Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
11-03-2011
Ernst Wichert, Torquato Tasso, Douglas Adams, Patrick Beck
In der Marienburg, dem Haupthause des Deutschen Ordens in Preußen, lag im Oktober des Jahres 1449 der ehrwürdige Hochmeister Herr Konrad v. Erlichshausen zum Tode krank. Er hatte schon bei Beginn der Krankheit, die rasch einen schlimmen Verlauf zu nehmen drohte, seine fürstliche Wohnung im Mittelschloß verlassen und die einfacheren, aber wohnlicheren Räume bezogen, die im alten Hochschloß, dem mächtigen Mauerviereck daneben, für die Landmeister des Deutschen Ordens hergerichtet waren, bevor zu Anfang des vierzehnten Jahrhunderts der Hochmeister Siegfried von Feuchtwangen seine Residenz von Venedig an die Nogat verlegte und die Marienburg diesem Zweck entsprechend ausbauen ließ. Er hatte hier auch die Kirche in der Nähe, die der fromme Mann ungern versäumte, solange es ihm noch möglich war, sie auf einem Tragsessel zu erreichen. Jetzt freilich sah er sich schon seit Wochen an sein Schmerzenslager gefesselt.
Es waren nur zwei kleine zellenartige Räume, auf die der Meister sich beschränkt hatte. Wenn auch die Ordensregel ihn nicht hinderte, sich jede seinem fürstlichen Stande angemessene Bequemlichkeit zu gestatten, so liebte er es doch, sich der alten Rittersitte treu zu beweisen und den Brüdern, die zu Abweichungen aller Art nur zu geneigt waren, ein gutes Beispiel von Einfachheit und Mäßigkeit zu geben. Nur schwer und auf dringenden Wunsch der Ärzte hatte er sich entschließen können, ein Federbett anzunehmen und eine wärmere Decke als seinen weißen Mantel über sich breiten zu lassen. Das Holzgestell, auf dem er lag, unterschied sich nur wenig von der Lagerstätte der Konventsbrüder. Die Wände des Schlafzimmers waren aber mit Teppichen behängt und die Steinfliesen mit Matten belegt.
A large flying craft moved swiftly across the surface of an astoundingly beautiful sea. From midmorning onward it plied back and forth in great, widening arcs, and at last attracted the attention of the local islanders, a peaceful, seafood-loving people who gathered on the beach and squinted up into the blinding sun, trying to see what was there. Any sophisticated, knowledgable person who had knocked about, seen a few things, would probably have remarked on how much the craft looked like a filing cabineta large and recently burgled filing cabinet lying on its back with its drawers in the air and flying. The islanders, whose experience was of a different kind, were instead struck by how little it looked like a lobster. They chattered excitedly about its total lack of claws, its stiff, unbendy back, and the fact that it seemed to experience the greatest difficulty staying on the ground. This last feature seemed particularly funny to them. They jumped up and down on the spot a lot to demonstrate to the stupid thing that they themselves found staying on the ground the easiest thing in the world. But soon this entertainment began to pall for them. After all, since it was perfectly clear to them that the thing was not a lobster, and since their world was blessed with an abundance of things that were lobsters (a good half a dozen of which were now marching succulently up the beach towards them), they saw no reason to waste any more time on the thing, but decided instead to adjourn immediately for a late lobster lunch. At that exact moment the craft stopped suddenly in midair, then upended itself and plunged headlong into the ocean with a great crash of spray that sent the islanders shouting into the trees. When they reemerged, nervously, a few minutes later, all they were able to see was a smoothly scarred circle of water and a few gulping bubbles.
Douglas Adams (11 maart 1952 - 11 mei 2001)
Onafhankelijk van geboortedata:
De Duitse schrijver Patrick Beck (ook wel Patrick Gorre) werd geboren in 1975 in Zwickau en leeft na een rechtenstudie en verblijven in Leipzig, Speyer en Londen in Dresden. Hij werkt als regieassistent aan hetStaatsschauspiel Dresden. Hij publiceertde in literaire tijdschriften en bloemlezingen. Zijn werk is vertaald in het Pools. Voor het tijdschrift Ostragehege houdt hij gesprekken met componisten en uitvoerders van hedendaagse muziek. Uit het Engels heeft hij proza van Robert Gray en gedichten (samen met Volker Sielaff) en Dennis O'Driscoll vertaald.
Uit: Wege
Das erste Mal, das ich ging, kam ich nicht weit. Die Stämme der Fichten standen eng beieinander, dazwischen sperrten ihre spitzen, trockenen Äste den Weg. Brombeeren wuchsen in eine zweite Richtung, legten ihre stacheltragenden Ranken aus. Ich ging einen Schritt in einer dritte Richtung und fing mich in einer Wurzelschlinge, die unter dem Kraut versteckt war. Wieder in eine andere Richtung wuchsen zarte blauen Blumen, so dicht, dass ich keinen Fuß zwischen sie zu setzen wagte. Ein jahrhunderthoher Baum lag umgestürzt, seine weit ragende Krone trug noch die Blätter des Sommers. Ein kleiner Bach rauschte im Grund, die Böschung steil und bröckelnd. Der Boden unter dem Gras war schwarz und weich, saugte die Füße ein. Eine Schlüchte zu tief zum Springen, ein dunkles Grunzen, vielleicht von einem Wildschwein, ein Fluss zu breit zum Schwimmen, ein Mückengewölke, eine Felswand glatt und haltlos.
Uit: Caspar Hauser oder Die Trägheit des Herzens (Der fremde Jüngling)
In den ersten Sommertagen des Jahres 1828 liefen in Nürnberg sonderbare Gerüchte über einen Menschen, der im Vestnerturm auf der Burg in Gewahrsam gehalten wurde und der sowohl der Behörde wie den ihn beobachtenden Privatpersonen täglich mehr zu staunen gab.
Es war ein Jüngling von ungefähr siebzehn Jahren. Nie- mand wußte, woher er kam. Er selbst vermochte keineAuskunft darüber zu erteilen, denn er war der Sprache nicht mächtiger als ein zweijähriges Kind; nur wenige Worte konnte er deutlich aussprechen, und diese wiederholte er immer wieder mit lallender Zunge, bald klagend, bald freudig, als wenn kein Sinn dahintersteckte und sie nur unverstandene Zeichen seiner Angst oder seiner Lust waren.
Auch sein Gang glich dem eines Kindes, das gerade die ersten Schritte erlernt hat: nicht mit der Ferse berührte er zuerst den Boden, sondern trat schwerfällig und vorsichtig mit dem ganzen Fuße auf.
Die Nürnberger sind ein neugieriges Volk. Jeden Tag wanderten Hunderte den Burgberg hinauf und erklommen die zweiundneunzig Stufen des finstern alten Turmes, um den Fremdling zu sehen. In die halb verdunkelte Kammer zu treten, wo der Gefangene weilte, war untersagt, und so erblickten ihre dichtgedrängten Scharen von der Schwelle aus das wunderliche Menschenwesen, das in der entferntesten Ecke des Raumes kauerte und meist mit einem kleinen weißen Holzpferdchen spielte, das es zufällig bei den Kindern des Wärters gesehen und das man ihm, gerührt von dem unbeholfenen Stammeln seines Verlangens, geschenkt hatte. Seine Augen schienen das Licht nicht erfassen zu können; er hatte offenbar Furcht vor der Bewegung seines eignen Körpers, und wenn er seine Hände zum Tasten erhob, war es, als ob ihm die Luft dabei einen rätselhaften Widerstand entgegensetzte.
The City of Rio Escondido-which means "hidden river" in Spanish-was not unlike other smallish cities that sprout within the environs of larger ones in Texas, cities that stay in a limbo of time at least ten years behind all others. The city boasted a population of "nearly 20,000"-a figure that did not include the seasonal migrants who worked and lived in the fertile fields outside the City. The permanent population was made up of mostly middle-class white people, middle to lower-class Mexican-Americans, some much better off, and a few rich white families with farms or ranches in what was referred to as the "Valley," its denizens called cowboys, whether they rode a horse or not, and most did not.
Oleander shrubs, white, pink, red, with sparkling green leaves, added to the prettiness of the City with its tidy neighborhoods and small shopping center that outlined an old plaza-no building taller than three stories. No one was sure whether the hidden river-the Rio Grande-had ever really run here, but in the Valley a strait of luxuriant green trees dotted seasonally with flowers indicated where it might have flowed. There was a main library, a City Hall that was once a jail, four movie theaters, three grammar schools, one high school, two Catholic churches and four Protestant ones, and a Billy the Kid Museum that housed Western artifacts, including a hat that Bonnie had worn (with a band of artificial daisies Clyde had woven onto it), and a Texas history book open to a page with umber spatters-the blood of a former sheriff shot while he sat reading the Bible.
"Ain't no discrimination in Ree-oh Escon-dee-doe," the cheerful, rotund Mayor Gonzales was fond of saying at Chamber of Commerce meetings. That always got approving applause. Mayor Gonzales had inexplicably developed a Texas drawl; but to show his pride in his Latino roots, he sported a full, brushy black mustache that evoked Mexican rebels of the past.
Ce que je fais ici, c'est rester sur cette tombe, B5 touchée coulée. Assise. Parfois debout, devant ou à côté. Dedans il y a ma mère, et le grand-père dessus. Par-dessus. Je pense au bois, souvent. Au bois du vieux cercueil, juin 1983, il doit s'être fendu sous le poids de l'obèse, de l'obèse alcoolique, mars 1992.
Ebauche de pluie. Simulation d'humus. Quand l'eau est cordelée, les trous en débordent-ils. Papi maman gorgés. De la boue mètres cubes. Ce qu'il se passe dedans relève de l'obsession. Est-ce que c'est important, m'interroge Théophile, et je réponds que oui, c'est même capital. Théophile me promet : nous irons à la morgue. Mais m'interdit tout songe tressé d'inhumation. On ne vérifie pas à quoi ressemblent les morts une fois qu'ils sont rangés. On ne vérifie pas l'apparition de la tache verte au niveau des fosses iliaques, son extension qui finit par gagner progressivement toute la partie inférieure de l'abdomen. On ne vérifie pas la modification de la flore intestinale, la prolifération des mycètes, les altérations progressives du substrat. On ne vérifie pas si sous terre au bout de deux semaines apparaissent des mouches bleues. On ne vérifie pas, on ne vérifie rien. On doit tout oublier. Les larves et puis les vers, on ne les as pas vus donc ils n'existent pas. La cirrhose de Papi qui putréfie ruisselante sur les os de maman, ça doit rester secret. La recette des meilleures soupes ne circulent qu'en famille.
O Late dag, gij smaakt naar water en naar rozen. - Ik weet me alléen te zijn in 't wijde, koele huis, 'k geniet mijn eenzaamheid, ik voel mijn vrees verblozen; ik voel 't verléen vergaan in teder blaêr-gesuis.
Reeds neigt de zon ter rust en lijkt 't gerijs der mane. Er is geen komst die hoopt; er is geen leed dat wijkt. Een vreed'ge staat regeert die, buiten wens en wanen, vermeert een zoet betrouwe' en dat me-zelf gelijkt.
En de avond staat gestrekt aan dezen muur vol bloemen rijzig en ijl, gelijk de schaaûw der eeuwigheid... Een bijen-zwerm die keert: ik hoor dees woorden zoemen die 'k, zwaar aan dracht, maar blijde en vroom, der Stilte wijd. October draagt in vreê wie sober heeft genoten
October draagt in vreê wie sober heeft genoten
de zomer-vruchte', in lusteloze rustigheid.
Maar ik, wiens dagen als een vlucht van vooglen vloden,
steeds onvoldaan, naar u die de een'ge Zomer zijt,
mij heeft de rille Herfst zijn wrangsten wijn gegoten...
Zult ge thans keren?... Mijn bezweren is te moe
dat het de laatste reize om uwe liefde doe.
- Misschien, misschien?... Ik voel in mij den tróost bezinken
Was will das bunte Tageslicht mir geben? Den trüben Blick verwunden seine Farben; Nur denen blühend, so im Herzen starben, Den muntern Augen, die dem Leben leben.
Bis mich die Zeit zum Tode wird erheben, Lieb′ ich im Leben nichts, als seine Narben, Weil sie die Lust zum Leben mir verdarben Und ewig wehren nach dem Nichts zu streben.
Im Dunkel nur, das alles zart verkleidet, Ergetzt mein Auge sich, und mein Verlangen Entzünden schöner Liebe goldne Fernen.
Des Todes Bild, das helle Laute meidet, Kömmt freundlich in der stillen Nacht gegangen, Umfunkelt von des Himmels ew′gen Sternen.
Wahnsinn
Bittre Schmerzen reißen wild.
Herz sei mild!
Denn du magst es doch nicht sagen;
Nimmer half ja noch dein Klagen,
Seit zerbrochen dir dein Bild.
Tod wär′ Freude,
Nähme nur die Erd′ uns beide!
Kühlung saugen
Möchten gern die trocknen Augen,
Brennen heißer stets im Leide.
Laute, diesen Mißlaut sprich,
Und dann brich,
Eh′ ich ganz in Haß versunken,
Wahnsinn rede todestrunken,
Weil die Einz′ge von mir wich.
Gebt mir Blut,
Daß ich lindre diese Glut,
Und wer′s tat,
Ewig schmacht′ er ohne Rat,
Oder sink′ in gleiche Flut.
Friedrich von Schlegel (10 maart 1772 11 januari 1829)
Une boite à chansons C'est comme une maison C'est comme un coquillage On y entend la mer On y entend le vent Venus du fond des âges On y entends battre les coeurs à l'unisson Et l'on en voit, toutes les couleurs de nos chansons On y entends battre les coeurs à l'unisson Et l'on en voit, toutes les couleurs de nos chansons
Un mot parmi les hommes Comme un grand feu de joie Un vieux mot qui résonne Un mot qui dirait tout Et qui ferait surtout Que la vie lui soit bonne C'est ce vieux mot que je m'en vais chercher pour toi Un mot de passe qui nous ferait trouver la joie C'est ce vieux mot que je m'en vais, chercher pour toi Un mot de passe qui nous ferait trouver la joie
Irais-je jusqu'à vous Viendrez-vous jusqu'à moi En ce lieu de rencontre Là oà nous sommes tous Jouant chacun pour soi Le jeu du pour ou contre Tu entendras battre mon coeur et moi le tien Si tu me donnes ta chaleur, moi mon refrain Tu entendras battre mon coeur et moi le tien Si tu me donnes ta chaleur, moi mon refrain
Tu entendras battre mon coeur et moi le tien Si tu me donnes ta chaleur, moi mon refrain
Ein gewaltiger Vorsprung der höchsten und schönsten Sierra Spaniens trennt die Hauptstadt einer der am weitesten zurückgebliebnen Provinzen des Landes von der alten Stadt, in welcher der Bischof seinen Sitz hat.
Dieser Ast der mächtigen Gebirgskette ist etwa zehn Meilen breit ebenso breit als die Entfernung zwischen den beiden Städten beträgt und hat eine Höhe von durchschnittlich sechs- bis siebentausend Fuß über dem Meeresspiegel. Zu dieser Höhe auf gewundnen Pfaden hinauf- und wieder von ihr herunterzusteigen ist die gewöhnliche Anstrengung für alle die, welche von dem einen Distrikt in den andern reisen. In der Zeit, in welcher unsre Erzählung beginnt, konnte man dies nur auf einem schlechten Saumweg thun, welchen man seit dieser Zeit in einen noch viel schlechtern Fahrweg verwandelt hat.
Die erste Szene des romantischen und streng historischen wenn auch nicht politischen Dramas, welches ich so erzählen will, wie ich es selbst erlebt habe, fand auf der Höhe des erwähnten Bergjoches statt, in der Mitte des Weges, wo man die freie Aussicht nach beiden Seiten hat, fünf Meilen von jeder der beiden Städte entfernt, und wo die Reisenden, welche mit Sonnenaufgang aufgebrochen sind, sich mittags zurufen: »Mit Gottes Frieden, Kaballeros!«
Es ist eine rauhe steinige Gegend, ohne Geschichte, ohne Namen und ohne Herren, bewacht von furchtbaren Riesen aus Schiefer, eine Gegend, in der die Natur, jungfräulich und spröde, wie sie aus der Hand des Schöpfers hervorgegangen ist, arm und ohne viel Sorgen lebt, ganz dem Wechsel ihrer unabänderlichen Aufgaben hingegeben.
Pedro Antonio de Alarcón (10 maart 1833 19 juli 1891)
De Vlaamse dichteres Hilde Van Cauteren werd geboren 10 maart 1967 Hamme. Van Cauteren studeerde aan Sint-Lucas in Gent en werkte een aantal jaren in lager en middelbaar onderwijs. Zij was jarenlang vrijwillig lesgever bij verschillende verenigingen. Daarnaast is Hilde Van Cauteren (voor Groen!) actief bezig met lokale politiek. Van Cauteren schrijft behalve poëzie ook proza. Zij is lid van de dichtersgroep Pazzi di Parole en behaalde met haar gedichten verschillende nominaties en prijzen. Voor de jeugd schreef zij Het Naveltheater, een roman over theater, vrijheid en gelijke rechten.
Verbeter mij
want men zei me dat ik een meisje was en vroeg me of ik daar blij mee was en of ik dan alle dagen op tijd voor het eten zou zorgen.
En men zei dat ik onderdanig was en geneigd om te volgen en dat ik zou vloeien. Met regelmaat, en discreet onder mijn rokken. Verbeter mij
want ik heb een naakte achterkant, een rusteloos profiel en ik durf op tafel slaan, zonder dat er deeg ligt om te kneden, en ik kijk niet
altijd naar beneden. Verbeter mij, als mijn blik te wild wordt of mijn tong te scherp. Als de onrust van het vlees mijn zinnen binnen dringt, verbeter mij.
Van bloed maak ik vruchten. Dat kan niet te vertrouwen zijn.
Hoera! Meteen sprong hij op, zette het keteltje van de kachel en dook naar de onderste plank van het penantkastje waar de Philips platenspeler stond. Snel ritste hij de enige plaat in huis uit de hoes en legde deze op de schijf. Toen hij door het armpje ver naar achteren te buigen de pick up inschakelde zag hij de blauwe vonken van onder uit de motor springen. Binnenkort zou hij eens een beschermend houten kistje timmeren waarin hij de speler kon plaatsen. Even wachtte hij af en schakelde toen de radio in. Langzaam zwol de muziek aan: Carillonklanken. De beiaard speelde populaire vaderlandse melodieën. Moeder was er inmiddels weer bij gaan zitten en neuriede mee. Zeg, zei ze ineens. Wanneer vader komt meteen uit, Han!
Sie nahm seine Hand in ihre kleinen Hände und hielt sie fest. Manches Mal drückte sie sie sanft an ihre Brust.
Und doch war sie erst elf Jahre alt.
Margueritta ist die Menschenfreundin, sagte die Mutter zu dem jungen Manne, Rositta ist anders . Sie liebt die Einsamkeit, die Natur und die Tiere. Jetzt hat sie ihr Herz einem gelben Dachshund geschenkt, Herrn von Bergmann. Sie hatte das Glück, ihm gestern vorgestellt zu werden. Sie hat heute die Taschen voll Würfelzucker für ihn , aber es ist eine unglückliche Liebe.
Wieso unglücklich ?!, sagte das Kind, ich liebe ihn ja! Ich denke immer an ihn . Das macht mich doch glücklich?!
Rositta war neun Jahre alt, zart und bleich.
Margueritta sagte: O, Rositta ist übertrieben !
Wieso?!, fragte die Schwester und erbleichte .
Ja, du bist übertrieben ! Sie will Sennin werden am Patscherkofl und Zither lernen!
Rositta: Der Wirt in Igls hat so schön Zither gespielt und gesungen! Und er hat gar nicht gewusst, dass er schön singt ! Er ist dagesessen und hat gesungen .
Margueritta: Rosie hat eine Altstimme und dichtet sich selber die Lieder. In der Früh singt sie manchmal: ,O, meine Berge, meine Berge ! Aber übertrieben ist sie doch !
There is a great bank of Neptunes necklaces fringing the next pool.
The sole midlittoral fuccoid, she intones solemnly, and squashes a bead of it under the butt of her stick. Ahh me father he was orange and me mother she was green, slithers off the rocks, and wanders further away down the beach, humming. Nothing like a tidepool for taking your mind off things, except maybe a quiet spot for killing
Walking the innocent stick alongside, matching its step to hers, she climbs up the sandhills. Down the other side in a rush, where it is dark and damp still, crashing through loose clusters of lupins. Dew sits in the centre of each lupin-leaf, hands holding jewels to catch the sunfire until she brushes past and sends the jewels sliding, drop by drop weeping off.
The lupins grow less; the marram grass diminishes into a kind of reedy weed; the sand changes by degrees into mud. Its an estuary, where someone built a jetty, a long long time ago. The planking has rotted, and the uneven teeth of the pilings jut into nowhere now.
Its an odd macabre kind of existence. While the nights away in drinking, and fill the days with petty killing. Occasionally, drink out a day and then go and hunt all night, just for the change.
She shakes her head.
Who cares? Thats the way things are now. (I care.)
She climbs a piling, and using the stick as a balancing pole, jumps across the gaps from one pile to the next out to the last. There she sits down, dangling her legs, stick against her shoulder, and lights a cigarillo to smoke away more time.
Intermittent wheeping flutes from oystercatchers.
The sound of the sea.
A gull keening.
When the smoke is finished, she unscrews the top of the stick and draws out seven inches of barbed steel. It fits neatly into slots in the stick top.
Now, flounders are easy to spear, providing one minds the toes.
Its night, a bitter winter. You raise the drapes a little and peer out. Your hair blows wildly; joy suddenly opens wide your black eyes, and what you sawit was an image of the worlds endcomforts your inmost heart, warms and eases it.
A man ventures out on a lake of ice, under a crooked streetlamp.
Poetry
Its as if for a man battered by the wind, blinded by snowall around him an arctic inferno pummels the city a door opens along a wall.
He goes in. He finds again a living kindness, the sweetness of a warm corner. A forgotten name places a kiss on cheerful faces that he has not seen except obscurely in menacing dreams. He returns to the street, and the street, too, is not the same. Fine weather has come back, busy hands break up the ice, the blue reappears in the sky and in his heart. And he thinks that every extreme of evil foretells a good.
'Ha Heleen. Hoe is het met jou?' 'Ik mag niet klagen.' 'Dat is zacht uitgedrukt. Je hebt twee gezonde kinderen, een lieve man, leuk werk...' 'Ik bedoelde het letterlijk. Ik mag niet meer klagen. Van Ton. Ik wil het wel, hoor.' 'Wat is er dan?' 'We zitten in een verbouwing. Nieuwe keuken, andere vloer, muren doorgebroken. De chaos duurt al weken. Ik kan niet tegen chaos. Ik hou van orde, rust en regelmaat. Daarom woon ik in Almere.' 'Kom, zo erg kan het niet zijn. Wedden dat het hartstikke mooi wordt?' 'Ik heb kantoor aan huis. Ik probeer een nieuw meesterwerk te schrijven, weet je. Dat gaat moeilijk als er om de tien minuten een man met een vraag naast je bureau staat. Zo'n wandelende stofwolk, die zegt: 'We sluiten het water een paar uur af, mevrouwtje, wilt u emmers vullen?' Of : 'Voor die straalkachel moeten we een nieuwe groep in de meterkast plaatsen.' En dan tien minuten later: 'Eigenlijk moeten we voor dat kacheltje een hele nieuwe meterkast plaatsen, kost 1.380 euro, ex BTW, bestellen maar?' En dat zijn dan nog de stofwolken die je waarschuwen. Sommigen trekken zich überhaupt niets aan van mijn aanwezigheid. Die halen zonder enige vorm van annonce de stroom eraf, zodat mijn scherm ineens op zwart gaat. Middenin een briljante zin, natuurlijk. Ik vraag me wel eens af wat Harry Mulisch zou doen.' 'Tjonge.'
Mir kommt es immer öfter vor, als bewegte ich mich in einem verzauberten, sprachlich-magischen Kreis, dem ich wohl niemals entkomme. Deutsch als Fremdsprache bleibt für mich, einen eingebürgerten Ersatzteutonen, der seit Jahrzehnten deutsch schreibt und deutsch publiziert, auch nach einer so langen Zeit dennoch ein Rätsel. Je länger ich in der deutschen Sprachwelt lebe, umso bewusster beunruhigt mich die Tatsache, dass die deutsche Sprache sich für mich immer deutlicher als eine Fremdsprache entpuppt. Mit meinen zwei Sprachen bekomme ich immer häufiger Schwierigkeiten; ich spreche sie nicht spontan, sondern auf eine seltsame Art und Weise »bewusst«. Mit einem schieren Entsetzen stelle ich jetzt fest, dass mir ein Gespräch, egal ob in tschechischer oder in deutscher Sprache, Probleme macht; in beiden Sprachen gerate ich immer öfter ins Stottern und wenn ich öffentlich meine tschechischen oder deutschen Texte lese, finde ich sie in beiden Sprachen so schlecht geschrieben, dass ich mich für sie schämen muss. Nach fast dreißig Jahren in Deutschland halte ich meine zwei Sprachen für Fremdsprachen und gehe mit ihnen wie mit Fremdsprachen um. Deutsch ist für mich auch nach so langen Jahren immer noch eine Fremdsprache geblieben, das Tschechische hat sich mir in den drei Jahrzehnten meines Bemühens, die deutsche Sprache voll und ganz zu beherrschen, entfremdet, es hat sich von mir entfernt; meine Muttersprache ist für mich heute zu meiner zweiten Fremdsprache verkommen.
You did not play me false, 0 Fate, You were a brother, closest friend To this poor wretch. You took my hand When I was still a little tot And walked me to the deacon's school To gather knowledge from the sot. "My boy, just study hard," you said, And you'll be somebody in time!" I listened, studied, forged ahead, Got educated. But you lied. What am I now? But never mind! We've walked the straight path, you and I, We have not cheated, compromised Or lived the very slightest lie. So let's march on, dear fate of mine! My humble, truthful, faithful friend! Keep marching on: there glory lies; March forward - that's my testament.
De Nederlandse schrijver, columnist en blogger Peter Zantingh werd geboren op 9 maart 1983 in Heerhugowaard en is tegenwoordig Utrechter. Hij studeerde Small Business in Alkmaar en Digitale Communicatie in Utrecht. Zantingh werkt mee aan nieuwswebsite nrc.nl en nrcnext.nl, lifestyleblogs iPhoneclub en iPadClub, online cultuurmagazine 8WEEKLY, Lowlandssite Lowlove en wielrenblog Het Is Koers. Ondertussen schrijft hij aan zijn debuutroman (werktitel Een uur en achttien minuten) bij uitgeverij De Arbeiderpers.
Twee sleuteltjes
In mijn brievenbus zat een envelop. Ik maakte hem open en vond alleen twee sleuteltjes. Geen brief, geen adressering, alleen het logo van een bedrijf dat ik niet kende. Ik googlede het, maar werd er niet wijzer van. Het waren gekke sleuteltjes. Niet van een deur of een fiets, maar van iets ongewoners, iets mysterieus. Ik bekeek ze en dacht na. Dit kon natuurlijk twee kanten op.
Eén: ik was zojuist in een Bassie en Adriaan-achtig verhaal terecht gekomen. Deze sleuteltjes zouden me leiden naar kleine briefjes met cryptische aanwijzingen. Ik zou zoiets als daar waar Utrecht hoog is, maar onopgeleid ontcijferen en onder de Domtoren de volgende aanwijzing vinden. Daarna kwam de rest van Europa aan de beurt. Overal waren er mannen die op twintig meter afstand toekeken, lange grijze jassen met antennes. Misschien waren er zelfs cameras, dus ik moest vanaf nu veel grappige dingen zeggen en oppassen waar ik naar keek op internet.
We hebben je moeder. Ze heeft nog maar negen nagels.
Twee: schurken hadden het op mijn moeder voorzien. Ze hadden, door mij langere tijd nauwlettend te volgen, gezien dat ik een LCD-televisie had en vaak luxe taartjes kocht bij de Albert Heijn. Ze hadden de indruk gekregen dat ik rijk was en logischerwijs mijn moeder ontvoerd om losgeld te kunnen eisen. Er zou een race tegen de klok beginnen, langs kluisjes, postvakjes en andere sloten, een oneerlijke zoektocht waarin ik constant achter de feiten aanliep. Ze zouden me altijd een stap voor zijn. Ik vond het ook vervelend dat ze me anoniem zouden opbellen om gemene dingen te zeggen. We hebben je moeder. Ze heeft nog maar negen nagels.
Wat waren mijn opties? Ik kon geen actie ondernemen; er was teveel onduidelijkheid over de herkomst en bedoeling van de twee sleuteltjes. Ik zou moeten wachten op meer aanwijzingen voordat ik wist in welk avontuur ik de hoofdrol speelde.
Of zou ik hiermee de verwarming kunnen ontluchten? Dat probeerde ik en ach, verdomd, dat lukte.
Geen avontuur, en dat voelde toch wel vreemd. Als een meisje dat bang is dat ze zwanger is en als dan blijkt dat ze het niet is, mist ze toch haar kindje. Toch was ik ook wel blij dat alles goed ging met mijn moeder.
Het is tijd voor mijn geest om te ruien. Er valt veel te zeggen voor het schrijven met een veerpen, hoe geaffecteerd ook: met dode veren brengt men woorden tot leven. Hopelijk zichzelf ook. Het is tijd voor mij om hier, in dit berglandschap, vlak bij een rivier en de zee, te schrijven. Ik denk woorden te hebben gevonden, waaronder gedachten schuilen en niet enkel de wind die mijn geest zo lang heeft doorblazen.
(...)
En als de avond als een bonte griffioen de manen liet neerhangen en op een bloederige ruïneuze horizon de zon verslond en nadat de donkerten als de hengsten van Yamm, de god van de oceaan, kwamen aangalopperen, de sterren als schuim opwierpen, wist Marfisa uit huis te sluipen en dicht tegen de muur gedrukt naar de ingang van de moskee te rennen, haar hart zo snel en luid kloppend dat het leek alsof de rossen van de nacht weer waren gewekt.
(...)
Hoe ver in de tijd dit ook heeft afgespeeld, hoe miskleurig het geheugen mijn verhaal ook moge hebben opgepronkt met geleende kleuren: dit gebeurde in het land waar ik geboren werd en waar ik het liefst vertoefde, en dat land, mijn enige en lieve lezeres, is niet Marokko, maar een land in het Noorden, waar, zoals Plinius zei, de bomen onder de rivieren groeien een Moerasland, een Houtland, een Neder Land.
It was debatable whether or not Madeleine had fallen in love with Leonard the first moment shed seen him. She hadnt even known him then, and so what shed felt was only sexual attraction, not love. Even after theyd gone out for coffee, she couldnt say that what she was feeling was anything more than infatuation. But ever since the night they went back to Leonards place after watching Amarcord and started fooling around, when Madeleine found that instead of being turned off by physical stuff, as she often was with boys, instead of putting up with that or trying to overlook it, shed spent the entire night worrying that she was turning Leonard off, worrying that her body wasnt good enough, or that her breath was bad from the Caesar salad shed unwisely ordered at dinner; worrying, too, about having suggested they order Martinis because of the way Leonard had sarcastically said, Sure. Martinis. Lets pretend were Salinger characters; after having had, as a consequence of all this anxiety, pretty much no sexual pleasure, despite the perfectly respectable session theyd put together, and after Leonard (like every guy) had immediately fallen asleep, leaving her to lie awake stroking his head and vaguely hoping that she wouldnt get a yeast infection, Madeleine asked herself if the fact that shed just spent the whole night worrying wasnt, in fact, a surefire sign that she was falling in love. And certainly after theyd spent the next three days at Leonards place having sex and eating pizza, after shed relaxed enough to be able to come once in a while and finally to stop worrying so much about having an orgasm because her hunger for Leonard was in some way satisfied by his satisfaction, after shed allowed herself to sit naked on his gross couch and to walk to the bathroom knowing that he was staring at her (imperfect) ass, to root for food in his disgusting refrigerator, to read the brilliant half page of philosophy paper sticking up out of his typewriter, and to hear him pee with taurine force into the toilet bowl, certainly, by the end of those three days, Madeleine knew she was in love.
When your mother is ninetynine years old, you have so many memories of her that they tend to overlap, intermingle, and blur. It is extremely difficult to single out one or two, impossible to remember any that exemplify the whole.
It has been alleged that when I was in college she heard that I had stayed up all night playing poker and wrote me a letter that used the word shame forty- two times. I do not recall this. I do not recall being pulled out of my college room and into the church next door.
It has been alleged that on December 24, 1936, when I was five years old, she sent me to my room at or close to 7 p.m. for using four- letter words while trimming the Christmas tree. I do not recall that.
The assertion is absolutely false that when I came home from high school with an A- minus she demanded an explanation for the minus.
It has been alleged that she spoiled me with protectionism, because I was the youngest child and therefore the most vulnerable to attack from overheadan assertion that I cannot confirm
or confute, except to say that facts dont lie. We lived only a few blocks from the elementary school and I routinely ate lunch at home. It is reported that the following dialogue and ensuing action occurred on January 22, 1941:
Eat your sandwich.
I dont want to eat my sandwich.
I made that sandwich, and you are going to eat it, Mister Man. You filled yourself up on penny candy on the way home, and now youre not hungry.
Im late. I have to go. Ill eat the sandwich on the way back to school.
Promise?
Promise.
Allegedly, I went up the street with the sandwich in my hand and buried it in a snowbank in front of Dr. Wrights house. My mother, holding back the curtain in the window of the side door, was watching. She came out in the bitter cold, wearing only a light dress, ran to the snowbank, dug out the sandwich, chased me up Nassau Street, and rammed the sandwich down my throat, snow and all. I do not recall any detail of that story. I believe it to be a total fabrication.
Die beiden Kommandanten hatten ihre Befehlsstellen in metertiefen Bunkern auf Sand Island. Sie waren nicht gerade enge Freunde, aber sie arbeiteten gut zusammen, was ein Glücksfall war, denn die Offiziere des Marinekorps beurteilten ihre Kameraden aus anderen Waffengattungen meist als Schlappschwänze, das entsprach der rüden Denkweise jener sogenannten Elitetruppe. Hier allerdings hielten sie täglich ihre Lagebesprechungen ab und inspizierten immer wieder die Stellungen an der Küste, besonders die der 3,7-cm-Schnellfeuerkanonen, von denen man sich nicht nur Abwehr gegen Fliegerangriffe versprach, sondern auch gegen Landungsfahrzeuge. Nach und nach trafen neue Flugzeuge ein. Bisher waren auf Midway lediglich 16 veraltete Sturzbomber des Typs «Vindicator» und 21 Jagdflugzeuge des Typs «Buffalo» stationiert gewesen, ebenso veraltet, von den Piloten abschätzig «fliegendes Faß» genannt, den japanischen «Zero» eindeutig unterlegen. Aber die amerikanische Flugzeugindustrie lief auf Hochtouren, und sie lieferte nun schon große Stückzahlen moderner, vielseitig verwendbarer und den japanischen Maschinen überlegene Muster aus. So schickte Pearl Harbor ganze Staffeln der neuen, schnelleren und tragfähigeren SBD-Stukas, F4F-Jäger, zweimotorige B-26-Bomber, die auch mit Torpedos ausgerüstet werden konnten, TBF-Torpedoflugzeuge, viermotorige, mit wirkungsvollen, von japanischen Jägern gefürchteten Abwehrwaffen bestückte Langstreckenbomber des Typs B-17, sowie PBY-Flugboote, denen vor allem die Seeaufklärung über große Entfernungen oblag.
Ein elektronisch gesicherter Raum in der Atomenergiekommission in Washington. Er ist für die Zwecke des Verhörs eingerichtet. Batterien von Monitoren. Aufzeichnungsgeräte, Fernschreiber. Es ist der 12. April 1954. Robb und Rolander kommen, breiten ihre Sachen aus, arbeiten. Gray Morgan, Evans kommen dazu. GRAY sind wir zu früh? Man sagte uns, daß Dr. Oppenheimer da sei. ROBB im Hause. Die neuen Sicherheitsbestimmungen. Wir sind noch gerade mal durchgeschlüpft. Weil sie Mr. Rolander kannten, aber wahrscheinlich nicht Oppenheimer. Es öffnet sich eine Tür, Oppenheimer, Garrison und Marks kommen. GRAY Dr. Oppenheimer, es ist mir eine Freude und es bewegt mich, Sie hier begrüßen zu dürfen. Schön, daß Sie da sind. OPPENHEIMER Das sind Mr. Garrison und Mr. Marks, meine Anwälte. GRAY Wenn ich Ihnen Mr. Morgan und Dr. Evans vorstellen darf. Mr. Robb Mr. Rolander ... OPPENHEIMER Ja ja. Ja. Bitte. Natürlich. Es kommt zu keinem Händeschütteln oder nur zu gestörten Handlungen, die Gray ins Offizielle flüchten lassen. GRAY Ich glaube, für das Protokoll, wir müssen das leider doch offiziell machen.
Heinar Kipphardt (8 maart 1922 - 18 november 1982)
"Nai-je pas écrit tout ceci au jour le jour, selon mon état dâme, mon humeur, selon les circonstances, latmosphère créée par lévénement et le retentissement quil a pu avoir dans mon cur ? Et pourquoi ai-je ainsi écrit au fur et à mesure si ce nest pour témoigner, pour clamer à la face du monde la souffrance et le malheur qui ont rôdé autour de moi ? Certes, jai été bien maladroit, bien téméraire, le jour où jai décidé décrire, mais autour de moi qui eût voulu le faire à ma place et aurais-je pu rester aveugle et sourd pour me taire et ne pas risquer détouffer à force de rentrer mon désespoir et ma colère ? Et maintenant que cest fait, que tout est là, consigné, bon ou mauvais, vrai ou faux, maintenant que nous entrevoyons la fin du cauchemar, faudra-il garder tout ceci pour moi ? ( )Je sais combien il est difficile dêtre juste, je sais que la grandeur dâme consiste à accepter linjustice pour éviter soi-même dêtre injuste, je connais, enfin, les vertus héroïques du silence. Bonnes gens, jaurais pu mourir, depuis bientôt dix ans, dix fois jai pu détourner la menace, me mettre à labri pour continuer de regarder ceux qui meurent. Ceux qui ont souffert, ceux qui sont morts pourraient dire des choses et des choses. Jai voulu timidement en dire un peu à leur place. Et ce que jen dis, cest de tout cur, avec ce que je peux avoir de discernement et de conscience" (17 août 1961).
Wenn sie aneinandergerieten, dann trug Hew normalerweise den Sieg davon. Aber sie stritten sich nur selten nicht häufiger als einmal im Monat, denn Timothy war verträglich und Hew mochte ihn. Manchmal jedoch wachte Hew morgens auf und dachte daran, wie groß und stark er war, und vor lauter Glück und aus dem Wunsch heraus, seine Stärke zu zeigen, bewarf er Timothy mit einem Kissen und brüllte: »Auf in den Kampf!«
Wenn er dann fünf Minuten später auf Timothys Brust saß, sagte er etwa Folgendes: »Es tut mir wirklich schrecklich leid, aber ich fürchte, du kriegst schon wieder ein blaues Auge. Ich wollte wirklich nicht so fest zuhauen. Echt nicht!«
Und Timothy antwortete dann, keuchend und außer Atem: »Du bist ein blöder, brutaler, mieser Trottel. Du hättest als Zugpferd auf die Welt kommen sollen, dann könntest du dich vielleicht irgendwie nützlich machen. Aber so nervst du einfach nur. Und jetzt runter von meiner Brust, deine Nase blutet nämlich und tropft mich voll.«
Später an einem solchen Morgen erzählten sie dann Sam Sturgeon von ihrem Kampf, und Timothy sagte:
»Der hat mindestens eine halbe Stunde gedauert, glaub ich.«
»Das muss länger gewesen sein«, widersprach Hew.
»Weniger als eine Dreiviertelstunde bestimmt nicht, vielleicht sogar noch mehr.«
"J'avais aperçu pour la première fois les pyramides lorsque, remontant de Rosette au Caire, j'eus atteint la pointe du Delta. J'en étais à dix lieues, et elles m'avaient paru comme des montagnes, dont la couleur bleuâtre annonçait une grande élévation. Je les avais perdues de vue en me rapprochant du Caire, et je ne les retrouvai plus que vers Gizeh. La distance de ce village aux pyramides est de trois lieues, et paraît à peine de six cents pas.
Je distinguais parfaitement leurs différentes assises, et jusqu'aux séparations des pierres, qui ne me paraissaient alors que de la grandeur de nos briques, et mes yeux mesurant la hauteur de ces monuments sur cette fausse échelle n'y trouvèrent plus rien de merveilleux. La même chose m'était arrivée à Saint-Pierre de Rome, et doit arriver nécessairement à la vue de tout édifice lorsque la parfaite proportion de ses parties ne laisse pas d'objet de comparaison qui puisse faire juger de la grandeur de leur ensemble. Pour juger donc de celle des pyramides, il faut aller jusqu'à leur base ; alors le sommet disparaît peu à peu, et l'on ne voit plus que l'entassement des blocs énormes dont on avait d'abord si mal jugé. Alors si l'on veut porter la clarté du calcul sur le témoignage rectifié de ses sens, on trouve que le nombre de ces blocs se monte à plus de trois cent trente-quatre mille trois cent soixante-sept, qui font une solidité de soixante-deux millions trois cent neuf mille six cents pieds cubes.
Alors que l'on s'éloigne autant que l'on voudra, l'imagination fatiguée de calcul ne garde plus que l'idée d'immensité et la conserve toujours.
Les Arabes, qui savent que les voyageurs sont curieux de graver leurs noms à l'entrée de la pyramide, sont venus m'apporter un ciseau ; je m'en suis servi pour y faire placer ce vers du Poème des Jardins : "Leur masse indestructible a fatigué le temps."
Langweilig war es gewesen, dort auf der Schwäbischen Alb bereits seit Stunden in der heißen Sonntagssonne hinter unseren Eltern herzugehen bis sich eines von uns Kindern dieses Spiel ausdachte. Dabei ging es eigentlich nur darum, uns vorzustellen, als Hirten mit der Hilfe eines Hundes eine Schafherde zu hüten. Immer wieder entfernte sich ein Tier von der Herde; wir riefen uns dann gegenseitig Hinweise zu, in welche Richtung das Tier gelaufen sein mochte und konnten es so wieder einfangen. In der Zwischenzeit aber war schon ein anderes Tier weggelaufen, dem wir nun nachjagen mußten, weil unser Hirtenhund nicht auf es geachtet hatte. Die anderen Spaziergänger, die uns von Zeit zu Zeit begegneten, müssen uns für verrückt gehalten haben, so, wie wir uns gegenseitig scheinbar grundlos anschrien und umherrannten, als jagten wir Schafe, obwohl da gar keine waren. Aber auf diese Weise vergaßen wir die Langeweile. So viel Spaß hatten wir an diesem Spiel, daß wir es immer wieder spielen wollten. Bald reichten uns die Sonntagsspaziergänge nicht mehr aus, und so erweiterten wir das Spiel, indem wir es auch zuhause spielten: Aus den verschiedenen Räumen des Elternhauses wurden Ställe für Kühe, Schafe, Schweine, Ziegen und Hühner, die wir ausmisten und pflegen mußten.
DeNederlandse schrijver A. Marja (pseudoniem van Arend Theodoor Mooij werd geboren in Oude Leije op 8 maart 1917. In 1924 verhuisde het gezin Mooij naar Winschoten, waar Marja van 1930 tot 1936 de christelijke hbs bezocht. In 1934 ontmoette hij de dichter in de dop Koos Schuur, met wie hij tot zijn dood nauw bevriend zou blijven. Onder invloed van een leraar Duits publiceerde Marja, nog onder zijn eigen naam, op 2 februari 1935 een gedicht in Volk en Vaderland.A. Marja debuteerde in 1937 met de dichtbundel Stalen op zicht. Zijn enige roman Snippers op de rivier beleefde vijf herdrukken en werd door critici bejubeld. Marja wordt door sommigen tot de Groninger School gerekend. Marja maakte furore met zijn 'practical jokes', rigoureuze grappen die hij uithaalde met collega-dichters en schrijvers, die hem niet altijd in dank werden afgenomen. Zijn biografie kenmerkt zich door ongeluk: hij kon van zijn scheppend werk niet leven, had moeite met het behouden van een vaste baan, hertrouwde tweemaal en had al vroeg hartklachten en diabetes. In oktober 2008 zorgden een heruitgave van Snippers op de rivier, een bloemlezing uit de gedichten van A. Marja en een speciale aflevering van het literaire tijdschrift Tzum voor een revival.
Een psychiater
Soms als er iemand op zijn divan ligt zich los te kronkelen uit een neurose, begint hij aan zijn binnenkant te blozen om wat er gaapt tussen zijn overwicht
en 't knaapje dat nog altijd in hem leeft met spillebenen, lokken, meide-kleren en, later, dat hardnekkig masturberen waarvan zijn moeder nooit geweten heeft.
De angst dat al die anderen 't begrijpen kan af en toe nog zijn testikels knijpen, maar laat hem los zodra hij spreekuur heeft.
Alleen die blos omdat wie tot hem komen niet weten hoe de droesem hunner dromen cement wordt waarmee hij zijn vesting bouwt.
Een dorp
De groenbemoste boerenhuizen keren beminnelijk hun mesthoop naar de straat, waar zich de dorpsjeugd tracht te amuseren en men op zondag statig kerkwaarts gaat.
Het hart, bedolven onder zoveel kleren, houdt regelmaat, ook als het feller slaat: wie hier zijn heilsleer tracht te propageren ruikt mest en kent weer 's mensen aardse staat.
Ik rijd er rond en denk: de jaren kwamen en gingen weer, zij waren matig boos of matig goed; een vaag gerucht van namen
bleef zelfs wel de oorlog hier maar na een poos zie ik een bouwval met verwoeste ramen: de synagoge, zin- en waardeloos.
Uit: De Figuranten (Vertaald door Johannes Jonkers)
Ze hadden een film over ons gemaakt. De film was gebaseerd op een boek dat geschreven was door iemand die wij kenden. Het boek was een niemendalletje over vier weken in de stad waarin we zijn opgegroeid en was grotendeels een accuraat portret. Het werd als fictie bestempeld, maar er waren slechts een paar details gewijzigd en onze namen waren niet veranderd en er stond niets in wat niet was gebeurd. Er was bijvoorbeeld echt een snuffmovie gedraaid in die slaapkamer in Malibu op een middag in januari, en ja, ik was het terras op gelopen dat uitkeek op de Stille Oceaan, waar de schrijver me probeerde te troosten door me te verzekeren dat het geschreeuw van de kinderen die gemarteld werden nep was, maar hij zei het glimlachend en ik moest me afwenden. Andere voorbeelden: mijn vriendin had inderdaad een coyote overreden in de canyons onder Mulholland, en een diner op kerstavond met mijn familie bij Chasens waarover ik terloops bij de auteur had geklaagd, was getrouw weergegeven. En er was echt een meisje van twaalf door een groep verkracht ik was erbij in die kamer in West Hollywood, samen met de schrijver, die in het boek alleen een vage weerzin van mijn kant vermeldde en niet accuraat beschreef hoe ik me die avond werkelijk voelde de geilheid, de schok, hoe bang ik was voor de schrijver, een blonde en geïsoleerde jongen op wie mijn toenmalige vriendin half verliefd was geworden. Maar de schrijver zou haar liefde nooit helemaal beantwoorden, omdat hij zo opging in zijn eigen passiviteit dat hij de door haar gewenste klik niet kon maken, en daarom had ze zich op mij gericht, maar toen was het al te laat, en omdat de schrijver niet kon uitstaan dat ze zich op mij had gericht, werd ik de mooie en versufte verteller, niet in staat tot liefde of vriendelijkheid. Zo werd ik de beschadigde partyboy die met een bloedneus door de wrakstukken zwierf en vragen stelde die geen antwoord behoefden. Zo werd ik de jongen die overal de ballen van snapte. Zo werd ik de jongen die naliet een vriend te redden. Zo werd ik de jongen die niet van het meisje kon houden.
In der Drehtür Der Sommer tastet den Himmel herauf, und ich beuge mich in meine Blätter hinab, die Halme schwanken, die meine Gedanken sind. Frühes Rot, verpulvert man so seine Sinne, wenn ein Löffel auf eine Tasse genügt? Ein Flugzeug sinkt aus dem himmlischen Blau, die Birnbaumzweige tanzen am Spalier vor dem summenden Dunkel des Thujas, ein Mensch kann darin sitzen und lesen. Die Tamarinde, die all ihren Zimt zerstäubt, die Silberpappel, die die Narbe eines Blitzes in die flammenden Wolken streckt: Auch diesen Tag erhellen mehr Lichter als der Schmerz des Abschieds bald in mir entzünden wird, mehr Sensationen als die guten Gründe, mit allem auf einmal zu brechen. Neue Rätsel bilden sich, auch auf deutsch, kein Berg fließt immer himmelan, brodelnde Kronen aus Geröll und Felsen schaukeln in der Hängematte der Ebene, - sei nicht so schlicht zu sagen: um auszuruhen.
Sanftes Platzen der Blutbläschen in mir, der Yogi rät, die Muskeln loszulassen, während ich die Sonne grüße mit meinen Übungen im Atemtakt, die ich täglich machen sollte, was aber täglich geschieht, kann unmöglich nichts als gut sein. Wenn wir erfahren, daß wir sterblich sind, ist es zu spät, - eine kosmische Drehtür, ein Scharnier zwischen dem All und dem Nichts, und dir schwindelt erst, wenn es ausleiert. Ich könnte gegen die Sonne losstürmen, nur schreibt mir dieser Irrsinn keinen Vers. Ich werde dem Engel die Ansichtskarte schicken, weil die Kinder wissen, daß sie später einmal Engel werden, erst Pilot, dann Engel, und dann wissen sie es nicht mehr. Einmal will ich sie wieder seufzen hören, weil der Himmel endlos lange blau ist, und alles Glück ist mit der Baseballkappe eingefangen.
Uit: Het leven, een gebruiksaanwijzing (La vie, mode d'emploi, vertaald door Edu Borger)
Wie heeft er, staande tegenover een Parijs woongebouw, nooit gedacht dat het onvergankelijk was? (...) In de ogen van een individu, een familie of zelfs een dynastie lijken een stad, een straat of een huis zo onveranderlijk en ongevoelig voor de tijd en de wisselvalligheden van het menselijk leven, dat men de broosheid van ons bestaan en de onkwetsbaarheid van steen met elkaar denkt te kunnen vergelijken en tegenover elkaar denkt te kunnen stellen. Maar met dezelfde koortsachtigheid als waarmee men (...) deze woongebouwen uit de aarde heeft laten verrijzen, zal men er voortaan hardnekkig naar streven ze met de grond gelijk te maken. (...) De onvermoeibare bulldozers zullen de resten komen opruimen: tonnen en tonnen puin en stof.
(...)
Hij zou zichzelf schilderen terwijl hij aan het schilderen was en om hem heen, op het grote, vierkante doek, zou alles al een plaats gevonden hebben: de liftkoker, de trappen, de overlopen, de deurmatten, de slaapkamers en de woonkamers, de keukens, de badkamers, het kamertje van de conciërge, de hal met de Amerikaanse romanschrijfster die de lijst met de huurders bestudeert, de winkel van mevrouw Marcia, de kelders, de verwarmingsketels en de liftmotor.
Uit: Vienne, chemises bleues (Vertaald door Jean-Claude Capèle)
Toujours est-il que je préférai rester à l'extérieur du stade, comme il se doit pour un marginal. Le pré dans lequel je me suis allé m'asseoir derrière le stade, parce que je ne peux plus rester debout trop longtemps sur mes vieilles jambes malades, était manifestement réservé aux familles qui, comme s'il s'agissait d'un pique-nique à la campagne, s'y étaient installées avec armes et bagages sur de grandes couvertures, mangeaient leurs sandwiches au jambon ou au saucisson et buvaient de la bière ou du vin. Des vendeurs ambulants proposaient des saucisses de Francfort chaudes et assuraient l'approvisionnement en bière que la chaleur ambiante avait rendue tiède.
Maintenant que je les voyais réunis par milliers tout autour de moi, je fus frappé par le grand nombre d'hommes qui, à Vienne, portent des sandales en été - ils sont probablement plus nombreux que dans n'importe quelle autre ville. Jadis, je les voyais souvent sortir des immeubles, chaussés de leurs sandales, et se rendre à pas traînants au bistrot du coin pour aller acheter une bouteille de bière, mais je ne me doutais pas qu'il puissent être aussi nombreux. Manifestement, le "Mouvement" comptait un nombre particulièrement élevé de militants parmi ces porteurs de sandales. À présent, je les voyais couchés dans l'herbe, écartant les orteils pour les aérer un peu en les faisant bouger au rythme de la musique assourdissante déversée par les haut-parleurs.
Am 28. März 1942, einem Samstag, nimmt Edwin Geist nachmittags Abschied von Lyda und verläßt das Ghetto endgültig. Eine erste Unterkunft findet er bei den Holzmans. Margarete erinnert sich. »Er kam mit einer Droschke. In Litauen verkehrte damals kein Kraftverkehr. Also brachte ihn eine Droschkenkutsche. Und kaum war er da, in der gleichen Nacht, kam auch schon die Polizei und wollte seine Papiere sehen. Die waren ja jetzt in Ordnung. Er durfte ja raus. Aber er hat sich furchtbar aufgeregt, wir natürlich auch aber andererseits konnte er auch sofort wieder berlinische Witze machen. Das war eine ganz merkwürdige Art, die mir sehr Eindruck machte. Einerseits furchtbar Angst zu haben, fast hysterisch zu sein, und andererseits... dahinter leuchtete immer wieder der Schalk auf, was ihm wahrscheinlich auch geholfen hat, diese Zeit zu überstehen. Denn er war sehr verhungert, sehr vernachlässigt, als er zu uns kam.« Auch Helene Holzman beschreibt in ihren Aufzeichnungen die Heimsuchung durch zwei litauische Polizisten, nachts gegen drei Uhr. »Sie haben hier Juden versteckt. Wo sind sie? Wenn Sie sie nicht freiwillig herausgeben, werden wir sie selbst holen, aber dann wird es Ihnen schlecht ergehen. Sie kamen in unser Zimmer, suchten im Schrank, hinter den Vorhängen, im Bett, unter dem Bett. Dann öffneten sie Koffer, Schubfächer, kleine Büchsen auf dem Schreibtisch. So gingen sie durch die anderen Zimmer, öffneten den Besenschrank, die Balkontür, störten unsere Mieter auf und gerieten zuletzt zu Edwin. Da ist er.
Es nützte nichts, daß Edwin seine polizeiliche Wohnerlaubnis vorzeigte. Er mußte sich anziehen und mit aufs Polizeirevier. Er war so aufgeregt, daß er sich kaum ankleiden konnte. Da er nichts zu rauchen hatte, bat er mich, die Polizisten um eine Zigarette zu bitten.
Uit: The ruined map (Vertaald door E. Dale Saunders)
On the left was a sharp rise with a high protective wall of stone blocks piled on top of each other. On the right was an almost perpendicular cliff, set off from the street by a minimally low guardrail and a ditch. I saw the drawn, pale face of the boy: he came sliding and tumbling down, as if he were holding the guardrail under his arm. My heart leapt thumping to my throat. I started to open the window with the thought of scolding the boy, but I flinched at the reproachful looks which the women cast at me. It would be easier to let him go on by, I supposed. It would be ridiculous if by agitating the women I found myself in the position of having to take responsibility for the boy's bruises. Nothing would jeopardize my situation more than their trumping up some story against me. I had to be without blemish for the present, at least around here.
I stepped on the accelerator. The car barely moved, and there was the smell of burning rubber. Suddenly the curve was there. The colors of the women, clustered around the boy who had missed death with neither loss of blood nor broken bones, flew to the side of my rear-view mirror, and clear sky appeared like the surface of a Braun tube after the picture has disappeared. The stretch of road was flat, and a small bus station lay in a wide space carved out of the hillside. There were benches with roofs to ward off the rain, a public telephone, and even a drinking fountain beside a brick enclosure that perhaps was a flower bed in summer.
Black men swing down their picks on the white stones. Within their picks they hold the sun entwined, And, as if pressed and wrung from them, wept drops Of patent leather spill out of their spines.
Men with light voices rinsing their dark skin Rinse it with pearls of stubborn sweat and stand Cracking the savage cashbox of the wilds, Cracking the land, but never touching Man.
Leaping from stones, as soon as each pick picks, A fragment of sheared sun is sparked and blown Out but resurges with returning picks Like God himself exploding in the stone.
Enormous yet not great, the morning can Enter a single drop of sweat and sink. Struck sparks leap upward from the stones' own skulls And are the only thoughts the stones can think.
Black men are singing as they swing their axes As if their song could soften what they break. But at these stones they delve, and delve forever, Delving into the quarry of their ache.
Swinging against the innocent light stones, These Haitians toil out in the noonday rum. These blacks that bid the cracked stones bristle sparks Are nights that chip away at chunks of sun.
Today in search of earthen ore, they hit upon a greater gold: its lode is day, the very day that took their human picks and studded them with star-shards, as if they stood on the summit, hacking God away.
De feestgalm ruist langs markt en straten De citer klinkt bij t vreugdgeschal:| De landman heeft zijn ploeg verlaten: In sneeuwwit feestgewaad snelt elk naar Romes wal. De stem de zaamgevloeide menigt Is tot door vreugd bedwelmd, ontroerd. Door t trapplend hengstgespan, in t blank gareel geslagen, Wordt op een zegekar, een jongling omgedragen, En naar het Kapitool gevoerd.
Ontscheurt gij aan het stof der graven, ô Tijd! de halve goôn in t licht, Die eens t heelal de wetten gaven? Voert gij de Scipios terug voor ons gezigt? Voor wien is t, dat hier duizend zielen Als voor een hooger wezen knielen? Wie is de godheid van deez dag? Het hoofd des Raads drukt hem een krans van lauwerblaêren, Terwijl elks lofzang klinkt, op zilverwitte haren, En huldigt hem met diep ontzag.
Het is Perrarcha, de eer en luister
Van t schoon Itaalje, Phebus zoon:
Hij schopt de onwetendheid in t duister,
En voert de Dichtkunst weêr op delpenbeenen troon.
Juich , Menschdom, juich ! ge ontvangt weêr t leven.
Een Dichter heeft den nacht verdreven
Der domheid, die u eeuwen trof.
Een Dichter doet zijn stem t verbasterd menschdom hooren!
Deugd, wetenschappen, smaak en kunsten zijn herboren;
Zing, aarde! zing des Dichters lof.
Jan Frederik Helmers (7 maart 1767 26 februari 1813)
Karl Horber hatte sich gerade unter die Dusche im Waschraum gestellt und ließ das eiskalte Wasser über seine mageren Schultern rinnen. Er tat es vorsichtig, so daß der kalte Strahl weder voll auf seine Brust noch voll auf seinen Rücken traf. Entlang der Wand des Kasernenwaschraums und unter der
halboffenen Tür lümmelte der »Verein« herum und verfolgte mit spöttischem Interesse, wie sich Karl Horber den Schmutz herunterspülte, der bei der Übung im Granerfeld an ihm hängengeblieben
war. Der »Verein« hatte seine Freude mit Karl Horber. Man nannte ihn kurz »Zack«, seitdem Horber einen Tag lang als Schanzaufsicht eingeteilt gewesen war und jedes Kommando mit den Begleitworten »aber zackzack« versehen hatte. Horber gehörte selbst zum »Verein« und war wohlgelitten. Mit seinen abstehenden Ohren, dem sommersprossigen Gesicht und dem brandroten Schopf war der Sechzehnjährige an Spott gewöhnt. Auch jetzt, unter der Dusche, zeigte er sich hart im Nehmen, denn der »Verein« sparte nicht mit lehrreichen Hinweisen:
»Mach den Bauch nicht naß, Zack, sonst rostet der auch!«
»Leg die Ohren an, damit der Hals auch was abkriegt!«
»Schade, daß dich dein kleines Mädchen nicht sieht, die könnte sich nämlich nicht satt sehen!«
Jedesmal schallendes Gelächter im »Verein«, und prompt suchte der Nächste eine noch treffendere Bemerkung an den Mann zu bringen. Und Karl Horber lachte mit. Nicht weil das die beste Gegenwehr war, sondern weil Horber so voll Fröhlichkeit steckte, daß er über Witze und Blödeleien einfach
lachen mußte. Auch wenn es Witze über ihn selbst waren.
Horber lachte, und alles an seinem mageren Körper, die schlaksigen langen Beine, der Bauch, der krumme Rücken und die spitzen Schulterblätter, alles schien mitzulachen. Dann stand plötzlich Schaubeck im Türrahmen. Unteroffizier Schaubeck, genannt »das Vieh«.
Uit: The Betrothed (Vertaling in de reeks Harvard Classics)
That branch of the Lake of Como, which turns toward the south between two unbroken chains of mountains, presenting to the eye a succession of bays and gulfs, formed by their jutting and retiring ridges, suddenly contracts itself between a headland to the right and an extended sloping bank on the left, and assumes the flow and appearance of a river. The bridge by which the two shores are here united, appears to render the transformation more apparent, and marks the point at which the lake
ceases, and the Adda recommences, to resume, however, the name of _Lake_ where the again receding banks allow the water to expand itself anew into bays and gulfs. The bank, formed by the deposit of three large mountain streams, descends from the bases of two contiguous mountains,
the one called St. Martin, the other by a Lombard name, _Resegone_, from its long line of summits, which in truth give it the appearance of a saw; so that there is no one who would not at first sight, especially viewing it in front, from the ramparts of Milan that face the north, at once distinguish it in all that extensive range from other mountains of less name and more ordinary form. The bank, for a considerable distance, rises with a gentle and continual ascent, then breaks into hills and
hollows, rugged or level land, according to the formation of the mountain rocks, and the action of the floods. Its extreme border, intersected by the mountain torrents, is composed almost entirely of sand and pebbles; the other parts of fields and vineyards, scattered farms, country seats, and villages, with here and there a wood which extends up the mountain side. Lecco, the largest of these villages, and
which gives its name to the district, is situated at no great distance from the bridge, upon the margin of the lake; nay, often, at the rising of the waters, is partly embosomed within the lake itself; a large town
at the present day, and likely soon to become a city.
Uit:Die Erzählungen von Gabriel Garcia Marquez (Die dritte Entsagung, vertaald doorCurt Meyer-Clason) Da war wieder dieser Lärm. Jener kalte, schneidende, senkrechte Lärm, den er schon so gut kannte; der sich jetzt aber als scharf und schmerzhaft erwies, als sei er ihm von einem Tag auf den anderen ungewohnt geworden. Der Lärm kreiste in seinem leeren Schädel, dumpf und stechend. Eine Wabe hatte sich in den vier Wänden seiner Gehirnschale gebildet. Sie wuchs zunehmend in aufeinanderfolgenden Spiralen und schlug drinnen und ließ seine Wirbelsäule erzittern, unmäßig und misstönend, im sicheren Rhythmus seines Körpers. Etwas war in seinem stofflichen Aufbau eines festgefügten Menschen aus der Ordnung geraten; etwas, das »bei den anderen Malen« normal funktioniert hatte und nun in seinem Kopf hart und trocken hämmerte, mit den Knochen einer abgezehrten Hand hämmerte und ihn an alle bitteren Empfindungen des Lebens erinnerte. Er fühlte den animalischen Drang, die Fäuste gegen die blauen, vom Druck des verzweifelten Schmerzes violett angeschwollenen Adern seiner Schläfen zu pressen. Er hätte den Lärm, der den Augenblick mit seiner scharfen Diamantspitze durchbohrte, zwischen seinen beiden empfindlichen Handflächen orten mögen. Mit der Bewegung einer Hauskatze zogen sich seine Muskeln zusammen, als er sich vorstellte, wie er durch die gepeinigten Winkel seines fieberzerfetzten heißen Kopfes verfolgt wurde. Er würde ihn gleich einholen. Nein. Der Lärm hatte ein glattes, fast unberührbares Fell. Aber er war entschlossen, ihn dank seiner gut geübten Strategie einzuholen und mit der ganzen Kraft seiner Verzweiflung lange und endgültig zu zerquetschen. Er würde nicht zulassen, dass er nochmals in sein Ohr dränge, dass er durch seinen Mund entweiche, durch jede einzelne seiner Poren oder durch seine Augen, die dabei aus den Höhlen treten und dem fliehenden Lärm aus der Tiefe ihrer ausweglosen Dunkelheit blind nachschauen würden.
Am 27. Mai um drei Uhr hoben sich aus ihren Betten Die Flüsse der Erde, und sie breiteten sich aus Über das belebte Land. Um sich zu retten Liefen oder fuhren die Bewohner zu den Bergen aus.
Als nachdem die Flüsse furchtbar aufgestanden, Schoben sich die Ozeane donnernd übern Strand, Und sie schluckten alles das, was noch vorhanden, Ohne Unterschied, und das war allerhand.
EineWeile konnten wir noch auf demWasser schwimmen, Doch dann sackte einer nach dem anderen ab. Manche sangen noch ein Lied, und ihre schrillen Stimmen Folgten den Ertrinkenden ins nasse Grab.
Kurz bevor die letzten Kräfte mich verließen, Fiel mir ein, was man mich einst gelehrt: Nur wer sich verändert, den wird nicht verdrießen Die Veränderung, die seine Welt erfährt.
Leben heißt: Sich ohne Ende wandeln. Wer am alten hängt, der wird nicht alt. So entschloss ich mich sofort zu handeln, Und das Wasser schien mir nicht mehr kalt.
Meine Arme dehnten sich zu breiten Flossen, Grüne Schuppen wuchsen auf mir voller Hast; Als das Wasser mir auch noch den Mund verschlossen, War dem neuen Element ich angepasst.
Lasse mich durch dunkle Tiefen träge gleiten, Und ich spüre nichts von Wellen oder Wind, Aber fürchte jetzt die Trockenheiten, Und dass einst das Wasser wiederum verrinnt.
Denn aufs neue wieder Mensch zu werden, Wenn mans lange Zeit nicht mehr gewesen ist, Das ist schwer für unsereins auf Erden, Weil das Menschsein sich zu leicht vergisst.
Unlike are we, unlike, O princely Heart! Unlike our uses and our destinies. Our ministering two angels look surprise On one another, as they strike athwart Their wings in passing. Thou, bethink thee, art A guest for queens to social pageantries, With gages from a hundred brighter eyes Than tears even can make mine, to play thy part Of chief musician. What hast thou to do With looking from the lattice-lights at me, A poor, tired, wandering singer, singing through The dark, and leaning up a cypress tree? The chrism is on thine head,---on mine, the dew,--- And Death must dig the level where these agree.
Sonnet XXXVIII
De eerste keer dat hij mij kuste, kuste hij slechts
de vingers van deze hand waarmee ik schrijf;
En sindsdien, werd ze zuiverder en wit,
traag in zichzelf gekeerd, snel met haar O, lust,
als de engelen spreken. Een ring uit amethist
die ik hier niet kan dragen, lijkt mij minder waard,
dan die eerste kus. De tweede overtrof de eerste
in hoogte, en zocht het voorhoofd, wat onhandig
kwam hij half op mijn haar terecht. O opperste beloning!
Dat was het bekroond charisma van de liefde,
met zegenende zoetheid voorafgegaan.
De derde op mijn lippen was omvouwd
met volmaakt purperen praal, zodat, inderdaad,
ik trots ben geweest en zei, Mijn allerliefste.
Vertaald door Lepus
Elizabeth Barrett Browning (6 maart 1806 29 juni 1861)
Je n'ai rien contre les enfants, bien sûr. Ni pour. A vrai dire, je m'en fous. Simplement, je n'aime pas la vie qu'ils font mener à leurs parents. Avoir des enfants empêche toute singularité. Ce n'est pas le mariage qui fait rentrer dans le rang, c'est les enfants. Dès que vous avez des enfants, la société vous retombe dessus.Votre enfant, c'est votre geôlier.
(...)
A vrai dire, je n'ai jamais aimé le rock. Cette musique m'emmerde. Je n'ai jamais cru au Père Noël, mais longtemps que Jimi Hendrix était une marque de machine à laver. Ce qu'il est, d'une certaine manière : le rock, musique ménagère. "Musique de sauvages", disent les braves gens. Tout le contraire : musique polie, policée, voire policière. Rengaines à faire tourner en rond moutons, jésuites et belles-mères,pour mieux les tondre, "et merci pour le fric!" Dira Lennon. Les Beatles. A-t-on jamais écrit chansons plus cuculs, plus mièvres, plus gnangnan, plus désuètes, plus guimauves ? Révolutionnaires, eux ? Et en quoi je vous prie ? De la bouillie pour vieux jeunes gens. Ils s'étourdissent de rock, illusion de liberté Le rock est une musique calmante,une popote bourgeoise, une tisanehypnotique pour gamins qui ne savent pas qu'il faut grandir.
Uit: The Swallows' Nest (Vertaald door Anthony Hood Chambers)
"We've got to make plans to attract customers from farther away. We've got to make the shops look more modern. People have been saying so for a long time, and that's why Mr. Tai repainted his walls and enlarged his show-window. The Muratas remodeled their clock shop last summer, too. And it seems the Furukawas want to strip off this dirty old siding and replace it with a mortar wall. That swallows' nest will be in the way."
Tomi gave this some thought. "And the people of the shopping arcade decided by majority vote to get rid of the swallows' nest, so the Furukawas can renovate their shop?" She couldn't believe that the Dream Street crowd would exchange opinions about a swallows' nest for the benefit of someone else's shop. She knew everything about the people of Dream Street their family customs, their financial problems, their secret thoughts. For thirty-four years, Iseki Tomi had been sitting in her three-by-six shop in a corner of the shopping arcade, watching the residents through her little glass window. She simply watched; she was no busybody, peering into people's houses. But she'd come to know the residents of the arcade as well as if she'd placed them, one by one, on the palm of her hand and studied them. For thirty-four years, since the age of forty-three, she'd looked out silently and guilelessly from her sunless shop; and, though she didn't realize it, she'd gained from this the power to see people.
Lislam ici, le vrai ? cest bien fini plus que du fanatisme, de lhystérie, de la souffrance qui ressort. Ils sont toujours là pour vociférer en suivant leurs bannières noires, mettre à sac une ou deux boutiques, ou se mutiler dans des transports sacrés, le jour anniversaire de la mort des Imam Plus beaucoup déthique dans tout cela; quant à la doctrine, nen parlons pas ! Jai connu quelques véritables musulmans ici, des gens bien remarquables mais ils sont tous morts, ou partis. A présent Le fanatisme, voyez-vous, reprit-il, cest la dernière révolte du pauvre, la seule quon nose lui refuser. Elle le fait brailler le dimanche mais baster la semaine, et il y a ici des gens qui sen arrangent. Bien des choses iraient mieux sil y avait moins de ventres creux.
(...)
« Première étape : petite étape », disent les caravaniers persans qui savent bien que, le soir du départ, chacun saperçoit quil a oublié quelque chose à la maison. Dordinaire, on ne fait quun pharsar (6 km). Il faut que les étourdis puissent encore aller et revenir avant le lever du soleil. Cette part faite à la distraction mest une raison de plus daimer la Perse. Je ne crois pas quil existe dans ce pays une seule disposition pratique qui néglige lirréductible imperfection de lhomme.
Uit: The Conquerer (Vertaald doorBarbara J. Haveland)
Ithe Professordo not know whether or not to call this the irony of fate. Jonas Wergeland escaped disaster that time, but nothing could save him from the media earthquake triggered by his arrest and later trialnot surprisingly perhaps, seeing that Wergeland himself was the instigating factor. The public hoped, of course, for as long as they could, hoped that something was wrong, that someone,
somewhere had made a terrible and most unfortunate mistake. Rumour had it that Jonas Wergeland remained silentand, others added, unmovedand he refused to make any sort of statement to the police. He had accepted the lawyer appointed to defend him without demur and would not hear of engaging one of the big-time lawyers whom Daniel was sure would be able to help him.
I think everyone, including myself, awaited the trial in such a state of suspened to occupy the highly respected post of consultant physician.
Do you know what the most surprising thing of all is? my guest asked on the fourth evening on which she visited me, clad in her usual elegant black and as earnest as always. The most surprising part
of all this washing of dirty laundry in public was one question that was never asked.
Obviously because it had nothing to do with the case. And yet it gets to the very nub of the matter. Because, if it were true that Jonas Wergeland possessed all those failings and evil inclinations, how could a whole nation fall under his spell? And that being the case, does this not say everything
about Norway, the cultural level of this country in the last decade before the millennium? That such an individual could wangle his way to such enormous power and popularity, I mean? pense that you would have thought the honour of Norway was at stake.
Uit: Stürmisch bis heiter. Memoiren einer Außenseiterin
"Ich bereue nichts - vielleicht nur, diese oder jene Torheit nicht begangen zu haben, denn Torheiten und Irrtümer sind die Würze des Lebens. In der pastellfarbenen englischen Landschaft und einem nicht allzu stillen Lebensabend, umgeben von Blumen, Getier und Menschen, die genau wie ich gern lachen, kann ich meine Odyssee überblicken: sie war trotz allem herrlich, erregend, bunt."
Elisabeth Castonier (6 maart 1894 24 september 1975)
Uit: Le dernier viking (Vertaald door Pierre Georget La Chesnais)
Écartez-vous de la table, bonnes gens, voici enfin un bon repas. Henrik apporta plusieurs plats contenant du pain d'avoine cassé en morceaux, puis vint la marmite pleine de foie bouilli, fumant, qu'il versa largement dans chaque plat. La graisse brillait et coulait sur les tas de pain d'avoine, et l'on devait ensuite râper le fromage de chèvre, le répandre, et enfin faire couler la mélasse en longs serpents dorés sur le tout. Il n'y avait plus alors qu'à touiller avec une cuillère de façon à en faire une bouillie, et alors, vrai, ça valait la peine d'y goûter. Les douze hommes, assis autour de la table, allongeaient le bras. Quand s'étaient-ils servis de cuillères pour la dernière fois ! À peine se souvenaient-ils d'avoir vécu autrement que de pain et de café. mais ceci était mieux qu'un repas. C'était la grande fête. Il est difficile d'imaginer avec quelle rapidité les plats furent vidés... Oui, bien sûr, Henrik Rabben avait encore du foie... en un tournemain, de nouveaux plats furent préparés, et les cuillères de fonctionner. Qu'est-ce que c'est... Les plats sont déjà vides ? Les gars commençaient vraiment à y prendre goût. Il y en eut un ou deux seulement qui desserrent d'un cran la boucle de leur ceinture. C'est que ce n'est pas tous les jours la fête dans la station. Les visages, les barbes, les doigts reluisaient de graisse, de mélasse et de fromage. Lars dut sortir dans la neige, où le foie se conservait au frais, pour remplir une nouvelle marmite.
In the evening we had colored lanterns in the garden. Christian came home from Sven Thor's wake, had been drinking, was talking nonsense over Ellen Key and being unbearable. To get rid of him, we
started walking around in the garden together.... It was completely dark. Matti and Karl disappeared. I wondered if they had it settled or if he was proposing then.
After the lanterns were extinguished, we went into the parlor....
When everybody had gone, I called to Matti.
"You know, he was in here swearing to Ellen that you two never got any peace, with Hilda around." Matti looked oddly indifferent.
Something strange had come over her. "You know, Mama, when we were up there in Sextorp," she began dryly, inexpressively, in a narrative tone, "he asked if I could care for him. And then he said that he'd been in love with Anna Whitlock4 for three years and that he'd been sick, and that he had lived the way young men usually did, and that I would probably never be able to care for him now. And, Mama, you know, when he told me this -- and he was in such a state -- so terribly upset -- I felt so sorry for him. He was so pale, and he cried, and he was just devastated."
"Oh? What about you?"
"I was so cold, I felt completely dead inside. It was all over." She dropped her voice to a whisper. "You know, Mama, I felt such disgust."
"Yes, but you knew that he'd been living that way, didn't you? And it hasn't been since he got to know you, has it?"
"Yes." Oh, there was such a heavy sense of shame.
"What are you saying?"
"Yes, I asked him. It had been since. It had been last winter."
Victoria Benedictsson (6 maart 1850 21 juni 1888)
Uit: LAutre monde ou les états et empires de la Lune
La lune était en son plein, le ciel était découvert, et neuf heures du soir étaient sonnées lorsque nous revenions dune maison proche de Paris, quatre de mes amis et moi. Les diverses pensées que nous donna la vue de cette boule de safran nous défrayèrent sur le chemin. Les yeux noyés dans ce grand astre, tantôt lun le prenait pour une lucarne du ciel par où lon entrevoyait la gloire des bienheureux ; tantôt lautre protestait que cétait la platine où Diane dresse les rabats dApollon ; tantôt un autre sécriait que ce pourrait bien être le soleil lui-même, qui sétant au soir dépouillé de ses rayons regardait par un trou ce quon faisait au monde quand il ny était plus. « Et moi, dis-je, qui souhaite mêler mes enthousiasmes aux vôtres, je crois sans mamuser aux imaginations pointues dont vous chatouillez le temps pour le faire marcher plus vite, que la lune est un monde comme celui-ci, à qui le nôtre sert de lune. » La compagnie me régala dun grand éclat de rire. « Ainsi peut-être, leur dis-je, se moque-t-on maintenant dans la lune, de quelque autre, qui soutient que ce globe-ci est un monde. » Mais jeus beau leur alléguer que Pythagore, Epicure, Démocrite et, de notre âge, Copernic et Kepler, avaient été de cette opinion, je ne les obligeai quà ségosiller de plus belle. »
Sleep, angry beauty, sleep and fear not me; For who a sleeping lion dares provoke? It shall suffice me here to sit and see Those lips shut up that never kindly spoke. What sight can more content a lover's mind Than beauty seeming harmless, if not kind?
My words have charmed her, for secure she sleeps; Though guilty much of wrong done to my love; And in her slumber, see, she close-eyed, weeps! Dreams often more than waking passions move. Plead, Sleep, my cause, and make her soft like thee, That she in peace may wake and pity me.
Tags:Jan Kjærstad, Michelangelo, Elisabeth Castonier, Johan Bojer, Stanisł,aw Jerzy Lec , Victoria Benedictsson, Cyrano de Bergerac, Luigi Alamanni, Romenu
De Surinaamse schrijver Clark Accord werd op 6 maart 1961 geboren in de Surinaamse hoofdstad Paramaribo. Op zijn zeventiende vertrok hij naar Nederland, waar hij achtereenvolgens werd opgeleid tot verpleegkundige en visagist. Hij bleef betrokkenheid houden met zijn thuisland. In 2000 richtte hij in Suriname een stichting op voor de verstrekking van maaltijden aan hulpbehoevenden. Hij verwierf bekendheid in 1999 met zijn roman De koningin van Paramaribo, over de Surinaamse prostituee Maxi Linder. Het debuut van Accord ging ruim 100.000 keer over de toonbank, beleefde dertig drukken en verscheen ook in Duitsland, Spanje, Latijns-Amerika en Finland. Het verhaal werd bewerkt tot een toneelstuk en de filmrechten zijn verkocht. In januari 2005 verscheen zijn tweede roman: Tussen Apoera en Oreala. In februari 2007 verscheen Bingo!. Daarnaast schreef hij columns en artikelen voor tijdschriften en kranten zoals Elsevier, Het Parool, Linda en Marie-Claire.
Uit: De koningin van Paramaribo
Aan het eind van de schaars verlichte nauwe gang vond hij de trap die naar boven voerde. Zijn stappen klonken gedempt op het met bloemen gedecoreerde gele linoleum. Onzeker zette hij zijn voeten van de ene tree op de volgende. Hij kwam terecht in een aangenaam ingerichte voorzaal. In tegenstelling tot die van de meeste hoeren werd Maxi's woning verlicht door gaslampen en niet door de gebruikelijke kokolampu. Hij hoefde zich geen zorgen te maken dat hij vanavond thuis zou komen met de geur van verbrande olie in zijn kleding...Het grote mahoniehouten bed nam bijna de gehele kamer in beslag. Aan het voeteneinde stond een manshoge spiegel. Langs de muur tegenover het raam hingen verschillende jurken keurig aan hangers - door hun veelal felle kleuren gaven ze de muur een bont aanzicht. Op de kaptafel lag het assortiment potjes, tubes en flesjes zoals iedere vrouw zich dat wenste: Yarley lavendel, Peggy Sage-nagellak, Eau de quinine, Radiant Rose-poeder, Sweetheart-poeder, Ruby Red-lipstick en Casanova-cream boden door hun verscheidenheid aan kleur en verpakking een feestelijke aanblik. Naast de kaptafel hing een zwartwitfoto van een stralend lachende Maxi Linder, met haar witte poedel voor het hek van de Hervormde kerk aan het kerkplein.
Maxi Linder zat op een met rood fluweel beklede chaise longue. Op de grond ervoor lagen haar twee honden als wattenbollen behaaglijk tegen elkaar aan te slapen. Maxi's ogen waren zorgvuldig en beheerst opgemaakt en de lipstick op haar volle mond had de kleur van rijpe kersen. Op een paar rode opengewerkte lakschoenen en een uit drie rijen bladgouden rozen bestaand collier na was ze naakt. Ze had haar knieën tot aan haar borsten opgetrokken.
Lord, we are alone you call on us no more. Year after year, day after day You look on us no more! Darkness on our side and splendor on your side, for our sins you feel neither anger nor compassion. for thirty centuries, nothing, nothing has changed: nations have united so, united, they wage wars but our misery's the same as everybody's misery and only You know how to sort out good from bad! Work days, dead days! She pushes the wheel barrow by the railroad tracks then towards the quiet square and stops in front of the almost-finished staircase where it crunches the stones baked by the sun. The gates are shut, two trucks are parked near the cement slag, flanked by dead bushes and the old lady pushes the wheel barrow while holding the tips of a scarf with her teeth. A young man sits down to blow on his harmonica, another younger one with horse whip in his hand feeds hay to his charge then follows his friends who are dancing carefree by the stands. They sing, a bit drunk, by early morning and wear their red hankies around the neck. Hoarsely they order four liters of wine and coffee for the girls who are silent and sad. Come on, trains, take these singing youths dressed in white shirt and English blazers. Come on, trains, take them so very far away roaming the earth to see what they have lost here. Trains everywhere scatter these once happy men, They will not laugh when leaving home forever.
Vertaald door Adeodato Piazza Nicolai
Pier Paolo Pasolini (5 maart 1922 2 november 1975)
Een zondig mensch is nooit geheel zondig, zooals een arme, hoe arm ook, nooit geheel en al niets bezit. Hoe zouden er anders heiligen kunnen zijn, die toch ook toen zij klein waren schreeuwden als zij honger hadden en speelden in de modder van de straat en misschien dingen deden die niemand dan de engelen weet. Maar zij hadden één plekje dat wit was gebleven en toen daar de gouden stralen op vielen ging van den een tot den anderen dag de slechtheid van hen weg, de drift, de ergernis, de neiging om te stelen of te vloeken. En als zij dan van binnen geheel blank waren geworden konden zij de wonderlijke daden doen, zoodat de andere heiligen het zagen en er van spraken voor den troon waar de Gezegende zit. En dan zond hij er een met de lieve boodschap dat er weder een in de zaligheid mocht komen. Ik zeg dit niet omdat ik het beter meen te weten dan de vaders, maar omdat ik zelf heb gezien hoe het ons menschen gaat. Wij worden allen arm geboren, maar de een vindt zoodra hij de oogen opent al wat noodig is, en voor den ander kan de moeder geen behoorlijk doekje vinden om hem in te wikkelen. En de wisselvalligheden die dan volgen. Beppe verkwist niet zooveel of hij ontvangt altijd meer, Felice is nu rijk dan arm, Buonavontura kan nog zoo vriendelijk lachen of nog zoo bitter klagen, het helpt hem niets, hij telt de keeren niet dat hij zonder brood moet gaan. En toch weet Beppe niet van wat Buonavontura meer bezit dan hij, of Felice niet wat het beste is dat hij heeft. Maar Buonavontura begrijpt zeker meer, omdat hij de armste is. Dat is het witte plekje van den arme, dat hij meer begrijpt dan een ander. Hij weet dat de heer die langs loopt en doet of hij de uitgestrekte hand niet ziet niet meer of minder is dan hij zelf.
Arthur van Schendel (5 maart 1874 11 september 1946)
Voor mij kan de polder in die tijd niet meer hebben behelsd dan het uitzicht. Hij was er altijd, je kwam er nooit. Een kind had er domweg niets te zoeken. Behalve die ene keer dus. Toen mocht ik met Lin mee.
Lin was op zijn oude dag op het Witte Huis gaan werken, de trotse boerderij van de Van Arendonken. Maar ik denk niet dat een Van Arendonk daar toen nog de baas was. Ik weet wel zeker dat de paarden die dag werden gemend door Maarten Bok. Maarten Bok was niet van Herwijnen, die was van Poederoijen. Een prachtige vent. Die kwam op visite als Lin jarig was. Hij voelde zich niets te goed voor de borrels die dan geschonken en de verhalen die dan verteld werden. Nou, dat was wat, een boer die bij zijn knecht op de verjaardag kwam. En sterk als een paard, en wérken dat-ie kon! Ik
herinner me het spannen van de spieren onder de huid van zijn onderarmen.
Vorig jaar heb ik Appie Bok nog eens gesproken. Hij vertelde toen dat zijn vader er een was uit een gezin van tien kinderen, die allemaal aanspraak maakten op een deel van het goed dat door de laatste Van Arendonk was nagelaten. Maarten was in feite als knecht van dat gezin begonnen. Hij moest zijn broers en zusters een voor een uitkopen en had niets dan zijn eigen arbeid om mee te betalen.
Goed, zij hadden land aan de Mert. Hooiland, verder deugde het nergens voor. En dat hooi werd dan pas diep in de zomer gewonnen. Het zou me niet verbazen als het een dag in augustus is geweest. Wij kwamen in ieder geval altijd pas half juli, net even voor de verjaardag van Tante, op Herwijnen.
Een kamp aan de Mert. Nu is dat een afstand van niets. Je gaat bij de Waaijensteinsestoep de dijk af, je steekt de provinciale weg over, je geeft gas en je bent er. Maar met paardenpassen was het nog een knap eind. Ach, het gelaten geklop van beslagen hoeven op s Heeren wegen.
De ingespannen paarden stapvoets zij aan zij, zo raadselachtig aan elkaar gehecht.
Ja, als kind neem je aan dat de paarden van een tweespan, zozeer elkaars lotgenoten, met elkaar bevriend zijn. Het was Lin die me uit de droom hielp. Hem waren gevallen bekend waarin het ene paard zich geweldig moest uitsloven omdat het andere maar deed alsof.
I got a thorn stuck in me, I told him, pulling my hand out of the brambles and sucking at the little black dot that had buried itself into my palm. The thorn showed enough of itself so that I could get my teeth on the end of it and yank it out, which brought a couple of tears to my eyes and made my lip wobble a bit. Luckily, I had my back to Barry so the rest of the school never got to hear about it. I wiped the blood onto my jeans and began crawling through the bush again.
Havent you got it yet? he whined again.
'You ask me that one more time and Ill smack you in the fucking mouth! I hissed back at him, meaning, you ask me that one more time and Ill chuck your bike in the river while youre in the shops and pretend it was Neil Barratt who came along and did it.
I caught hold of a few more muddy and tattered pages that had been torn from the rest of the mag and gazed upon them in awe. The colours were dark from the damp and the dirt and some of them showed only fragments of pictures but there was enough. Curvy, voluptuous ladies stared back at me wearing nothing but vacant expressions and an unidentifiable sludge you find under bushes in Berkshire er, thorny bushes that is, not ladys bushes.
This was my first ever glimpse of a nudey mag, and I liked what I saw. Sure I was no stranger to the Great Universal catalogue underwear and shower curtain sections, and if you took mine and every other lad in my geography classs text books and hurled them across the playground, theyd all fall open on one particular page, but this was different.
This was a nudey mag.
Danny King (Slough, 5 maart 1969)
De Canadese (Franstalige) schrijfster Nelly Arcan - pseudoniem van Isabelle Fortier werd geboren in Lac-Mégantic op 5 maart 1973. Arcan was afkomstig uit Québec. Met haar eerste roman Putain (Hoer) uit 2001, kreeg zij veel bijval bij de kritiek en bij het grote publiek. In dat boek beschrijft Arcan haar verleden als escortdame. Zij werd genomineerd voor de Prix Médicis en de Prix Femina. Arcan schreef verschillende korte verhalen, opiniestukken en columns voor diverse kranten en literaire magazines van Québec. Zij schreef ook mee aan de dialogen van de film Nathalie... van Anne Fontaine. Arcan werd in september 2009 dood aangetroffen in Montréal, vermoedelijk na zelfmoord.
Uit: Whore
When I speak, its usually not to others, which is why theres nothing to hold me back, and so I can say without terrifying you that I was born in a country village near the Canadian border with Maine, that my education was religious, and that my teachers were all dried-up nuns, fanatic about the sacrifice they were making of their lives, women I had to call mothers and whod had to choose fake names, like Sister Jeanne for Julie or Sister Anne for Andrée, sister-mothers who taught me that parents were powerless when it came to naming their children, that they were inadequate at defining them in relation to God, and what else would you like to know, that I was altogether normal, rather a gifted student, that in this fervently Catholic country where I grew up they sent schizophrenics to be exorcised by the priests, that life here could be quite beautiful if you didnt want much, had faith. And what else? My studying twelve years of piano and like everybody else wanting to leave the country for the city, and then after I stopped touching the piano ending up as a barmaid, then a whore, to escape every shred of my past identity, so I could prove to others that you really could pursue your studies, dream about being a writer, hope for a future and throw your life away here and there all at the same time, sacrifice yourself just like the sisters in my elementary school did to serve their congregation.
Nelly Arcan (5 maart 1973 24 september 2009)
De Franse dichter en schrijver Jean Orizet werd geboren in Marseille op 5 maart 1937. Zijn vader, Louis Orizet, was een landbouwkundig ingenieur, zijn moeder leerde wiskunde en zijn grootvader werkte in de scheepsbouw. Een oudoom leraar leerde hem lezen voordat hij naar school ging.Toen de oorlog uitbrak werdzijn vader benoemd tot tweede luitenant van de cavalerie, en zijn moeder verhuisde naar Dijon en vervolgens naar Macon. Daar bezocht hij de middelbare school, waar een van zijn leraren hem de brieven van Gerard de Nerval liet lezen die diepe sporen bij hem achter lieten.Zijn eigen werk is vertaald in twintig talen en bekroond met talloze prijzen.
Leau dormante
Leau dormante ne dort pas; Elle rêve, jen suis sûr, Car son rêve, Elle le murmure, Doucement, Pour ceux qui comprennent, Ceux qui aiment Son frissonnement. Son rêve est bien apaisant; Il lui donne un aspect tranquille Immobile et changeant; Leau dormante sourit, Elle est heureuse; Cest leau rêveuse.
They lay side by side with their mouths open and swallowed raindrops until the storm passed. All around them were old garden terraces in the dunes.
Sister Salt remembers everything. The morning the soldiers and the Indian police came to arrest the Messiah, Grandma Fleet told Sister Salt to run. Run! Run get your little sister! You girls go back to the old gardens! Sister Salt was big and strong. She carried Indigo piggyback whenever her little sister got tired. Indigo doesn't remember much about that morning except for the shouts and screams.
Indigo remembers they used to sell baskets at the depot in Needles while their mother washed linens in tubs of boiling water behind the hotel; Grandma Fleet searched the town dump for valuables and discarded seeds. They slept in a lean-to made of old crates and tin, near the river. They learned to talk English while selling baskets to tourists at the train station.
Now, at the old gardens, the girls live alone in Grandma Fleet's house. Grandma had returned a day after they did. Grandma saw Mama escape and run north with the other dancers ahead of the Indian police, who grabbed all the Indians they could, while the soldiers arrested the white people, mostly Mormons, who came to dance for the Messiah. The United States government was afraid of the Messiahs dance
Chicago, the great grey city, interested her at every instant and under every condition. As yet she was not sure that she liked it; she could not forgive its dirty streets, the unspeakable squalor of some of its poorer neighbourhoods that sometimes developed, like cancerous growths, in the very heart of fine residence districts. The black murk that closed every vista of the business streets oppressed her, and the soot that stained linen and gloves each time she stirred abroad was a never-ending distress.
But the life was tremendous. All around, on every side, in every direction the vast machinery of Commonwealth clashed and thundered from dawn to dark and from dark till dawn. Even now, as the car carried her farther into the business quarter, she could hear it, see it, and feel in her every fibre the trepidation of its motion. The blackened waters of the river, seen an instant between stanchions as the car trundled across the State Street bridge, disappeared under fleets of tugs, of lake steamers, of lumber barges from Sheboygan and Mackinac, of grain boats from Duluth, of coal scows that filled the air with impalpable dust, of cumbersome schooners laden with produce, of grimy rowboats dodging the prows and paddles of the larger craft, while on all sides, blocking the horizon, red in color and designated by Brobdignag letters, towered the hump-shouldered grain elevators.
Just before crossing the bridge on the north side of the river she had caught a glimpse of a great railway terminus. Down below there, rectilinear, scientifically paralleled and squared, the Yard disclosed itself. A system of grey rails beyond words complicated opened out and spread immeasurably. Switches, semaphores, and signal towers stood here and there. A dozen trains, freight and passenger, puffed and steamed, waiting the word to depart. Detached engines hurried in and out of sheds and roundhouses, seeking their trains, or bunted the ponderous freight cars into switches; trundling up and down, clanking, shrieking, their bells filling the air with the clangour of tocsins. Men in visored caps shouted hoarsely, waving their arms or red flags; drays, their big dappled horses, feeding in their nose bags, stood backed up to the open doors of freight cars and received their loads.
Kleine Hand in meiner Hand Ich und du im jungen Grase Ich und du, im Kinderland Gehn wir auf der langen Strasse Kleine Hand in meiner Hand.
Kleine Hand in meiner Hand die einander zärtlich fassen: Ich und du, nichts hat Bestand, einmal, ach! muß ich dich lassen Kleine Hand aus meiner Hand.
Kleine Hand in meiner Hand Kleiner Schritt bei meinem Schritt Kleiner Fuß im weiten Land: Einmal geh ich nicht mehr mit Einmal gehst du ohne mich Wie ein Traum mein Bild verblich.
Uit:Alles hat seine Zeit (Tempo di uccidere, Vertaald door Susanne Hurni)
Und, jenseits des Randes, das ruhige Leben der Etappenlager. Noch weiter, und das Wort «Sonntag» würde wieder seinen Wert bekommen. Ich würde das erste Bett mit Leintüchern finden, den ersten Zeitungsverkäufer.Und einen Zahnarzt. Der Soldat wollte nicht nachgeben. «Warten Sie», sagte er, «irgendwer wird schon vorbeikommen.
» Ich betrachtete das Lastauto, das mit den Rädern gegen die Böschung lag, und schüttelte den Kopf: Es würde niemand vorbeikommen. Nur ein Oberst war vorübergefahren, gelangweilt wie ein General. Die vorlaute Art des Soldaten wurde mir allmählich lästig. Sich gemeinsam gerettet zu haben, schien mir kein rechter Grund mehr zu sein, uns Fotografien zu zeigen, uns unsere Angelegenheiten zu erzählen, die üblichen Vermutungen über unsere Rückkehr nach Italien anzustellen. Und doch tat es mir leid, ihn im Stich zu lassen.
«Sie lassen mich also allein?»
Ich fing an, meine Sachen zusammenzusuchen, den Tornister, das Koppel mit der Pistole. Um meine
Flucht zu beschönigen, suchte ich einen Vorwand, allerdings einen schlechten: Ich sagte zu ihm, wenn ich unten am Fluss einen Lastwagen fände (oft hielten die Fahrer dort an, um ein Bad zu nehmen), käme ich zurück, um ihm zu helfen. Der Soldat tat so, als glaube er daran, und seine plötzliche und feindselige Nachgiebigkeit ließ mich erröten. Er drückte mir die Hand ohne Wärme, wirklich enttäuscht. Nach fünfzig Schritten verdeckte mir eine Straßenbiegung die Sicht auf ihn und sein Lastauto. Seitdem habe ich ihn nicht wiedergesehen.
Worte, die dein Mund gesprochen, sonnenwarm und sonnenhell, Küsse, die dein Mund gespendet, unversiegter Wonne Quell, Wie so selig deine Seele, und ich preis' es immerdar, Doch das Süßeste, das Tiefste, zeigt kein Bild und faßt kein Reim, Und es bleibt unausgesprochen zwischen Gott und uns geheim.
Moritz Carrière (5 maart 1817 19 januari 1895)
De Duitse schrijver, literatuurhistoricus en muziekcriticus Karl August Timotheus Kahlert werd geboren op 5 maart 1807 in Breslau. Kahlert studeerde vanaf 1826 aan de universiteit van Breslau, daarna in Berlijn. Hij was actief als dichter en schrijver. Gebaseerd op de Hegeliaanse principes publiceerde hij in 1846 zijn "System der Aesthetik " en in 1853 een monografie over Angelus Silesius. Een serie artikelen over Silezische dichters en schrijvers publiceerde hij in Robert Prutz Literarisches Taschenbuch (1844), in Hennebergs Jahrbuch (1854) en in het Weimarische Jahrbuch. Over de Breslauer opera schreef hij vier jaar voor de Schlesische Zeitung. Een aantal studies met theoretische en kritische reflecties over muziek schreef hij voor de "Leipziger Neue Zeitschrift für Musik (1834-1843) en (1842-1850) voor de Allgemeine musikalische Zeiting.
Uit: System der Aesthetik
Die geheimnißvolle Wirkung, welche auf das rnenschliche Gemüth Werke der schönen Kunst ausüben, ist eines jener ewigen Räthsel, zu deren Lösung die Wissenschaft immer wieder aufs Neue aufgefordert wird. Von zwei Seiten her, in der Erkenntniß der dem Künstler dienstbaren Naturstoffe, und der von den Gesetzen ihrer Anwendung werden an der Hand der Erfahrung manche sichtbare Fortschritte gemacht; dem scharfen Blicke des Naturforschers enthüllt sich eine Beziehung der ewig schaffenden Kräfte nach der andern; öffentlichen Lehranstalten für angehende Kunstjünger wird überall immer sorgfältige« Pflege. Solchen Bemühungen zum Trotze sind die Schwankungen des Geschmacks unter den Genießenden, und die harte Begegnung widersprechender Grundsätze unter den Schaffenden unvermindert geblieben, so daß nur ein einziger Gewinn, nämlich der, daß man allmählich die streitenden Ansichten schärfer auszuprägen, den Widerspruch also in seiner ganzen Bedeutung zu erkennen sich bemüht hat, daraus hervorgegangen ist. Ein Gewinn ist dies zu nennen, weil es den Drang verräth, den Streit zu entscheiden, und weil es durch die Beziehung alles des im Zwiefpel begriffenen Einzelnen auf ein Allgemeines, welches ihm zum Grunde liegen müsse,Schritte, die dieser Entscheidung entgegenführen, erzeugt.
Karl August Timotheus Kahlert (5 maart 1807 29 maart 1864)
De Nederlandse dichter Jurre van den Berg werd geboren in Thesinge op 5 maart 1986. Hij debuteerde officieel als dichter in het voorjaar van 2009 met de bundel Binnenvaart.In 2007 ontving hij het Hendrik de Vriesstipendium van de gemeente Groningen voor zijn poëzieproject Ter verlichting van een naam, een areligieuze, hedendaagse beschouwing op de taal en thematiek van het bijbelboek Job. Ook de gedichten die hier uit voortkwamen zijn in de reeks Wij zijn hier pas sinds gisteren in Binnenvaart opgenomen. Tijdens het collegejaar 2005-2006 was Jurre van den Berg huisdichter van de Rijksuniversiteit Groningen. De gedichten die hij in deze functie schreef werden samen met andere verzen gebundeld in Avondkikkers.
HERFST
Ik was vergeten hoe de regen de straten kon spoelen.
Naar boven kijken en grijs goud zien eten, het land ligt reeds begraven onder verwaaide paraplu's.
Ik was vergeten hoe de regen.
Wat geweest is, dat het terug komt en niet los laat, storm niet uitraast. Het land ligt reeds begraven.
Als ik denk dat het voorbij is zoals onder herfstkastanjes na de regen.
Het is droog maar de wind waait druppels van het blad.
Outside my window a lemon tree is steaming in the rising heat. Eyes closed, I feel all over the large mattress, although I know theres no one else there. Im lying in bed in a hotel room in California reading about Australia in a guidebook. The trip round the world was the idea of the head of personnel who appointed me. For the first three months, he said, my position was free, after all the stress of the examinations I could take time out to live a little, to see something of life. The next day I paid three thousand marks for an air ticket with the words Hamburg London New York San Francisco Hong Kong Bombay Hamburg printed on it in slightly smudged red ink. Id already ticked off London, New York and San Francisco, I hadnt seen anything of life there. To me the red double-decker buses, yellow taxis and cable cars looked like poor, dirty copies of the double-deckers, taxis and cable cars I knew from films. In each place I stayed one night and flew on, only in San Francisco did I stay two nights, because I had a hotel room with cable TV. I began to get accustomed to things, bought a second deodorant, a rather sweet-smelling one by Jean Paul Gaultier, which I used for my left armpit. For the right one I continued to use the Hugo by Boss which Id bought for my job interview. It was fun being able to distinguish left and right, port and starboard, the two halves of this body that was to carry me through the world, by smell. On the fifth day of my trip round the world I hired a bicycle and rode across the red bridge and out of the city. Soon I had no idea where I was any more. I was riding through pinewoods along a country road with no markings and which wasnt on my map. Coming round a curve, a village suddenly leapt out at me. It was simply there; without there having been any signposts or a board with the name, there were wooden houses in front of me with blue scraps of sea hung between them. I rode past a filling station with Save the Rainforest banners hanging out of the windows. Shortly after that I stopped and asked a man, who was sitting in the sun outside a house with paintings on the walls, where I could buy something to drink. The man had long grey hair and his beard was spattered with flecks of colour. He asked me how I liked his wall painting and pointed over his shoulder: animals, naked people and pink clouds, with flowers in all the colours of the rainbow twined round them. Above it was written: 30 Years Summer of Love 1967-1997.
Uit: De vliegeraar van Kabul (Vertaald door Miebeth van Horn)
Ik herinner me hoofdzakelijk dit: zijn boksbeugel die in de middagzon flitst, hoe koud het ding bij de eerste klappen aanvoelt en hoe snel het warmer wordt van mijn bloed. Tegen de muur aan gegooid worden waar een spijker, waar misschien een schilderij aan gehangen heeft, in mijn rug prikt. Sohrab die gilt. Tabla, harmonium, een del-roba. Tegen de muur aan gekwakt worden. De boksbeugel die mijn kaak versplintert. In mijn eigen tanden stikken, ze doorslikken, met de gedachte aan die talloze uren die ik flossend en poetsend heb doorgebracht. Tegen de muur aan gekwakt worden. Op de grond liggen, waar bloed van mijn gesprongen bovenlip het mauve kleed kleurt, pijn die door mijn buik trekt, en me afvragen wanneer ik weer kan ademhalen. Het geluid van mijn knappende riben, dat net zo klinkt als de takken die Hassan en ik vroeger afbraken om te zwaardvechten, zoals Sindbad in die oude films. Sohrab die gilt. De zijkant van mijn gezicht die tegen de hoek van de televisietafel aan slaat. Weer dat knappende geluid, deze keer onder mijn linkeroog. Muziek. Sohrab die gilt. Vingers die mijn haar vastgrijpen, mijn hoofd naar achteren trekken, het geglinster van roestvrij staal. Daar komt hij. Alweer dat knappend geluid, nu mijn neus. Ik zet van pijn mijn tanden op elkaar en merk dat ze niet meer netjes gerangschikt staan. Geschopt worden. Sohrab gilt. Ik weet niet op welk punt ik begon te lachen, maar ik deed het wel.
Uit: Two Poems from Prison (Vertaald door Frances Padorr Brent en Carol Avins)
Ill live through this, survive, and theyll ask me: how they beat my head on the prison cot, how it froze during the nights, how the first wisps of gray hair broke through. Ill smile and say some joke, wave away the shadow that comes quickly, and Ill honor the dry September thats become my second birth. And theyll ask: doesnt it hurt to remember? without being deceived by the lightness around? But names from the past burst in my memory beautifullike old weapons. And Ill tell about the best in all the world, the most tender, who dont break, how they accompanied us, how they went to torture, awaited letters from those they loved. And theyll ask: what helped us live, without letters or newsjust walls and coldness in the cell, stupidity of official lies, nauseating promises for betrayal. And Ill tell about the first beauty which I saw in this captivity: window in the frost! No spy holes, nor walls, nor gratingno long suffering only bluish light in the smallest glass. Whirling patternyou cant dream of anything more enchanted! Look close, youll see it begin to blossom even more: forests of thieves, fires, birds! and how many times there was coldness and how many windows glistened from that time on. But it hasnt happened again