Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
13-08-2013
Dolce far niente (Nijmegen, De herrijzenis van Quack, Victor Vroomkoning)
Dolce
far niente
Het Quack-monument in
Nijmegen
De herrijzenis van
Quack
Iedereen wou met De
Stijve op de plaat,
trekker van formaat blijkens prentbrief-
kaarten uit zijn glorietijd. Wie niet met
m paarde was niet in Nijmegen geweest.
Paarden dronken van zijn spuitend nat.
Stilaan rees wrevel over Bijlards uitleg
van de laatste wil van schenker Quack,
werd de hybride staat van zuilfontein
gelaakt, neergehaald werd hij geruimd.
Een halve eeuw erna kreeg men weer zin
in hem, oog voor zijn art deco. Te midden
van zijn stralend vocht kwam hij met rood-
granieten schacht en kop onveranderd over-
eind, het opgetogen welkom van de oude stad.
De Nederlandse schrijver en dichter Antoine de
Kom werd geboren in Den Haag op 13 augustus 1956. Antoine de Kom woonde van
1966 tot 1971 in Paramaribo. Hij studeerde geneeskunde aan de Universiteit van
Amsterdam en werkte als psychiater aan het Pieter Baan Centrum. Hij debuteerde
in 1989 in het tijdschrift De Gids onder het pseudoniem Raymond Sarucco. Daarna
publiceerde hij met regelmaat in De Revisor en in Hollands Maandblad. Zijn
eerste bundel Tropen verscheen in 1991.
Daarna volgden De kilte in Brasilia (1995), Zebrahoeven
(2001), Chocoladetranen (2004) en De lieve geur van zijn of haar (2008). In
2012 publiceerde hij Het misdadige brein, een bundeling van miniaturen
over beruchte verdachten die in Hollands Maandblad verschenen
in deze kleine gondel vol gedrochten
in deze kleine
gondel vol gedrochten
boven de omgespitte
dierentuin hangen
op zoek naar het
vogelbekdier
dat spartelend zijn
aquarium ontglipt.
je had je eigenlijk
een gedicht voorgesteld
met herinneringen
aan de bronx
aan de caribische
zee aan een creoolse
uit de antillen:
aan joséphine of
aan napoleon
daardoor - op elba
had je willen
naslaan wat er daar al niet
als een gedicht
voorstelbaar was geweest.
men gondelt door
een dierentuin bungelt in persoon
voor koalas die
zich graag op de foto
laten knuffelen met
dodelijk gevaar voor eigen ribben.
nu de varaan
roerloos en aaibaar gaapt
ontbreekt hij niet
naast dekstoel & sloep terwijl
uit de deur naar de
brug kleine blauwe pinguïns tevoorschijn komen
het schip sonoor
trilt de zeewind lauw als de nacht is
en heel vele
lichtjes van dobberende vissersboten
voortekens waren
die er op wezen dat je al bijna oog
in oog ligt met een
kameel naast je opgepropt
die met de kop
tegen het zachte linnen van je kooi
op de ganymedes van
zijn lange reis door het zand uitrust.
nu ik ontwaak
nu ik ontwaak
ter hoogte van dakar
denk ik die twee achter me
(stoel rij vijf of zo dacht ik)
(ze zijn al slaperig)
zomaar in licht bedwelmde staat.
als zware katers soezen
ze met open oren glanzend zwart:
dan draaien ze zich om en zinken
in diepe slaap roerloze lichamen donzig
ademen de buiken in diepblauwe luchtige dekens gewikkeld.
Die Wintersonne stand nur als armer Schein,
milchig und matt hinter Wolkenschichten über derengen Stadt. Naß und zugig wars in den
giebeligenGassen, und manchmal fiel
eine Art von weichemHagel, nicht Eis,
nicht Schnee.
Die Schule war aus. Über den gepflasterten
Hofund heraus aus der Gatterpforte
strömten die Scharen der Befreiten, teilten sich und enteilten nachrechts und links. Große Schüler hielten mit
Würdeihre Bücherpäckchen hoch gegen die
linke Schultergedrückt, indem sie mit
dem rechten Arm wider denWind dem
Mittagessen entgegen ruderten; kleinesVolk
setzte sich lustig in Trab, daß der Eisbrei um herspritzte und die Siebensachen
der Wissenschaftin den Seehundsränzeln
klapperten. Aber hie und dariß alles
mit frommen Augen die Mützen heruntervor dem Wotanshut und dem Jupiterbart eines gemessen hinschreitenden
Oberlehrers ...
»Kommst du endlich, Hans?« sagte Tonio
Kröger,der lange auf dem Fahrdamm
gewartet hatte; lächelndtrat er dem
Freunde entgegen, der im Gespräch mit
anderen Kameraden aus der Pforte kam und schon im Begriffe war, mit ihnen
davon zu gehen ... »Wieso?« fragte er und sah Tonio an ... »Ja, das ist wahr!
Nun gehen wir noch ein bißchen.« Tonio verstummte,
und seine Augen trübten sich.
Hatte Hans es vergessen, fiel es ihm erst jetzt
wieder ein, daß sie heute Mittag ein wenig zusammenspazieren gehen wollten? Und er selbst hatte
sichseit der Verabredung beinahe
unausgesetzt daraufgefreut!
»Ja, adieu, ihr!« sagte Hans Hansen zu den
Kameraden. »Dann gehe ich noch ein bißchen mit Kröger.« Und die Beiden
wandten sich nach links, indes die Anderen nach rechts schlenderten.
Nu draafde de
buurtpraat over een nieuwe roomijs-bedoening van Jans, nicht van Trui, die wel
met gedofte duiten aan het werk zou zijn gegaan; over slenter-tochtjes langs de
Maandagmarkt van Westerstraat en Noorderbuurt; over het vreeselijke gehaaide
wijf uit de Krommert, die met twee broers leefde en haar mooie lijf verspilde
aan een paar woeste schooiers. Plots sprongen ze op den rug van Malle Mien, van
wie ze wisten dat ze zich drie jaar lang had laten blauw ranselen door haar
dronken man, zonder een pink verweer, en die nu hém ram gaf, zonder dat hij een
vin vertrilde. Zoo ziedde de buurtpraat rond, zich moeiend in alles, de meest
persoonlijke gebeurtenissen tot op den grond omwoelend met een woedenden
hartstocht en een snijdende veroordeeling.
Een vriendin van
Trien de Soepketel schold op den broeder van het kliniekje in de Willemstraat.
- Sau'n
luydborstige proppeschieter.... heí most d'r 'n krèp ofer se lèmpies....
- Dèt sel je
loate.... onderbrak Neeltje met drift.... dèt is d'r 'n engel fèn 'n mènnetje....
ik hep er naujt nie sau'n fènt beleifd....
Al de praat-vrouwen
vielen Neeltje bij, roemden de goedhartigheid van den broeder. Trien's vriendin
werd giftig en de punt van haar spitsen neus krijtbleek. Haár jongen had de
vent met een grauw en een snauw wéggebonjourd, vertelde ze.
- Sau'n
lefgauser.... sau'n ribbemaus....
Koekjes Na niesde
schrikkerig-kort.
Straat in de Jordaan, Jan Korthals(1916 - 1972)
- Sie je wel dèt 't
woar is,.... lachte Trien,.... se niest d'rop.
- Loa jullie die nèfke mit rust.... hitste de
blonde deern ertusschen.... omdèt d'r keirel flikt mit de peise hep jullie de
pest in....
- Gauj d'r moar 'n dwèrsstroat uyt.... lolde
Trien. Rolrug wou iets heel wijs-bemiddelends er tusschenin dringen, maar ze
lieten hem niet verder komen dan zijn kaàkerissies. Juist zijn gestotter
sloeg den toorn weer over in spot en lach. -
- Seg Rolrug,....
je mot leire braàje.... hoonde de vrouw met het zweer-gezicht.
- Kaàk, 'n
fraàje-jonge, mit lang hoar, - wie-doet-je-wèt...., gierde Trien.
Zelfs Lientje de
Mosterdbak pruttelde een grapje mee over Jaap Bronk. - Onder het hoonend
geschimp voelde de bochel weer sterker zijn onmacht. Zijn dooréén-gekroesde,
zwarte brauwen trokken nijdig saâm, hingen laag-dreigend op zijn schelle oogen.
- Maar weer zweeg hij. Eerst zou hij nog een krakertje pakken bij Moeke in de
Anjelier en dan maar naar de vlet slobberen. -
Dolce far niente (Zo kijken, Margreet Schouwenaar)
Dolce far niente
Alkmaar, De Waag
ZO KIJKEN
Zeg ik: ik zag
je warrig haar, je stille ogen,
je lippen smal die woorden
sloten. Zeg ik: ik zag, maar niet
wie je was. Zag ik de lijnen
van je rug met het kleine van
de weerstand, de rijp op je ogen?
Niet van wachten op lente,
maar vaak te koud.
Zeg ik: ik zag zonder onderscheid.
Jij was zoveel
in mij. Zien doet bestaan,
woorden maken leven. Nooit lang.
Zeg ik: alles is even en ook niet.
Zag ik je huid vol aarzelend haar?
Ik was daar thuis. Ik hoorde
In je lichte lied, in je schromend spel.
Kan een hart zich vergissen, doen
ogen mee? Elke weg ging toch
naar huis waar jij, waar welkom
op jouw warme lippen.
Zeg ik: er is veel voorbij, maar niet
dat je was, niet wat ik zag.
Zo zeg ik.
De Colombiaanse schrijver Juan Gabriel Vásquez werd geboren in Bogotá in 1973. Hij studeerde rechten in zijn geboortestad, aan de universiteit van Rosario, en vertrok na zijn afstuderen naar Frankrijk, waar hij tussen 1996 en 19999 in Parijs woonde. Daar, aan de Sorbonne, ontving hij een doctoraat in de Latijns-Amerikaanse literatuur. Later verhuisde hij naar een klein stadje in de Ardennen in België. Na een jaar verhuisde hij naar Barcelona. In 2012 keerde hij terug naar Bogota. Ook al is hij een schatplichtig aan Gabriel García Márquez, hij zier zijn werk als een reactie op het magisch realisme. Vásquez publiceert in diverse tijdschriften en culturele supplementen werkt, schrijft essays en is wekelijks columnist voor de Colombiaanse krant El Espectador. Zijn verhalen zijn verschenen in bloemlezingen in verschillende landen en zijn romans zijn vertaald in verschillende talen. Bovendien heeft hij zelf werken van John Hersey , Victor Hugo , en EM Forster vertaald. In 2011 ontving hij de Premio Alfaguara voor zijn roman "El ruido de las cosas al caer". De romans “Los informantes” (De informanten), “Historia secreta de Costaguana” (De geheime geschiedenis van Costaguana) en “El ruido de las cosas al caer” (Het geluid van vallende dingen) werden in het Nederlands vertaald. Voorlopig verschenen reeds twee verhalen uit de bundel “Los amantes de Todos los Santos” in het Nederlands: “De terugkeer” verscheen in de leesbijlage van Vogue Nederland en het Vlaamse literaire tijdschrift Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift nam “De huisgenoot” op in zijn lentenummer.
Uit: De geheime geschiedenis van Costaguana (Vertaald door Brigitte Coopmans)
“Chronologie is een ontembaar beest; de lezer heeft geen idee wat voor onmenselijke arbeid ik heb moeten verrichten om mijn verhaal een min of meer geordende aanblik te geven (ik sluit niet uit dat die poging mislukt is). Mijn problemen met het beest zijn tot één enkel probleem te herleiden. Want u zult zien, met het verstrijken van de jaren en na veel nadenken over het onderwerp van dit boek, heb ik kunnen constateren wat ongetwijfeld voor niemand een verrassing is: alle verhalen in de wereld, alle verhalen die men kent, vertelt en zich herinnert, al die kleine geschiedenissen die de mens om de een of andere reden belangrijk vindt en die ongemerkt het angstaanjagende fresco van de Grote Geschiedenis vormen, verhouden zich in juxtapositie tot elkaar, raken elkaar, kruisen elkaar; geen enkel verhaal staat op zichzelf. Hoe spring je daarmee om in een lineair verhaal? Dat is onmogelijk, vrees ik. Ziehier een nederige onthulling, de les die ik heb geleerd in de omgang met de gebeurtenissen op aarde: zwijgen is verzinnen, leugens worden opgetrokken uit het onuitgesprokene, en aangezien het mijn bedoeling is om waarheidsgetrouw te vertellen, zal mijn kannibalistische relaas alles moeten omvatten, alle verhalen die het zonder al te veel moeite kan behappen, de grote en de kleine.” (…)
Het was in die dagen dat Sarah Bernhardt arriveerde. De lezers sperren hun ogen wijd open, uiten reacties van ongeloof, maar toch is het zo. Sarah Bernhardt was daar. (…) In een piepklein en te warm theater, dat inderhaast was ingericht in een zijvleugel van het Grand Hotel, betrad Sarah Bernhardt voor een geheel Frans publiek, op één na, een podium met twee stoelen, waarop ze (…) uit haar hoofd en foutloos alle monologen uit de Phaedra van Racine voordroeg. Een week later zat ze alweer in de trein, maar dan in tegengestelde richting, en keerde terug naar Europa zonder dat ze ook maar één Panamees had gesproken … maar wel een plekje had verworven in mijn verhaal.”
Dolce far niente (Reguliersgracht, Jan Jacob van Geuns)
Dolce far niente
Brug
Reguliersgracht en Prinsengracht, David Schulman,(1881-1966)
Reguliersgracht
Er ligt in t
midden van de groote stad
Een stille gracht met boomen aan weerszijden.
Het leven gaat daar-buiten veel te rad:
Hier rust het uit en sluimert tusschenbeide.
Een wandelaar die
dwalen komt hierheen
En om zich nóg het straatgeluid hoort suizen
Blijft in verwondering staan: hij is alleen:
Het water spiegelt boomen slechts en huizen
Toen ik vanmiddag
ging die gracht voorbij
Zag ik er drijven dafgewaaide blaadren
-Deerste dit jaar- het was zoo stil om mij
Dat ik meende: de herfst te hooren naadren
Jan Jacob van Geuns (25 februari 1893
- 6 maart 1959)
Hoek Reguliersgracht en Keizersgracht (geen portret beschikbaar)
Gerrit Adriaensz. Berckheyde, De Grote Markt in
Haarlem, 1693
Haarlems gemoed
Al jong besefte ik,
nog íéts te jong voor woorden:
de Spaarnestad bepaalt mn klanken en mn beelden
zuster Mariana wist immers al hoe het in Haarlem hoorde
op de kleuterschool, toentertijd, daar aan de Koningstraat
waar je als peuter al je Haarlems kind-zijn deelde
Het is altijd goed toeven en goed zoeken tussen al die Muggen
botaniseren, desnoods voor ons Noord-Hollands (Stads-)Archief
entomologisch is deze stad mij al decennia zó lief
ik zie De Waag, De Vleeshal, Gravenzaal en bruggen
Hoe Haarlems Haarlem is
kan haast geen Mug je zeggen
zei Nijgh al niet dat Haarlem niet bestaat
laat staan dat hier ter stede in de loop der tijd
een Spaarnestedeling je uit kan leggen
hoe dat nou werkelijk zit
met onze Mugse zijns-mentaliteit
Je zou het Bomans nog eens moeten kunnen vragen
die was zo Haarlems als de hemel en de hel
maar van geboorte eerst een halfjaar Hagenaar, dat wél
wat is er nodig om de geest van Hildebrand uit te dragen
Mulisch, Ferron en Meijsing, Cornelis
van Haarlem, Bronner, Bomans, Beets, Verwey
en Heijboer. En dan ook nog eens die invloed
van Vlaamse jongens als Frans Hals en Lieven de Key
zij maakten Haarlem samen wat het is
ga dan maar eens op zoektocht naar het Haarlemse gemoed?
Wat maakt de stad zo eigensteeds?
dat is dat je elkaar er ziet en groet
in de Schuur, op straat en in de kroeg
op de Grote Markt, waar Loutje staat
maar ook de Zonnevechter
Juist die diversiteit schenkt
Muggen hun karakter
hun krant heet niet voor niets Oprechter
en dat getuigt pas echt van hun mentaliteit.
De Nederlandse dichter René Puthaar werd geboren in Deventer in 1964. Puthaar debuteerde in 1999 met gedichten in De Gids, waarna zijn eerste bundel Dansmuziek in 2000 verscheen bij uitgeverij Meulenhoff. Op grond van “Dansmuziek” werd hem in 2001 de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs toegekend door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. In het voorjaar van 2002 werd hij de vaste poëziemedewerker van het weekblad de Groene Amsterdammer. Sinds 2003 woont Puthaar in Frankrijk. IN 2003 verscheen “Hier en daar”. In 2012 volgde de bundel “Het wilde kind”. Voor onder meer de SLAA hield hij lezingen over auteurs als J.H. Leopold, P.C. Boutens en Maurice Gilliams.
Ontsporing
Een donderpreek. Van omslaan en voorbij. De weerman lijkt van slag. Een kermis in de hel wordt deze zomernacht, zegt hij, en van wat volgt is dit slechts het begin.
De satelliet ziet niet waaraan het scheelt. Europa oogt vertrouwd. Het avondland, het huis van Zeus. Maar dichter op het beeld zie ik een rechthoek met een zwarte rand.
Dan, languit op mijn rug, terwijl ik fluit naar het plafond waar gipsen engelen ontbladeren, en denk: ik moet eruit, hoor ik de tram, nog ver, al remmende.
De laatste moet het zijn. Remisewaarts. Ik kan nog mee. De longen uit het lijf dank ik de conducteur. U kent uw plaats, zegt hij, en raast vooruit. Zijn rug verstijft.
Gearriveerd: de nacht. De stad wordt vreemd. Er klinkt van achter vaag een jongensstem. Het voertuig giert en slingert. Gloeiend heet is nu het donker. Dan ontspoort de tram.
We stranden waar planeten, sterren staan, van plastic, staal en licht. De jongen uit de tram, verdwaald, loopt al van mij vandaan. Hij fluit heel traag een blues, de ijdeltuit.
Ik droom niet. Toch is alles hier maar schijn. De sterren stralen. Duizend watt. Het heeft iets van een feest, iets van een dodenrijk. De conducteur, zie ik, is er geweest.
U kent uw plaats, een laatste woord van niets. De jongen draait zich om. Of nee, het is alleen zijn hoofd dat draait. Ik schrik. Ik zie dat ik hem volgen moet. We zijn vermist.
Een zwarte rand houdt zijn gestalte vast. Het is een poort. parade, zegt een bord waarnaast Geen Uitgang staat. Het onweer barst. Ik ren tot ik mij in zijn armen stort.
Wat zag ik toen ik bleef staan
en bleef kijken naar hoe
die boerderij daar stond
wat vertelde mij dat ze daar
langzaam stond weg te gaan
dat ze voorgoed verlaten was
ze stond daar in haar tuin
met een oude vruchtboom
die nog een beetje gebloeid had
er was een grazig weiland
er stroomde een vredige beek
de wereld was nog als toen
ik denk dat ik zag
wat ik voelde
Kaart van een
Grieks eiland
Herman*,
ik had je nog een kaart willen schrijven,
zo'n lullige ansicht, voorzien van een grap
over, nou ja, je weet wel waarover,
maar ik hoorde dat je al dood was
voor ik een grap had gevonden.
Ik leef nog, ons gesprek is niet af,
maar ik leef deze laatste dagen gebogen, over woorden
die ik doorstreep, weer opschrijf -
Waar hadden we het over, waar
waren we gebleven, zonder de dood te verwachten
schrijf je geen poëzie, daar waren we
het hartroerend over eens,
poëzie was geluk, het geluk om een paar woorden
te vinden die even bij elkaar wilden horen
voor de dood ons kwam halen,
een grap, een zorgvuldig verzwegen grap
om de dood, deze doorstrepen en weer opschrijven,
zo was poëzie.
Ik zal je dus nooit meer zien.
Ik leef deze laatste dagen gebogen, voor dat alles,
voor dat verlegen lichaam, dat weemoedige hoofd
waarmee je sprak, voor dat alles
levend wordt begraven,
ik bedoel, ik leef gebogen over die kaart,
je weet wel, zo'n veel te blauwe zee,
zo'n veel te blauwe hemel:
Happy days in Greece.
Besta je, leef je nog? Denk ik. De gedachte
dat je gestorven zou zijn komt me opeens absurd voor, onmogelijk. Het bestaat
toch niet dat je voorgoed verdwenen bent zonder dat we elkaar nog éénmaal
hebben aangekeken, voordat we onze vreemde ontmoeting nogmaals onder ogen
hebben gezien, ons er over kunnen verbazen en misschien samen lachen? Toen ik
kleiner was ja, toen dus, in de oorlog was het eenvoudig: ik zag jullie
zitten, de vrouw van de dominee, mijn moeder en jou, op een grote, grijze bank.
Als beelden onbewogen starend in het niets, Ik las de eeuwigheid in jullie
ogen.
( )
Jan zijn pik ziet er vreemd uit, hard met
een glanzende bovenkant. Ik vraag me af of het pijn doet en slik met een
krampachtig geluid. Je moet duwen en trekken zeggen ze Jan is plotseling
mededeelzaam. Als je dat doet, dan gaat het. Hij begint met heftige
bewegingen aan het gezwollen ding te trekken. Ik heb het gevoel dat ik niet
besta, en draai me om. Wat doet hij, wat is er met hem? Ik voel medelijden; is
hij ziek, heeft hij dat wel vaker? Hij heeft een geheim dat hij me niet wil
vertellen omdat hij me te kinderachtig vindt, omdat ik een zeikerd ben.
Rudi van Dantzig (4 augustus 1933 19 januari 2012)
Scene uit de film Voor
een verloren soldaat uit 1992
I beckon. Yet I see,
though not too clearly, that they are saying something and beckoning to me at
the same time. Cars, trams, people, movement, crowds, neons are going on, glare
from all over, a honking, ringing, and they there on the seventh story are
talking. And again they beckon. I nod. I see: she beckons, he beckons. So I do,
too. Then I look (really, I dont know how to articulate this, this is already
a bit brash, however, I am not allowed to conceal anything) and he beckoned
into himself, like into a bottle. I beckon. Then she (but no, no, I cannot make
a cretin of myself; yet if I am to reveal the Cretin, I have to make a cretin
of myself ) then she beckoned out of him until he and she beckoned (but WHAT
did she beckon to) after which both lightly beckoned themselves out there and
alone and poof (Ha! This I cannot say, it is beyond my powers!)
Witold Gombrowicz (4 augustus 1904 - 24 juli 1969)
De Chinese schrijver , journalist , musicus en dichter Liao Yiwu (ook bekend als Lao Wei) werd geboren op 4 augustus 1958, het jaar van de Grote Sprong Voorwaarts, in Sichuan In 1966 werd zijn vader gebrandmerkt als contrarevolutionair tijdens de Chinese Culturele Revolutie . Liao 's ouders vroegen een scheiding aan om de kinderen te beschermen. Na de middelbare school reisde Liao door het hele land. In zijn vrije tijd las hij verboden westerse dichters als John Keats en Charles Baudelaire . Hij begon ook zijn eigen gedichten te schrijven en deze werden gepubliceerd in literaire tijdschriften . Hij kwam echter niet door de universitaire toelatingsexamens en begon te werken voor een krant . Toen zijn poëzie werd opgemerkt gaf het Chinese ministerie van Cultuur hem een betaalde positie als staatsschrijver . In het voorjaar van 1989 maakten twee uitgeverijen gebruik van de ontspannen politiek en publiceerden twee lange gedichten "De Gele Stad” en "Idool ". In de gedichten bekritiseerde Liao het systeem. De gedichten werden als anticommunist beschouwd en Liao werd ondervraagd en vastgehouden en zijn huis werd doorzocht. In juni 1989 hoorde hij over de protesten op het Tiananmen Plein en schreef hij een lang gedicht met de titel "Bloedbad”.Wetende dat het nooit zou worden gepubliceerd maakte hij een audiotape en reciteerde het gedicht, gebruik makend van Chinese ritueel zingen en huilen, om de geesten van de doden op te roepen. Hij werd gearresteerd in februari 1990. Zes vrienden en zijn zwangere vrouw werden afzonderlijk gearresteerd . Liao kreeg een gevangenisstraf van vier jaar. Hij werd door de overheid permanent op de zwarte lijst geplaatst . Toen hij werd vrijgelaten uit de gevangenis verlieten zijn vrouw en dochter hem en zijn vroegere literaire vrienden hielden afstand. Hij woonde een tijdje als een dakloze straatmuzikant in Chengdu , en verzamelde verhalen. Liao werkte in de gevangenis aan zijn boek Testimonials In 2001 verscheen een boek met interviews met mensen in de marge van de Chinese samenleving. In 2008 ondertekende hij het Handvest 08 van zijn vriend Liu Xiaobo , hoewel hij van zichzelf zegt dat hij niet echt geïnteresseerd is in de politiek, maar alleen in zijn verhalen. Nadat hem toestemming om het land te verlaten vele malen was geweigerd schreef hij in 2010 een open brief aan de bondskanselier van Duitsland Angela Merkel. Later dat jaar mocht hij het land voor het eerst verlaten.
Massacre
Leap! Howl! Fly! Run! Freedom feels so good! Snuffing out freedom feels so good! Power will be triumphant forever. Will be passed down from generation to generation forever. Freedom will also come back from the dead. It will come back to life in generation after generation. Like that dim light just before the dawn. No. There's no light. At Utopia's core there can never be light. Our hearts are pitch black. Black and scalding. Like a corpse incinerator. A trace of the phantoms of the burned dead. We will exist. The government that dominates us will exist. Daylight comes quickly. It feels so good. The butchers are still ranting! Children. Children, your bodies all cold. Children, your hands grasping stones. Let's go home. Brothers and sisters, your shattered bodies littering the earth. Let's go home. We walk noiselessly. Walk three feet above the ground. All the time forward, there must be a place to rest. There must be a place where sounds of gunfire and explosions cannot be heard. We so wish to hide within a stalk of grass. A leaf. Uncle. Auntie. Grandpa. Granny. Daddy. Mummy. How much farther till we're home? We have no home. Everyone knows. Chinese people have no home. Home is a comforting desire. Let us die in this desire. OPEN FIRE, BLAST AWAY, FIRE! Let us die in freedom. Righteousness. Equality. Universal love. Peace, in these vague desires. Stand on the horizon. Attract more of the living to death! It rains. Don't know if it is rain or transparent ashes. Run quickly, Mummy! Run quickly, son! Run quickly, elder brother! Run quickly, little brother! The butchers will not let up. An even more terrifying day is approaching. OPEN FIRE! BLAST AWAY! FIRE! IT FEELS GOOD! FEELS SO GOOD! . . . Cry cry cry crycrycrycrycrycrycry
We stand in the midst of brilliance but all people are blind. We stand on a great road but no one is able to walk. We stand in the midst of a cacophony but all are mute. We stand in the midst of heat and thirst but all refuse to drink.
In this historically unprecedented massacre only the spawn of dogs can survive.
Driek van Wissen, Rupert Brooke, Radek Knapp, Marica Bodrozic, Mirko Wenig
Dolce far niente
Gay Pride, Amsterdam
Gay Pride
Een bonte stoet van
boten vaart voorbij,
Bemand door halfontklede manspersonen
Die zonder gêne hun geaardheid tonen,
Maar kijk, een onderzeeër sluit de rij.
Daar zitten homos in uit de Antillen
Die niet graag op de televisie willen.
The damned ship lurched and slithered. Quiet
and quick
My cold gorge rose; the long sea rolled; I knew
I must think hard of something, or be sick;
And could think hard of only one thing -- YOU!
You, you alone could hold my fancy ever!
And with you memories come, sharp pain, and dole.
Now there's a choice -- heartache or tortured liver!
A sea-sick body, or a you-sick soul!
Do I forget you? Retchings twist and tie me,
Old meat, good meals, brown gobbets, up I throw.
Do I remember? Acrid return and slimy,
The sobs and slobber of a last years woe.
And still the sick ship rolls. 'Tis hard, I tell ye,
To choose 'twixt love and nausea, heart and belly.
Beauty and Beauty
When Beauty and Beauty meet
All naked, fair to fair,
The earth is crying-sweet,
And scattering-bright the air,
Eddying, dizzying, closing round,
With soft and drunken laughter;
Veiling all that may befall
After -- after --
Where Beauty and Beauty met,
Earth's still a-tremble there,
And winds are scented yet,
And memory-soft the air,
Bosoming, folding glints of light,
And shreds of shadowy laughter;
Not the tears that fill the years
After -- after --
Rupert
Brooke (3 augustus 1887 23 april 1915)
Fotoportret
door Sherrill Schell, 1913
De Pools-Oostenrijkse schrijver Radek Knapp werd geboren
op 3 augustus 1964 in Warschau. Zie ook alle tags voor Radek Knapp op dit blog.
Uit: Papiertiger
Nichts hob Walerians Laune so wie die
Möglichkeit, jemanden zu spielen, der er nicht war. Obwohl diese harmlose
Marotte zweifellos vorübergehend war, hatte sie ihre Gründe. Walerian ging auf
die dreißig zu und verspürte ein wachsendes Schamgefühl, bis dahin keine
außergewöhnlichen Taten in seinem Leben vollbracht zu haben, und was
bedenklicher war, auch keine solchen zu planen.
Das letzte große Vorhaben seines Lebens lag schon über achtzehn Jahre zurück,
wo er als Zehnjähriger eine Maschine erfinden wollte, die ihn unsichtbar
machte. Stattdessen fand er lediglich heraus, wie man die Uhr seines Vaters
auseinandernahm und sich dann drei Tage erfolgreich vor den Folgen dieser Tat
im Haus versteckt.
Der andere Grund war der schmerzliche Verlust seines besten Freundes Bruno.
Bruno, der auf die Welt mit dem Motto: »Sei bloß kein Arschloch« gekommen
schien und sich damit Walerians Loyalität für alle Zeiten gesichert hatte,
folgte von einem Tag auf den anderen dem Ruf des Geldes, und wurde verblüffend
schnell von seinem eigenen Kommentar eingeholt. Walerian versuchte in einem
ersten Anfall von Verzweiflung, seinen Freund nachzuahmen, aber er war mit
einer Eigenschaft ausgestattet, die das verhinderte. So sehr er sich auch ins
Zeug legte, er konnte im Gegensatz zu Bruno in einer Hunderterbanknote keinen
Wagen mit Chauffeur oder eine Villa mit Garten sehen, sondern immer nur ein
rechteckiges Stück Papier, auf dem ein Mann abgebildet war, der seinem
ehemaligen Chemielehrer wie aus dem Gesicht geschnitten war.
In der Folge machte er alle möglichen Jobs, bei denen er nicht mehr dem Ruf des
Geldes folgen mußte, aber dafür wenigstens von sich behaupten konnte, daß er
abgesehen von den Totengräbern, die ein ziemlich hermetischer Verein sind, so
gut wie alles gemacht hatte, was der heimische Arbeitsmarkt zu bieten hat. Er
war Krankenpfleger des berüchtigten Pavillons Fünf,
in die Gattung der Träume hinein,
sah sich um, sah die dort vorhandenen
Menschen, malte seine Flügel blau und sagte
zu den Zweibeinigen: ich bin der Himmel.
Die Farbe sprach dafür.
Aber die Leute hatten keine Beweise.
Also schwiegen sie feige um die Schönheit
herum, gaben vor, Diplomatie zu betreiben.
Sie rechneten, betrieben Kalkulation
und teilten am Ende dem Kolibri mit,
man habe beschlossen, Farbe,
das sei Illusion. Der Vogel staunte,
er lernte das Staunen unvermittelt
von den Menschen, flog zu den lila Blüten,
setzte sich hin und packte sein Zauberbuch aus.
Dann blätterte er einige Mal hin und her,
verwandelte sich in einen Schmetterling,
malte seine Flügel blau und sagte
zu den Menschen: ich bin der Himmel.
Die Farbe sprach dafür.
Aber die neuen Kinder hatten keine Träume mehr.
Sie nahmen das sprechende Wunder
zwischen die Finger. Und erst der Staub
rief sie ins Staunen. Der Schmetterling
wurde unterdessen gelb, flog in die Urgegend
der Bilder, ruhte auf den reifenden Zitronen,
wurde ein Kolibri, kam unverwandelt
in die Gattung der Träume hinein,
sah sich um, sah die dort vorhandenen
Menschen, und hatte Geduld.
Marica Bodroić (Zadvarje, 3 augustus 1973)
De Duitse dichter Mirko Wenig werd geboren op 3
augustus 1977 in Gera. Hij studeerde germanistiek, sociologie en pedagogie in
Jena en publiceerde in diverse tijdschriften en bloemlezingen. Zie ook mijn
blog van 3 augustus 2010 en eveneens alle tags voor Mirko Wenig
op dit blog.
In ihrem Zimmer grasen 20 Esel,
aus Plüsch, wohlgemerkt.
& der größte, lang ausgestreckt
auf dem kantigen Bett,
trägt ein Pflaster
auf der Wange.
Draußen ist Winter, dafür
kann ich nichts. Nicht
für das zankende Pärchen, das
am Hang steht,
nicht für den Mann, der
jetzt noch Schnee schippt,
es ist 23:00 Uhr,
es ist Weihnachtszeit,
& seine Frau kam
nicht nach Hause.
Ein Kind steht auf dem Balkon
& lässt die Ohren hängen.
Het plezierige van Londen
trouwens van heel Engeland is,
dat je daar mensen ontmoet die
Engels spreken en daardoor weliswaar
- een beetje moeilijk uit te leggen -
tot een, laat ik niet zeggen hogere
ja, misschien toch wel (in Nederland) hogere
in elke geval tot een andere soort behoren,
maar dat daar in Londen
mensen zijn als jij en ik,
zoals die sir-met-snor die
omdat het zijn werk was
kammetjes stond te verkopen.
Teken
Het stuk papier dat ik eens,
belijdende mijn leegte,
onbeschreven dichtvouwde,
en verzegelde, en verborg
tussen de bladen van een boek
om iemand over honderd jaar
te verneuken dit papier
vond ik vanmorgen terug.
Ik was het vergeten, opende het
en was zelf verneukt, goed,
niet zozeer: over de lege
blauwe lijnen liep,
voor het eerst in zijn bestaan,
een dun haastig beestje,
dat had God gedaan.
Opeens was ze er.
Zosja. Op de eerste bladzijde van mijn verhaal, dat uiteindelijk het boek WAT
IK VERGAT zou worden. In het boek gaat dat zo: Daar staat ze, in de deuropening
- alsof ze uit een doosje komt gestapt.
Dat doosje, daar wilde ze niet meer in terug. Ze werd de beste vriendin van
Elmer, de hoofdpersoon uit mijn boek.
Soms verzin je een persoon die zo apart is dat ze je zelf verrast. Zosja was zo
iemand. Als ik moest schrijven over een gesprek dat zij voerde, dan rolden de
zinnen zomaar uit mijn pen. Zosja donderde niet alleen mijn boek binnen, maar
ook mijn hoofd.
Hoe kwam zij daar? Hoe begint dat? In Zosja's geval vanuit een verhaal dat ik
hoorde van een vriendje. Ik was toen zelf ook maar twaalf of dertien. Hij zat
op een andere school en er kwam een meisje de klas binnen. Ze keek hem aan en
zei: 'Naast hem wil ik zitten.' Niet verzonnen dus. De eerste twintig regels
van mijn boek zijn gewoon echt gebeurd.
En die naam? Tien jaar later was ik in Polen. Daar trok ik op met een
Poolse vertaalster. Ze had breed uitstaand rood haar en was erg brutaal. Haar
naam was Zosja.
Zo gaat dat met een boek: allerlei dingen die je hebt meegemaakt komen half in
het boek. Maar al die helftjes samen maken een sterke hoofdpersoon die zomaar
in je kop begint te praten.
Ik heb tijdens de
lange zit in het Amstel Hotel aan één der genomineerden gezegd: als ìk de
prijs win, ben ik genegen deze met de andere genomineerden te delen in gelijke
moten. Waarop de desbetreffende genomineerde het voorhoofd fronste. Hij stelde
dat zulks dan wel eerst notarieel vastgelegd moest worden, want als iemand
eenmaal prijs heeft, dan.... enzovoort.
HIJ zag er
duidelijk geen been in, en iedereen heeft tot nu toe over dat voorstel gezwegen
- delen van zo' n prijs? Zoiets doet men niet!
Ik ben ook niet de
hele middag in het Amstel Hotel gebleven (de wc-ruimte was daar groter dan mijn
hele woning!). Ik ben om 4u op de tram gestapt en tegen de tijd dat het diner
aanving, weer teruggegaan naar het hotel. Heb ik thuis nog zinnig naar een
klassieke plaat kunnen luisteren.
Voorval: na het
koffiedrinken op het terras van het Amstel Hotel, zonderde ik me even af en
ging apart zitten, uitkijkend over het water. Het was een mooie dag. De
technici waren druk doende. Een jongeman, die er ook bij hoorde, zei: 't Loopt
wel wat uit, maar om halfvier hebben we de hele zwik (de genomineerden werden
hiermee bedoeld) wel voor de camera.
Er kwam een
jongeman naar me toe die ook bij de tv hoorde. Hij had iets met dat programma
Lopend vuur te maken. Ik kijk bijna geen tv, ik wist niet wie hij was. Hij
kijkt me aan en vraagt: Meneer P., houdt u van mannen of van vrouwen?
En u? vraag ik
hem.
Van mannen, zegt
hij gretig.
Hij zei dat een
dergelijke vraag aan me kon worden gesteld in de uitzending van Lopend vuur.
Ik zei niks, maar dacht: als die vraag wordt gesteld heb jij hem aangesleuteld.
Ik bedacht dus al een antwoord. En ja hoor, Leonie Jansen (een schat van een
vrouw met een grappig buikje - het kindje is er inmiddels -) stelde me de
vraag. Ik antwoordde dat ze dat allemaal in mijn tweede bundel konden lezen.
Iedereen denkt altijd dat ik op sexueel gebied wonder wat heb meegemaakt, nee
ik heb op dat gebied juist wonder wat gemist. Orgieën beschrijven kan ik dus
niet.
So in short we made a good show for a team our
age, but can't keep up with the other dudes and lose by ten, but that ain't bad
and I got myself forty-seven points and at least got to play for once with
these cats I've always had to play against in various tournaments since Biddy
League days. Then to bust all kinds of balls, the bossman gets some college
scout in the stands to testify the other team got at least three ringers he
knows and we are awarded the champ bit. After the gold is handed out and all (I
didn't get a trophy for the game 'cause they were one short and I had to say
"fuck it," but got an outofsight plaque for All-League), we go in a
corner and pose a team picture for the Harlem paper, "The Amsterdam
News." We're waiting for the birdie to click when the photog calls over
the SUGAR BOWL coach and whispers something to him who then walks over to me
and mumbles, "Dig, my man, don't know how to say this but for, well,
..." I cut him short and told I got the message and stepped out of the
pix. I guess I would have messed up the texture of the shot or something. Or
maybe they didn't want to let the readers get to see that the high scorer was a
fucking white boy.
Jim Carroll (1 augustus 1949 11 september
2009)
Leonardo DiCaprio in de film "The Basketball
Diaries" uit 1995
De Nederlandse dichter en schrijver Wouter Godijn werd
geboren in Amsterdam op 31 juli 1955.
In 1997 verscheen zijn romandebuut Witte tongen en in
2000 zijn eerste dichtbundel: Alle kinderen zijn van glas. Zijn dichtwerk
wordt gekenmerkt door de tegenstelling tussen het alledaagse en het verhevene. Zijn
tweede dichtbundel Langzame nederlaag werd als allereerste clubkeuze van de
Poëzieclub gekozen door het panel Gerrit Komrij en Neeltje Maria Min. Zijn
derde bundel De karpers en de krab werd genomineerd voor de VSB Poëzieprijs.
Het werk van Wouter Godijn verscheen tot 2012 bij Uitgeverij Contact. Sinds
Contact in 2012 is gefuseerd met uitgeverij Atlas wordt het werk van Godijn
uitgegeven bij Atlas-Contact.
Hoe alles verder
zou moeten
Je moet je leven leeg leven.
Tenslotte moeten lege flessen niet meer op het strand gevonden worden,
maar in de glasbak worden gedaan.
Als er schot in de zaak komt
- wat je kunt voelen zonder iets te voelen, net als het naderen van de herfst -
wordt alles prettig overzichtelijk.
Geen bergen. Heuvels.
Niet winnen, niet verliezen.
Niet vriezen, niet dooien.
Bedaard glooien. Gloeien
vermijden. Vrouwelijke heuvels,
appels en ballen rimpelig laten worden in de herfstzon.
Niet aankomen,
je alleen nog een beetje laten aaien door het bestaan.
Mijn dochter heeft Assepoester op fido gezien.
Nu wil ze met me trouwen als ik groot ben.
Bijna
Haast mag niet meer
- niet hier. Hazenogen
zie je niet, maar
voel je kijken. Alles
staat stil.
Volbrandende zon,
hard landschap.
Niets of niemand
weet van wijken.
Dan begint de hooiberg te groeien, hoger en
hoger, tot hij de
hemel afsluit
als een broeierige
gele deur. Groen gras
rookt. Iets komt
aan de kook. Iemand
duikt weg.
Ik niet - ik ben er
niet
Ik ontkom in een
punt,
achtervolgd door
luide stemmen van grandioze, torenhoge hazen:
Israël Querido , Cees Nooteboom, Grand Corps Malade, Joanne Rowling
Dolce far niente
De Jordaan,
Lijnbaansgracht, richting Tichelstraat
Uit: De Jordaan:
Amsterdamsch epos
Ze zworen bij hun
buurt, hun markten en winkels, hun halletjes, hun venters en herbergen, hun
straten en walm, hun dobbel-gangen en krotten. - De vischvrouwen konkelden met
de koffiebazen. De koffiebazen met de groente-sjachers; de fabrieks-meiden met
de pelsters, baksters, en die allen weer met den grutter, melkman, loodgieter,
stoelenmaker en zoo den heelen Jordaan rond. Eén geweldige menschenklis van
duizenden en duizenden gezinnen bijééngeperst, boven, achter, voor, tegenover
elkaar, omwemeld van kinderen en weer kinderen. - De gezinnen van een-twee-en
driehoog-vóór, en de gezinnen van een-twee-en driehoog-áchter, kenden elkaars
leven, handel en wandel tot in de kleinste kleinigheid. In de vuile en nauwe
stank-gangetjes der verdiepingen, waar man en vrouw openlijk hun gevoeg loosden
in stilletjes en emmers, bestond geen schaamte meer voor elkaars gedoe. In
beestelijke onverschilligheid leefden ze hun instincten rauw en hittig uit,
ongedekt voor een ieder die hen waar wou nemen. Op hitsige dagen barstten er
eerst bommen los, gooiden ze elkaar de gruwelijkste en gemeenste
beschuldigingen naar den kop. Dan vunsde er een boek open over zondige hoererij,
schanddaden en verwrongen laagheden. O! ze kenden allen zoo van nabij, den
donkeren gloed van het bloed, de koude flikkering van het mes, den fonkel van
den borrel. - De walmende straat, met haar gootvuil en stinkende keien, de open
vrije straat met haar kelders en krotten, haar gewoel, kindergeschreeuw en
honden-geblaf, met haar kleurige stalletjes, haar riekende, uitdampende
eetwaren, haar kar-geratel, haar buitenzittende en hurkende vrouwen en kerels,
- die open straat was hun gerecht, daár leefde eerst wijd-uit in rondwortelende
woeling, het groote, krioelende menschen-gezin: de Jordaan. Daar verslonden ze
elkaars hevigste hartstochten en begeerten; elkaars kleinzieligste, grilligste
buitensporigheden en nietigste amusementen. Huiselijk leven van gezinnetje op
gezinnetje, met afgesloten muurtjes, waar de nieuwsgierige en dierlijke
leefdriftigheid van de hunkerende massa geen bres doorheen kon schieten,
verlangden ze niet. Ze hadden hun tooneels en bals, voordrachts-kroegen en
zang-café's, hun bioscopen, bibberfotegrefies, en gramophoon-muziek; ze
hadden de dans-holen en kelders van Zeedijk, Ridderstraat tot Haarlemmerdijk;
hun orgels op Maandag, alle straten door, den heelen dag achterna-geslenterd.
Ze hadden in het liederlijke en in het klein-burger-fatsoenlijke, het
wellustigste en het betamelijkste genot. In elkaars bijzijn konden ze eerst
ademen, dollen, bluffen, om elkaars woorden en daden vechten, bij elkander
zuipen en sjacheren; onder elkaar bruiloften en hoereeren.
Er bestaan
geen twee Japans, zeker voor Japanners niet. Voor hen is het ondeelbaar, àls ze
er al over nadenken. Jij bent hier, net als iedereen, naar toe gekomen onder
valse voorwendsels. Ik heb het al te vaak meegemaakt. Ze hebben een boek van
Tanizaki gelezen, of wie weet wel Shōgun, een tentoonstelling van Hiroshige
gezien, de klok over Zen horen luiden, en dan denken ze dat ze het weten.
( )
Meestal zijn
ze de eerste keer hier ook heel gelukkig, als je de zaak maar goed organiseert,
en dus moeten alle Hondas onzichtbaar worden. Ze weigeren de vulgariteit waar
driekwart van het leven nu eenmaal uit bestaat, hier net zo goed als elders, en
daar moet je ze dan bij helpen.
( )
Sashimi,
suimono, mizutaki, het rolt ze uit de mond alsof ze nooit iets anders hebben
gegeten, ze hebben in Amsterdam geoefend bij het Okuro of bij Kyo, je zult ze
met niets verbazen. (...) Ze willen esthetica, en dus moeten alle Honda's
onzichtbaar worden. Ze weigeren de vulgariteit waar driekwart van het leven nu
eenmaal uit bestaat, hier net zo goed als overal elders, en daar moet je ze dan
bij helpen. Dus niet te lang in Tokio, meteen Nikko of met de bullet-train, dat
wel, naar Kyoto, geen gezever. Ze moeten en zullen in een echte ryokan slapen,
met hele families in de houten tobbe zitten, middagen lang in het Kabuki-za
doorbrengen en doen alsof ze het begrijpen, als het kan een klooster bezoeken
en daar vinden ze dan de bevestiging van hun idee over het spirituele Japan.
Wat ze zoeken is een Nederland waar iedereen Lanceloet uit het hoofd kent, of
een Vlaanderen dat alleen maar zou bestaan uit Memlinc, de binnenstad van
Brugge en het uitpluizen van Ruusbroec."
Un regard, une rencontre..
un été, un sourire..
un numéro, un mail, une attente, un souvenir..
un appel, une voix, un début, un rencard..
un horaire, un endroit, une venue, un espoir..
une terrasse, un café, un dialogue, un moment..
un soleil, une lumière, un coeur, un battement..
une seconde, une minute, une heure, un plaisir..
un au-revoir, une prochaine, une promesse, un désir..
un après, une durée, une patience, un silence..
un doute, un pourquoi, un regret, une distance..
un retour, une surprise, un déluge, une marée..
une suite, une envie un projet.. une soirée..
une pleine lune, une virée, un instant, une pulsion..
un frôlement, un baiser, une magie ..
un frisson...
un accord, un avenir, une force, une destinée..
une étoile, un poème et un verbe "aimer"
Grand Corps Malade (Le Blanc-Mesnil, 31 juli
1977)
The maid had run
screaming down the hill into the village and roused as many people as she
could.
"Lying there with their eyes wide open! Cold as ice! Still in their dinner
things!"
The police were summoned, and the whole of Little Hangleton had seethed with
shocked curiosity and ill-disguised excitement. Nobody wasted their breath
pretending to feel very sad about the Riddles, for they had been most
unpopular. Elderly Mr. and Mrs. Riddle had been rich, snobbish, and rude, and
their grown-up son, Tom, had been, if anything, worse. All the villagers cared
about was the identity oftheir murderer for plainly, three apparently healthy
people did not all drop dead of natural causes on the same night.
The Hanged Man, the village pub, did a roaring trade that night; the whole
village seemed to have turned out to discuss the murders. They were rewarded
for leaving their firesides when the Riddles' cook arrived dramatically in
their midst and announced to the suddenly silent pub that a man called Frank Bryce
had just been arrested.
"Frank!" cried several people. "Never!"
Frank Bryce was the Riddles' gardener. He lived alone in a rundown cottage on
the grounds of the Riddle House. Frank had come back from the war with a very
stiff leg and a great dislike of crowds and loud noises, and had been working
for the Riddles ever since.
Joanne Rowling (Chipping Sodbury, 31 juli 1965) Scene uit de film uit 2005, met Daniel Radcliffe als Harry
Les enfants jouent
dans le jardin et ce sera bientôt lheure de la partie déchecs quotidienne.
On lui retire son plâtre demain matin, dit
Odile. Elle et Louis sont assis sur la terrasse du chalet et observent de loin
leur fille et leur fils qui courent à travers la pelouse avec les trois enfants
de Viterdo. Leur fils, âgé de cinq ans, porte un plâtre au bras gauche, mais
cela ne semble pas le gêner.
Depuis combien de
temps porte-t-il ce plâtre? demande Louis.
Presque un mois.
Il avait glissé
dune balançoire et lon sétait aperçu au bout dune semaine quil souffrait
dune fracture.
Je vais prendre
un bain, dit Odile.
Elle monte au premier étage. A son retour, ils commenceront la partie déchecs. Il entend couler
leau du bain.
De lautre côté de la route, derrière la rangée
de sapins, le bâtiment du téléphérique ressemble à la petite gare dune station
thermale. Lun des premiers téléphériques que lon ait construits en France,
paraît-il. Louis le suit des yeux, qui gravit lentement la pente du Foraz et le
rouge vif de sa cabine tranche sur le vert de la montagne en été. Les enfants
se sont faufilés entre les sapins et vont à bicyclette sur le rond-point
ombragé, près du bâtiment du téléphérique.
Hier, Louis a décloué de la façade du chalet la
plaque de bois où il était écrit en caractères blancs : SUNNY HOME. Elle traîne
par terre, devant la porte-fenêtre. Il y a douze ans, quand ils achetèrent le
chalet et le transformèrent en home denfants, ils ne savaient pas très bien
comment lappeler. Odile préférait un nom français : Les Lutins ou Les
Diablerets, mais Louis pensait quun nom anglais était plus élégant et
attirerait la clientèle. Ils avaient fini par choisir Sunny Home.
Patrick
Modiano (Boulogne-Billancourt, 30 juli 1945)
High waving heather
'neath stormy blasts bending,
Midnight and moonlight and bright shining stars,
Darkness and glory rejoicingly blending,
Earth rising to heaven and heaven descending,
Man's spirit away from its drear dungeon sending,
Bursting the fetters and breaking the bars.
All down the mountain sides wild forests lending
One mighty voice to the life-giving wind,
Rivers their banks in their jubilee rending,
Fast through the valleys a reckless course wending,
Wider and deeper their waters extending,
Leaving a desolate desert behind.
Shining and lowering and swelling and dying,
Changing forever from midnight to noon;
Roaring like thunder, like soft music sighing,
Shadows on shadows advancing and flying,
Lighning-bright flashes the deep gloom defying,
Coming as swiftly and fading as soon.
A Little Budding Rose
It was a little
budding rose,
Round like a fairy globe,
And shyly did its leaves unclose
Hid in their mossy robe,
But sweet was the slight and spicy smell
It breathed from its heart invisible.
The rose is blasted, withered, blighted,
Its root has felt a worm,
And like a heart beloved and slighted,
Failed, faded, shrunk its form.
Bud of beauty, bonnie flower,
I stole thee from thy natal bower.
I was the worm that withered thee,
Thy tears of dew all fell for me;
Leaf and stalk and rose are gone,
Exile earth they died upon.
Yes, that last breath of balmy scent
With alien breezes sadly blent!
'Fall, leaves, fall'
Fall, leaves, fall;
die, flowers, away;
Lengthen night and shorten day;
Every leaf speaks bliss to me
Fluttering from the autumn tree.
I shall smile when wreaths of snow
Blossom where the rose should grow;
I shall sing when night's decay
Ushers in a drearier day.
Emily
Brontë (30 juli 1818 - 19 december 1848)
Dorothy Black als Emily Brontë in het toneelstuk
The Brontës door Alfred Sangster
Dat babyboomers op zaterdagochtend
voordringen bij de kassa van Albert Heijn, is een behoorlijke ergernis. Meestal
zijn het mannen. Babyboomers met een tweede leg. Ik vermoed dat vrouwlief hem
en de kinderen het huis heeft uitgeschopt, zodat zij thuis de tafel kan dekken
en een zaterdags wasje in de machine kan doen. Of, en dat zou me milder stemmen,
ze draait zich nog even om in bed. Die rondrennende kinderen zijn storend, maar
niet vervelend. Het zijn kinderen. Die horen te rennen en te storen. Maar dan
die vaders. Ik noem hen voor het gemak maar even de BESSEN: Bilspleten En
Slaapkruinen.
De zure BESSEN staren ongewassen en
chagrijnig op het boodschappenbriefje, en smijten product na product in hun
karretje. Soms krijgt dat karretje alvast een zet naar de volgende gang. Dan
moeten ze nog even bij de wijn kijken. En dat ik er dan aankom, nietsvermoedende
klant met een mandje, dat interesseert hen niet. Ook niet dat ik hun karretje
tegen mijn schenen krijg. Ze zetten me klem bij de kaas, grijpen voor me langs
naar de beste bananen, kapen het laatste versgebakken brood voor mijn neus weg,
en hurken met behaarde bilspleten te dicht naast mij om koffie van de
Euroshopper weg te graaien. Op het werk graaiers, ook bij Albert Heijn
graaiers. Vroeger stemden ze PSP. Maar dat was vroeger.