Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
15-05-2011
Judith Hermann, Peter Shaffer, Raymond Federman, W.J.M. Bronzwaer, Frits van Oostrom
Ruth sagte »Versprich mir, daß du niemals etwas mit ihm anfangen wirst«. Ich erinnere mich, wie sie aussah dabei. Sie saß auf dem Stuhl am Fenster, die nackten Beine hochgezogen, sie hatte geduscht und sich die Haare gewaschen, sie trug nur ihre Unterwäsche, ein Handtuch um den Kopf geschlungen, ihr Gesicht sehr offen, groß, sie sah mich interessiert an, eher belustigt, nicht ängstlich. Sie sagte »Versprich mir das, ja?«, und ich sah an ihr vorbei aus dem Fenster, auf das Parkhaus auf der anderen Straßenseite, es regnete und wurde schon dunkel, die Parkhausreklame leuchtete blau und schön, ich sagte »Also hör mal, warum sollte ich dir das versprechen, natürlich fange ich nichts mit ihm an«. Ruth sagte »Ich weiß. Versprich es mir trotzdem«, und ich sagte »Ich verspreche es dir«, und dann sah ich sie wieder an, sie hätte es nicht sagen sollen. Ich kenne Ruth schon mein Leben lang. Sie kannte Raoul seit zwei oder drei Wochen. Er war für ein Gastspiel an das Schauspielhaus gekommen, an dem sie für zwei Jahre engagiert war, er würde nicht lange bleiben, vielleicht hatte sie es deshalb so eilig. Sie rief mich in Berlin an, wir hatten zusammen gewohnt, bis sie wegen des Engagements umziehen mußte, wir konnten nicht gut damit umgehen, voneinander getrennt zu sein, sie rief mich eigentlich jeden Abend an.
Ich vermißte sie. Ich saß in der Küche, die jetzt leer war bis auf einen Tisch und einen Stuhl, ich starrte auf die Wand, während ich mit ihr telefonierte, an der Wand hing ein kleiner Zettel, den sie dort irgendwann aufgehängt hatte, »tonight, tonight its gonna be the night, the night«. Ich dachte ständig darüber nach, ihn abzureißen, aber dann tat ich es nie.
[Complete darkness. Two voices are heard: BRINDSLEY and CAROL: They must give the impression of two people walking round a room with absolute confidence, as if in the light. We hear sounds as of furniture being moved. A chair is dumped down.]
BRINDSLEY: There! How do you think the room looks? CAROL [quacking]: Fabulous! I wish you could always have it like this. That lamp looks divine there. And those chairs are just the right colour. I told you green would look well in here. BRINDSLEY: Suppose Harold comes back? CAROL: He is not coming back till tomorrow morning. BRINDSLEY [pacing nervously]: I know. But suppose he comes tonight?. He's mad about his antiques. What do you think he'll say if he goes into his room and finds out we've stolen them? CAROL: Don't dramatise. We haven't stolen all his furniture. Just three chairs, the sofa, that table, the lamp, the bowl and the vase of flowers, that's all. BRINDSLEY: And the Buddha. That's more valuable than anything. Look at it. CAROL: Oh, do stop worrying, darling. BRINDSLEY: Well, you don't know Harold. He won't even let anyone touch his antiques.
Het gevolg van deze stelselmatige toepassing van een vormprincipe is, dat de concrete of referentiële betekenis als relatief van minder belang wordt voorgesteld. Wie wil weten op welke dag het meisje zich nu precies met de dood verzoende, komt bedrogen uit: het gedicht beweert dat het op de derde, vierde, vijfde of zesde dag kan zijn geweest.
We stuiten hier op een probleem dat al door Plato aan de orde werd gesteld en onder andere door Multatuli is behandeld. In het eerste hoofdstuk van Max Havelaar laat hij Batavus Droogstoppel een bezwaar tegen de poëzie verwoorden dat deze ook aan de dichter van de Kalevala had kunnen richten: Wil men de woorden in 't gelid zetten, goed! Maar zeg niets wat niet waar is. De lucht is guur, en 't is vier uur. Dit laat ik gelden, als het werkelijk guur en vier uur is. Maar als 't kwartier voor drieën is, kan ik, die mijn woorden niet in 't gelid zet, zeggen: de lucht is guur, en 't is kwartier voor drieën. Wat Multatuli hier satirisch aan de orde stelt is het onvermogen van Droogstoppel in te zien dat de pragmatische instructie waaraan de dichter gehoorzaamt een andere is dan die waaraan iemand die concrete feiten meedeelt gebonden is. Het gedichtje over guur en vier uur vertoont onmiskenbaar het kenmerk van de geperiodiseerde herhaling (Droogstoppel zegt dat de woorden in 't gelid staan) en deze werkt als een signaal dat de waarheid die bij deze tekst in het geding is een andere waarheid is dan die welke de kroniekschrijver van concrete feiten wil meedelen. Droogstoppels geborneerdheid is dat hij slechts één waarheidsbegrip kent, dat van de harde, bloedeloze positivist voor wie alleen de feiten tellen.
De humanisten brandmerkten de eeuwen tussen 500 en 1500 als geestloze middenperiode, vandaar de term Middeleeuwen, die de aansluiting verstoorde tussen de grandioze Oudheid en henzelf. Toch waren ze wel degelijk geïnteresseerd in documenten uit die dorre tussentijd, vooral wanneer die licht wierpen op de vroegste stadia der Europese talen. In 1591 toont de Luikse kanunnik Arnold Wachtendonck Justus Lipsius het handschrift dat nog steeds kan gelden als het alleroudste Nederlandse boek: de Wachtendonckse psalmen. Het manuscript dateerde uit omstreeks 900 en was geschreven in een klooster nabij Luik. Boven de Latijnse psalmwoorden stonden Germaanse equivalenten genoteerd. De psalmen waren de basisteksten waaruit jonge monniken (en ook wel nonnen) hun eerste lessen kregen in lezen en taal. Hun alfabetisering verliep via het Latijn, een voor hen vreemde taal, die de kinderen in het begin wel met behulp van hun moedertaal moesten interpreteren en vandaar de glossen. De codex is na Lipsius nooit meer gezien, evenals Lipsius afschrift van het oude boek. We moeten ons behelpen met kopieën (van kopieën). Dankzij de woordenlijstjes Nederlands-Latijn zoals Lipsius die aanlegde, is een klein deel van het alleroudste Nederlands bewaard gebleven. Het Gruuthuse-handschrift kwam omstreeks 1400 nabij Brugge tot stand. Ook deze codex heeft een rechtstreekse connectie met de psalmen. Het handschrift opent met een dichterlijke meditatie op een psalm. De tekst zet in met het Latijnse vers van de psalm, waarop een vrije parafrase in het Vlaams volgt. Ten opzichte van de Wachtendonckse psalmen is de hiërarchie van de twee talen volledig omgekeerd.
Uit: The Effect of Gamma Rays on Man-in-the-Moon Marigolds
"In front of my eyes, one part of the world was becoming another. Atoms exploding . . . atom after atom breaking down into something new . . . It would go on for millions of years . . ."
"This long street, with all the doors of the houses shut and everything crowded next to each other . . . And then I start getting afraid that the vegetables are going to spoil . . . and that nobody's going to buy anything . . ."
"Well, they say I came out of my room . . . and I started down the stairs, step by step . . . and I heard the choking and banging on the bed . . ."
The Setting A room of wood which was once a vegetable store -- and a point of debarkation for a horse-drawn wagon to bring its wares to a small town.
But the store is gone, and a widow of confusion has placed her touch on everything. A door to Nanny's room leads off from this main room, and in front of the door hang faded curtains which allow ventilation in the summer. There is a hallway and a telephone. A heavy wood staircase leads to a landing with a balustrade, two doors, and a short hall. Beatrice sleeps in one room; Tillie and Ruth share the other.
Objects which respectable people usually hide in closets are scattered about the main room: newspapers, magazines, dishes; empty bottles; clothes; suitcases; last week's sheets. Such carelessness is the type which is so perfected it must have evolved from hereditary processes; but in all fairness to the occupants, it can be pointed out that after twilight, when shadows and weak bulbs work their magic, the room becomes interesting.
Uit: The Master and Margarita (Vertaald door Michael Glenny)
'A glass of lemonade, please,'said Berlioz. 'There isn't any,'replied the woman in the kiosk. For some reason the request seemed to offend her. 'Got any beer?' enquired Bezdomny in a hoarse voice. 'Beer's being delivered later this evening' said the woman. 'Well what have you got?' asked Berlioz. 'Apricot juice, only it's warm' was the answer. 'All right, let's have some.' The apricot juice produced a rich yellow froth, making the air smell like a hairdresser's. After drinking it the two writers immediately began to hiccup. They paid and sat down on a bench facing the pond, their backs to Bronnaya Street.Then occurred the second oddness, which affected Berlioz alone. He suddenly stopped hiccuping, his heart thumped and for a moment vanished, then returned but with a blunt needle sticking into it. In addition Berlioz was seized by a fear that was groundless but so powerful that he had an immediate impulse to run away from Patriarch's Ponds without looking back. Berlioz gazed miserably about him, unable to say what had frightened him. He went pale, wiped his forehead with his handkerchief and thought: ' What's the matter with me? This has never happened before. Heart playing tricks . . . I'm overstrained ... I think it's time to chuck everything up and go and take the waters at Kislovodsk. . . .' Just then the sultry air coagulated and wove itself into the shape of a man--a transparent man of the strangest appearance. On his small head was a jockey-cap and he wore a short check bum-freezer made of air. The man was seven feet tall but narrow in the shoulders, incredibly thin and with a face made for derision.
It was Toto that made Dorothy laugh, and saved her from growing as gray as her other surroundings. Toto was not gray; he was a little black dog, with long silky hair and small black eyes that twinkled merrily on either side of his funny, wee nose. Toto played all day long, and Dorothy played with him, and loved him dearly.
Today, however, they were not playing. Uncle Henry sat upon the doorstep and looked anxiously at the sky, which was even grayer than usual. Dorothy stood in the door with Toto in her arms, and looked at the sky too. Aunt Em was washing the dishes.
From the far north they heard a low wail of the wind, and Uncle Henry and Dorothy could see where the long grass bowed in waves before the coming storm. There now came a sharp whistling in the air from the south, and as they turned their eyes that way they saw ripples in the grass coming from that direction also.
Suddenly Uncle Henry stood up.
"There's a cyclone coming, Em," he called to his wife. "I'll go look after the stock." Then he ran toward the sheds where the cows and horses were kept.
Aunt Em dropped her work and came to the door. One glance told her of the danger close at hand.
"Quick, Dorothy!" she screamed. "Run for the cellar!"
Toto jumped out of Dorothy's arms and hid under the bed, and the girl started to get him. Aunt Em, badly frightened, threw open the trap door in the floor and climbed down the ladder into the small, dark hole. Dorothy caught Toto at last and started to follow her aunt. When she was halfway across the room there came a great shriek from the wind, and the house shook so hard that she lost her footing and sat down suddenly upon the floor.
My grandfather, a soldier, toward the end of the War was riding along one very cold morning, and he saw, out of all reason, a fine big thick slice of raw bacon rind lying beside the road. He dismounted, picked it up, dusted it off and made a hearty breakfast of it. The best piece of bacon rind I ever ate in my life, said my grandfather. These little yarns are the first that come to mind out of hundreds; they were the merest surface ripples over limitless deeps of bitter memory. My elders all remained nobly unreconstructed to their last moments, and my feet rest firmly on this rock of their strength to this day.
The woman who made That Brew and the soldier who ate the bacon rind had been bride and groom in a Kentucky wedding somewhere around 1850. Only a few years ago a cousin of mine showed me a letter from a lady then rising ninety-five who remembered that wedding as if it had been only yesterday. She was one of the flower girls, carrying a gilded basket of white roses and ferns, tied with white watered-silk ribbon. She couldnt remember whether the brides skirt had been twentyfive
feet or twenty-five yards around, but she inclined to the latter figure; it was of white satin brocade with slippers to match.
The flower girl was allowed a glimpse of the table set for the bridal banquet. There were silver branched candlesticks everywhere, each holding seven white candles, and a crystal chandelier holding fifty white candles, all lighted.
Katherine Anne Porter (15 mei 1890 18 september 1980)
Vaders zijn er altijd geweest met het beheerste gebaar in de armen. Het broze in elk van hun vingers. Het kind op schoot. Onuitgepakt cadeau met verstrengelde beentjes. Als mastiek ontrold.
Ze zijn van tel in het huiselijk bestaan. Ze schuiven gordijnen open. Hun kijk op akkers in bloei. Wrijven het dekentje glad en smoren gevaren ondergronds. Een pluim op de hoed. Ze denken dieper na hoe ze het armpje of het hoofd moeten steunen. Ze aarzelen bij elke stap. Gaan wijdbeens op de voorplecht staan. In evenwicht. Ze tellen ribben en tenen en waken bij het gewicht in de wieg. Geen wind mag in de zeilen slaan.
Het interval van de adem verschuift in hun oor. Ze zoeken naar maat en volgen de weg die de sluimer inslaat tot aan de slaap. Rust is aan vaders nooit besteed. Ze timmeren een dak boven het hoofd van het kind: de herfst wordt dramatisch dit jaar. Ze springen in laarzen en dammen het land. Geen watersnood binnen de oevers. Liever eelt op de hand.
Vaders zijn tot alles in staat. Ze tekenen hun zelfportret uit op het kind. Het geringste voortbestaan.
De nacht is veel te groen
De nacht is veel te groen om krekels van het blauw te onderscheiden
waar is het licht dat leeggezogen weiden uit hun stramme schaduw dwingt?
Je hoort geen stilte die luider snikt dan legers meeldraden - ze vechten voor wat licht -
schrijf met glazen woorden de scherven op hun dode bloemenmond.
de tijd eet geld met hopen en af en toe zich rond.
Auf dem hopste in eigensinnigen Schlenkern ein Autoreifen davon. Das alles stand deutlich vor meinen Augen. Rad ab! dachte ich noch. Doch schon wenig später konnte ich mich an Einzelheiten kaum noch erinnern. Das Bild zerfiel. So wie morgens ein Traum. Eben noch mit beiden Händen zu greifen, entzieht er sich - ein Schwindelgefühl, über einem Abgrund, hinterlassend - plötzlich ins Unterbewußtsein und läßt sich von dort schon nicht mehr zurückrufen. Je angestrengter ich mir das eben Gesehene klarmachen wollte, desto verschwommener wurde es. Am Ende blieb: die Erinnerung an einen Alptraum, der angeschmort nach Gummi roch und aus dem ein Autoreifen mit unbekanntem Ziel davonrollte. Die Trottenburg erwartete mich schon. Kaum hatte sie mich in ihr Zimmer gelotst, schloß sie, was sie sonst nie tut, die Tür. Da ahnte ich, daß was passiert sein mußte. Normalerweise steht ihr Büro offen. Wenn man auf unserer Etage unterwegs ist (zum Kopierer, zum Kartenraum, zur Kochnische, zum Klo), kommt man also nicht dort vorbei, ohne im dunklen Eichenholzrahmen das höchst lebendige Bild unserer Chefin Cora Trottenburg zu sehen: wie sie, elegant in Schwarz, vor dem Weiß des Tapetenhintergrunds, telefoniert, diktiert, tippt, redigiert, Kaffee trinkt - oft in den riskantesten Kombinationen, manchmal auch, wie der indische Gott Shiva, mit werweißwievielen Armen alles gleichzeitig -, und trotzdem bleibt ihr immer noch Zeit für ein Nicken und/oder Winken nach draußen in den Flur, zu uns, zu den Vorübergehenden. "Was ist denn los?" wollte ich wissen und zog mir einen Stuhl heran. Sie antwortete nicht sofort. Dann fragte sie: "Wieso bist du eigentlich gleich auf Wenzel gekommen?" "Keine Ahnung. Nur so eine . . .", ich verdrehte die Augen. "Ahnung", vervollständigte sie leise. "Genau." Seit Donnerstag letzter Woche ist Wenzel nicht mehr im Büro gewesen. Natürlich hatte ich das bemerkt, ohne mir aber groß Gedanken darüber zu machen. Das war nicht ungewöhnlich - schließlich gibt es laufend irgendwelche Besichtigungen vor Ort, Vermessungen und Abgleichungen, gerade wenn es in die letzte Phase geht. Außerdem, ich war ganz froh darüber, daß der Schreibtisch mir gegenüber ein paar Tage leer geblieben war, ich brauchte dringend Ruhe, um endlich meine interne Diskussionsvorlage wenigstens ein Stück weit voranzubringen. Einem langfristig vereinbarten Gesprächstermin am Freitag, 11 Uhr, in Potsdam war Wenzel ebenfalls ohne Angabe von Gründen ferngeblieben. Der zuständige Abteilungsleiter vom Landesvermessungsamt hatte daraufhin bei der Trottenburg nachgefragt. Sie wußte aber nicht Bescheid - peinliche Situation.
Den ärgsten Grimassierer meines Lebens habe ich in Beaune gesehen. Der Ort sei von Touristen überlaufen, hatte uns ein Tourist gewarnt, der glaubte, wir würden seine Selbsttäuschung teilen und uns, bloß weil wir auf eigenen Wegen und nicht nach dem Pauschalangebot eines Reisebüros
unterwegs waren, für Nomaden der Moderne halten. Der Hass des Touristen auf den Touristen
ähnelt dem des Provinzlers auf den Provinzler, er gebiert kuriose Selbstentwürfe, von denen der Abenteurer mit der Kreditkarte einer der apartesten ist. Man begegnet ihm überall, in der Wüste und im Hochgebirge verursacht er abenteuerliches Gedränge, und seine Flotte pflegt über entlegene Inseln im Pazifik, die ihm alleine bekannt sind, herzufallen. Wir hatten nicht vor, in Beaune, einem von Touristen überlaufenen Ort, zu übernachten. Aber als wir das berühmte Hôtel-Dieu besichtigt hatten, machten wir uns doch auf die Suche nach einem Quartier in dieser großen kleinen Stadt.
Was der burgundische Kanzler Nicolas Roulin und seine Gemahlin Guilon de Salins beabsichtigten, als sie 1443 das Hôtel-Dieu errichten ließen, war nach den Worten des Kanzlers nichts anderes, als ihre Seele mit einem mildtätigen Werk für die Ewigkeit zu retten. Mehr als sechshundert Jahre diente das Hôtel-Dieu, großzügig angelegt über alles bekannte Maß hinaus, als Krankenhaus der Armen, die hier medizinische Behandlung wie religiösen Beistand erfuhren. Der gotische Krankensaal ist fünfzig Meter lang und vierzehn Meter breit, an den beiden Längsseiten stehen Betten, aus denen die Kranken auf die Kapelle und den Altar, die die Stirnseite des Saales beschließen, blicken konnten, sodass sie sich nicht vom Krankenlager erheben mussten, um der Heiligen Messe beizuwohnen.
Artemis was perhaps the only person alive who could take full advantage of his recent acquisition. He still retained a childlike belief in magic, tempered by an adult determination to exploit it. If there was anybody capable of relieving the fairies of some of their magical gold, it was Artemis Fowl the Second.
It was early morning before they reached Fowl Manor. Artemis was anxious to bring up the file on his computer, but first he decided to call in on Mother.
Angeline Fowl was bedridden. She had been since her husband's disappearance. Nervous tension, the physicians said. Nothing for it but rest and sleeping pills. That was almost a year ago.
Butler's little sister, Juliet, was sitting at the foot of the stairs. Her gaze was boring a hole in the wall. Even the glitter mascara couldn't soften her expression. Artemis had seen that look already, just before Juliet had suplexed a particularly impudent pizza boy. The suplex, Artemis gathered, was a wrestling move. An unusual obsession for a teenage girl. But then again she was, after all, a Butler.
"Problems, Juliet?"
Juliet straightened hurriedly. "My own fault, Artemis. Apparently I left a gap in the curtains. Mrs. Fowl couldn't sleep."
"Hmm," muttered Artemis, scaling the oak staircase slowly.
He worried about his mother's condition. She hadn't seen the light of day in a long time now. Then again, should she miraculously recover, emerging revitalized from her bedchamber, it would signal the end of Artemis's own extraordinary freedom. It would be back off to school, and no more spearheading criminal enterprises for you, my boy.
Clara bohrte ihren grossen Zeh in den warmen Sand und sah den feinen Sandkörnern zu, wie sie sofort nachrieselten und sich um ihre Haut schlossen. Ihr Zeh war weg ganz wie ihr früheres Leben. Clara hatte sich aufgesetzt, die Arme um ihre nackten Beine gelegt, und ihr Blick glitt hinüber zu Andrés Füßen. Er hatte schöne Füße, einen ausgeprägten Spann, die Zehen gleichmäßig, Männerfüße, die man gern betrachtete. Clara zog ihren großen Zeh aus dem Sand. Ein Sandhäufchen hatte sich darauf gebildet und floss nun nach allen Seiten ab. Clara wartete, bis nur noch eine feine Schicht Körner übrig war, die ihren roten Nagel und die braune Haut mit einem leichten Schimmer bedeckten, dann schob sie ihren Fuß langsam hinüber zu Andrés. Sie sahen gut aus, nebeneinander, sie passten zusammen.
Andrés schlief. Seine Bauchdecke hob und senkte sich gleichmäßig, und Clara schob ihre gespreizten Finger durch seine lockigen Brusthaare, die sich kurz um ihre Finger schmiegten, länger wurden und sich sofort wieder einrollten, sobald sie ihre Hand wegzog. Zärtlich betrachtete sie ihn. Sein Körper war ihr vertraut, der weiche Zug um seine Lippen rief in ihr ein Gefühl der Zärtlichkeit hervor, das Clara mit Dankbarkeit erfüllte. Sie hätte nie gedacht, dass sie für einen Mann noch einmal so würde empfinden können.
God Ive waited for this The rush of sounds this madness Of purpose in such perfect stealth And when I understand the greatness Of this world in simple terms The presence of kindred spirits Moments of authenticity The birth of a revolution
The Arrival
Strong words like big rocks Leaning against each other this Garden of giants You came ashore like an eclipse And blinded us all. In The shape of a promise The wings of a summer day Spread their feathers across the sky It was like magic, unpolished From some ancient place And it didnt rain As if the clouds couldnt speak The illusion of innocence But the heart knows better Cold to the touch, yet Hot like a black stove In the sun
Dass man Teenager in regelmäßigen Abständen füttern muss, ist eine allgemein bekannte Tatsache; allerdings gibt es Erwachsene, die auch fünfundzwanzig Jahre später noch dieser Gewohnheit abhängen, und dazu gehört Stefanie. Also suchen wir ein Strandrestaurant mit verglaster Terasse auf und bestellen tortilla francesca; klingt richtig gut, entpuppte sich aber als simples Omelett mit ohne was dazu. Mangelnde bzw. so gut wie keine Kenntnisse der Sprache sorgen in einem fremden Land häufig für Überraschungen. Zum Beispiel auch dann, wenn ein freier Parkplatz zwar wirklich frei ist, aber nur für Anwohner mit entsprechender disco de estacionamiento, bei uns zu Hause Parkscheibe genannt.
"Mehr Härte. Mehr Dynamik. Das Kostenverhältnis muß günstiger werden. Dr. Altenberg, metallisch: 'Mehr Kosteneffektivneß -- wie man drüben sagt.' -- 'Neue Methoden des Marketing.' Wir haben die finanziellen Möglichkeiten und müssen sie rücksichtslos einsetzen. Mehr 'Pauer' fordert er, mehr 'Pusch' -- und ballt eine Faust vor dem Mikrophon. Doch nun mildert Dr. Altenberg seinen Tonfall, er läßt jetzt Herzlichkeit aufkommen. Blaublitzende, blühende Herzlichkeit. Trotz aller Schwierigkeiten den Optimismus behalten. Unsere Ässets. 'Unsere Haupt-Ässets sind unsere Menschen', sagt Dr. Altenberg."
(...)
"Kuhlwein lebte allein, oder, im Büro, mit zwei Menschen. Er fühlte sich unwohl in Menschenmengen. Reden, Rufen, Mikrophone. [...] Die Wiederholungen. Wenn bestimmte Worte dauernd wiederholt wurden, hörte man schließlich nichts anderes mehr. Dann wartete man nur noch auf diese bestimmten Worte. 'Leeschenunleschen' ... 'Itawaiter, Itawaiterinnen' ... 'Betriebs ..., Betriebsrat' immer wieder: 'Riehb-Rab -- Riehb-Rab'. Gewisse schneidende Worte, wie die des Gewerkschafters. Kamen auf ihn zu, wie Zeigefinger. Die wollen doch was! Was wollen die denn? Was soll ich denn tun?"
Walter E. Richartz (14 mei 1927 3 februari 1980)
Der Dämon" ist das dritte ins Deutsche übersetzte Buch von Hubert Selby. Ich habe es atemlos gelesen, wie man so sagt: verschlungen, und es hat mich getroffen und betroffen gemacht. Es erzählt die Geschichte von "Harry dem Aufreißer", beginnt leichtzüngig mit diesem Satz: "Die, die ihn kannten, nannten ihn Harry den Aufreißer."
Im Ton eines Unterhaltungsromans, wie erzählt aus der Perspektive von Harrys Sportsfreunden und Kumpels, teilt der Autor uns auf den ersten Seiten mit, daß Harry ein junger Angestellter einer expandierenden New Yorker Firma ist, als dreißigjähriger Mann noch bei seinen Eltern wohnt und gern verheirateten Frauen nachjagt. Rasch verläßt der Erzähler jedoch die leichte Tonlage und geht ins Zentrum, ins düstere Innenleben von "Harry dem Aufreißer": Hinter der Fassade des Frauenhelden, des frauenfressenden Potenzbrockens steckt ein tiefunglücklicher, kranker, abhängiger, süchtiger, einsamer, kaputter Mann. Süchtig nach der Droge Frau, oder besser: der Droge Erregung und Sexualität, noch genauer: für Harry sind Sinnlichkeit, Sexualität, Liebe, sind Frauen zur Droge geworden.
Harry der Aufreißer ist süchtig. Er hat montags rote, getrübte Augen und hat immer ein Fläschchen mit Augentropfen in der Schreibtischschublade bereit. (Haschisch-, Alkohol- und sonstige Süchtige bieten ein ähnliches Erscheinungsbild: diese entzündeten Kaninchenaugen und getrübtes Augenweiß.) Das Wort Sucht wird, glaube ich, gar nicht einmal erwähnt, aber noch niemand, so scheint es mir, hat Sucht so atembeklemmend, atemlos, ungeheuerlich beschrieben wie Hubert Selby.
Every morning their alarm went off at six.They listened to the farmers' broadcast as they shaved and dressed.Down-stairs, they tapped the barometer, lit the fire and boiled a kettle for tea.Then they did the milking and foddering before coming back for breakfast.
All the birds were silent in the sillness that precedes a storm. Thistledown floated upwards, and a shriek tore out across the valley. The labour pains had begun...
The oarsman was a boy in a red-striped blazer; and in the stern, half-hidden under a white parasol, sat a girl in a lilac dress.Her fair hair hung in thick tresses, and she trailed her fingers through the lapping green wavelets.
She was a good woman who hoped the world was not as bad as everyone said.She had a bad heart brought on by poverty and overwork...
...She never forgot an insult and she never forgot a kindness.She felt crushed and ashamed -- ashamed of her boys and ashamed of being ashamed of them.
The Reverend Thomas Tuke was a classical scholar of private means...
...He knew the whole of Homer by heart: each morning, between a cold bath and breakfast, he would compose a few hexameters of his own...
...Most of the women were in love with him -- or transported by the timbre of his voice.
In the distance, the jungle resumed, green and dense, and beyond that, a reddish-colored mountain floated above the treetops. "Is that El Castillo?" Alex asked. "Yes, that's my mountain." Her heart lifted at the sight. At least that hadn't changed. The plane's shadow flitted over the green jungle below as they neared the peak. "Look," Rachel said. "There's a landing strip." Alex flew lower, tilting the wings as he circled the strip of rough red dirt slashed out of the jungle. "I don't see any ruins." Rachel peered across him, looking out his side window, searching for any sign of the archaeological site. Alex wheeled the plane again and they spiraled lower. As they neared the landing strip, several men stepped out of the jungle. They were dressed in camouflage fatigues and gripped automatic rifles in their hands. Alex stiffened and gripped the yoke nervously. "Uh-oh. Was your professor expecting us?" Oh crap, she had told him she had an urgent message for Dr. Kerby, hadn't she? "I doubt it," she said. "I couldn't callno phone, no fax. No electricity." The men on the ground raised their rifles to their shoulders. Alex jerked back the yoke. "Shit!" Shots rang out around them as the plane climbed suddenly and steeply, leaving Rachel's stomach somewhere near her feet. She ducked her head beneath the window. Bullets pinged off the exterior of the plane. "Goddamn it!" Alex shouted toward his side window. "Can't they see we're civilians? The pinging of bullets stopped and Alex leveled off. Rachel pulled herself together, sat up straight, and chanced a look out the window. "We made it." She heaved a sigh of relief. "We're out of range."
Silence. Then, dimly in the distance, a television voice began to tell Mary Ann's father about the temporary relief of hemorrhoids. Finally, her mother spoke: "Don't be silly, darling."
"Mom . . . I'm not being silly. I like it here. It feels like home already."
"Mary Ann, if there's a boy
"There's no boy.... I've thought about this for a long time."
"Don't be ridiculous! You've been there five days!"
"Mom, I know how you feel, but . . . well, it's got nothing to do with you and Daddy. I just want to start making my own life . . . have my own apartment and all."
"Oh, that. Well, darling . . . of course you can. As a matter of fact, your daddy and I thought those new apartments out at Ridgemont might be just perfect for you. They take lots of young people, and they've got a swimming pool and a sauna, and I could make some of those darling curtains like I made for Sonny and Vicki when they got married. You could have all the privacy you . . ."
"You aren't listening, Mom. I'm trying to tell you I'm a grown woman."
"Well, act like it, then! You can't just . . . run away from your family and friends to go live with a bunch of hippies and mass murderers!"
Die Ansicht hatte sich bald allseits zur Unbestreitbarkeit gefestigt. Es war so: mein unausweichlicher Bestimmungsort war früher oder später ein Gefängnis. Ich selbst blieb darüber kaum noch im Zweifel. Zu den trivialen Lebensweisheiten, die meine Generation der »Frommen Helene« Wilhelm Buschs verdankt, gehört der Spruch: »Ist der Ruf erst ruiniert, lebt es sich recht ungeniert.« Aber auch diese optimistische Behauptung entspricht eher dem Wunschdenken als einer praktischen Erfahrung. Ich für mein Teil würde sicherlich, hätte man mich zu jener Zeit nach meinem Gemütszustand gefragt, tief aufseufzend erwidert haben: »Skutschno!«. Denn obwohl es an gelegentlichen rebellischen Aufwallungen bei mir nicht fehlte, schleppte ich mich, oder vielmehr: ließ ich mich im Schneckengang der Tage lustlos durch mein ödes Dasein schleppen, niemals ledig der Bürde eines Schuldgefühls, das nicht aus den Motiven kommen wollte, die man ihm zu unterschieben versuchte, obwohl die eigentlichen Gründe nicht weit davon entfernt lagen. Hätte ich die feine und komplexe Unterscheidung erklären können, so wäre manches gut geworden. Aber eben dazu war ich nicht imstande. Mein Bild von damals sehe ich vor mir wie auf einem Schnappschuß aus einer jener feinmechanisch schräubchen- und hebelreichen Kameras, deren glotzäugige Linsen und faltige, von nickelblitzenden Scherengestellen wie Harmonikas ausziehbare Bälge aus schwarzem Leder vom selben, der Pferdekutschenwelt noch nahen Epochengeist gebildet waren wie die klar winkeligen, hochrädrigen Autos jener Tage, die meine Knabenphantasie bis zur Leidenschaft erregten.
JE suis né le 13 mai 18..., dans une ville du Languedoc où l'on trouve, comme dans toutes les villes du Midi, beaucoup de soleil, pas mal de poussière, un couvent de carmélites et deux ou trois monuments romains. Mon père, M. Eyssette, qui faisait à cette époque le commerce des foulards, avait, aux portes de la ville, une grande fabrique dans un pan de laquelle il s'était taillé une habitation commode, tout ombragée de platanes, et séparée des ateliers par un vaste jardin. C'est là que je suis venu au monde et que j'ai passé les premières, les seules bonnes années de ma vie. Aussi ma mémoire reconnaissante a-t-elle gardé du jardin, de la fabrique et des platanes un impérissable souvenir, et lorsque à la ruine de mes parents il m'a fallu me séparer de ces choses, je les ai positivement regrettées comme des êtres. Je dois dire, pour commencer, que ma naissance ne porta pas bonheur à la maison Eyssette. La vieille Annou, notre cuisinière, m'a souvent conté depuis comme quoi mon père, en voyage à ce moment, reçut en même temps la nouvelle de mon apparition dans le monde et celle de la disparition d'un de ses clients de Marseille, qui lui emportait plus de quarante mille francs ; si bien que M. Eyssette, heureux et désolé du même coup, se demandait, comme l'autre, s'il devait pleurer pour la disparition du client de Marseille, ou rire pour l'heureuse arrivée du Petit Daniel... Il fallait pleurer, mon bon monsieur Eyssette, il fallait pleurer doublement.
Alphonse Daudet (13 mei 1840 - 17 december 1897)
Alphonse Daudet et Sa Fille door Eugene Carriere, 1887
........ De nymphen zijn vertrokken. Hun vrienden ook, de luierende zoons van grote zakenlui; Vertrokken, zonder achterlating van adres. Aan de wateren van Leman zat ik teneer en weende. . . Lieflijke Theems, stroom zacht, tot ik eindig mijn zang, Lieflijke Theems, stroom zacht, want ik spreek niet luid noch lang. Maar achter mijn rug in koude vlagen hoor Ik beenderen ratelen, en grinniken gespreid van oor tot oor.
In Highbury geboren. In Richmond en Kew verloren. 'k Verhief mijn knieën in Richmond aangekomen, Achterover in mijn smalle kano uitgestrekt.' 'Mijn voeten zijn te Moorgate, en mijn hart Onder mijn voeten. Toen het was gebeurd Beloofde hij" een nieuw begin" vol smart. Ik heb' t niet goed- noch afgekeurd. Waarom verbitterd of getreurd ?' 'Op' t strand van Margate Kan ik verbinden Niets met niets. Gebroken nagels van vuile handen. Mijn familie, kleine lui, die niets Verwachten. ' lala
Uit: Reize in eenen Palanquin; of lotgevallen en merkwaardige aanteekeningen op eene reize langs de kusten Orixa en Choromandel.
Ramsander! zeide ik tot mijnen Dobasch wij zullen de Thonij in Gods naam maar laten zeilen. - Ik ga over land! - bestel mij acht Koelies! - Morgen met den dageraad wil ik vertrekken. Mijn vriend martin zal mij wel eenen Palanquin leenen; hij heeft er twee - of anders moet gij er eenen zien te huren; bezorg mij ook een paar flesschen Arak, en vijf honderd Sheroutes; haast u, en maak dat alles gereed is.
De zaak was eigenlijk zoo gelegen. Ik moest naar Mazulipatnam - en was in het begin voornemens die reize in eene Thonij te doen, die toen juist op de reede lag en derwaarts stond te vertrekken. De gelegenheid was zoo kwaad niet; als alles wel ging, en wij doorzeilden, zoude het op zijn hoogst een reisje van drie of vier dagen zijn; want wij waren in het saizoen, waarin wij wind en stroom zouden mede hebben.
Doch bij nadere overweging en herinnering, aan hoe vele ongemakken men in zoo eene Thonij is blootgesteld, (want ik had meer met dezelve gevaren,) hoe ellendig en bekrompen men er zich in moet behelpen, hoe langdurig en vervelend somtijds de kortste reizen in dergelijke vaartuigen zijn - de onkunde en vreesachtigheid der Tandels, die gemeenlijk des nachts ten anker gaan, bij den minsten sterken wind in de eerste de beste haven vlugten, altoos langs den wal houden, om den ankergrond niet te verliezen, en andere onaangenaamheden meer, veranderde ik van gedachten, en nam voor, de reis over land te doen.
Uit: The Ring (Vertaald door Bernhard Liesen en Katrin Marburger)
Am nördlichen Rand eines Neubaugebiets, direkt neben dem Sankeien-Park gelegen, stand eine Reihe von jeweils 14-stöckigen Häusern mit Eigentumswohnungen. Obwohl der Gebäudekomplex
erst kürzlich errichtet worden war, hatten fast alle Wohnungen bereits Käufer gefunden. Jedes Haus beherbergte beinahe einhundert nicht besonders geräumige Eigentumswohnungen, doch die meisten der dort lebenden Menschen hatten ihre Nachbarn noch nie gesehen. Nur nachts, wenn die Fenster erleuchtet waren, schien man sicher sein zu können, dass hier wirklich Menschen lebten.
Weiter südlich reflektierte das ölverschmierte Wasser des Meeres die funkelnden Lichter einer Fabrik. An ihren Wänden verlief ein Wirrwarr von Rohren und Kabeln, das an Blutgefäße oder Muskelgewebe erinnerte. Auf der Vorderfassade der Fabrik tanzten zahllose Lichter wie in der Finsternis glühende Insekten, sodass man dieser bizarren Szenerie eine gewisse Schönheit nicht absprechen konnte.
Ein paar hundert Meter weiter, mitten in dem Neubaugebiet, stand zwischen mit mathematischer Präzision angelegten, bisher noch unbebauten Grundstücken ein vereinzeltes, einstöckiges Haus mit Garage, dessen Eingangstür direkt auf die von Norden nach Süden verlaufende Straße ging. Es war ein ganz gewöhnliches Eigenheim, wie man es in jeder beliebigen Neubausiedlung fand, doch bis jetzt waren weder die daneben noch die dahinter liegenden Grundstücke bebaut worden. Vielleicht lag es an der schlechten Verkehrsanbindung, dass bisher erst wenige Grundstücke verkauft worden waren. Folglich wiesen entlang der Straße immer wieder Schilder darauf hin, dass für diese Grundstücke
noch Interessenten gesucht wurden. Verglichen mit dem Gebäudekomplex mit den Eigentumswohnungen wirkte die Neubausiedlung ziemlich verwaist.
Atsukos Eltern wohnen am Rande Tokios in einem eigenen kleinen Haus, um das, dicht wie eine zweite Wand, eine immergrüne mannshohe Hecke läuft. Es gibt nur eine Lücke darin, und die ist geplant: durch sie kann man vom westlichen, europäisch eingerichteten Raum aus den Fuji sehen. Im
Sommer nicht, aber an klaren Herbst- und Wintermorgen; selbst dann weiß man nicht immer, ob man recht sieht: eine von einer kleinenWolke kaum zu unterscheidende Erhebung hinter den Hakone-Bergen, aus wenig anderem Stoff als der weiße Himmel, mit dem sie gegen Mittag verschwimmt. Atsukos Vater ist Professor für »Audio-visual Education« an einer kleinen, aber angesehenen Privatuniversität. ImWestzimmer steht der Fernsehempfänger. Abends sitzt der Vater gern davor, hält aber meist die Zeitung zwischen sich und den Bildschirm; nur bei seinem eigenen Auftritt, jeden Freitagabend, läßt er sie sinken. Dann setzt sich die Mutter hinten in der Ecke auf ihrem Stuhl zurecht, und die Kinder verlassen das Zimmer. Kinder sind sie nur noch in den Augen ihrer Eltern: Ichiro 30, Yoji 28, Atsuko 22. Solche Kinder heiraten.
Vor einem Jahr war es an Ichiro gekommen. Seine Verheiratung bot kein Problem, weil er selbst keines war. In seiner Bankbeamtenstelle, die ihn wenig mit passenden Mädchen zusammenführte, war er froh um die traditionellenWege der Heiratsvermittlung, die eine Freundin der Familie mit Takt
und Umsicht für ihn ging. Der Erfolg war vorauszusagen.
Die jungen Leute trafen sich, fanden nichts gegeneinander einzuwenden und heirateten, nachdem die gehörigen Fristen, fast nur der Form zuliebe, verstrichen waren. Atsuko hätte es nicht verwundert, wenn Yoji, der zweite Bruder, den Anfang gemacht hätte, denn sonst war der für jeden Fürwitz zu haben doch, in diesem Fall hätte es sie gewaltig verwundert. Yoji im Hochzeitsfrack; was hätten sie beide dazu für ein Gesicht gemacht?
I remember very well the winter of 1946. We all wore the same uniform as Maurice Richard, the red, white, and blue uniform of the Montréal Canadiens, the best hockey team in the world. We all combed our hair like Maurice Richard, and, to keep it in place we used a kind of glue - a great deal of glue. We laced our skates like Maurice Richard, we taped our sticks like Maurice Richard. We cut his pictures out of all the newspapers. Truly, we knew everything there was to know about him.
On the ice, when the referee blew his whistle, the two teams would rush at the puck. We were five Maurice Richards against five other Maurice Richards, throwing themselves on the puck. We were ten players all wearing the uniform of the Montréal Canadiens, all with the same burning enthusiasm. We all wore the famous number 9 on our backs.
How could we forget that?
One day, my Montréal Canadiens sweater was too small for me and it was ripped in several places. My mother said, "If you wear that old sweater, people are going to think we are poor."
Then she did what she did whenever we needed new clothes. She started to look through the catalogue that the Eaton Company in Montreal sent us in the mail every year. My mother was proud. She never wanted to buy our clothes at the general store. The only clothes that were good enough for us were the latest styles from Eaton's catalogue.
Uit: Gespräche des Lehrers Magerhuber mit seinem Vetter Michel
Michel: Herrliche Herbsttage das! Noch glaubte man kaum, daß es schon November sei, wenn man nicht auch dich, den sicheren Wintervogel, wieder kommen sähe. Aber das, Vetter, das war ein trauriger Sommer! Ich hätte nicht mehr geglaubt, daß du meinen Ältesten noch einmal sehen würdest. Man kann sich wohl kaum vorstellen, wie mir ward, als ich in der Zeitung las, wie jetzt die Rosse mehr wert seien als die Menschen. Es war furchtbar!
Lehrer: Es war wie immer, wenn von einem oder einigen ein Zweck verfolgt wird und die Mittel, die Werkzeuge, nur so viel gelten, als sie zur Erreichung dieses ihres Zweckes wert sind. Da kann es einem gar oft begegnen, daß man weniger als ein Tier, ja weniger als eine Maschine geschätzt und auch danach behandelt wird.
M.: Ja, ja, der Krieg ist das allerschrecklichste.
L.: Und doch muß man ihn, wie die Welt nun einmal ist, ein notwendiges Übel nennen. M.: Geht denn Macht vor Recht?
L.: Ja.
M.: Mensch Kerl und dich läßt man noch Lehrer sein?
L.: Nur ruhig! In unseren Schulen haben wir nichts mit der Gegenwart, ihren Schlagwörtern und Forderungen zu tun. Wir haben ja von Abraham und Isaak und ähnlichen Helden der guten alten Zeit vorzutragen; jener Zeit, da der Mensch noch Gut und Blut einsetzte für seine Überzeugung. Damals war das Recht Macht, wie die Lebensgeschichte vieler beweist; heutzutage aber gleicht das Recht fast der von den einen heiß, den andern kalt gedachten Sonne hoch oben am oft bewölkten Himmel. Die armen Menschlein sitzen auf einem Hügel und warten auf ihre Strahlen, die sie ein wenig erwärmen und die Früchte an den Bäumen neben ihnen reif machen sollen.
Franz Michael Felder (13 mei 1839 26 april 1869)
Rood kleurt de rivier achter mij Ik ben zwaar, maar voeten tasten vederlicht af de weg naar de bron
Bij een bocht vind ik rust op een rots Langs mijn linkerbeen snijdt wat voorbijglijdt zich verder in de verte kronkelt Geen wier zal hier vertellen wat de bocht verbergt: (verdrinkingsdood? roeiboot? een vrouw als een dam?)
Wenkbrauwen wegen op mijn oogleden. Rood is de rivier achter mij Bron blijkt monding.
Ik geef horizontaal toe aan het water terwijl aan mijn mond het druppelen begint
Je bewoont al jaren alle kamers in mijn hoofd. Het lukt maar niet je te verdrijven.
Ik heb er andere namen in gestopt, maar geen wil zo beklijven als die van jou.
Ik vind hem terug in het merk kleren dat ik koop, je speelt mee in alle films die ik zie
en zo vaak roept iemand je op straat dat ik me afvraag hoe het kan dat je uniek bent en toch zo gangbaar.
Je speelt denk ik niet in films, en mijn hoofd bewonen doe je zeker niet. Was het maar waar. Je woont
ergens in een huisje aan zee en tuurt daar uit het raam. Je wacht. Op mij. Maar je vergat mijn naam.
''Kijk eens''
hengelt haar rechterbeen onophoudelijk in de lucht, hinken vliegensvlug haar vingers rond het linker op en neer en gaan in één armbeweging over naar haar haren. Haar handen likt ze alsof, en strijkt ermee langs haar gezicht. Steeds hoger kruipt haar rokje maar daar gaat het nu niet om. Het gaat erom, dat zij de vlieg nadoet.
De tijd is heen waarin ik, licht van toon En snel van geest, de dingen dezer aarde Loofde en prees of in mijn hart bewaarde Als de Madonna elk woord van haar Zoon.
Een graazge wei, een wulpse rozengaarde, Een vlindertje, een vlieg, een anemoon, Elk kreeg zijn aureool van zichtbaar schoon Als ik het in mijn liederen verklaarde.
Die tijd is heen, want gij zijt ver van hier, Mijn pareltje, mijn duifje, mijn saffier, En zonder u gaat al mijn liefde dood; Waartoe der dingen schoonheid nog geprezen, Die slechts bestond bij gratie van uw wezen, Als bij de zon 't ochtend- en avondrood.
En ook des morgens
En ook des morgens in het nieuwe licht Voel 'k mij zo los, als ik met open ogen Mijzelf verrast vind naar de plek gebogen Waarop gij eertijds laagt met uw gezicht.
Als ik dan zie, dat gij er nergens zijt, Maar met een snelle vleugelslag ontkomen Uit de bosschages van mijn nachtlijk dromen, Dan stroomt mijn lichaam vol van lege spijt,
Dan voel ik aan mijn ogen dat zij leeg zijn, Wanneer zij zijn verstoken van uw beeld; Dan voel ik aan mijn lippen dat zij leeg zijn, Waarop geen kus meer bloeit, geen lach meer speelt; Dan voel ik aan mijn leden dat zij leeg zijn, Wanneer ik niet in u word voortgeteeld.
In de staminee, waar hij met zijn gewone vrienden uit de buurt whist speelt, vertelt vader Balders dien avond, quasi achteloos, terwijl hij den waaier van zijn kaarten overziet, dat zijn zoon Frans - ge weet wel, die gestudeerd heeft, - over een paar dagen zal terug zijn, uit Wenen, waar hij in het laboratorium van professor Harwig heeft gewerkt. Harwig, ge hebt zijn naam al wel gehoord; een beroemdheid. Natuurlijk kennen ze den naam: Balders heeft er dikwijls genoeg van opgegeven. Hij verduidelijkt nog terloops: Toepassing van de physico-chemie op de geneeskunde, en onderstreept het door even zijn benen te verzetten en de anderen met halfopen mond een ogenblik aan te gluren, als iemand die best op de hoogte is.
Ja, het is een zware opoffering geweest, dien jongen nog een jaar naar Oostenrijk te zenden, na die al zo lange medische studiën. Maar tegenwoordig moet ge naar Wenen, als ge een groot dokter worden wilt. Een spiering in 't water smijten om een kabeljauw te vangen...
Als de kaarten opnieuw worden uitgedeeld, neemt Van Veteren, de drogist, zijn pijp uit den mond, drinkt een teug faro, en spreekt: Hij mag gelukkig zijn dat hij een papa heeft.
Balders wrijft zelfvoldaan over zijn sik. Ge moet voor uw kinderen wat kunnen doen. Een flinke jongen; zijn broodje is gebakken. En na een korte stilte: Hij zal wel een automobiel moeten hebben.
Die automobiel maakt indruk. Balders staat al niet weinig in aanzien. Van armen komaf, zoon van een timmerman, heeft hij onmiddellijk na den oorlog van '70 met houthandel een aardigen duit verdiend, daarna ook met grondspeculaties en huisjesmelkerij, en is thans, in ruim vijfentwintig jaren, een rijk man geworden. Die zoon, die een groot dokter zal worden, moet de bekroning van zijn glorie zijn.
Het uur van zijn aankomst heeft Frans niet naar het ouderhuis, maar alleen zijn vriend Mark Kervaan geseind: Mark for ever! Die is toch nummer één! En om Frans op te wachten heeft Mark zijn vacantie aan zee enkele dagen verschoven.
Das Juwel der Insel zeigt sich wie eine Erscheinung, eineinhalb Stunden von Mytilini entfernt und mehr als sieben Bergen Molyvos, in der Antike hieß es Mithymna, im Mittelalter Molyvos, jetzt steht auf den Schildern wieder Mithymna, und die Bewohner nennen es trotzdem Molyvos. So einfach ist das. Von einer mächtigen Burg beherrscht, sind an den Fels, der sich nicht schroff, sondern sachte aus dem Meer erhebt, Hunderte von kleinen Häusern gebaut, haben steile, krumme Gassen gebildet, Treppen sind zwischen ihnen aus dem Stein gehauen, und die Terrassen der Kneipen hängen wie Schwalbennester über dem Abgrund. Das ganze Dorf eigentlich ist es ein Städtchen steht unter Denkmalschutz, und die Hotels am Ufer können mit dem wunderschönen Blick vom Strand aus werben. Wer Genaueres wissen will, muss klettern und kraxeln, sich die Knöchel verstauchen und gelegentlich aus Gründen des Atemschöpfens vor einem der kleinen Schaufenster in der Marktgasse stehen bleiben.....
patentrezept für einen gelungenen regentag ein schiff aus papier im rinnstein ein loch im schuh und deshalb nasse socken der verliebte junge steht vor einer pfütze und denkt daran
er hat geld für eine handvoll zucker die frau im kiosk löst kreuzworträtsel hofft auf eine urlaubsreise für zwei und denkt daran
ihr mann macht liebe mit einem fernseher bevor er ihn aus dem fenster wirft er zieht die gardinen zu und denkt daran
zwei harmlose diebe verpassen den krimi trinken den besten kaffee der stadt hinter glas sie reden nicht viel und denken daran
die bedienung hat nichts zu verlieren schminkt sich im trüben licht auf der toilette sie ist wunderschön und denkt daran
der liebhaber träumt von der sehnsucht er nimmt ein mittel gegen die zeit er denkt daran und verliert
Christian Kleinschmidt dachte: Das ist also die Wismut. Baracken, Dreck, hölzerne Fördertürme, die wenig vertrauenerweckend aussahen, nochmals Dreck und dieses zerknitterte Männlein, das beim Sprechen kaum die Lippen auseinanderbrachte. Das Männlein nuschelte etwas von Einweisung, Essenstalons, Wolldecken und Küchenzeiten. Es stand erhaben wie der Evangelist Markus bei der Bekanntgabe der Abfütterung der fünftausend. Er aber, Christian Kleinschmidt, er pfiff auf Evangelien. Auf das von der guten und ausreichenden Ernährung - bei ausreichender Arbeit, versteht sich - besonders. Er dachte: hier stehst du, Abitur in der Tasche, und diesen Brief, der deine Immatrikulation auf unbestimmte Zeit verschiebt, zum Trost aber immerhin empfiehlt, dich vorläufig einem praktischen Beruf zuzuwenden. Hier stehst du, du kannst nicht anders, Gott hilft dir nicht, amen. Man hatte sich leider einen für diese Zeiten völlig untauglichen Vater ausgesucht.
We had been waiting almost a month for Gunnars plane when, on the first day of October, I stepped out of the cabin to find the nearby gravel ridges alive with dense flocks of ptarmigan making their way south ahead of winter. When I paddled off to haul the net upon which we were now largely dependent for food, I had to break through a scum of ice that had formed overnight. There could be no doubt about it if we were not picked up within the next few days, we would be marooned for another six or seven weeks until, and if, a ski-equipped plane could land on the frozen bay.
We woke on October 9 to a falling thermometer, a plunging barometer, and a sky darkening with snow clouds. A storm was brewing, and even the usually irrepressible Tegpa was reluctant to go outside until, just before noon, he flung himself at the cabin door in a paroxysm of barking.
Seconds later the Norseman roared low over the crest of the Ghost Hills and slammed down on Windy Bay, its floats shattering the skim ice like a hardball smashing a plate-glass window. Gunnar had finally arrived. Although more than a month late, he offered no explanation or apology. When I pressed for one, he replied casually:
Pranged a drifting oil barrel on take-off a while back. Buggered a float and this old bitch pretty near sank. Took a while to patch her up. But what the hell, lets get the show on the fuckin road!
Time was always of the essence with Gunnar. I heaved our gear (it didnt amount to much) on board, while Fran and Tegpa squeezed into the cramped little cabin even as Gunnar began opening the throttle and Andy shouted his goodbyes.
Du bist alles, was ich habe, was ich träume, laut und leis, Wunsch und Fülle, Sturm und Stille, was ich bin und was ich bete, was ich will und was ich weiß!
Über uns in wieder grünen Wipfeln rauscht das Lied des Mai's . . lass, o lass mich knien, und leise lass mich dir die Hände küssen und dir danken, ach, mit allem, was ich bin und was ich habe . .
lass mich knien und nimm mein Leben! nimm es wie das Lied des Mai's! nimm es wie ein blühend Reis! dir zu Preis! du bist alles, was ich bete, was ich will und was ich weiß!
All we needed now was witnesses. The local schoolmistress, who just happened to come into the village soviet at that moment, agreed to sign as witness for my wife, and the chairman of the soviet, a talkative old man of about sixty, agreed to sign for me. After this he went out into the next room, changed the expression on his face, and returned in his capacity as a representative of Authority. Congratulating us in pompous language, he handed me the marriage certificate. This was the last official act in which he was to take part; a few days later he was fired for embezzlement. That evening we returned home to be greeted by the squalling of our famished cat. With the fifty kopecks left over from our advance, we had bought same sugar in Novokrisheino and for the first time in many days drank our tea sweet. This was how we celebrated our wedding.
Uit: The Chess Set in the Mirror (Vertaald door Estelle Gilson)
But, stretching up like that, the following thought occurred to me. That mirror contains everything in this room, the blue walls, the chessboard, and its pieces, so I ought to be in it, too.
Then a very funny thing happened.
The White King, not the real one who was on this side but the slightly paler one up there on the other side, stopped staring at his counterpart, and instead looked at me. He shook himself a bit and spoke.
He spoke directly to me, as if he had read my mind.
Of course youre in it, he said. Youre down below. Come on up here and youll see.
Every time Ive thought about that moment, it seemed to me that it was extremely odd, almost unbelievable. And now, recounting it, it still seems that way. But at the time, I didnt find anything strange about it. I answered calmly.
Id be happy to, but first of all, I dont know how. Secondly, your Lordship must know Ive been ordered not to move from here until someone comes to let me out.
The White King in the mirror protested.
When I say that youll be here, I mean that therell be another just like you hereyour image. Come on. There are two of you, just like me and that White King over there on your side. Therefore, if you come here from where you are, its only natural, it seems to me, that your image will be back there.
Ha! goeden morgen vriend Hendrik! Hoe komt het toch, dat gij altijd zoo vrolijk en vergenoegd zijt?
Hendrik.
Wel, dat is eene zonderlinge vraag. Zijt gij dan niet tevreden?
Ik heb alles, wat ik noodig heb, en zou ik dan niet vrolijk en vergenoegd zijn?
Willem.
Ja, maar gij hebt toch geen lekker eten en drinken.
Hendrik.
Ei! zijt gij zulk een vriend van lekker eten en drinken? Ik lust het ook wel. Maar mijn vader zegt, dat het lekkerste eten en drinken dikwijls schadelijk is, en dat men matig moet zijn om gezond te wezen.
Willem.
Ik geloof, dat uw vader u maar iets wijs maakt.
Hendrik.
Neen, dat doet mijn vader niet. Hij zegt het tot mijn best.
Hij weet ook beter, wat mij nuttig is, dan ik het weet.
Hendrik heeft geen fraaije kleederen, maar zij zijn altijd even zindelijk. - Men ziet nooit een vlekje daaraan.
Wat is toch de reden, dat Hendrik altijd zoo netjes voor den dag komt?
Zijne ouders zullen hem zeker dikwijls nieuwe kleederen koopen.
Neen, dat doen zij niet. - Ik heb laatst zijn broertje daarnaar gevraagd, en die zeide mij, dat zijn broêr altijd zorg draagt, dat hij zijne kleederen niet verwaarloost.
Als hij zich des avonds uitkleedt, dan legt hij zijn goed ordelijk op eenen stoel.
Hij laat nooit zijne kleederen door de kamer zwerven, zoo als slordige kinderen doen.
Nicolaas Anslijn (12 mei 1777 18 september 1838)
De Surinaamse schrijver Clark Accord is woensdag op 50-jarige leeftijd overleden. Hij was ernstig ziek. Accord stierf in het OLVG-ziekenhuis in Amsterdam.Accord is maandag nog door de Surinaamse president onderscheiden met de Ere-orde van de Gele Ster. Die wordt toegekend voor verdiensten voor de staat en het volk. Clark Accord werd op 6 maart 1961 geboren in Paramaribo. Zie ook mijn blog van 6 maart 2011.
Uit: Shirley in Allochtonie
In tegenstelling tot de centrale markt brengen hier voornamelijk Marronvrouwen hun waar aan de man. Rondom liggen de meest uiteenlopende producten uitgestald: pimpadoti, bita, luwanguteté, sangafu, dibriká, enzovoorts stuk voor stuk garanderen ze de spirituele gezondheid. Als je t om vier uur s nachts inneemt, dan heb je om zeven uur effect. De rest van de dag hoef je je geen zorgen meer te maken. Hoef ik voor de rest van de dag dan niet meer te gaan?Als het goed is niet... Ze kijkt om zich heen. Meestal niet, verbetert ze zichzelf. Het kan zijn dat je er nog één of twee keer last van hebt. Alsof het heel breekbaar is, reikt ze me het doorschijnende plastic flesje met de bruingroene vloeistof aan. Die nacht kom ik om drie uur s nachts thuis drijfnat van een tropische regenbui. Het zien van het flesje op de aanrecht maakt mij in één slag nuchter. Terwijl ik mijn natte kleding op de achterveranda neerleg, bereid ik mij voor op de aanranding van mijn smaakpapillen. Langzaam schroef ik de witte dop van het flesje. Ik haal een paar keer diep adem en sla de inhoud met tegenzin achterover. Ik wacht. Het protest van mijn lichaam blijft uit. Ik herken de smaak van melasse.
Geur van honing en jonge melk van een nestdiertje dat slaapt. Een ademhalen van dons En speurbaar aan de neusvleugels de geur van wat er gebeurd is; geboorte, geheim.
De akelei (Dürer)
Toen hij het kleine plantje vond, boog hij aandachtig naar de grond en dan, om wortels en om mos groef hij de fijne aarde los, voorzichtig - dat zijn hand niets schond. Behoedzaam rondom aangevat droeg hij het langs het slingerpad van bos en akker voor zich uit, en schoof het thuis in 't licht der ruit zoals hij het gevonden had.
Dan, fluitende en welgezind mengde hij zoekend eerst de tint; diepblauw en zwart ineengevloeid, met enk'le druppels rood doorgloeid, dat het tot purper samenbindt.
En uur aan uur trok stil voorbij; zó diep verzonken werkte hij, dat het hem soms was of zijn hand de vezels tastte van de plant- zo glanzend kwam de omtrek vrij.
Totdat het gaaf te prijken stond: de wortels scheem'rend afgerond, het uitgesprongen groene blad scherp in zijn karteling gevat tegen de lichte achtergrond;
de bloemkroon purper violet, de hokjes om het hart gebed en boven de geknikte steel de honingsporen, het juweel vijfvlakkig: kantig neergezet.
In 't vallend donker toefde hij nog dralend bij zijn akelei; dan, in het laatste licht van 't raam schreef hij de letters van zijn naam en 't jaartal glimlachend erbij.
Uit: The Taker And Other Stories (Vertaald door Clifford E. Landers)
I arrived home with my briefcase bulging with papers, reports, studies, research, proposals, contracts. My wife, who was playing solitaire in bed, a glass of whiskey on the nightstand, said, without glancing
up from the cards, You look tired. The usual house sounds: my daughter in her room practicing voice modulation, quadraphonic music from my sons room. Why dont you put down that suitcase? my wife asked. Take off those clothes, have a nice glass of whiskey. Youve got to learn to relax.
I went to the library, the place in the house where I enjoy being by myself, and as usual did nothing. I opened the research volume on the desk but didnt see the letters and numbers. I was merely waiting.
You never stop working. Ill bet your partners dont work half as hard and they earn the same. My wife came into the room, a glass in her hand. Can I tell her to serve dinner? The maid served the meal French style.
My children had grown up, my wife and I were fat. Its that wine you like, she said, clicking her tongue with pleasure. My son asked for money during the coffee course, my daughter asked for money during the liqueur. My wife didnt ask for anything; we have a joint checking account.
Shall we go for a drive? I asked her.
I knew she wouldnt goit was time for her soap opera.
I dont see what you get out of going for a drive every night, but the car cost a fortune, it has to be used. Im just less and less attracted to material things, she replied.
The childrens cars were blocking the garage door, preventing me from removing my car. I moved both cars and parked them in the street, removed my car and parked it in the street, put the other two cars back in the garage, and closed the door. All this maneuvering left me slightly irritated, but when I saw my cars jutting bumpers, the special chrome plated double reinforcement, I felt my heart race with
Jeder Mensch braucht seine Wüste. Sie muss nicht unbedingt aus Sand sein. Sie kann auch aus Wasser bestehen oder aus Häusern, aus Menschen, sogar aus einem selbst. Man könnte auch sagen, jeder Mensch braucht sein Patagonien, eine Landschaft, in der Schönheit und Unwirtlichkeit
eine einmalige Verbindung eingehen. Ehe ich diese Lebensweisheit begriff, musste vieles geschehen. Vielleicht ist es besser, die Dinge der Reihe nach zu erzählen, obwohl ich wenig vom Nacheinander eines Ablaufs von Begebenheiten halte. Das konstante Vorrücken des Uhrzeigers täuscht etwas
vor, das es eigentlich gar nicht gibt: Die Zeit ist alles andere als eine Straße, die nur in eine Richtung führt. Wer einmal in einer echten Wüste war, weiß, dass sich zwischen ihren endlosen Sanddünen, die sich alle so ähnlich sind, obwohl keine der anderen gleicht, das Gefühl für Raum und Zeit verliert. Aus dem Nacheinander wird unweigerlich ein Zugleich. Man fühlt sich, spätestens wenn das Abendlicht einsetzt und blaue Schatten die Dünenhänge emporwachsen, als sei man überall und nirgends und das für immer oder auch nur für einen Augenblick. Dieses endlose Rieseln der Sandkörner, das ein feines, fast unhörbares Geräusch erzeugt, verschüttet die Sekunden genauso wie die Jahre. Die Sanduhr, die schon in der Antike als Sinnbild für die Kürze menschlichen Lebens galt, ist in Wahrheit ein Symbol für die Ewigkeit. Wenn der obere Trichter leer ist, dreht jemand sie um, und alles beginnt von neuem.
Aviacion remains on the side of the Republic, the first morning birds, the sparrows, like friendly cats, springing and independent, fly chirping over the Republic's Coat of Arms, at the airdrome of Getafe, Capitan Gascon addresses the troops, we must move against the fascists of the artillery regiment! long live the Republic! you must admit that no one keeps a Phrygian cap in his night table, the insignias that can lead a man to heroism and death only serve to adorn his grandchildren's carnival, already on the way and if by chance three groups are formed under the commands of Teniente Fernandez Franch, Teniente Valle and Master Sergeant Sol Aparicio, with them also go four dozen civilians of the United Socialist Youth and the Communist Party armed with rifles, romantic and prestigious machines, the artillery regiment does not put up too much resistance and surrender at the first air attack, attacking Campamento is more difficult, the airplanes from Cuatro Vientos bomb the barracks of the regiment of Engineers and kill an officer, the situation is confused, General Garcia de la Herran, Coronel
Cañedo, and Teniente Coronel Alvarez Rementerria study the plan of attack, no, the prudent thing to do is to place two artillery pieces on the road and two heavier ones on the esplanade, it is necessary to prevent any attack by land and put Cuatro Vientos out of commission, Teniente Coronel León Trejo refuses to surrender the airdrome to the Military Junta, long live the Republic! we must not attempt to march on Madrid under fire from the air, order to unhitch! at the barracks of La Montana the situation is not desperate, long live Spain! they have not yet been attacked, there is no news of the engineers regiment of Leganes, nor from the other barracks in Madrid, it is still night, perhaps it is dawning bit by bit, the attack on Campamento comes as a surprise, where did these clowns get that artillery?
Were dancing to the moon, said Arthur, moving, it has to be admitted, a little stiffly like the old man he was. Oh, darling, agreed Poppy, although her eyes, often out of control (they were large and blue) sidled towards Gary who was, admittedly gay, but perhaps not irremediably. And what a moon! she added because, after all, Arthur was her husband, probably her final husband. I think Ill regain the fire, said Arthur puffily. The fire that warms the heart. The heart that warms the blood.
Poppy, still swaying, watched as he sank comfortably into a large armchair. She thought he talked too much shed noticed this fault on their first meeting but it became particularly obvious at moments like this when bodily expression was the currency. Or should be. Flinging her arms above her pretty head, she swung round in Garys direction. Unfortunately, he, too, was sinking into the upholstery. Thats the trouble about gays, thought Poppy bitterly. They consort with too many clever older men who, like Arthur, think words can compete with the moon! Abruptly changing tack, Poppy glided out of the French windows and onto the terrace where the moon was even more spectacular.
The music reached her quite easily and she swooped about for some time, the moon and its lugubrious smile as good a dancing partner as any other. It was when she paused for a breather that she noticed a dark shadow on the parapet, near the end where the fig tree grew and beyond that the mountains on the other side of the valley and beyond that the open sky. The figure was hunched and human, she thought, bending forward with the suppleness of her recent exercise, most likely a fellow houseguest. Certainly, male.
"You should not have gone up to college so soon; you were tired out with sick-nursing and being up at night. I ought to have insisted on your taking a thorough rest before you left Leghorn."
"Oh, Padre, what's the use of that? I couldn't stop in that miserable house after mother died. Julia would have driven me mad!"
Julia was his eldest step-brother's wife, and a thorn in his side.
"I should not have wished you to stay with your relatives," Montanelli answered gently. "I am sure it would have been the worst possible thing for you. But I wish you could have accepted the invitation of your English doctor friend; if you had spent a month in his house you would have been more fit to study."
"No, Padre, I shouldn't indeed! The Warrens are very good and kind, but they don't understand; and then they are sorry for me,--I can see it in all their faces,--and they would try to console me, and talk about mother. Gemma wouldn't, of course; she always knew what not to say, even when we were babies; but the others would. And it isn't only that----"
"What is it then, my son?"
Arthur pulled off some blossoms from a drooping foxglove stem and crushed them nervously in his hand.
"I can't bear the town," he began after a moment's pause. "There are the shops where she used to buy me toys when I was a little thing, and the walk along the shore where I used to take her until she got too ill. Wherever I go it's the same thing; every market-girl comes up to me with bunches of flowers--as if I wanted them now! And there's the church-yard--I had to get away; it made me sick to see the place----"
Also anfangen. Sich an die mäandernden Sätze gewöhnen, die wuchernden Attribute und Einschübe. Der erste Teil des ersten Bandes heißt Combray und besteht wiederum aus Teil I und II. Combray I, siebzig Seiten lang, ist nicht gerade handlungsintensiv, man ächzt um dann, wenn man vielleicht schon aufgeben will, mit Combray II in die erste jener Einzelgeschichten zu gleiten, die das Suchtpotential der Recherche ausmachen: eine Kindheits- und Feriengeschichte in einem gleichsam ewigen Sommer. Jedes Jahr reist das Kind Marcel mit den Eltern aufs Land, nach Combray, wo Großtante Leonie ein Haus besitzt, in dem sich auch die Großeltern und die Schwestern der Großmutter einfinden, alle betreut von Françoise, der ergebenen Dienerin und vorzüglichen Köchin. Man isst gut, geht spazieren und wartet abends auf die Besuche von Monsieur Swann, der leider, leider eine Frau geheiratet hat, die man nicht empfängt. Tag um Tag vergeht im sommerlichen Nichtstun, und zwischen all den Verwandten, Freunden und Fremden bewegt sich das schauende und lesende Kind, das, als Erzähler, gleichzeitig ein Erwachsener ist. Wer Frankreich liebt, wer ihm quasi in seiner Essenz begegnen will, dem offenbart es sich in diesem Buch. Die Kleinstadt Combray entpuppt sich als Mikrokosmos, aus dem der Makrokosmos der französischen Gesellschaft entspringt, der in den folgenden Bänden der Recherche bis ins einzelne ziseliert wird. Aus Combray stammen die adligen Guermantes, die bürgerliche Familie Marcels, der unglückliche Komponist Vinteuil, um nur einige zu nennen, und wer da nicht wohnt, kommt zu Besuch. In Combray sind sie alle beisammen, in einer lichterfüllten Landschaft, und so warmherzig, so nachsichtig geschildert in all ihrer Komik und Beschränktheit wie später nie mehr.
Om mijn oud woonhuis peppels staan 'mijn lief, mijn lief, o waar gebleven' een smalle laan van natte blaren, het vallen komt.
Het regent, regent eender te horen 'mijn lief, mijn lief, o waar gebleven' en altijd door en den treuren uit, de wind verstomt.
Het huis is hol en vol duisternis 'mijn lief, mijn lief, o waar gebleven' gefluister is boven op zolder, het dakgebint.
Er woont er een voorovergebogen 'mijn lief, mijn lief, o waar gebleven' met lege ogen en die zijn vrede en rust niet vindt.
O nachten van gedragene extase
O nachten van gedragene extase en diep gedronkene verzadiging, als elk met zijn geluk te rade ging en van alleenzijn langzaam wij genazen.
Te denken de ononderbroken uren aan de volkomen overvloed van dit verwezenlijkte; onvervreemd bezit, dat blijven zal en ongeschonden duren;
het onbesefbare van deze gave van ene andere en die naast ons was ter vereenzelviging en zelve pas het inzicht vond van banden, die begaven.
Te horen naar de rustig ingezogen teugen des ademens en het geruis, dat op en af het geheimzinnig huis doorstroomde, in een eb en vloed bewogen.
En innerlijker naar de drift te horen van de verborgen donkre hartenklop, de wortelstok des levens; wat look op en wat werd in de arbeidsnacht geboren?
En eindelijk het nauw te speuren zweven van de twee wimpers, van de wonderlicht bewerktuigde, die werden slank gezwicht en dan oneindig slepende geheven;
waaraan wij in het donker open wisten de andere ogen, die het nu behaald geluk bewaakten en die onverdwaald op oog en mond, al het dierbare rustten.
ZO stil, als lang nog na een onweersbui
ZO stil, als lang nog na een onweersbui het laatste vocht zijgt van de zomertakken, de avond valt, maar in het ronde drupt het zo gul, zo stil:
Zo stil zinkt weemoed neder in mijn ziel, gedachten, die een zacht verdriet meebrengen, druppelen neer en vloeien effen uit zo droef, zo stil.
J. H. Leopold (11 mei 1865 - 21 juni 1925)
Hardstenen reliëf bij het Erasmiaans gymnasium in Rotterdam
De korte liefde en 't lange lijden, Het wordt een ding, dat men vergeet. Herdenkt men 't nog, dan zegt men: 'k weet, Het was destijds niet te vermijden.
Benijdt men soms de niet-bevrijden Tot deze afwezigheid van leed? Toch, korte liefde en langer lijden, Het wordt een ding dat men vergeet.
's Verleden levens koud en heet Voelt men zich in de loop der tijden Vanzelf gelijk het uur ontglijden. O jeugd, was 't dit waarom men kreet? Men wordt een ding en men vergeet.
Herfst
Van 't najaar keren weer de schone dagen -
Van het hoeveelste? en hoeveel malen nog?
Tot het ontrijzen aan zijn nederlagen
Lokt den verslagene zijn zoet bedrog.
Dit is de tijd, dat men zou moeten lopen,
Gerooide velden langs of door een laan,
Aan 't eind waarvan een vergezicht gaat open
Op herfstland en een edeler bestaan.
En, thuisgekeerd, bij een vroeg vuur gezeten,
Den avond rekken met een schaarse kout,
Een enkel woord over de diepst-geweten
Bewogenheden, die het hart behoudt.
Of in de stad, voor licht-beslagen ruiten, Terwijl een dunne mist de grijze gracht
De vaas bleef bewaard sierlijk en versierd, honderden jaren, niet voor de bloemen of het water. De kast niet voor het hout noch voor de inhoud.
De schaal niet voor het fruit en het kasteel niet om in te wonen. Evenmin als er van jou iets overblijft in deze woorden.
De kikkerkoning
Gaat als een mes onder mijn vel. Vilt mij bevend. Blaast als een balg in mijn mond. Spartelt als een kikvors in mijn water: zijn schoolslag van de liefde, mijn prins die kwaakt.
Snakt als een drenkeling naar adem. Hapt als een vis. Slaat en ontglipt mij. Glijdt verzadigd tussen het lis. Valt er over zijn ogen een vlies
Het verdronken jongetje Zo sta jij in mijn geest gegrift. Het is de titel van één van je teksten - geen verhalen, gewoon korte en absurde teksten waarvoor het leven zelf model heeft gestaan. Je noemde het Paraproza. Waarvoor staat para? Voor paranoia? Burroughs omschreef de paranoïde als iemand die goed geïnformeerd was. Twee andere jeugdhelden van jou, Willem Frederik Hermans en Marquis de Sade, hadden het je ook al diets gemaakt: het universum ís sadistisch. Of een beschuldigde op het moment van de moord zich al dan niet op een totaal andere plaats bevindt is bijzaak. Freud had immers ook de mond vol over Real Nichtigkeiten. En die kreeg toch ook kanker aan zijn bek. Als dat geen bewijs is! In dit heelal kan men alles bewijzen (of ontkennen). Van alle wetenschappelijke wetmatigheden binnen de constant veranderende kosmos is logica nog het minst standvastig. Tractatus Logico-Philosophicus is een boek waar men vandaag graag zijn gat mee afveegt. Wittgenstein was een stom konijn. Ontsnapt uit Lewis Caroll. Het heelal is een sprookje van Grimm: zinloos en wreed. Het jongetje blijkt niet dood te zijn Zelfs dat doet er niet toe! Laat ze maar eens bewijzen, slachtoffer en dader, dat ze geen jongetjes zijn met geheugenverlies, of waanzinnig, of zonder identiteit. Vergetelheid, gekte, persoonlijkheidsverlies, het zijn constanten in je werk. Heel je oeuvre draait om angst, zoals een kwaadaardige planeet rond zijn as.
Es war die Schuld seiner Mutter, einzig und allein ihre Schuld, daran gab es nichts zu rütteln. Sie hatte ihm schon früh diesen Abscheu eingeimpft, aus dem später Verachtung und irgendwann Hass geworden waren. Abgrundtiefer Hass auf alle Weiber, die so waren wie sie.
Wenn er aus der Schule kam, so mit elf, zwölf Jahren, hatte sie ihm oft im Morgenmantel die Haustür geöffnet. Manchmal trug sie gar nichts darunter, manchmal Unterwäsche, die diesen Ausdruck nicht verdiente. Das Makeup in ihrem Gesicht war zerlaufen, der Lippenstift verschmiert.
Und sie, ihr Bett, das ganze Schlafzimmer stank nach Kerl, war erfüllt von den Ausdünstungen zweier
Körper, die das miteinander getrieben hatten, was sie als «guten Sex» bezeichnete.
Mit seinem Vater hatte sie nie guten Sex gehabt, nur ehelichen Beischlaf. «Den Unterschied wirst du hoffentlich feststellen, wenn du älter bist, Schätzchen», sagte sie einmal zu ihm. Da war er dreizehn oder vierzehn und hasste es, wenn sie ihn Schätzchen nannte. Ihn schüttelte der Ekel, wenn sie ihm das Gesicht mit dem schweißfleckigen Make-up hinhielt, die verschmierten Lippen spitzte und fragte: «Was denn, kriege ich heute keinen Kuss?»
Sie küsste ihn grundsätzlich auf den Mund. Und mit dreizehn, vierzehn wusste er längst, dass sie kurz vorher den Schwanz von irgendeinem Kerl gelutscht hatte.
Carl winkte ab. Er hatte alles gesichert und stellte den Fernseher an. In Paris, und nicht nur dort, flogen Brocken durch die Luft, doch er lachte, klopfte mit der Hand auf das Sofapolster. Ich blieb stehen. Eine ganze Veranda schrammte über die Champs-Elysees, wie ein Schiff aus Plexiglas; kleine gelbe Aschenbecher rollten ihr voraus. Dann fiel eine Platane um, mitten auf die menschenleere Straße, alles splitterte, und die Äste ragten wie Arme durch die Fenster der Wagen.
Bei uns hatte es in der Nacht geschneit. Am Morgen war der Waldrand weiß gewesen, dann fegte Wind die Tannen frei, und von dem abschüssigen Feld vorm Haus stiegen Schneewirbel auf, immer wieder. Seltsame Formen oft, wie Menschen in langen Mänteln. Die Spanplatten, mit denen Carl den Wintergarten verkleidet hatte, rappelten gegen die Rahmen, ein knöchernes Geräusch, das nicht nur mir auf die Nerven ging. Fips, sein Jagdteckel, verkroch sich unter Angelas Bett, und ich sagte: »Vielleicht solltest du die Drähte fester ziehen?«
Doch Carl starrte auf die Trümmer im Fernsehen, trank einen Schnaps und antwortete nicht. Obwohl ich einen Pullover trug, zog ich noch eine Wolljacke an, ging von einem Fenster zum anderen und merkte zu spät, daß ich mir schon wieder die Nagelhaut blutig geknibbelt hatte. Ich versuchte gerade, mit dem Rauchen aufzuhören. Es wurde mir einfach zu teuer.
Uit: FOR TWEETS SAKE (Recensie door J. Cooper Robb van The 15th Line)
Gable was inspired to create an online work after experiencing the Broadway musical Next To Normals inventive Twitter story.I realized that Twitter is so simple in its design that you could follow multiple people all from one page, and it wouldnt feel inauthentic, says Gable.
Gable has penned six full-length works, but says the process of creating a social-network performance differs dramatically.When writing for the stage, the audience makes the conscious choice to surrender a few hours of their time, and so theyre more patient with the story.With Twitter, the play is happening in the midst of the audiences lives, so each day needs to be memorable.In 140 [Gables first Twitter play] I wasnt mindful of how much time I was asking the audience to invest in the story.This time, Ive learned to spread the action out more evenly.If Im going to ask an audience to follow these characters for two months, it needs to be a compelling two months.
Uit: Die Jahre aus Blei (Vertaald door Karin Krieger)
Es war an einem Dienstag, ein paar Minuten vor neun Uhr abends. Am Dienstag, dem 4. Juli. Die Piazza Mattei in Rom lag verlassen da. Wegen der Fußballweltmeisterschaft strebten die wenigen Passanten alle schnell nach Hause: Italien spielte gegen Deutschland. Ich saß in einem Restaurant im
Freien, ohne daß mich die Kellner auch nur eines Blickes würdigten. Sie waren alle drinnen und schauten sich die Fernsehbilder aus dem Dortmunder Westfalenstadion an. Die Tische vor mir waren leer. Als ich so wartete, hçrte ich Schritte und eine Männerstimme, die sich erkundigte, ob man hier
essen kçnne. Widerwillig bejahte der Kellner dies. Eine Frau sprach leise und lachte. Man wies ihnen einen Tisch nur wenige Meter von meinem entfernt. Ich sah den Mann an und erkannte ihn sofort: Es war Cristiano Costantini, ein Exterrorist. Die Frau saß mit dem Rücken zu mir, doch obwohl ich ihr nicht ins Gesicht sehen konnte, war ich mir sicher, daß sie Giulia Moresco war. Ein Irrtum war ausgeschlossen, in meinem letzten Arbeitsjahr hatte ich Dutzende Photos von den beiden gesehen. Ich hatte unzählige Seiten gelesen, Briefe und alle mçglichen Unterlagen.
In dieser unwirklichen Stille mit der Reporterstimme aus dem Fernseher des Restaurants saßen mir zwei Spukgestalten gegenüber. Denn Giulia und Cristiano waren für alle, die sie kannten und suchten, am 21. April 2005 bei einem Verkehrsunfall auf der Strecke Rom-LAquila ums Leben gekommen. Das Auto war ausgebrannt, und auf Giulias Identität war man gekommen, weil der Wagen gemietet war. Was Cristiano anging, bestand für die Polizei kein Zweifel daran, daß es sich um ihn handelte, obwohl die Leichen nicht identifiziert werden konnten.
The young woman who hurried down Fifth Avenue was unaware of the stares as she plunged determinedly through the downpour as though oblivious to it. She was, in fact, too consumed by her thoughts to notice passersby.
They noticed her. They stared, nodded approvingly, or smiled with admiration. She drew attention for a number of reasons. She was rather exotic-looking, with high cheekbones, black eyebrows beautifully arched on her broad brow above large dark eyes. Her jet-black hair was pulled back into a sleek ponytail, which fell almost to her waist. Though not beautiful in the classical sense, she was arresting and had a unique look about her.
Tall, slender, lithe, she moved with grace and had an inbred elegance. Her clothes were simple; she was wearing a sleeveless black cotton shift and ballet slippers, her only jewelry large pearl earrings and a watch. She carried a battered old black Hermès Kelly bag, well polished, which had obviously seen better days but looked just right on her arm.
The rain was coming down in torrents and she was already drenched, but she no longer bothered to look for a cab. There was no point; they were all taken. She was heading home, and much to her relief she wasnt very far now. Two blocks down, three avenues to cross and she would be at West Twenty-second Street and Ninth Avenue.
A month ago, through her only friend in New York, a young man called Dax, she had found the perfect place: a comfortable room with two good-size closets and its own bath in a brownstone on this rather lovely old street. Chelsea reminded her of London, gave her a sense of well-being, and she felt at home here.
When the down train No. 65of what line it is unnecessary to saystopped at the little station between kilometres 171 and 172, almost all the second-and third-class passengers remained in the cars, yawning or asleep, for the penetrating cold of the early morning did not invite to a walk on the unsheltered platform. The only first-class passenger on the train alighted quickly, and addressing a group of the employes asked them if this was the Villahorrenda station.
"We are in Villahorrenda," answered the conductor whose voice was drowned by the cackling of the hens which were at that moment being lifted into the freight car. "I forgot to call you, Senor de Rey. I think they are waiting for you at the station with the beasts."
"Why, how terribly cold it is here!" said the traveller, drawing his cloak more closely about him. "Is there no place in the station where I could rest for a while, and get warm, before undertaking a journey on horseback through this frozen country?"
Before he had finished speaking the conductor, called away by the urgent duties of his position, went off, leaving our unknown cavalier's question unanswered. The latter saw that another employe was coming toward him, holding a lantern in his right hand, that swung back and forth as he walked, casting the light on the platform of the station in a series of zigzags, like those described by the shower from a watering-pot.
Benito Pérez Galdós (10 mei 1843 - 4 januari 1920)
s schwimmt menge Ma im Überfluß het Huus und Hof und Geld und wenig Freud und viel Verdruß und Sorgen in der Welt. Und het er viel, se gehrt er viel und neeft und grumset allewil. Und s seig jo doch so schön im Tal, in Matte, Berg und Wald, und dVögeli pfifen überal und alles widerhallt, e rueihig Herz und frohe Mut isch ebe doch no s fürnehmst Gut. So hets Margretli gsunge, und o chönntis nonemol höre. Chönntis nonemol seh! Gott geb em Freuden und Gsundheit.
Trost
Bald denki, s isch e bösi Zit, und weger s End isch nümme wit; bald denki wieder: loß es goh, wenns gnug isch, wirds schon anderst cho. Doch wenni näumen ane gang und s tönt mer Lied und Vogelsang, so meini fast, i hör e Stimm: »Bis zfride! s isch jo nit so schlimm.«
Johann Peter Hebel (10 mei 1760 22 september 1826)
Jai peut-être ben la face nouère pis la peau craquée, ben jai les mains blanches, Monsieur ! Jai les mains blanches parce que jai eu les mains dans leau toute ma vie. Jai passé ma vie à forbir. Je suis pas moins guénillouse pour ça jai forbi sus les autres. Je pouvons ben passer pour crasseux : je passons notre vie à décrasser les autres. Frotte, pis gratte, pis décolle des tchas dencens ils pouvont ben aouère leux maisons propres. Nous autres, parsoune sen vient frotter chus nous. [ ]
Trop mal attifés pour aller à léglise, tas quà ouère ! Cest pour aller à léglise que le monde met ses plus belles hardes. Pour aller à léglise le dimanche. Nous autres, javons pas de quoi nous gréyer pour une église de dimanche. CA fait que jy allons des fois sus la semaine. Mais y en a qui voulont pus y retorner, parce que les prêtres leur avont dit que la messe en semaine, ça comptait pas. Ils faisiont rien quun péché de plusse daller communier le vendordi matin avec leu messe de dimanche sus la conscience. Quand cest que Gapi a vu ça, il a arrêté dy aller aussi ben le vendordi coume le dimanche et asteur jy retornons pas souvent. [ ]
Ca cest de quoique Gapi a jamais pu comprendre. Asteur pouvez-vous me dire, qui dit, quoi cest quune persoune peut ben voulouère aller quri au loin quand cest quelle a toute chus eux ? [ ]
Einst lebte ein junger Kerl, der eine breite schwarze Schleife trug, auf die Art gebunden, wie damals Friseure und Künstler sie trugen. Er war begeistert ohne Maß und Rand, begeistert gleichsam aus barer Begeisterung. Er liebte die Heimat, dass er schon bei ihrer bloßen Erwähnung zu weinen begann; auf offener Straße bot er ihr sein Herzblut an und er litt schwer, weil in jener Zeit keine Gelegenheit für edles Heldentum war. Und um dennoch sich keine Untätigkeit und Lauheit vorwerfen zu können, stocherte er in den Schlupflöchern die Feiglinge, Schleicher und Egoisten auf, und wen er erwischte, den packte er am Kragen und schleifte ihn gnadenlos an den Pranger. Wenn er mit straffen Schritten unter den Leuten marschierte, die hohe Stirn mit hellen Locken gekrönt, zeigten sie hinter ihm her, flüsterten: »Seht hin, das ist jener, das ist er!« und die Welt hielt ehrfürchtig inne, wich aus, um ihm Platz zu machen ...
Draußen weht es bitterkalt, wer kommt da durch den Winterwald? Stippstapp, stippstapp und huckepack Knecht Ruprecht ist's mit seinem Sack. Was ist denn in dem Sacke drin? Äpfel, Mandeln und Rosin und schöne Zuckerrosen, auch Pfeffernüss fürs gute Kind; die andern, die nicht artig sind, klopft er auf die Hosen.
We must not picture him as Gros painted him in 1796 standard in one hand, drawn sword in the other, costume ornate with colored sash and official insignia, long chestnut hair wild in the wind, eyes, brow, and lips fixed in determination; this seems too ideal to be true. Two years younger than his twenty-seven-year-old hero, Gros is said to have seen him planting that standard on the bridge at Arcole, but the painting is probably the product of ardent idolatry the man of art worshiping the men of deeds. And yet, two years later, Guerin portrayed Napoleon with essentially the same features: hair falling over forehead and shoulders, brows arched over eyes somber and resolute, nose going straight to the point like his will, lips closed tight as of a mind made up. This too is but one aspect of the man the martial; there were many other moods that could relax those lineaments, as in his playful pulling of his secretarys ears, or in his paternal ecstasy over the infant King of Rome. By 1802 he had discarded those long locks all but one which dangled over a receding forehead. He put on weight after forty years, and sometimes used his paunch to support his hand. Frequently, especially when walking, he clasped his hands behind his back; this became so habitual that it almost always betrayed him at a masquerade. Throughout his life his hands attracted attention by the perfection of their skin and the tapering fingers; indeed, he was quite proud of all four of his extremities. However, Las Cases (Ed. note: a French historian who accompanied him to exile at St. Helena) who thought him a god, could not help smiling at those ridiculously handsome hands.
De Vlaamse schrijver Yves Petryheeft maandag de Libris Literatuur Prijs gewonnen met zijn roman De maagd Marino. Juryvoorzitter Philip Freriks, voormalig presentator van het NOS journaal, maakte dat bekend in het Amstel Hotel in Amsterdam. Aan de prijs is een bedrag van 50.000 euro verbonden. Zie ook mijn blog van 26 juli 2009 en eveneens mijn blog van 26 juli 2010.
Uit: De maagd Marino
Wat daarover ook allemaal gezegd is en wat niet, ik wil hier uitdrukkelijk stellen dat het aanvankelijk nog eerder Marinos huis dan Marino zelf was dat me deed geloven mijn bestemming te hebben bereikt. Als hij me naar een locatie had gebracht van dezelfde kleurloosheid als zijn wagen of zijn kleren, was er niet veel gebeurd. Dan zou ik na die stupide doos in ontvangst te hebben genomen, meteen vertrokken zijn, vanbinnen onaangenaam leeg als een kind dat eigenlijk helemaal niet blij was met het speeltuig waar het zo lang om had gezeurd. Maar nu was er die grote rode beuk achteraan in de tuin, waarvan de blaadjes in de alsmaar verzadigder tinten van de avond stuk voor stuk opflakkerden als lekkende vlammetjes. Er was het machinale geraas van de ringweg in de verte, dat door de klimop werd beantwoord of tegengesproken met zacht geruis. Het zal ook wel gelegen hebben aan de funeraire stemming waarin de autorit me had gebracht, dat het leek of het rood van een bed papavers op het punt stond me in te wijden in de ultieme betekenis van zijn zinderende felheid, maar alleen op voorwaarde dat ik bereid was onmiddellijk daarna te sterven - en anders niet. De bakstenen achtermuur van het huis, waarlangs een oranje gloed omhoogkroop, oefende een zuigkracht op me uit, en wel in die mate dat ik me al met gespreide armen naar dit warme, ruwe, poreuze vlak zag toestappen terwijl ik erin slaagde elk verzet te laten varen, elk greintje weerstand dat het bezit van een lichaam me ingaf, om ten slotte als een spook, nee, niet door de muur heen te lopen, maar erin op te lossen, niets achterlatend dan een schaduw, een vochtvlek, een donkere afdruk met gestrekte vleugels...