Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
13-05-2011
Koji Suzuki, Roch Carrier, Adolf Muschg, Franz Michael Felder
Uit: The Ring (Vertaald door Bernhard Liesen en Katrin Marburger)
Am nördlichen Rand eines Neubaugebiets, direkt neben dem Sankeien-Park gelegen, stand eine Reihe von jeweils 14-stöckigen Häusern mit Eigentumswohnungen. Obwohl der Gebäudekomplex
erst kürzlich errichtet worden war, hatten fast alle Wohnungen bereits Käufer gefunden. Jedes Haus beherbergte beinahe einhundert nicht besonders geräumige Eigentumswohnungen, doch die meisten der dort lebenden Menschen hatten ihre Nachbarn noch nie gesehen. Nur nachts, wenn die Fenster erleuchtet waren, schien man sicher sein zu können, dass hier wirklich Menschen lebten.
Weiter südlich reflektierte das ölverschmierte Wasser des Meeres die funkelnden Lichter einer Fabrik. An ihren Wänden verlief ein Wirrwarr von Rohren und Kabeln, das an Blutgefäße oder Muskelgewebe erinnerte. Auf der Vorderfassade der Fabrik tanzten zahllose Lichter wie in der Finsternis glühende Insekten, sodass man dieser bizarren Szenerie eine gewisse Schönheit nicht absprechen konnte.
Ein paar hundert Meter weiter, mitten in dem Neubaugebiet, stand zwischen mit mathematischer Präzision angelegten, bisher noch unbebauten Grundstücken ein vereinzeltes, einstöckiges Haus mit Garage, dessen Eingangstür direkt auf die von Norden nach Süden verlaufende Straße ging. Es war ein ganz gewöhnliches Eigenheim, wie man es in jeder beliebigen Neubausiedlung fand, doch bis jetzt waren weder die daneben noch die dahinter liegenden Grundstücke bebaut worden. Vielleicht lag es an der schlechten Verkehrsanbindung, dass bisher erst wenige Grundstücke verkauft worden waren. Folglich wiesen entlang der Straße immer wieder Schilder darauf hin, dass für diese Grundstücke
noch Interessenten gesucht wurden. Verglichen mit dem Gebäudekomplex mit den Eigentumswohnungen wirkte die Neubausiedlung ziemlich verwaist.
Atsukos Eltern wohnen am Rande Tokios in einem eigenen kleinen Haus, um das, dicht wie eine zweite Wand, eine immergrüne mannshohe Hecke läuft. Es gibt nur eine Lücke darin, und die ist geplant: durch sie kann man vom westlichen, europäisch eingerichteten Raum aus den Fuji sehen. Im
Sommer nicht, aber an klaren Herbst- und Wintermorgen; selbst dann weiß man nicht immer, ob man recht sieht: eine von einer kleinenWolke kaum zu unterscheidende Erhebung hinter den Hakone-Bergen, aus wenig anderem Stoff als der weiße Himmel, mit dem sie gegen Mittag verschwimmt. Atsukos Vater ist Professor für »Audio-visual Education« an einer kleinen, aber angesehenen Privatuniversität. ImWestzimmer steht der Fernsehempfänger. Abends sitzt der Vater gern davor, hält aber meist die Zeitung zwischen sich und den Bildschirm; nur bei seinem eigenen Auftritt, jeden Freitagabend, läßt er sie sinken. Dann setzt sich die Mutter hinten in der Ecke auf ihrem Stuhl zurecht, und die Kinder verlassen das Zimmer. Kinder sind sie nur noch in den Augen ihrer Eltern: Ichiro 30, Yoji 28, Atsuko 22. Solche Kinder heiraten.
Vor einem Jahr war es an Ichiro gekommen. Seine Verheiratung bot kein Problem, weil er selbst keines war. In seiner Bankbeamtenstelle, die ihn wenig mit passenden Mädchen zusammenführte, war er froh um die traditionellenWege der Heiratsvermittlung, die eine Freundin der Familie mit Takt
und Umsicht für ihn ging. Der Erfolg war vorauszusagen.
Die jungen Leute trafen sich, fanden nichts gegeneinander einzuwenden und heirateten, nachdem die gehörigen Fristen, fast nur der Form zuliebe, verstrichen waren. Atsuko hätte es nicht verwundert, wenn Yoji, der zweite Bruder, den Anfang gemacht hätte, denn sonst war der für jeden Fürwitz zu haben doch, in diesem Fall hätte es sie gewaltig verwundert. Yoji im Hochzeitsfrack; was hätten sie beide dazu für ein Gesicht gemacht?
I remember very well the winter of 1946. We all wore the same uniform as Maurice Richard, the red, white, and blue uniform of the Montréal Canadiens, the best hockey team in the world. We all combed our hair like Maurice Richard, and, to keep it in place we used a kind of glue - a great deal of glue. We laced our skates like Maurice Richard, we taped our sticks like Maurice Richard. We cut his pictures out of all the newspapers. Truly, we knew everything there was to know about him.
On the ice, when the referee blew his whistle, the two teams would rush at the puck. We were five Maurice Richards against five other Maurice Richards, throwing themselves on the puck. We were ten players all wearing the uniform of the Montréal Canadiens, all with the same burning enthusiasm. We all wore the famous number 9 on our backs.
How could we forget that?
One day, my Montréal Canadiens sweater was too small for me and it was ripped in several places. My mother said, "If you wear that old sweater, people are going to think we are poor."
Then she did what she did whenever we needed new clothes. She started to look through the catalogue that the Eaton Company in Montreal sent us in the mail every year. My mother was proud. She never wanted to buy our clothes at the general store. The only clothes that were good enough for us were the latest styles from Eaton's catalogue.
Uit: Gespräche des Lehrers Magerhuber mit seinem Vetter Michel
Michel: Herrliche Herbsttage das! Noch glaubte man kaum, daß es schon November sei, wenn man nicht auch dich, den sicheren Wintervogel, wieder kommen sähe. Aber das, Vetter, das war ein trauriger Sommer! Ich hätte nicht mehr geglaubt, daß du meinen Ältesten noch einmal sehen würdest. Man kann sich wohl kaum vorstellen, wie mir ward, als ich in der Zeitung las, wie jetzt die Rosse mehr wert seien als die Menschen. Es war furchtbar!
Lehrer: Es war wie immer, wenn von einem oder einigen ein Zweck verfolgt wird und die Mittel, die Werkzeuge, nur so viel gelten, als sie zur Erreichung dieses ihres Zweckes wert sind. Da kann es einem gar oft begegnen, daß man weniger als ein Tier, ja weniger als eine Maschine geschätzt und auch danach behandelt wird.
M.: Ja, ja, der Krieg ist das allerschrecklichste.
L.: Und doch muß man ihn, wie die Welt nun einmal ist, ein notwendiges Übel nennen. M.: Geht denn Macht vor Recht?
L.: Ja.
M.: Mensch Kerl und dich läßt man noch Lehrer sein?
L.: Nur ruhig! In unseren Schulen haben wir nichts mit der Gegenwart, ihren Schlagwörtern und Forderungen zu tun. Wir haben ja von Abraham und Isaak und ähnlichen Helden der guten alten Zeit vorzutragen; jener Zeit, da der Mensch noch Gut und Blut einsetzte für seine Überzeugung. Damals war das Recht Macht, wie die Lebensgeschichte vieler beweist; heutzutage aber gleicht das Recht fast der von den einen heiß, den andern kalt gedachten Sonne hoch oben am oft bewölkten Himmel. Die armen Menschlein sitzen auf einem Hügel und warten auf ihre Strahlen, die sie ein wenig erwärmen und die Früchte an den Bäumen neben ihnen reif machen sollen.
Franz Michael Felder (13 mei 1839 26 april 1869)
Rood kleurt de rivier achter mij Ik ben zwaar, maar voeten tasten vederlicht af de weg naar de bron
Bij een bocht vind ik rust op een rots Langs mijn linkerbeen snijdt wat voorbijglijdt zich verder in de verte kronkelt Geen wier zal hier vertellen wat de bocht verbergt: (verdrinkingsdood? roeiboot? een vrouw als een dam?)
Wenkbrauwen wegen op mijn oogleden. Rood is de rivier achter mij Bron blijkt monding.
Ik geef horizontaal toe aan het water terwijl aan mijn mond het druppelen begint
Je bewoont al jaren alle kamers in mijn hoofd. Het lukt maar niet je te verdrijven.
Ik heb er andere namen in gestopt, maar geen wil zo beklijven als die van jou.
Ik vind hem terug in het merk kleren dat ik koop, je speelt mee in alle films die ik zie
en zo vaak roept iemand je op straat dat ik me afvraag hoe het kan dat je uniek bent en toch zo gangbaar.
Je speelt denk ik niet in films, en mijn hoofd bewonen doe je zeker niet. Was het maar waar. Je woont
ergens in een huisje aan zee en tuurt daar uit het raam. Je wacht. Op mij. Maar je vergat mijn naam.
''Kijk eens''
hengelt haar rechterbeen onophoudelijk in de lucht, hinken vliegensvlug haar vingers rond het linker op en neer en gaan in één armbeweging over naar haar haren. Haar handen likt ze alsof, en strijkt ermee langs haar gezicht. Steeds hoger kruipt haar rokje maar daar gaat het nu niet om. Het gaat erom, dat zij de vlieg nadoet.
De tijd is heen waarin ik, licht van toon En snel van geest, de dingen dezer aarde Loofde en prees of in mijn hart bewaarde Als de Madonna elk woord van haar Zoon.
Een graazge wei, een wulpse rozengaarde, Een vlindertje, een vlieg, een anemoon, Elk kreeg zijn aureool van zichtbaar schoon Als ik het in mijn liederen verklaarde.
Die tijd is heen, want gij zijt ver van hier, Mijn pareltje, mijn duifje, mijn saffier, En zonder u gaat al mijn liefde dood; Waartoe der dingen schoonheid nog geprezen, Die slechts bestond bij gratie van uw wezen, Als bij de zon 't ochtend- en avondrood.
En ook des morgens
En ook des morgens in het nieuwe licht Voel 'k mij zo los, als ik met open ogen Mijzelf verrast vind naar de plek gebogen Waarop gij eertijds laagt met uw gezicht.
Als ik dan zie, dat gij er nergens zijt, Maar met een snelle vleugelslag ontkomen Uit de bosschages van mijn nachtlijk dromen, Dan stroomt mijn lichaam vol van lege spijt,
Dan voel ik aan mijn ogen dat zij leeg zijn, Wanneer zij zijn verstoken van uw beeld; Dan voel ik aan mijn lippen dat zij leeg zijn, Waarop geen kus meer bloeit, geen lach meer speelt; Dan voel ik aan mijn leden dat zij leeg zijn, Wanneer ik niet in u word voortgeteeld.
In de staminee, waar hij met zijn gewone vrienden uit de buurt whist speelt, vertelt vader Balders dien avond, quasi achteloos, terwijl hij den waaier van zijn kaarten overziet, dat zijn zoon Frans - ge weet wel, die gestudeerd heeft, - over een paar dagen zal terug zijn, uit Wenen, waar hij in het laboratorium van professor Harwig heeft gewerkt. Harwig, ge hebt zijn naam al wel gehoord; een beroemdheid. Natuurlijk kennen ze den naam: Balders heeft er dikwijls genoeg van opgegeven. Hij verduidelijkt nog terloops: Toepassing van de physico-chemie op de geneeskunde, en onderstreept het door even zijn benen te verzetten en de anderen met halfopen mond een ogenblik aan te gluren, als iemand die best op de hoogte is.
Ja, het is een zware opoffering geweest, dien jongen nog een jaar naar Oostenrijk te zenden, na die al zo lange medische studiën. Maar tegenwoordig moet ge naar Wenen, als ge een groot dokter worden wilt. Een spiering in 't water smijten om een kabeljauw te vangen...
Als de kaarten opnieuw worden uitgedeeld, neemt Van Veteren, de drogist, zijn pijp uit den mond, drinkt een teug faro, en spreekt: Hij mag gelukkig zijn dat hij een papa heeft.
Balders wrijft zelfvoldaan over zijn sik. Ge moet voor uw kinderen wat kunnen doen. Een flinke jongen; zijn broodje is gebakken. En na een korte stilte: Hij zal wel een automobiel moeten hebben.
Die automobiel maakt indruk. Balders staat al niet weinig in aanzien. Van armen komaf, zoon van een timmerman, heeft hij onmiddellijk na den oorlog van '70 met houthandel een aardigen duit verdiend, daarna ook met grondspeculaties en huisjesmelkerij, en is thans, in ruim vijfentwintig jaren, een rijk man geworden. Die zoon, die een groot dokter zal worden, moet de bekroning van zijn glorie zijn.
Het uur van zijn aankomst heeft Frans niet naar het ouderhuis, maar alleen zijn vriend Mark Kervaan geseind: Mark for ever! Die is toch nummer één! En om Frans op te wachten heeft Mark zijn vacantie aan zee enkele dagen verschoven.
Das Juwel der Insel zeigt sich wie eine Erscheinung, eineinhalb Stunden von Mytilini entfernt und mehr als sieben Bergen Molyvos, in der Antike hieß es Mithymna, im Mittelalter Molyvos, jetzt steht auf den Schildern wieder Mithymna, und die Bewohner nennen es trotzdem Molyvos. So einfach ist das. Von einer mächtigen Burg beherrscht, sind an den Fels, der sich nicht schroff, sondern sachte aus dem Meer erhebt, Hunderte von kleinen Häusern gebaut, haben steile, krumme Gassen gebildet, Treppen sind zwischen ihnen aus dem Stein gehauen, und die Terrassen der Kneipen hängen wie Schwalbennester über dem Abgrund. Das ganze Dorf eigentlich ist es ein Städtchen steht unter Denkmalschutz, und die Hotels am Ufer können mit dem wunderschönen Blick vom Strand aus werben. Wer Genaueres wissen will, muss klettern und kraxeln, sich die Knöchel verstauchen und gelegentlich aus Gründen des Atemschöpfens vor einem der kleinen Schaufenster in der Marktgasse stehen bleiben.....
patentrezept für einen gelungenen regentag ein schiff aus papier im rinnstein ein loch im schuh und deshalb nasse socken der verliebte junge steht vor einer pfütze und denkt daran
er hat geld für eine handvoll zucker die frau im kiosk löst kreuzworträtsel hofft auf eine urlaubsreise für zwei und denkt daran
ihr mann macht liebe mit einem fernseher bevor er ihn aus dem fenster wirft er zieht die gardinen zu und denkt daran
zwei harmlose diebe verpassen den krimi trinken den besten kaffee der stadt hinter glas sie reden nicht viel und denken daran
die bedienung hat nichts zu verlieren schminkt sich im trüben licht auf der toilette sie ist wunderschön und denkt daran
der liebhaber träumt von der sehnsucht er nimmt ein mittel gegen die zeit er denkt daran und verliert
Christian Kleinschmidt dachte: Das ist also die Wismut. Baracken, Dreck, hölzerne Fördertürme, die wenig vertrauenerweckend aussahen, nochmals Dreck und dieses zerknitterte Männlein, das beim Sprechen kaum die Lippen auseinanderbrachte. Das Männlein nuschelte etwas von Einweisung, Essenstalons, Wolldecken und Küchenzeiten. Es stand erhaben wie der Evangelist Markus bei der Bekanntgabe der Abfütterung der fünftausend. Er aber, Christian Kleinschmidt, er pfiff auf Evangelien. Auf das von der guten und ausreichenden Ernährung - bei ausreichender Arbeit, versteht sich - besonders. Er dachte: hier stehst du, Abitur in der Tasche, und diesen Brief, der deine Immatrikulation auf unbestimmte Zeit verschiebt, zum Trost aber immerhin empfiehlt, dich vorläufig einem praktischen Beruf zuzuwenden. Hier stehst du, du kannst nicht anders, Gott hilft dir nicht, amen. Man hatte sich leider einen für diese Zeiten völlig untauglichen Vater ausgesucht.
We had been waiting almost a month for Gunnars plane when, on the first day of October, I stepped out of the cabin to find the nearby gravel ridges alive with dense flocks of ptarmigan making their way south ahead of winter. When I paddled off to haul the net upon which we were now largely dependent for food, I had to break through a scum of ice that had formed overnight. There could be no doubt about it if we were not picked up within the next few days, we would be marooned for another six or seven weeks until, and if, a ski-equipped plane could land on the frozen bay.
We woke on October 9 to a falling thermometer, a plunging barometer, and a sky darkening with snow clouds. A storm was brewing, and even the usually irrepressible Tegpa was reluctant to go outside until, just before noon, he flung himself at the cabin door in a paroxysm of barking.
Seconds later the Norseman roared low over the crest of the Ghost Hills and slammed down on Windy Bay, its floats shattering the skim ice like a hardball smashing a plate-glass window. Gunnar had finally arrived. Although more than a month late, he offered no explanation or apology. When I pressed for one, he replied casually:
Pranged a drifting oil barrel on take-off a while back. Buggered a float and this old bitch pretty near sank. Took a while to patch her up. But what the hell, lets get the show on the fuckin road!
Time was always of the essence with Gunnar. I heaved our gear (it didnt amount to much) on board, while Fran and Tegpa squeezed into the cramped little cabin even as Gunnar began opening the throttle and Andy shouted his goodbyes.
Du bist alles, was ich habe, was ich träume, laut und leis, Wunsch und Fülle, Sturm und Stille, was ich bin und was ich bete, was ich will und was ich weiß!
Über uns in wieder grünen Wipfeln rauscht das Lied des Mai's . . lass, o lass mich knien, und leise lass mich dir die Hände küssen und dir danken, ach, mit allem, was ich bin und was ich habe . .
lass mich knien und nimm mein Leben! nimm es wie das Lied des Mai's! nimm es wie ein blühend Reis! dir zu Preis! du bist alles, was ich bete, was ich will und was ich weiß!
All we needed now was witnesses. The local schoolmistress, who just happened to come into the village soviet at that moment, agreed to sign as witness for my wife, and the chairman of the soviet, a talkative old man of about sixty, agreed to sign for me. After this he went out into the next room, changed the expression on his face, and returned in his capacity as a representative of Authority. Congratulating us in pompous language, he handed me the marriage certificate. This was the last official act in which he was to take part; a few days later he was fired for embezzlement. That evening we returned home to be greeted by the squalling of our famished cat. With the fifty kopecks left over from our advance, we had bought same sugar in Novokrisheino and for the first time in many days drank our tea sweet. This was how we celebrated our wedding.
Uit: The Chess Set in the Mirror (Vertaald door Estelle Gilson)
But, stretching up like that, the following thought occurred to me. That mirror contains everything in this room, the blue walls, the chessboard, and its pieces, so I ought to be in it, too.
Then a very funny thing happened.
The White King, not the real one who was on this side but the slightly paler one up there on the other side, stopped staring at his counterpart, and instead looked at me. He shook himself a bit and spoke.
He spoke directly to me, as if he had read my mind.
Of course youre in it, he said. Youre down below. Come on up here and youll see.
Every time Ive thought about that moment, it seemed to me that it was extremely odd, almost unbelievable. And now, recounting it, it still seems that way. But at the time, I didnt find anything strange about it. I answered calmly.
Id be happy to, but first of all, I dont know how. Secondly, your Lordship must know Ive been ordered not to move from here until someone comes to let me out.
The White King in the mirror protested.
When I say that youll be here, I mean that therell be another just like you hereyour image. Come on. There are two of you, just like me and that White King over there on your side. Therefore, if you come here from where you are, its only natural, it seems to me, that your image will be back there.
Ha! goeden morgen vriend Hendrik! Hoe komt het toch, dat gij altijd zoo vrolijk en vergenoegd zijt?
Hendrik.
Wel, dat is eene zonderlinge vraag. Zijt gij dan niet tevreden?
Ik heb alles, wat ik noodig heb, en zou ik dan niet vrolijk en vergenoegd zijn?
Willem.
Ja, maar gij hebt toch geen lekker eten en drinken.
Hendrik.
Ei! zijt gij zulk een vriend van lekker eten en drinken? Ik lust het ook wel. Maar mijn vader zegt, dat het lekkerste eten en drinken dikwijls schadelijk is, en dat men matig moet zijn om gezond te wezen.
Willem.
Ik geloof, dat uw vader u maar iets wijs maakt.
Hendrik.
Neen, dat doet mijn vader niet. Hij zegt het tot mijn best.
Hij weet ook beter, wat mij nuttig is, dan ik het weet.
Hendrik heeft geen fraaije kleederen, maar zij zijn altijd even zindelijk. - Men ziet nooit een vlekje daaraan.
Wat is toch de reden, dat Hendrik altijd zoo netjes voor den dag komt?
Zijne ouders zullen hem zeker dikwijls nieuwe kleederen koopen.
Neen, dat doen zij niet. - Ik heb laatst zijn broertje daarnaar gevraagd, en die zeide mij, dat zijn broêr altijd zorg draagt, dat hij zijne kleederen niet verwaarloost.
Als hij zich des avonds uitkleedt, dan legt hij zijn goed ordelijk op eenen stoel.
Hij laat nooit zijne kleederen door de kamer zwerven, zoo als slordige kinderen doen.
Nicolaas Anslijn (12 mei 1777 18 september 1838)
De Surinaamse schrijver Clark Accord is woensdag op 50-jarige leeftijd overleden. Hij was ernstig ziek. Accord stierf in het OLVG-ziekenhuis in Amsterdam.Accord is maandag nog door de Surinaamse president onderscheiden met de Ere-orde van de Gele Ster. Die wordt toegekend voor verdiensten voor de staat en het volk. Clark Accord werd op 6 maart 1961 geboren in Paramaribo. Zie ook mijn blog van 6 maart 2011.
Uit: Shirley in Allochtonie
In tegenstelling tot de centrale markt brengen hier voornamelijk Marronvrouwen hun waar aan de man. Rondom liggen de meest uiteenlopende producten uitgestald: pimpadoti, bita, luwanguteté, sangafu, dibriká, enzovoorts stuk voor stuk garanderen ze de spirituele gezondheid. Als je t om vier uur s nachts inneemt, dan heb je om zeven uur effect. De rest van de dag hoef je je geen zorgen meer te maken. Hoef ik voor de rest van de dag dan niet meer te gaan?Als het goed is niet... Ze kijkt om zich heen. Meestal niet, verbetert ze zichzelf. Het kan zijn dat je er nog één of twee keer last van hebt. Alsof het heel breekbaar is, reikt ze me het doorschijnende plastic flesje met de bruingroene vloeistof aan. Die nacht kom ik om drie uur s nachts thuis drijfnat van een tropische regenbui. Het zien van het flesje op de aanrecht maakt mij in één slag nuchter. Terwijl ik mijn natte kleding op de achterveranda neerleg, bereid ik mij voor op de aanranding van mijn smaakpapillen. Langzaam schroef ik de witte dop van het flesje. Ik haal een paar keer diep adem en sla de inhoud met tegenzin achterover. Ik wacht. Het protest van mijn lichaam blijft uit. Ik herken de smaak van melasse.
Geur van honing en jonge melk van een nestdiertje dat slaapt. Een ademhalen van dons En speurbaar aan de neusvleugels de geur van wat er gebeurd is; geboorte, geheim.
De akelei (Dürer)
Toen hij het kleine plantje vond, boog hij aandachtig naar de grond en dan, om wortels en om mos groef hij de fijne aarde los, voorzichtig - dat zijn hand niets schond. Behoedzaam rondom aangevat droeg hij het langs het slingerpad van bos en akker voor zich uit, en schoof het thuis in 't licht der ruit zoals hij het gevonden had.
Dan, fluitende en welgezind mengde hij zoekend eerst de tint; diepblauw en zwart ineengevloeid, met enk'le druppels rood doorgloeid, dat het tot purper samenbindt.
En uur aan uur trok stil voorbij; zó diep verzonken werkte hij, dat het hem soms was of zijn hand de vezels tastte van de plant- zo glanzend kwam de omtrek vrij.
Totdat het gaaf te prijken stond: de wortels scheem'rend afgerond, het uitgesprongen groene blad scherp in zijn karteling gevat tegen de lichte achtergrond;
de bloemkroon purper violet, de hokjes om het hart gebed en boven de geknikte steel de honingsporen, het juweel vijfvlakkig: kantig neergezet.
In 't vallend donker toefde hij nog dralend bij zijn akelei; dan, in het laatste licht van 't raam schreef hij de letters van zijn naam en 't jaartal glimlachend erbij.
Uit: The Taker And Other Stories (Vertaald door Clifford E. Landers)
I arrived home with my briefcase bulging with papers, reports, studies, research, proposals, contracts. My wife, who was playing solitaire in bed, a glass of whiskey on the nightstand, said, without glancing
up from the cards, You look tired. The usual house sounds: my daughter in her room practicing voice modulation, quadraphonic music from my sons room. Why dont you put down that suitcase? my wife asked. Take off those clothes, have a nice glass of whiskey. Youve got to learn to relax.
I went to the library, the place in the house where I enjoy being by myself, and as usual did nothing. I opened the research volume on the desk but didnt see the letters and numbers. I was merely waiting.
You never stop working. Ill bet your partners dont work half as hard and they earn the same. My wife came into the room, a glass in her hand. Can I tell her to serve dinner? The maid served the meal French style.
My children had grown up, my wife and I were fat. Its that wine you like, she said, clicking her tongue with pleasure. My son asked for money during the coffee course, my daughter asked for money during the liqueur. My wife didnt ask for anything; we have a joint checking account.
Shall we go for a drive? I asked her.
I knew she wouldnt goit was time for her soap opera.
I dont see what you get out of going for a drive every night, but the car cost a fortune, it has to be used. Im just less and less attracted to material things, she replied.
The childrens cars were blocking the garage door, preventing me from removing my car. I moved both cars and parked them in the street, removed my car and parked it in the street, put the other two cars back in the garage, and closed the door. All this maneuvering left me slightly irritated, but when I saw my cars jutting bumpers, the special chrome plated double reinforcement, I felt my heart race with
Jeder Mensch braucht seine Wüste. Sie muss nicht unbedingt aus Sand sein. Sie kann auch aus Wasser bestehen oder aus Häusern, aus Menschen, sogar aus einem selbst. Man könnte auch sagen, jeder Mensch braucht sein Patagonien, eine Landschaft, in der Schönheit und Unwirtlichkeit
eine einmalige Verbindung eingehen. Ehe ich diese Lebensweisheit begriff, musste vieles geschehen. Vielleicht ist es besser, die Dinge der Reihe nach zu erzählen, obwohl ich wenig vom Nacheinander eines Ablaufs von Begebenheiten halte. Das konstante Vorrücken des Uhrzeigers täuscht etwas
vor, das es eigentlich gar nicht gibt: Die Zeit ist alles andere als eine Straße, die nur in eine Richtung führt. Wer einmal in einer echten Wüste war, weiß, dass sich zwischen ihren endlosen Sanddünen, die sich alle so ähnlich sind, obwohl keine der anderen gleicht, das Gefühl für Raum und Zeit verliert. Aus dem Nacheinander wird unweigerlich ein Zugleich. Man fühlt sich, spätestens wenn das Abendlicht einsetzt und blaue Schatten die Dünenhänge emporwachsen, als sei man überall und nirgends und das für immer oder auch nur für einen Augenblick. Dieses endlose Rieseln der Sandkörner, das ein feines, fast unhörbares Geräusch erzeugt, verschüttet die Sekunden genauso wie die Jahre. Die Sanduhr, die schon in der Antike als Sinnbild für die Kürze menschlichen Lebens galt, ist in Wahrheit ein Symbol für die Ewigkeit. Wenn der obere Trichter leer ist, dreht jemand sie um, und alles beginnt von neuem.
Aviacion remains on the side of the Republic, the first morning birds, the sparrows, like friendly cats, springing and independent, fly chirping over the Republic's Coat of Arms, at the airdrome of Getafe, Capitan Gascon addresses the troops, we must move against the fascists of the artillery regiment! long live the Republic! you must admit that no one keeps a Phrygian cap in his night table, the insignias that can lead a man to heroism and death only serve to adorn his grandchildren's carnival, already on the way and if by chance three groups are formed under the commands of Teniente Fernandez Franch, Teniente Valle and Master Sergeant Sol Aparicio, with them also go four dozen civilians of the United Socialist Youth and the Communist Party armed with rifles, romantic and prestigious machines, the artillery regiment does not put up too much resistance and surrender at the first air attack, attacking Campamento is more difficult, the airplanes from Cuatro Vientos bomb the barracks of the regiment of Engineers and kill an officer, the situation is confused, General Garcia de la Herran, Coronel
Cañedo, and Teniente Coronel Alvarez Rementerria study the plan of attack, no, the prudent thing to do is to place two artillery pieces on the road and two heavier ones on the esplanade, it is necessary to prevent any attack by land and put Cuatro Vientos out of commission, Teniente Coronel León Trejo refuses to surrender the airdrome to the Military Junta, long live the Republic! we must not attempt to march on Madrid under fire from the air, order to unhitch! at the barracks of La Montana the situation is not desperate, long live Spain! they have not yet been attacked, there is no news of the engineers regiment of Leganes, nor from the other barracks in Madrid, it is still night, perhaps it is dawning bit by bit, the attack on Campamento comes as a surprise, where did these clowns get that artillery?
Were dancing to the moon, said Arthur, moving, it has to be admitted, a little stiffly like the old man he was. Oh, darling, agreed Poppy, although her eyes, often out of control (they were large and blue) sidled towards Gary who was, admittedly gay, but perhaps not irremediably. And what a moon! she added because, after all, Arthur was her husband, probably her final husband. I think Ill regain the fire, said Arthur puffily. The fire that warms the heart. The heart that warms the blood.
Poppy, still swaying, watched as he sank comfortably into a large armchair. She thought he talked too much shed noticed this fault on their first meeting but it became particularly obvious at moments like this when bodily expression was the currency. Or should be. Flinging her arms above her pretty head, she swung round in Garys direction. Unfortunately, he, too, was sinking into the upholstery. Thats the trouble about gays, thought Poppy bitterly. They consort with too many clever older men who, like Arthur, think words can compete with the moon! Abruptly changing tack, Poppy glided out of the French windows and onto the terrace where the moon was even more spectacular.
The music reached her quite easily and she swooped about for some time, the moon and its lugubrious smile as good a dancing partner as any other. It was when she paused for a breather that she noticed a dark shadow on the parapet, near the end where the fig tree grew and beyond that the mountains on the other side of the valley and beyond that the open sky. The figure was hunched and human, she thought, bending forward with the suppleness of her recent exercise, most likely a fellow houseguest. Certainly, male.
"You should not have gone up to college so soon; you were tired out with sick-nursing and being up at night. I ought to have insisted on your taking a thorough rest before you left Leghorn."
"Oh, Padre, what's the use of that? I couldn't stop in that miserable house after mother died. Julia would have driven me mad!"
Julia was his eldest step-brother's wife, and a thorn in his side.
"I should not have wished you to stay with your relatives," Montanelli answered gently. "I am sure it would have been the worst possible thing for you. But I wish you could have accepted the invitation of your English doctor friend; if you had spent a month in his house you would have been more fit to study."
"No, Padre, I shouldn't indeed! The Warrens are very good and kind, but they don't understand; and then they are sorry for me,--I can see it in all their faces,--and they would try to console me, and talk about mother. Gemma wouldn't, of course; she always knew what not to say, even when we were babies; but the others would. And it isn't only that----"
"What is it then, my son?"
Arthur pulled off some blossoms from a drooping foxglove stem and crushed them nervously in his hand.
"I can't bear the town," he began after a moment's pause. "There are the shops where she used to buy me toys when I was a little thing, and the walk along the shore where I used to take her until she got too ill. Wherever I go it's the same thing; every market-girl comes up to me with bunches of flowers--as if I wanted them now! And there's the church-yard--I had to get away; it made me sick to see the place----"
Also anfangen. Sich an die mäandernden Sätze gewöhnen, die wuchernden Attribute und Einschübe. Der erste Teil des ersten Bandes heißt Combray und besteht wiederum aus Teil I und II. Combray I, siebzig Seiten lang, ist nicht gerade handlungsintensiv, man ächzt um dann, wenn man vielleicht schon aufgeben will, mit Combray II in die erste jener Einzelgeschichten zu gleiten, die das Suchtpotential der Recherche ausmachen: eine Kindheits- und Feriengeschichte in einem gleichsam ewigen Sommer. Jedes Jahr reist das Kind Marcel mit den Eltern aufs Land, nach Combray, wo Großtante Leonie ein Haus besitzt, in dem sich auch die Großeltern und die Schwestern der Großmutter einfinden, alle betreut von Françoise, der ergebenen Dienerin und vorzüglichen Köchin. Man isst gut, geht spazieren und wartet abends auf die Besuche von Monsieur Swann, der leider, leider eine Frau geheiratet hat, die man nicht empfängt. Tag um Tag vergeht im sommerlichen Nichtstun, und zwischen all den Verwandten, Freunden und Fremden bewegt sich das schauende und lesende Kind, das, als Erzähler, gleichzeitig ein Erwachsener ist. Wer Frankreich liebt, wer ihm quasi in seiner Essenz begegnen will, dem offenbart es sich in diesem Buch. Die Kleinstadt Combray entpuppt sich als Mikrokosmos, aus dem der Makrokosmos der französischen Gesellschaft entspringt, der in den folgenden Bänden der Recherche bis ins einzelne ziseliert wird. Aus Combray stammen die adligen Guermantes, die bürgerliche Familie Marcels, der unglückliche Komponist Vinteuil, um nur einige zu nennen, und wer da nicht wohnt, kommt zu Besuch. In Combray sind sie alle beisammen, in einer lichterfüllten Landschaft, und so warmherzig, so nachsichtig geschildert in all ihrer Komik und Beschränktheit wie später nie mehr.
Om mijn oud woonhuis peppels staan 'mijn lief, mijn lief, o waar gebleven' een smalle laan van natte blaren, het vallen komt.
Het regent, regent eender te horen 'mijn lief, mijn lief, o waar gebleven' en altijd door en den treuren uit, de wind verstomt.
Het huis is hol en vol duisternis 'mijn lief, mijn lief, o waar gebleven' gefluister is boven op zolder, het dakgebint.
Er woont er een voorovergebogen 'mijn lief, mijn lief, o waar gebleven' met lege ogen en die zijn vrede en rust niet vindt.
O nachten van gedragene extase
O nachten van gedragene extase en diep gedronkene verzadiging, als elk met zijn geluk te rade ging en van alleenzijn langzaam wij genazen.
Te denken de ononderbroken uren aan de volkomen overvloed van dit verwezenlijkte; onvervreemd bezit, dat blijven zal en ongeschonden duren;
het onbesefbare van deze gave van ene andere en die naast ons was ter vereenzelviging en zelve pas het inzicht vond van banden, die begaven.
Te horen naar de rustig ingezogen teugen des ademens en het geruis, dat op en af het geheimzinnig huis doorstroomde, in een eb en vloed bewogen.
En innerlijker naar de drift te horen van de verborgen donkre hartenklop, de wortelstok des levens; wat look op en wat werd in de arbeidsnacht geboren?
En eindelijk het nauw te speuren zweven van de twee wimpers, van de wonderlicht bewerktuigde, die werden slank gezwicht en dan oneindig slepende geheven;
waaraan wij in het donker open wisten de andere ogen, die het nu behaald geluk bewaakten en die onverdwaald op oog en mond, al het dierbare rustten.
ZO stil, als lang nog na een onweersbui
ZO stil, als lang nog na een onweersbui het laatste vocht zijgt van de zomertakken, de avond valt, maar in het ronde drupt het zo gul, zo stil:
Zo stil zinkt weemoed neder in mijn ziel, gedachten, die een zacht verdriet meebrengen, druppelen neer en vloeien effen uit zo droef, zo stil.
J. H. Leopold (11 mei 1865 - 21 juni 1925)
Hardstenen reliëf bij het Erasmiaans gymnasium in Rotterdam
De korte liefde en 't lange lijden, Het wordt een ding, dat men vergeet. Herdenkt men 't nog, dan zegt men: 'k weet, Het was destijds niet te vermijden.
Benijdt men soms de niet-bevrijden Tot deze afwezigheid van leed? Toch, korte liefde en langer lijden, Het wordt een ding dat men vergeet.
's Verleden levens koud en heet Voelt men zich in de loop der tijden Vanzelf gelijk het uur ontglijden. O jeugd, was 't dit waarom men kreet? Men wordt een ding en men vergeet.
Herfst
Van 't najaar keren weer de schone dagen -
Van het hoeveelste? en hoeveel malen nog?
Tot het ontrijzen aan zijn nederlagen
Lokt den verslagene zijn zoet bedrog.
Dit is de tijd, dat men zou moeten lopen,
Gerooide velden langs of door een laan,
Aan 't eind waarvan een vergezicht gaat open
Op herfstland en een edeler bestaan.
En, thuisgekeerd, bij een vroeg vuur gezeten,
Den avond rekken met een schaarse kout,
Een enkel woord over de diepst-geweten
Bewogenheden, die het hart behoudt.
Of in de stad, voor licht-beslagen ruiten, Terwijl een dunne mist de grijze gracht
De vaas bleef bewaard sierlijk en versierd, honderden jaren, niet voor de bloemen of het water. De kast niet voor het hout noch voor de inhoud.
De schaal niet voor het fruit en het kasteel niet om in te wonen. Evenmin als er van jou iets overblijft in deze woorden.
De kikkerkoning
Gaat als een mes onder mijn vel. Vilt mij bevend. Blaast als een balg in mijn mond. Spartelt als een kikvors in mijn water: zijn schoolslag van de liefde, mijn prins die kwaakt.
Snakt als een drenkeling naar adem. Hapt als een vis. Slaat en ontglipt mij. Glijdt verzadigd tussen het lis. Valt er over zijn ogen een vlies
Het verdronken jongetje Zo sta jij in mijn geest gegrift. Het is de titel van één van je teksten - geen verhalen, gewoon korte en absurde teksten waarvoor het leven zelf model heeft gestaan. Je noemde het Paraproza. Waarvoor staat para? Voor paranoia? Burroughs omschreef de paranoïde als iemand die goed geïnformeerd was. Twee andere jeugdhelden van jou, Willem Frederik Hermans en Marquis de Sade, hadden het je ook al diets gemaakt: het universum ís sadistisch. Of een beschuldigde op het moment van de moord zich al dan niet op een totaal andere plaats bevindt is bijzaak. Freud had immers ook de mond vol over Real Nichtigkeiten. En die kreeg toch ook kanker aan zijn bek. Als dat geen bewijs is! In dit heelal kan men alles bewijzen (of ontkennen). Van alle wetenschappelijke wetmatigheden binnen de constant veranderende kosmos is logica nog het minst standvastig. Tractatus Logico-Philosophicus is een boek waar men vandaag graag zijn gat mee afveegt. Wittgenstein was een stom konijn. Ontsnapt uit Lewis Caroll. Het heelal is een sprookje van Grimm: zinloos en wreed. Het jongetje blijkt niet dood te zijn Zelfs dat doet er niet toe! Laat ze maar eens bewijzen, slachtoffer en dader, dat ze geen jongetjes zijn met geheugenverlies, of waanzinnig, of zonder identiteit. Vergetelheid, gekte, persoonlijkheidsverlies, het zijn constanten in je werk. Heel je oeuvre draait om angst, zoals een kwaadaardige planeet rond zijn as.
Es war die Schuld seiner Mutter, einzig und allein ihre Schuld, daran gab es nichts zu rütteln. Sie hatte ihm schon früh diesen Abscheu eingeimpft, aus dem später Verachtung und irgendwann Hass geworden waren. Abgrundtiefer Hass auf alle Weiber, die so waren wie sie.
Wenn er aus der Schule kam, so mit elf, zwölf Jahren, hatte sie ihm oft im Morgenmantel die Haustür geöffnet. Manchmal trug sie gar nichts darunter, manchmal Unterwäsche, die diesen Ausdruck nicht verdiente. Das Makeup in ihrem Gesicht war zerlaufen, der Lippenstift verschmiert.
Und sie, ihr Bett, das ganze Schlafzimmer stank nach Kerl, war erfüllt von den Ausdünstungen zweier
Körper, die das miteinander getrieben hatten, was sie als «guten Sex» bezeichnete.
Mit seinem Vater hatte sie nie guten Sex gehabt, nur ehelichen Beischlaf. «Den Unterschied wirst du hoffentlich feststellen, wenn du älter bist, Schätzchen», sagte sie einmal zu ihm. Da war er dreizehn oder vierzehn und hasste es, wenn sie ihn Schätzchen nannte. Ihn schüttelte der Ekel, wenn sie ihm das Gesicht mit dem schweißfleckigen Make-up hinhielt, die verschmierten Lippen spitzte und fragte: «Was denn, kriege ich heute keinen Kuss?»
Sie küsste ihn grundsätzlich auf den Mund. Und mit dreizehn, vierzehn wusste er längst, dass sie kurz vorher den Schwanz von irgendeinem Kerl gelutscht hatte.
Carl winkte ab. Er hatte alles gesichert und stellte den Fernseher an. In Paris, und nicht nur dort, flogen Brocken durch die Luft, doch er lachte, klopfte mit der Hand auf das Sofapolster. Ich blieb stehen. Eine ganze Veranda schrammte über die Champs-Elysees, wie ein Schiff aus Plexiglas; kleine gelbe Aschenbecher rollten ihr voraus. Dann fiel eine Platane um, mitten auf die menschenleere Straße, alles splitterte, und die Äste ragten wie Arme durch die Fenster der Wagen.
Bei uns hatte es in der Nacht geschneit. Am Morgen war der Waldrand weiß gewesen, dann fegte Wind die Tannen frei, und von dem abschüssigen Feld vorm Haus stiegen Schneewirbel auf, immer wieder. Seltsame Formen oft, wie Menschen in langen Mänteln. Die Spanplatten, mit denen Carl den Wintergarten verkleidet hatte, rappelten gegen die Rahmen, ein knöchernes Geräusch, das nicht nur mir auf die Nerven ging. Fips, sein Jagdteckel, verkroch sich unter Angelas Bett, und ich sagte: »Vielleicht solltest du die Drähte fester ziehen?«
Doch Carl starrte auf die Trümmer im Fernsehen, trank einen Schnaps und antwortete nicht. Obwohl ich einen Pullover trug, zog ich noch eine Wolljacke an, ging von einem Fenster zum anderen und merkte zu spät, daß ich mir schon wieder die Nagelhaut blutig geknibbelt hatte. Ich versuchte gerade, mit dem Rauchen aufzuhören. Es wurde mir einfach zu teuer.
Uit: FOR TWEETS SAKE (Recensie door J. Cooper Robb van The 15th Line)
Gable was inspired to create an online work after experiencing the Broadway musical Next To Normals inventive Twitter story.I realized that Twitter is so simple in its design that you could follow multiple people all from one page, and it wouldnt feel inauthentic, says Gable.
Gable has penned six full-length works, but says the process of creating a social-network performance differs dramatically.When writing for the stage, the audience makes the conscious choice to surrender a few hours of their time, and so theyre more patient with the story.With Twitter, the play is happening in the midst of the audiences lives, so each day needs to be memorable.In 140 [Gables first Twitter play] I wasnt mindful of how much time I was asking the audience to invest in the story.This time, Ive learned to spread the action out more evenly.If Im going to ask an audience to follow these characters for two months, it needs to be a compelling two months.
Uit: Die Jahre aus Blei (Vertaald door Karin Krieger)
Es war an einem Dienstag, ein paar Minuten vor neun Uhr abends. Am Dienstag, dem 4. Juli. Die Piazza Mattei in Rom lag verlassen da. Wegen der Fußballweltmeisterschaft strebten die wenigen Passanten alle schnell nach Hause: Italien spielte gegen Deutschland. Ich saß in einem Restaurant im
Freien, ohne daß mich die Kellner auch nur eines Blickes würdigten. Sie waren alle drinnen und schauten sich die Fernsehbilder aus dem Dortmunder Westfalenstadion an. Die Tische vor mir waren leer. Als ich so wartete, hçrte ich Schritte und eine Männerstimme, die sich erkundigte, ob man hier
essen kçnne. Widerwillig bejahte der Kellner dies. Eine Frau sprach leise und lachte. Man wies ihnen einen Tisch nur wenige Meter von meinem entfernt. Ich sah den Mann an und erkannte ihn sofort: Es war Cristiano Costantini, ein Exterrorist. Die Frau saß mit dem Rücken zu mir, doch obwohl ich ihr nicht ins Gesicht sehen konnte, war ich mir sicher, daß sie Giulia Moresco war. Ein Irrtum war ausgeschlossen, in meinem letzten Arbeitsjahr hatte ich Dutzende Photos von den beiden gesehen. Ich hatte unzählige Seiten gelesen, Briefe und alle mçglichen Unterlagen.
In dieser unwirklichen Stille mit der Reporterstimme aus dem Fernseher des Restaurants saßen mir zwei Spukgestalten gegenüber. Denn Giulia und Cristiano waren für alle, die sie kannten und suchten, am 21. April 2005 bei einem Verkehrsunfall auf der Strecke Rom-LAquila ums Leben gekommen. Das Auto war ausgebrannt, und auf Giulias Identität war man gekommen, weil der Wagen gemietet war. Was Cristiano anging, bestand für die Polizei kein Zweifel daran, daß es sich um ihn handelte, obwohl die Leichen nicht identifiziert werden konnten.
The young woman who hurried down Fifth Avenue was unaware of the stares as she plunged determinedly through the downpour as though oblivious to it. She was, in fact, too consumed by her thoughts to notice passersby.
They noticed her. They stared, nodded approvingly, or smiled with admiration. She drew attention for a number of reasons. She was rather exotic-looking, with high cheekbones, black eyebrows beautifully arched on her broad brow above large dark eyes. Her jet-black hair was pulled back into a sleek ponytail, which fell almost to her waist. Though not beautiful in the classical sense, she was arresting and had a unique look about her.
Tall, slender, lithe, she moved with grace and had an inbred elegance. Her clothes were simple; she was wearing a sleeveless black cotton shift and ballet slippers, her only jewelry large pearl earrings and a watch. She carried a battered old black Hermès Kelly bag, well polished, which had obviously seen better days but looked just right on her arm.
The rain was coming down in torrents and she was already drenched, but she no longer bothered to look for a cab. There was no point; they were all taken. She was heading home, and much to her relief she wasnt very far now. Two blocks down, three avenues to cross and she would be at West Twenty-second Street and Ninth Avenue.
A month ago, through her only friend in New York, a young man called Dax, she had found the perfect place: a comfortable room with two good-size closets and its own bath in a brownstone on this rather lovely old street. Chelsea reminded her of London, gave her a sense of well-being, and she felt at home here.
When the down train No. 65of what line it is unnecessary to saystopped at the little station between kilometres 171 and 172, almost all the second-and third-class passengers remained in the cars, yawning or asleep, for the penetrating cold of the early morning did not invite to a walk on the unsheltered platform. The only first-class passenger on the train alighted quickly, and addressing a group of the employes asked them if this was the Villahorrenda station.
"We are in Villahorrenda," answered the conductor whose voice was drowned by the cackling of the hens which were at that moment being lifted into the freight car. "I forgot to call you, Senor de Rey. I think they are waiting for you at the station with the beasts."
"Why, how terribly cold it is here!" said the traveller, drawing his cloak more closely about him. "Is there no place in the station where I could rest for a while, and get warm, before undertaking a journey on horseback through this frozen country?"
Before he had finished speaking the conductor, called away by the urgent duties of his position, went off, leaving our unknown cavalier's question unanswered. The latter saw that another employe was coming toward him, holding a lantern in his right hand, that swung back and forth as he walked, casting the light on the platform of the station in a series of zigzags, like those described by the shower from a watering-pot.
Benito Pérez Galdós (10 mei 1843 - 4 januari 1920)
s schwimmt menge Ma im Überfluß het Huus und Hof und Geld und wenig Freud und viel Verdruß und Sorgen in der Welt. Und het er viel, se gehrt er viel und neeft und grumset allewil. Und s seig jo doch so schön im Tal, in Matte, Berg und Wald, und dVögeli pfifen überal und alles widerhallt, e rueihig Herz und frohe Mut isch ebe doch no s fürnehmst Gut. So hets Margretli gsunge, und o chönntis nonemol höre. Chönntis nonemol seh! Gott geb em Freuden und Gsundheit.
Trost
Bald denki, s isch e bösi Zit, und weger s End isch nümme wit; bald denki wieder: loß es goh, wenns gnug isch, wirds schon anderst cho. Doch wenni näumen ane gang und s tönt mer Lied und Vogelsang, so meini fast, i hör e Stimm: »Bis zfride! s isch jo nit so schlimm.«
Johann Peter Hebel (10 mei 1760 22 september 1826)
Jai peut-être ben la face nouère pis la peau craquée, ben jai les mains blanches, Monsieur ! Jai les mains blanches parce que jai eu les mains dans leau toute ma vie. Jai passé ma vie à forbir. Je suis pas moins guénillouse pour ça jai forbi sus les autres. Je pouvons ben passer pour crasseux : je passons notre vie à décrasser les autres. Frotte, pis gratte, pis décolle des tchas dencens ils pouvont ben aouère leux maisons propres. Nous autres, parsoune sen vient frotter chus nous. [ ]
Trop mal attifés pour aller à léglise, tas quà ouère ! Cest pour aller à léglise que le monde met ses plus belles hardes. Pour aller à léglise le dimanche. Nous autres, javons pas de quoi nous gréyer pour une église de dimanche. CA fait que jy allons des fois sus la semaine. Mais y en a qui voulont pus y retorner, parce que les prêtres leur avont dit que la messe en semaine, ça comptait pas. Ils faisiont rien quun péché de plusse daller communier le vendordi matin avec leu messe de dimanche sus la conscience. Quand cest que Gapi a vu ça, il a arrêté dy aller aussi ben le vendordi coume le dimanche et asteur jy retornons pas souvent. [ ]
Ca cest de quoique Gapi a jamais pu comprendre. Asteur pouvez-vous me dire, qui dit, quoi cest quune persoune peut ben voulouère aller quri au loin quand cest quelle a toute chus eux ? [ ]
Einst lebte ein junger Kerl, der eine breite schwarze Schleife trug, auf die Art gebunden, wie damals Friseure und Künstler sie trugen. Er war begeistert ohne Maß und Rand, begeistert gleichsam aus barer Begeisterung. Er liebte die Heimat, dass er schon bei ihrer bloßen Erwähnung zu weinen begann; auf offener Straße bot er ihr sein Herzblut an und er litt schwer, weil in jener Zeit keine Gelegenheit für edles Heldentum war. Und um dennoch sich keine Untätigkeit und Lauheit vorwerfen zu können, stocherte er in den Schlupflöchern die Feiglinge, Schleicher und Egoisten auf, und wen er erwischte, den packte er am Kragen und schleifte ihn gnadenlos an den Pranger. Wenn er mit straffen Schritten unter den Leuten marschierte, die hohe Stirn mit hellen Locken gekrönt, zeigten sie hinter ihm her, flüsterten: »Seht hin, das ist jener, das ist er!« und die Welt hielt ehrfürchtig inne, wich aus, um ihm Platz zu machen ...
Draußen weht es bitterkalt, wer kommt da durch den Winterwald? Stippstapp, stippstapp und huckepack Knecht Ruprecht ist's mit seinem Sack. Was ist denn in dem Sacke drin? Äpfel, Mandeln und Rosin und schöne Zuckerrosen, auch Pfeffernüss fürs gute Kind; die andern, die nicht artig sind, klopft er auf die Hosen.
We must not picture him as Gros painted him in 1796 standard in one hand, drawn sword in the other, costume ornate with colored sash and official insignia, long chestnut hair wild in the wind, eyes, brow, and lips fixed in determination; this seems too ideal to be true. Two years younger than his twenty-seven-year-old hero, Gros is said to have seen him planting that standard on the bridge at Arcole, but the painting is probably the product of ardent idolatry the man of art worshiping the men of deeds. And yet, two years later, Guerin portrayed Napoleon with essentially the same features: hair falling over forehead and shoulders, brows arched over eyes somber and resolute, nose going straight to the point like his will, lips closed tight as of a mind made up. This too is but one aspect of the man the martial; there were many other moods that could relax those lineaments, as in his playful pulling of his secretarys ears, or in his paternal ecstasy over the infant King of Rome. By 1802 he had discarded those long locks all but one which dangled over a receding forehead. He put on weight after forty years, and sometimes used his paunch to support his hand. Frequently, especially when walking, he clasped his hands behind his back; this became so habitual that it almost always betrayed him at a masquerade. Throughout his life his hands attracted attention by the perfection of their skin and the tapering fingers; indeed, he was quite proud of all four of his extremities. However, Las Cases (Ed. note: a French historian who accompanied him to exile at St. Helena) who thought him a god, could not help smiling at those ridiculously handsome hands.
De Vlaamse schrijver Yves Petryheeft maandag de Libris Literatuur Prijs gewonnen met zijn roman De maagd Marino. Juryvoorzitter Philip Freriks, voormalig presentator van het NOS journaal, maakte dat bekend in het Amstel Hotel in Amsterdam. Aan de prijs is een bedrag van 50.000 euro verbonden. Zie ook mijn blog van 26 juli 2009 en eveneens mijn blog van 26 juli 2010.
Uit: De maagd Marino
Wat daarover ook allemaal gezegd is en wat niet, ik wil hier uitdrukkelijk stellen dat het aanvankelijk nog eerder Marinos huis dan Marino zelf was dat me deed geloven mijn bestemming te hebben bereikt. Als hij me naar een locatie had gebracht van dezelfde kleurloosheid als zijn wagen of zijn kleren, was er niet veel gebeurd. Dan zou ik na die stupide doos in ontvangst te hebben genomen, meteen vertrokken zijn, vanbinnen onaangenaam leeg als een kind dat eigenlijk helemaal niet blij was met het speeltuig waar het zo lang om had gezeurd. Maar nu was er die grote rode beuk achteraan in de tuin, waarvan de blaadjes in de alsmaar verzadigder tinten van de avond stuk voor stuk opflakkerden als lekkende vlammetjes. Er was het machinale geraas van de ringweg in de verte, dat door de klimop werd beantwoord of tegengesproken met zacht geruis. Het zal ook wel gelegen hebben aan de funeraire stemming waarin de autorit me had gebracht, dat het leek of het rood van een bed papavers op het punt stond me in te wijden in de ultieme betekenis van zijn zinderende felheid, maar alleen op voorwaarde dat ik bereid was onmiddellijk daarna te sterven - en anders niet. De bakstenen achtermuur van het huis, waarlangs een oranje gloed omhoogkroop, oefende een zuigkracht op me uit, en wel in die mate dat ik me al met gespreide armen naar dit warme, ruwe, poreuze vlak zag toestappen terwijl ik erin slaagde elk verzet te laten varen, elk greintje weerstand dat het bezit van een lichaam me ingaf, om ten slotte als een spook, nee, niet door de muur heen te lopen, maar erin op te lossen, niets achterlatend dan een schaduw, een vochtvlek, een donkere afdruk met gestrekte vleugels...
Op een dag zal ik weg zijn en wat dan? Verdwenen zonder een teken te geven of te nemen en het puin dat ik achterlaat is niet langer lachwekkend. Want wie als ik nooit heeft gebouwen laat niets achter dan verwachting en verwarring en wat dan?
Wellicht in uw herinnering zal ik stollen verstijven, niet lang meer blijven maar verbleken tot verleden en wat toen? Te doen? 'Het was waar' zult gij zeggen 'hij speelde met woorden als geen ander maar wat heeft dat te betekenen.' Zo bleek zal ik zijn.
In u...
en wat dan...?
Toerisme
We zagen de spraakwatervallen van Speed, hangende tuinen, verre sterrebeelden die toch nabijer dan medereizigers waren.
In een bus vol naasten bezochten we en werden we bezocht door nachtmerries, visioenen van heiligen en engelen zongen ons doof en we ontwaakten in hotel Harmonie.
Twee spiegels, tegenover elkaar geplaatst boden ons een oneindig perspektief.
wat maakt het ons uit of ook het stof tot stof vergaat? wij zijn de douche-generatie, ordelijke gel-gebruikers, wij laten niets aan het toeval over.
wij shockeren de pillenslikkers van de bestbeprijsde kwis. wij houden van de doofpot der sterren en kometen. wij zijn allergies voor knarsende sloten want wij roesten niet.
wij spreken graag voor duistere halflege zalen. wij dragen fier de ons geschonken bokalen van afgunst. wij spiegelen ons niet aan elkaar. wij zijn eenzaam.
wij ontvangen ons fortuin van de streamlined stropdas. wij halen een mes las de hals die daarin zit. wij zijn en blijven tegendraads. ons universum rafelt.
en na de feestjes, als wij dertig zijn en dronken van twee biertjes in de beha-loze zomer schrijden wij in onze eigenaardigheid naar huis:
hermetische cellen in het harnas van de angst dat ook het stof tot stof vergaat en ons als een watertaxi op de Tafelberg slechts met ademnood omgordt.
Van de grond
Nog altijd gelest door een lied van de grond hingen de takken al laag in het najaar Bedruppelde webben trokken het bos door en vingen wat klein was en vleugeltjes had
De idyllische dood van detail en nuance maakte weer plaats voor het egale witte geschitter van sneeuw op een winterse wolkloze windstille weide
Als het maar klonk en als het maar waar was, en je het zag als je begreep dat het geen vorm en geen naam had
Dan kwam het pas los en werd aarde Dan lag er pas goud op het water Dan brak pas glinster de klomp.
"Technisch gesehen war die Audiokassette, die 1963 erfunden in den 1970er Jahren groß wurde und dann schon 1982 der CD begegnete, ein Übergangsmedium. Ein Fall fürs Technikmuseum. Mag sein, dass wir veteranenhaft schwärmen, Nächte mit unseren Platten verbracht zu haben, dass wir Stunde um Stunde vor den Altären aus Verstärkern, Equalizern und Tapedecks knieten, weil das Vinyl ja in Echtzeit auf die Tapes überspielt werden wollte. Mag sein, dass wir die Cover preisen, die wir für unsere Mixtapes gebastelt haben, Unikate aus Lack, Fotos, Zeitungsausschnitten, Letraset. Vielleicht erzählen die Coolen, dass die Aufnahmen per Hand ausgesteuert werden mussten, wenn es echt klingen sollte. Oder die Technikfreaks, dass sie die Tapedeck-Prospekte von Sony mit demselben ungläubigen Staunen durchgesehen haben wie Pornohefte. Dass das Nakamichi Dragon mit automatischer Azimuthjustage bei einem Neupreis von rund 4500 Mark das vielleicht beste Tapedeck aller Zeiten war. Oder dass es gute Gründe gab, die Auto-Reverse-Technik abzulehnen (außer beim Sex), dass man sich nur zu besonderen Anlässen eine Chromkassette geleistet hat und dass die 120er Tapes zu vergessen waren.
Und dann natürlich die Mixtapes für die Mädchen. Mein Gott, wie lange hat man über den ersten Song auf dem Tape nachgedacht? Doch bloß nicht gleich mit der Tür ins Haus fallen. Und wichtig war ja auch der letzte Song. Der wurde oft unterschätzt. Der letzte Song blieb doch in Erinnerung. Wie der letzte Satz in einem Liebesbrief, so wichtig war der."
Er bekannte gefehlt zu haben, indem er das Wunder des Lebens in etwas anderem als wie im ganzen Leben selbst gesucht hatte [...]. Darum auch, weil jedem sein Leben das einzige Wunder war, konnte keiner dem anderen eine Offenbarung darüber geben, noch von einem anderen eine Offenbarung darüber erlangen. [...] In ihnen [den Menschen] lag das Geheimnis, oder es lag vielmehr darin, daß alle Menschen, unerkannt und andere nicht erkennend, fremd durch die Rüstung ihrer täglich sterbenden Schönheit, vom Leben in den Tod gehn.
(...)
Jetzt bekamen seine Erinnerungen einen gesteigerten Wert für ihn; sie waren früher rührend gewesen, jetzt wurden sie ihm erhaben und kostbar; sie waren ja sein einziges Erbteil, sie waren sein Leben, und dieses Leben war die Quelle der Schönheit; denn die Menschen, deren Erinnerung ihn bewegte, bewegten ihn nur, weil er an ihnen gelebt hatte, und es bewegten ihn ebenso die Häuser, auf die sein Fenster ging, oder die Straßen, durch die er geschritten war.
"Perhaps they wrapped the stereo in the carpet," said Mrs. Ransome. Mr. Ransome shuddered and said her fur coat was more likely, whereupon Mrs. Ransome started crying again. It had not been much of a Così. Mrs. Ransome could not follow the plot and Mr. Ransome, who never tried, found the performance did not compare with the four recordings he possessed of the work. The acting he invariably found distracting. "None of them knows what to do with their arms," he said to his wife in the interval. Mrs. Ransome thought it probably went further than their arms but did not say so. She was wondering if the casserole she had left in the oven would get too dry at Gas Mark 4. Perhaps 3 would have been better. Dry it may well have been but there was no need to have worried. The thieves took the oven and the casserole with it. The Ransomes lived in an Edwardian block of flats the color of ox blood not far from Regent's Park. It was handy for the City, though Mrs. Ransome would have preferred something farther out, seeing herself with a trug in a garden, vaguely. But she was not gifted in that direction. An African violet that her cleaning lady had given her at Christmas had finally given up the ghost that very morning and she had been forced to hide it in the wardrobe out of Mrs. Clegg's way. More wasted effort. The wardrobe had gone too. They had no neighbors to speak of, or seldom to. Occasionally they ran into people in the lift and both parties would smile cautiously. Once they had asked some newcomers on their floor around to sherry, but he had turned out to be what he called "a big band freak" and she had been a dental receptionist with a timeshare in Portugal, so one way and another it had been an awkward evening and they had never repeated the experience. These days the turnover of tenants seemed increasingly rapid and the lift more and more wayward. People were always moving in and out again, some of them Arabs.
Voici qu'est échu le temps des chroniques et des calamités. Voici que ma tête a blanchi et que mon cur a pris la couleur des tréfonds. Ô nostalgie de la belle cité, de ses jours heureux, de son fleuve scintillant. De ses retraites inviolées dont les propagateurs de mensonges vont jusqu'à nier l'existence. Ô nostalgie des soirs de veille, des ombrages, de l'écho des rires au coin des rues automnales. Nostalgie des nuits, de la torpeur du méridien, des instants de profusion. De ces journées radieuses soleil naissant, au zénith ou déclinant. De sa salive au goût de musc. Nostalgie du premier instant, quand y reviennent les voyageurs. De l'embrasement du crépuscule. Des mystères d'un passé révolu. Du vague dans les yeux des femmes. Ô nostalgie nostalgie...
2La cité s'est évanouie comme s'évanouit toute beauté, ô ma douleur... Ou bien n'était-ce qu'un pur fantôme, un rêve qui se dissipe comme s'évapore la rosée ? Un immense caravansérail ouvert au tout-venant, qu'on quitte comme on y est entré, avant que n'advienne le jour de la promesse. Informe-moi. Explique-moi. Ouvre-moi les yeux. Guide-moi. Regard immuable, il que rien n'abuse. Est-il vrai qu'elle est tombée sous l'emprise de gens qui ne l'aiment pas, de gens qui la détestent ? Est-il vrai qu'ils l'ont effacée d'un trait de plume dans des registres secrets, qu'ils l'ont vendue à vil prix pour le compte de banques lointaines et sourdes ? Est-il vrai que ne subsistent plus que d'amères chroniques ? Que la mer a tout recouvert, anéantissant tout ce qui pousse et croît ? Tout ce qui pousse et croît ; l'instant où naissent les bourgeons et s'ouvrent les fleurs. Au secours. Au secours. Au secours...
"Five in the litter, you know: he was the last -- and the smallest. You'd wonder nothing had got him by now. I always say a man couldn't see him and a fox wouldn't want him. Still, I admit he seems to be able to keep out of harm's way."
The small rabbit came closer to his companion, lolloping on long hind legs.
"Let's go a bit further, Hazel," he said. "You know, there's something queer about the warren this evening, although I can't tell exactly what it is. Shall we go down to the brook?"
"All right," answered Hazel, "and you can find me a cowslip. If you can't find one, no one can."
He led the way down the slope, his shadow stretching behind him on the grass. They reached the brook and began nibbling and searching close beside the wheel ruts of the track.
It was not long before Fiver found what they were looking for. Cowslips are a delicacy among rabbits, and as a rule there are very few left by late May in the neighborhood of even a small warren. This one had not bloomed and its flat spread of leaves was almost hidden under the long grass. They were just sitting on it when two larger rabbits came running across from the other side of the nearby cattle wade.
"Cowslip?" said one. "All right -- just leave it to us. Come on, hurry up," he added, as Fiver hesitated. "You heard me, didn't you?"
"Fiver found it, Toadflax," said Hazel.
"And we'll eat it," replied Toadflax. "Cowslips are for Owsla -- don't you know that? If you don't, we can easily teach you."
Fiver had already turned away. Hazel caught him up by the culvert.
Wendy was now almost overhead, and they could hear her plaintive cry. But more distinct came the shrill voice of Tinker Bell. The jealous fairy had now cast off all disguise of friendship, and was darting at her victim from every direction, pinching savagely each time she touched.
"Hullo, Tink," cried the wondering boys.
Tink's reply rang out: "Peter wants you to shoot the Wendy."
It was not in their nature to question when Peter ordered.
"let us do what Peter wishes!" cried the simple boys. "Quick, bows and arrows!"
All but Tootles popped down their trees. He had a bow and arrow with him, and Tink noted it, and rubbed her little hands.
"Quick, Tootles, quick," she screamed. "Peter will be so pleased."
Tootles excitedly fitted the arrow to his bow. "Out of the way, Tink," he shoulted, and then he fired, and Wendy fluttered to the ground with an arrow in her breast.
Ich trinke, um die Falten der Seele zu glätten, aber die Falten der Seele bringt man nicht weg; man kann sie wohl für einen Augenblick glätten: sie verschwinden für eine Stunde, kommen dann aber wieder zum Vorschein und graben sich um so tiefer ein.
(...)
'Das Mönchlein erklärte ihm, dass man Christus lieben müsse, weil er sich für die Menschheit geopfert habe. Und Tito erwiderte ihm, dass dann die Maulwürfe und Kaninchen, die in den physiologischen Laboratorien geopfert würden, um neue Heilmittel zum Wohle der Menschheit auszuprobieren, ebensogut Jesus Christus seien.'
Thomas Pynchon, Roddy Doyle, Gertrud Fussenegger, Pat Barker
De Amerikaanse schrijver Thomas Pynchonwerd op 8 mei 1937 geboren in Glen Cove, Long Island, New York.
Uit:Gegen den Tag (Vertaald door Dirk van Gunsteren Nikolaus Stingl)
"Vorspring und Achterleine loswerfen!»
«Frischauf jetzt langsam und vorsichtig sehr schön! Fertig machen zum Ablegen!»
«Windy City, wir kommen!»
«Hurra! Wir fliegen!»
Unter derlei lebhaften Ausrufen stieg das wasserstoffbetriebene Luftschiff Inconvenience, seine Gondel mit patriotischen Fähnchen geschmückt, an Bord eine fünfköpfige Besatzung allesamt Mit-
glieder jenes berühmten, unter dem Namen Freunde der Fährnis bekannten aeronautischen Clubs , zügig in den Morgen auf und wurde alsbald vom Südwind erfasst.
Nachdem das Schiff Reiseflughöhe erreicht hatte und alles, was an Erscheinungen auf dem Boden zurückgeblieben, auf beinahe mikroskopische Größe zusammengeschrumpft war, verkündete Randolph St. Cosmo, der Schiffskommandant: «Wegtreten von Manöverstation», und die Jungs, jeder in der schmucken, aus rotweiß gestreiftem Blazer und himmelblauer Hose bestehenden Sommeruniform, gehorchten munter.
Ihr Ziel an diesem Tag war die Stadt Chicago und die jüngst dort eröffnete Weltausstellung. Seit ihre Befehle eingegangen waren, hat-
te das «Gemunkel» unter den aufgeregten und neugierigen Mannschaften wenig anderes zum Gegenstand gehabt als die sagenhafte «Weiße Stadt», ihr gewaltiges Riesenrad, ihre alabasternen Tempel des Handels und der Industrie, ihre funkelnden Lagunen und die tausend anderen vergleichbaren Wunder wissenschaftlicher wie künstlerischer Art, die ihrer dort harrten.
«Junge, Junge!», rief Darby Suckling, während er sich über die Halteleinen beugte und zusah, wie sich der weite Bogen des amerikanischen Herzlandes tief unten in einem verschwimmenden Wirbel von Grün hinzog, sodass seine flachsblonden Locken im Wind an der Gondel entlangflogen wie ein leewärts flatterndes Banner.
Thomas Pynchon (Glen Cove, 8 mei 1937)
De Ierse schrijver Roddy Doyle werd geboren in Dublin op 8 mei 1958.
Uit: Not Just for Christmas
Danny Murphy was going to meet his brother. He wrote in his notebook: Meeting my brother at 8 oclock. He knew it looked silly. My brother instead of Jimmy, his brothers name.
When he spoke to Jimmy on the phone, two days ago, Jimmy had called himself Jim. And their mother still called him James. Jimmy or Jim or James. Danny didnt know what to call him.
He hadnt seen or heard from Jimmy in twenty years. More. Twenty-one years. But then, two days ago, the phone rang. 1Dad? His son, Little Dan, shouted from the hall downstairs. Yes? said Danny.
He was upstairs, shaving.
Jim wants you, said Little Dan.
Danny wiped his face with a towel as he went down the stairs. He knew a few men called Jim. So he didnt know who hed be talking to when he picked up the phone.
Hello?
Danny?
Yes?
Its Jim. Danny waited for more. He didnt know the voice. Jim, your brother. Oh. That was all. Oh. Danny could think of nothing else to say. No other words came to him.
His brother spoke again. RODDY DOYLE 2How are you? he asked. Fine, said Danny. Yourself? Grand. Good, said Danny.
So. Do you want to meet?
OK, said Danny.
Roddy Doyle (Dublin, 8 mei 1958)
De Oostenrijkse schrijfster Gertrud Fussenegger werd geboren op 8 mei 1912 in Pilsen. Gertrud Fussenegger overleed op 19 maart van dit jaar op 96-jarige leeftijd.
Uit: Berliner Notizen
Ich fahre nach Berlin; es ist nicht zum erstenmal nach dem Krieg. Doch es ist zum erstenmal nach der Errichtung der Mauer. Der M A U E R -
Ich schreibe dieses Wort nieder und erschrecke davor. Es ist seit dem 13. August des vorigen Jahres nicht mehr nur ein beliebiges Wort unserer Sprache. Es hat uns aus unserer Ruhe aufgeschreckt. Wochen und Monate zitterten wir in schlaflosen Nächten unter seinem wachsenden Gewicht. Wie sahen die Bedrohungen unserer Welt dahinter aufziehen. Groß wie ein Menetekel in den dunklen Hintergrund unseres Jahrhunderts geschrieben, dröhnt dieses Wort von Schicksal, von einer Unsumme von Schicksalen: in ihm dröhnen die Gewichte unserer unverständigten Welt gegeneinander. Ich schäme mich beinahe, es niederzuschreiben: Ich fahre nach Berlin, um die Mauer zu sehen. Ich glaube, sie zwar schon zu kennen: Presse, Wochenschau und Fernsehen haben sie uns gezeigt. Die Mauer ist eine Sehenswürdigkeit ersten Ranges geworden. Ich werde - wie Hunderttausende andere - vor ihr stehen, kopfschüttelnd und von Unbegreiflichem, Nie-für-möglich-Gehaltenem reden. Wird das alles sein? Wahrscheinlich. Trotzdem fahre ich.
Wie war es damals, vor sechs Jahren, als ich zum erstenmal nach Kriegsende nach Berlin fuhr? Ich reiste mit dem Nachtzug von München in einem überfüllten Liegewagen des Interzonenzuges und konnte nicht schlafen. Nicht nur, daß uns die Kontrollen immer wieder aufstörten, auch die Mitreisenden hörten nicht auf, miteinander zu tuscheln, miteinander zu beratschlagen. Ein alter Mann, der seine Tochter in Jena besuchen will, bangt vor Schwierigkeiten. Jedermann sucht Rat bei jedermann: "Ich habe fünfzig Zigaretten mit. Werde ich sie durchbringen?" - "Mein Mann ist ´49 aus der Zone geflüchtet. Ob sie mich deshalb verhaften werden?" Und immer wieder Warnungen: "Haben Sie wohl keine Zeitung bei sich?" Ich bin Ausländerin und darf mich als solche etwas sicherer fühlen. Noch habe ich kein Visum. Ich kann es im Zug erwerben, es kostet zehn Mark.
Gertrud Fussenegger (8 mei 1912 19 maart 2009)
De Engelse schrijfster Pat Barker werd geboren in Thornaby-on-Tees op 8 mei 1943.
Uit: Double Vision
People had glutted themselves on food and sociability over Christmas and New Year and wanted their own firesides, so the first few evenings of January were spent alone. But then Lorna and Michael Bradley asked her to their anniversary party and, though she was enjoying the almost monastic rhythm of her present life, she accepted. Since Ben's death that had been her only rule: to refuse no invitation, to acknowledge and return any small act of kindnessand it was working, she was getting through, she was surviving. Once there, she enjoyed the evening, in spite of having restricted herself to just two glasses of wine, and by eleven was driving back along the forest road, her headlights revealing the pale trunks of beech trees, muscled like athletes stripped off for a race. She was leaving a stretch of deciduous forest and entering Forestry Commission land, acres of closely planted trees, rank upon rank of them, a green army marching down the hill. Her headlights scarcely pierced the darkness between the pines, though here and there she glimpsed a tangle of dead wood and debris on the forest floor. She kept the windows closed, a fug of warmth and music sealing her off from the outside world. The lighted car travelled along the road between the thickly crowding trees like a blood corpuscle passing along a vein. Somewhere in the heart of the wood an antlered head turned to watch her pass. Almost no trafficshe overtook a white van near the crossroads, but after that saw no other cars. The road dipped and rose, and then, no more than 400 yards from her home, where a stream overflowing in the recent heavy rains had run across the road forming a slick of black ice, the car left the road.
Gary Snyder, Romain Gary, Edmund Wilson, Peter Benchley
De Amerikaanse dichter Gary Snyder werd geboren op 8 mei 1930 in San Francisco.
Robin
I always miss you
last fall, back from the mountains
you'd left San Francisco
now I'm going north again
as you go south.
I sit by a fire at the ocean.
How many times I've
hitchhiked away;
the same pack on my back.
Rain patters on the rhododendron
cloud sweeps in from the sea over sand dunes
and stoopt lodgepole pine.
Thinking of the years since we parted.
last week I dreamed of you
buying a bag of groceries
for Hatch.
Pine tree tops
In the blue night
frost haze, the sky glows
with the moon
pine tree tops
bend snow-blue, fade
into sky, frost, starlight.
The creak of boots.
Rabbit tracks, deer tracks,
what do we know.
Gary Snyder (San Francisco, 8 mei 1930)
De Franse schrijver, vertaler regisseur en diplomaat Romain Gary werd geboren op 8 mei 1914 in Vilnius, Litouwen.
Uit : La vie devant soi (alsEmile Ajar)
Au début je ne savais pas que je n'avais pas de mère et je ne savais même pas qu'il en fallait une. Madame Rosa évitait de m'en parler pour ne pas me donner des idées. On était tantôt six ou sept tantôt même plus là-dedans. Il y avait chez nous pas mal de mères qui venaient une ou deux fois par semaine mais c'était toujours pour les autres. Nous étions presque tous des enfants de putes chez madame Rosa, et quand elles partaient plusieurs mois en province pour se défendre là-bas, elles venaient voir leur môme avant et après. Il me semblait que tout le monde avait une mère sauf moi. J'ai commencé à avoir des crampes d'estomac et des convulsions pour la faire venir. Une nuit j'ai entendu que Madame Rosa gueulait dans son rêve, ça m'a réveillé et j'ai vu qu'elle se levait. Elle avait la tête qui tremblait et des yeux comme si elle voyait quelque chose. Puis elle est sortie du lit, elle a mis son peignoir et une clé qui était cachée sous l'armoire. Elle est allée dans l'escalier et elle l'a descendu. Je l'ai suivie. Je ne savais pas du tout ce qui se passait, encore moins que d'habitude, et ça fait toujours encore plus peur. J'avais les genoux qui tremblaient et c'était terrible de voir cette Juive qui descendait les étages avec des ruses de Sioux comme si c'était plein d'ennemis et encore pire. Quand madame Rosa a pris l'escalier de la cave, j'ai cru vraiment qu'elle était devenue macaque et j'ai voulu courir réveiller le docteur Katz. Mais j'ai continué de la suivre. La cave était divisée en plusieurs et une des portes était ouverte. J'ai regardé. Il y avait au milieu un fauteuil rouge complètement enfoncé, crasseux et boiteux, et Madame Rosa était assise dedans. Les murs, c'était que des pierres qui sortaient comme des dents et ils avaient l'air de se marrer.
Romain Gary (9 mei 1914 2 december 1980)
De Amerikaanse schrijver en criticus Edmund Wilson werd geboren op 8 mei 1895 in Red Bank, New Jersey.
Uit: The Fifties
Today is my birthday, I am 68. Tax difficulties are more or less solved, my lower jaw will soon be rebuilt, my gout has nearly disappeared and my heart is very much better -- hardly being able to eat on account of not having my lower teeth has been beneficial in making me thinner -- and we now count on getting to Europe. I have been hung up and not very productive all during the last year. Now perhaps, as Cyril Connolly said when I last saw him in England (though without results in his case, so far as I could see), "the old scow is off the mud." In Europe, Autumn 1963
Paris, I find, has no longer much glamour for me. In some ways it seems quite commonplace. The excitement of my visits at the end of the First World War, when I stayed at the American University Club in the Rue de Richelieu and went to the Guitry theater, or in 1922(?) when Edna Millay was here and we had our little scene in the Bois de Boulogne, or in the autumn of 1935, on my way back from Russia, when I met Malraux and the Joyces, or even coming back with Elena and meeting her Russian relatives as well as seeing Mamaine when she had just been divorced from [ Arthur ] Koestler just before her death -- I remembered all these but they had now fallen back into the map of a much flatter world.
Reading: After having had to read so many mediocre books in connection with the Civil War and Canada, it is a pleasure to get back for a while to really well-written ones: Smollett's "Travels Through France and Italy," Auden's excellent anthology of Walter de la Mare's poetry, Saintsbury's miscellaneous essays. Saintsbury at his best, in his middle period: 1892 -- a masterly essay on the differences between French and English literature and delightful little studies of minor French writers. Also, essays on the development of English prose, which contain the germ of his later long work on the history of English prose rhythm. If these essays were ever read by the Partisan Review boys and the other New York writers of the same breed, they would either not understand them or, if they did, be reduced to despair. Middletown, Conn., Spring 1965
At first, the woman thought she had snagged her leg on a rock or a piece of floating wood. There was no initial pain, only one violent tug on her right leg. She reached down to touch her foot, treading water with her left leg to keep her head up, feeling in the blackness with her left hand. She could not find her foot. She reached higher on her leg, and then she was overcome by a rush of nausea and dizziness. Her groping finger had found a nub of bone and tattered flesh. She knew that the warm, pulsing flow over her fingers in the chill water was her own blood. Pain and panic struck together. The woman threw her head back and screamed a guttural cry of terror.
Blas de Santillane, mon père, après avoir longtemps porté les armes pour le service de la monarchie espagnole, se retira dans la ville où il avait pris naissance. Il y épousa une petite bourgeoise qui n'était plus de sa première jeunesse, et je vins au monde dix mois après leur mariage. Ils allèrent ensuite demeurer à Oviédo, où ma mère se mit femme de chambre, et mon père écuyer. Comme ils n'avaient pour tout bien que leurs gages, j'aurais couru risque d'être assez mal élevé, si je n'eusse pas eu dans la ville un oncle chanoine. Il se nommait Gil Perez. Il était frère aîné de ma mère et mon parrain. Représentez-vous un petit homme haut de trois pieds et demi, extraordinairement gros, avec une tête enfoncée entre les deux épaules : voilà mon oncle. Au reste, c'était un ecclésiastique qui ne songeait qu'à bien vivre, c'est-à-dire qu'à faire bonne chère ; et sa prébende, qui n'était pas mauvaise, lui en fournissait les moyens. Il me prit chez lui dès mon enfance, et se chargea de mon éducation. Je lui parus si éveillé, qu'il résolut de cultiver mon esprit. Il m'acheta un alphabet, et entreprit de m'apprendre lui-même à lire ; ce qui ne lui fut pas moins utile qu'à moi ; car, en me faisant connaître mes lettres, il se remit à la lecture, qu'il avait toujours fort négligée, et, à force de s'y appliquer, il parvint à lire couramment son bréviaire, ce qu'il n'avait jamais fait auparavant.
So I gave up reading and stepped out into the street. It was a poor street at best, though once, no doubt, it had been finer. Now, there were not two hundred souls in Moonfleet, and yet the houses that held them straggled sadly over half a mile, lying at intervals along either side of the road.
Nothing was ever made new in the village; if a house wanted repair badly, it was pulled down, and so there were toothless gaps in the street, and overrun gardens with broken-down walls, and many of the houses that yet stood looked as though they could stand but little longer.
The sun had set; indeed, it was already so dusk that the lower or sea-end of the street was lost from sight. There was a little fog or smoke-wreath in the air, with an odour of burning weeds, and that first
frosty feeling of the autumn that makes us think of glowing fires and the comfort of long winter evenings to come. All was very still, but I could hear the tapping of a hammer farther down the street, and walked to see what was doing, for we had no trades in Moonfleet save that of fishing. It was Ratsey the sexton at work in a shed which opened on the street, lettering a tombstone with a mallet and graver. He had been mason before he became fisherman, and was handy with his tools; so that
if anyone wanted a headstone set up in the churchyard, he went to Ratsey to get it done. I lent over the half-door and watched him a minute, chipping away with the graver in a bad light from a lantern; then he looked up, and seeing me, said:
'Here, John, if you have nothing to do, come in and hold the lantern for me, 'tis but a half-hour's job to get all finished.'
Uit: Stina Becomes a Farmer's Wife (vertaald door Sally Ryan)
A little later she was overtaken by a butcher in his one-horse cart. Whoop-la! What a wild gallop, zigzag from one side of the road to the other, the wheels just escaping the ditches on either side, the springs bouncing and clanging! The butcher was alone in his cart. He was wearing a striped blue and white linen coat, soiled with brownish blood stains, and was lustily whistling "Oh, Susannah." His straw hat was pushed back over his fiery-red, perspiring forehead. In the back of the cart, behind the seat, were two lambs, bleating indolently, as if only fulfilling an official duty. Without stopping, the butcher shouted to Stina, "Hey, lady, will you ride with me through the course of life? Hey?"
Stina did not respond to this address with so much as a glance. She said to herself, "Butchers always talk so silly."
Wrapped in a new cloud of dust, she sneezed again, patiently wiped her nose with the back of her cotton glove, then wiped the glove on her dress in the hollow of her arm.
From a distance she heard the noise of a third vehicle, but did not turn to look. It was a long time coming, and, judging by the sound, the horses were ambling. At last it overtook her. It was a small two-horse spring-cart with only one seat. This seat was occupied by a middle-aged man who looked well fed without being exactly stout. He wore a coat of thick black broadcloth with pockets and edges bound in wide wool braid. His head was covered by a light gray cloth cap, trimmed with numerous small buttons which were faded yellow and displayed their wooden skeletons under the threadbare cloth covering. A short pipe with a big wooden head lay thrust in a corner of the seat. After spitting in the opposite direction from Stina, the man stopped his horses with a soft "Whoa!" and said slowly in the broadest Zealand dialect, "Maybe that girl would like a lift?" "Many thanks," answered Stina.
She took hold of the dash-board, stepped on the whipple-tree so heavily that it swung way out to the side, and let herself down on the seat with a thump that made the springs resound.
Sophus Schandorph (8 mei 1836 - 1 januari 1901)
Sophus Schandorph en vrouw, getekend door P.S. Krøyer uit 1894.
De Nederlandse schrijver James Worthy werd geboren in Amsterdamin 1980.Hij studeerde vanaf 1999o.a. Communicatiesystemen in Utrecht en vanaf 2003 Media & Cultuur in Amsterdam (UvA). Schrijven deed James op jonge leeftijd al veel. Hij stotterde aanzienlijk. Op papier kon hij echter wel goed uit zijn woorden komen. Op zijn veertiende schreef je al eens een boek. Later begon hij stukjes te schrijven voor Nalden.net en werd hij verslaggever voor State Magazine. Ook schreef hij voor bladen als Flair en Fancy, Viva en de Cosmopolitan, sinds 2009 ook voor Nieuwe Revu. Daarnaast schreef hij vanaf 2010 zijn blog Wat een leven. Op 29 april 2011 verscheen bij uitgeverij Lebowski zijn debuutroman James Worthy.
Uit:James Worthy
Polly doet de deur open in mijn badjas, het is halfvijf in de ochtend dus ze kijkt verre van tevreden.
Ik heb net een kolibrie geneukt, zeg ik.
Ze zucht.
Ja, nee, ik bedoel, ik snap je nu. In onze relatie zocht jij altijd naar vooruitgang terwijl ik steevast achteruit fladderde. Polly, ik ben een kolibrie.
Ze zucht nog een keer. James, je bent een schijtlijster. Laat me met rust, ik wil je vergeten. Pete is achter haar gaan staan. Hij krabt aan zijn ballen en heeft zijn T-shirt verkeerdom aan. Oké, ik heb een bierbuik, mijn haar wordt steeds dunner en mijn persoonlijke hygiëne laat de laatste tijd te wensen over, maar Pete slaat alles.
Ik ga even peuken halen bij het tankstation, zegt de treurwilg van een vent.
James, ga je mee? Hij plukt een lange jas van de kapstok, trekt een paar afgetrapte cowboylaarzen aan en stapt de Amsterdamse ochtend in.
Moet je geen broek aan of zo? vraag ik terwijl ik vol ongeloof Polly aangaap.
Ze lacht. Zo is Pete, hij heeft maling aan alles. Heerlijk toch?
Heb je nog zon jas? vraag ik terwijl ik Petes arm vastpak.
Pete knikt, ik trek mijn broek uit.
Als twee volleerde potloodventers lopen Pete en ik even later door een broeierig Amsterdam. Een vadsige Duitse toerist kotst in de gracht, politiebusjes rijden af en aan terwijl het tuig van de richel probeert te ontkomen door op een uitgekookte manier achter bomen te schuilen.