Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
27-12-2013
Bernard Wesseling, Édouard Nabe, Wendy Coakley-Thompson, Louis de Bourbon, Bob Flanagan
Icarus, dat is pas een klassieker zeker als hij het vertelde
Van de verbaasde adelaar voorbij
En dan dat: van was! dus kijk uit Icarus – te laat Icarus
Langer dan het levend verkolen het vallen zelf duurde eindeloos
Houd het luchtig
De hartenboer werd ik genoemd Ik droomde dat ik tussen de zigeuners wandelde. Zij hadden hun verhalen en een oude chirurgijn tegen de ergste pijn.
Uit een woonwagen leefde ik voor het dobbelspel en de accordeon terwijl ik een bok mijn hok liet trekken.
De gevallen kinderen met hun tronies toonden mij hun potten vol glimwormen. Het wonder gedoofd, vertelde ik ze van de afgod schaamte.
Ik doorleefde mijn driften en was niet langer vrekkig met het levenslied.
Langs de weg verschenen alle beesten uit de zodiak, om ons roerloos aan te zien.
Bernard Wesseling (Amsterdam, 27 december 1978)
De Franse dichter, schrijver, schilder en musicus Marc-Édouard Nabe (eig. Alain Zannini) werd geboren in Marseille op 27 december 1958. Zie ook alle tags voor Edouard Nabe op dit blog.
Uit: L’enculé
“-D’abord, vous ne devez rien dire et surtout ne pas donner votre version. On la modèlera au fur et à mesure de l’évolution de l’affaire et on la livrera quand on ne pourra absolument plus faire autrement. Le plus tard possible. – L’idéal, ce serait que vous ne la donniez jamais ! ajoute son comparse barbu. – Bon, très bien, dis-je, mais sortez-moi d’ici tout de suite, avant que ça ne s’ébruite en France. Taylor et Brafman se regardent, l’air gêné. (…)
Le procureur adjoint, une «nuque rouge», lit mes actes maintenant… Je fais mon batracien, mon caméléon jaune. Tout cela est comme dans une autre réalité et pourtant c’est la bonne, en plein dans le mille de ce qui est. Sans doute que tout le monde, je dis bien le monde, se pince pour croire que j’ai fait tout ça. L’énormité de l’énoncé emporte tout dans une sorte de dramatisation instantanée. La verbalisation des actes est toujours une exagération, même pour les pires assassinats, le fait de les dire les amplifie, les hypertrophie, leur donne une réalité, un réalisme même, que le vrai, quel que soit son aspect sordide, ne peut atteindre, car la réalité ne s’exprime pas par des mots, mais par les actes. Les faits sont indicibles, c’est leur boulot…”
“Cameron handed the phone to her. Christina covered the mouthpiece with her hand, staring longingly at him as he sat at the edge of the bed. She conjured up a sunny disposition to talk to Meghan. After all, Meghan calling could only mean one thing—more rejection notices. “Hey,” Christina said. “Calling on a Saturday like you promised. That’s due diligence.” “I have some good news, depending on how you look at it,” Meghan announced, practically giddy. Christina immediately snapped to attention, propping herself up on one elbow. The sheets shimmied down to expose her bare breasts and taut midsection, her diamond navel ring glinting in the sparse light. “Really?” “A friend of my family is an indie movie producer who got into books a couple months back,” Meghan said. Christina’s curiosity piqued. “Really? Someone I’d know of?” Meghan revealed the name, and Christina instantly put a face to it. From what she’d seen on Entertainment Tonight and in the tabloids at the supermarket checkout aisle, he was very New York, very Jewish, and very profane. However, his heavyset, gruff and rumpled exterior belied the savvy that he’d deftly employed to make independent movies as cool as or cooler than their big-budget brethren, netting him hundreds of millions and several Oscars to boot. Ah, to travel in the circles that Meghan did. “Seriously?” Christina asked. “You know him?” “I had dinner with him at Nobu last night.” “Oooh, Nobu, huh? Fancy!” “Yes, Nobu. And to watch him snatch the check for a table of ten, you wouldn’t think that he’s run through his cash on the publishing front. Good news is, he’s now gone into a joint venture with another more established house. Not one of the Big Six, but if it were a contest, it would be like seventh or eighth at the very least.”
Wendy Coakley-Thompson (New York, 27 december 1966) New York in kerstsfeer
De winter is voorbij, het groen is blond aan alle boomen en de bloesems bloeien, over de weiden zweven vlinders rond, die met de eerste voorjaarsbloemen stoeien.
De rog staat hoog en in mijn kleine dorp neigt de natuur zich naar het nieuwe leven; de zeug wordt zwaar en wacht haar eerste worp, en meisjes zingen in de lichte dreven.
Om jouw gezicht speelt nog wat avondzon, het doet mij denken aan de lentedagen toen tusschen ons dat vreemde spel begon.
Zoo is het goed, reik mij opnieuw je mond, laat onze liefde nieuwe bloesems dragen, want eeuwig als de aarde is ons verbond.
De dag van morgen (Naar Shelley)
Waar zijt gij, lieve dag van morgen? dien jong en oud, en zwak en sterk en rijk en arm, door vreugd' en zorgen najagen, wijl gij lokkend wenkt - om weer te vinden wat wij meden, in uwe plaats: den dag van heden.
Louis de Bourbon (27 december 1908 – 8 januari 1975)
because of tool sheds; because of garages; because of basements; because of dungeons; because of The Pit and the Pendulum; because of the Tower of London; because of the Inquisition; because of the rack; because of the cross; because of the Addams Family playroom; because of Morticia Addams and her black dress with its octopus legs; because of motherhood; because of Amazons; because of the Goddess; because of the moon; because it's in my nature; because it's against nature; because it's nasty; because it's fun;
Bob Flanagan (27 december 1952 – 4 januari 1996) Hier met partner en collega Sheree Rose
„Wieder einmal kam Mama nachts zurück. Sie beugte sich über mich, küßte mich zwischen die Augen, und mir wurde schlecht von ihrem Geruch nach ranziger Yakbutter , nach Qualm und verdorbenem Magen. Noch halb im Schlaf tippte ich auf Tibet oder Nepal. […] Am nächsten Morgen saß sie am großen Tisch im Eßzimmer und rührte Gerstenmehl in ihren Tee. „Morgen, Schätzchen“, sagte sie, als ich her¬einkam, „ist es nicht längst Zeit für die Schule?“ „Wir haben Ferien“, sagte ich. Ich begann im Eßzimmer herumzulaufen und ihre Sachen aufzusammeln, die sie in der Nacht einfach überall hingeschmissen hatte. Matschverkrustete Goretex-Klamotten , Alutöpfe mit angetrockneten Gerstenbreiresten, ein Spezialkocher, die Fotoausrüstung und ihre stinkenden Bergschuhe waren über das ganze Zimmer verteilt. Immerhin hatte sie es noch geschafft, ihren Schlafsack draußen über das Verandageländer zu hängen. Er war bestimmt voller Läuse. Ich schleppte alles hinaus auf die Veranda. Nur mit dem Kochgeschirr lief ich ins Badezimmer. Ich stellte es in die Wanne und ließ heißes Wasser darüber laufen. „Setz dich hin“, sagte Mama, als ich zurück ins Eßzimmer kam. Sie zeigte auf den Stuhl neben sich. „Hast du etwas mitgebracht, wovon ich wissen sollte?“, fragte ich und setzte mich ans entgegengesetzte Ende des Tisches. „Läuse, Krätze, Ruhr, Dengue-Fieber ?“
Malin Schwerdtfeger (Bremen, 27 december 1972) Cover
„Ich überlegte, ob ich, Brechreiz vortäuschend, nach vorne gehen und den Fahrer bitten sollte, anzuhalten und mich aussteigen zu lassen. Der Widerwille, erneut ins Zentrum der Aufmerksamkeit zu rücken, hielt mich zurück. Nach wenigen Minuten bemerkte ich, daß der Bus, statt direkt in die Hauptstraße nach Tunis einzubiegen, eine Zusatzschlaufe machte, langsam durch eine Palmenallee rollte und vor einem Torbogen anhielt. Ich wollte aufstehen, da wurde mein Raum zur flimmernden Wand, ein Riese drückte mich ins Polster. Hätte ich auf die Zähne gebissen, ich wäre entkommen, was meinst du? Hätte ich mich damals, geschwächt durch Jahre des Wohlbefindens, nicht vom Schwindel bezwingen lassen, dann wäre mir das andere vielleicht erspart geblieben. Nur taumelnd hätte ich die Flucht geschafft, aber draußen, draußen hätte ich mich gestrafft, hätte den Regen umarmt und mich, Meerwind im Haar, federnd entfernt, und wir säßen vielleicht nicht hier, ich leicht geschrumpft und in zu weiten Kleidern, du mit dem Schreibblock auf dem Knie, was meinst du? Ist dir der Stuhl bequem? Er ist dir nicht bequem, ich kenne alle meine Stühle, und dieser sogenannte Zig-Zag-Stuhl aus Ulmenholz ist für das Auge konstruiert, nicht für die anderen Körperteile, lehnst du dich an, so scheuert die Oberkante des massiven Rückenbretts am Dornfortsatz des vierten oder fünften Lendenwirbels, trotzdem zu Recht ein weltbekannter Stuhl, ein Wurf, stark und genau und eine Zumutung wie alle Kunst, ich schweife ab.“
nutzlose Träume, die Saat gottloser Armut ohne Verheißung an Land geschwemmt.
Wie Stille wandern sie als Adern durch den Fels hinaus ins Helle, vertrösten das übrige auf einen andern Tag. Was ist mit mir, mit meiner Kammer voll Gerümpel? Was ist mit dem Schmerz, dem Wahnsinn im Gepäck?
Geduld, verspricht einer ohne Strenge:
Dein Ruheengel ist, so sagen wir zum Tode, noch anderswo beschäftigt.
So bin ich noch immer ausverkauft an diese Erde, und meine Herkunft, verwachsen mit der Nacht, die Antwort eines schwarzen Sterns.
Was wäre, falls mein Ruheengel, von der Reise müde, mit zerrissenen Flügeln in aller Verlassenheit an meiner Statt verstürbe?
Grau mit viel braun und wenig weißen Federn, das Männchen auf der Brust mit schwarzem Fleck, sie leben unter Palmen, Fichten, Zedern und auch in jedem Strassendreck
In Ingolstadt und in der City Boston Im Hock von Holland und am golden Horn Ist überall der Spatz auf seinem Posten Und fürchtet nicht des Schöpfers Zorn.
Inmitten schwarzer Dschungel von Fabriken Und totgeladner Drähte kreuz und quer Sieht man die Spatzen flattern, nisten picken, als ob die Welt ein Schutzpark wär.
Es stört sie nicht der Lärm der Transmissionen Und keineswegs das Tempo unserer Zeit Sie leben schnell und langsam seit Äonen, wo sie der Himmel hingeschneit
Als Jesus über Gräser, Zweige, Blumen Einritt und alle Hosianna schrien, da pickt ein Spatz gemächlich gelbe Krumen aus dem noch warmen Mist der Eselin
Herr gib uns Kraft und Mut wie deinen Spatzen, mach unser Leben ihrem Rinnstein gleich. Dann mag wer will von edlen Tauben schwatzen, denn unser ist ein gutes Erdenreich.
Carl Zuckmayer (27 december 1896 – 18 januari 1977)
Aan alle bezoekers en mede-bloggers een Prettig Kerstfeest!
Les chanteurs de Noël door Gustave Brion, 1858
Christmas Bells
I heard the bells on Christmas Day Their old familiar carols play, And wild and sweet The words repeat Of peace on earth, good-will to men!
And thought how, as the day had come, The belfries of all Christendom Had rolled along The unbroken song Of peace on earth, good-will to men!
Till, ringing, singing on its way, The world revolved from night to day, A voice, a chime A chant sublime Of peace on earth, good-will to men!
Then from each black accursed mouth The cannon thundered in the South, And with the sound The carols drowned Of peace on earth, good-will to men!
It was as if an earthquake rent The hearth-stones of a continent, And made forlorn The households born Of peace on earth, good-will to men!
And in despair I bowed my head; "There is no peace on earth," I said; "For hate is strong, And mocks the song Of peace on earth, good-will to men!"
Then pealed the bells more loud and deep: "God is not dead; nor doth he sleep! The Wrong shall fail, The Right prevail, With peace on earth, good-will to men!
Henry Longfellow (27 februari 1807 - 24 maart 1882) Portland. Henry Longfellow werd geboren in Portland.
„In a parade, maybe, but not on the streets. I figure that at least as an elf I will have a place; I’ll be in Santa’s Village with all the other elves. We will reside in a fluffy wonderland surrounded by candy canes and gingerbread shacks. It won’t be quite as sad as standing on some street corner dressed as a french fry. I am trying to look on the bright side. I arrived in New York three weeks ago with high hopes, hopes that have been challenged. In my imagination I’d go straight from Penn Station to the offices of “One Life to Live,” where I would drop off my bags and spruce up before heading off for drinks with Cord Roberts and Victoria Buchannon, the show’s greatest stars. We’d sit in a plush booth at a tony cocktail lounge where my new celebrity friends would lift their frosty glasses in my direction and say, “A toast to David Sedaris, the best writer this show has ever had!!!” I’d say, “You guys, cut it out.” It was my plan to act modest. People at surrounding tables would stare at us, whispering, “Isn’t that … ? Isn’t that … ?” I might be distracted by their enthusiasm and Victoria Buchannon would lay her hand over mineand tell me that I’d better get used to being the center of attention. But instead I am applying for a job as an elf. Even worse than applying is the very real possibility that I will not be hired, that I couldn’t even find work as an elf. That’s when you know you’re a failure. This afternoon I sat in the eighth-floor SantaLand office and was told, “Congratulations, Mr. Sedaris. You are an elf. In order to become an elf I filled out ten pages’ worth of forms, took a multiple choice personality test, underwent two interviews, and submitted urine for a drug test. The first interview was general, designed to eliminate the obvious sociopaths.“
“My father's library had probably once been a sitting room, but he sat down only to read, and he considered a large library more important than a large living room. He had long since given me free run of his collection. During his absences, I spent hours doing my homework at the mahogany desk or browsing the shelves that lined every wall. I understood later that my father had either half forgotten what was on one of the top shelves or-more likely-assumed I would never be able to reach it; late one night I took down not only a translation of the Kama Sutra but also a much older volume and an envelope of yellowing papers. I can't say even now what made me pull them down. But the image I saw at the center of the book, the smell of age that rose from it, and my discovery that the papers were personal letters all caught my attention forcibly. I knew I shouldn't examine my father's private papers, or anyone's, and I was also afraid that Mrs. Clay might suddenly come in to dust the dustless desk-that must have been what made me look over my shoulder at the door. But I couldn't help reading the first paragraph of the topmost letter, holding it for a couple of minutes as I stood near the shelves.”
“If there is no realization there is no purpose or advantage in substituting the imaginative life for the purely adventurous one of reality. Everyone who lifts himself above the activities of the daily round does so not only in the hope of enlarging his field of experience, or even of enriching it, but of quickening it. Only in this sense does struggle have any meaning. Accept this view, and the distinction between failure and success is nil. And this is what every great artist comes to learn en route- that the process in which he is involved has to do with another dimension of life, that by identifying himself with this process he augments life. In this view of things he is permanently removed- and protected- from the insidious death which seems to triumph all about him. He divines that the great secret will never be apprehended but incorporated in his very substance. He has to make himself a part of the mystery, live in it as well as with it. Acceptance is the solution: it is an art, not an egotistical performance on the part of the intellect. Through art, then, one finally establishes contact with reality: that is the great discovery. Here all is play and invention; there is no solid foothold from which to launch projectiles which will pierce the miasma of folly, ignorance and greed. The world has not to be put in order: the world is order incarnate. It is for us to put ourselves in unison with this order, to know what is the world order in contradistinction to the wishful-thinking orders which we seek to impose on one another.”
Henry Miller (26 december 1891 – 7 juni 1980) Portret door Man Ray, 1945
“Ich schaute mich hilflos und suchend im Flughafengebäude um und beneidete die anderen Fluggäste, die genau zu wissen schienen, wohin sie wollten und wie sie dorthin gelangten. Zwar hatte ich mir am Vorabend einen Reiseführer besorgt und ihn sogleich in die Innentasche meiner Lederjacke gesteckt, um ihn auf keinen Fall zu vergessen und im Flugzeug zur ersten Recherche zur Hand zu haben. Doch leider hatte ich mich heute morgen entschieden, statt der winterlichen Leder- die sommerliche Jeansjacke mitzunehmen, und so ruhte der Reiseführer wohlbehalten in meiner Wohnung, während ich einigermaßen orientierungslos im sonnigen Süden gelandet war. Zu allem Überfluss war ich des Spanischen nicht mächtig und beherrschte außer den Titeln einiger spanischer Spielfilme wenig mehr als die Namen diverser karibischer Cocktails. »Deutsch reicht da unten völlig«, hatte Ute am Sonntag gemeint, als wir uns in einem Café in der Nähe des Kreuzberger Victoriaparks zu einem französischen Frühstück getroffen hatten. »Gomera ist genau wie Mallorca, nur ganz anders.« Dann hatte sie meine Hand genommen und mich traurig lächelnd angeschaut. »Würdest du das wirklich für mich tun?« »Für dich würde ich alles tun«, hatte ich scherzhaft geantwortet und ihr dabei nicht in die Augen geschaut, um ihr nicht zu erkennen zu geben, dass ich es keineswegs nur als Scherz gemeint hatte.“
Uit: The Kingdom of This World (Vertaald door Harriet de Onís)
“Toward the end of 1943, I had the good fortune to visit the kingdom of Henri Christophe--the poetic ruins of Sans-Souci, the massive citadel of La Ferriere,imposingly intact despite lightning bolts and earthquakes--- and to acquaint myself with the still-Norman Cap-Haitien (the Cap Français of the former colony) where a street lined with long balconies leads to the cut-stone palace once inhabited by Pauline Bonaparte. After having felt the undeniable enchantment of this Haitian earth, after having discerned magical warnings on the red roads of the Central Plateau, after having heard the drums of Petro and Rada,I was moved to compare the marvelous reality I'd just experienced with the tiresomsome attempts to arouse the marvelous that has characterized certain European literatures for last thirty years. The marvelous, sought for in the old clichés of the Forest of Broceliande,the Knights of the Round Table, Merlin the Magician, and the Arthurian cycle. The marvelous, pathetically evoked by the antics and deformities of sideshow characters--will the young poets of France never get tired of the freaks and clowns of the féte foraine, which Rimbaud dismissed long ago in his Alchemie du verbe? “
Alejo Carpentier (26 december 1904 - 24 april 1980)
Mitten im Leben stehe ich im Wald. Vor lauter Bäumen stehe ich, die Vöglein schweigen. Das Holz ist tot. Papier geduldig. Tinte kalt. Der Wald heißt Himmelarsch und großes Meinungsgeigen. Hier schreite durch, wer Fäuste in der Tasche ballt. Muss denn das Trüffelschwein sich vor dem Moos verneigen? Im Lodenmantel liegt Natur im Hinterhalt, um plötzlich ihren Jagdschein vorzuzeigen. Die aus dem Boden Geschossene grient. Dass ich mir kein’n grünen Zweig um die Stirn winde, scheint irre, weil gleichwohl fast militant. – Ach: Wer sich eignen Verstandes noch gerne bedient, kämpft um jeden Quadratzentimeter Hirnrinde wie um einen Fußbreit Land.
Hans Brinkmann (Freiberg, 26 december 1956) Freiberg, kerstmarkt
De Amerikaanse dichter en schrijver Jean Toomer werd geboren op 26 december 1894 in Washington, D.C. Zie ook alle tags voor Jean Toomer op dit blog.
People
To those fixed on white, White is white, To those fixed on black, It is the same, And red is red, Yellow, yellow- Surely there are such sights In the many colored world, Or in the mind. The strange thing is that These people never see themselves Or you, or me.
Are they not in their minds? Are we not in the world? This is a curious blindness For those that are color blind. What queer beliefs That men who believe in sights Disbelieve in seers.
O people, if you but used Your other eyes You would see beings.
Unsuspecting
There is a natty kind of mind That slicks its thoughts, Culls its oughts, Trims its views, Prunes its trues, And never suspects it is a rind.
Jean Toomer (26 december 1894 – 30 maart 1967)
De Nederlandse schrijfster Willy Corsari (pseudoniem van Wilhelmina Angela Douwes-Schmidt) werd geboren in Sint-Pieters-Jette, Brussel, op 26 december 1897. Zie ook alle tags voor Willy Corsari op dit blog.
Toen je voor ‘t eerst mij leerde kennen (Fragment)
Nu vind je alles even aardig Je kust de grond waarop ik ga Je lacht omdat ik niet kan koken Onhandig in de keuken sta Maar als je later van je werk kwam Het eten was weer aangebrand En ik kon je kleren niet verstellen De kamers waren niet aan kant En ik liep door het huis te zingen Dacht niet aan huishouden of jou Ik ben niet zeker, lieve jongen Dat je dan ook nog lachen zou
Misschien deed je me dan verwijten Een bitter woord is gauw gezegd En 't mooie tussen ons zou sterven Al wordt een twist ook bijgelegd Dan was het uit met onze dromen Als rook, vervlogen in de wind Hoe wou jij door het leven komen Met mij, met zo'n zigeunerkind
En daarom: Liefste, laat het uit zijn Het is het leven dat ons scheidt Over een poosje zul je lachen Om deze hele dwaze tijd Misschien word jij nu ook wel bitter En noemt me harteloos en koud Ach, 't is maar beter dat je niet weet Hoeveel ik eigenlijk van je houd Maar als je over een paar jaren Tevreden leeft in je gezin Misschien denk je dan nog eens Dankbaar terug aan je zigeunerin
Willy Corsari (26 december 1897 – 11 mei 1998) In 1921
À sa gauche, la pente roide du coteau, l’Èvre tordant ses rives plantées d’aunes autour d’un mamelon boisé, des prairies au delà, puis l’autre coteau qui remonte, couronné, comme d’une aigrette, par le château blanc du Vigneau. À droite, au contraire, les champs s’élèvent en courbes régulières, par longues bandes de cultures diverses, et dont les tons se fondent à mesure que la lumière décroît. Pierre connaît leurs maîtres, celui de ces chaumes où filent deux rangs de pommiers, celui de ces grands choux où des perdrix rappellent, et de ce guéret d’où monte l’haleine des terres fraîchement remuées. En apprenti qui commence à juger les choses, il songe que la métairie paternelle est mieux cultivée, mieux fumée, reconnaissable entre toutes à la hardiesse de ses labours, à la beauté de ses moissons. Et ce n’est pas étonnant : les voisins sont tous plus ou moins gênés, ils travaillent pour d’autres, écrasés de leurs lourds fermages, tandis que le père !… Voici justement le premier champ de la Genivière. L’horizon s’élargit démesurément. On voit, à présent, par l’ouverture de la vallée, la succession lointaine des collines, jusqu’à Gesté, jusqu’à Saint-Philbert-en-Mauges, des clochers fins sur le ciel, des futaies comme des brumes violettes. Oh ! tous ces petits villages aux toits de tuiles gaufrées, qu’anime un dernier rayon de jour ! Des bruits se croisent : appels des coqs dans les fermes et des merles dans les fossés, roulements de chariots, jappements des chiens qu’on détache, voix qui partent des maisons vers les hommes attardés au loin, un pas qui sonne on ne sait où et que bientôt l’herbe étouffe. Et les étoiles s’allument là-haut, d’où descend par degrés, sur la terre de Vendée, le calme immense de la nuit.
Uit: The Treason of the Intellectuals (Vertaald door Richard Aldington)
“Peace, it must be repeated after so many others have said this, is only possible if men cease to place their happiness in the possession of things "which cannot be shared," and if they raise themselves to a point where they adopt an abstract principle superior to their egotisms. In other words, it can only be obtained by a betterment of human morality. But, as I have pointed out above, not only do men to-day steel themselves entirely against this, but the very first condition of peace, which is to recognize the necessity for this progress of the soul, is seriously menaced. A school arose in the nineteenth century which told men to expect peace from enlightened self-interest, from the belief that a war, even when victorious, is disastrous, especially to economic transformations, to "the evolution of production," in a phrase, to factors totally foreign to their moral improvement, from which, these thinkers say, it would be frivolous to expect anything. So that humanity, even if it had any desire for peace, is exhorted to neglect the one effort which might procure it, an effort it is delighted not to make. The cause of peace, which is always surrounded with adverse factors, in our days has one more against it—the pacifism which pretends to be scientific.”
Uit: Mémoires d’un Parisien (Nos amours de jeunesse)
“En faisant beaucoup de frais, il a prouvé que l'ardeur et l'empressement font aisément oublier un certain manque de régularité dans les traits; les femmes se moquent du profil grec, archaïque ou classique; le timbre de voix a beaucoup plus d'importance que la courbe du nez, et Gabriel put aligner un lot fort honorable de belles personnes. Le premier atout de mon ami Jean, c'était un aimable minois avec un air passablement effronté; le second, son don de raconter gaiement des histoires, de lancer des mots cocasses et des reparties plaisantes. Les Parisiennes, aussi bien que les étrangères, prisent le garçon avec lequel elles sont sûres de ne jamais s'ennuyer et, pour s'assurer sa présence assidue, sont prêtes à tout lui accorder. Le tableau de chasse de mon ami Jean fut donc copieux et varié. Je ne dirai pas qu'il n'est jamais tombé sur un bec, ce ne serait pas vraisemblable. Mais il avait mis au point une parade assez particulière: lorsqu'il s'était vu rabroué, il s'attachait à déceler le menu défaut physique de la rebelle. La perfection n'est pas de ce monde.”
Jean Galtier-Boissière (26 december 1891 – 22 januari 1966)
Mit vielen teile deine Freuden, Mit allen Munterkeit und Scherz, Mit wenig Edlen deine Leiden, Und Auserwählten nur dein Herz.
Der schönste Augenblick
Schön ist´s wenn zwei Sterne Nah sich stehn am Firmament. Schön, wenn zweier Rosen Röte ineinander brennt.
Doch in Wahrheit! Immer Ist´s am schönsten anzusehn; Wie zwei, so sich lieben, Selig beieinander stehn.
Die Rose
Weiß war die Rose zuerst. Die Mädchen und Jünglinge priesen Ihren reinen Glanz, ihren unschuldigen Schmuck. Schnell umfloß sie die steigende Röte bescheidenen Schämens, Und sie glühet zeither reizender noch als zuvor.
Johann Gaudenz von Salis-Seewis (26 december 1762 – 29 januari 1834) Malans, slot Bothmar
"Well, if there be any truth in the old adage, young Herman Brudenell will have a prosperous life; for really this is a lovely day for the middle of April—the sky is just as sunny and the air as warm as if it were June," said Hannah Worth, looking out from the door of her hut upon a scene as beautiful as ever shone beneath the splendid radiance of an early spring morning. "And what is that old adage you talk of, Hannah?" inquired her younger sister, who stood braiding the locks of her long black hair before the cracked looking-glass that hung above the rickety chest of drawers. "Why, la, Nora, don't you know? The adage is as old as the hills and as true as the heavens, and it is this, that a man's twenty-first birthday is an index to his after life:—if it be clear, he will be fortunate; if cloudy, unfortunate." "Then I should say that young Mr. Brudenell's fortune will be a splendid one; for the sun is dazzling!" said Nora, as she wound the long sable plait of hair around her head in the form of a natural coronet, and secured the end behind with—a thorn! "And, now, how do I look? Aint you proud of me?" she archly inquired, turning with "a smile of conscious beauty born" to the inspection of her elder sister.”
E. D. E. N. Southworth (26 december 1819 – 30 juni 1899) Cover
QUEL bruit s’est élevé des forêts ébranlées, Du rivage des mers, & du fond des vallées ? Pourquoi ces sons affreux, ces longs rugissements, Ce tumulte confus, ce choc des éléments ? O puissance féconde ! ô nature immortelle ! Des êtres animés, mère tendre & cruelle ! Faut-il donc qu’aux faveurs dont tu les as comblés Succèdent les fléaux dont ils sont accablés ? Le fougueux aquilon déchaîné sur nos têtes, Sous un ciel sans clarté promene les tempêtes ; Il mugit dans les bois, & sur les monts déserts ; En tourbillon rapide il tourne sur les mers ; Il étend, il resserre, il fait fondre les nues ; Les champs ont disparu sous des mers inconnues ; Sur les eaux qui tomboient le ciel verse des eaux ; Les torrents sont pressés par des torrents nouveaux. Ce fleuve qui s’élance & franchit la prairie, Porte au penchant des monts son onde, & sa furie ; Et des arbres tombés, des hameaux renversés, Il roule dans son sein les débris dispersés. Quel ravage effrayant des asyles champêtres ! Quel désordre étendu regne sur tous les êtres ! Le monde est menacé du retour du cahos, Et l’humide élément vainqueur de ses rivaux, Vainqueur du dieu du jour, dans la nature entière Semble éteindre aujourd’hui la vie & la lumière.
Jean-François de Saint-Lambert (26 december 1716 – 9 februari 1803) Borstbeeld in Nancy
Aan alle bezoekers en mede-bloggers een Prettig Kerstfeest!
De geboorte van Christus met St.Franciscus en St. Laurentius door Caravaggio, 1609
Music On Christmas Morning
Music, I love--but never strain Could kindle raptures so divine, So grief assuage, so conquer pain, And rouse this pensive heart of mine-- As that we hear on Christmas morn, Upon the wintry breezes borne.
Though Darkness still her empire keep, And hours must pass, ere morning break; From troubled dreams, or slumbers deep, That music KINDLY bids us wake: It calls us, with an angel's voice, To wake, and worship, and rejoice;
To greet with joy the glorious morn, Which angels welcomed long ago, When our redeeming Lord was born, To bring the light of Heaven below; The Powers of Darkness to dispel, And rescue Earth from Death and Hell.
While listening to that sacred strain, My raptured spirit soars on high; I seem to hear those songs again Resounding through the open sky, That kindled such divine delight, In those who watched their flocks by night.
With them I celebrate His birth-- Glory to God, in highest Heaven, Good-will to men, and peace on earth, To us a Saviour-king is given; Our God is come to claim His own, And Satan's power is overthrown!
A sinless God, for sinful men, Descends to suffer and to bleed; Hell MUST renounce its empire then; The price is paid, the world is freed, And Satan's self must now confess That Christ has earned a RIGHT to bless:
Now holy Peace may smile from heaven, And heavenly Truth from earth shall spring: The captive's galling bonds are riven, For our Redeemer is our king; And He that gave his blood for men Will lead us home to God again
Anne Brontë (17 januari 1820 – 28 mei 1849) Brontë Country in de winter
“Ik had een afspraak met het 22-jarige meisje gemaakt. We moesten elkaar maar eens in het echt zien. Ze was veel langer dan ik dacht, in mijn ogen een soort reuzin. Ze droeg een bloemenblouse en een rokje van velours, suède laarzen. Haar lange bruine haar zat in een staart, haar gezicht verstopt onder een dikke laag make-up. ‘Je bent wel klein hè,’ was het eerste wat ze zei. Daar had ze gelijk in, in het echte leven was ik bijna vijf centimeter korter dan op de datingsite. Ik voelde de moed in de schoenen zakken. Misschien had ik thuis iets moeten drinken, maar nu was het al te laat. We beklommen de trappen van het Amstelhotel, en liepen door de foyer met zijn vergulde kroonluchters en afzichtelijke Perzische tapijten. Ik had deze plek uitgekozen, omdat ik er in die tijd veel kwam, met vrienden en met mijn broertje en moeder; maar vooral omdat ik op die mensen na, hier niemand tegen zou kunnen komen. We dronken champagne, die ons regelmatig werd bijgeschonken door een ober die vertelde dat hij nog in opleiding was. Het gesprek ging nergens over. Ik was zenuwachtig en wilde een aspirine, mijn hoofd tolde. Ook had ik behoorlijke motorische problemen, zelfs aan het tafeltje. De klunzige handelingen van de ober maskeerden de mijne gelukkig een beetje.
Ze vertelde over de reizen die ze had gemaakt, de studie die ze volgde, de scriptie die ze nog steeds moest schrijven, over haar vriendinnen en hun problemen, over haar moeder en jongere broertje, over de rest van haar familie. Eigenlijk vertelde ze over iedereen in haar omgeving, zelfs haar buren kwamen aan bod. Ze sprak met me alsof we elkaar al jaren kenden.”
“Het was moeilijk om haar terug te vinden. Toen ik haar eenmaal had waar ik haar hebben wilde (naast me in het café, omgekocht met Martini’s en sigaretten. Gauloises. Ze waardeerde mijn geheugen voor details), vertelde ze dat ze een tijdje ondergedoken zat. ‘Een huis voor huislozen,’ antwoordde ze enkel toen ik vroeg waar ze zich had verscholen (ik dorste nog niet te vragen voor wie). En toen; ‘Er zijn er nog een paar die zich om ons bekommeren,’ op een manier die deed vermoeden dat ook ik tot haar ons behoorde. Ik besteedde verder weinig tijd aan small talk. Ze was teveel een vrouw van de wereld om die niet te doorzien. ‘Ik wil weten wat jij van Titus weet. De man van het meisje dat jij hebt zien verongelukken.’ Ze keek me aan met die kattenogen van haar, die hoe dan ook dit keer niet meer het effect op me hadden als de dag dat ik haar ontmoette. ‘Tutoyeren we elkaar al?’ Ik liet me niet van slag brengen en zei dat we dat inderdaad deden, omdat we dan konden doen alsof we goede vrienden waren. ‘Goede vrienden van de fles,’ reageerde ze. Ik begon bang te worden dat ik haar op een verkeerde dag getroffen had. ‘Als je niet wil praten, dan doen we dit een andere keer.’
Karin Amatmoekrim (Paramaribo, 25 december 1976)
De Engelse schrijver, acteur en homoactivist Quentin Crisp werd geboren als Denis Charles Pratt op 25 december 1908 in Sutton, Surrey. Zie ook alle tags voor Quentin Crisp op dit blog.
AND IT'S UNCOMFORTABLE!
There’s nothing that great about sex — never was. What usually comes from it? Sweat, fatigue, and dirty linens, then later unwanted pregnancies, and, of course, today there’s the health angle.
As for gay sex in particular: Nothing’s really that great about it. It’s very uncomfortable and many times vastly more complex than lovemaking in heterosexual counterparts.
When a boy and girl decide they are going to have sex, they roughly know what to expect. But before two men have sex, they practically have to hold a board meeting in order to figure out the agenda of what they’re going to do.
Quentin Crisp (25 december 1908 – 21 november 1999)
“The name Cindal, whose spelling escapes me, comes back to me time and again along with a man and the words of that man incessantly repeated in the waiting room of a psychiatric clinic. Tell him to do something for me, please! Tell him to do something for me! I have an ulcer! I have an ulcer! he cried, not a little repetitively. While he begged and pleaded, I imagined a factory in some part of his body, at the pit of his stomach judging from the way he was doubled over, clutching at his waist, in some part of his body where ulcers were bursting without remission or pity. The patients, assembled in the waiting room for problems that were quite minor compared to Cindal's terminal situation, were frozen, gripped by his shrieks and howls. The receptionist, to whom Cindal appealed to see the doctor, had no idea how to deal with the unusual case that had barged into the office with no prior phone call, no appointment, and no previous visits, but that nonetheless did not seem a violent man. She disappeared toward the interior of the clinic and reappeared with the message that the doctor could not attend to him, that he was presently in a session, and that he would see the scheduled group in the waiting room next. The man then approached and pleaded with us, in a voice trembling with suffering, to grant him a few minutes of our hour. But the hour was sacred, and although we were willing to surrender some terrain of our madness so that he could unburden himself of his own, the psychiatrist was adamant: he would not see him.”
„Ich stehe einen Augenblick da und weiß nicht, was ich machen soll. Mein Herz klopft so stark, als wolle es zerspringen. Da bemerke ich, dass es Türen gibt, die es ermöglichen, durch die einzelnen Wagen zu gehen. Ich laufe los nach vorn. Ich fange an zu schwitzen und sorge dafür, dass ich bloß keinen Augenkontakt mit Fremden aufnehme. Die Waggons scheinen niemals aufzuhören, es geht weiter und weiter. Plötzlich stehe ich in einem Abteil, das schöner aussieht als die, die ich gerade durchlaufen habe – es ist die Erste Klasse. Es gibt kei nen Durchgang mehr. Ratlos bleibe ich stehen. Meine Augen füllen sich mit Tränen.
In diesem Moment taucht ein Mann aus einem Abteil auf und sieht mich. Ich wende mich schnell ab, aber er kommt auf mich zu. Er fragt, ob er mir helfen kann. Ich sehe ihn an, er scheint Ende dreißig zu sein, dunkler Anzug, braune Haare und hellblaue Augen. Ich zeige ihm meine Fahrkarte und frage ihn nach dem Waggon mit dieser Nummer. Gerade kommt
auch ein Mann in Uniform den Gang herunter. Nach einem Blick auf meinen Fahrschein teilt er mir gleichgültig mit, dass ich im falschen Zug sei. Mein Herz steht still, ich werde ganz blass im Gesicht. Der Schaffner muss meine Angst gesehen haben, weil er mich schnell beruhigt und mir erklärt, dass es ausnahmsweise zwei Züge gibt, die beide zum selben Zielort fahren.“
Sabine Kuegler (Patan, 25 december 1972) Patan in Nepal
De Duitse schrijver, journalist en theatercriticus Alfred Kerr werd op 25 december 1867 in Breslau geboren. Zie ook alle tags voor Alfred Kerrop dit blog.
Uit:Berliner Plauderbriefe
“Seitdem Fräulein Mestorf Professor geworden ist, scheint auch die Wahlberechtigung der Frau nicht mehr in einer märchenhaften Ferne zu stehen. Wenn unsere preußische Regierung, die überstürzten und leichtsinnigen Neuerungen nicht grade hold ist, einen solchen Schritt thut, darf man annehmen, daß sie der vollständigen bürgerlichen Gleichstellung der Frau keinen grundsätzlichen und unbesiegbaren Widerstand mehr entgegenstellen wird. Es geschehen Zeichen und Wunder – es ist jetzt alles möglich! Freilich mit der Kriegführung, mit dem Soldatenthum wird es noch hapern. Wenn sie schon die Funktionen eines Professors verrichten können – zu den Funktionen eines Füsiliers werden sie doch unfähig sein. Solange sie aber nicht mit in den Krieg ziehen, wird man ihnen kaum dasselbe Recht wie den Männern zugestehen. Darauf könnte man allerdings erwidern: bitte sehr, erstens ziehen nicht alle Männer in den Krieg, sondern nur diejenigen, die dazu tauglich befunden werden und in dem betreffenden Alter stehen. Zweitens könnten die Frauen, wenn nicht als Krieger, so doch als Samariterinnen in den Krieg ziehen, wobei sie ihr Leben vielleicht nicht weniger riskiren als die Soldaten. Und drittens: wenn sie überhaupt nicht in den Krieg ziehen (denn sämmtliche Frauen können doch nicht Samariterinnen sein), so riskiren sie ihr Leben auf andere Weise zur Erhaltung des Staates; am Ende setzen sie ebensoviel ein, wie der Soldat, der auf dem Schlachtfelde bereit ist, zu sterben. Thatsächlich hat man diesen Einwand bereits erhoben. Wer sich ein Urtheil anmaßt, möge entscheiden, ob mit Recht oder Unrecht.“
Alfred Kerr (25 december 1867 - 12 oktober 1948) Berlijn, Unter den Linden in kerstsfeer
Wär' ich, mein Gott, zu dir Näher gehoben, Selbst durch ein Leid, das mich Führte nach oben! Laut ruf' ich für und für, Näher, mein Gott, zu dir, Näher zu dir!
Wenn ich auch wandern muß Bei Nacht alleine, Rasten mein müdes Haupt Auf kaltem Steine: Fliegt doch mein Traum von hier, Näher, mein Gott, zu dir, Näher zu dir!
Laß mich die Leiter sehn, Himmlische Pfade; Lende herab zu mir Boten der Gnade. Engel, sie winken mir Näher, mein Gott, zu dir, Näher zu dir!
Dann der Erwachende Wird dir lobsingen, Und auf des Kummers Stein Opfer dir bringen, Schmerzen, sie helfen mir Näher, mein Gott, zu dir, Näher zu dir!
Schwebt auch mein sel'ger Flug Durch Himmelsferne, Hoch über Sonn' und Mond, Über die Steine: Ruf' ich doch für und für, Näher, mein Gott, zu dir, Näher zu dir!
Friedrich Wilhelm Weber (25 december 1813 – 5 april 1894) Bosrtbeeld in Alhausen, bij het Friedrich-Wilhelm-Weber-Museum
“We rang a bell at the gate, and, instead of a porter, an old woman came to open it through a narrow side-alley cut in a thick plantation of evergreens. On entering, saw the thatch of her hut just above the trees, and it looked very pretty, but the poor creature herself was a figure to frighten a child, - bowed almost double, having a hooked nose and overhanging eyebrows, a complexion stained brown with smoke, and a cap that might have been worn for months and never washed. No doubt she had been cowering over her peat fire, for if she had emitted smoke by her breath and through every pore, the odour could not have been stronger. This ancient woman, by right of office, attended us to show off the curiosities, and she had her tale as perfect, though it was not quite so long a one, as the gentleman Swiss, whom I remember to have seen at Blenheim with his slender wand and dainty white clothes. The house of Lord Buchan and the Abbey stand upon a large flat peninsula, a green holm almost covered with fruit-trees. The ruins of Dryburgh are much less extensive than those of Melrose, and greatly inferior both in the architecture and stone, which is much mouldered away. Lord Buchan has trained pear-trees along the walls, which are bordered with flowers and gravel walks, and he has made a pigeon-house, and a fine room in the ruin, ornamented with a curiously-assorted collection of busts of eminent men, in which lately a ball was given; yet, deducting for all these improvements, which are certainly much less offensive than you could imagine, it is a very sweet ruin, standing so enclosed in wood, which the towers overtop, that you cannot know that it is not in a state of natural desolation till you are close to it.”
Dorothy Wordsworth (25 december 1771 – 25 januari 1855)
De Amerikaans-Peruviaanse schrijver Carlos Castaneda werd geboren op 25 december 1925 in São Paulo, Brazilië (volgens hem zelf) of op 25 december 1919 in Cajamarca, Peru (volgens zijn immigratiepapieren). Zie ook alle tags voor Carlos Castaneda op dit blog.
Uit: Journey to Ixtlan
“I have no routines or personal history. One day I found out that they were no longer necessary for me and, like drinking, I dropped them. One must have the desire to drop them and then one must proceed harmoniously to chop them off, little by little. If you have no personal history, no explanations are needed; nobody is angry or disillusioned with your acts. And above all no one pins you down with their thoughts. It is best to erase all personal history because that makes us free from the encumbering thoughts of other people. I have, little by little, created a fog around me and my life. And now nobody knows for sure who I am or what I do. Not even I. How can I know who I am, when I am all this?” (…)
“To worry is to become accessible, unwittingly accessible. And once you worry you cling to anything out of desperation; and once you cling you are bound to get exhausted or to exhaust whoever or whatever you are clinging to.”
Carlos Castaneda (25 december 1925 – 27 april 1998)
When Music, heavenly maid, was young, While yet in early Greece she sung, The Passions oft, to hear her shell, Thronged around her magic cell, Exulting, trembling, raging, fainting, Possest beyond the Muse's painting: By turns they felt the glowing mind Disturbed, delighted, raised, refined; Till once, 'tis said, when all were fired, Filled with fury, rapt, inspired, From the supporting myrtles round They snatched her instruments of sound, And, as they oft had heard apart Sweet lessons of her forceful art, Each (for Madness ruled the hour) Would prove his own expressive power.
First Fear his hand, its skill to try, Amid the chords bewildered laid, And back recoiled, he knew not why, E'en at the sound himself had made.
Next Anger rushed, his eyes on fire, In lightnings owned his secret stings: In one rude clash he struck the lyre, And swept with hurried hand the strings.
William Collins (25 december 1721 – 12 juni 1759) Chichester, kathedraal
De Duitse schrijfster en dichteres Ute Erb werd geboren op 25 december 1940 in Scherbach, nu Rheinbach, in de Voreifel. Zie ook alle tags voor Ute Erb op dit blog.
Gedächtniskirche
Die Kirche haben sie wieder aufgebaut und das Gedächtnis zerstört erhalten.
Ute Erb (Scherbach, 25 december 1940) Gedächtniskirche in Berlijn (Geen portret beschikbaar)
„Na, willst du nicht wieder mal etwas lesen?“ Mein Sohn, acht Jahre, räkelt sich auf der Couch und stiert in den Fernseher, als hätte er nichts gehört. „Hallo, ich rede mit dir!“ Keine Antwort. Erst als ich den Fernseher leiser drehe, reagiert mein Herr Sohn: „Jetzt nicht, jetzt kommen doch die Schlümpfe. Und dann Bugs Bunny. Und dann die Simpsons. Und dann Alf. Und dann ...“, mein Sohn denkt kurz nach, „dann ,Eine schrecklich nette Familie‘.“ Ich mußte einsehen, der Nachmittag war verplant. Auf dem Bildschirm erscheint ein widerwärtig gut gelaunter Hase und läßt coole Sprüche ab. An der Miene meines lieben Kindes lese ich ab, daß ich gegen das blöde Langohr keine Chance habe. „Das ist die große bunte Bunny-Show und wir sind alle mit dabei“. Ja leider. Doch meine Zeit wird kommen ... Kurz vor zwanzig Uhr, und mein Kind sollte sich eigentlich zu Bett begeben: „Mama, wir wollten doch was lesen.“ Es ist soweit. Mein Kind lechzt nach Literatur. Den Gedanken, daß hiermit nur ein raffiniert getarnter Anschlag auf die für acht Uhr festgesetzte Schlafenszeit unternommen wird, schiebe ich schnell beiseite. Jetzt bloß ein Buch her, das nicht wieder den Unmut meines Nachwuchses hervorruft. Nur nicht wieder das gefürchtete Och-ist-das-langweilig.”
Gerhard Holtz-Baumert (25 december 1927 – 17 oktober 1996)
De Duitse schrijfster Lisa Kränzler werd geboren op 25 december 1983 in Ravensburg. Zij behaalde in 2003 het eindexamen gymnasium in Weingarten. Daarna studeerde zij van 2005 tot 2010 in Karlsruhe schilderkunst en grafiek aan de Rijksacademie van Beeldende Kunsten. In de periode 2010 – 2011 was zij een masterstudent bij Tatjana Doll. Kränzler wijdde zich al vroeg aan het schrijven. Tijdens haar studie schreef ze onophoudelijk en wel met een mechanische typemachine op A4-vellen, die werden verdeeld door horizontale lijnen. Voor haar tekeningen en vooral voor de grootschalige werken gebruikt ze vaak comic-sjablonen die haar door hun willekeurige kleuren inspireren. Als kunstenaar beschouwd ze literatuur en beeldende kunst als eenheid, Zij ziet zich zelf als een schildersd die schrijft. In februari 2012 publiceerde Kränzlerhaar eerste roman “Export A” over een zestien-jarige uitwisselingsstudent in Canada. Haar tweede roman “Nachhinein” werd in 2013 genomineerd in de categorie Literatuur voor de Leipziger Buchmesse.
Uit: Nachhinein
„Unwahrscheinlich, dass sich das Gefühl ihrer frisch gesprossenen, streichholzkopfkurzen Haarspitzen unter meiner Handfläche nach mehr als 24 Jahren noch wiedererwecken lässt … Glücklicherweise schert sich meine Erinnerung einen Dreck um Wahrscheinlichkeiten und lässt meine kleine, dickliche Hand wieder und wieder über ihren großen, kurzgeschorenen Kinderkopf streichen. Im Hintergrund grölen gnadenlose Zwergstimmen einen heute harmlos anmutenden Spitznamen: »Igel«. »Igel-Igel-Igel!«, tönt es aus Kinderkehlen, die so lange am I ziehen, bis ein IHHH draus wird, – wodurch aus dem Igel ein IHHHgel und somit etwas Ekelerregendes wird. Später hat sie behauptet, ich sei die Einzige gewesen, die sie beim Namen, ihrem richtigen Vornamen, der vielleicht Jasmin, vielleicht Celine, vielleicht Justine lautete, gerufen hat, dass meine Weigerung, es den anderen gleichzutun und ihr einen Tiernamen zu geben, unsere Freundschaft begründet hat. Ich hingegen halte es für viel wahrscheinlicher, dass mich das pelzige, perserteppichflauschige und dabei doch seltsam störrische Kitzelgefühl, das ihr Haar meiner Handfläche bescherte, geradezu magnetisch angezogen und eine Lust auf mehr in mir ausgelöst hat, mehrmaliges Streichen, mehrmaliges Fühlen, mehrmaliges Genießen, dieser mir bisher unbekannten Oberflächen- und Haarstruktur. Folglich würde ICH sagen, dass der Grundstein unserer Freundschaft keineswegs meine Enthaltsamkeit in Sachen Hänselei, sondern vielmehr jener Bordstein gewesen ist, der ihr, kurz vor Kindergarteneintritt, den Schädel gespalten hatte. Ich kenne den Hügel und auch die Stelle genau, an der ebendies geschah und die wir in den darauffolgenden Jahren oft mit roten X-en aus Straßenkreide markierten. Den Unfallhergang, den ich nur aus Erzählungen kenne, und das Bild einer furchtlosen Kamikaze-Jasmin oder Celine oder Justine auf einem klappernden, trotz Stützrädern wenig verkehrssicheren Zweirad, kann ich jederzeit, ohne die geringsten Schwierigkeiten und mit zuverlässiger Kameraschärfe, in mir aufrufen. Das Unfallbild, dessen Existenz ich der erwähnten Weigerung meiner Erinnerung, sich um Wahrscheinlichkeiten zu scheren, verdanke, verteidigt seinen Platz in meinem Bilderspeicher seit unglaublichen 24 Jahren, während andere »live« miterlebte Bilder längst im Trubel der Lebendigkeit verloren gegangen sind.“
De Nederlandse dichter, schrijver en hoogleraarN.E.M. Pareau (pseudoniem van Herman Jan Scheltema) werd geboren in Groningen op 25 december 1906. Hij studeerde rechten te Groningen en promoveerde in 1934. Hij stond in nauw contact met de Groningse schildersvereniging 'De Ploeg'. Hij publiceerde anonieme bijdragen in de 'Groninger Studenten Almanak' (1927-1933) en samen met H.C. Kool, J.C. Noordstar en H. Poort pamfletten, gedrukt door Hendrik Werkman. Hij schreef onder het pseudoniem N.E.M. Pareau en Mr. J.Jer. van Nes onder andere XXVIII Sonnetten (1942). Met J.C. Noordstar was hij verder deelgenoot van Uitgeverij Eben Haëzer. Hij werd in 1940 privaatdocent in het Byzantijns recht. Vanaf 1945 was hij hoogleraar Romeins recht aan de RUG. Van 1945 tot 1977 was hij hoogleraar rechtsgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij was onder andere medewerker aan 'Werk' en 'De Gids' (1941). Onder zijn eigen naam verzorgde hij de editie van de 60-delige Byzantijnse vertaling van de Justiniaanse codificatie : Ta basilika nómma. Op 7 juni 1977 ging Scheltema met emeritaat.
Aan de ganzen
Laat in de nacht, wanneer ik droomend door het venster staar, roepen uit hooge luchten onzichtbaar overgaande ganzenvluchten; een zwak gekrijsch, dat zwelt en gaat teloor.
Nauw drijven door de duisternis geruchten; de zomernacht is zwoel en drachtig. Voor de sterren hangt een nevelwaas. Ik hoor de donkere aard’ in diepen sluimer zuchten.
Ay, vreemde vogelen, die komt overzweven en ongestoord de breede vlerken vouwt in landen waar nog vredig volken leven,
Vertelt hun, hoe men hier den vrede rouwt en welk een ongeluk de menschen lijden die d’overgaande trekganzen benijden.
Kloosterzangen I
Dit schijnt mij 't schoonste leven toe: om rust te vinden in 't oude landhuis, waar wij kinderen zijn geweest; het is zeer stil en witgekalkt. De zware linden verroeren 't lover nauw en fluisteren bedeesd. De lage muren blinken door de zon en in de doorschenen kamers werkt men zwijgende en leest. Daar trekt zich terug een uitverkoren schare vrinden, die vorsen na en zoeken: zervers naar de geest.
De zon zinkt lager. Glazen deuren draaien open; de gasten dwalen, groepen vormend, over 't gras, verscholen telkens achter 't zware struikgewas. Men ziet hen handgebarende door 't koren lopen. Daarna in wijde kring gezeten op 't terras blinkt de lange tijd nog wijn in 't kristallijnen glas.
N.E.M. Pareau (25 december 1906 - 2 december 1981) Portret door J.S. Sjollema, z.j.
De Canadese schrijfster Sheila Heti werd geboren op 25 december 1976 in Toronto als dochter van Hongaarse Joodse immigranten. Heti studeerde kunstgeschiedenis en filosofie aan de Universiteit van Toronto en schrijven voor toneel aan de National Theatre School of Canada. Ze werkt als redacteur Interviews bij The Believer. Haar verhalenbundel “The Middle Stories” werd in 2001 uitgegeven, toen ze vierentwintig was en vertaald in het Duits, Frans, Spaans en Nederlands. Heti’s roman “Ticknor” verscheen in 2005. In 2011 publiceerde zij “The Chairs are Where The People Go”, geschreven samen met haar vriend Misha Glouberman. In september 2010 werd “How Should a Person Be?” gepubliceerd. Het werd gekozen door de New York Times als een van de 100 beste boeken van 2012 en door James Wood van The New Yorker als een van de beste boeken van het jaar. Heti stond aan de wieg van Trampoline Hall, een populaire maandelijkse lezingenreeks in Toronto en New York, waarin mensen over onderwerpen buiten hun vakgebied spreken . Heti was als kind actrice en als tiener verscheen zij in shows geregisseerd door Hillar Liitoja, de oprichter en artistiek directeur van het experiemental DNA Theater. In 2010 speelde zij een rol in Margaux Williamson's film “Teenager Hamlet”. In november 2013 regisseerde Jordanië Tannahill Heti 's toneelstuk “All Our Happy Days are Stupid” in Toronto Videofag. Heti 's tien jaar lange worsteling om het stuk te schrijven is een primaire plot in haar roman “How Should a Person Be?”
Uit: How Should a Person Be?
“That night, after spending several hours staring at my impossible play, I finally decided I would tell the theater to pull it. I had been laboring on it for so many years, never getting any closer to making it a thing of beauty. It resisted my every advance. I got up and left my apartment in frustration and went out to a party to celebrate three more books of poetry in the world. The party was in a wide and cavernous room with a stage up front and the ceiling painted brown, hung around the sides with brown velvet. A large disco ball rotated in the center, and everything was polished wood, semi-formal and awful. Standing alone by the bar, I wondered if I could love the boy I noticed at the end of it — the one with the curly brown hair, who looked like a washed-out, more neutral version of the first boy I loved. When he stepped outside onto the front steps, I thought, If he has gone out there to smoke, I will love him. But when I got outside, though I could see a cigarette dangling from his lips, I did not love him. I went back inside to get myself a drink, and was standing by the bar when a man, slightly taller than me, stepped out from the crowd and moved toward me. My stomach lurched. I turned away. I felt so attracted to him, I couldn’t let myself speak. I knew him: his name was Israel. This was a guy whose girlfriend I had complimented the year before, running into her on the street and saying, Your boyfriend is the sexiest guy in the city. Later, when I learned that she was mad at me for saying this, I got upset. I had genuinely wanted to compliment her! I had met Israel once before, several years ago, and never forgot it. I was married at the time, and was going down in an elevator in a building of artists’ studios. He entered on the same floor and stood there beside me. He had killer eyes, huge, jaded soul-sucking eyes, a nice, easy, lazy smile, big thick lashes, and the lips of a real pervert.”
Aan alle bezoekers en mede-bloggers een Prettig Kerstfeest!
Agnolo di Cosimo Bronzino, De aanbidding door de herders, 1539
O heiliger Abend
O heiliger Abend, mit Sternen besät, wie lieblich und labend dein Hauch mich umweht! Vom Kindergetümmel, vom Lichtergewimmel auf schau ich zum Himmel im leisen Gebet.
Da funkelt's von Sternen am himmlischen Saum, da jauchzt es vom fernen, unendlichen Raum. Es singen mit Schalle die Engelein alle, ich lausche dem Halle, mir klingt's wie ein Traum.
O Erde, du kleine, du dämmernder Stern, dir gleichet doch keine der Welten von fern! So schmählich verloren, so selig erkoren, auf dir ist geboren die Klarheit des Herrn!
Karl Gerok (30 januari 1815 – 14 januari 1890) Vaihingen an der Enz. Karl Gerok werd geboren in Vaihingen
Bescherung, frohes Miteinand steh’n an, der Weihrauch schwebt durchs Haus. Dich zieht zuerst ein Herzensband zu deiner Lieben Grab hinaus.
Ein Tannenbäumchen nimmt den Platz vor zwei Laternen schmückend ein, erhellt den tröstend schönen Satz "der Tod ist einfach andres Sein".
Das weihnachtliche Kerzenlicht schafft Zugang zu den Lieben dort. Der Flammen warmes Flackern bricht die Ferne und ersetzt das Wort.
Nicht traurig sei der Grabbesuch am Abend hin zur stillen Nacht. Der Lichtschein auf dem Flockentuch, er tanzt, zum Mittler hier gemacht.
Auch trägst du wieder Kerzen mit für Gräber ohne Licht und Schein. Es kostet dich nur einen Schritt und Stimmung stellt sich doppelt ein.
Auch eine Weihenacht
Götter verlieren ihr Leben im Streite, Riesen verschonen die Oberen nicht. Geister mit Vidar und Vali zur Seite schlagen im Julmond die Bresche zum Licht.
Noch sind die Nächte die Zeit voller Ängste, Hort der Dämonen, der Druden Gefild. Heute erhellt er, der dunkelste, längste, schwärzeste Fleck auf des Sonnenrads Schild.
Feuer und Feiern, sie lassen vergessen, brechen der Hoffnung ein offenes Tor. Ansgar und Baldur bereiten das Essen, holen zum Festtag das Leinen hervor.
Ingo Baumgartner (Oberndorf an der Salzach, 24 december 1944) De Stille Nacht wijk met kapel in Oberndorf
„Ihr Sperma ist völlig in Ordnung.' 'Aber das ist unmöglich', sage ich. 'Ich habe ein Kind, einen dreizehnjährigen Sohn!' Es bleibt lange still im Raum. Nichts bewegt sich. Niemand bewegt sich. Die ganze Krankenhausstadt aus Beton und Stahl und Glas, die Fahrstuhlschächte, die Flure, die düsteren Zwischengeschosse voller tickender, summender, ächzender Rohre, die Säle mit den Betten der Genesenden und Sterbenden, die Besucher und Ärzte, die Studenten und Praktikanten, alle halten den Atem an. Die Gegenwart steht still, weil unmittelbar hinter ihr die Vergangenheit zerplatzt. Ellen schaut den Arzt an. Der Arzt schaut mich an. Ich schaue auf ein gerahmtes Foto hinter seinem Kopf: ein Junge und ein Mädchen auf Skiern vor verschneiten Berggipfeln unter einem strahlend blauen Himmel. Ich weiß, daß die Dinge danach wieder ihren gewohnten Lauf genommen haben. Daß wir uns wie erwachsene Leute weiter unterhalten haben. Und daß wir anschließend nach Hause gefahren sind, Ellen und ich, durch dieselben Straßen, an denselben Schildern vorbei, durch denselben mörderischen Verkehr. Ich weiß es, aber ich kann mich nicht erinnern. Nur noch daran, was sie mich fragte, als wir in unsere Straße einbogen. Sie fragte: 'Wirst du es Bö sagen?' Werde ich es Bö sagen? Ich will nur eins: daß nicht gesagt worden wäre, wasgesagt worden ist, und nicht geschehen wäre, was geschehen ist. Es ist ein sinnloses Wollen, und doch kann ich nicht damit aufhören. Aufhören wäre schlimmer. Also widerrufe ich alte Beschlüsse, komme auf früher Gesagtes zurück. Ich rekonstruiere die jüngste Vergangenheit, um eine ältere Vergangenheit zu retten ..."
Karel Glastra van Loon (24 december 1962 – 1 juli 2005)
De Amerikaanse schrijver en dichter Dana Gioiawerd op 24 december 1950 in Los Angeles geboren. Zie ook alle tags voor Dana Gioia op dit blog.
The Burning Ladder
Jacob never climbed the ladder burning in his dream. Sleep pressed him like a stone in the dust, and when he should have risen like a flame to join that choir, he was sick of travelling, and closed his eyes to the Seraphim ascending, unconscious of the impossible distances between their steps, missed them mount the brilliant ladder, slowly disappearing into the scattered light between the stars, slept through it all, a stone upon a stone pillow, shivering, Gravity.
De herfst talmt nog tusschen de blauwe lande' en buigt over ze met zegenenden groet, als warmte hangt lang over avondstranden of vreugde nazingt in een klaar gemoed.
Zijn heldre, toch gedempte zegeningen, doordrenken het hart met zóó zoete kracht, dat het de last der allerzwaarste dingen voelt slinken tot veerlichte vracht.
De ziel, bevrijd van angsten, rekt haar leden: zij ademt lichter, immers zij vertrouwt: zij buigt zich heen over haar eigen vrede als naar een hemel, die inwendig blauwt.
VIII
Hoe vredig is het sterve in de natuur. Het blad valt af, roest op de stille aarde, vergaat en krijgt in 't vergaan nieuwe waarde: elk wezen weet zijn tijd en beidt zijn uur.
En altoos is, tussen den tijd van sterven en het opkomen van een nieuw geslacht, een verbeiding, iets als een stille wacht op de anders zo drukke en volle werven.
Dit geeft een rustige bezonkenheid aan 't leven der natuur in deze streken: stilte omhangt wat is bezweke' en een nieuw geslacht wordt stil verbeid.
Maar in de mensenwereld krielen dooreen, dat wat opkomt en dat wat vergaat. Vreeslijk is dit: stank van ontbinding staat zwaar rondom jonge, argeloze zielen.
In een kerkhof van uitgeleefde vormen, tussen de zerken van misdaad en schuld, in 't hels geraas, dat alle poriën vult, moet jeugd opbouwen hare nieuwe normen.
Henriette Roland Holst (24 december 1869 – 21 november 1952) Het theehuisje van Henriette Roland Holst bij Zundert
“Les deux flics descendent à pied de Pigalle vers "les beaux quartiers" autour de l'Etoile. Florence Gould habite et tient salon avenue Malakoff, à deux pas des Champs-Elysées où défilent chaque jour les troupes allemandes, à deux pas de l'avenue Foch où siègent les services de sécurité de la SS, de la rue Lauriston et de la place des Etats-Unis, royaume de Lafont et de sa bande, la redoutable Carlingue, de l'avenue Kléber et du Majestic où sont installés les services administratifs de la Wehrmacht. Les beaux quartiers : grandes avenues rectilignes, immeubles massifs en pierre de taille, à moitié désertés, suant le luxe, et partout des drapeaux nazis, des gardes en armes, des uniformes verts-de-gris ou noirs qui circulent à pied ou en voiture. Ici, les Allemands n'occupent pas, il sont chez eux.” (…)
"Et elle reste là, allongée sur le dos, dans le drap trempé de sueur, de sang, de sperme, contemplant par la fenêtre le sommet des arbres. Faire l'amour, c'est ça. Une imposture. Dora le sait, Dora en vit, et elle ne m'a rien dit. Elle est responsable de toute cette saloperie. Elle s'endort, les larmes aux yeux."
Der Sonnenaufgang schimmert durch die Wolkendecken, und gegenüber sinkt der Mond, löscht sein Gesicht. Die Rose öffnet ihre Knospen, Schicht um Schicht, und taugebeugte Veilchen woll'n sich lichtwärts strecken.
Das Bildnis Lauras will mich aus den Träumen wecken. Ich knie vorm Fenster, als sie ihre Zöpfe flicht und fragt: Warum, ach, leuchten eure Augen nicht, woll'n sich mein Liebster, Veilchen und der Mond verstecken?
Zum Abend zeige ich ihr wieder meine Treue, Der Mond kehrt wieder und die Veilchen blühn verborgen, süß duftend, auch der Himmel rötet sich aufs Neue.
Doch ich steh dort vom Fenster mit den alten Sorgen, seh' wie sie sich herausputzt, und sich d’ran erfreue. Nur ich knie ihr zu Füßen, traurig wie am Morgen.
Baktschi Sarai
Öd liegt das Schloß, wo ehedem die Khane prangen. Kein Pascha wandelt heute durch den langen Flur. Aus seidnem Sofathron flieht scheu die Kreatur; Drin nisten Ungeziefer und ein Knäuel von Schlangen.
Schon Efeuranken durch die Fensternischen langen,; durch feuchte Mauern und Gewölbe führt die Spur und zeichnet, was ein jeden Menschenwerks Natur, graviert Belsazars Menetekel ein: „Vergangen“
Dort in der Mitte rinnt noch aus den Marmorschalen des Harems letzter Glanz und muß erblassen, Weil Tränen eine Botschaft in die Wüste malen:
„Wo ist nun Liebe, Macht und Ehre, stolzes Prassen? Muß man die Freude mit Vergänglichkeit bezahlen? Warum bin ich allein, der Tränenquell, belassen?“
Vertaald door Dirk Strauch
Adam Mickiewicz (24 december 1798 - 26 november 1855) Portret van Adam Mickiewicz bij de Judahu rots door Walenty Wańkowicz, 1828
„Überkandidelt nannte sie so was. Sie machte viel Gebrauch von diesem Wort. Ein Hut konnte überkandidelt sein, eine Person, eine Nachspeise, sogar ein Begriff. Die Vorstellungen, die sich mancherlei Menschen, besonders junge, von der Liebe machten, waren zum Beispiel vollkommen überkandidelt. Liebe zwischen Mann und Frau war nichts anderes als Einbildung. Die einzig große Liebe und das einzig wahre Glück einer Frau waren Kinder, und zu diesem Zweck ging man eine Ehe ein, eine vernünftige, von den Eltern überdachte und geplante Ehe. Was ging einen die Welt an, wenn man eine Familie hatte, in der man sich geborgen fühlte, die einen brauchte, für die man da sein mußte und wollte, vom ersten bis zum letzten Tag. Das war Minnas Einstellung, und das war die Voraussetzung, unter der sie den lustigen, warmherzigen Daniel Kirschner heiratete, der einen kleinen Bauch hatte, Augen wie Wassertropfen und ein Engrosgeschäft für Kleider, Blusen und Morgenröcke. Zwei Jahre später wurde Else geboren.“
Angelika Schrobsdorff (Freiburg im Breisgau, 24 december 1927) Freiburg im Breisgau
O medresses, gerechtshoven met ingestort dak en verroest hek; O hoeveel duizend geduldige bedelaars verwierven daar een plek In de zwarte schaduw van de cipressen, in verleden en heden, Waar de grafschriften luiden: ‘Genade voor hen die overleden’! O mausolea, o voorvaderen die roerloos hier liggen en voorgoed, Hoewel ieder van hen aan rumoerige daden denken doet; O oude straten, beslijkt en stoffig oorlogsterrein; O ruïnes waarvan de gapende gaten de stille getuigen zijn; O heimlijke plaatsen waar slaperige vagebonden verkeren; O stille en vervallen huizen die de rouw symboliseren Die aan ieders voeten ligt in donkere druppels, inktzwart; O treurige haarden die gedoofd zijn van pijn en smart, Elks schoorsteen nu een nest voor ooievaar of wouw, Sinds jaren vergeten hoe rook kringelt door de schouw; O uitgedroogde monden die iedere laagheid slikken Voor het zuur van de maag, en bitter zich schikken; O hoe hongerig, lui en onvruchtbaar, ofschoon door de natuur Zo klaar en gezegend geschapen, zo rein en zo puur. De geleden vernedering, de hemel smekend om elke zegening, Om elk geschenk, hoe hypocriet... alle reden voor bevrijding! O stem van honden, o schreeuw die de ondankbaarheid In de mens vervloekt, begiftigd met eer die tot spreken leidt;
Tevfik Fikret (24 december 1867 - 19 augustus 1915) Cover
Strew on her roses, roses, And never a spray of yew! In quiet she reposes; Ah, would that I did too!
Her mirth the world required; She bathed it in smiles of glee. But her heart was tired, tired, And now they let her be.
Her life was turning, turning, In mazes of heat and sound. But for peace her soul was yearning, And now peace laps her round.
Her cabin'd, ample spirit, It flutter'd and fail'd for breath. To-night it doth inherit The vasty hall of death.
Shakespeare
Others abide our question. Thou art free. We ask and ask--Thou smilest and art still, Out-topping knowledge. For the loftiest hill, Who to the stars uncrowns his majesty,
Planting his steadfast footsteps in the sea, Making the heaven of heavens his dwelling-place, Spares but the cloudy border of his base To the foil'd searching of mortality;
And thou, who didst the stars and sunbeams know, Self-school'd, self-scann'd, self-honour'd, self-secure, Didst tread on earth unguess'd at.--Better so!
All pains the immortal spirit must endure, All weakness which impairs, all griefs which bow, Find their sole speech in that victorious brow
Matthew Arnold (24 december 1822 - 15 april 1888) Borstbeeld in Westminster Abbey
“Eight full lives,” I whispered against his jaw, my voice breaking. “Eight full lives and I never found anyone I would stay on a planet for, anyone I would follow when they left. I never found a partner. Why now? Why you? You're not of my species. How can you be my partner?” “It's a strange universe,” he murmured. “It's not fair,” I complained, echoing Sunny's words. It wasn't fair. How could I find this, find love–now, in this eleventh hour–and have to leave it? Was it fair that my soul and body couldn't reconcile? Was it fair that I had to love Melanie, too? Was it fair that Ian would suffer? He deserved happiness if anyone did. Itwasn't fair or right or even…sane. How could I do this to him? “I love you,” I whispered. “Don't say that like you're saying goodbye.” But I had to. “I, the soul called Wanderer, love you, human Ian. And that will never change, no matter what I might become.” I worded it carefully, so that there would be no lie in my voice. “If I were a Dolphin or a Bear or a Flower, it wouldn't matter. I would always love you, always remember you. You will be my only partner.”
Robert Bly, Norman Maclean, Marcelin Pleynet, Iván Mándy, J.J.L. ten Kate, Tim Fountain
De Amerikaanse dichter en schrijver Robert Bly werd geboren op 23 december 1926 in Madison, Minnesota. Zie ook alle tags voor Robert Bly op dit blog.
Snowfall in the Afternoon
1 The grass is half-covered with snow. It was the sort of snowfall that starts in late afternoon And now the little houses of the grass are growing dark.
2 If I reached my hands down near the earth I could take handfuls of darkness! A darkness was always there which we never noticed.
3 As the snow grows heavier the cornstalks fade farther away And the barn moves nearer to the house. The barn moves all alone in the growing storm.
4 The barn is full of corn and moves toward us now Like a hulk blown toward us in a storm at sea; All the sailors on deck have been blind for many years.
The Hermit
Darkness is falling through darkness Falling from ledge To ledge. There is a man whose body is perfectly whole. He stands the storm behind him And the grass blades are leaping in the wind. Darkness is gathered in folds About his feet. He is no one. When we see Him we grow calm And sail on into the tunnels of joyful death.
At Midocean
All day I loved you in a fever holding on to the tail of the horse. I overflowed whenever I reached out to touch you. My hand moved over your body covered With its dress Burning rough an animal's hand or foot moving over leaves. The rainstorm retires clouds open sunlight sliding over ocean water a thousand miles from land.
“The four-count rhythm, of course, is functional. The one count takes the line, leader, and fly off the water; the two count tosses them seemingly straight into the sky; the three count was my father's way of saying that at the top the leader and fly have to be given a little beat of time to get behind the line as it is starting forward; the four count means put on the power and throw the line into the rod until you reach ten o'clock—then check-cast, let the fly and leader get ahead of the line, and coast to a soft and perfect landing. Power comes not from power everywhere, but from knowing where to put it on. "Remember," as my father kept saying, "it is an art that is performed on a four-count rhythm between ten and two o'clock." My father was very sure about certain matters pertaining to the universe. To him, all good things—trout as well as eternal salvation—come by grace and grace comes by art and art does not come easy.
Scene uit de film van Robert Redford uit 1992 met o.a. Brad Pitt
So my brother and I learned to cast Presbyterian-style, on a metronome. It was mother's metronome, which father had taken from the top of the piano in town. She would occasionally peer down to the dock from the front porch of the cabin, wondering nervously whether her metronome could float if it had to. When she became so overwrought that she thumped down the dock to reclaim it, my father would clap out the four-count rhythm with his cupped hands.”
Norman Maclean (23 december 1902 – 2 augustus 1990)
“Lorsque Apollinaire et Picasso se rencontrent, en 1905, le poète ne peut pas ne pas être pourvu d’une aura romanesque. Né d’une mère polonaise (fille d’un émigré qui, installé à Rome, obtint, fin 1866, la charge de camérier d’honneur de cape et d’épée à la cour papale) et d’un père noble (mais qui ne le reconnaîtra pas), François Flugi d’Aspermont, ancien officier d’état-major du roi des Deux-Siciles, le jeune Apollinaire, après diverses pérégrinations en Italie, passera son enfance à Monaco où sa mère est une assidue du casino. Inscrit au collège Saint-Charles, Apollinaire reçoit une éducation religieuse. Il fait sa première communion le 8 mai 1892, il est secrétaire de la Congrégation de l’Immaculée Conception. Apollinaire, son frère et sa mère vivent à Monaco jusqu’en 1898. À cette date, la famille quitte Monaco, et toujours entraînés dans le sillage de leur mère, les deux garçons séjournent à Aix-les-Bains, Lyon, Paris qu’ils quitteront en juillet 1899 (Mme de Kostrowitzky ayant décidé de tenter fortune au casino de Spa) pour y revenir sans argent quatre mois plus tard. Lorsque, en 1905, Apollinaire rencontre Picasso, il a vécu (et quelle vie !) à Rome, Monaco, puis, jeune homme, en Allemagne, à Berlin, Dresde, Prague, Vienne, Munich, Londres, Paris...”
“I've been getting ready for our chat a long time. Sometime, somewhere we'll sit down together. Maybe at a table in an old café. (There must still be a table like that somewhere!) In a quiet little tavern. Maybe on a terrace around the end of summer or in the fall. At such times the weather is cooler, and maybe no other guests will turn up besides ourselves. In a movie vestibule. Under a deserted football stand. On a secluded back pew in a church on the outskirts of town. Maybe we'll bump into each other on the street. Two passersby. Two rather weary passersby who even so keep expecting something. It'll make no difference where. He won't turn away. He'll recognize the child who prayed so fervently. The praying stopped suddenly, but He won't be terribly angry about that. Silence is still more bearable than rattling off lessons in meaningless repetition. Silence can always bring forth something worthy. But maybe now we might break the silence. It's certain I'd begin with some stupid complaint. My lament would be a faint melody. What if He took a crack at it! I wouldn't ask Him anything. I wouldn't grill Him about wars, plagues, famine, floods. If He wants to say something, let Him say it on His own. Just so He doesn't want to put my fears to rest, because then I'll... Is it possible we'd quarrel? That a big fight is in the air that could suddenly explode? That wouldn't be such a great problem either. I can have a real good fight only with those I love. But there is something I'd ask Him, after all. His humor, what's happened to it? What a sense of humor He had! He created the braying of Balaam's ass before Balaam's ass. Joseph's coat before Joseph himself. I say, I'd ask Him this. Otherwise, I'd leave Him in peace. Just let Him sit at the table in the café, in the tavern, on the terrace, in the movie vestibule, under the football stand, in the church on the outskirts. If He doesn't want to talk, I'll understand that too. After a time we'll say goodbye. He'll go his way, and I'll go mine.”
Iván Mándy (23 december 1918 – 26 oktober 1995) Portret door Szinte Gábor, 1979
Onuitspreeklijk Opperwezen, Die voor ons een Vader zijt! U zij eeuwig lof gewijd, Eeuwig worde Uw naam geprezen! Al wat leeft valle U te voet, Driemaal heilig, driemaal goed!
Kome Uw rijk, o grote Koning! En geschiede Uw wil alom, Boven in Uw Heiligdom, Hier in aller mensen woning, Tot dit aardse schaduwdal Als Uw Hemel worden zal!
Geef ons brood en kracht ten leven, Gij, die alle nood vervult! En vergeef ons onze schuld, Zo als wij elkaar vergeven! Voed ons harte met Uw Geest; Leer ons lieven allermeest!
Leid ons, macht- en krachtelozen, Geen verzoeking te gemoet! Maar beveilig onze voet, En verlos ons van de Boze! Want U is in eeuwigheid 't Rijk, de Kracht, de Majesteit!
Vouwen wij de handen samen, 't Is in naam van Uwe Zoon, Dat wij naadren tot Uw troon, Dat wij vrolijk zeggen: ‘Amen! Amen! dit, o Hemelheer, Geeft Gij ons, en - eindloos meer!’
J.J.L. ten Kate (23 december 1819 - 24 december 1889) Borstbeeld in het Rijksmuseum, Amsterdam
„His line: “Ask yourself, if there were no praise and no blame, who would I be then?” will echo down the ages. Sadly, Crisp never saw Resident Alien, as he died on his way to London to have tea with Bourne during the show’s first run in 1999. I regret this, because I think he’d have recognised that he could have had no finer representative on earth than Bourne. The show went on to be a big success in London and New York (where Bourne won an Off-Broadway Theatre Award for his performance) and it played just two blocks round the corner from Crisp’s old flat. So what was it that made him unique? I think in the end it was because, as his friend performance artist Penny Arcade said, “he grew up to be himself”. And, warts and all, perhaps that’s the greatest thing any of us can hope to achieve.”
De Amerikaans schrijfster Donna Tartt werd geboren in Greenwood, Mississippi, op 23 december 1963. Tartt studeerde samen met onder anderen auteur Brett Easton Ellis klassieke talen en filosofie aan het Bennington College in Bennington (Vermont). In 1992 debuteerde ze met de roman "The Secret History" (“De verborgen geschiedenis”), over 6 studenten klassieke talen, die op zoek gaan naar de vervoering, die door Euripides beschreven werd in zijn toneel 'Bakchai'. Hierin wordt meermaals verwezen naar de roes die de maenaden, de vrouwelijke volgelingen van Dionysos, bereiken en waarin ze dieren verscheuren, geslachtsgemeenschap hebben en dergelijke meer in een uitzinni ge staat van bewustzijn. Dit boek leverde Tartt veel lovende kritieken op en de verwachtingen stonden hoog gespannen voor haar tweede boek. Dit verscheen in 2002, "The Little Friend" ("De Kleine Vriend"). In 2004 verscheen een kort verhaal, "Sleepytown: A Southern Gothic Childhood, with Codeine" ("Het Land Van De Papaver"). De in 2013 verschenen roman “Het puttertje” kreeg de wereldpremière in de Nederlandse vertaling. Een tweede Nederlands element van de roman is dat het schilderij “Het puttertje“van Carel Fabritius er een rol in speelt en is afgebeeld op de omslag.
Uit: The Little Friend
“For the rest of her life, Charlotte Cleve would blame herself for her son's death because she had decided to have the Mother's Day dinner at six in the evening instead of noon, after church, which is when the Cleves usually had it. Dissatisfaction had been expressed by the elder Cleves at the new arrangement; and while this mainly had to do with suspicion of innovation, on principle, Charlotte felt that she should have paid attention to the undercurrent of grumbling, that it had been a slight but ominous warning of what was to come; a warning which, though obscure even in hindsight, was perhaps as good as any we can ever hope to receive in this life. Though the Cleves loved to recount among themselves even the minor events of their family history–repeating word for word, with stylized narrative and rhetorical interruptions, entire death-bed scenes, or marriage proposals that had occurred a hundred years before–the events of this terrible Mother's Day were never discussed. They were not discussed even in covert groups of two, brought together by a long car trip or by insomnia in a late-night kitchen; and this was unusual, because these family discussions were how the Cleves made sense of the world. Even the cruelest and most random disasters–the death, by fire, of one of Charlotte's infant cousins; the hunting accident in which Charlotte's uncle had died while she was still in grammar school–were constantly rehearsed among them, her grandmother's gentle voice and her mother's stern one merging harmoniously with her grandfather's baritone and the babble of her aunts, and certain ornamental bits, improvised by daring soloists, eagerly seized upon and elaborated by the chorus, until finally, by group effort, they arrived together at a single song; a song which was then memorized, and sung by the entire company again and again, which slowly eroded memory and came to take the place of truth”
De Engelse dichteres, schrijfster en vertaalster Sara Coleridge werd geboren op 23 december 1802 in Greta Hall, Keswick, als derde kind van Samuel Taylor Coleridge en zijn vrouw Sarah Fricker. In het huis woonden, na 1803, de Coleridges , Robert Southey en zijn vrouw ( mevrouw Coleridge 's zus) en Mrs Lovell (andere zuster), weduwe van Robert Lovell, de dichter allemaal samen, maar Coleridge was vaak van huis. In 1822 publiceerde Sara Coleridge een vertaling in drie grote delen van Martin Dobrizhoffers “An Account of the Abipones, an Equestrian People of Paraguay.” In september 1829, na een verloving van zeven jaar trouwde Sara Coleridge met haar neef Henry Nelson Coleridge. De eerste acht jaar van haar huwelijksleven woonden zij in een klein huisje in Hampstead, waar vier van haar kinderen werden geboren. In 1834 publiceerde Coleridge haar “Pretty Lessons in Verse for Good Children.” In 1837 verhuisde de Coleridges naar Chester Place, Regents Park en in hetzelfde jaar verscheen “Phantasmion, a Fairy Tale” het langste originele werk van Coleridge. De liederen in Phantasmion werden destijds veel bewonderd door Leigh Hunt en andere critici. In 1843 overleed Henry Coleridge waardoor zijn weduwe voor de taak kwam te staan de werken van haar vader te redigeren. Zij voegde er enkele werken van zichzelf aan toe, waaronder het “Essay on Rationalism.” Tijdens de laatste jaren van haar leven was Sara Coleridge invalide. Kort voor haar dood vermaakte zij zich door het schrijven van een kleine autobiografie voor haar dochter. Daarmee kwam zij slechts tot haar negende jaar. De biografie werd voltooid door haar dochter en gepubliceerd in 1873, samen met enkele van haar brieven, onder de titel “Memoires en brieven van Sara Coleridge. “Sara Coleridge overleed in Londen op 3 mei 1852.
From “Phantasmion” - One Face Alone
ONE face alone, one face alone, These eyes require; But, when that long’d-for sight is shown, What fatal fire Shoots through my veins a keen and liquid flame, That melts each fibre of my wasting frame!
One voice alone, one voice alone, I pine to hear; But, when its meek mellifluous tone Usurps mine ear, Those slavish chains about my soul are wound, Which ne’er, till death itself, can be unbound.
One gentle hand, one gentle hand, I fain would hold; But, when it seems at my command, My own grows cold; Then low to earth I bend in sickly swoon, Like lilies drooping ’mid the blaze of noon.
He Came Unlook'd For
HE came unlook’d for, undesir’d, A sunrise in the northern sky, More than the brightest dawn admir’d, To shine and then forever fly.
His love, conferr’d without a claim, Perchance was like the fitful blaze, Which lives to light a steadier flame, And, while that strengthens, fast decays.
Glad fawn along the forest springing, Gay birds that breeze-like stir the leaves, Why hither haste, no message bringing, To solace one that deeply grieves?
Thou star that dost the skies adorn, So brightly heralding the day, Bring one more welcome than the morn, Or still in night’s dark prison stay.
Bij de vierde zondag van de Advent (Advent 1955, John Betjeman)
Bij de vierde zondag van de Advent
Weihnachtsmarkt in Hildesheim door Oskar Popp, 1928
Advent 1955
The Advent wind begins to stir With sea-like sounds in our Scotch fir, It's dark at breakfast, dark at tea, And in between we only see Clouds hurrying across the sky And rain-wet roads the wind blows dry And branches bending to the gale Against great skies all silver pale The world seems travelling into space, And travelling at a faster pace Than in the leisured summer weather When we and it sit out together, For now we feel the world spin round On some momentous journey bound - Journey to what? to whom? to where? The Advent bells call out 'Prepare, Your world is journeying to the birth Of God made Man for us on earth.'
And how, in fact, do we prepare The great day that waits us there - For the twenty-fifth day of December, The birth of Christ? For some it means An interchange of hunting scenes On coloured cards, And I remember Last year I sent out twenty yards, Laid end to end, of Christmas cards To people that I scarcely know - They'd sent a card to me, and so I had to send one back. Oh dear! Is this a form of Christmas cheer? Or is it, which is less surprising, My pride gone in for advertising? The only cards that really count Are that extremely small amount From real friends who keep in touch And are not rich but love us much Some ways indeed are very odd By which we hail the birth of God.
We raise the price of things in shops, We give plain boxes fancy tops And lines which traders cannot sell Thus parcell'd go extremely well We dole out bribes we call a present To those to whom we must be pleasant For business reasons. Our defence is These bribes are charged against expenses And bring relief in Income Tax Enough of these unworthy cracks! 'The time draws near the birth of Christ'. A present that cannot be priced Given two thousand years ago Yet if God had not given so He still would be a distant stranger And not the Baby in the manger.
John Betjeman (28 augustus 1906 - 19 mei 1984) Londen, kerstmarkt, Southbank. John Betjeman werd in Londen geboren.