Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
06-01-2013
E. L. Doctorow, Anja Meulenbelt, Joachim Specht, Astrid Gehlhoff-Claes, Günter Görlich, Ivan Olbracht
She wears no makeup, goes unjeweled, and arrives habitually underdressed in the simplest of outfits for an evening, her hair almost too casually pinned or arranged, as if hastily done up at the last minute for whatever black-tie dinner she has been dragged to by her husband. Her quiet mien is what I noticed the first time I met her-as if she were thinking of something else, as if she is somewhere else in all our distinguished surroundings. Because she did not demand attention and was apparently without a profession of her own, she could seem entirely ordinary among the knockout women around her. Yet she was always the object of their not quite disguisable admiration. A slender, long-waisted figure. Fine cheekbones and dark brown eyes. The mouth is generous, the complexion an even ecru paleness that, unblemished by any variation, seems dispensed over her face as if by lighting. This Slavic evenness, particularly at her forehead under the pinned slant of hair, may account at least in part for the reigning calmness I have always felt from her. She nodded, smiled, with a clear direct look into my eyes, and took her place at the table with that quietness of being, the settledness of her that I find so alluring. Things went well. Let me entertain you.... I spoke my lines trippingly on the tongue. She was responsive, appreciative in her quiet way. On my third glass of Bordeaux, I thought, under cover of the surrounding conversations, I should take my chances. My confession drew from her an appreciative and noncommittal merriment. But then color rose to her cheeks and she stopped laughing and glanced for a moment at her husband, who sat at the next table. She picked up her fork and with lowered eyes attended to her dinner. Characteristically, her blouse had fallen open at the unsecured top button. It was apparent she wore nothing underneath. Yet I found it impossible to imagine her having an affair, and grew gloomy and even a bit ashamed of myself. I wondered bitterly if she elevated the moral nature of every man around her.
Ik heb haast. Nu voor mezelf duidelijk is dat ik besloten heb een boek te schrijven (wanneer was dat, in mijn slaap, zoals veel beslissingen 's morgens genomen blijken te zijn) dringen de flarden zich aan me op en houden me wakker.
Ik wil ze pakken voordat ze vervliegen of zich vastzetten als anekdotes, staties als vakantiedia's die na drie keer kijken geen emoties meer wekken.
Taal, mijn probleem is taal, het is niet mijn taal. Ik zou in kleuren moeten kunnen schrijven of in woordloze geluiden. De flarden die ik vind tussen boodschappenlijstjes en aantekeningen staan ver van me af, of zijn zo dichtbij dat ik me geneer. Emoties die te sentimenteel lijken of te dramaties als ze in letters op papier staan. Liefde. Pijn. Woorden die vlak worden, of zakelijk, of hard. Kut. Vagina. Orgasme. Niet mijn taal, maar ik heb nog geen andere.
Mijn ervaringen wil ik vangen. Die van vroeger, die van nu. Naarmate de ervaringen dichterbij komen in de tijd zijn ze moeilijker te beschrijven. Betekenissen zijn veranderd. Relaties zijn niet meer de relaties van vroeger. Ik weet niet meer wat seksualiteit is. Ik heb geen termen meer voor de mensen om me heen. Zinloos geworden benamingen: mijn man, mijn vriendin. Onderscheidingen die niet meer kloppen. Werk. Ik werk altijd. Ik werk nooit niet. Een ander woord voor leven.
Ich kletterte zwischen den Trümmern umher, landete auf dem Altmarkt, hielt mir die Nase zu, mir war elend vom Gestank, da erkannte ich an den verkohlten Baumstümpfen den Hinterhof meiner Schule. Die Notausstiege gähnten schwarz, aus den Sandsteinhalden ragten Schornsteine dünn empor. Ich fand den Mut, in den Schulkeller zu steigen. Im Licht der Streichhölzer entdeckte ich außer Gepäckstücken nichts. Offenbar hatte man die Kameraden durch den freigeschaufelten Einstieg herausgeholt.Vielleicht lebten sie noch? Herr Löbner führte vor einer Woche die Schlafsaalaufsicht, ihm traute ich das zu. Draußen bekam ich Ärger. Was tust du da? Du plünderst wohl? Im Schweizerviertel sitzt schon einer mit einem Schild vor dem Bauch! Ich wies mich aus, und der Pionierfeldwebel gab mir das Papier zurück. Hier lebt keiner mehr, aber nun verschwinde, dalli, wir sprengen gleich Blindgänger. Ich verließ das Kommando in Eile und fühlte mich irgendwie befreit. Rohrstock und WHW-Büchse waren verbrannt, mein Obst durfte ich allein essen, alles erledigt, Beten, Schulfraß, Kleingeld, Schulgeld, keine Angst mehr vor der Schlafsaalaufsicht, die heimlich heranschlich und die Bettdecken wegzog, um uns beim nächtlichen Obolus zu überraschen. Vorbei mit der Kopfleere, nichts würde meinen Sinn trüben, alle Ängste waren verbrannt hier lebte ja keiner mehr, der Feldwebel musste es wissen. Als ich zum Platz hinabkletterte, hielt mir einer seine Hand hin, er wollte hinauf auf die Trümmer. Ich muss ihn entsetzt angestarrt haben, jedenfalls fing sich Herr Löbner zuerst und schlug mir wie seinesgleichen auf die Schulter. Menschenskinder, Kränkel, du lebst ja noch, ist ja großartig, wie bist du denn herausgekommen, du warst doch Melder ... Er merkte, dass meine Stimme so heiser war, dass ich kaum antworten konnte, und befahl mir zu warten. Er wollte im Schulkeller etwas suchen. Wir machen in Radebeul weiter, hörte ich noch von oben, die meisten sind wohlauf ...
Über den Steg am Heiligenhäuschen blicken wir zum Deich. Wir sehen die Schiffe. Sechs nacheinander, lange Laster, tief ins Wasser gedrückt von der Schwere der Fracht. Manchmal ein Fährschiff, leicht, selten ein Segelboot. Selten ein Mensch an Deck, manchmal ein Hund im Käfig. Und schnell vorbei.
Ich lasse Noah frei, wenn er an der Hecke die Obdachlosen begrüßt. Er leckt ihre Stirnen, die Augen, was aus den Vermummungen lugt. Sie öffnen sie nicht, sie lächeln, sie heben eine Hand. Ich setze Tee hin mit Rum, eine Kanne. Ich lasse Noah frei, er schießt zum Deich. Schafe, der Schäfer winkt. Neue Bilder, friedlich, die Herde vor dem Fluß. Noah, wedelnd, vom Schäferhund geduldet, ein paar Schafe zurücktreibend vom Deich. Stare auffliegend, sie picken von den Rücken der Schafe die Zecken weg. Der Schäfer winkt, er weiß: Ich schütte den Schafen, die erst hier im April gebären, einen Sherry ins Wasser, damit sie sie nicht so spüren, die Wehen. Die Schmerzen der Schafschur, der Schlachtung nahm ich ihnen nicht; ich sah sie, auf Wagen getrieben, sehe es immer, auch wenn ich wie jetzt mich freue, die frühe Sonne fühle, den Wind.
Sie kommt schon ein wenig später, wir sind seit ein paar Tagen vor ihr auf. Wir und die Menschen meiner Straße, die joggen, turnen, mit dem Hund laufen vor Arbeitsbeginn. Ich kenne sie vom Sehen, vom sparsamen Sprechen: über die Hunde, übers Wetter, über die Jahreszeit. Die Namen der Hunde sind klar. Da ist Othello, ein Dalmatiner, vor dem Noah sich nicht fürchtet, weil er ihn kennt. »Er tut nichts«, hat sein Herr bei der ersten Begegnung zu mir gesagt, als Noah zuckte, sich duckte und den Schwanz einzog. Jetzt läuft er auf ihn zu, der kleine Kavalier King Charles, beige-weiß, mit dem langen weißen Schwanz wedelnd vor dem großen Dalmatiner, der freundlich niederblickt.
Astrid Gehlhoff-Claes (6 januari 1928 1 december 2011)
Jonas hockt im Schneidersitz auf dem Fußboden und betrachtet durch eine Lupe die Briefmarken, die er heute in der Schule getauscht hat.
Den Radiorecorder hat er nicht eingeschaltet. So hört er das Telefon. Mama ermahnte ihn stets: "Sei nicht so faul. Geh' ran, wenn´s läutet."
Das grüne Telefon steht im Flur, und Jonas nimmt den Hörer ab.
"Ist dort Lorenz?" fragt eine Frauenstimme.
"Hier ist Jonas Lorenz", sagt der Junge.
"Hier ist das Städtische Krankenhaus. Ich möchte Frau Lorenz sprechen", sagt die Frau.
"Mama ist nicht zu Hause", antwortet Jonas, "sie ist in ihrer Apotheke."
"Also hör zu, Jonas", die Frau spricht ganz ruhig, "deine Mama soll sofort hier anrufen. Städtisches Krankenhaus."
"Warum denn?"
"Dein Vater ist hier. Du mußt ihr sofort Bescheid sagen. Hörst du? Schreib dir unsere Nummer auf: 73982." Jonas sucht Stift und Block und murmelt: "73982. Mama soll gleich anrufen."
"So ist es richtig", sagt die Frau.
Der Junge hört im Telefon das Heulen der Sirene eines Rettungsautos. Er läßt den Hörer auf die Gabel fallen. Papa im Krankenhaus? Was ist passiert? Jonas springt die Treppen hinab, rennt über den Hof. Hier hat er Papa noch vor kurzem gesehen. Er war früher von der Arbeit gekommen, wie immer am Freitag. Jonas bewunderte gerade Mikes neues Fahrrad.... .
Günter Görlich (6 januari 1928 14 juli 2010)
Cover
De Tsjechische schrijver, journalist en vertaler Ivan Olbracht (eig. Kamil Zeman) werd geboren op 6 januari 1882 in Semily. Zie ook alle tags voor Ivan Olbracht op dit blog.
Uit: Anna (Vertaald door Otto Katz)
Fräulein Dadla lachte auf. Lustig und nett. Fast so nett, wie Anna mit ihren Mitschülerinnen in der Schule gelacht hatte. Willst du?" sagte sie und wieder klang es, als ob das eine Kameradin aus der Dorfschule sagte. Sie öffnete die Schublade des Nachttisches und zog eine Tafel Schokolade hervor. Sie brach ein Stück ab und gab es Anna: Da hast du, lass es dir königlich schmecken!" Vergelt's Gott! Küss die Hand!" stotterte die überraschte Anna dankbar hervor. Na, Sie können gehen, Anna!" Aber das war nicht mehr die Kameradin aus der anderen Klasse, sondern das gnädige Fräulein, das gewohnt ist, zu befehlen. Anna wusch in der Küche das Geschirr, stellte es auf den Bord, und Frau Baumeistersgattin Rubesch kam noch dreimal, um sich sie anzusehen. Dann ging Anna schlafen. In die Kammer neben dem Badezimmer, deren langes, schmales Fenster mit dem Gitterwerk auf den Gang hinausging. Die Kammer war klein, viereinhalb Schritt im Geviert, aber sie war frisch geweißt und hatte oben an der Decke eine elektrische Lampe. Wenn Anna nicht durch die Eindrücke des Tages so erschöpft gewesen wäre, hätte es ihr sicherlich hier gefallen. Aber ihre Leiden waren noch nicht zu Ende. Sie setzte sich auf den Bettrand und begann gehorsam die Zeitungsausschnitte zu lesen, die ihr Frau Rubesch gebracht hatte. Diese Zeitungsausschnitte waren voller Schrecken, Gespenster und Blut. Und in allen wurden Dienstmädchen betrogen, beraubt, ermordet, Graus über Graus! In Paris lebte Landru, oh, ein leibhaftiger Teufel mit dem Gesicht eines hübschen Mannes. Der lockte Mädchen in seine Villa, um sie dort zu ermorden und ihre zerschnittenen Leichen im Ofen zu verbrennen.
Uit:In de naam van de roos (Vertaald door Jenny Tuin, Pietha de Voogd, Henny Vlot)
De kerk was niet majestueus zoals andere die ik later in Straatsburg, Chartres, Bamberg en Parijs zag. Ze leek veeleer op die welke ik in Italië al had gezien, weinig geneigd in een duizelingwekkende vlucht naar de hemel op te streven en stevig op de aarde geplant, dikwijls meer breed dan hoog; zij het dat de muren van deze kerk op een eerste niveau, gelijk die van een burcht, van boven waren bezet met een reeks vierkante kantelen, terwijl zich boven deze verdieping een tweede bouwwerk verhief, meer een fikse tweede kerk dan een toren, bedekt met een puntdak en voorzien van strenge ramen. Een robuuste abdijkerk zoals onze oude bouwmeesters in de Provence en de Languedoc bouwden, gespeend van de vermetele vormen en overdreven versiersels eigen aan de moderne stijl, en pas in later tijden, vermoed ik, boven het koor verrijkt met een spitse, driest naar het hemelgewelf priemende toren.
(...)
Twee rechte, gladde zuilen stonden voor de ingang, die op het eerste gezicht een grote boog leek; maar van de zuilen gingen twee steunmuren uit, waarboven zich nog vele andere bogen welfden die de blik, als naar het hart van een afgrond, naar de eigenlijke, in het halfduister juist te onderscheiden ingang trokken, bekroond met een groot timpaan, aan de zijkanten geschraagd door twee muurpijlers en in het midden door een gebeeldhouwde pilaar die de ingang verdeelde in twee openingen, elk afgesloten door een eikenhouten, met metaal verstevigde deur. Op dat uur van de dag scheen de bleke zon bijna lood recht op het dak en liet licht viel schuin op de voorgevel, dus niet rechtstreeks op het timpaan; zo stonden we, na de twee zuilen te zijn gepasseerd, plotseling als het ware in een woud van bogen die, ontsproten aan de reeks kleinere pijlers waarmee de steunmuren op regelmatige afstanden werden verstevigd, boven onze hoofden het gewelf vormden. Toen onze ogen eindelijk aan het halfduister gewend waren, werd ik als door een bliksemflits getroffen door de woordeloze taal van de gebeeldhouwde en beschilderde Steen, waarvan de voorstellingen, direct toegankelijk voor ieders blik en fantasie als ze waren, (want pictura est laicorum literatura) mij in een visioen dompelden waarvan mijn tong ook thans nog slechts met moeite vermag te gewagen.
One of the most humiliating experiences was to be caught speaking [Gikuyu] in the vicinity of the school. The culprit was given corporal punishment three to five strokes of the cane on bare buttocks or was made to carry a metal plate around his neck with inscriptions such as I AM STUPID or I AM A DONKEY. Sometimes the culprits were fined money they could hardly afford. And how did the teachers catch the culprits? A button was initially given to one pupil who was supposed to hand it over to whoever was caught speaking his mother tongue. Whoever had the button at the end of the day would sing who had given it to him and the ensuing process would bring out all the culprits of the day. The children were turned into witch-hunters and in the process were being taught the lucrative value of being a traitor to ones immediate community.
( )
The fact is that all of us who opted for European languagesthe conference participants and the generation that followed themaccepted that fatalistic logic [of the unassailable position of English in our literature] to a greater of lesser degree. We were guided by it and the only question which preoccupied us was how best to make the borrowed tongues carry the weight of our African experience by, for instance, making them prey on African proverbs and other peculiarities of African speech and folklore.
Man berät, bemitleidet die junge Frau, deren Suche bisher vergeblich war, lobt ihr Spanisch, lobt dann noch einmal die Vespa und ruft schließlich Julio. Und Julio erinnert sich an ein Vorderlicht, eines von den alten, gerundeten, das schon seit Ewigkeiten niemand haben will und das noch irgendwo im Lager herumliegen muß. Drei Minuten später hält er es triumphierend in der Hand, alle lachen, teuer ist das Vorderlicht auch nicht, weil es ja schon fast ausgemustert war.
Die erste Geschichte trägt sich wahrscheinlich täglich in dieser oder einer ähnlichen Form in Deutschland zu. Die zweite hat sich ziemlich genau so abgespielt - in Spanien. Man könnte sich nun fragen, was die vier Leute in der Madrider Werkstatt den ganzen Tag machen. Womöglich ist das Erstatzteillager in so fürchterlichem Zustand, daß man mindestens vier Leute braucht, um das Chaos in den Griff zu bekommen. Oder einer hat einen Freund mitgebracht, der gerade nichts Besseres zu tun hat und ebensogut in der Werkstatt herumtrödeln kann wie in seiner Bude. Kurz, der Charme des geschilderten Erlebnisses, der erfolgreichen Suche nach dem Vorderlicht, gründet wahrscheinlich auf einer gewissen Unordnung und Ineffizienz der Lagerhaltung. Doch wie sehr man an der kleinen Geschichte auch herumdeutet, ihre Ursachen und Vorbedingungen untersucht, das Ergebnis bleibt davon unberührt. Die junge Frau mit der Vespa wird aus der Werkstatt nicht nur ein Vorderlicht (gerundet) mitnehmen, sondern auch einen sehr guten Eindruck, dem keine spätere Erfahrung etwas anhaben kann.
Denn nur das blieb; die Mutter nämlich hatte sie, nachdem sie im gegenseitigen Einverständnis aus der Hilfsschule in der Stadt zurückgeholt worden war, für die Hausarbeit eingespannt, doch in der Furcht vor Schelte zerbrachen die Teller auf dem Fußboden, blätterte das Email von den Töpfen, blieb das Spinngewebe in den Ecken hängen, war die Suppe ohne Geschmack und der Paprikasch versalzen, bis sie schließlich die einfachsten Aufgaben nicht mehr erledigen konnte und aus der Küche verscheucht werden mußte. Fortan verrannen ihr die Tage in verkrampftem Warten, sie verzog sich hinter die Scheune oder unter das Vordach hinterm Haus, wenn es regnete, denn von dort aus hatte sie die Küchentür so im Blick, daß sie von drinnen zwar nicht gesehen werden, aber beim ersten Ruf zur Stelle sein konnte. In der ständigen Wachsamkeit geriet bald die Ordnung ihrer Sinnesorgane aus den Fugen: Ihr Sehvermögen beschränkte sich fast ausnahmslos auf die Küchentür, diese jedoch nahm sie mit ungeheurer Schärfe, mit beinahe schon reißendem Schmerz wahr; an ihr erfaßte sie alle Einzelheiten gleichzeitig, oben die beiden schmutzigen Scheiben und den mit Reißzwecken befestigten Spitzenvorhang dahinter, unten die angetrockneten Schlammspritzer, die waagrechte Linie der Klinke, kurz, das ganze alarmierende Netz der Formen, Farben und Linien; in der in Stücke zerfallenden Zeit nahm sie auch die verschiedenen Zustände der Küchentür wahr, die jeweils von einem anderen Grad der Gefahren und Möglichkeiten kündeten. Wenn die Tür sich jäh bewegte, kam rundherum alles in Schwung: die Mauer des Hauses oder die Krümmung des Regenabflusses lief an ihr vorbei, das Fenster flitzte davon, zur Linken schwammen der kleine Stall und der vernachlässigte Blumengarten vorüber, der Himmel über ihr setzte sich in Bewegung, der Boden unter ihren Füßen rannte weg, und schon stand sie vor der Mutter oder der Schwester, ohne daß sie hatte sehen können, wie die Küchentür sich öffnete, auf einmal stand sie vor ihnen. Die Sekunde, bis sie den Blick senkte, genügte, sie zu erkennen, mehr brauchte sie nicht, und von da an und noch lange danach schien die undeutliche Gestalt der Mutter oder der Schwester wie hineingenagelt in den Raum voller zappelnder Gegenstände, blicklos nahm sie wahr, daß diese dort sind und sie hier ist, ihnen gegenüber, unten, und sie wußte auch, daß die drei sie so sehr überragten, daß das Bild, falls sie jemals zu ihnen aufblickte, vielleicht zerspränge, da ihr offenkundiges Recht, derart aufzuragen, so ins Auge sprang, daß allein schon der Anblick es zerstören mochte.
The crow that flew over us and sank- in the confusion of a vagabond cloud; The crow that swiftly crossed- the extent of the sphere- like a short arrow- will tell about us- in the town.
Everybody knows. Everybody knows that you and I, looked through the oblique crack of the wall- and saw The Garden.
Everybody knows. Everybody knows that you and I, reached for the trembling branch of The Tree- and picked the apple.
Everybody is scared. Everybody is scared but you and I, together joined lights, mirrors and water- and feared never.
For you and I, it is not about a frail union of two names- in the aged pages of a registrar notebook. It is about my fortunate locks- and the burning stroke of your kiss.
For you and I, it is about the imminence of our skins- in the sacred wellspring of lightly streams, swiftly sliding -over the waterfalls and the hills.
And, it is about the fountains songs- its fleeting flight, its short, silvery life.
You and I, in the core of a darkened night, in the fluid freshness of forests, on the peak of shielding mounts, and in a freezing fearful sea- asked young, golden eagles- what we ought to do.
Everybody knows. Everybody knows that we pierced- into the silent dream of Phoenix.
Everybody knows. Everybody knows that you and I, In the prairies and the plains- reached to the glittering roots- of Truth.
Everybody knows. Now, everybody knows that you and I, in an endless instant, conquered the entirety of Eternity.
For you and I, It is not about a shaking whisper in the dark. It is about Day and its invading spark. It is about a breeze over the fertile side. It is about birth, evolution and pride.
It is about burning every futile piece- in the garnet core of the flames.
And it is about our hands- that contrived a bridge, concrete and bright, over the tear of night.
Come to the turf! Come to the turf- and call my name! Call my name- with a choral of white lilies- like a gazelle who calls his mate.
The shades of dusk- are floating in their veiled sorrow.
And doves, from the windows of their white tower- are looking at Earth.
Come to the turf!
Vertaald door Maryam Dilmaghani
Forough Farokhzad (5 januari 1935 13 februari 1967)
Uit: Der Traum der Kleopatra (Vertaald door Elisabeth Brock)
Mit dem verschleierten Gesicht, dem verhüllten, gekrümmten Körper, war die arme Frau kaum wiederzuerkennen. Der edle Sosigenes jedoch trat auf wie immer. Er war die gleiche ehrfurchtgebietende Person, die seit den frühen Tagen des Bürgerkriegs, als Kleopatra ihren Gatten und Bruder, den Milchbart Ptolemaios besiegt und sich des ägyptischen Throns bemächtigt hatte, immer an ihrer Seite gestanden hatte. Sosigenes, einst ihr Erzieher und bewährter Berater, diente ihr heute als Stütze und Stab, als Blindenführer, der ihren taumelnden Schritten den Weg wies.
Kleopatra blickte auf ihre Umgebung, ohne etwas wahrzunehmen. Das trauernde Schiff fand seine Entsprechung in den Gruppen der betrübten Menschen, die sich am Ufer versammelten. Doch selbst diese Würdigung ihres Schmerzes berührte Kleopatra nicht.
Auch ich bin, wie diese Filmheldin, vor 35 Jahren in zerrissenen Schuhen aus Sibirien nach Moskau gekommen, weshalb ich heute bezeugen kann: Früher änderte sich hier jahrelang gar nichts, und wir alle waren der Ansicht: «Das Reich Lenins wird nie ein Ende haben», wie es im letzten Brief eines buckligen Selbstmörders hiess, der sich in einer Erzählung Iwan Bunins, des vor den Bolschewiken geflüchteten künftigen Nobelpreisträgers, aufgehängt hatte. Heute hat sich alles geändert, möchte man sagen, doch will ich mit einer so kategorischen Behauptung eher vorsichtig sein, nicht nur aus Aberglauben, auch aus Liebe und Genauigkeit.
Was war früher? Hysterische Langeweile befiel den einfachen Moskauer, wenn er abends auf die Strasse seiner schlecht beleuchteten Stadt trat, deren Schmuck - die Spruchbänder RUHM DER KPDSU - wie ein Menetekel im Dunkeln schimmerte. In «Der Meister und Margarita», dem Roman des Satirikers Michail Bulgakow, drückt das eine der Figuren so aus: «Wäre nicht das Kartenspiel, wäre das Leben in Moskau völlig unerträglich.» Und wäre nicht der Wodka, füge ich hinzu.
In den letzten Jahren unter kommunistischer Herrschaft war im Vergleich mit den Zeiten Stalins und Bulgakows das Warenangebot in den Geschäften sehr geschrumpft, und in den missmutigen, sich stundenlang hinziehenden Wurstwarteschlangen wurde Jahr um Jahr über das Problem debattiert, wer daran schuld sei, die Provinzler, die in Moskau Lebensmittel einkauften und sie taschenweise in ihre Kleinstädte verschleppten, wo es niemals Wurst zu kaufen gab, oder die «verfressenen Moskauer», die von ganz Russland gemästet wurden, womit Russland zugleich den hergereisten Ausländern etwas vormachte, denen aus irgendwelchen Gründen ständig bewiesen werden musste: SOWJETISCH HEISST VORTREFFLICH und DER KOMMUNISMUS IST DIE LICHTE ZUKUNFT DER GESAMTEN MENSCHHEIT.
I dont know why, who knows they dont either, but the whole gang of us they gave pet nicknames that to this day we havent been able to shake off. They must have thought it was affectionate. Chola, Quique, Bochi, Chiqui, Dito, Cacho, Pichi, Michi. With variants, like for example, Pichita and Pichona. Cachito, Mincho, Bicho and Biche. The mothers in turn were identified by their grandmothers or by the flaws the families suffered. But when the dimensions of the capitals of Eldorado reached beyond main street and the surroundings of the shtetl, they recognized each other by the distant neighborhood they came from, tenaciously preserving however a few threads from the old Jewish districts, indelible before the bloody or bloodless advances of assimilation. So, Sonia was never Sonia but Sonie from Urquiza, Dora was Dobresh from Nazca; Clara, Jaique the cripple from Parque Chas. Rujl was never called Raquel, but Rujl from the Center to distinguish her, since she was richer, from the Rujl from the outskirts, from Ramos Mejía. Ite was always Ite and bobe. No matter how much I revise, shake, or rake the tree in every direction, I find neither a Reina nor a Fortuna, as occurs in Sephardic families. With a mere princess or Joy, I, we, might have been content; that must be the reason it was for us how it was or continues to be. We kept separating from one another like tuna or swordfish steaks not too fresh in the fish market. Not so much smell of fish, but you can see that the meat has lost its initial firmness and oozes softish pink blood over the marble counter top that theyll have to wash down with the brush made of the same material as those brooms, the best ones, the kind with five strands that used to be bought in a sort of store-shed rather in shadows, where youd find piled up bags of potatoes, onions and coal. The bags of thick sackcloth were identical and they came in sizes of ten or twenty-five kilos, but by touch you could guess the contents; sharp edges for the coal, roundnesses for potatoes and onions. To sit there on your bottom procured other sensations.
I 'One Snodgrass, two Snodgrass, three Snodgrass, four . . . I took my own rollcall when I counted seconds; 'One two three, Two two three, Three . . .,' the drum score Showed only long rests to the tympani's entrance.
'Oh-oh-oh leff; leff; leff-toh-righ-toh-leff,' The sergeant cadenced us footsore recruits; The heart, poor drummer, gone lame, deaf, Then AWOL, gets frogmarched to the noose.
II Old coots, at the Veterans', might catch breath If their cheeks got slapped by a nurse's aide, Then come back to life; just so, at their birth, Young rumps had been tendered warm accolades.
The kick-ass rude attitude, smart-assed insult, The acid-fueled book review just might shock Us back to the brawl like smelling salts, Might sting the lulled heart up off its blocks.
III I thought I'd always favor rubato Or syncopation, scorning fixed rhythms; Thought my old heartthrobs could stand up to stress; Believed one's bloodpump should skip a few beats If it fell into company with sleek young women; Believed my own bruit could beat with the best.
Wrong again, Snodgrass! This new gold gadget, Snug as the watch on my wife's warm wrist, Drives my pulsetempo near twice its old pace Go, nonstop startwatch! Go, clockwork rabbit, Keeping this lame old dog synchronized, Steady, sparked up, still in the race.
William Snodgrass (5 januari 1926 13 januari 2009)
Von Lyon nach Paris waren es damals noch fünf langweilige Stunden Fahrt. Ich stieg nach Mitternacht in den Schnellzug, der von Marseille kam und glücklicherweise nicht voll besetzt war. In meinem Abteil saßen ein paar Landarbeiter und Algerier, Leute, die wie ich rote Nasen hatten, von zuviel frischer Luft, und kein Geld fur den Schlafwagen. Einer der Manner packte gerade eine Sandwichstange aus, mit Käse und Wurst, und mehrere Äpfel.
Als er mir ins Gesicht gesehen hatte, teilte er sein Frühstück in zwei Teile und gab mir eine Hälfte. Ohne ein Wort. Nicht einmal ein Lächeln. In mir drehte sich der leere Magen hin und her, und man sah es mir an. Die Leute blicken dir hier ins Gesicht, dachte ich und hatte auf einmal, während ich gierig einen Apfel verschlang, das Gefühl von einem vollig neuen Leben.
Ich war zwanzig Jahre alt, ziemlich weltfremd, und wenn ich heute nach so langer Zeit daran zurückdenke, war es unter den verschiedenen Stationen meines Lebens eine der schönsten. Du kommst in Paris an, hast keine Ahnung von der wirklichen Welt, kein Gepäck, kein Geld, kennst die Sprache nicht, kennst keinen einzigen Menschen.
Aber was macht das aus, wenn schon auf der Fahrt dorthin einer seine Knackwurst mit dir teilt. Ich schlief dann auf der Holzbank ausgestreckt, etwas unbequem, aber selig. Mein Gönner schielte noch ein paarmal herüber, ohne mich mit Fragen zu löchern. Wir waren uns einig.v
'There's someone at the door,' said gold candlestick: 'Let her in quick, let her in quick!' 'There is a small hand groping at the handle. Why don't you turn it?' asked green candle. 'Don't go, don't go,' said the Hepplewhite chair, 'Lest you find a strange lady there.' 'Yes, stay where you are,' whispered the white wall: 'There is nobody there at all.' 'I know her little foot,' grey carpet said: 'Who but I should know her light tread?' 'She shall come in,' answered the open door, 'And not,' said the room, 'go out any more.'
The death of her parents did not cause Flora much grief, for she had barely known them. They were addicted to travel, and spent only a month or so of each year in England. Flora, from her tenth year, had passed her school holidays at the house of Mrs Smiling's mother; and when Mrs Smiling married, Flora spent them at her friend's house instead. It was therefore with the feelings of one who returns home that she entered the precincts of Lambeth upon a gloomy afternoon in February, a fortnight after her father's funeral. Mrs Smiling was fortunate in that she had inherited house property in Lambeth before the rents in that district soared to ludicrous heights, following the tide of fashion as it swung away from Mayfair to the other side of the river, and the stone parapets bordering the Thames became, as a consequence, the sauntering ground of Argentinian women and their bull terriers. Her husband (she was a widow) had owned three houses in Lambeth which he had bequeathed to her. One, in Mouse Place, was the pleasantest of the three, and faced with its shell fanlight the changing Thames; here Mrs Smiling lived, while of the other two, one had been pulled down and a garage perpetrated upon its site, and the third, which was too small and inconvenient for any other purpose, had been made into the Old Diplomacy Club. The white porcelain geraniums which hung in baskets from the little iron balconies of 1, Mouse Place, did much to cheer Flora's spirits as her taxi stopped before its door. Turning from the taxi to the house, she saw that the door had already been opened by Mrs Smiling's butler, Sneller, who was looking down upon her with dim approval. He was, she reflected, almost rudely like a tortoise; and she was glad her friend kept none as pets or they might have suspected mockery.
Stella Gibbons (5 januari 1902 19 december 1989)
Jahrzehnte fliegen dahin. Johannes Hegetschweiler ist Politiker geworden, wider seine Natur und seine Neigung, Regierungsrat und Staatsrat des Kantons Zürich. Ein friedliebener Mensch im Streit der Zeit.
Es ist Donnerstag, der 5. September 1839. Nach regnerischen Tagen klart der Himmel auf gegen Abend. Die Nacht bricht an, eine Nacht der Entscheidung. Amtsbürgermeister Johann Jakob Hess hat die Regierung des Kantons Zürich zum Kriegsrat gerufen. Es mag gegen elf Uhr gehen, als Johannes Hegetschweiler an Schipfe der Limmat entlangeilt, den Hut tief in der Stirn. Beim Roten Turm am Weinplatz biegt er in die Storchengasse, hört Stimmenlärm im Café Litteraire, einem Treffpunkt der Radikalen. Sonst ist alles ruhig, da und dort flackert ein Öllicht hinter Vorhängen. Nichts deutet auf einen Bürgerkrieg hin, den Bruderkrieg zwischen Stadt und Land, den alle fürchten. Sein Stock klöppelt übers Pflaster, er überquert den Münsterhof zum Postgebäude, wo sich die Regierung versammelt. Man hält die Sitzungen in der neuen Post in der Kleinen Stadt ab, die eidgenössische Tagsatzung belegt das Rathaus auf dem rechten Limmatufer. Zürich ist in diesem Jahr Vorort der Eidgenossenschaft, die Zürcher Regierung eine Art Landesregierung, eine Landesregierung ohne eigene Truppen, ohne Staatskasse, ohne Macht. Die Staatskanzlei eine Truhe voller Akten, die man von Stadt zu Stadt schleppt, wenn der Vorort wechselt. Papierberge, nichts weiter. Die Schweiz ein Land ohne Zentrum, ein loser Bund von Kantonen, zerbrechlich und zerstritten. Alle kämpfen gegen alle, um Vorrechte, um Besitzstand, um Ämter und Pfründe und um die Macht schlechthin. Die Fronten trennen Stadt und Land, Katholisch und Reformiert, Konservativ und Liberal, Welsch und Deutsch. Eine chaotische Hinterlassenschaft von Napoleons Weltordnung, die längst untergegangen ist.
Ein Weibel öffnet die Pforte, Hegetschweiler tritt ins Sitzungszimmer. Heinrich Weiss, der härteste Radikale im Rat, Oberst im Militär, hält den Vorsitz des Kriegsrats. Hegetschweiler setzt sich lautlos, stellt sogleich fest, dass mehrere der 19 Ratskollegen fehlen. Weiss wendet sein rundes Bauerngesicht Hegetschweiler zu, stockt einen Augenblick in seiner Rede, kratzt sich im zerzausten Kraushaar, fährt dann weiter. Ein Bote sei vor kurzer Zeit eingetroffen, habe berichtet, ein Gewalthaufe nähere sich von Dübendorf her der Stadt, bewaffnet mit Stöcken, Mistgabeln, Dreschflegeln, eine Hundertschaft mit Stutzern und Jagdflinten an der Spitze.
Emil Zopfi (Wald, 4 januari 1943)
De Amerikaanse dichter, songwriter en frontman van Silver Jews David Berman werd geboren op 4 januari 1967 in Williamsburg, Virginia. Zie ook alle tags voor David Berman op dit blog.
End of the Cruise
Ready to disembark, We're mostly puff and grey. Who else can sail this ark? Who else afford such play?
Our bags are overpacked Protruding like our flesh, The proof of nothing lacked That money can enmesh.
Before we booked, we viewed Pictures in which the young And svelte declared the moods We hoped to move among.
We fidget, wait to be Called back to land once more, Selves dragged from the sea We meant to leave on shore.
The Ultimate
When dreams have turned to dust and dust to slime; When all you ever were or hoped to be Appears as no more than a jest of time, A foolish jest, a tasteless parody
On some unlikely fiction; when not just Your dear pretensions but your best ideals Have been ground down into an acrid dust That you are forced to eat for all your meals;
Whenoh, but what can metaphor provide Sufficient in its scope to comprehend The fury never to be satisfied Of one betrayed by a once-trusted friend?
While never straying form the work that is emerging under his hand, the artist also never stops observing himself. To possess this kind of self-consciousness is to no longer be a simple artisan. Consciousness is not like reason; it is far vaster, and to a certain extent, it includes reason. Whereas reason progresses through reflection, relying on language and logic, consciousness shines at the heart of the chaotic self and is immune to the rules of cause and effect, while also restraining and guiding human behavior. Consciousness arises out of a subconscious it does not reject. Instead, it regulates it and sublimates its drives into creative activity. One is hard put to tell it apart from intuition. If we agree that sensations are the endowment of intuition, then consciousness is the mistress of reason.
Xingjian, Lightning, 2006
If painting returns to nature, to the human being, to human sentiments and visions, it will spell its return to what is spiritual, a far richer and more interesting recourse than the one offered by consumer objects and articles. If nature is subjected to either micro- or macro-scopic observation, not only with the aid of scientific instruments but through the human gaze as well, the result will be landscapes imbued with humanity.
As usual when the president's day came to an end, he called for his valet, Irvin McDuffie, to lift him into his bed. McDuffie, a Southern Negro, born the same year as his boss, had been a barber by trade when Roosevelt met him in Warm Springs, Georgia, in 1927. Roosevelt quickly developed a liking for the talkative man and offered him the job of valet. Now he and his wife lived in a room on the third floor of the White House. In recent months, McDuffie's hard drinking had become a problem: on several occasions Eleanor had found him so drunk that "he couldn't help Franklin to bed." Fearing that her husband might be abandoned at a bad time, Eleanor urged him to fire McDuffie, but the president was unable to bring himself to let his old friend go, even though he shared Eleanor's fear.
McDuffie was at his post in the early hours of May 10 when the president called for help. He lifted the president from his wheelchair onto the narrow bed, reminiscent of the kind used in a boy's boarding school, straightened his legs to their full length, and then undressed him and put on his pajamas. Beside the bed was a white-painted table; on its top, a jumble of pencils, notepaper, a glass of water, a package of cigarettes, a couple of phones, a bottle of nose drops. On the floor beside the table stood a small basket -- the Eleanor basket -- in which the first lady regularly left memoranda, communications, and reports for the president to read -- a sort of private post office between husband and wife. In the corner sat an old-fashioned rocking chair, and next to it a heavy wardrobe filled with the president's clothes. On the marble mantelpiece above the fireplace was an assortment of family photos and a collection of miniature pigs. "Like every room in any Roosevelt house," historian Arthur Schlesinger has written, "the presidential bedroom was hopelessly Victorian -- old-fashioned and indiscriminate in its furnishings, cluttered in its decor, ugly and comfortable."
Outside Roosevelt's door, which he refused to lock at night as previous presidents had done, Secret Service men patrolled the corridor, alerting the guardroom to the slightest hint of movement. The refusal to lock his door was related to the president's dread of fire, which surpassed his fear of assassination or of anything else. The fear seems to have been rooted in his childhood, when, as a small boy, he had seen his young aunt, Laura, race down the stairs, screaming, her body and clothes aflame from an accident with an alcohol lamp. Her life was ended at nineteen.
ich möchte im winter sterben, wenn die asche des schnees beginnt, hat mir der mann aus dem fenster erzählt, der seine tage darin verbrachte. er hatte sich alles vergeben und schlug licht mit seinen flügeln zusammen, und hielt sie offen im schnee. ich stand oft darunter und roch seine weiße stimme, die dann herabfiel. in meinem schweigen nannte ich ihn mit leeren händen den engel. er hat mir oft von den lippen gelesen und mit den worten verglichen. ich hab ihm geglaubt. das war unser versteck. was bleiben wird, ist nie gewesen. zwischen seinen augen ging mein blick auseinander. die straße wurde gesperrt, das haus entsteint. ich liebe ruinen, sie haben geduld, war das letzte, was ich von ihm hörte. ohne beine trugen sie ihn. er starb, ohne noch einmal zu sprechen. ich ging aus dem haus, nahm ein zimmer am see, sah kaum aus dem fenster, nur im winter dem schnee nach, wenn er im wasser verbrannte.
Uit: Muschi, Puschi, Schnurrdiburr (Samen met Ariane Grundies)
Wirhaben trotzdem so manchen Schatz gehoben. Insbe- sondere in Briefwechseln konnten wir ganze Bataillone von Kosenamenaufspüren,diediebreiteÖffentlichkeitvor Neiderblassen lassen dürften.Ingeborg Bachmann zum Beispiel hatte einen fastschon zwanghaftkosenamenden Verehrer: «LiebeEiche, illustre Bachstelze, Jahrhundertnär- rin,allerliebsteZerbinetta, liebeWildente, liebeIngebach Borkmann, meine angebetete Tochter, mein liebesPastell- mädchen, Schatz, Ingibingi, Adorabilissima, liebe Ingelilili- lilili, illustres Bachtier, liebeNachtigall,liebeSapphetta, mein kleiner armer Engel, meine Elsa, lieblichste Doktorin, liebster Irrwisch, meine Begnadete, meine liebearme kleine Allergrößte.» Puh, durchschnaufen!
So verschieden dieKosenamen sind, so verschieden kön-nenauch ihreEntstehungsgeschichten sein.Sokann bei- spielsweiseeingemeinsames Erlebnis einenKosenamen hervorbringen. Hängebumm ist vielleicht mal aus der Hänge- matte gebummst und Gestrüpp bei einer Wanderung in den Blaubeerstrauch gefallen. Besonders gern bedient man sich auch desTierreichs, wenn es darum geht, ausHolger oder Anne etwasanderes zumachen alsdenimmer gleichen Holger und dieimmergleiche Anne.
Daniel Mursa (Hamburg, 4 januari 1979)
De Duitse jurist, taal- en letterkundige Jacob Ludwig Karl Grimm werd geboren in Hanau op 4 januari 1785. Zie ook alle tags voor Jacob Grimm op dit blog. De eerste druk van de sprookjes verscheen 200 jaar geleden, op 20 december 1812.
Uit: Brüderchen und Schwesterchen (Märchen)
Brüderchen nahm sein Schwesterchen an der Hand und sprach: "Seit die Mutter tot ist, haben wir keine gute Stunde mehr; die Stiefmutter schlägt uns alle Tage, und wenn wir zu ihr kommen, stößt sie uns mit den Füßen fort. Die harten Brotkrusten, die übrig bleiben, sind unsere Speise, und dem Hündlein unter dem Tisch geht's besser: dem wirft sie doch manchmal einen guten Bissen zu. Dass Gott erbarm, wenn das unsere Mutter wüsste! Komm, wir wollen miteinander in die weite Welt gehen." Sie gingen den ganzen Tag über Wiesen, Felder und Steine, und wenn es regnete, sprach das Schwesterchen: "Gott und unsere Herzen, die weinen zusammen!" Abends kamen sie in einen großen Wald und waren so müde von Jammer, Hunger und dem langen Weg, dass sie sich in einen hohlen Baum setzten und einschliefen.
Am andern Morgen, als sie aufwachten, stand die Sonne schon hoch am Himmel und schien heiß in den Baum hinein. Da sprach das Brüderchen: "Schwesterchen, mich dürstet, wenn ich ein Brünnlein wüsste, ich ging und tränk einmal; ich mein, ich hört eins rauschen."
Brüderchen stand auf, nahm Schwesterchen an der Hand, und sie wollten das Brünnlein suchen. Die böse Stiefmutter aber war eine Hexe und hatte wohl gesehen, wie die beiden Kinder fortgegangen waren, war ihnen nachgeschlichen, heimlich, wie die Hexen schleichen, und hatte alle Brunnen im Walde verwünscht. Als sie nun ein Brünnlein fanden, das so glitzerig über die Steine sprang, wollte das Brüderchen daraus trinken; aber das Schwesterchen hörte, wie es im Rauschen sprach: "Wer aus mir trinkt, wird ein Tiger, wer aus mir trinkt, wird ein Tiger." Da rief das Schwesterchen: "Ich bitte dich, Brüderchen, trink nicht, sonst wirst du ein wildes Tier und zerreißest mich." Das Brüderchen trank nicht, ob es gleich so großen Durst hatte, und sprach: "Ich will warten bis zur nächsten Quelle." Als sie zum zweiten Brünnlein kamen, hörte das Schwesterchen, wie auch dieses sprach: "Wer aus mir trinkt, wird ein Wolf, wer aus mir trinkt, wird ein Wolf." Da rief das Schwesterchen: "Brüderchen, ich bitte dich, trink nicht, sonst wirst du ein Wolf und frisst mich."
Der Mann drehte sich noch einmal nach ihr um und nickte, Marie schloss leise die Tür hinter ihm und drehte den Schlüssel zweimal um. Sie erschrak und stieß sogar einen kurzen Schrei aus, als sie sich plötzlich in dem Spiegel im Flur sah. Sie ging in die Küche, stellte die Geschirrspülmaschine an und wischte den Küchentisch mit einem Schwamm, den sie vorher unter den Wasserhahn gehalten hatte, ab. Anschließend ging sie ins Wohnzimmer, schrieb das Grußwort unter den Geburtstagsbrief an ihre Mutter, steckte den Brief in ein Kuvert, klebte eine Briefmarke darauf und verließ das Haus. Sie ging bis zum Postkasten an der Straßenecke, eine Nachbarin nickte erst und grüßte sie dann, und Marie nickte und grüßte zurück. Das Leben ging weiter, es ging immer weiter: Die Vögel zwitscherten, die Autos hielten an der roten Ampel und fuhren erst bei grünem Licht, die Kinder spielten auf dem Spielplatz, zur vollen Stunde kamen die Nachrichten, die Fahrradfahrer traten in die Pedale, Mütter schoben ihre Kinder im Kinderwagen, der Wind pfiff in den Bäumen, und wenn Marie jetzt in ihr Haus wollte, musste sie den Schlüssel in das Schloss stecken und ihn gegen den Uhrzeigersinn drehen. Als sie im Flur stand, fing sie an zu weinen und wusste nicht, wieso; vielleicht, weil Jakob gestorben war; vielleicht, weil alles weiter lief, als wäre nichts geschehen; alles funktionierte, ohne Rücksicht auf ihr Unglück und seinen plötzlichen Tod. Marie zog sich aus, ging in den Keller, wo sich das Schwimmbad befand und schwamm. Sie schwamm so lange, bis sie endlich vollkommen erschöpft war und nicht mehr schwimmen konnte. Sie stieg dann aus dem Wasser, ging ins Schlafzimmer, legte sich auf das Bett und schlief augenblicklich ein.
Markus Seidel (Wilhelmshaven, 4 januari 1969)
Zie voor nog meer schrijvers van de 4e januari ook mijn blog van 4 januari 2011 deel 2.
Not that Belladonna Took ever had any adventures after she became Mrs Bungo Baggins. Bungo, that was Bilbos father, built the most luxurious hobbit-hole for her (and partly with her money) that was to be found either under The Hill or over The Hill or across The Water, and there they remained to the end of their days. Still it is probable that Bilbo, her only son, although he looked and behaved exactly like a second edition of his solid and comfortable father, got something a bit queer in his make-up from the Took side, something that only waited for a chance to come out. The chance never arrived, until Bilbo Baggins was grown up, being about fifty years old or so, and living in the beautiful hobbit-hole built by his father, which I have just described for you, until he had in fact apparently settled down immovably.
Scene uit de film The Hobbit van Peter Jackson, 2012
By some curious chance one morning long ago in the quiet of the world, when there was less noise and more green, and the hobbits were still numerous and prosperous, and Bilbo Baggins was standing at his door after breakfast smoking an enormous long wooden pipe that reached nearly down to his woolly toes (neatly brushed)Gandalf came by. Gandalf! If you had heard only a quarter of what I have heard about him, and I have only heard very little of all there is to hear, you would be prepared for any sort of remarkable tale. Tales and adventures sprouted up all over the place wherever he went, in the most extraordinary fashion. He had not been down that way under The Hill for ages and ages, not since his friend the Old Took died, in fact, and the hobbits had almost forgotten what he looked like. He had been away over The Hill and across The Water on businesses of his own since they were all small hobbit-boys and hobbit-girls. All that the unsuspecting Bilbo saw that morning was an old man with a staff. He had a tall pointed blue hat, a long grey cloak, a silver scarf over which his long white beard hung down below his waist, and immense black boots
.
J.R.R. Tolkien (3 januari 1892 2 september 1973)
Ça fait dix ans que Tom est mort. Dix ans maintenant. Mais la date ne s'est pas inscrite au fer rouge, comme on dit. Quand Tom est mort j'étais dans une période où, justement, je ne savais plus très bien quel jour on était. Pour mon mari ce n'est pas pareil. La date s'est inscrite au fer rouge dans sa tête, dit-il. Sa vie a basculé autour de cette date. Moi aussi ma vie a basculé. Mais ce ne sont pas les mots que je dirais.
Par exemple, les dates de mes enfants, de mes autres enfants, il faut que je réfléchisse. J'ai tendance à mélanger, mes enfants sont tous nés au printemps, comme ceux des loutres ou des koalas ou des diables de Tasmanie, ou de beaucoup d'autres animaux, je cite les animaux qui m'intéressent. Mai, juin. La saison des anniversaires. C'est bientôt. J'ai envie d'écrire: si nous sommes encore en vie. C'est une phrase qui me venait souvent après la mort de Tom. Je la disais comme une découverte, pas vraiment stupéfiante, mais comme une évidence que j'ignorais jusque-là. Si nous sommes toujours en vie. Ensuite j'ai dit la phrase par conviction. Je l'ai dite aussi par provocation, je ne la dis plus, ça blesse les gens. Et puis c'est devenu un tic, un tic de pensée, ça terminait mes raisonnements, mes phrases mentales, tous mes projets (les projets étaient revenus. Nous avions découvert ça aussi: que les projets pouvaient revenir, que nous en étions à nouveau capables).
Noel smiled an ugly smile, like he was thinking of some old school, bitch torture that he had seen in some old Samurai film. 'I have a ride now', he said. 'A little Fiesta. Bought it at an auction for three hundred notes. And now I've got my ride, I'm going in for a little stakeout, to see if I can find that bitch who honey-trapped you. It would be good if you could come with me. You could identify any of the African brothers who jacked you. It was probably a Nigerian. I hate them motherfuckers with their scarred up faces and ugly mothers .... They're all over Peckham these days with their crater-legged women and mad-coloured clothes. And then we could deal with them in medieval style. There's something I've got, two piece of long shanks. And I will use them. But if you're going to go on like a pussy then I'll do this shit on my own. And I can remember what the bitch looks like. Man won't find her too buff by the time I'm done with her. And when I am done the phantom of the motherfucking opera will turn his back on her nigger honey-trapping ass.'
Alex Wheatle (Londen, 3 januari 1963)
De Romeinse schrijver, redenaar, politicus, advocaat en filosoof Marcus Tullius Cicero werd geboren in Arpinum op 3 januari 106 v. Chr. Zie ook alle tags voor Cicero op dit blog.
Uit: Pleitrede voor Sextus Roscius van Ameria(Vertaald door Prof. Dr. A. Van den Daele S. J).
Ongetwijfeld, rechters, vraagt u zich verwonderd af, waarom, terwijl zo talrijke redenaars en mannen uit de hoogste adel hier neergezeten blijven, juist ik ben opgestaan, ik die noch in leeftijd, noch in redenaarstalent, noch in aanzien met hen die bleven zitten, wedijveren kan. Al deze mannen, die u hier tot bijstand aanwezig ziet, zijn wel overtuigd, dat men in deze zaak de onrechtvaardige aanklacht, door een ongehoorde misdadigheid opgezet, moet afweren. Om echter die afweer in eigen persoon te doen, brengen zij, wegens de ongunst der tijden, de moed niet op. Daardoor zijn ze hier aanwezig, om hun plicht na te komen, doch zwijgen omdat ze het gevaar ontwijken. Wat volgt hieruit? Ben ik dan de stoutmoedigste van allen? Geenszins. Ben ik dan zo veel plichtsgetrouwer dan de overigen? Ook op deze eer ben ik niet zo belust, dat ik er anderen van zou willen beroven. Welke reden is er dan die mij aangespoord heeft, meer dan de anderen, om de zaak van sextus Roscius op mij te nemen? Hierom deed ik het: indien iemand onder hen die u hier aanwezig ziet, en die zo´n hoog gezag en zo´n hoge waardigheid bezitten, ook maar met één woord over staatszaken had gerept, - wat in dit geding noodzakelijk moet voorkomen, - dan zou men hem veel meer toedichten, dan hij werkelijk zou hebben gezegd. Wat mij echter betreft, ook als ik alles wat dient gezegd te worden vrijmoedig uitspreek, toch zal mijn pleidooi geenszins op gelijke wijze als bij hen naar buiten bekend kunnen raken en in het brede publiek worden verspreid. Daarenboven, van de overigen, wegens hun adelstand en waardigheid, kan geen enkel woord onbekend blijven, en gezien hun leeftijd en levenswijsheid, kan geen onbezonnen uitlating hun vergeven worden. Zal ik echter iets te vrijmoedig zeggen, dan zal dit onopgemerkt kunnen blijven, daar ik de politieke loopbaan nog niet ben ingetreden, of het zal mij wegens mijn jeugdige leeftijd worden vergeven; ofschoon thans in onze staat zowel het begrip zelf van het vergeven als de gewoonte van het gerechtelijk vooronderzoek werden uitgeroeid.
Cicero (3 januari 106 v. Chr. 7 december 43 v. Chr.)
Cicero ontdekt het graf van Archimedes door Martin Knoller, 1775
Ce n'est pas un mauvais bougre, ce Trésilien-T'héodore Augustin qui se proclame Général-Président à vie pour dynamiter l'inertie de son île-pirogue, dont il déplore la nonchalante passivité. Mais franchement, instaurer, pour rattraper des siècles d'immobilisme, une Direction des Montres, Horloges et Calendriers chargée de liquider des saints contre-révolutionnaires, court-circuiter saisons et fêtes carillonnées ou interdire aux crabes de marcher de côté pour cause d'exhibition déviationniste, est-ce bien raisonnable? Alors, le jour où Trésilien décide de supprimer le samedi, c'en est trop: Vent Debout et son bataillon de marchandes d'amour dont c'est le meilleur jour déclenchent la grève générale. Avec un succès à faire pâlir d'envie les syndicats de tous pays: jusqu'aux bulles d'eau gazeuse qui refusent de remonter à la surface! Et le Grand Bond en Avant de Trésilien s'écrasera le nez dans la mangrove...
Xavier Orville (3 januari 1932 19 augustus 2001)
Abigail war nie so klueg/ Die David eingenommen: Vnd die durch jhren Wasserkrueg Den Isaac hat bekommen Judittæ Blut vnd Heldin Muth Vnd stärcke must verzagen. Der vorzug ghört Mariæ Schwerde; Was will ich lang vil sagen.
6.
Erfahren hats der Holofern Der Gott hat gleichen wöllen: Der Lucifer vnd Morgenstern Mit seinen schönen Gsellen. Du hast den Pracht zunichten gmacht: Vnd der verfluchten Schlangen/ Dem Höllen Fürst/ den Kopff zerknirscht/ Daß jhm der Muth vergangen.
Jacob Balde (3 januari 1604 9 augustus 1668)
Voormalig regentenpaleis, nu musée de la Régence, Ensisheim
De avond tingelt als een theehuisje aan de horizon; maar de stormen daarachter, het versplinteren van hout en de wrakken die elkaar angstig opduwen in de haven.
Kom wij maken een wandeling langs dit troebele water vol wier dat zinkt als lood; nu erven wij een rust die van de hele aarde schijnt te komen. Maar de schreiende stem en de verre deur die open zwaait in het landschap; en het trillen van de wind die ons naar het zandkas- teel brengt.
En wij, luisterend als twee kinderen; kleiner wordend, verdwalend met het koude, schitterende speelgoed van elkaars gezelschap.
Het museum van zoet en brak water
Vitrines vol met tranen; kasteelvijvers en zoete vennen in zaal drie.
Nauwelijks voelbaar schuift branding onder het parket; uit verstuivers drijft de zeemist
De Afrikaanse waterval schuimt in een meubel van mahoniehout; weer bij de uitgang koopt men
washandjes en de brochure 'Geschiedenis der waterzucht'
Er zijn geen frisdranken te koop; dit is geen recreatieoord.
Woman: I want to talk to you about life. Its just too difficult to be alive, isnt it, and try to function? There are all these people to deal with. I tried to buy a can of tuna fish in the supermarket, and there was this person standing right in front of where I wanted to reach out to get the tuna fish, and I waited a while, to see if theyd move, and they didntthey were looking at tuna fish too, but they were taking a real long time on it, reading the ingredients on each can like they were a book, a pretty boring book if you ask me, but nobody has; so I waited a long while, and they didnt move, and I couldnt get to the tuna fish cans; and I thought about asking them to move, but then they seemed so stupid not to have sensed that I needed to get by them that I had this awful fear that it would do no good, no good at all, to ask them, theyd probably say something like, Well move when were goddam ready you nagging bitch and then what would I do? And so then I started to cry out of frustration, quietly, so as not to disturb anyone, and still, even though I was softly sobbing, this stupid person didnt grasp that I needed to get by them, and so I reached over with my fist, and I brought it down real hard on his head and screamed: Would you kindly move asshole!!!
And the person fell to the ground, and looked totally startled, and some child nearby started to cry, and I was still crying, and I couldnt imagine making use of the tuna fish now anyway, and so I shouted at the child to stop cryingI mean, it was drawing too much attention to meand I ran out of the supermarket, and I thought, Ill take a taxi to the Metropolitan Museum of Art, I need to be surrounded with culture right now, not tuna fish.
De Amerikaanse schrijver, essayist en literatuurwetenschapper André Aciman werd geboren op 2 januari 1951 in Alexandrië in Egypte. Zie ook alle tags voor André Aciman op dit blog.
Uit: Noem Me Bij Jouw Naam (Vertaald door Nan Lenders)
Later! Dat woord, die stem, die houding. Ik had nog nooit iemand later horen gebruiken om afscheid te nemen. Het klonk nors, kortaf en laatdunkend en werd uitgesproken met de verholen onverschilligheid van iemand wie het misschien helemaal niet kan schelen of hij je ooit nog ziet of ooit nog iets van je hoort. Het is het eerste wat ik me van hem herinner en ik hoor het hem zo nog zeggen. Later! Ik doe mijn ogen dicht, zeg dat woord, en ben weer terug in Italië, al die jaren geleden, waar ik de met bomen gezoomde oprijlaan af loop en zie hoe hij uit de taxi stapt, fladderig blauw overhemd met wijd openstaande kraag, zonnebril, strooien hoed, overal blote huid. Opeens staat hij mijn hand te schudden, geeft me zijn rugzak aan, haalt zijn koffer uit de kofferbak van de taxi, vraagt me of mijn vader thuis is. Het zou heel goed kunnen dat het daar, op dat moment was begonnen: dat hemd, die opgerolde mouwen, de ronding van zijn hielen die bij iedere stap weer uit zijn gerafelde espadrilles gleden alsof ze niets liever wilden dan het hete grindpad dat naar het huis leidde uittesten en die vroegen: welke kant op naar het strand? De zomergast van dit jaar. Weer zon saaie. Dan zwaait hij, bijna achteloos en met zijn rug al naar de auto gekeerd, even naar achteren met zijn vrije hand en roept onverschillig Later! naar een andere passagier in de auto met wie hij waarschijnlijk de kosten van de taxi heeft gedeeld vanaf het station. Zonder een naam erbij te noemen, zonder een geintje om wat minder de bink te lijken, niets. De ander wordt met één woord weggestuurd: kordaat, brutaal en bot kies zelf maar, hem kan het niet schelen hoe je het noemt. Let maar eens op, dacht ik, zo gaat hij ook van ons afscheid nemen als het zover is. Met een korzelig, achteloos later! Maar eerst moesten we het zes lange weken met hem zien uit te houden. Ik was volkomen geïntimideerd. Het onbenaderbare type. Al zou ik hem best aardig kunnen gaan vinden. Van de ronding van zijn kin tot aan de ronding van zijn hiel. En vervolgens, binnen enkele dagen, zou ik hem leren haten. Deze zelfde man, wiens foto op het aanmeldingsformulier maanden eerder was opgevallen door een belofte van onmiddellijke affiniteit.
Een geheim betekent niets. Wanneer het wordt onthuld is het verdwenen alsof er nooit een buitenhuis is geweest. Aanvankelijk was iedereen nieuwsgierig, toen de deuren opengingen, maar binnen enkele maanden was het nieuwtje eraf. Men dacht dat men het begreep en misschien deed men dat ook wel. Maar ik bleef zitten met de geest die het verhullen in me had geplant. Ik zat doodstil in mijn auto, werd s nachts wakker van niets. Ik weet dat het fout is, maar soms lig ik op bed en stel me voor dat de deuren opnieuw dichtklappen dat de wereld opnieuw donker wordt en alles weer een reden heeft.
Uit: Die Brunnen (Vertaald door Ulrich Sonnenberg)
Gegen den Strom zu laufen ist wie gegen den Wind zu laufen, ich verkürze die Schrittlänge, laufe an den Pfosten vorbei, die von der alten Hängebrücke noch stehen, und um 6:08:05 hüpfe ich von Stein zu Stein über die Mündung eines rieselnden Bachs und springe auf die breite Kiesbank, die sich entlang der Heddøla bis Grenehølen erstreckt. Mou, keiwai, gwei: Ich murmele ein Wort bei jedem Schritt, den ich auf den Kies setze: niemand, merkwürdig, Gespenst. Die Luft spült mir den Mund, der Kies knirscht und brennt unter den Füßen, und in meinen Ohren höre ich die durchdringenden Schritte von Man Lok auf dem Fußboden in Oslo. Schnell, es eilt, Man Lok entwickelt sich zu einem prächtigen Burschen, haben sie gesagt. Mou, keiwai und gwei, murmele ich wie eine Beschwörungsformel, wobei die Wörter unter den
Schuhsohlen knirschen, und hetze im Gegenwind des Stromes vorwärts.
6:11:42, bei Grenehølen drehe ich um, nehme den Joggingstein in die linke Hand und laufe mit der Strömung zurück. Der Fluss fletscht die Zähne und schnappt nach den Steinen, während er rasch über den Grund fließt, der Strom wirbelt schneller als die Zeit, unmöglich, mit ihm Schritt zu halten. Trotzdem ist es einfacher, im Sog des Flusses zu laufen, ich gehe in lange Schritte über, berühre den Boden nur kurz mit den Ballen und drücke die Beine durch, dass es in den
Tussen de zerken, lezend het verleden Van deze kleine stad, waaruit ik kwam, Waarheen ik telkens wederkeer, vernam Ik achter mij stil wandelende schreden.
Verwonderd zag ik om. Even beneden Het kruis in 't midden draagt een vrouw een vlam. Dit stenen beeld, vlak naast een treurwilgstam, Stond of 't gereed was, op mij toe te treden.
Geen levend mens was daar, maar het geluid, Dat mij bedroog, scheen deze vrouw te wekken En in mijn angst bracht zij de woorden uit:
Sla geen geloof aan klanken, die u trekken, De waarheid is een vuur, geen ijdel woord, Wie waarheid spreekt, die draagt een schroeiwond voort.
Anton van Duinkerken (2 januari 1903 - 27 juli 1968)
Aan alle bezoekers en mede-bloggers een gelukkig Nieuwjaar!
Dorp in de winterdoor Joos de Momper II (1564-1635)
Zum Neuen Jahr
Wir wollen glauben an ein langes Jahr, das uns gegeben ist, neu, unberührt, voll nie gewesener Dinge, voll nie getaner Arbeit, voll Aufgabe, Anspruch und Zumutung. Wir wollen sehen, dass wir's nehmen lernen, ohne allzu viel fallen zu lassen von dem was es zu vergeben hat, an die, die Notwendiges, Ernstes und Großes von ihm verlangen.
Rainer Maria Rilke (4 december 1875 29 december 1926)
I didn't say anything for about a minute. Then I said, "All right. What do they do, the fish and all, when that whole little lake's a solid block of ice, people skating on it and all?"
Old Horwitz turned around again. "What the hellaya mean what do they do?" he yelled at me. "They stay right where they are, for Chrissake."
"They can't just ignore the ice. They can't just ignore it."
"Who's ignoring it? Nobody's ignoring it!" Horwitz said. He got so damn excited and all, I was afraid he was going to drive the cab right into a lamppost or something. "They live right in the goddam ice. It's their nature, for Chrissake. They get frozen right in one position for the whole winter."
"Yeah? What do they eat, then? I mean if they're frozen solid, they can't swim around looking for food and all."
"Their bodies, for Chrissake--what'sa matter with ya? Their bodies take in nutrition and all, right through the goddam seaweed and crap that's in the ice. They got their pores open the whole time. That's their nature, for Chrissake. See what I mean?" He turned way the hell around again to look at me.
"Oh," I said. I let it drop. I was afraid he was going to crack the damn taxi up or something. Besides, he was such a touchy guy, it wasn't any pleasure discussing anything with him. "Would you care to stop off and have a drink with me somewhere?" I said.
He didn't answer me, though. I guess he was still thinking. I asked him again, though. He was a pretty good guy. Quite amusing and all.
"I ain't got no time for no liquor, bud," he said. "How the hell old are you, anyways? Why ain'tcha home in bed?"
The sky too has its changes, but they are less marked than those of the vegetation and the river. Clouds map it up at times, but it is normally a dome of blending tints, and the main tint blue. By day the blue will pale down into white where it touches the white of the land, after sunset it has a new circumference
orange, melting upwards into tenderest purple. But the core of blue persists, and so it is by night. Then the stars hang like lamps from the immense vault. The distance between the earth and them is as nothing to the distance behind them; and that further distance, though beyond colour, last freed itself from blue.
The sky settles everything not only climates and seasons, but when the earth shall be beautiful. By herself she can do little only feeble outbursts of flowers. But when the sky chooses, glory can rain into the Chandrapore bazaars, or a benediction pass from horizon to horizon. The sky can do this because it is so strong and so enormous. Strength comes from the sun, infused in it daily, size from the prostrate earth. No mountains infringe on the curve. League after league the earth lies flat, heaves a little, is flat again. Only in the south, where a group of fists and fingers are thrust up through the soil, is the endless expanse interrupted. These fists and fingers are the Marabar Hills, containing the extraordinary caves.
Edward Morgan Forster (1 januari 1879 - 7 juni 1970)
Scene uit de film van David Lean uit1984 met Victor Banerjee, Judy Davis en Alec Guiness
I AL WAYS WANTED to be rich. I know that probably sounds crass, but its the truth. A true confession.
Around a year ago, I got my wish. After a ten-year bad luck streaka toxic accumulation of endless rejection slips and were going to pass on this and the usual bevy of near-misses (you know, we were really looking for this sort of thing last month), and (of course) never getting my calls returnedthe gods of happenstance finally decided I was worth a smile. And I received a phone call. Check that: I received the phone call that anyone who has ever scribbled for a living always dreams of receiving.
The call came from Alison Ellroy, my long-suffering agent.
David, I sold it.
My heart skipped five beats. I hadnt heard the words I sold it for . . . well, to be honest about it, Id never heard that sentence before.
You sold what? I asked, since five of my speculative scripts were currently doing the Flying Dutchman rounds of assorted studios and production companies.
The pilot, she said.
The television pilot?
Yep. I sold Selling You.
To whom?
FRT.
What?
FRTas in Front Row Television; as in the smartest, hottest producer of original programs on cable .
Douglas Kennedy (New York, 1 januari 1955)
De Nederlandse schrijfster Rascha Peper (pseudoniem van Jenneke Strijland) werd geboren op 1 januari 1949 in Driebergen. Zie ook alle tags voor Rascha Peper op dit blog.
Uit: Zwartwaterkoorts
De mozambieksijzen maakten al sinds gisteren een hangerige indruk en ook de Indische tortels vertrouwde hij niet helemaal. Bovendien bleek, zodra hij met Scheffer op de schouder de deur van de zijkamer opende, de manke merel in gevecht met de blinde. Scheffer dook erop omde orde te herstellen, maar Stutijns beslissing stond meteen vast: de manke merel kon weer teruggezet worden; dit was al de derde keer dat hij zich agressief tegen de blinde gedroeg. Terwijl Scheffer met opgezette borstveren door de kamer hipte om zich door de tortels te laten bewonderen, verzamelde Stutijn de drinkbakken en gooide ze leeg in de wastafel. Bij het vullen kwam Scheffer op de kraan zitten omuit de waterstraal te drinken, terwijl de enig overgebleven rode kardinaal schuin boven hemaan de waterleidingbuis hing om direct zijn plaats in te kunnen nemen als Scheffer klaar was. Zo was hier de pikorde. Argwanend bekeek Stutijn de witkuifgaai, die met verdraaide hals boven op een nestkastje zat. Wat viel er te slapen, terwijl de zon hoog aan de hemel stond? Hij hing de schone drinkbakken op, vulde de voerbakjes bij, sneed een appel in stukjes, schudde een laatste restje buffalowormen uit en greep in het voorbijgaan de manke merel omhemin een kooitje te stoppen dat ging gemakkelijk, in drie maanden tijds was het beestje handtam ge worden. Begin april had hij de horren al in de vensters van de kamer geplaatst, dus het rook hier nu fris, en ook op de gang. s Winters merkte hij zelf wat voor muffe lucht er in de kamer hing, hoe wel hij soms wel twee keer in de week de poep van de vloer schraapte, zelfs van de boomtakken die tussen vloer en plafond geklemd stonden. Die takken zouden eens ververst moeten worden, maar bij de gedachte alleen al zonk hem de moed in de schoenen.
Der Nachthimmel, der ganz frei von Wolken war, wies in der Ferne, über Ostberlin, schon einen hellen Schimmer auf, als Frank Lehmann, den sie neuerdings nur noch Herr Lehmann nannten, weil sich herumgesprochen hatte, daß er bald dreißig Jahre alt werden würde, quer über den Lausitzer Platz nach Hause ging. Er war müde und abgestumpft, er kam von der Arbeit im Einfall, einer Kneipe in der Wiener Straße, und es war spät geworden. Das war kein guter Abend, dachte Herr Lehmann, als er von der westlichen Seite her den Lausitzer Platz betrat, mit Erwin zu arbeiten macht keinen Spaß, dachte er, Erwin ist ein Idiot, alle Kneipenbesitzer sind Idioten, dachte Herr Lehmann, als er an der großen, den ganzen Platz beherrschenden Kirche vorbeikam. Ich hätte die Schnäpse nicht trinken sollen, dachte Herr Lehmann, Erwin hin, Erwin her, ich hätte sie nicht trinken sollen, dachte er, als sich sein Blick zerstreut in den Maschen der hohen Umzäunung des Bolzplatzes verfing. Er ging nicht schnell, die Beine waren ihm schwer von der Arbeit und vom Alkohol. Das mit dem Schnaps war Quatsch, dachte Herr Lehmann, Tequila und Fernet, morgen früh wird es mir schlecht gehen, dachte er, Arbeiten und Schnapstrinken verträgt sich nicht, alles, was über Bier hinausgeht, ist falsch, dachte er, und gerade ein Typ wie Erwin sollte seine Angestellten nicht noch zum Schnapstrinken überreden, dachte Herr Lehmann. Er kommt sich noch großzügig dabei vor, wenn er die Leute zum Schnapstrinken überredet, dachte Herr Lehmann, dabei tut er das bloß, um selbst einen Vorwand zum Saufen zu haben, aber andererseits, dachte er, ist es auch nicht richtig, die Verantwortung auf Erwin abzuwälzen, am Ende ist man immer selber schuld, wenn man Schnaps trinkt.
Uit:Goethe und Schiller. Geschichte einer Freundschaft
Goethe und Schiller waren darauf gefaßt, daß man ihrer überdrüssig werden könnte, und übten sich beizeiten in der Kunst der Publikumsbeschimpfung. Ihren Freundschaftsbund verstanden sie auch als Trutzburg, von wo aus sie wohlgelaunt ihre Blitze gegen das zeitgenössische literarische Leben schleuderten. Goethe und Schiller waren Konkurrenten, ehe sie zu Freunden wurden. Goethe fühlte sich vom Ruhm des Jüngeren bedrängt. Für ihn war Schiller zunächst nichts anderes als eine ungute Erinnerung an den eigenen, inzwischen überwundenen Sturm und Drang. Und Schiller sah in Goethe eine stolze Prüde, der man ein Kind machen muß, um sie vor der Welt zu demütigen. Es mußte einiges geschehen, ehe Schiller an Goethe schreiben konnte: Wie lebhaft habe ich ... erfahren . . ., daß es dem Vortrefflichen gegenüber keine Freiheit gibt als die Liebe und Goethe Schiller gegenüber erklärte: Sie haben mir eine zweite Jugend verschafft und mich wieder zum Dichter gemacht, welches zu sein ich so gut als aufgehört hatte. Was hier im einzelnen geschehen war, davon erzählt dieses Buch. Wie der junge Schiller den bewunderten Goethe bei der Preisverleihung an der Karlsschule als Gast des Herzogs zum ersten Mal erblickte. Wie es in den nächsten Jahren zu einer eigenartigen Parallelität der Lebensläufe kam: Zweimal Flucht und Verwandlung. Schiller flieht aus Stuttgart und dem Machtbereich des Herzogs. Goethe flieht nach Italien. Für beide ist es eine Befreiung zu neuem Künstlertum. Zweimal auch ein neuer Liebesbund. Schiller und Charlotte, Goethe und Christiane. Goethe verliebt und bindet sich sozial nach unten, Schiller nach oben. Dann die mühsame Annäherung, Schiller tastet sich zu Goethe vor, der aber hält auf Abstand. Im Sommer 1794 in Jena schließlich das glückliche Ereignis der gelungenen Begegnung. Von da an beginnt der Briefwechsel, wohl das bedeutendste gemeinsame Werk der beiden und die wichtigste Quelle dieses Buches. Von 1794 bis zum Tode Schillers im Mai 1805 währt die Freundschaft. Die Polarität der Temperamente und Charaktere bewirkt bei jedem eine Steigerung der schöpferischen Kräfte, bei Goethe vor allem in den ersten, bei Schiller in den letzten Jahren der Freundschaft.
Rüdiger Safranski (Rottweil, 1 januari 1945)
Goethe en Schiller voor het Nationaltheater in Weimar
HET huis, waarin Heleen was geboren en waarin ze den geheelen duur van haar jeugd verbleef, stond afgezonderd aan de bocht van een breede rivier, waarvan het water traag tusschen vlakke oevers voortstroomde. Rietland en bosch lagen tusschen plassen aan de overzijde verderop, en daarachter de bleeke, vochtige weien.
Wanneer Heleen in later jaren haar huis herdacht, de blanke plassen, het riet en de weien, dan scheen het aan de beelden van haar verbeelding, alsof het daar altijd late herfst en komende winter was geweest. Op het koude water van de rivier dekten de bonte bladeren het diep en wazig beeld van een hooge, bonte lucht, bleeke nevels zweefden zwak en onvast tusschen wolken en water, in het vochtig bosch beefde damp om elken stam, daar lag de zomerpracht vergaan en de bedroefde roep der late vogels klonk hol als in koude zalen. In de druipende takken wiegden nesten verlaten, het grauwe huis schreide ziltig vocht, bleek onkruid wies uit de spleten en het vervallen hek voelde van groenen uitslag glibberig en kil. Voor-langs het huis, in de bocht van den weg, waar regen het grint gestadig vochtig en donker hield, zuchtten smartelijk de oude, scheeve boomen -, hun duistere kruinen drukten zwaar de knoestige, korte stammen, en beneden dien weg lagen achter berm en sloot de wijde, grijze akkers tusschen smalle greppels; kraaien pikten het winterzaad uit de verwoelde klei, schichtige spreeuwen hipten over de kluiten, schreeuwden met gerekten hals en repten zich weg. Een kruiwagen, omgestort bij verlaten gereedschap, leek aan de aarde vastgekorst, huisjes en boompjes verderop stonden in ijle, blauwe wazen gevat.
Binnen in het hol en donker najaarshuis bewoonden Heleen en de haren maar enkele kamers, de andere stonden leeg, bij gebrek aan meubels. Boven, onder het dak, lagen bloote, grauwe vloeren tusschen koude wanden, leege kasten kierden en klemden en het rook er kil naar rag en vochtig stof. De wind joeg door de scheuren van het dak regen als het herfst en sneeuw als het winter was, het ijzig stuifsel sloeg in ijle plakken tegen balk en bint -, dan drong ook een starre klaarte naar binnen, die den schemer verjoeg en de geheimenissen openbaarde der zwammen, die teer en bleek daar groeiden uit vocht en donkerte van den nazomer af tot in de Mei.
Carry van Bruggen (1 januari 1881 - 16 november 1932)
Uit:The Erpingham Camp and The Ruffian on the Stair (Program Notes, Juni 1967)
"I was born in Leicester thirty-three years ago. Father a gardener, mother a machinist. I had quite an ordinary schooling. I didn't get my eleven plus. I wanted it at the time. So I left school and did this supposedly business course for a year, but it didn't do me any good because I'd no aptitude for keeping accounts and things like that... Yes, I was sacked from all the jobs I had between sixteen and eighteen because I was never interested in any of them. I resented having to go to work in the morning and very often I didn't bother - I just looked in shop windows, or if it was a nice sunny morning I'd sit in the Town Hall square and have an ice-cream."
"At night I belonged to an amateur dramatic society, in fact I belonged to so many it got ridiculous - the rehearsals for the shows clashed. I wanted to be an actor but didn't know how to go about it so I wrote to the Information Bureau in Leicester. They said I'd have to go to R.A.D.A. or some recognized dramatic academy and they gave me a whole list of elocution teachers."
(...)
"I didn't have a very good time at R.A.D.A. really, because I found that in the very first term I actually expected to be taught something. It was complete rubbish. I wasn't taught anything and I learned at the end of the term that I was more enthusiastic and knew more about acting at the beginning of my first term than I did at the end. And during the next two terms, I had two years there, I completely lost my confidence and my virginity."
"I'll wager you know that bandit, lady. . . . I was in the pen with him at Escobedo." "Bring me a bottle of tequila, Sergeant; I've decided to spend the night with this little brunette. . . . What's that? The colonel? . . . Why talk about the colonel now? He can go straight to hell. And if he doesn't like it, it's all right with me. Come on, Sergeant, tell the corporal outside to unsaddle the horses and feed them. I'll stay here. Listen, my girl, you let the sergeant fry the eggs and warm up the tortillas; you come here to me. See this wallet full of nice new bills? They're all for you, darling. Sure, I want you to have them. Imagine! I'm drunk, see, a little, and that's why I'm kind of hoarse. . . . I left half my gullet down Guadalajara way, and I've been spitting the other half out all the way up here. Oh, well, who cares? But I want you to have that money. Hey, Sergeant, where's my bottle? Darling, you're awfully far away. Come closer and pour yourself a drink. You won't, eh? Afraid of your . . . er . . . husband . . . or whatever he is? Well, if he's skulking in some hole, you tell him to come out. What the hell do I care? I'm not scared of rats, see!" Suddenly a white shadow loomed on the dark threshold.
Le continent noir sest rouvert. Il suffit de peu et il faut tout. Je lai voulu, je ne men étonne pas.
Tant de détermination à creuser en moi une brèche qui ne demandait quà sélargir et sapprofondir devait bien donner quelques résultats : ils se sont fait attendre, mais ils sont là désormais, incontestables.
Jaccueille de vieilles sensations assoupies : elles se réveillent, elles nétaient pas mortes, ni parties.
Je suis allé dans cette rue pavillonnaire dune ville que je nai jamais visitée dans un esprit de système ni avec une humeur de nostalgie. Jy suis allé un lundi de pluie avortée, de ciel poisseux, daoût moite. Il ma fallu pour atteindre ce quartier, que je savais méconnaissable par rapport au souvenir que jen avais gardé, emprunter un boulevard arboré dont la tonnelle de feuilles de platanes ne me protégeait pas des grosses gouttes qui annoncent les orages de septembre. Mais laverse sest rapidement calmée, jai replié le parapluie de secours que jai acheté hâtivement dans un grand magasin pour très pauvres, et jai zigzagué entre les flaques déjà grosses.
Les souvenirs étaient trop lointains (de ce trajet autrefois fréquemment suivi) pour que cette course dans les faubourgs populaires de la ville ranime mes émotions. À peine si un nom de rue se chargeait alors de quelque sens, attaché sinon à des personnes, du moins à une fonction, une institution, un organisme dont lénoncé aurait été, ainsi que le veulent les conventions orales, accompagné de son adresse, comme si cette précision lavait humanisé.
De Nederlandse schrijfster Chantal van Gastel werd geboren op 1
januari 1980 in Breda. Zij koos na het behalen van haar vwo-diploma in
1998 voor een studie rechten aan de Universiteit van Tilburg.Ze behaalde haar
propedeuse, maar het schrijven bleef haar passie en al snel bleek dat haar
ambitie niet lag in het nastreven van een juridische carrière. Na het
tweede studiejaar brak ze haar studie af. Ze ging werken in een boekhandel om
zo alvast het gevoel te hebben in het vak te zitten. Door middel van
zelfstudie ontwikkelde ze haar schrijfstijl. Ze volgde een cursus creatief
schrijven en verdiepte zich in alles wat bij het schrijven en het uitgeven van
een boek kwam kijken. Het wierp vruchten af: ze won een
schrijfwedstrijd van het weekblad Yes en publiceerde daarna enkele korte
verhalen in dit tijdschrift. In 2008 verscheen haar debuutroman Zwaar
verliefd! bij The House of Books. Een jaar later werd deze succesvolle
chicklit van Nederlandse bodem opgevolgd door Zwaar beproefd! Daarna
verschenen de losstaande boeken Geknipt voor jou (2010) en Zoek het
maar uit (2011).
Uit: Zoek het maar uit
En zo komt er alweer een eind aan een
enerverende werkdag bij Boek en zo, verkondigt mijn collega Milou vanaf de
andere kant van de winkel. We doen wat we altijd vlak voor sluitingstijd doen:
we beginnen elk in een andere hoek met het recht leggen van de stapels boeken,
tot we elkaar in het midden tegenkomen in een opgeruimd ogende winkel.
Ik moet even lachen
om haar sarcastische opmerking. Er is niet bepaald sprake van topdrukte de
laatste tijd. We kunnen het beter omdopen tot Boek en zooi, antwoord ik als
ik voorbij de hoek loop waar onze ramsj uitgestald ligt. Een hoek die steeds
groter wordt ten opzichte van de rest van het assortiment. Wat moet ik nu met
duizend puzzelwoordenboeken uit het jaar nul? Of met een zestiendelige serie
over tuinieren met een vormgeving die in de jaren zeventig vast enorm vooruit-
strevend was? 101 Tuiniertips voor uw balkon, 101
Tuiniertips voor uw moestuin, 101 Bomen en struiken.
Verwachten ze op
het hoofdkantoor nu echt dat wij deze rommel verkocht krijgen? Ik sla mijn
hand geschrokken voor mijn mond als er op de valreep een klant binnenstapt. Een
oudere vrouw die vaak rond sluitingstijd voor iets onbenulligs komt. Zoals nu
voor ons assortiment wenskaarten van een euro
per stuk en zes
voor vijf euro. Maar de klant is koning, dus begroet ik haar beleefd als ik terug
naar de toonbank loop om alvast het kleingeld in het telrekje te leggen. Milou
haalt de molens met dvds en cds naar binnen.
De Syrische schrijver Adonis
(pseudoniem van Ali Ahmad Sa'id) werd geboren op 1 januari 1930 in Qassabin
in het noorden van Syrië. Hij bezocht een Franstalige middelbare school in Tartu
en studeerde in 1954 af aan de Universiteit van Damascus. In 1955 werd hij voor
een half jaar gevangen gezet vanwege zijn lidmaatschap van de Syrische Sociale
Nationalistische Partij (SSNP). Daarna vestigde
hij zich met zijn vrouw in Libanon, waar hij samen met Yusuf al-Khal en andere beroemde
schrijvers het avant-garde literaire tijdschrift Schi'r ("Poëzie") in
1957 uitgaf. In 1960 verwierf hij het Libanese staatsburgerschap. In 1973 studeerde
hij af aan de Universite Saint-Joseph in Beiroet. In de volgende jaren doceerde
hij, ondanks de beginnende Libanese burgeroorlog, zowel aan de Universite Saint-Joseph,
alsmede aan de Staatsuniversiteit (Université Libanaise) in Beiroet. Sinds 1985
is hij in ballingschap en woont hij in Parijs. In het academisch jaar was 1998/1999 en 2001/2002
Adonis een Fellow aan het Institute for Advanced Study in Berlijn. Gedurende
deze periode werkte hij aan de gedichtencyclus "Al Kitab" (het boek).
Adonis is waarschijnlijk de meest belangrijke Arabische dichter van onze tijd. Door
toevlucht te nemen tot klassieke Arabisch dichters, die vaak geen taboes kenden
en kritisch waren ten opzichte van religie, probeert hij deze openheid te laten
herleven. Behalve door zijn gedichten, wekte hij ook door zijn kritische essays
herhaaldelijk opzien in de Arabische wereld.
New
Testament
He
doesnt speak this language.
He doesnt know the voices of the wastes
a soothsayer in stony sleep,
he is burdened with distant languages.
Here he
comes from under the ruins
in the climate of new words,
offering
his poems to grieving winds
unpolished but bewitching like brass.
He is a
language glistening between the masts,
the knight of strange words.
In the City of the Partisans
I.
Open your arms
O city of Partisans.
Welcome him with thorns
or with stones.
Bind his arms above his head,
stretch them into an archway to the grave,
tattoo upon his head
graven images, brand him with glowing coals
and let the flames consume Mihyar.
II.
More than an olive tree, more
than a river, more than
a breeze
bounding and rebounding,
more than an island,
more than a forest,
a cloud
that skims across his leisurely path:
all and more
in their solitude
are reading his book.
Uit: Aminas Briefe (Vertaald door Günther Frauenlob)
Ich stehe auf dem Bett und sehe nach unten auf die Briefe. Habe sie auf dem Boden ausgebreitet, jeweils mit einer Handbreit Platz dazwischen. 53 Briefe, ein paar Postkarten. Ich habe mir das genau so vorgestellt. Wollte mir einen Überblick verschaffen. Das Schlafzimmer meines Bruders ist so durchgestylt wie die ganze Wohnung. Hellgraue Wände, ein großer Eichenschrank mit Türen aus sandgestrahltem Glas und ein derartig straffbezogenes Bett, wie man es sonst nur in Hotels findet. Ich sehe nach unten auf die Briefe, die Briefe aus drei Jahren, Aminas Briefe. Sie hat nicht jede Woche geschrieben. Manchmal schon, aber meistens vergingen 14 Tage oder ein ganzer Monat, je nachdem, wie viel sie mit dem Studium oder sonst zu tun hatte. Wenn es lange dauerte, schrieb sie mir immer, warum. Ich habe ihr auch geschrieben, aber nicht so oft. Es gab aus der Klinik nicht so viel zu erzählen, außerdem war es nicht leicht, Ruhe zum Schreiben zu finden. Häufig schaffte ich es nicht, einen Brief zu beantworten, bevor der nächste kam. Und sie kamen, darauf konnte ich mich verlassen. Blieb mal eine Woche einer aus, kam er in der folgenden Woche oder spätestens die Woche drauf, aber sie kamen, immer. Es ist jetzt über ein halbes Jahr her, dass ich den letzten Brief von Amina erhalten habe. Seither habe ich ihre Briefe wieder und wieder gelesen, habe darauf geachtet, ob sich ihre Handschrift verändert hat, ob ihre Worte neue Sätze bilden, wenn man sie von oben nach unten oder von unten nach oben liest. Nach Andeutungen gesucht, nach Bemerkungen. Aber ich habe nichts gefunden. Keine Erklärung, warum sie aufgehört hat zu schreiben.
Auf der Station hatte ich gehofft, etwas erkennen zu können, wenn ich mir in aller Ruhe einen vollständigen Überblick verschaffte. Ohne Stress und die ständige Angst, dass plötzlich ein Pfleger in der Tür auftauchte.
Het oninteressante is concreet als een hond. Vorstelijk als een rog, uniek als een kikker, Het oninteressante is sentimenteel als een vlo, Ruimhartig als een baviaan, zacht als een raaf.
Laten we de dierenwereld verder vergeten...
Het oninteressante is aandoenlijk als een tas, Abstract als een koekje, schoon als een bril. Het oninteressante is nieuwsgierig als een kapstok, Vrij als een zeem, schitterend als een tafel.
Laten we de wereld van de dingen vergeten, en snel...
Het oninteressante is magazijnchef, Loodgieter, demagoog, landmeter, Psychiater, laborant, vuilnisman, Hofnar, touwslager, empirist.
laten we ook de wereld van de functies onmiddellijk vergeten!
Leve de camouflage!
Plattegrond
Ik liet mijn stad zien Aan drie duidelijke mannen. De eerste zei: je stad lijkt op een arend. De tweede zei: je stad lijkt op een dingo. De derde zei: je stad lijkt op een slang.
De poorten gingen dicht En de lichten werden zwart Door het zwijgen van de muren.
Ik liet mijn stad zien Aan drie duidelijke mannen. De eerste zei: je stad lijkt op een bizon of op een tijger. De tweede zei: je stad lijkt op een snoek of op een eland. De derde zei: je stad lijkt op een havik of op een giraf.
Er kwam beweging in het water, Er verscheen enige wildernis op de stoep Maar de mannen ontkenden geluk.
Blumenblüten Ob zu Sträußen gebunden im Angebot mit Bindegrün Ob in Gewächshäusern großgezogen mit Guano-Dung Ob in Vasen, Beeten, Rabatten oder Töpfen Ob auf Waldboden, Feldern, am Wegrand oder Flussufer
Blumenblüten, man hat euch verarscht Blumenblüten, man hat euch verraten und verkauft!
Man druckt euch auf geschmacklose Tapeten und kleistert euch zu Man besprüht euch mit Goldlack, wenn ihr nicht hübsch genug seid Man häkelt euch als Topflappen und lässt euch dann anbrennen Man druckt euch auf Klopapier und wischt damit die Popos ab
Blumenblüten, man hat euch verarscht Blumenblüten, man hat euch verraten und verkauft!
Man bildet euch aus Plastik nach und schießt dann auf Jahrmärkten drauf Mit euch schmückt man Rednerpulte von Militärdiktatoren Man nennt euch Stiefmutter, Knotenfuß oder Sumpfdotterblume Männer schenken euch als Strauß, wenn sie untreu waren
Blumenblüten, man hat euch verarscht Blumenblüten, man hat euch verraten und verkauft!
Man rupft euch die Blätter aus, um abzuzählen, ob man geliebt wird Man missbraucht euch in der Werbung, zum Beispiel für Pril Man verspeist schon eure Knospen als Artischocken oder Kapern Manche rauchen euch in Pfeifen und werden high davon
Blumenblüten, man hat euch verarscht Blumenblüten, man hat euch verraten und verkauft!
Euer Duft hängt in Form von Wunderbäumen an Rückspiegeln Man packt euch mit Grünzeug in Zellophan ein Man verarbeitet euch zu Trockenblumen und Potpourri Man hat falsche Scheine nach eurem Namen benannt
Blumenblüten, man hat euch verarscht Blumenblüten, man hat euch verraten und verkauft!
De Tijd kan de Eeuwigheid niet overwinnen. Maar kan de Eeuwigheid één Ogenblik overslaan? Laat dan gerust uw Ziel en uwe Zinnen Op de stroom van de Vreugde vergaan.
Wijsheid
Ach: wat men niet leert uit de wijn, Dat leert men ook niet uit het Boek. Een leven met minst mooglijk pijn, Een stille Dood is wat ik zoek.
II Ach, wat is waarheid? Wat is zeker? Dit is de waarheid, die ik vond: Men schenkt de wijn uit een kruik in een beker En uit de beker in de dronken mond.
III Wie in de druiven meer proeft dan het zoete, Wie in zijne wijn meer proeft dan de wijn, Hij zal iedere vreugd met wroeging boeten, En iedere vriendschap met pijn.
Een vogel
Een vogel floot en deze stoorde Stilte met zijn ongehoorde Tintelende fluit. Die vogel floot voor zich alleen Uit hart en keel ten hemel heen Zijn hoog geluid.
Een vogel kent geen roem of loon, IJdelheid niet. Dus fluit hij schoon Uit eigen lust. Als vogels zó fluit ik, een dichter, Maak het duister leven lichter, Rusteloos hart gerust.
Jacob Israël de Haan (31 december 1881 - 30 juni 1924)
De Surinaamse dichter, percussionist, beeldend kunstenaar, Surinamist, toneelschrijver, regisseur, acteur en maatschappelijk werker Noeki André Mosis (Kingbotho) werd geboren in het District Marowijne op 31 december 1954. Zie ook alle tags voor Kingbotho op dit blog.
Mijn drum en ik
Ik, die ouder ben dan mijn drum Die er al vóór de dood bestond Ik, die mijn drum ergens ontmoette Waar er haast geen blijdschap was
Ik kwam daar aan in de hitte van het vuur Dat de vonken als vuurwerk uiteen deed spatten Ik keek naar mijn drum Ik voelde binnen in mij het vuur branden
Ik voelde de spanning Ik werd boos en wierp mij ter aarde Ik stond op, ik sprong op, en liep er vandaan Ik danste alsof ik me waste en mijn lichaam droogde
Ik bespeelde mijn drum mi asantikotoko-tin-tin-tenenbua mi osiosi-koobua-besuankama-watradyande mi opinti-busumaosolo-gintani
mi odupobi gintani mi opintiman fu kumasi
The questionmark of the world
The mouth is mine the message is yours it came from our grandparents the ancestor of our country
Im the question of the Caribbean you are the question in America we are the question in the world
If youre named Kodyo Amimba John Jose Mohammed Jean
Your roots are deep your offspring is everywhere
The question will stay in the world Negro, What are you?
My name is John Tyree. I was born in 1977, and I grew up in Wilmington, North Carolina, a city that proudly boasts the largest port in the state as well as a long and vibrant history but now strikes me more as a city that came about by accident. Sure, the weather was great and the beaches perfect, but it wasn't ready for the wave of Yankee retirees up north who wanted someplace cheap to spend their golden years. The city is located on a relatively thin spit of land bounded by the Cape Fear River on one side and the ocean on the other. Highway 17 -- which leads to Myrtle Beach and Charleston -- bisects the town and serves as its major road. When I was a kid, my dad and I could drive from the historic district near the Cape Fear River to Wrightsville Beach in ten minutes, but so many stoplights and shopping centers have been added that it can now take an hour, especially on the weekends, when the tourists come flooding in. Wrightsville Beach, located on an island just off the coast, is on the northern end of Wilmington and far and away one of the most popular beaches in the state. The homes along the dunes are ridiculously expensive, and most of them are rented out all summer long. The Outer Banks may have more romantic appeal because of their isolation and wild horses and that flight that Orville and Wilbur were famous for, but let me tell you, most people who go to the beach on vacation feel most at home when they can find a McDonald's or Burger King nearby, in case the little ones aren't too fond of the local fare, and want more than a couple of choices when it comes to evening activities.
THE BROKEN moon lay in the autumn sky, And I lay at thy feet; You bent above me; in the silence I Could hear my wild heart beat.
I spoke; my soul was full of trembling fears At what my words would bring: You raisd your face, your eyes were full of tears, As the sweet eyes of Spring.
You kissd me then, I worshippd at thy feet Upon the shadowy sod. Oh, fool, I lovd thee! lovd thee, lovely cheat! Better than Fame or God.
My soul leapd up beneath thy timid kiss; What then to me were groans, Or pain, or death? Earth was a round of bliss, I seemd to walk on thrones.
And you were with me mong the rushing wheels, Mid Trades tumultuous jars; And where to awe-struck wilds the Night reveals Her hollow gulfs of stars.
Before your window, as before a shrine, I ve knelt mong dew-soakd flowers, While distant music-bells, with voices fine, Measurd the midnight hours.
There came a fearful moment: I was pale, You wept, and never spoke, But clung around me as the woodbine frail Clings, pleading, round an oak.
Upon my wrong I steadied up my soul, And flung thee from myself; I spurnd thy love as t were a rich mans dole, It was my only wealth.
I spurnd thee! I, who lovd thee, could have died, That hopd to call thee wife, And bear thee, gently-smiling at my side, Through all the shocks of life!
Too late, thy fatal beauty and thy tears, Thy vows, thy passionate breath; I ll meet thee not in Life, nor in the spheres Made visible by Death.
Alexander Smith (31 december 1830 - 5 januari 1867)
Uit: The Feather Pillow (Vertaald door A.Z. Foreman)
Suddenly Jordan, with deep tenderness, ran his hand very slowly over her head, and Alicia instantly burst into sobs, throwing her arms around his neck. For a long time she cried out all the fears she had kept silent, redoubling her weeping at Jordan's slightest caress. Then her sobs subsided, and she stood a long while, her face hidden in the hollow of his neck, not moving or speaking a word.
This was the last day Alicia was well enough to be up. On the following day she awakened feeling faint. Jordan's doctor examined her with minute attention, prescribing calm and absolute rest.
'I don't know,' he said to Jordan at the street door. 'She has a great weakness that I am unable to explain. And with no vomiting, nothing...if she wakes tomorrow as she did today, call me at once.
When she awakened the following day, Alicia was worse. There was a consultation. It was agreed there was an anaemia of incredible progression, completely inexplicable. Alicia had no more fainting spells, but she was visibly moving toward death. The lights were lighted all day long in her bedroom, and there was complete silence. Hours went by without the slightest sound.
Alicia dozed. Jordan virtually lived in the drawing room, which was also always lighted. With tireless persistence he paced ceaselessly from one end of the room to the other. The carpet swallowed his steps. At times he entered the bedroom and continued his silent pacing back and forth alongside the bed, stopping for an instant at each end to regard his wife.
Suddenly Alicia began to have hallucinations, vague images, at first seeming to float in the air, then descending to floor level. Her eyes excessively wide, she stared continuously at the carpet on either side of the head of her bed. One night she suddenly focused on one spot. Then she opened her mouth to scream, and pearls of sweat suddenly beaded her nose and lips.
Horacio Quiroga (31 december 1878 19 februari 1939)
De Nederlandse dichteres en schrijfsterAnne Vegter werd geboren in Delfzijl op 31 december 1958.
Nadat ze een jaar in een psychiatrische inrichting had gewerkt en na uitstapjes naar kunstgeschiedenis en pedagogiek, ging ze naar de drama-opleiding van de toenmalige Akademie voor Expressie door woord en gebaar in Utrecht.
Schrijven en illustreren werden voor haar echter steeds belangrijker. Via het kindertijdschrift St. Kitts van de Bovenwindse kwam ze in contact met Geerten Ten Bosch. Dat resulteerde in het kinderboek De dame en de neushoorn, waarbij Anne Vegter de tekst schreef en Geerten Ten Bosch illustreerde. Voor dit boek kregen ze in 1990 de Woutertje Pieterse Prijs.
In 1991 werd Vegters eerste gedichtenbundel Het veerde gepubliceerd. In hetzelfde jaar werd ze genomineerd voor de AKO-Literatuurprijs voor het kinderboek Verse Bekken! Vanaf die tijd was haar naam gevestigd. Ze maakte deel uit van jurys, werd docente aan de Schrijversvakschool in Amsterdam, kreeg een zaterdagse rubriek in De Volkskrant en leverde een wekelijkse bijdrage aan het VPRO-radioprogramma De Avonden. In 1994 debuteerde Vegter als prozaschrijfster met de verhalenbundel Ongekuiste versies en twee jaar later schreef ze haar eerste toneelstuk Het recht op fatsoen.
In 2004 ontving Anne Vegter de Anna Blaman Prijs voor haar hele oeuvre. In januari 2012 won Anne Vegter de Awater Poëzieprijs 2011 voor haar bundel Eiland berg gletsjer.
Negen
moest ik worden, negen werden ik en mijn vriendjes later, allemaal vroeger, maar ik zei neger, een woord
dat wel kon, ik word negerrrrrr. Mijn broer fluisterde in me dat ik groot werd en dat onder de haren van grote
kunstenaars kleine oren zitten en dat oren groeien als je ouder wordt maar die van kunstenaars blijven klein
en daarom sterven ze jong, een gotspe. Vind je niet? Wat? Laat maar. Mijn broer had ogen zonder kleur, heel authentiek
hoorde ik en dat kon wat worden. Ik vergat wat. Elf alweer twaalf, veertien en ik bruinde, ik zonde
en er brak een tijd aan. Mijn broer kwam niet meer thuis. In de zekerheid van een aantal onopgeloste vraagstukken
leidde ik een blank leven in een stad van grote mensen, in de zekerheid van een aantal onopgeloste vraagstukken.
Uit eten
Je kunt het beste maar met plezier doen wat je anders ook met plezier zou doen. Als er geen maaltijd tussen zou zitten!
Er is vroeger nooit gesproken over de maaltijd als een zaak. Een netelige zaak? Maar sinds de kinderen!
Die eten ook werkelijk niets van wat wij vinden dat zij te eten hebben. En al die oude koek, daar lachen zij om. Courgettes, jij durft! Of aubergines, het moet niet gestoorder worden.
'Zoon snijdt gezicht uit raapje' (Er stak een tong door, zijn tong en tot zover was de maaltijd overzichtelijk bedorven.) Maar zie de schaapjes eens in bed te krijgen zonder volle maag, die mekkeren.
De ene heeft zijn guldens dreigend belegd in 'De Berehap', daar frituurt men maagvulling. Ik vind het goed, wat ben ik er voor eentje? Doe mij ook maar met.
Hij herinnerde zich een filmpje waarin een praatgrage natuurkundige het voor elkaar kreeg om gezworen alfas als hij en zijn broer het gevoel te geven dat ze iets van de kwantummechanica begrepen. (Richard Feynman, zei Sigerius later, die hadden we toen net begraven.) De man zelf wreef over zijn stoppelige kaken en vertelde over computers, over het heelal, over Maurits Escher alsof het vergooide tijd was ooit nog ergens anders over te praten. Hij bleek gejudood te hebben tegen Geesink en Ruska, maar was vooral Zomergast omdat hij een Fields-medal had gekregen, een onderscheiding die Van Ingen de Nobelprijs voor de wiskunde noemde. Sindsdien was Sigerius uitgegroeid tot een nationale troetelwetenschapper. Geregeld schoof hun rector na een werkdag op de campus aan in een nieuwsrubriek of bij Barend & Van Dorp, programmas waarin hij wetenschappelijk commentaar gaf op de actualiteit, sprankelend intelligent en tegelijk merkwaardig volks, er zat nooit een woord Chinees bij. Als fotograaf van de Weekly had Aaron er met zijn neus bovenop gestaan toen Sigerius de bestuursvleugel innam, en wat zijn camera zag, zag iedereen: dit was de man die Tubantia nodig had. Gewoon door te zijn wie hij was verloste Sigerius hun ondergeschoven, zachtjes ingedutte Calimerouniversiteit van haar Twentse schroom. Al tijdens zijn inaugurele rede beloofde hij van Tubantia de sterkste onderzoeksuniversiteit van Nederland te maken, een zinsnede die het nos-journaal s avonds uitzond. Hij was een media-magneet: zodra het woord universiteit ergens viel verschenen die bloemkooloren in beeld, en verkondigde hún rector namens hún universiteit zijn mening over de concurrentiepositie van Nederlandse onderzoeksscholen, over meisjes en techniek, over de toekomst van internet, het donderde niet waarover. Net zo makkelijk zoog Sigerius internationale topgeleerden aan. Misschien was het jammer dat die Fieldsmedaille geen échte Nobelprijs was, natuurlijk was dat jammer, toch betoverde zijn aura van wiskundige genialiteit investeerders in pure wetenschap, ongecijferde kamerleden met kennisportefeuilles, telefoniegiganten en chipsbakkers die hun laboratoria rond de campus vestigden. En misschien zelfs scholieren, ook zij kenden Sigerius stoppelige kop van televisie; vergeet het gouden grut niet, ieder jaar opnieuw moesten de ettertjes naar de Twentse negorij gelokt worden, hoe bezweer je die kinderen, hoe behéks je ze?
Peter Buwalda (Blerick, 30 december 1971)
De Amerikaanse schrijver, dichter en componistPaul Bowles werd geboren in New York op 30 december 1910. Zie ook alle tags voor Paul Bowles op dit blog.
Uit:The Sheltering Sky
Tunner himself was an essentially simple individual irresistibly attracted by whatever remained just beyond his intellectual grasp. Contenting himself with not quite being able to seize an idea was a habit he had acquired in adolescence, and it operated in him now with still greater force. If he could get on all sides of a thought, he concluded that it was an inferior one; there had to be an inaccessible part of it for his interest to be aroused. His attention, however, did not spur him to additional thought. On the contrary, it merely provided him with an emotional satisfaction vis-à-vis the idea, making it possible for him to relax and admire it at a distance.
( )
[Port] felt a sudden shudder of self pity that was almost pleasurable, it was such a complete expression of his mood. It was a physical shudder; he was alone, abandoned, lost, hopeless, cold. Cold especially a deep interior cold nothing could change. Although it was the basis of his unhappiness, this glacial deadness, he would cling to it always, because it was also the core of his being; he had built the being around it.
Es war Weihnachten 1812, Heiliger Abend. Einzelne Schneeflocken fielen und legten sich auf die weiße Decke, die schon seit Tagen in den Straßen der Hauptstadt lag. Die Laternen, die an langausgespannten Ketten hingen, gaben nur spärliches Licht; in den Häusern aber wurde es von Minute zu Minute heller, und der »Heilige Christ«, der hier und dort schon einzuziehen begann, warf seinen Glanz auch in das draußen liegende Dunkel.
So war es auch in der Klosterstraße. Die »Singuhr« der Parochialkirche setzte eben ein, um die ersten Takte ihres Liedes zu spielen, als ein Schlitten aus dem Gasthof »Zum grünen Baum« herausfuhr und gleich darauf schräg gegenüber vor einem zweistöckigen Hause hielt, dessen hohes Dach noch eine Mansardenwohnung trug. Der Kutscher des Schlittens, in einem abgetragenen, aber mit drei Kragen ausstaffierten Mantel, beugte sich vor und sah nach den obersten Fenstern hinauf; als er jedoch wahrnahm, daß alles ruhig blieb, stieg er von seinem Sitz, strängte die Pferde ab und schritt auf das Haus zu, um durch die halb offenstehende Tür in dem dunklen Flur desselben zu verschwinden. Wer ihm dahin gefolgt wäre, hätte notwendig das stufenweise Stapfen und Stoßen hören müssen, mit dem er sich, vorsichtig und ungeschickt, die drei Treppen hinauffühlte.
Der Schlitten, eine einfache Schleife, auf der ein mit einem sogenannten »Plan« überspannter Korbwagen befestigt war, stand all die Zeit über ruhig auf dem Fahrdamm, hart an der Öffnung einer hier aufgeschütteten Schneemauer. Der Korbwagen selbst, mutmaßlich um mehr Wärme und Bequemlichkeit zu geben, war nach hinten zu, bis an die Plandecke hinauf, mit Stroh gefüllt; vorn lag ein Häckselsack, gerade breit genug, um zwei Personen Platz zu gönnen. Alles so primitiv wie möglich. Auch die Pferde waren unscheinbar genug, kleine Ponys, die gerade jetzt in ihrem winterlich rauhen Haar ungeputzt und dadurch ziemlich vernachlässigt aussahen. Aber wie immer auch, die russischen Sielen, dazu das Schellengeläut, das auf roteingefaßten, breiten Ledergurten über den Rücken der Pferde hing, ließen keinen Zweifel darüber, daß das Fuhrwerk aus einem guten Hause sei.
Theodor Fontane (30 december 1819 - 20 september 1898)
K.D. vorm Fernseher.Fernsehgeräusche.Die Arbeitslosenzahlen.Bierdosen.
Janine kommt mit Einkäufen, will in die Küche, überlegt es sich anders und setzt sich neben
K-D auf 's Sofa.
Janine:
Und?Wie war's?
K-D:stiert auf den Bildschirm
Wie war was?
Janine:
Auf 'in Amt.Franzi hat gesagt, die haben dreißig neue ABM's bewilligt?
K-D:
antwortet nicht.
Janine:knufft ihn
Ich hab dich was gefragt.
K-D:empört
Die zeigen da ne Scheiße in der Glotze-
Janine:
K-D!
K-D:
Du glaubst es echt nicht, was da für ne Scheisse geboten wird-
Janine:begreift
Du warst gar nicht da.
K-D:
Da sollte man sich echt mal beschweren-
Janine:wird wütend
Ich GLAUBS NICHT!Du warst 'überhaupt nicht da!
K-D:
Die servieren da eine Scheiße in der Glotze-
Janine:Nimmt die Fernbedienung und schaltet den Fernsehen aus
Was die da in der Glotze servieren ist ein Witz dagegen, was für 'ne Scheiße ichzu Hause serviert kriege.Warum bist du nicht dagewesen?
Peter Lund (Flensburg, 30 december 1965)
De Amerikaanse dichter, schrijver en criticus Joshua Clover werd geboren op 30 december 1962 in Berkeley, California. Zie ook alle tags voor Joshua Clover op dit blog.
An Archive of Confessions, A Genealogy of Confessions
Now the summer air exerts its syrupy drag on the half-dark
City under the strict surveillance of quotation marks.
The citizens with their cockades and free will drift off
From the magnet of work to the terrible magnet of love.
In the far suburbs crenellated of Cartesian yards and gin
The tribe of mothers calls the tribe of children in
Across the bluing evening. Its the hour things get
To be excellently pointless, like describing the alphabet.
Yikes. Its fine to be here with you watching the great events
Without taking part, clinking our ice as they advance
Yet remain distant. Like the baker always about to understand
Idly sweeping up that he is the recurrence of Napoleon
In a bakers life, always interrupted by the familiar notes
Of a childish song, no more sleepy dreaming, we float
Casually on the surface of the day, staring at the bottom,
Jotting in our daybooks, how beautiful, the armies of autumn.