haag. In 1997 kreeg hij de Bernard Haitink Beurs voor een
assistent-dirigentschap van het Radio Filharmonisch Orkest. Hamel was
chef-dirigent van het Noordhollands Philharmonisch Orkest van september 2000
tot aan de opheffing in 2002. In 2004 debuteerde hij bij het orkest van de RAI
in Turijn. Naast zijn werk in de muziek heeft Hamel in 2004 zijn eerste
dichtbundel uitgebracht, Alle enen opgeteld. Hiervoor ontving hij in 2005 de
Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs. In 2006 heeft hij zijn tweede bundel
uitgegeven, Luchtwortels en in 2010 de derde, Nu je het vraagt.
Vader en zoon
Ik vertel hem niet
dat het leven leuk is,
opdat hij later niet in verslaving vlucht.
Mijn kind, het
meeste zeg ik niet. Hoe mytisch
het vaderlijk zwijgen ook worden mag, ik verkies
de aalmoes van het bestaan woordeloos te delen.
Op een speeltoestel
een vrouw
in meisjeskleren met haar kind
als kortgerokte verleidster verkleed.
Ook als kleuter had
ik het niet zo op kleuters.
Schreeuwerig volk, ongecoördineerd, onmachtig
zich behoorlijk te uiten of mij te verstaan.
Hierom vermijd ik
nu volwassenen liefst.
Wij keren ons af van de wipkippen
en trappen een blikje voor ons uit.
Heerlijk grijpt de
leegte om zich heen,
het regent knikkerputjes in het zand.
Belangrijker is de hand, een hand die leidt, die je
op het hoofd kunt voelen als een zegen levenslang.
Mijn vader, die het
niet tot Sinterklaas, God of opa schopte,
had handen van gele eelt, van zalmkleur zijn mijn zoons.
Ze omklemmen de beddenspijlen, ik
voel de kriebelbaard op mijn wang.
In de zandbak graaf
ik naarstig
mijn weg naar hem terug, en vind plots
de laatste spuit die hem werd toegediend.
Geen steek brengt
mij terug naar
de dag dat mijn ik herboren werd,
en gretig beleven we samen de schrik die
griezeldoods vriendschap versmaadt.
Tim Krabbé, Lion Feuchtwanger, Ivo Victoria, Vladimir Majakovski, Clemens Haipl
Bij de Tour de
France
Mark Casvandish en
Chris Froome in de Tour van 2012
Uit:Das Rennen (Vertaald door Susanne George)
Nach rechts. Anstieg über 5 Kilometer zum Causse
Méjean. Ich habe mich ein Stück nach hinten fallen lassen; ich bin in der Mitte
des Feldes.
Durcheinander. Ein Fahrer schaltet, trifft daneben, fliegt fast über seinen
Lenker, flucht. Zwanzig Fahrer vor mir, eine ganze Straße voll. Ich erkenne
Lebusque, ein Segelflugzeug zwischen den Staren.
Bei Anstiegen reißen sofort die schlimmsten Löcher auf, ich muss hindurch.
Schwankend halte ich nach Durchlässen Ausschau. Panik, dass sie mich allein
lassen, noch spüre ich meine Pedale nicht. Ich tippe ein Hinterrad an, ich
schlingere, ein anderer stößt sich von mir ab, ich lande im Straßengraben, kein
platter Reifen. Flitz flitz. Zwei Fahrer weg. Mit einigen wenigen Tritten
fahren sie aus meinem Rennen davon. Reilhan und Guillaumet. Die echten
Klassefahrer - zwischen den Rennen mache ich mir nur selbst etwas vor. Sie sind
sofort gut weggekommen. Am Berg zu attackieren ist äußerst effektiv, aber auch
das Schwerste, was es gibt. Bahamontes, Fuente konnten das zwanzigmal
hintereinander, wie rammelnde Kaninchen. Alle Kletterer guten Durchschnitts
warnen einander vor dieser Sorte von Männern. Nicht dranhängen. Doch
dranhängen? Dann ziehen sie noch mal an, sie lassen dich am Gummiband
krepieren. Doch währenddessen werde ich namenlos Zehnter. Ich muss mich damit
abfinden. Ich kann nur tun, was ich tue, und so weitermachen.
Ich bin nun vorne in unserem halb ausgerissenen Feld gelandet. Dritte Position.
Dort bleibe ich; die beiden vor mir fahren schnell genug. Nach einer Weile wird
mir klar, wer sie sind: Lebusque und Kléber, nebeneinander. Lebusque auf den
Pedalen stehend mit einer riesigen Übersetzung, aber trotzdem gleichmäßig.
Kléber sitzend. Halb neben mir stampfend, ächzend, aber überraschend,
Barthélemy.
Allmählich finde ich einen Rhythmus. Klettern ist ein Rhythmus, ein Rausch, man
muss die Proteste seiner Organe beschwichtigen.
Nun aber konnte Kaspar
Pröckl nicht mehr an sich halten. So harte Worte er sonst für seine Landsleute
fand: was dieser Westschweizer [Tüverlin) und dieser Dollarscheißer [Potter]
sich erdreisteten, ging ihm zu weit. Zornig erklärte er, was da Herr Potter sage
über den Mangel an Ethos unter den Deutschen, das stelle die Dinge auf den
Kopf. Zuviel Ethos hätten sie, das sei ja gerade das Saudumme. Immer bei ihrem
Ethos packte die herrschende Schicht die Beherrschten, immer mit ethischen
Argumenten kriege sie sie klein. Kein Volk auf der Erde schlage sich soviel mit
ethischen Skrupeln herum wie das deutsche. Wo andere den geraden Weg vor sich
sähen, mache es sich den Weg krumm vor lauter Skrupeln. Kaum hätten die
Deutschen eine Revolution angefangen, so stoppen sie die Revolution auch schon
ab, weil sie sich erst überlegen müssen, ob sie denn auch fair sei.
( )
"Die Bayern
knurrten, sie wollten leben wie bisher, breit, laut, in ihrem schönen Land, mit
einem bisschen Kultur, einem bisschen Musik, mit Fleisch und Bier und Weibern
und oft ein Fest und am Sonntag eine Rauferei. Sie waren zufrieden, wie es war.
Die Zugreisten sollten sie in Ruhe lassen, die Schlawiner, die Saupreussen, die
Affen, die gselchten."
( )
"Meineid, Hm, drei
Jahre gibt es dafür. Ihn, Klenk, haben auch die missliebigen Bilder nicht
gestört. Von mir aus hätt der Krüger Subdirektor bleiben können, bis er schwarz
wird. Er selber hat Sinn für Bilder. Nur frech werden, Herr Doktor, das hätten
sie nicht sollen. Sich mokieren, die Regierung kann sie am Arsch lecken, das,
Herr Doktor Krüger, lass ich mir, Otto Klenk, nicht gefallen. Wenn's um
bayrische Dinge geht, mein Lieber, da kennen wir kein Genieren."
Lion
Feuchtwanger (7 juli 1884 21 december 1958)
De Vlaamse schrijver Ivo
Victoria (pseudoniem van Hans van Rompaey)werd op 7 juli 1971 geboren in Edegem(Antwerpen).
Zie ook alle tags voor
Ivo Victoria op dit blog.
Uit: Hoe ik
nimmer de ronde van Frankrijk voor min-twaalf-jarigen won
Edegem, Kontich, Rumst.
Op de schaal der verloren levens is het een stijgende curve, een triumviraat,
verbonden door de treurnis die Mechelse Steenweg heet (...)
'Er heeft nooit een Mariabeeld ook maar een traan gelaten, geen lamme is er met
dartele pasjes naar buiten komen dansen, geen blinde die het licht heeft
gezien. Maar het had gekund. En daar mogen Edegemnaren zich graag aan
optrekken, aan dingen die hadden gekund.'
( )
Eigenlijk ben ik
een zanger. Het is moeilijk te vergeten wie je dacht dat je was, en te
accepteren wie je bent. Maar ik moet toch iets zijn? De gedachte alleen al, dat
ik van nu af aan niets zou zijn, zoals iedereen.
( )
Onwetendheid legt
de realiteit zelden een strobreed in de weg. Men is gelukkig. Zonder er naar te
streven. Het is geluk, geluk zonder verdienste, maar geluk. Het geluk dat ik
nooit heb gewild en dus ook nooit heb gehad. Ik moest per se slim zijn.
Your thoughts,
dreaming on a softened brain,
like an over-fed lackey on a greasy settee,
with my heart's bloody tatters I'll mock again;
impudent and caustic, I'll jeer to superfluity.
Of Grandfatherly gentleness I'm devoid,
there's not a single grey hair in my soul!
Thundering the world with the might of my voice,
I go by - handsome,
twenty-two-year-old.
Gentle ones!
You lay your love on a violin.
The crude lay their love on a drum.
but you can't, like me, turn inside out entirely,
and nothing but human lips become!
Out of chintz-covered drawing-rooms, come
and learn-
decorous bureaucrats of angelic leagues.
and you whose lips are calmly thumbed,
as a cook turns over cookery-book leaves.
If you like-
I'll be furiously flesh elemental,
or - changing to tones that the sunset arouses -
if you like-
I'll be extraordinary gentle,
not a man, but - a cloud in trousers!
Vladimir Majakovski (7 juli 1893 - 14 april 1930)
De Oostenrijkse schrijver, cabaretier, tekenaar en
muziekproducent Clemens Haiplwerd geboren op 7 juli 1969 in Wenen. Zie ook alle tags voor Clemens
Haipl op dit blog.
Uit: Goodbye RocknRoll. Eine Vätergeschichte in 256
E-Mails (Samen met Max Witzigmann)
Und von wegen gesund:
Weil wir nicht gewusst haben, was auf uns zukommt, auf keinen Fall aber auf
einschlägige Erfahrungen zurückgreifen konnten, haben wir einen
Geburtsvorbereitungskurs gemacht. Der allein ist schon einige Worte wert.
Geburtsvorbereitungskurs
ist nicht nur ein langes Wort, sondern im Prinzip ein bisschen wie Schule. Man
trifft dort auf einen breiten Querschnitt verschiedener Menschentypen. Wäre
Verena nicht sowieso schwanger gewesen, hätte ich sie gebeten, so zu tun als ob
und sich einen Polster unter den Pullover zu stecken. Ich hätte das wunderbare
Szenario des zweitaügigen Geburtsvorbereitungskurses ungern vermisst. In einem
bemerkenswert unspektakulären Seminarraum oder Turnsaal - so genau weiss ich
nicht, was das war - haben wir ca. zehn andere Paare getroffen, die ich mir mit
steigender Begeisterung stundenlang ansehen könnte. Gemeinsam war allen ein
weiblicher Part mit einen phänomenalen Bauch, aber abgesehen davon war es, wie
wenn Noah sämtliche Life-style-Klischees auf seine Arche retten wollte.
The Partial turned and saw Finchs gaze.
Nothing in that room, Finch. Its all in here. He gestured through the
doorway. Light shone out, caught the dark glitter of the Partials skin where
tiny fruiting bodies had taken hold. Uncanny left eye. Of course.
And you are? Finch asked.
The Partial frowned. Im
Finch brushed by him without listening, got pleasure out of the push of his
shoulder into the Partials side. The Partial smelled like sweetly rotting
meat, walked in behind him, stood there.
Everything was golden, calm, unknowable for a second. Then Finchs eyes
adjusted to the light from the large window and he saw: living room, kitchen. A
sofa. Two wooden chairs. A small table, an empty vase with a rose design. And
two bodies lying on the pull rug next to the sofa. One human, male, one gray
cap without legs.
His boss Heretic stood there, framed by the window. Wearing his familiar gray
robes and gray hat. Finch had never learned the gray caps real name. The
series of clicks and whistles sounded like heclereticalic so Finch called him
Heretic.
Hello, Finch, Heretic said, in the moist glottal attempt at human speech used
by all of its kind. Just in time.
Und so lag ich da auf dem
Bauch und Teppich und blätterte mich durch die Berliner und Münchener
Illustrierte oder verfolgte mit der Taschenlampe, denn auch das Licht war zur
Vorsicht ausgeschaltet, unter Blitz und Donner weiter die Linien der Familien
Jonas und
Scheller in die Tiefe
der Zeiten. Sie führten alle westwärts, nach Halberstadt, nach Braunschweig und
Weimar, an den Rhein oder den Neckar. Aus dem tiefen Westen waren diese Ahnen
alle in dieses Schlesien gekommen, und vom Westen, vom Westen als einem
Zufluchts-
ort begann ich bald zu
träumen. Dort im Westen, sah und las ich, hatten sich Ende des 15. Jahrhunderts
unsere Vorfahren sogar vereinigt mit den Vorfahren von Goethes Mutter, der
geborenen Textor.
Kichernd kletterte die
Großtante aus dem Schrank: Na, was haste denn nu wieder entdeckt? Im Mai 45
wurde sie in ein russisches Lager verschleppt, wo sie sich umbrachte. Ich ahne
nicht, warum man die alte, wahrscheinlich verwirrte Frau internieren mußte.
Aber möglich, daß sie die Rote Armee mit einem leuchtenden Parteiabzeichen auf
der Rüschenbluse begrüßt hat.
Seltsam wie Tante Helene
waren einige in der alten Familie meiner Mutter. Ihre eigene Mutter, die reiche
Tochter der Schellers vom Gut Borganie nebenan, hatte immerhin sechs Kinder
geboren, darunter nur einen Sohn, der sich auswuchs zu einem
Zwei-Meter-zehn-Mann.
Liegt es am Wesen von
Susanne, dass hart gesottene und grimmig dreinschauende Männer in ihrer
Gegenwart freundliche und menschliche Züge zeigen, dass sie sich öffnen und gar
liebliche Sätze über ihre Lippen bringen? Oder ist die Ursache für diesen
ungewohnten Vorgang nur darin zu suchen, dass Susanne weiblichen Geschlechts
ist? Anzunehmen ist freilich, dass ihr Gang Männerherzen höher schlagen lässt.
Mit unaufdringlicher Eleganz - und dennoch aufreizend, spaziert sie durchs
Lager. Ihr fülliger Hintern wippt von links nach rechts, ausschwenkend wie der
Anhänger eines Lastzuges auf holpriger Straße. Ein wahrer Genuss ist´s, ihren
Gang zu beobachten!
Sogar des Lagerleiters
militärisch knappen Kommandos verstummen bei diesem wundervollen Anblick.
Arbeiter unterbrechen ihre Tätigkeit, schnalzen mit der Zunge, werfen sich
übereinstimmende Blicke zu, suchen das Gespräch mit Susanne. Für Augenblicke
verwandeln sich ihre sonst finsteren Mienen in warmherzige Gesichter, über die
bisweilen ein strahlendes Lächeln huscht. Völlig unerwartet weicht die
bedrückende und oft trostlose Leere im Lager, diese schwer zu ertragende Kälte
und Gleichgültigkeit der Arbeiter einer befreienden und wohl tuenden Atmosphäre.
Einer Stimmung, in der unausgesprochen ihr Sehnen nach menschlicher Nähe und
Wärme mitschwingt.
Uit:Der arme Swoboda (Vertaald door Leon Scholsky)
Swoboda war vierzehn,
als »Mamiiinka« starb.
Das war 1905 gewesen.
Glückliche Zeiten, wie die Geschichtsschreiber der Habsburgermonarchie behaupten.
Die einfache Bevölkerung hingegen muß wohl Scheuklappen getragen haben, denn
sie ver- mochte weit und breit nicht zu erkennen, wie glücklich sie war. Ein Jahr
nach »Mamiiinkas« Tod wäre das Waisenkind in jenen himmlischen Zeiten des Friedens
und des Wohlstands beinahe verhungert.
Holzfäller fanden den
Jungen im Wald, blutig geprü- gelt von einem zornigen Gutsbesitzer, der ihn
beim Aprikosenstehlen erwischt hatte. Danach nahm ein gütiger Bauer den Knaben
bei sich auf und ließ ihn zehn Stunden am Tag arbeiten für einen Kanten Brot
und das Privileg, neben den Kühen im Stall zu schlafen.
Als Swoboda das Wehrdienstalter
erreichte hatte, bekundete der Staat zum ersten Mal Interesse an ihm, schenkte
ihm ein Gewehr und sorgte für sein leibliches Wohl in der Hoffnung, eine
nützliche Begabung zu fördern, die, sollten die Zeiten es erfordern, aus ihm
einen Mörder machen würde. Die Investition zahlte sich aus. Zwei Jahre später
brach der Krieg aus, und es herrschte große Nachfrage an Knallköpfen. Swoboda
erwarb sich einen gan-
zen Strauß an
Auszeichnungen; 1915 traf ihn jedoch eine Kartätsche. Er wurde mit achtzehn
Splittern im Körper in die Heimat zurückverfrachtet. Als die meisten entfernt
waren und die Wunden mehr oder weniger verheilt, schickte man ihn in ein
Soldaten- heim in der kleinen Stadt.
János Székely (7 juli 1901 16 december 1958)
Cover
Uit:The
Banquet in Blitva(Vertaald door Edward Dennis Goy and Jasna
Levinger)
But who are we who live while our Blitva has
not perished? I, Nielsen, and that Blitvinian they've arrested and whom they're
leading in chains across the empty square, under the monument of the Blitvinian
genius. In a rubber raincoat that poor bugger passed by, pale and upright,
defiant, surrounded by a patrol of cuirassiers, and from under his left
shoulder blade, as though drawn in bright red lipstick (almost cadmium), over
the muddy and drenched rubber flowed perpendicularly an intensely red stream of
fresh human blood. It was morning. A gray, dark, guttering, slimy,
antipathetic, muddy Blitvinian morning, and in the distance, from around the
corner, where stood the frowning scaffolding of a new five-story building, from
the new Blitvinian corso came the sound of "Tango-Milango" from the
Hotel Blitvania. That the Hotel Blitvania, as Barutanski's headquarters, had
served as a central torture chamber during the years '17, '18, and '19 and that
in the cellars of that accursed hotel several hundred people had been
slaughtered was known to all in the city and over the whole of Blitva, and for
years people made a detour around it in silence and with bowed heads, but
today, on that very same place of execution, they were dancing the
Tango-Milango.
In the newspapers of that mythical period, when
Barutanski ruled from that accursed hotel as the first Protector, one might
read in some texts consisting of cleverly infiltrated lines, between two or
three words, timidly and cautiously, hints that once again someone had been
massacred in the Hotel Blitvania, that someone had given evidence in court from
a stretcher, that someone had been blinded, that someone had had needles stuck
under his nails, and another with broken joints, but today it was all
forgotten, today the Hotel Blitvania had been renovated as a first-class hotel.
An den Kastanienbäumen, die das Wohnhaus
umringten, sprosste das Laub, und die jungen Blätter lispelten im lauen Wind.
Dazu das Gurren der Tauben und das Glucksen der Hühner. Aus der Schmiede tönte
Hammerschlag, und in der offenen Scheune klang, von einer kräftigen
Mädchenstimme gesungen, die muntere Weise eines Liedes.
Der Tag wollte sinken. In zarter Bläue blickte der
Himmel herunter durch die klare Luft, in die sich vom Dach des Finkenhofes der
Rauch emporkräuselte mit langsamen Wirbeln. Zu diesem Hofe passte der Bauer,
ein Zweiundvierzigjähriger, dessen hohe, feste Gestalt den jüngeren Jäger um
einen halben Kopf überragte. Er machte ein gutes Bild: in der schwarzledernen
Bundhose mit den dunkelblauen Strümpfen, in der grünen Weste mit den kleinen
Hirschhornknöpfen und in dem weissen Hemd mit den gebauschten Ärmeln. Auf
breiten Schultern sass ein energischer Kopf mit klugen, lebhaften Augen; sie
waren braun wie das Haar; ein kurzer Bart umkräuselte die Wangen; Kinn und
Oberlippe waren rasiert, und man sah einen Mund, der ebenso freundlich reden
wie streng befehlen konnte.
Neben diesem Bauern war der Jäger wie das Kind
einer anderen Rasse. Seine Gestalt schien beweisen zu wollen, dass Knochen und
Sehnen zur Bildung eines menschlichen Körpers völlig ausreichen. Die mit
blanken Kappennägeln beschlagenen Schuhe, in denen die nackten Füsse staken,
mochten schwere Pfunde wiegen. Zwischen den grauen Wadenstutzen und der
verwetzten Lederhose waren die braunen Kniescheiben bedeckt mit zahlreichen
Narben.
»Wir wolln nicht Jenseits, Liebe nicht du Knecht
Der Pfaffen, gib uns Brot und Recht, nur Recht!«
So brüllt das Volk. Verlassen abseits stand,
Aus seinen offnen Wunden quoll das Blut,
Der Märtyrer aus dem verlornen Land.
Ihn graute jener Notdurft, Gier und Wut.
Nun stehn wir über Wolken. Herzklopfend, dampfend.
Und schauen rundum. Die heißen Lenden
Zittern; wir schaudern, in den Händen
Atemlos die Stöcke krampfend.
Und keine Stimme tönt im Firmamente,
Nichts, nur Licht. Die Sonne spritzt, blitzt,
funkelt
Unsäglich herrlich, olympisch, nie verdunkelt.
Daunenweiße Nebel schimmern um die
Gletscher-Wände.
Und wieder sausen wir in klirrenden Weiten
Durch Mulden, an Halden, unendlich wie
Vögel schweifen, und trinken Ewigkeiten.
Der Firnwind bläst uns an die bronznen Backen,
Wir stoßen die Pickstöcke sprühend, hui!
Und sausen talwärts mit gestreckten Nacken.
Josef Winckler (7
juli 1881 29 januari 1966)
De Pakistaanse dichter, schrijver en journalist Hasan Abidi werd geboren op 7 juli 1929 in Jaunpur in
Uttar Pradesh. Zie ook alle
tags voor Hasan Abidiop
dit blog.
Uit: Life spent in madness was not in vain
/ though many a pain the heart endured. (Bespreking van zijn biografie door
Murtaza Razvi)
Nothing would have
summed up the life and times of Hasan Abidi more aptly than Faizs couplet, Junoon mein jitni bhi guzri bakaar guzri
hai / Agarche dil pe kharabi hazaar guzri hai. (Life spent in madness was not
in vain / though many a pain the heart endured.)
A thoroughbred gentleman, journalist, poet and political activist, Hasan Abidi
sahib was humility personified. In the Dawn office in Karachi, he sat quietly
in his room, mulling over heaps of Urdu books that waited on his desk to be
adjudged for a review or an extract in the pages of Books & Authors. A
knock on the door, and by the time you entered his room, you found him already
on his feet to greet you. Outside the office, you often spotted him walking on
a pavement along a busy thoroughfare, holding his bag containing literary notes
under the arm. If you offered him a lift, he always thanked you for the
courtesy, insisting he only had to go a few steps and would manage on his own.
Each and every book that rolled into the office for his perusal got his
undivided attention, as did every poetry or prose recital in the city that he
was invited to. Often, he was the only one to turn up for the reading by a new
or a relatively less-known writer or poet. The respect he reserved for all
human beings was unmatched, and he showed it not by praising a given person to
his face, but by being a keen listener. These are rare traits to be found in
one man; indeed as rare as was the man, Hasan Abidi.
Hilary Mantel, Bodo Kirchhoff, William Wall, Bernhard Schlink, Marius Hulpe
De Engelse schrijfster, critica en advocate Hilary Mary Mantel
werd op 6 juli 1952 als Hilary Mary Thompson in Glossop, Derbyshire, geboren.
Zie ook alle tags voor
Hilary Mantel op dit blog.
Uit:Bring Up the Bodies
His children are falling from the sky. He
watches from horse-back, acres of England stretching behind him; they drop,
gilt-winged, each with a blood-filled gaze. Grace Cromwell hovers in thin air.
She is silent when she takes her prey, silent as she glides to his fist. But
the sounds she makes then, the rustle of feathers and the creak, the sigh and
riffle of pinion, the small cluck-cluck from her throat, these are sounds of
recognition, intimate, daughterly, almost disapproving. Her breast is
gore-streaked and flesh clings to her claws.
Later, Henry will say, 'Your girls flew well
today'. The hawk Anne Cromwell bounces on the glove of Rafe Sadler, who rides
by the king in easy conversation. They are tired; the sun is declining, and
they ride back to Wolf Hall with the reins slack on the necks of their mounts.
Tomorrow his wife and two sisters will go out. These dead women, their bones
long sunk in London clay, are now transmigrated. Weightless, they glide on the
upper currents of the air. They pity no one. They answer to no one.
Their lives are simple. When they look down
they see nothing but their prey, and the borrowed plumes of the hunters: they
see a flittering, flinching universe, a universe filled with their dinner. All
summer has been like this, a riot of dismemberment, fur and feather flying; the
beating off and the whipping in of hounds, coddling of tired horses, the
nursing, by the gentlemen, of contusions, sprains and blisters. And for a few
days at least, the sun has shone on Henry. Sometime before noon, clouds scudded
in from the west and rain fell in big scented drops; but the sun re-emerged
with a scorching heat, and now the sky is so clear you can see into Heaven and
spy on what the saints are doing.
Und nur Sekunden später
er hatte fast das Fenster erreicht, ohne etwas zu sagen tauchte auch noch
ein handliches Tonbandgerät
auf, seinerzeit sensationell, wie nebenbei aus dem Koffer geholt und vor mir
auf das Fensterbrett gestellt, während er für die Verspätung eigentlich
sollten alle Neuen bis zum Abendessen da sein Worte fand, die damals nicht
von dieser Welt waren: Zu viel Verkehr.
Dann gab er mir die schmale Rechte, den Daumen angelegt, um meinem Druck
auszuweichen, in der anderen Hand nun offen die Zigaretten, und mit einer
kurzen geübten
Bewegung ließ er eine einzige Zigarette zur Hälfte aus der Schachtel schnellen,
ohne die anderen mitzuziehen.
Willst du? fragte er und hielt mir die Zigarette mit ihrer Spitze vor die
Lippen, damit ich mich unmittelbar, als seis eine Übung fürs Küssen, bediene.
Gleichzeitig nannte er Vor- und Nachnamen, als wollte er mit mir ein Geschäft
abschließen, und brachte mich dazu, auch meinen vollen Namen zu nennen, bevor
er den Überheblichkeitsgegenstand Nummer eins aufschnappen ließ und erst mir
und dann sich hinter schützender Hand Feuer gab. Beide standen wir jetzt am
Fenster, weit hinaus gebeugt, so konnte man den Rauch ins Freie blasen und die
Zigaretten jederzeit in den Hof fallen lassen. Zwischen uns, genauer gesagt,
seiner Hüfte und meiner er trug nagelneue, nur über den Schenkeln schon
bearbeitete Levis und ein weißes, offenes Hemd, das den Flaum auf seiner Brust
zeigte , war nur das Tonband, auf dem er etwas Bestimmtes suchte, die passende
Begleitung für unser verbotenes Tun. Und als schließlich ein italienisches Lied
kam, das ich noch nie gehört hatte die alte Partisanenhymne Bella ciao , fragte er mit Blick aus
dem Fenster, ob ich schon einmal in Ravello gewesen sei. Nein, sagte ich, und
er zeigte mir, beim langsamen Ausblasen des
Rauchs, im Ansatz schon das Lächeln, das er sich bis zum Ende bewahrt hat, um
die Welt auf Abstand zu halten.
We are familiar with descriptions of the damp
dugouts, lit by a single candle, full of the thunder of the cannonade, in which
sensitive and insensitive men of various ages sit about or doze, in uniforms of
various ranks the highest usually being a major. The officer who packs Horaces
Odes before leaving Blighty is also a familiar figure. He may well have started
the war with Odi profanum vulgus, but will end it, if he survives, with occidit
occidit spes omnis. The vulgus will become closer to him than the people of his
own class and he will emerge into civvy-street a hopeless misfit or a
revolutionary. He inspires fierce loyalty among his men who refer to him by
various insulting names which are, in fact, terms of endearment, such as The
Old Man or Mad Harry.
But
this beats all. Even his batman is shocked by his appearance on the lips of the
trench. They are all looking up at him and from that angle he is an impressive
figure, almost sculpted in the heroic mode. He might have graced a pedestal in Rome
or Athens. Various comments about his genitalia (are they large or small?
Something to come back to later if we have time) that pass along the sap in the
few moments before they realise the mad bugger wants them to counter-attack,
are silenced by the non-commissioned officers.
But now to explain his nakedness necessitates a
deliberate switch in time. We consider the possibility of a nostalgic passage
encapsulating the memory of an incident which led him into this aberration and
realise immediately (or after a few hundred words) that the effect will be to
slow the narrative without adding in any way to the suspense.
Toen ik vijftien was, kreeg ik geelzucht. De
ziekte begon in de herfst en eindigde in het voorjaar. Hoe kouder en donkerder
het oude jaar werd, hoe ellendiger ik me voelde. Pas met het nieuwe jaar ging
het de goede kant op. Januari was warm en mijn moeder maakte een bed voor me op
het balkon. Ik zag de hemel, de zon, de wolken en hoorde de kinderen spelen op
de binnenplaats. Vroeg op een avond in februari hoorde ik een merel zingen.
Mijn eerste wandeling bracht me van de Blumenstrasse, waar we op de tweede
verdieping woonden van een kast van een huis dat rond de eeuwwisseling was
gebouwd, naar de Bahnhofstrasse. Daar had ik op een maandag in oktober op weg
van school naar huis staan overgeven. Al dagenlang had ik me ellendig gevoeld,
ellendiger dan ooit in mijn leven. Elke stap kostte me inspanning. Als ik thuis
of op school een trap op liep, konden mijn benen me nauwelijks dragen. Ik had
ook geen zin in eten. Zelfs als ik hongerig aan tafel ging, voelde ik algauw
weerzin opkomen.
s Ochtends werd ik wakker met een droge mond
en met het gevoel alsof mijn organen zwaar en verkeerd in mijn lijf lagen. Ik
schaamde me dat ik er zo ellendig aan toe was. Ik schaamde me vooral toen ik
stond over te geven. Ook dat was me mijn hele leven nog nooit overkomen. Mijn
mond liep vol, ik probeerde het weg te slikken, perste mijn lippen op elkaar,
hand voor mijn mond, maar het golfde mijn mond uit en tussen mijn vingers door.
Toen zocht ik steun tegen de huismuur, keek naar het braaksel aan mijn voeten
en kokhalsde alleen nog maar slijm.
Bernhard
Schlink (Großdornberg, 6 juli 1944)
Kate Winslett als Hanna en David Kross als Michael in de
film Der Vorleser uit 2008
ich bin ein bunter
kristall, schwer
vom nassen kreppapier, mich
kannst du kaufen, hörst du,
du kannst mich kaufen.
blink blink
ich bin ein berühmtes plakat, längst
hat man mich verschraubt & verrechnet
als geheimster zinseszins,
als schmiere im getriebe.
blink
ein verstopftes ventil war ich,
ein florierender sender, in alle
welt schrie ich die manischste botschaft:
blink
ich bin die grünste welle
all deiner träume, hab
den bleifuß zur hand,
soldatchen am morgen.
blink
ich bin der heilige kiosk.
fast alles & jeder musste
einmal scheitern an mir
für eine sekunde. auch in deinem
interesse wäre, auf mich zu achten,
mir täglich neu zu misstrauen.