Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
10-10-2010
Ferdinand Bordewijk, Menno Wigman, Jonathan Littell, Eugen Egner, Mercè Rodoreda
Was de hel van de grootste geestelijke eentonigheid? De Bree deed dien nacht weer een paar maal zijn ronde. Hij had een zaktoorts. Hij richtte dien naar de plafonds. In de flauwe schemering lagen zij stil, of snurkend, of woelend. Een had zijn dek weggetrapt. Hij legde het recht.
Dien morgen was hij vroeg op, als altijd. Van den waard hoorde hij dat er twee waren weggegaan, zeker een eind om.
- Met de fiets?
- Met de vélo.
- Hoe lang geleden?
- O, al een uur of twee.
De Bree ging naar boven. Er lag een vore tusschen zijn wenkbrauwen. Hij kwam in de kamers. Ze waren allen wakker. Ze hadden gestoeid of gevochten. Ze hadden zich voor den vorm weer toegedekt. Hun bloote teenen staken onderuit de dekens.
Hij kwam in een kamer waar er maar één lag. Heiligenleven en Punselie waren weg. Van der Karbargenbok lag naar hem te kijken, dek tot zijn kin, snavelerboven, kleine oogen somber gloeiend.
- En nou jij.
De Bree trok hem aan zijn kopveeren uit het nest.
- Waar zijn die twee?
- Weet niet.
- Kerel, als je het me niet zegt, krijg je een trap onder je .....
Hij hield op. De gier stond er bij, woedend en vernederd. De Bree begreep in een flits wat er in hem omging. Hij wist misschien niet waar de anderen waren heengegaan. Hij had het wel gezien, maar hij had niet meegewild. Hij had het gewild en toch ook niet gewild. Hij was vernederd omdat de anderen de eenheid hadden verbroken. Hij was woedend omdat hij niet met hen was meegegaan. De Bree moest ten slotte waardeeren, dat de saamhoorigheid het had gewonnen. Wist hij hun doel dan kon hij toch niet klikken.
De gier staarde naar den grond. Hadden de anderen een verleidelijk beeld opgehangen van een reis naar de verte, naar de Middellandsche Zee, werken en bedelen onderweg?
De Bree was woedend als de gier.
- Kleed je aan, zei hij alleen.
Ferdinand Bordewijk(10 oktober 1884 28 april 1965)
Nee, die juli bracht bepaald geen revolutie in mijn bed. Hoe de zomer zich ook gaf, het leek te laat om nog een nieuwe hartstocht op te lopen.
Dus dook ik onder voor het zwermen van de lust en heulde vrolijk met de slaap. Bijna dertig dacht ik, wordt mij toch iets te helder. En ik zag hoe alle parken overbloeiden, hoe de hitte uit de hemel sloeg,
hoe de horde joeg op ander bloed en zich vergrijpen wilde aan een blonde levensgloed. En ik zag af. Versliep de revolutie in mijn bed. Vergat alvast te leven.
Uit: The Kindly Ones (Vertaald door Charlotte Mandell)
Once, I found myself in Germany on a business trip; I was meeting the head of a big lingerie company, to sell him some lace. Some old friends had recommended me to him; so, without having to ask any questions, we both knew where we stood with each other. After our discussion, which went quite well, he got up, took a book down from his shelf, and handed it to me. It was the posthumous memoirs of Hans Frank, the Generalgouverneur of Poland; it was called Facing the Gallows. I got a letter from Franks widow, he said. She had the manuscript, which he wrote after his trial, published at her own expense; now shes selling the book to provide for her children. Can you imagine that? The widow of the Generalgouverneur! I ordered twenty copies from her, to use as gifts. And I advised all my department chiefs to buy one. She wrote me a moving letter of thanks. Did you know him? I assured him I hadnt, but that I would read the book with interest. Actually I had run into Hans Frank once, briefly, maybe Ill tell you about it later on, if I have the courage or the patience. But just then it would have made no sense talking about it. The book in any case was awful confused, whining, steeped in a curious kind of religious hypocrisy. These notes of mine might be confused and awful too, but Ill do my best to be clear; I can assure you that they will at least be free of any form of contrition. I do not regret anything: I did my work, thats all; as for my family problems, which I might also talk about, they concern no one but me; and as for the rest, I probably did go a little far toward the end, but by that point I was no longer entirely myself, I was off-balance, and anyhow the whole world was toppling around me, I wasnt the only one who lost his head, admit it. Also, Im not writing to feed my widow and children, Im quite capable of providing for them. No, if I have finally decided to write, it really is probably just to pass the time, and also, possibly, to clear up one or two obscure points, for you perhaps and for myself.
In letzter Zeit werde ich oft fälschlicherweise für einen Postboten gehalten. Einmal geschah es, daß ich stundenlang völlig selbstvergessen vor dem Gartentor eines Einfamilienhauses verharrte, als traute ich mich wegen eines bissigen Hundes nicht auf das Grundstück.
Im Vorgarten, gleich neben dem Weg zum Haus, stand ein aus vier Holzstücken kreuz und quer
zusammengenageltes Gebilde, in dessen Betrachtung ich mich nun vertiefte, bis endlich ein Mann mittleren Alters aus dem Haus gelaufen kam und mir zurief: »Keine Angst, das ist kein richtiger Hund!«
Er öffnete das Törchen, um mich, den vermeintlichen Postboten, einzulassen. Ich tat erleichtert und zog ein paar Briefe aus der Tasche. (Längst habe ich mir angewöhnt, in solchen Situationen den Leuten ein wenig Post zu überreichen, damit keine langen Diskussionen entstehen.) Der Mann ging die Briefe durch.
»Nur wieder Reklame und Rechnungen«, kommentierte er mürrisch.
Ich schlug vor: »Die Rechnungen können Sie gleich bei mir bezahlen.«
»Später«, antwortete er. »Kommen Sie doch mit ins Haus, ich möchte Ihnen etwas zeigen.«
»Geht es um Holz?«
»In der Tat, ja«, erwiderte der Mann verblüfft, »woher wissen Sie das?«
Ich schwieg, um eine geheimnisvolle Wirkung bemüht. In der Diele gesellte sich die Ehefrau zu uns.
»Zeigen wir es ihm?« fragte sie ihren Mann.
Er nickte: »Ich denke schon.«
»Sind Sie ein Ästhet?« erkundigte sie sich sodann bei mir. »Letzte Woche hatten wir nämlich einen homosexuellen Dichter hier, der interessierte sich nicht dafür.«
»Laß ihn, Margret«, sprach der Ehemann besänftigend.
»Ich sehe es in seinen Augen, er hat gewiß den rechten Sinn dafür.«
Uit: The Salamander (Vertaald door Martha Tennent)
I strolled down to the water, beneath the willow tree and through the watercress bed. When I reached the pond I knelt down. As always, the frogs gathered around me. Whenever I arrived, they would appear and come jumping toward me. As soon as I started to comb my hair, the mischievous ones would stroke my red skirt with the five little braids or pull at the festoon on my petticoat full of ruffles and tucks. The water would grow sad and the trees that climbed the hill would gradually blacken. But that day the frogs jumped into the water, shattering the mirror in the pond, and when the water grew still again his face appeared beside mine, as if two shadows were observing me from the other side. So as not to give the appearance of being frightened, I stood up and without saying a word began walking calmly through the grass. But the moment I heard him following me, I looked back and stopped. A hush fell over everything, and one end of the sky was already sprayed with stars. He stopped a short distance away and I didnt know what to do. I was suddenly filled with fear and began to run, but when I realized he would overtake me, I stopped under the willow tree, my back to the trunk. He came to me and stood there, both arms spread wide so I could not run away. Then, gazing into my eyes, he began to press me against the willow, my hair disheveled, between the willow and him. I bit my lips to keep from screaming; the pain in my chest was so great I thought my bones were on the point of breaking. He placed his mouth on my neck, and where he had laid his mouth I felt a burning.
PRESS Sir, before you became Minister of Culture I believe you were the head of the Secret Police.
MINISTER That is correct.
PRESS Do you find any contradiction between those two roles?
MINISTER None whatsoever. As head of the Secret Police it was my responsibility, specifically, to protect and to safeguard our cultural inheritance against forces which were intent upon subverting it. We were defending ourselves against the worm. And we still are.
PRESS The worm?
MINISTER The worm.
PRESS As head of the Secret Police what was your policy towards children?
MINISTER We saw children as a threat if - that is - they were children of subversive families.
PRESS So how did you employ your policy towards them?
MINISTER We abducted them and brought them up properly or we killed them.
PRESS How did you kill them? What was the method adopted?
MINISTER We broke their necks.
PRESS And women?
MINISTER We raped them. It was all part of an educational process, you see. A cultural process.
PRESS What was the nature of the culture you were proposing?
MINISTER A culture based on respect and the rule of law.
PRESS How do you understand you present role as Minister of Culture?
MINISTER The Ministry of Culture hold to the same principles as the guardians of National Security. We believe in a healthy, muscular, and tender understanding of our cultural heritage and our cultural obligations. These obligations naturally include loyalty to the free market.
PRESS How about cultural diversity?
MINISTER We subscribe to cultural diversity; we have faith in a flexible and vigorous exchange of views; we believe in fecundity.
Harold Pinter (10 oktober 1930 24 december 2008)
Hier als acteur in Samuel BeckettsKrapps Last Tape
Cette longue description de la maison de la vieille dame et en particulier ce passage du placard où sont enfouies les preuves du crime du général laissent apparaître de façon nette l'importance du secret dans la vie de la famille et en particulier de la vieille dame qui, ayant gardé cachés ces papiers au point qu'ils sont devenus un poids, se sent soulagée à l'idée de mourir. Mais c'est sans compter sur l'oncle Charles qui va distiller tout le secret puisque c'est lui qui va transmettre les papiers et donc faire éclater la vérité. [...]
[...] La description du cadavre ne nous laisse donc aucun doute sur le décès de la vieille dame comme le montrent la périphrase « la gisante » et l'expression « dernière garde pour qu'elle emporte dans sa tombe » : l'arrière-petite-fille du général est morte chez elle, au plus près de son secret. Dans la première partie du texte, on comprend bien que la vieille dame a espéré emporter avec elle le secret dans sa tombe comme le dit clairement ce fragment de phrase : « qu'une fois morte, une fois la dernière chair du nom disparue, cela n'aurait alors plus d'importance ».
'In Berlijn te zijn geweest in een dierentuin versierd met flamingoveren, waar ik de grootste gorilla ter wereld heb zien sterven van angst en het paard van Johannes in een brandende etalage heb ontmoet en in een schuilkelder een vrouw met de rug van een wezel heb gestreeld, om daarna in Leiden rechten te studeren ! [ ] Wat te beginnen met de verlate puberteitsriten van het corps, de platvloersheid van de professoren wat moet een creool uit Curaçao daarmee beginnen? Hij die onsterfelijk is geweest op de rand van het bestaan, kon geen groentjes verdragen met kaalgeschoren koppen, want hij heeft kaalgeschoren koppen gezien op levende doodshoofden.'
Uit: De Rots der struikeling
Niemand wandert ungestraft unter Palmen: wij hebben reeds te lang onder verdorde kokosbomen gelopen, die nog op vervallen plantages te vinden zijn. In het isolement van een benauwde gemeenschap, gevangen in de melancholie van onze eigen situatie, zien we geslachten ten onder gaan als bomen, die langzaam in de dorre grond door gebrek aan voedsel sterven.
Boeli van Leeuwen (10 oktober 1922 28 november 2007)
November. Midnight damp. Chalk-white beneath The moon the village lies, by the oppressive Hush overcome. The tide sweeps in, impassive, Its voice all deep solemnity and breadth.
The port flag, soaked, droops on its slender mast. Just o'er the mast, above the mass of hazy Clouds torn in parts and running swiftly east, The disc of moon glides, strangely white and glassy.
I reach the steps. Mysterious the light And duller here, the tide's voice fiercer, louder. The bathhouse piles, defenseless, heave and shudder.
Far out - a grey abyss. No sea in sight. Below, amid the foam that seethes and hisses, Like seals wet by the surf the boulders glisten.
The Bedouin
The Dead Sea, and, beyond, the greyish, broken Line of the hills. Noon. Mealtime. Deft of hand, He bathes his mare, then sits a hookah smoking On Jordan's shore. Like molten bronze the sand.
The Dead Sea, and, beyond, in space suspended, Mirages swimming in a golden haze. Light. Warmth. A wild dove coos. The oleander And storksbill with the reds of springtime blaze.
He sits, a hooded hawk, and smokes, and raises His voice in song, and, droning sleepily, The tamarisk and oleander praises.
Bard, robber, nomad tribesman, glad is he To coils of smoke in simple verse and flowing The peaks to liken beyond Siddim showing!
A year after Katrina swept across the Mississippi Gulf Coast and destroyed everything in or near its path, Vaughn Williams was spending a quiet fall afternoon with the television, waiting for his new girlfriend, Greta Del Mar, to get home from work. It was raining and out the window of Greta's bungalow, where he'd been living for the last two months, he could still see the devastation of the landscape--everything was gone, vanished, flattened. Three houses on this block of Mary Magdalene Street survived, a few others spotted the landscape here and there, but the rest were leveled. Waveland looked like one of those unpopulated atolls in the Pacific people were always doing TV specials about. Bombing range stuff. By now, a year after the storm, there were a few trailers up on concrete blocks, some tents hooked onto pickups, but that was it. He and Greta were like shipwreck victims washed up on some -blown--out shore. Vaughn was ten years older than Greta, both of them split from their spouses--he by divorce, she by the still-unsolved killing of her husband, Bo, a half-decade before. He'd been shot in the head in his sleep. Their marriage hadn't been pretty, stuffed with Bo's infidelities, abuse, ridicule, and embarrassment, but worse was the aftermath, when Greta was indicted for the crime. She was exonerated, of course, and the charges were dismissed; but too much damage was already done.
"Wife, child, brothers, parents, friends...We come together only to go apart again. It is one continuous movement. They move away from us as we move away from them. The law of life cannot be avoided. The law comes into operation the moment we detach ourselves from our mother's womb. All struggle and misery in life is due to our attempt to arrest this law or get away from it or in allowing ourselves to be hurt by it. The fact must be recognized. A profound unmitigated loneliness is the only truth of life. All else is false."
Im going to get that bloody bastard if I die in the attempt. Lieutenant Grey was glad that at last he had spoken aloud what had so long been twisting his guts into a knot. The venom in Greys voice snapped Sergeant Masters out of his reverie. He had been thinking about a bottle of ice-cold Australian beer and a steak with a fried egg on top and his home in Sydney and his wife and the breasts and smell of her. He didnt bother to follow the lieutenants gaze out the window. He knew who it had to be among the half-naked men walking the dirt path which skirted the barbed fence. But he was surprised at Greys outburst. Usually the Provost Marshal of Changi was as tight-lipped and unapproachable as any Englishman. Save your strength, Lieutenant, Masters said wearily, the Japsll fix him soon enough. Bugger the Japs, Grey said. I want to catch him. I want him in this jail. And when Ive done with himI want him in Utram Road Jail. Masters looked up aghast. Utram Road? Certainly. My oath, I can understand you wanting to get him, Masters said, but, well, I wouldnt wish that on anyone. Thats where he belongs. And thats where Im going to put him. Because hes a thief, a liar, a cheat and a bloodsucker. A bloody vampire who feeds on the rest of us. Grey got up and went closer to the window ofthe sweltering MP hut. He waved at the flies which swarmed from the plank floors and squinted his eyes against the refracted glare of the high noon light beating the packed earth. By God, he said, Ill have vengeance for all of us. Good luck, mate, Masters thought. You can get the King if anyone can. Youve got the right amount of hate in you. Masters did not like officers and did not like Military Police. He particularly despised Grey, for Grey had been promoted from the ranks and tried to hide this fact from others.
James Clavell (10 oktober 1924 6 september 1994)
De Nederlandse dichteres, schrijfster en illustrator Rie Cramer werd geboren in Sukabumi op Java, ndonesië op 10 oktober 1887. Zie ook mijn blog van 10 oktober 2009.
JUHANI: On one corner of the earth a day of peace still gleams for us. Ilvesjärvi lake yonder, below Impivaara, is the harbour to which we can sail away from the storm. Now my mind is made up. LAURI: Mine was made up last year already. EERO: I'll follow you even into the deepest cave on Impivaara, where it is said the Old Man of the Mountains boils pitch, with a helmet made of a hundred sheepskins on his head. TUOMAS: We'll all move there from here. JUHANI: Thither we'll move and built a new world.
It was at Taranto that we embarked for Mesopotamia. Reinforcements were sent out from England in one of two ways--either all the way round the Cape of Good Hope, or by train through France and Italy down to the desolate little seaport of Taranto, and thence by transport over to Egypt, through the Suez
Canal, and on down the Red Sea to the Indian Ocean and the Persian Gulf. The latter method was by far the shorter, but the submarine situation in the Mediterranean was such that convoying troops was a matter of great difficulty. Taranto is an ancient Greek town, situated at the mouth of a landlocked
harbor, the entrance to which is a narrow channel, certainly not more than two hundred yards across. The old part of the town is built on a hill, and the alleys and runways winding among the great stone dwellings serve as streets. As is the case with maritime towns, it is along the wharfs that the most interest centres. During one afternoon I wandered through the old town and listened to the fisherfolk
singing as they overhauled and mended their nets. Grouped around a stone archway sat six or seven women and girls. They were evidently members of one family--a grandmother, her daughters, and their children.
The old woman, wild, dark, and hawk-featured, was blind, and as she knitted she chanted some verses. I could only understand occasional words and phrases, but it was evidently a long epic. At intervals her listeners would break out in comments as they worked, but, like "Othere, the old sea-captain," she "neither paused nor stirred."
Kermit Roosevelt sr. (10 oktober 1889 4 juni 1943) Portret door John Singer Sargent
De taxichauffeur vraagt in welke straat het is. Ik vraag hem verbaasd of hij niet weet waar hij De Brugse Poorte moet situeren. Hij zegt dat hij dat inderdaad niet weet. Ik vraag hem, nu al van hem walgend, of hij nieuw is in zijn vak. Hij zegt: "Ja." Ik vertel hem hoe hij de Brugse Poorte kan bereiken. Hij begint te rijden. Onderweg kijkt hij me nu en dan aan in de achteruitkijkspiegel, erop hopend dat ik hem zal vragen wat hij vroeger deed. Ik vraag hem niets. Ten slotte kan hij zich niet meer inhouden en zegt: "Dit is pas m'n tweede week als taxichauffeur. Vroeger was ik vrachtwagenchauffeur." "Een hele overstap, " zeg ik. Hij vertelt me dat het leven van een vrachtwagenchauffeur veel harder en boeiender is dan het leven van een taxichauffeur. Ik zeg dat ik me dat kan voorstellen. Dat is nochtans niet zo. Hoe zou ik me kunnen voorstellen dat het leven van een vrachtwagenchauffeur veel harder en boeiender is dan dat van een taxichauffeur? Bovendien interesseert het me niet hoe hard en boeiend hun levens zijn. Hij zegt dat het in de vrachtwagenbranche heel slecht gaat en dat er elke dag ontslagen vallen. Ik zeg hem dat ik diepgevroren as verzamel. Hij verstaat me niet en zegt dat de overheid ervoor zal zorgen dat, als ze zo doorgaat, de vrachtwagenbranche helemaal naar de verdommenis zal gaan. Ik zeg hem dat de overheid daar gelijk in heeft, maar ik denk dat hij alweer niet beseft wat ik zeg. Ik heb de indruk dat hij bezig is met verkeerd te rijden. Voorlopig zwijg ik daarover en als hij zegt dat hij z'n Scania Vabis Intercooler mist, antwoord ik hem dat ik m'n moeder mis.
Walled in, the living were dying black flies laid eggs in human flesh. Day in and day out the streets were paved with swollen heads.
The father, Aaron had a beard of mildew and moss and a head of white light which died out flickering before he expired he ate out of a hand with his wilting lips and opening his turquoise eyes.
In the little room bodies were swelling. Sally sold apples silver ones smelling of an orchard in front of the gate which was made of azure. Between gibberish and red spittle between the scabies of the wall and the corpse of the passerby with a cruel eye between the stone and the howling of a madwoman Sally stood in her red dress and the colors were absorbing venoms and the apple rotted in her swarthy hands. A white worm crawled out from the smell. Apples were wilting apples were rotting mother was dying.
No one brought apples to the ghetto any more no one in the ghetto bought apples any more. Day in and day out bodies were falling down.
Uit: Ich will Zeugnis ablegen bis zum letzten, Tagebücher 1933-1945
Dienstag 19. Juni 45, Dölzschen Am Sonntag d. 10. sind wir hier angekommen, die erste Nacht schliefen wir beim braven Kalau, die zweite schon in unserm Haus, ein noch immer unbeschreibliches Gefühl, noch immer wie ein Wachtraum, wir leben seitdem in einer Märchenwelt, einer komischen, imaginären und doch höchst realen aber etwas unsicheren Welt, einem komischen, manchmal rührenden, manchmal ein bisschen verächtlichen Paradiese, und noch immer bin ich zu keiner Arbeitsruhe gekommen, mein Tagebuch liegt im Argen, die Reisetage sind noch nicht nach den dürftigen Stichworten ergänzt, die grosse Fülle dieser Woche ist nicht festgelegt, ich habe mich noch nicht um das Schicksal meiner Mss in Pirna gekümmert. Ich bin zu allem und jedem zu müde, der Tag vergeht mit Essen und wieder Essen, mit Dösen und Schlafen, mit Besuchen, die ich zahlreich empfange und mache, mit Plaudern, mit Plänen und Skepsis, mit Staunen, mit Freude und wieder und wieder mit Skepsis, mit Müdigkeit, Warten, Treibenlassen und wieder mit Müdigkeit. Umschichtig schwimme ich in erstaunter Seligkeit, in skeptischer Verwunderung über diesen vollkommenen Märchenumschlag unseres Schicksals, und in der dunklen Angst, es möchte alles zu spät kommen, das Herz, die Vergreisung des Denkens, auch das blosse Eingerostetsein meiner Kenntnisse - ich kann ja keine zehn Worte mehr französisch - möchten mir einen vernichtenden Streich spielen. Alles dies aber, Hoffnung, Furcht, Skepsis, Angst, ist gedämpft durch Müdigkeit und animalisch träges Wohlbehagen: immerfort essen, immerfort schlafen, dazwischen ein bisschen Radiohören.
Victor Klemperer (9 oktober 1881 - 11 februari 1960)
Johannes Theodor Baargeld (9 oktober 1982 18 augustus 1927)
De Servisch-Kroatische schrijver Ivo Andrić werd geboren op 9 oktober 1892 in het dorpje Dolac in de buurt van Travnik, Bosnië. Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 9 oktober 2006.
Uit: Bosnian Chronicle(Vertaald door Celia Hawkesworth)
Prologue
For as long as anyone can remember, the little café known as "Lutovo's" has stood at the far end of the Travnik bazaar, below the shady, clamorous source of the "Rushing Brook". Not even the oldest people can remember Lutvo, its first proprietor. He has lain for at least a hundred years in one of the cemeteries scattered throughout Travnik, but everyone goes to Lutovo's for coffee and his name is still recalled and mentioned while so many sultans, viziers and beys have been long forgotten. In the garden of this little café, at a foot of a hill, a gentle secluded slope rises up against a cliff, in the shade of an old lime tree. Low benches of irregular shapes have been fitted together around the tree, among boulders and tufts of grass, making a place where it is pleasant to sit for a while and always hard to leave. The benches are weather-worn and warped by the years and long use- they have merged completely with the tree, earth and rock around them.
During the summer months, from the beginning of May to the end of October, this was by ancient tradition the place where the Travnik beys and other notables admitted to their company gathered, about the time of the afternoon prayer. At the time of day, none of the other townspeople would presume to sit and drink coffee here. The spot was known as "The Sofa". For generations this word had a clear social and political meaning in the popular speech of Travnik, because whatever was said, discussed and decided "on the Sofa" had almost the weight of a resolution of the counsellors at the Vizier's Divan.
On the last Friday of October 1806, some dozen beys were sitting there, although the sky was already overcast and a wind was getting up, which always meant rain at this time of year. Each in his own set place, the beys were talking in low voices. Most of them pensively watching the plat of sun and clouds, smoking chibouks and coughing tetchily. They were discussing an important piece of news.
One of them, a certain Suleiman Bey Ajvaz, had recently travelled to Livno on business. While he had met a man from Split,a reliable person, he said, who had told him the news he was now recounting to the others. They could not make it out and kept asking for details and making him repeat what he had already said.
Uit:Schelmuffskys Warhafftige Curiöse und sehr gefährliche Reisebeschreibung zu Wasser und zu Lande
Deutschland ist mein Vaterland, in Schelmerode bin ich geboren, zu Sankt Malohabe ich ein ganz halb Jahr gefangen gelegen und in Holland und England bin ich auch gewesen. Damit ich aber diese meine sehr gefährliche Reisebeschreibung fein ordentlich einrichte, so muß ich wohl von meiner wunderlichen Geburt den Anfang machen. Als die große Ratte, welche meiner Frau Mutter ein ganz neu seiden Kleid zerfressen, mit dem Besen nicht hatte können totgeschlagen werden, indem sie meiner Schwester zwischen den Beinen durchläuft, fällt die ehrliche Frau deswegen aus Eifer in eine solche Krankheit und Ohnmacht, daß sie ganzer vierundzwanzig Tage daliegt und kann sich, der Tebel hol mer, weder regen noch wenden. Ich, der ich dazumal die Welt noch niemals geschaut und nach Adam Riesens Rechenbuche vier ganzer Monat noch im Verborgenen hätte pausieren sollen, war dermaßen auch auf die sappermentsche Ratte so töricht, daß ich mich aus Ungeduld nicht länger zu bergen vermochte, und kam auf allen Vieren sporenstreichs in die Welt gekrochen. Wie ich nun auf der Welt war, lag ich acht ganzer Tage unten zu meiner Frau Mutter Füßen im Bettstroh, ehe ich mich einmal recht besinnen kunnte, wo ich war. Den neunten Tag so erblickte ich mit großer Verwunderung die Welt. O sapperment! wie kam mir alles so wüste da vor, sehr malade war ich, nichts hatte ich auf dem Leibe, meine Frau Mutter hatte alle Viere von sich gestreckt und lag da, als wenn sie vor den Kopf geschlagen wäre, schreien wollte ich auch nicht, weil ich wie ein jung Ferkelchen dalag, und wollte mich niemand sehen lassen, weil ich nackend war, daß ich also nicht wußte, was ich anfangen sollte. Endlich dachte ich, du mußt doch sehen, wie du deine Frau Mutter ermunterst, und versuchte es auf allerlei Art und Weise; bald kriegte ich sie bei der Nase, bald krabbelte ich ihr unten an den Fußsohlen, letztlich nahm ich einen Strohhalm und kitzelte sie damit in dem linken Nasenloche, wovon sie eiligst auffuhr und schrie: Eine Ratte! Eine Ratte!
Ich bin erschöpft Ich bin erschöpft. Wer baut nun wieder auf? Es baut ein jedermann in diesen Zeiten, Und Direktoren stramm voran uns reiten, Nur eine Hummel in dem ganzen Hauf.
Ich reiße nichts. Die andern bauen auf, sie sind zufrieden, satt und haben Spaß; Ich seufze fassungslos auf offener Straß', die Hummeln überall, wo ich auch lauf'
Guten Morgen Hummelchen! - Wie - Guten Morgen? Monsieur Horniss! Wozu das Wagen, Pricken? Warum nicht minder Groß' und Kleine pieken?
Wofür? Kennst du denn keine andren Sorgen? Ja gottbewahr! - Da ist noch Honig drin! Doch Mittag soll er schon zur Königin!
Holger Drachmann (9 oktober 1846 14 januari 1908)
The sweetness of poverty like this To lose everything your, even the egoism of being, So poor that you can only belong to the crowd I gave away everything mine, I spent all my being, And I possess only what in me is common to all.. The sweetness of poverty like this
I am not lonely any more, I am dissolved among equal men!
I have walked. Long my way The emphatic mark of my steps Remained on ground wet with morning dew.
Then the Sun ascended, heat vibrated in the air In golden particles of light and warm breath.
The ground burned and hardened. The mark of my feet is now invisible
But the Earth remains, the tenderly dumb Earth, And growing, grieving, dying in Earth, The always equal men remain
And I feel larger, equalizing myself to the equal men!...
The Girl And The Goat
The girl fights to pull the goat, Totally terrified, sliding on the pavement Among the bells of the streetcars And the speed of the dusty automobiles.
A whole herd of goats The goats graze on the mid-day grass And in the dead solitude of the mountain Not a single sound of a car horn. Ugly dog with big eyes hidden in his hair, Near he stones moved by the little lizards, Where the hot sun flounders in the troubled water, Fixes his teeth in the golden cheese Licias, the herdsman.
Vertaald door John Nist en Yolanda Leite
Mário de Andrade (9 oktober 1893 25 februari 1945)
SEMMELWEIS: Child-bed fever is a blood poisoning, brought about by a septic virus which is generated in the cadavers. If it is introduced into the bloodstream of a living body, it will die. The viral agents enter the blood of the pregnant women by way of the hands of the physicians or others during examinations. It is the students who-with their fingers soiled from the autopsies-transmit germs from the cadavers to the genitals of the pregnant women. That's the theory.
SKODA: It seems [He stops, stiffens and stares at him] If you are right about this, you will never be forgiven.
SEMMELWEIS: What do you mean, Citizen Skoda?
SKODA: That is unforgivable.
SEMMELWEIS: It's the truth.
SKODA: [pacing] Do you know what you're saying? When the physician sits at the bedside of the sick, he is not the doctor, he is the disease!
SEMMELWEIS: That's true.
SKODA: You are saying that everyone who has dealt with patients in this manner has personally transmitted the disease!
SEMMELWEIS: Yes.
SKODA: What do you think that your typical obstetrician will say to the accusation? Do you think they would confess to having killed hundreds of thousands?
SEMMELWEIS: People must yield to the facts.
SKODA: People will not do so. You will be attacked as a slanderer, a dilettante, an ignoramus, a maniac, a hateful, malicious grumbler.
SEMMELWEIS: They are men of science!
SKODA: Prestige and authority are not reconcilable with scientific thought. You will be attacked. And with every means at their disposal.
SEMMELWEIS: The facts can't be denied.
SKODA: Of course the facts can be denied. It's what the authorities have always done.
Dat ik je liet zitten toen je in stukken viel aan het hoofd van de tafel
je beefde ineens en begon schokkend te huilen, want je zag het, je zag het, 53 jaar en een oude kraai maakte een zwart nest in je hoofd
dat ik toen gewoon bleef zitten en niet naar je toe kwam en je aanraakte, wat kan ik daar nu eigenlijk nog over zeggen. (het spijt me, het spijt me zo)
Pijnloze metamorfosen
III
Laten we zeggen: ik ben een moordenaar. Er is een moment dat wordt ingeklemd tussen voor en na, oneindig dun. Ik heb een mens gedood en niemand weet het en ik weet het evenmin. Er huist in mij een niet-bestaan dat muren om zich heen verlangt.
Vreemd hoe alles gewoon is: een halfje bruin bij de bakker, een wandeling in het park, niemand is bang voor mij. Ik aai een kind met dezelfde hand en sleep een suizend vacuüm achter me aan. Persephone schrijft mij lange brieven.
Ik had tot op dat moment weinig verstand van de dood. De eerste (en laatste) dode die ik had gezien was mijn grootmoeder, via een foto in haar kist, die door een glasplaat was afgedekt. Wacht even! Ik vergeet Piet de Schildpad, die plotseling niet meer bewoog, waarna de familie hem een eerlijk zeemansgraf heeft bezorgd vanaf de brug over de Nieuwe Prinsengracht. Dood en verderf hebben mij altijd gefascineerd, exclusief als cultureel fenomeen, van de ongelukkige Violetta Valery tot de macabere graaf Dracula. De daadwerkelijke confrontatie bleef mij echter bespaard. Dus besloot het lot dat ik iets in te halen had. Anneke en ik zaten in een café tegenover het Centre Pompidou, toen zij vertelde dat zij sinds een paar weken van die rare visioenen had. Het waren grote, helderwitte vlakken, met een sereen karakter, of je naar een soort maanlandschap keek. Onaangenaam waren die visioenen eigenlijk niet. Toch leek het ons verstandig om het verschijnsel aan een deskundig iemand voor te leggen. Er werd een hersenscan gemaakt, die in zon klassieke gaatjesenveloppe werd gestoken, waarmee wij ons naar de neuroloog begaven. «Draag jij het maar», zei Anneke. «Anders heb ik het gevoel dat ik met mn doodvonnis onder mn arm loop.» «Doe niet zo eng!» zei ik. Gedrieënlijk zij, de neuroloog en ik bekeken wij het materiaal. Het was een tumor, een andere conclusie was niet mogelijk. Anneke, die verpleegster was geweest, stelde een paar ter zake doende vragen. Vervolgens pakte de neuroloog de telefoon en begon iets te regelen. Op weg naar de auto zei ik: «Gelukkig maar dat het een tumor is. Ik was even bang dat het kanker zou zijn.» «Dokter Pipi», zei Anneke, «een tumor ís kanker.» Daarna begonnen de sterfgevallen zich in mijn omgeving in een tumultueus tempo te ontwikkelen. Ik ging naar de begraafplaats Zorgvlied met de routine waarmee men naar de kapper gaat, de kraaien sloegen mij familiair op de schouders en de begrafenisondernemer was inmiddels een huisvriend geworden.
Martin van Amerongen (8 oktober 1941 11 mei 2002)
In January of 1997, when I was training to be a car salesman, another man and I used to spend the afternoon coffee break together. When you want to become a car salesman, does that mean youve hit the bottom of the barrel? he said, finally, without meeting my eye.
No, I said, it depends on what kind of salesman you turn out to be. I still believe that. There was quality at the auto store, at CompUSA and even at Nobody Beats the Wiz.
There were stinkers, too, of course, but they were also interesting to me. I was a stranger, a foreigner in the service economy. Ive lived most of my life in Westchester County and on Manhattan Island, which is where I took the jobs for this book, and yet I feel that in researching this book, I have traveled a great distance. Id always stood on the other side of the counter. Id always been the one with the money. Id always been the mark.
I was raised to disdain sales. When I went to work after college in 1970 as a reporter at The Rockland Journal-News in Nyack, N.Y., I looked down on the advertising salesmen, even though they worked upstairs. I started at $100 a week. I believe they started at $115, and earned more if they actually sold advertising.
So why did I finally step through the looking glass? How did I make the transition from Senior Editor at The Readers Digest and a corner office in the Pan Am Building (now Met Life) to the all-polyester suit of a Burns Security Officer?
Research? Yes, and no.
I wanted to write. In 1988, I left my job at The Readers Digest, set out on my own, published a book of my fathers letters.
I then wrote a novel, and for those of you who think nobody will turn down a book with Cheever at the top of the page, Im here to tell you theyre out there. By the dozens. Ultimately, I cleared that hurdle, had one novel published, then a second. Threes the charm. The third would be my break-out book.
Es summte unerträglich. Immer wieder schlug meine Hand zu, doch sie zielte schlecht. Ohr, Nase, Mund - unerbittlich griff sie alles an. Ich drehte mich weg, drehte mich wieder zurück. Keine Chance. Mörderisch. Endlich schlug ich die Augen auf und ortete die verdammte Fliege. Dick und schwarz sass sie auf der weissen Bettdecke. Ich zielte anständig und stand auf, um mir die Hand zu waschen. Den Spiegel mied ich. Ich ging in die Küche, setzte Wasser auf und suchte Filtertüten. Das lief noch eine Weile so, bis heisser Kaffee vor mir dampfte. Es war der elfte August neunzehnhundertdreiundachtzig, mein Geburtstag. Die Sonne stand schon weit oben und blinzelte mir zu. Ich trank Kaffee, spuckte Satz auf die Küchenkacheln und versuchte, mich an den letzten Abend zu erinnern. Ich hatte mir eine Flasche Chivas geleistet, um den folgenden Tag in angemessener Weise einzuleiten. Das war sicher, denn die leere Flasche stand vor mir auf dem Tisch. Irgendwann war ich dann losgetrottet, um mir Gesellschaft zu suchen. Schliesslich hatte ich einen Rentner gefunden. Er wohnt zusammen mit seinem Dackel im Stockwerk über mir. Ab und zu spiele ich ein paar Partien Backgammon mit ihm. Ich war ihm im Hausflur begegnet, als er gerade mit seinem Hund pinkeln gehen wollte.
Deze brief, die antwoordt op de jouwe van 16 mei, begin ik met een visuele herinnering. Ik weet niet meer hoeveel jaar geleden. Maar je was pas tot het bewustzijn gekomen van je homofilie en er open voor uitgekomen in een publicatie.
Ik zat op een zomermiddag op een caféterras op het Kleine Gartmanplantsoen. Jij liep langs, met iemand. Je zag me niet. Je ging voor het Citytheater in de rij staan, naar ik meen om een film van Fellini te gaan zien. Ik keek naar je en dacht: Zijn motoriek is veranderd. Hij loopt en staat anders. Onbevangener, bevrijd. En je praatte met de persoon die je bij je had op een vrolijke manier, geheel ontspannen. Ik dacht: Hij is gelukkig, geloof ik. Wat fijn voor hem. En wat een ramp voor hem als schrijver en voor mij als lezer.
Dit is geen anecdote, maar wat mij betreft pure ernst. En misschien een bijdrage tot het probleem van je depressies. Iedere schrijver krijgt de depressies die hij verdient. Jij krijgt ze op jouw formaat. Maar als ze je niet verhinderen Gezond leven te schrijven, vormen ze, naar mijn mening, geen probleem van betekenis. Wel voor jou als particulier natuurlijk en voor je omgeving. Maar niet voor jou als schrijver en voor mij als lezer. Ik ben niet bezig je ergens van te overtuigen. Dat is natuurlijk onmogelijk. Maar ik betoog alleen, als lezer, dat je wanhoop en je vertwijfeling volstrekt onmisbaar zijn voor je werk. Als je, geheel bij wijze van spreken, een - uiteraard niet alcoholische - toverdrank innam, die je wensloos gelukkig maakt, zou je als schrijver sterven. Het valt te betwijfelen of je dan nog schrijven zou. Waarom? Gelukkige mensen hoeven dat niet. Maar als je het wel zou doen, wil ik het niet lezen. Wat heb ik aan de onbeduidende mededelingen van een gelukkig mens? Jouw hele werk drijft, tot zinken bereid, op de donkere onderstroom van je wanhoop. Haal je die eronderuit, dan blijft er niets over. Vandaar mijn vrees, toen ik je zag staan voor het Citytheater. Ik bedoel: onderwaardeer je wanhoop niet. Als je niet meer wanhoopt en je happy voelt, zal je stijl de spankracht verliezen, die deze stijl nu bezit. Particulier is het wel vervelend voor je - toegegeven. Maar wat betekent de particulariteit van een schrijver? Niets. Lezers zijn wreed. En Hemingway had gelijk, toen hij zei: Een schrijver kan niet met pensioen gaan en zich door zijn kop schoot toen hij dat laatste boek over Parijs niet uit zijn pen kon krijgen. Het is modieus het een rotboek te vinden. Dat is het niet, maar het staat beneden zijn peil. Maar als jij nu Gezond leven kunt schrijven, moet je de zelfmoord echt nog wel even uitstellen. Begrijp me wel: ik wil je niet, als humanist, tegen beter weten in leven houden. Ik praat als egoïstische lezer, die alles nog niet gehad heeft.
Maar die het wel allemaal hebben wil. Als jij voortijdig uitknijpt, besteel je me. Dat is een misdrijf. Zie de arresten van de Hoge Raad.
Simon Carmiggelt (7 oktober 1913 30 november 1987)
Carmiggelt met zijn vrouw Tini, brons vanWim Kuijl in Rheden
The family Schindler was Catholic. So too was the family of young Amon Goeth, by this time also completing the Science Course and sitting for the Matura examinations in Vienna.
Oskar's mother, Louisa, practiced her faith with energy, her clothes redolent all Sunday of the incense burned in clouds at High Mass in the Church of St. Maurice. Hans Schindler was the sort of husband who drives a woman to religion. He liked cognac; he liked coffeehouses. A redolence of brandy-warm breath, good tobacco, and confirmed earthiness came from the direction of that good monarchist, Mr. Hans Schindler.
The family lived in a modern villa, set in its own gardens, across the city from the industrial section. There were two children, Oskar and his sister, Elfriede. But there are not witnesses left to the dynamics of that household, except in the most general terms. We know, for example, that it distressed Frau Schindler that her son, like his father, was a negligent Catholic.
But it cannot have been too bitter a household. From the little that Oskar would say of his childhood, there was no darkness there. Sunlight shines among the fir trees in the garden. There are ripe plums in the corner of those early summers. If he spends a part of some June morning at Mass, he does not bring back to the villa much of a sense of sin. He runs his father's car out into the sun in front of the garage and begins tinkering inside its motor. Or else he sits on a side step of the house, filing away at the carburetor of the motorcycle he is building.
Oskar had a few middle-class Jewish friends, whose parents also sent them to the German grammar school. These children were not village Ashkenazimquirky, Yiddish-speaking, Orthodoxbut multilingual and not-so-ritual sons of Jewish businessmen. Across the Hana Plain and in the Beskidy Hills, Sigmund Freud had been born of just such a Jewish family, and that not so long before Hans Schindler himself was born to solid German stock in Zwittau.
Oskar's later history seems to call out for some set piece in his childhood. The young Oskar should defend some bullied Jewish boy on the way home from school. It is a safe bet it didn't happen, and we are happier not knowing, since the event would seem too pat. Besides, one Jewish child saved from a bloody nose proves nothing. For Himmler himself would complain, in a speech to one of his Einsatzgruppen, that every German had a Jewish friend. " 'The Jewish people are'going to be annihilated,' says every Party member. 'Sure, it's in our program: elimination of the Jews, annihilationwe'll take care of it.' And then they all come trudging, eighty million worthy Germans, and each one has his one decent Jew. Sure, the others are swine, but this one is an A-One Jew."
Het museum Jo, weet je nog, kleine vriendelijke doffer, wie weet. Alle schilderkunst sloegen we over, behalve Sinte Caecilia en de graflegging, ons heer in zijn glazen kastje, schilder de mensen van pintor Scorel zegt men. Zeer beschadigd waren we, dronken van vroeger en wijn, venijn van de kunst, een gunst zo maar gegeven, drie gulden, aangeschoten doffer weet je nog, de toegang.
Swallows darted through the clouds of midges dancing over the mudflats. The sky above the marsh remained grey, but it had lost its mercurial wintry gleam, and the warm wind sighing through the air above the ravaged land held the scent of healing.
What had once been the inland freshwater sea the Imass called Jaghra Til born from the shattering of the Jaghut ice-fields was now in its own death-throes. The pallid overcast was reflected in dwindling pools and stretches of knee-deep water for as far south as the eye could scan, but none the less, newly birthed land dominated the vista.
The breaking of the sorcery that had raised the glacial age returned to the region the old, natural seasons, but the memories of mountain-high ice lingered. The exposed bedrock to the north was gouged and scraped, its basins filled with boulders. The heavy silts that had been the floor of the inland sea still bubbled with escaping gases, as the land, freed of the enormous weight with the glaciers passing eight years past, continued its slow ascent.
Jaghra Tils life had been short, yet the silts that had settled on its bottom were thick. And treacherous.
Pran Chole, Bonecaster of Cannig Tols clan among the Kron Imass, sat motionless atop a mostly buried boulder along an ancient beach ridge. The descent before him was snarled in low, wiry grasses and withered driftwood. Twelve paces beyond, the land dropped slightly, then stretched out into a broad basin of mud.
Three ranag had become trapped in a boggy sinkhole twenty paces into the basin. A bull male, his mate and their calf, ranged in a pathetic defensive circle. Mired and vulnerable, they must have seemed easy kills for the pack of ay that found them.
But the land was treacherous indeed. The large tundra wolves had succumbed to the same fate as the ranag. Pran Chole counted six ay, including a yearling. Tracks indicated that another yearling had circled the sinkhole dozens of times before wandering westward, doomed no doubt to die in solitude.
How long ago had this drama occurred? There was no way to tell. The mud had hardened on ranag and ay alike, forming cloaks of clay latticed with cracks. Spots of bright green showed where windborn seeds had germinated, and the Bonecaster was reminded of his visions when spiritwalking a host of mundane details twisted into something unreal. For the beasts, the struggle had become eternal, hunter and hunted locked together for all time.
De Nobelprijs voor de Literatuur is dit jaar toegekend aan de Peruaanse schrijver en oud-politicus Mario Vargas Llosa. Dat heeft de Zweedse Academie donderdag bekendgemaakt. Hij is de eerste Peruaan die de prijs heeft gekregen. De laatste Spaanstalige schrijver aan wie de prijs werd toegekend, was in 1990 de Mexicaan Octavio Paz. De prijs, waaraan een bedrag van 10 miljoen Zweedse kronen (1,5 miljoen euro) is verbonden is aan Vargas Llosa toegekend voor ,,de manier waarop hij machtsstructuren in kaart brengt en zijn scherpzinnige beelden van het verzet, de opstandigheid en de nederlaag van het individu.'' Vargas Llosa is de elfde Spaanstalige winnaar van de Nobelprijs voor de Literatuur. De eerste was de Spanjaard José Echegaray in 1904. Andere Spaanstalige winnaars waren onder anderen Pablo Neruda (1971) en Gabriel Garcia Márquez (1982).
Uit: The Feast of the Goat (Vertaald door Edith Grossman)
But the colonial city has not been modernized, and neither has Gazcue, her neighborhood. And she is absolutely certain her house has hardly changed at all. It must be the same, with its small garden, old mango tree, and the flamboyán with red flowers bending over the terrace where they used to have lunch outdoors on weekends; the sloping roof and the little balcony outside her bedroom, where she would go to wait for her cousins Lucinda and Manolita, and, during that last year, 1961, spy on the boy who rode past on his bicycle, watching her out of the comer of his eye and not daring to speak. Would it be the same inside? The Austrian clock that sounded the hours had Gothic numerals and a hunting scene. Would her father be the same? No. You've seen him failing in the photos sent to you every few months or years by Aunt Adelina and other relatives who continued to write even though you never answered their letters.
She drops into an armchair. The rising sun penetrates to the center of the city; the dome of the National Palace and its pale ocher walls sparkle gently under a curve of blue. Go now, soon the heat will be unbearable. She closes her eyes, overcome by a rare inertia, for she is accustomed to always being active and not wasting time in what, since her return to Dominican soil, has occupied her day and night: remembering. "This daughter of mine is always working, she even repeats her lessons when she's asleep" That's what Senator Agustín Cabral, Minister Cabral, Egghead Cabral used to say about you when he boasted to his friends about the girl who won all the prizes, the student the sisters always held up as an example. Did he boast to the Chief about Urania's scholarly achievements? "I'd like so much for you to know her, she has won the Prize for Excellence every year since she enrolled at Santo Domingo. It would make her so happy to meet you and shake your hand. Urania prays every night for God to protect that iron health of yours. And for Dona Julia and Dona María as well. Do us this honor. The most loyal of your dogs asks, begs, implores you. You can't refuse: receive her. Excellency! Chief!"
Do you despise him? Do you hate him? Still? "Not anymore," she says aloud. You wouldn't have come back if the rancor were still sizzling, the wound still bleeding, the deception still crushing her, poisoning her, the way it did in your youth, when studying and working became an obsessive defense against remembering. Back then you did hate him. With every atom of your being, with all the thought and feeling your body could hold. You wanted him to suffer misfortunes, diseases, accidents. God granted your wish, Urania. Or rather, the devil did. Isn't it enough that the cerebral hemorrhage brought him a living death? A sweet revenge that he has spent the last ten years in a wheelchair, not walking or talking, depending on a nurse to eat, lie down, dress, undress, trim his nails, shave, urinate, defecate? Do you feel avenged? "No."
De roos die als confetti op zijn schouders sneeuwde, de slierten lang gehouden haar - resten serpentine om de leegte van zijn schedel op te sieren -, de schamele guirlande van zijn baard die de krachteloze kin bewimpelde: ontluistering die ik herken in bange ogen blikken van zelfbespiegeling.
Overleg
Mijn zoon spant bogen samen met mijn vader. Zij lijken sprekend op grote mensen die gemeen- zaam aan het werk terloops wijsheden verkondigen.
Terwijl mecano-onderdelen tot een brug worden gesmeed legt vader uit dat sommigen na honderd jaar de over- kant bereiken.
Zijn wij sommig? leidt het kind hem af. Vader geeft geen antwoord maar een schroef terug die niet past.
De brug vlot naar zijn einde als de onvermijdelijke god weer boven water komt. Of die dan sommig is? Sommiger dan wij, probeert vader.
Latijn
Hoe het huis wekelijks meeleefde als hij neerstreek, steeds hetzelfde ritueel, zongend onderaan de trap, flarden Latijnse mis, dronken tenor maar helder alsof hij alleen beschonken het hoog akkoord kon halen, klossend naar zijn hemel- bed, roeden uit hun klemmen wippend, een wonder dat hij elke keer weer boven raakte waar de halve nacht zijn vrouw, onze moeder, waakte die hem kapittelend ontving maar spoedig inbond als zijn Latijn in een onvervalste smartlap over- ging, ze mee ging neurien met haar gevallen engel en hij genas aan haar borst. Dank ik mijn genese aan zulk een lucide verbond?
Du triffst die Taube im Flug, sie ist nicht blau, was staunst du, sie ist nicht blau, die Taube sitzt rot schon tief im Horizont, sie wartet mit dir, bei Tag, nachts, sie spreizt ihr Gefieder, sie wartet, sie wartet doch nicht.
Du siehst die Taube so nah, sie ist jetzt dein, was staunst du, sie ist doch dein, die Taube spitzt ewig scharf deinen Schnabel, hinter dem Horizont, bei Nacht, tags, sie spitzt ihn ja dir, sie fliegt nur, sie fliegt stets allein.
Du hörst die Taube im Flug, sie bleibt dein Schatten, was staunst du, sie grüßt nicht, die Taube ist nun arg bunt im Horizont, sie ist sonst gar nichts, bei Tag, nachts, doch hinter dem Regen, sie trägt dich, sie trägt dich im Kopf.
Poesiealbum Das Schreiben von Gedichten, es kann doch keine Sünde sein, du trinkst auch mit einer Schönen nicht immer nur Wein, schon sitzt im Herzen der alte, der Wurm Vergißmeinnicht und bleibt sitzen auf einem, einem Liebesgedicht.
I understand, said Mistler. Really, there was no need to rush the conversation. The waiting room was empty. Bill Hurley had become Mistler?s family doctor fifteen years earlier, succeeding to the practice of an uncle, who died on the tennis court of a ruptured aneurism upon double-faulting in the fourth game of the fourth set of his club?s senior doubles championship, when the score was forty?love. By now, he was also a friend. The secretary had specifically asked Mistler to stop by toward the end of the afternoon, when Dr. Hurley would be through with other patients. Just the same, as soon as Mistler arrived, she began to apologize, because the doctor was running late. Don?t worry, he told her. For once, I don?t mind waiting. That was the truth. An interval of empty time seemed vastly preferable to what would follow. In fact, if there was a reason to hurry, once Mistler had reluctantly abandoned a two-year-old issue of Glamour and found himself in Hurley?s office, the place where Hurley interrogated and decreed, the reluctant flesh having been poked and kneaded into yielding its secrets in the adjoining cubicle that housed the examination table and a reliable scale, the only piece of Hurley?s equipment Mistler was fond of, it had to be that the place was so ugly. With its stacks of manila envelopes containing, Mistler supposed, X rays and EKG tapes, apparently untouched since the time of Hurley?s uncle (if indeed either the uncle or the nephew had ever examined their contents, which Mistler was not ready to take for granted), the fake antique desk, small enough to fit in a college dormitory room, cluttered with pharmaceutical company doodads, and, on the walls, prints of ducks alongside diplomas that traced Hurley?s progress from his New Jersey prep school through the last board certification, this room spoke of indifference and small economies. One would not have tolerated such a thing in any other high-priced service business. Did it ever occur to doctors to have discussions that broke the patient?s heart outside the office, over a cup of coffee, or a drink, if they were unwilling to spend money on furniture? One could, after all, with a minimum of skill, maneuver the patient into paying the check, or bury the disbursement in the statement as a stool test or the like. Most lawyers Mistler dealt with would have considered either a lead-pipe cinch.
Wie viele glänzende Fünffränkler sind mir schon durch die Finger gegangen! Rund sind sie und rollen weg und rollen zu, und wenn einem am Abend des Lebens noch einer zur Zehrung der letzten Stunden bleibt, ist's gut und ist's auch genug. Aber ein ehrlicher muss es sein.
Springt mir doch nein, es pressiert ihm ja nicht! spaziert mir so ein Silbermond in die Hand, dann schaue ich flugs, was für ein thronendes Wesen er trägt. Ist es die freie Mutter Helvetia, so lacht mir mein eidgenössisches Herz im Leibe. Obwohl sie ein so rauhes und steifes Gesicht macht wie eine junge Stiefmutter, wenn sie zum erstenmal in die Stube voll Stiefbuben und Stiefmädchen blickt und merkt, dass dies Geschlecht schwer zu bändigen ist und gleich tiefe Augen macht und die Knochen hart in die Wangen springen lässt: es muss eben doch meine richtige Frau Mama sein und wer's nicht glaubt, der sehe einmal ringsum die Urnerberge und vor allem dieses Weibes goldene Bernerzöpfe an! Ist das nicht helle, dicke Schweiz? Die Welschlandkönige, Sohn, Vater und Grossvater lassen ihren Schnurrbart zugleich mit ihren Staatsschulden weit über die Münze hinauswachsen. Das stört mich wie alle Prahlerei.
Wogegen der dritte Napoleon mit seinem spitzen Bärtchen und Ludwig XVIII. im Behagen seines Doppelkinns mich weder kalt noch warm machen.
Aber gern seh' ich das lange, verlebte Gesicht des belgischen Leopold. Nicht als ob ich für diesen eisigen Monarchen schwärme, da wäre ich wohl ein selten dummer Hans. Aber an dieses Silbergeld knüpft sich ein sündiges Abenteuer meiner Jugend, das ich nie vergessen kann. Unter den Augen des belgischen Leopold habe ich meinen ersten Diebstahl verbrochen. So oft ich nun den Fürsten sehe, erröte ich, selbst heute noch, wo ich glaube, dass auch die Könige zuweilen vor uns erröten dürften. Und jedesmal wird mir doch wieder seltsam leicht. Denn es war auch mein letzter und schwer gesühnter Diebstahl.
In the old days, the Niechcic family lived more or less like all the rest of the squirearchy. They maintained close and varied relations with their relatives even with the most remote who usually held estates similar to theirs or, what amounted to the same thing, suburban gardenlands supplying comparable agricultural income.
They felt themselves to be an intimate part of a powerful self-sufficient tribe, which had its own jargon of kinship and friendliness, pondered how to educate its children aloof from outside influences and, in general, conducted its business in such a way that movement outside the tribe, or even outside the local ever-expanding family structure, was rare. The grandfather of Bogumił Niechcic, Maciej, however, had begun to drift slowly out of the family world.
More and more often he received into his home friends and acquaintances from outside the clan: scientists, professors, artists, journalists, members and activists of political parties, people of doubtful origin or those who also left their own circle. The tale went out that Maciej Niechcic gave away heart, mind and, last but not least, money to perfect strangers. He acquired a reputation as a restless man and his own people began to avoid him.
What extenuated these antics in the minds of his more sympathetic relations was Maciejs supposed ambitious desire to emulate the great nobles, magnates and celebrities who traditionally patronized science, art and politics.
Soon, however, it became evident that Niechcic was a stranger to such ambitions: it was not in the least evident that the significance and splendor of his house was increasing in any sense. On the contrary, Maciej Niechcic seemed to be doing everything to become poorer and less conspicuous. For example, after the rising of 1830, he conceived the idea of exchanging one of his hereditary estates for another which, for some reason or other, suited his purposes better.
Maria Dąbrowska (6 oktober 1889 19 mei 1965)
De Duitse dichter, schrijver en essayist Peter Gosse werd geboren in Leipzig op 6 oktober 1938.
De Duitse dichteres en schrijfster Ulrike Ulrich werd geboren in op 6 oktober 1968 in Düsseldorf. Zij studeerde in Münster germanistiek, kunstgeschiedenis en communicatiewetenschappen. Daarna werket zij in Bochum op het gebied van de computerlinguistiek. In 1999 trok zij naar Wenen waar zij werkte aan de Schule für Dichtung. Ulrich schrijft gedichten, proza, draaiboeken, columns en hoorspelen en is tevens werkzaam als uitgeefster van bloemlezingen. Sinds 2002 woont zij in Zwitserland. Zie ook mijn blog van 25 april 2010.
Der Hund ist tot
Der, der den Hund begraben hat, der hat vergessen, wo er liegt. Der hat kein Kreuz gemacht und keine Kerbe. Der hat von Breitengraden keine Ahnung und weiß nicht mal, in welcher Gegend. Ob er den Hund in halbgefrorner Erde, in abgesacktem Sand, in Torf, in Lehm. Er weiß es nicht. Jetzt suchen alle nach der Leiche. Mit Wünschelruten, Satelliten, Schäferhunden. Mit Archäologen, Pathologen, Kopfgeldjägern, Agenten, Agenturen und Experten. Mit Bodentruppen und mit Religion. Der, der den Hund begraben hat, der hat den Hund nicht mal gekannt. Er hat ihn bloß gefunden. Der, der den Hund begraben hat, der fürchtet sich vor Hunden, selbst vor toten. Er hat so tief gegraben, wie er konnte. Ob er vor Jahren, Tagen, vor Jahrzehnten. Er weiß es nicht. Er weiß auch nichts vom Leichengift. Weil niemand wirklich weiß, wo er begraben liegt, gibt es an jeder Ecke Hundegräber, und jeder hält ein andres Grab für das verbürgte. Sie weinen Tränen über Maulwurfshügel, sie klagen, schreien, werfen Blumen, sich zu Boden, einander vor, am falschen Grab zu stehn und sagen: Das Grab ist leer. Der, der den Hund begraben hat, der leidet lang schon unter Amnesie. Seit er am Grab des ungekannten Hundes stand. Er weiß nicht, wer er ist noch was er wollte. Er wird von niemandem erkannt. Er ist mit niemandem verwandt. Doch jeder fragt ihn nach dem Weg. Er weiß ihn nicht.
I AM NOTING down the matters which are in this document because the next life is approaching me swiftlyfar from us be the evil thing and may the bad spirit not regard me as a brother!and also because our likes will never be there again. It is right and fitting that some testimony of the diversions and adventures of our times should be provided for those who succeed us because our types will never be there again nor any other life in Ireland comparable to ours who exists no longer.
O'Coonassa is my surname in Gaelic, my first name is Bonaparte and Ireland is my little native land. I cannot truly remember either the day I was born or the first six months I spent here in the world. Doubtless, however, I was alive at that time although I have no memory of it, because I should not exist now if I were not there then and to the human being, as well as to every other living creature, sense comes gradually. The night before I was born. it happened that my father and Martin O'Bannassa were sitting on top of the hen-house, gazing at the sky to judge the weather and also chatting honestly and quietly about the difficulties of life. - Well, now. Martin, said my father, the wind is from the north and there's a forbidding look about the White Bens; before the morning there'll be ram and we'll get a dirty tempestuous night of it that will knock a shake out of us even if we're in the very bed. And look here! Martin, isn't it the bad sign that the ducks are in the nettles? Horror and misfortune will come on the world tonight; the evil thing and sea-cat will be a-foot in the darkness and, if tis true for me, no good destiny is ever in store for either of us again. - Well, indeed, Michelangelo, said Martin O'Bannassa, 'tis no little thing you've said there now and if you're right, you've told nary a lie but the truth itself. I was born in the middle of the night in the end of the house. My father never expected me because he was a quiet fellow and did not understand very accurately the ways of life. My little bald skull so astounded him that he almost departed from this life the moment I entered it and, indeed. it was a misfortune and harmful thing for him that he did not, because after that night he never had anything but misery and was destroyed and rent by the world and bereft of his health as long as he lived. The people said that my mother was not expecting me either and it is a fact that the whisper went around that I was not born of my mother at all but of another woman. All that, nevertheless, is only the neighbours' talk and cannot be checked now because the neighbours are all dead and their likes will not be there again. I never laid eyes on my father until I was grown up but that is another story and I shall mention it at another time in this document.
Ein Schauspieler in Narrenkleidung führte Späße vor, beobachtet von einigen kichernden Dorfmädchen. Er jonglierte mit Kieselsteinen, ließ ein Ei verschwinden und wieder auftauchen
und wackelte mit den Ohren. Ein dicker Wirt bot erwärmtes, schäumendes Bier an, das er aus einer Holzschale in Becher schöpfte, daneben arbeiteten ein Schuhmacher und ein Seifensieder.
Ein Kupferschmied hämmerte auf einem Stück glänzenden Kupfers herum, und ein Leintuchkrämer breitete große saubere Leinwandbahnen auf Brettern aus und pries nicht vorhandenen Zuhörern die Vorzüge der Stoffe.
Die drei Mädchen schlenderten von einem Wagen zum anderen. Sie waren so lange nicht mehr aus dem Kloster herausgekommen, dass ihnen alles neu und aufregend schien. Fasziniert blickten sie auf die Frauen, die in den Wagen saßen, auf verhärmte Gesichter, in denen sie nicht die Entbehrungen und das Elend sahen, sondern nur Zauber des Reisens und der Abenteuer. Im ganzen Reich sind sie schon gewesen, dachte Margaretha, wie großartig muss es sein, so weit herumzukommen!
Und schließlich blieben sie lange vor einem Stand stehen, an dem Schmuck verkauft wurde. Es funkelte alles so bunt im kalten Winterlicht. Margaretha wünschte sich ein Paar Ohrringe mit
Steinen aus grünem Glas, Clara konnte sich nicht satt sehen an einem breiten Armband, mit Glasstücken besetzt, und Angela strich über eine zweireihige Kette aus silbrigem Blech. Ein
kleiner, dunkelhaariger Mann trat heran.
Gefällt Ihnen die Kette? fragte er. Seine Stimme hatte einen fremdländischen Klang.
Sie ist wunderschön, entgegnete Angela. Der Mann ergriff die Kette und hängte sie Angela um den Hals. Er trat einen Schritt zurück.
Wie ein Engel, sagte er ehrfürchtig.
Auch die anderen fanden das. Der Schmuck unterstrich auf wunderbare Weise Angelas edle Gesichtszüge.
Darf ich Ihnen die Kette schenken? fragte der Mann.
Angela seufzte.
Wir dürfen so etwas leider nicht tragen, meinte sie, außerdem kann ich das nicht annehmen.
Charlotte Link (Frankfurt am Main, 5 oktober 1963)
De Chileense schrijver José Donoso (eigenlijk Jose Donoso Yáñez) werd geboren op 5 oktober 1924 in Santiago de Chile. Nadat Donoso drie jaar aan het Pedagogisch Instituut van de Universidad de Chile had gestudeerd, kreeg hij een tweejarige studiebeurs voor de universiteit van Princeton. Hier behaalde hij in 1951 het Bachelordiploma. Tijdens zijn tijd in Princeton, publiceerde hij verhalen in het Engels. Hij werkte daarna als docent Engelse literatuur en Engels op universiteiten in Chili, maar ook als journalist. In 1956 bekroonde de stad Santiago de Chile hem met een prijs voor zijn eerste bundel korte verhalen. Het daarop volgende jaar publiceerde hij zijn eerste roman, De kroning. Voor de Engelse vertaling werd hem in 1962 de William Faulkner Foundation Prize toegekend. In 1958 reisde Donoso naar Buenos Aires, waar hij in contact kwam met belangrijke Argentijnse schrijvers als Jorge Luis Borges en ontmoette hij zijn toekomstige vrouw. In 1964 verliet hij Chili en hij keerde pas zeventien jaar later terug. In die tijd woonde hij vooral in Spanje, maar ook in de Verenigde Staten. Tijdens deze jaren schreef hij zijn beroemde romans. In 1986 schreef hij The Island of the Dead, een kritische roman over het leven in Chili onder de dictatuur van Augusto Pinochet. In 1990 werd hij bekroond met de Premio Nacional de Literatura de Chile, de hoogste onderscheiding voor literatuur in Chili.
Uit: Curfew (Vertaald door Alfred MacAdam)
Was this an accomplice? What did she know? Did she know that his soft hand perspired when he placed it on the knee of a woman he felt to be powerful? Did Christinita, exempted the same way Judit was, enjoy strange privileges in exchange for keeping Ricardo's secret? Liliana didn't know that if her plans for Ricardo worked out, she too was condemned to pardon. The complicity between the two of them was negligible, unimportant, partial, which shouldn't have surprised her, since these were unimportant human beings who only acquired life in the reflected light of cruelty. Was it important that this man, with his high, falsely noble forehead, vigorous neck, black mustache above loquacious lips, engrossed in a dissertation on Boris, would pay for pardoning her? Was it possible for her to aim the pistol at him and avenge all pardons, including the imprudent Lilianita's? Because from the beginning in Ada Luffs house--and she, and son Cesar, and all the women knew it--this was no seduction but a murder. The pup was really splendid, said Ricardo. He'd won prizes at every show his daughter Cristy had entered him in. They were rare, these miniature Dobermans, as ferocious as the regular kind and much easier to train, even if at the beginning you had to punish them so they'd see the difference between what they could and couldn't do. Farias had punished her with the worst punishment imaginable. No, he hadn't punished her. He'd condemned her, because ever since her return from Caracas, with the remains of her ideology in rags after so much time and distance, she could not focus on anything but finding the man responsible for the rapes.
When she'd returned, she'd reestablished her network of accomplices from her underground days and sought their knowledge of the urban night--don Cesar, with his contacts and pals and his knowledge of jokes, bars, and wine, and Aury with her beauty-parlor chatter, and Dario's father and Dario himself, with the kids in his slums, and Ada Luz--enlisting their help in her plan to destroy the past and begin again at zero. But every lead until now had turned into a dead end, and she and the others always came back empty-handed. It was never the right man.
Uit: Summer Meditations (Vertaald door Paul Wilson)
Evil will remain with us, no one will ever eliminate human suffering, the political arena will always attract irresponsible and ambitious adventurers and charlatans. And man will not stop destroying the world. In this regard, I have no illusions. Neither I nor anyone else will ever win this war once and for all. At the very most, we can win a battle or two-- and not even that is certain. Yet I still think it makes sense to wage this war persistently... This must be done on principle, because it is the right thing to do. Or, if you like, because God wants it that way.
(...)
It seems I am a naive dreamer trying to reconcile the irreconcilable, i.e., politics and morals. I know that theme well, I have heard it since forever. . . . Violence is well-known to breed violence, which is why most revolutions have degenerated into dictatorships, devouring their own offspring and bringing into the world new revolutionaries prepared for renewed violence, not knowing that they were digging their own graves and confining society in a vicious circle of revolutions and counter-revolutions. Communism was defeated by life, by thought, by integrity. Yet [there are] those who, even today, assert that politics is above all a manipulation of power, of public opinion, and that morals have no place in it. Politicking is not politics. . . .
True politics, worthy of the name -- and the only kind I will practice -- is the politics of service to one's neighbor. Service to the community; service to those who will succeed us. Its origin is moral because it is nothing but responsibility realized toward all and by all. It is such responsibility that in itself constitutes superior responsibility by the fact that it is based in metaphysics; it is nourished by certitude, conscious or unconscious, that nothing ends by death, that all is recorded forever, all is appraised elsewhere, somewhere "above us" in what I have called the memory of being, in that part which is inseparable from the mysterious order of the cosmos, of nature, and of life, which believers call God, and to whose judgment all are subject.
Hoe het zwart afschrapen, de smaak van het zwart, de klank van het zwart, de zwartheid van zwart?
Hoe het zwart raspen, zijn voedsel, zijn deeg, totdat de specerij van het wit in zijn kieren is doorgedrongen?
Hoe het zwart overstromen met een visie in staat het te belopen en op zijn bodem iets anders te vinden dan het spoor van de dood?
Hoe in het zwart andere kleuren vinden, blauwzwart, roodzwart, liefdezwart, zelfmoordzwart, of in zijn ingewand eenvoudig verkruimelen de kleur van het leven van de mens?
Vertaald door Mariolein Sabarte Belacortu
A man spells out his tiredness
A man spells out his tiredness. All at once as he spells he meets some strange capital letters, unexpectedly alone, unexpectedly tall. They weigh more on the tongue. They weigh more but they get away faster and hardly can they be spoken. His heart crowds into the roads where death is exploding. And he meets, as he goes on spelling, bigger and bigger capital letters. And a great fear chokes him of finding a word written all in capitals and not being able to pronounce it.
Vertaald door W. S. Merwin
I'm awake
I'm awake. I'm asleep. I'm dreaming that I'm awake. I'm dreaming that I'm aslseep. I'm dreaming that I'm dreaming.
I'm dreaming that I'm dreaming that I'm awake. I'm dreaming that I'm dreaming that I'm asleep. I'm dreaming that I'm dreaming that I'm dreaming.
Uit: Schwedische Hochzeitsnacht (Vertaald door Herbert G. Hegedo)
Wer klopft an das Fenster der Braut?
I m m e r l a n g s a m so schuf Gott die Schnecke. Oder wer es sonst war, der sie schuf. Doch wer es auch war, er hat es gut gemacht. Denn wozu braucht die Schnecke die Eile? Worauf sie kriecht, das gehört ihr. Wohin sie sich wendet in der Welt, ihr Haus steht auf eigenem Grund. Sie braucht sich nicht die Beine abzulaufen, um rechtzeitig zur Versteigerung, Pfändung oder Notschlachtung nach Hause zu kommen. Die Schnecke trägt ihr Haus auf dem Rücken. Solch einen Rücken müsste man haben. Aber wenn man ihn hat, dann ist man schlecht angesehen. Da können die Sonnabendkätner, Steineputzer und Birkenrindensauger von Långmo auf ihren Brücken stehen und glotzen und Kautabak mahlen. Einige haben nur das zu tun. Einige haben ganz teuflische Brücken vor ihren zerfallenen Katen. So geschickt, dass sie die geringste Kleinigkeit, die in Fuxe geschieht, beobachten können. Sitzt man so vor dem Haus mit der »Smålänning« in der Hand, dann können die sie sogar lesen, wenn es hell genug ist. Und baut man ein Stockwerk hinzu, so stehen sie auf den Brücken und gaffen, bis das Maul voller Fliegen ist. Spuck aus! Viktor ist nun wohl ganz übergeschnappt. Tja. So hat man es sich auf den Brücken erzählt. Als ob die Bude nicht gelangt hätte für den Angeber-Palm, so wie sie seit den Tagen von Schwiegervater Asp Johannes war. Aber nein! Rauf mit einer Bude auf die Bude! Einen Herrenhof hat er sich wohl vorgestellt. Ein Gut mit zwölf Hektar. Herr Gutsbesitzer muss man vielleicht allmählich zu dem früheren Knecht sagen. Ein Pferd des Herrn Gutsbesitzers soll Druse gekriegt haben, und die Tochter des Herrn Gutsbesitzers soll eine Stellung bei einem Prokuristen in der Stadt haben. Die mit dem Unehelichen natürlich. Das erste Mal, das man getauft wird, rechnet nicht. Nur die anderen Male gelten. Der einzige Name, den man hat, ist der, den man mit Scham trägt. Den man von den Klatschbasen und Spitzzungen bekommt. Und hat man ein Haus gebaut, das ein Haus auf dem Rücken trägt, dann heißt man Schnecke, bis man stirbt.
Dagerman (5 oktober 1923 - 5 november 1954)
De Hongaars-sprekende Joegoslavische schrijver Ervin Sinko (eig. Franz Spitzer) werd op 5 oktober 1898 in Apatin (Vojvodina) geboren. Sinko ging naar het gymnasium en werd lid van de Sociaal-Democratische arbeidersbeweging. Hij ging naar school, toen de Eerste Wereldoorlog begon. In 1916 werd hij opgeroepen voor het leger en naar oostelijk front gestuurd. Daar raakte hij geïnteresseerd in de Russische Revolutie. Na de oorlog ging Sinko naar in Boedapest.In 1919 nam hij deel aan de Hongaarse radenrevolutie. Na hun nederlaag bleef Sinko ongeveer een maand ondergedoken in Boedapest en hielp Georg Lukács in de partij organisatie. Na verscheidene jaren van ballingschap in Wenen, keerde hij in 1926 terug naar Joegoslavië. In ballingschap schreef hij zijn roman, The Optimist. In de roman, zijn de gebeurtenissen van de Hongaarse radenrevolutie 1918/1919 beschreven. Om zijn manuscript te publiceren trok Sinko in 1932 naar Parijs. Daar ontmoette hij de voormalige Hongaarse minister-president Mihály Károlyi. Karolyi beval het manuscript aan bij Romain Rolland. Na bemiddeling door Rolland ging Sinko in 1935 naar Moskou. De sfeer van politieke censuur en het conformisme in de zogenaamde socialistische Sovjet-Unie bereikte in de tijd van de Moskouse processen hun hoogtepunt. In 1937 werd Sinkos verblijfsvergunning niet verlengd en keerde hij terug naar Parijs. In hetzelfde jaar verhuisde Sinko naar Zagreb, waar hij woonde tot aan zijn dood in 1967.
Uit: Roman eines Romans - Moskauer Tagebuch (Vertaald door Edmund Trugly jun)
"Ich glaube an einen Morgen, an einen sozialistischen Morgen, wenn die Menschen unter so viel menschlicheren Voraussetzungen leben, daß sie gar nicht verstehen können, wie wir jemals diese heutige sowjetische Atmosphäre der Renaissance finsteren Aberglaubens, der Dummheit, der Selbstgefälligkeit, der Scheußlichkeit und der durchsichtigen Lüge als Grundprinzip staatlicher Propaganda überhaupt ertragen konnten. Ich hoffe und glaube, daß diese Menschen gar nicht mehr begreifen können, wie wir in dieser Atmosphäre überhaupt zu leben vermochten, die aber dennoch gegenüber der äußeren, faschistischen, kapitalistischen Welt die revolutionäre Negation nicht nur vertritt, sondern auch objektiv darstellt. Und weil ich an einen Morgen, an einen sozialistischen Morgen glaube, der im heutigen Zustand der Sowjetunion unbedingt eine Phase der Rückständigkeit, der unmenschlichen Willkür und der entmenschten Beamten erblicken wird, richte ich mich auf und versuche, über die Zeitmauer hinweg meine Hand einem jungen Menschen zu reichen, der einmal leben wird, wenn der Rückblick auf unsere Zeit nur noch eine in Schulbüchern festgehaltene böse Erinnerung einer unglücklichen Menschheit bedeutet."
Ervin Sinko (5 oktober 1898 - 26 maart 1967)
De Franse schrijver, filosoof en kunstcriticus Denis Diderot werd geboren in Langres op 5 oktober 1713. Diderot was een prominente persoonlijkheid in wat als De Verlichting bekend zou worden. Hij was tussen 1750 en 1776 met D'Alembert redacteur van de beroemde Encyclopédie en schreef zelf ongeveer 6000 van de 72.000 artikelen in die encyclopedie. De encyclopedie kende veel tegenstanders, in 1759 werd de encyclopedie formeel verboden. Het werk ging vanaf die tijd clandestien door. De encyclopedie was door de nadruk op religieuze tolerantie en vrijheid van gedachten, en een democratische geest, een bedreiging voor de aristocratie. In 1773 onderneemt Diderot een journalistieke reis door Holland. (Voyage en Hollande). Samen met Baruch Spinoza en Pierre Bayle is Diderot de belangrijkste filosoof van de Radicale Verlichting. Diderot was voor de vrijheid van meningsuiting en godsdienst, hierover heeft hij ook enkele boeken geschreven.
Diderot droeg ook bij aan de literatuur, in het bijzonder met zijn werk Jacques Le Fataliste, een satirische roman waarmee de auteur conventies over de structuur en inhoud van romans aan de kaak stelde, terwijl hij ook filosofische ideeën met betrekking tot de vrije wil onderzocht.
Uit: Jacques de fatalist en zijn meester (Vertaald door Martin de Haan)
Hoe hadden ze elkaar ontmoet? Bij toeval, zoals iedereen. Hoe heetten ze? Wat gaat u dat aan? Waar kwamen ze vandaan? Van de dichtstbijzijnde plaats. Waar gingen ze heen? Weet een mens waar hij heen gaat? Wat zeiden ze? De meester zei niets, en Jacques zei dat zijn kapitein zei dat alle goede en slechte dingen die ons hier beneden overkomen, daar boven geschreven staan.
MEESTER: Dat is een prachtig gezegde.
JACQUES: Mijn kapitein voegde eraan toe dat elke kogel die uit een geweer kwam zijn bestemming had.
MEESTER: En hij had gelijk
Na een korte stilte riep Jacques uit: De duivel hale de herbergier en zijn herberg!
MEESTER: Waarom je naaste naar de duivel wensen? Dat is niet christelijk.
JACQUES: Omdat ik me zat te bedrinken met zijn slechte wijn en daardoor onze paarden naar het wed vergat te brengen. Mijn vader merkte het, hij werd boos. Ik schudde mijn hoofd, hij pakte een stok en liet die onzacht op mijn schouders neerkomen. Er trok een regiment langs, op weg naar het kamp voor Fontenoy; uit pure nijd nam ik dienst. We komen aan, de slag barst los.
MEESTER: En jij ontvangt de kogel die voor jou bestemd was.
JACQUES: Goed geraden: een schot in mijn knie. En God weet wat dat schot voor goede en slechte dingen met zich mee heeft gebracht, die allemaal net zo hecht in elkaar grijpen als de schakels van een kinketting. Zo zou ik zonder dat schot denk ik nooit van mijn leven verliefd zijn geweest, en ook niet mank.
De Zwitserse schrijfster en muzikanteMelinda Nadj Abonji krijgt dit jaar de Deutsche Buchpreis voor haar boek Tauben fliegen auf, zo werd op 4 oktober 2010traditioneel bij de opening van de Frankfurter Buchmesse bekendgemaakt.
Melinda Nadj Abonji werd geboren op 22 juni 1968 in Bečej (nu in Servië). Zij verhuisde met haar ouders in 1973 uit het voormalige Joegoslavië van Tito naar Zwitserland en is sindsdien genaturaliseerd. Ze beëindigde haar studie aan de universiteit van Zürich in 1997 met de Lizenziatsgrad. In 2004 deed zij mee aan het Ingeborg Bachmann Concours in Klagenfurt. Ze treedt op als solo artieste en samen met rapper Jurczok 1001 als muzikante (zang en viool). Ook schreef zij tal van artikelen voor literaire tijdschriften (o.a. drehpunkt, Lenos, Basel / manuskripte, Graz / entwürfe, Zürich) en bloemlezingen. Haar roman Tauben fliegen auf werd gepubliceerd in 2010. Zij vertelt erin over de familie Kocsis, die deel uitmaakt van de Hongaarse minderheid in het noorden van Servië en die verhuisde naar Zürich. De voormalige immigrante werd de allereerste Zwitserse schrijver/schrijfster die ooit de Deutsche Buchpreis heeft gewonnen. Abonji woont al vele jaren in Zürich. Zie ook mijn blog van 22 juni 2009.
Uit: Tauben fliegen auf
Titos Sommer
Als wir nun endlich mit unserem amerikanischen Wagen einfahren, einem tief braunen Chevrolet, schokoladefarben, könnte man sagen, brennt die Sonne unbarmherzig auf die Kleinstadt, hat die Sonne die Schatten der Häuser und Bäume beinahe restlos aufgefressen, zur Mittagszeit also fahren wir ein, recken unsere Hälse, um zu sehen, ob alles noch da ist, ob alles noch so ist wie im letzten Sommer und all die Jahre zuvor.
Wir fahren ein, gleiten durch die mit majestätischen Pappeln gesäumte Strasse, die Allee, welche die Kleinstadt vorankündigt, und ich habe es nie jemandem gesagt, dass mich diese zum Himmel strebenden Bäume in einen schwindelerregenden Zustand versetzen, einen Zustand, der mich mit Matteo kurzschliesst (der Taumel, dem ich verfalle, als Matteo und ich uns endlos im Kreis drehen, auf der schönsten Lichtung des Dorfwaldes, innig, seine Stirn auf meiner, später dann Matteos Zunge, die eigenartig kühl ist, seine schwarzen Körperhaare, die sich so an seine Haut schmiegen, als wären sie ihrer hellen Schönheit völlig ergeben).
Als wir an den Pappeln vorbeifahren, mir dieses Flirren den Verstand raubt, unser schokoladefarbenes Schiff geräuschlos von einem Baum zum nächsten gleitet, dazwischen die Luft der Ebene, die sichtbar wird, ich kann sie sehen, die Luft, die jetzt stillsteht, weil die Sonne so erbarmungslos ist, da sagt mein Vater zur Klimaanlage hin, immer noch alles genau gleich, mit kleiner Stimme sagt er, hat sich nichts verändert, gar nichts.
Niemand weiss, was mir diese Bäume bedeuten, die Luft zwischen den Bäumen, die man genau sehen kann, und nirgends sind die Bäume so verheissungsvoll wie hier, wo die Ebene ihnen Platz lässt, und ich wünsche mir auch diesmal stehenzubleiben, mich an einen dieser Stämme zu lehnen,
meinen Blick zu heben, mich von den raschen, kleinen Bewegungen der Blätter verführen zu lassen, und ich bitte meinen Vater auch diesmal nicht anzuhalten, weil ich auf die Frage »warum« keine Antwort wüsste, weil ich vieles erzählen müsste, ganz bestimmt aber von Matteo, um zu erklären,
warum ich ausgerechnet hier anhalten will, so kurz vor dem Ziel.
Hij had zich vastgeklemd en niet begrepen wat hen bezielde. Maar toen hield opeens het zenuwslopende geratel van het stokje langs de spaken op, was er alleen nog het suizen van de wind, het fladderen van hun jurken en leek het of hij zich na een lange aanloop in de lucht verhief en in plotselinge stilte wegzweefde. Een onbeschrijflijk licht en ruim gevoel. Hij zat nog gewoon op die wiebelende bagagedrager. Hij voelde de heupen van zijn moeder bewegen onder zijn handen. Hij zag de gespierde benen van mevrouw Koelman. En die zomerjurken, nu eens klevend aan hun benen, dan weer opbollend als kleine parachutes. Alles was gewoon zoals het was. Maar hij hoorde bij alles en zweefde.
( )
Hij buigt zich naar voren en kust haar mond, zo zacht als hij kan, om een nieuw gevoel in haar over te laten stromen. Vanavond zal ik haar het vlinderkusje leren. En dan heeft ze hem al tussen haar benen getrokken, kust ze zijn vingers, stopt die in haar mond.
( )
Je hebt iemand ontmoet die je al jaren lijkt te kennen. Ga met hem mee, hij zal je een kamer in zijn huis geven... Hij zal je volgen in je eindeloze redeneringen, hij zal je gevoelens peilen. Waar anderen afhaken, je alleen laten in je extremiteiten, zal hij je volgen... Hij overtreft je in alles. Hij kan je platpraten, je zelfbeheersing breken, je buiten jezelf brengen. Met zijn hulp zullen de regels en de theorieën en datgene wat zich daaraan onttrekt tot een eenheid worden. Je zult die vervloekte gespletenheid te boven komen. Geen angst meer, geen schuilplaatsen. Twee jaar zal ik zijn leerling zijn. Daarna schrijf ik mijn encyclopedie van het geluk.
Oek de Jong (Breda, 4 oktober 1952)
In 1980 bij de uitreiking van de Bordewijkprijs, met Andreas Burnier
There is no scatheless rapture. Love and time put me in this condition. I am leaving soon for the Nightland, where all the ghosts of men and animals yearn to travel. We're called to it. I feel it pulling at me, same as everyone else. It is the last unmapped country, and a dark way getting there. A sorrowful path. And maybe not exactly Paradise at the end. The belief I've acquired over a generous and nevertheless inadequate time on earth is that we arrive in the afterlife as broken as when we departed from the world. But, on the other hand, I've always enjoyed a journey.
Cloudy days, I sit by the fire and talk nothing but Cherokee. Or else I sit silent with pen and paper, rendering the language into Sequoyahs syllabary, the characters forming under my hand like hen-scratch hieroglyphs. On sunny days, I usually rock on the porch wrapped in a blanket and read and admire the vista. Many decades ago, when I built my farm out of raw land, I oriented the front of the house to aim west toward the highest range of mountains. It is a grand long view. The river and valley, and then the coves and blue ridges heaved up and ragged to the limits of eyesight.
Bear and I once owned all the landscape visible from my porch and a great deal more. People claimed that in Old Europe our holdings would have been enough land to make a minor country. Now I have just the one little cove opening onto the river. The hideous new railroad, of which I own quite a few shares, runs through my front yard. The black trains come smoking along twice a day, and in the summer when the house windows are open, the help wipes the soot off the horizontal faces of furniture at least three times a week. On the other side of the river is a road that has been there as some form of passway since the time of elk and buffalo, both long since extinguished. Now, mules drawing wagons flare sideways in the traces when automobiles pass.
Eigentlich wollte ich meine Hurenmutter gar nicht umbringen. Nicht, als ich sie die Treppe hinunterstürzte. Trotzdem bin ich ein Mutterverbrecher geworden, das ist eine Tragödie. In meiner Wut habe ich natürlich oft gedacht: Ich bringe sie um! Denn stets mußte ich nach ihrer Pfeife tanzen. Trotzdem konnte ich ihr nie etwas recht machen. Auch sie wollte mich oft umbringen: "Picka ti materina!" fluchte sie bei jeder Gelegenheit. "Man sollte dich wie eine Laus erschlagen, du undankbarer Idiot!"
Wir verstanden einander nie gut, das stimmt. Doch richtig schlimm wurde es erst, als ich erfuhr, was meine Mutter tatsächlich trieb. Damals besuchte ich bereits die zweite Klasse der normalen Schule, ganz in meiner Nähe. Ich hatte keine guten Noten, aber ich war nicht sitzengeblieben. Ich verstand und sprach gut Deutsch und liebte diese Sprache sogar. "Deutsch ist nur so schwer, weil die Österreicher es nicht beherrschen!" sagte Onkel Ante. "Laß einen Politiker bis drei zählen, und du weißt, aus welchem Stall er kommt!" Die meisten Schüler in der Schule allerdings sprachen nicht das schöne Deutsch von Jakov, ja auch nicht das meines Onkels, der fast so perfekt wie Jakov sprach. Deshalb wurde ich bald als unechter Österreicher erkannt, obwohl ich doch ein Eingeborener war wie die meisten meiner Mitschüler. Aber eben kein echter Eingeborener, weil meine Mutter noch den roten Paß hatte, nicht den grünen. So war ich zuerst ein Balkanier, dann ein Jugo und schließlich ein Tschusch. Ich wagte immer seltener, meinen Mund aufzumachen, ich begann mich vor der Schule zu fürchten. Ich schwitzte, wenn ich aufstehen und zur Strafe bis hundert zählen sollte. Bevor ich den Mund aufmachte, hörte ich Onkel Ante zählen, ich hörte Jakov, Tante Ljiljana, meine Mutter und in abwechselndem Echo meine Mitschüler aus meiner Lebensstadt und den todesgefährlichen Zeckendörfern der echten Eingeborenen. Ich begann zu zählen, die halbe Klasse kicherte. Da schlug der Herr Lehrer mit seinem Lineal auf den Tisch, und ich durfte mich setzen.
Als de Basya de jongens hun zweepslagen had gegeven, kon de groep vertrekken. En nadat de zweep was neergeknald op de magere blote ruggen van Tenu en Kobi en beide jongens huilend naar hun werkterrein waren gestrompeld, kon de ongeveer 60 man sterke groep zich opsplitsen. De veldgroep, ± 40 man, vertrok het eerst; zwijgend, de meesten op een alanga tiki1 kauwend, zette de groep zich in beweging; 2 droegen een bos bananen op het hoofd, en een ander weer een bundel tajer, dat was voor de maaltijd die in het veld gekookt werd in 2 grote ijzeren kookpotten. De basya met een zweep in de ene hand en een houwer in de andere, liep helemaal achteraan. Een ander zestal ging naar de suikermolen, een paar naar het suiker kookhuis, weer een stel ging naar de timmerloods, 2 naar het botenhuis en 2 ouderen naar de omgeving van het plantagehuis om met hark, tjap en gieter te zorgen dat daar alles mooi en schoon was. Ook een vijftal vrouwen en meisjes, de huisslavinnen en 2 futuboi's, evenals Sydni, de lijfslaaf van de masra, gingen naar het witte huis dat er nog slapend uitzag door alle gesloten vensters en deuren. Opzichter Mekers ging eerst naar zijn eigen woning waar zijn slavin het ontbijt al had klaargemaakt.
Van de gedekte tafel kwam hem al een heerlijke geur tegemoet van gebakken eieren en vers gezette koffie. Een nieuwe dag was begonnen. Voor de slaven, een nieuwe dag van hard werken, een nieuwe dag in de reeks van eindeloze dagen zonder vooruitzicht.
Since the Mississippi flows generally south from its origin in Minnesota to the Gulf of Mexico, you expect a town on the river to be on the east bank or the west. But at New Orleans the river flows eastwardly, sort of, so New Orleans is on the north bank, sort of. On the other side of the river is an area known, to be sure, as West Bank, but most of it lies either south or east of the river. On a map you can see: if the river were straight, New Orleans would be almost horizontal, right to left, east to west, between the river to the south and Lake Pontchartrain (as big as Rhode Island) to the north. But the river is crooked. The best known parts of New Orleans form a sort of tipped-forward S along bends in the river, from Uptown and the Garden District through Downtown, the French Quarter, and on around eastward into Fauxborg Marigny and the Bywater. Within this S, Uptown is south (upriver) and Downtown north (downriver), because the river takes a northerly hitch. However, the part of the Quarter that is farthest downtown is referred to as the upper Quarter, though I have heard it called the lower.
So when I tell you that I am pretty damn sure that in 1998, during Hurricane Georges, I saw the river, at least the topmost layer of it, flowing backward (because the wind was blowing so hard southerly along that northerly hitch), you can see why I might not be absolutely sure.
It was late and I was by myself at the time, nobody else was around. And I was feeling let down, because although the wind was blowing hard, and half the population had been evacuated, and thousands who'd stayed had been herded into the Superdome for their safety, and my friend Greg Jaynes and I had taken refuge in the shuttered-up Burgundy Street home of my friend Curtis Wilkie, it was clear that this was not going to be the Big One: the full force of Georges was going to miss us.
Roy Alton Blount Jr. (Indianapolis, 4 oktober 1941)
Die drei Herren von der kanadischen Kommission waren aufs beste aufgenommen worden. Sie hatten im Flughafengebäude die Zimmer bekommen, die für Ehrengäste vorgesehen waren.
Sie waren durch alle Räume geführt worden. Sie hatten sich im Dispatch-Center, der Herzkammer des Flugbetriebs gründlich aufgehalten. Sie hatten zugesehen, wie für jede Maschine, die von Kopenhagen aus ihre weite Reise antrat, je nach Typ und Wetterlage, genau errechnet wurde, wie viel Brennstoff sie mitnehmen musste, wie viel davon der Captain der Maschine von Funkfeuer zu Funkfeuer der Strecke verbrauchen durfte, welche Höhen er einhalten, wie er die Flugzeit einteilen musste, was für Wind er zu erwarten, welche Nebelbänke er zu vermeiden hatte wie die Wetterlage jetzt war, wie sie voraussichtlich nach fünf Flugstunden sein würde. Sie sahen, wie die Flugkapitäne vor ihrem Abflug die Flugpläne in die Hand bekamen, in denen über siebenhundert Rubriken mit Zahlen ausgefüllt waren, an denen das Schicksal ihres Fluges hing. Sie sahen, wie die schweigsamen
Männer mit den ernsten, kühnen Gesichtern diese Papierblätter überflogen und dann den inhaltsschweren Satz unterschrieben, mit dem sie darüber quittierten: Hierdurch bestätige ich, dass
ich alle Unterlagen erhalten habe, die ich gemäß den Vorschriften für meinen Flug bekommen muss, und dass ich nach bestem Wissen und Gewissen für die Sicherheit des Fluges einstehe.
Dann tippten sie mit dem Finger an den Rand ihrer Mütze, zündeten sich eine letzte Zigarette an und gingen in ihrer Fliegerkleidung langsam zu den Maschinen, wahrhafte Ritter des 20. Jahrhunderts.
Drop Dead Beautiful. The three little words were scrawled on the Cartier card Lucky Santangelo had just opened. Hand-delivered, the note had been brought up to the house in Bel Air by Philippe, her houseman, whod discovered it in the mailbox at the end of the driveway.
Drop Dead Beautiful. No signature, no return address.
Was it an invitation to an upcoming event too clever for its own good?
Whatever. One quick glance at the card, and Lucky tossed it in the trash.
Lucky Santangelo. A dangerously seductive woman with blacker-than-night eyes, full sensuous lips, a tangle of long jet-black hair, deep olive skin, and a lithe body. Wherever she went, Lucky still brought a room to a standstill, for not only was she wildly beautiful, she was also a powerhouse a woman to be reckoned with, a force of nature. Street-smart and forever savvy Lucky Santangelo had it all.
In her past, shed built hotels in Vegas, owned a major movie studio, and been married three times. Shed also survived much heartache. Her mother, Maria, had been murdered when she was five years old. Her brother, Dario, was shot to death and tossed from a moving car. Then finally her fiancé, Marco, was gunned down in the parking lot of her Vegas hotel.
More friends one fine day who should come to see me but Arles-Dufour and Lambert-Bey, delegated by the Pere Enfantin, to ask me to preside at a banquet which the heads of the Saint-Simonian School proposed to give in my honour. I hesitated to accept it in spite of the spontaneous sympathy with which Arles-Dufour inspired me. I have never met any one for whom I felt such a sudden filial inclination. The first time he called me " my child," I wished to answer him " Father." He had a noble and beautiful face. Very simple in his speech and manner, he impressed one as possessing great kindness and much dignity. This came, perhaps, from the fact that he had always thought and acted with perfect freedom. His dominant passion, he said, " was liberty under all its forms, even eccentric ones." Arles-Dufour was one of the rare Saint-Simo- nians who had remained convinced of the integral truth of the school's principles. All his life he had felt an intense desire to raise woman from the state of inferiority in which he found her in France. It was through him, at Lyons, that the first woman was made a Bachelor of Letters; he took great interest in governesses and women doctors. He was very generous. He devoted a certain portion of his earnings to gifts under the form of loans. It was the bank that lent, not himself. When a debtor reimbursed his loan, it went to the bank. When there were good returns, it lent a great deal; when the bank was exhausted, nothing was given. Arles-Dufour insisted upon my accepting his " brothers' " and friends' banquet. Lambert-Bey invited me especially in the Pere Enfantin's name, who saw in me, as Saint-Simon had seen in Madame de Staelfancy, how flattering it was!the woman hoped for since the school's foundation,[...]
So the guy who draws my blood what do you call them? A blood-drawer? tells me I'm his last needle-stick of the day.
I say, "Nobody's ever called me a needle-stick before."
"Make a fist," he says, inspecting the crook of my arm where a blue vein rises to the surface of my skin. I can't quite grasp that he's going to jab it, the syringe half hidden on a tray behind his back. I used to know why veins are blue, but like most explanations, I forgot it long ago.
"After I've drained you dry," he says, looking me in the eye to make sure I know he's joking, "I'm off to the mall." When he lowers his head, I see that his hair is thinning at the crown, and I guess he's maybe 30, a few years older than me.
Fear makes my mouth taste metallic. The sounds in the room air streaming through an overhead vent, the wheels of his chair on linoleum are louder than they should be. I look away as he swabs my skin, feeling the icy kiss of antiseptic.
"You okay?" he asks.
"Fine," I say, but it doesn't sound convincing.
"Anyway," he says, "my mother bought me a set of new sheets, and I'm going to the mall to return them. I've been sleeping on flowered sheets really pretty, like a watercolor garden and last week she comes over to my apartment, plops herself down on the couch and says, 'Teddy, we have to talk. Now don't get defensive, but the one thing I truly wish is that . . .'
"'Mom,' I say. 'You know I'm never going to get married or give you grandchildren. We had this discussion years ago.'
"'Who said anything about grandchildren? I've given up on grandchildren. As far as I'm concerned, you can make love with whomever or whatever you want. Far be it for me to oppress you with my hopes. What I was going to say is that I wish you'd let me buy you some sheets that are a little less . . . feminine.'"
I ask if she was joking.
"I wish! I just stare at her from the other end of the couch and say, 'You might recall that your husband, my father, also sleeps on flowered sheets, and that hasn't raised any serious doubts about his manhood. And what about Denny?' That's my older brother. 'He sleeps on flowered sheets, too, and according to Lisa, Denny has to shave twice a day.'"
My memory of the Depression is more of talk on the radio and in the house than of actual scenes of apple-selling in the street. Also, I did not always understand what I heard. When stock market shares fell, I thought that chairs were falling out of second-story windows. I did know that senators spent their days in the Senate chamber passing billsdollar bills, I thoughtfrom one to another, by no means an entirely surreal image. At the age of five I sat in the Senate gallery and watched as T. P. Gore was sworn in for a fourth term. Defeated in 1920, he had made a triumphant return in 1930. I recall the skylit pale greens of the chamber so like the aquarium in the basement of the Commerce Building. I was also very much aware of my grandfathers enemy (and my fathers friend and employer), the loudly menacing Franklin D. Roosevelt, with a black spotlike a dogsover his left eyebrow. He was always in the papers and on the radio; worse, there he was in practically every newsreel, smiling balefully at us and tossing his huge head about.
Finally, in the spring of 1932, I saw at first hand history before it was screened. A thousand veterans of the First World War had arrived in the capital to demand a bonus for their services in the late and, to my grandfather, unnecessary war. These veterans were known as the Bonus Army, or Boners for short. By June, there were seventeen thousand of them encamped around Washington and in deserted buildings near the Capitol. The city panicked. There was talk of a revolution, like the recent one in Russia, or the one in France, which I knew so well from having seen so many movies.
DE boerinne van Tierelantierenhof had een zeune en hij hiet Jan, en Jan moest heele godsche dagen de koeien wachten. Zoo Jan wierd dat moe, en hij ging naar huis en hij zei:
- Zie, moeder, 'k en wil de koeien niet meer wachten. 'k Trek er van onder. 'k Ga mijnen kost gaan zoeken, en trachten rijk man te worden.
En hij ging 't land uit, zoo verre, tot hij aan een bosch kwam, en daar zag Jan al met eens een heelen troep heeren verschijnen, al even schoone gekleed met gouden strepen op hunnen frak, maar ze pakten Jan vast en vroegen hem:
- Waar gaat gij naartoe?
- Ik ben op zoek om rijke te worden zunder werken, zei Jan.
- Hewel, komt mee met ons.
- Welk ambacht doet gij? vroeg Jan.
- Stelen en rooven, maar moorden, nooit.
- Hewel, dat is mijn goeste, 'k ga mee.
Zoo, Jan ging mee, en ze roofden en ze stolen overal, bij dage en bij nachte, al dat ze krijgen kosten. 't En duurde niet lange of Jan kende zijn ambacht beter dan gelijk wie, en hij wierd kapitein van de bende, en ze hieten Jan den Opperdief.
Zoo, als hij daar nu lange bij was, en dat ze veel geld en goed thoope hadden, vroeg hij zekeren dag zijn deel en zei:
'k Ga naar mijn huis.
Zoo, ze gaven hem zijn deel, en Jan trok naar huis.
't Was in den winter. Hij klopte aan zijn deure en zijn moeder, de boerinne van Tierelantierenhof, deed open.
- Wel, dag moeder, leef-je nog?
- Hewel, menheere, ik en ken u niet.
- Moeder, ik ben uwe Jan, laat mij maar binnen. En hij gaf haar seffens geld voor brood en voor hout.
- Och moeder, ik ben nu toch rijke.
- Wel, mijne Jan, waar heb-je gij al dat geld gehaald?
- Al van stelen en rooven.
Stijn Streuvels (3 oktober 1871 15 augustus 1969)
Kein Lied nach meinem mehr, vom Dorf zu singen, die Bretterbrücke kann nicht mehr ins Lied. Ich seh die Birke Weihrauchkessel schwingen, ich wohn ihr bei - der Abschiedsliturgie.
Aus meinem Leib gezogen ist die Kerze, sie brennt herab, brennt golden und brennt stumm. Von ihm, dem Mond, der Uhr, der Uhr dort hölzern, les ich es ab; Die Zeit, Sergej - herum.
Übers blaue Feld kommt er gegangen, kommt und kommt, der eiserne, der Gast. Rauft die Halme aus, die Abendröte tranken, und er ballt sie in der schwarzen Faust.
Hände ihr, ihr fremden, seelenleeren, was ich sing, wenn ihr es greift, ists hin. Ach, um ihn, der einst der Herr hier war -: die Ähren, sie, die wiehern, trauern einst um ihn.
Seelenmessen dann und danach Tänze, nach dem Wiehern schwingen sie das Bein. Jene Uhr dort, ja, die Uhr dort, hölzern, sagts dir bald: Sergej, es ist soweit.
Vertaald door Paul Celan
Gut ist: unterm Herbsthimmel schütteln
Gut ist: unterm Herbsthimmel schütteln den Apfelbaum Seele im Wind und still sehn, wie die Sonne das Flüßchen mit blitzender Pflugschar zerschnitt.
Und gut: aus dem Körper schlagen den Nagel des Lieds, der dich glüht, und in Weiß, wie an Feiertagen erwarten den Gast vor der Tür:
Ich lern, ich bewahr mir tief innen die Farben, des Faulbeerbaumes Licht; nur Kargheit wärmt die Gefühle, wenn das Leck dir die Rippen bricht.
Einstürzt lautlos der Sterne Kirchturm. Blätter, Kerzen fürs Morgenrot, glühn. Ich laß niemanden in mein Zimmer, ich öffne keinem die Tür.
Meaulnes reste un moment ébloui et titubant dans ce corridor noir. Il craint maintenant dêtre surpris. Son allure hésitante et gauche le ferait, sans doute, prendre pour un voleur. Il va sen retourner délibérément vers la sortie, lorsque de nouveau il entend dans le fond du corridor un bruit de pas et des voix denfants. Ce sont deux petits garçons qui sapprochent en parlant.
"Est-ce quon va bientôt dîner ? leur demande Meaulnes avec aplomb.
Viens avec nous, répond le plus grand, on va ty conduire."
Et avec cette confiance et ce besoin damitié quont les enfants, la veille dune grande fête, ils le prennent chacun par la main. Ce sont probablement deux petits garçons de paysans. On leur a mis leurs plus beaux habits : de petites culottes coupées à mi-jambe qui laissent voir leurs gros bas de laine et leurs galoches, un petit justaucorps de velours bleu, une casquette de même couleur et un nud de cravate blanc.
"La connais-tu, toi ? demande lun des enfants.
Moi, fait le plus petit, qui a une tête ronde et des yeux naïfs, maman ma dit quelle avait une robe noire et une collerette et quelle ressemblait à un joli pierrot.
Qui donc ? demanda Meaulnes.
Eh bien, la fiancée que Frantz est allé chercher "
Avant que le jeune homme ait rien pu dire, ils sont tous les trois arrivés à la porte dune grande salle où flambe un beau feu. Des planches, en guise de table, ont été posées sur des tréteaux ; on a étendu des nappes blanches, et des gens de toutes sortes dînent avec cérémonie.
Alain-Fournier(3 oktober 1886 - 22 september 1914)
Tous ceux qui parlent des merveilles Leurs fables cachent des sanglots Et les couleurs de leur oreille Toujours à des plaintes pareilles Donnent leurs larmes pour de l'eau
Le peintre assis devant sa toile A-t-il jamais peint ce qu'il voit Ce qu'il voit son histoire voile Et ses ténèbres sont étoiles Comme chanter change la voix
Ses secrets partout qu'il expose Ce sont des oiseaux déguisés Son regard embellit les choses Et les gens prennent pour des roses La douleur dont il est brisé
Ma vie au loin mon étrangère Ce que je fus je l'ai quitté Et les teintes d'aimer changèrent Comme roussit dans les fougères Le songe d'une nuit d'été
Automne automne long automne Comme le cri du vitrier De rue en rue et je chantonne Un air dont lentement s'étonne Celui qui ne sait plus prier
Louis Aragon (3 oktober 1897 24 december 1982)
De Engelse schrijver en dierenarts James Herriot (pseudoniem van James Alfred Wight) werd geboren op 3 oktober 1916 in Sunderland. Zie ook mijn blog van 3 oktober 2009.
Uit: All Things Wise and Wonderful
He rolled his head from side to side. Oh God, but it's worse for him. You've seen him in the car-he's so interested in everything. Life wouldn't be worth living for him if he lost his sight. And I don't want to live any more either!
You mustn't talk like that, Andrew, I said. That's going too far. I hesitated. Please don't be offended, but you ought to see your doctor.
Oh I'm always at the doctor, he replied dully. I'm full of pills right now. He tells me I have a depression.
The word was like a mournful knell. Coming so soon after Paul it sent a wave of panic through me.
How long have you been like this?
Oh, weeks. I seem to be getting worse.
Have you ever had it before?
No, never. He wrung his hands and looked at the floor. The doctor says if I keep on taking the pills I'll get over it, but I'm reaching the end of my tether now.
But the doctor is right, Andrew. You've got to stick it and you'll be as good as new.
I don't believe it, he muttered. Every day lasts a year. I never enjoy anything. And every morning when I wake up I dread having to face the world again. What's the use of going on? I know I'm going to be miserable for the rest of my life.
I am no psychiatrist but I knew better than to tell somebody in Andrew's condition to snap out of it. And I had a flash of intuition.
All right, I said. Be miserable for the rest of your life, but while you're about it you've got to look after this dog.
Like a man in a dream he bent and gathered his dog into his arms and shuffled along the passage to the front door. As he went down the steps into the street I called out to him. Keep in touch with your doctor, Andrew. Take your pills regularly-and remember, I raised my voice to a shout. Remember you've got a job to do with that dog.
I believe that we are lost here in America, but I believe we shall be found I think the true discovery of our spirit, of our people, of our mighty and immortal land is yet to come. I think the true discovery of our own democracy is still before us I think the enemy is here before us, too I think the enemy is here before us with a thousand faces, but I, we, know that all his faces wear one mask. I think the enemy is single selfishness and compulsive greed. I think the enemy is blind, but has the brutal power of his blind grab. I think the enemy deceives us with false words and lying phrases, saying: See, I am one of youI am one of your children, your son, your brother, and your friend. Behold how sleek and fat I have becomeand all because I am just one of you, and your friend. Behold how rich and powerful I amand all because I am one of youshaped in your way of life, of thinking, of accomplishment....am I not just one of you? Am I not the living image of what each of you may hope to be, would wish to be, would desire for his own son? Would you destroy the glorious incarnation of your own heroic self? If you do, then, says Enemy, you destroy yourselvesyou kill the thing that is most gloriously American, and in so killing, kill yourselves. He lies! And now we know he lies!. He is not gloriously, or in any other way, ourselves. He is not our friend, our son, our brother. And he is not American! For, although he has a thousand familiar and convenient faces, his own true face is old as Hell. Look about you and see what he has done.
Hoho. Ich kenne die Familie von früher her, aus meiner ehemaligen Tätigkeit, das waren gediegene Faschisten, bloß dein Conte nicht, der war das schwarze Schaf, ein Bauer obendrein, und dem sind jetzt alle Güter zugefallen, weil sie die Familie teils umgebracht oder nach New York vertrieben haben. Dem gehört inzwischen ein schöner Fleckenteppich in der Toskana, selbst wenn er es nicht wissen sollte, was ich nicht glaube. Wie es aussieht, kann er deine Tochter in Samt und Seide hüllen da stinkst du ab.
Angst, sagte Konrad, der nicht zugehört hatte, kannte ich früher nie. Ich hatte ja nichts, riskierte also null, das heißt alles. Verzeih, ich bin schon seit einiger Zeit ... wäre am liebsten als Schipper auf einen Kohlendampfer gegangen, aber seit ich Gritli habe, und es hat gefunkt am ersten Tag in der ersten Stunde, ich liebe sie mehr als mein Leben und die Kleine ...
Man sieht es, sagte Johannes, ich habe noch nie ein Paar...
Ich habe Angst, und nun gar jetzt: Mit dreizehn Jahren schwanger, wie soll sie eine Geburt überstehen?
Die Kinder küßten sich hingerissen.
Die ist zäh, sagte der Freund, und wenn die beiden nur zwei Jahre in solchem Rausch leben: Hat es sich dann gelohnt? Dann hat es sich gelohnt. Mag kommen was mag. Konrad Loy schwieg lange. Von der Ebene herauf kam kühlender Wind.
Du wirst es nicht glauben: Ich bin ein anderer geworden und darf nicht mehr so weitermachen, als hätte ich nichts zu tun mit dem äußeren Leben. Man hat mir einen Lehrauftrag angeboten hab abgelehnt aber ich nehme ihn an. Wird Gritli nicht recht sein.
Johannes zündete sich eine schwere Zigarre an, drehte sie im Mund, zog gewaltig durch und sagte durch den Qualm: Und mir auch nicht ( Dir? Kann dir doch ...) weil ich nämlich eines Juristen bedarf. Hast du eigentlich je Prozesse geführt?