Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
03-02-2013
Georg Trakl, Paul Auster, Johannes Kühn, Andrzej Szczypiorski
Es ist ein Stoppelfeld, in das ein schwarzer Regen fällt. Es ist ein brauner Baum, der einsam dasteht. Es ist ein Zischelwind, der leere Hütten umkreist. Wie traurig dieser Abend.
Am Weiler vorbei Sammelt die sanfte Waise noch spärliche ähren ein. Ihre Augen weiden rund und goldig in der Dämmerung Und ihr Schoß harrt des himmlischen Bräutigams.
Bei der Heimkehr Fanden die Hirten den süßen Leib Verwest im Dornenbusch.
Ein Schatten bin ich ferne finsteren Dörfern. Gottes Schweigen Trank ich aus dem Brunnen des Hains.
Auf meine Stirne tritt kaltes Metall Spinnen suchen mein Herz. Es ist ein Licht, das in meinem Mund erlöscht.
Nachts fand ich mich auf einer Heide, Starrend von Unrat und Staub der Sterne. Im Haselgebüsch Klangen wieder kristallne Engel.
Im Winter
Der Acker leuchtet weiß und kalt. Der Himmel ist einsam und ungeheuer. Dohlen kreisen über dem Weiher Und Jäger steigen nieder vom Wald.
Ein Schweigen in schwarzen Wipfeln wohnt. Ein Feuerschein huscht aus den Hütten. Bisweilen schellt sehr fern ein Schlitten Und langsam steigt der graue Mond.
Ein Wild verblutet sanft am Rain Und Raben plätschern in blutigen Gossen. Das Rohr bebt gelb und aufgeschossen. Frost, Rauch, ein Schritt im leeren Hain.
Kaspar Hauser lied Voor Bessie Loos
Hij had waarlijk de zon lief, die purpur de hemel afdaalde, De paden van het bos, de zingende lijster En de vreugde van het groen.
Ernstig was zijn wonen in de schaduw van een boom En zuiver zijn gelaat. God sprak een tere vlam tot zijn hart: O mens!
Stil vond zijn stap de stad in de avond; De donkere klacht van zijn mond: Ik wil een ruiter worden.
Hem echter volgden struik en dier, Huis en schemertuin van witte mensen En zijn moordenaar zocht naar hem.
Voorjaar en zomer en mooi de herfst Van de rechtvaardige, zijn stille stap Langs de donkere kamers van dromenden. 's Nachts bleef hij met zijn ster alleen;
Zag dat sneeuw viel in kale takken En in de schemerende hal de schim van de moordenaar.
Zilver verzonk het hoofd van de ongeborene.
Vertaald door Frans Roumen
Georg Trakl (3 februari 1887 4 november 1914)
Een zeer jonge Trakl
De Amerikaanse dichter, schrijver en essayist Paul Auster werd geboren op 3 februari 1947 in Newark, New Jersey. Zie ook alle tags voor Paul Auster op dit blog.
White Nights
No one here, and the body says: whatever is said is not to be said. But no one is a body as well, and what the body says is heard by no one but you.
Snowfall and night. The repetition of a murder among the trees. The pen moves across the earth: it no longer knows what will happen, and the hand that holds it has disappeared.
Nevertheless, it writes. It writes: in the beginning, among the trees, a body came walking from the night. It writes: the body's whiteness is the color of earth. It is earth, and the earth writes: everything is the color of silence.
I am no longer here. I have never said what you say I have said. And yet, the body is a place where nothing dies. And each night, from the silence of the trees, you know that my voice comes walking toward you.
Paul Auster(Newark, 3 februari 1947)
De Duitse dichter en schrijver Johannes Kühn werd geboren op 3 februari 1934 in Bergweiler, gemeente Tholey in het Saarland. Zie ook alle tags voor Johannes Kühn op dit blog.
Uit:Selbstportrait mit Frau (Vertaald door Klaus Staemmler)
Er hörte jetzt das Rauschen in der Leitung. Warmer, schmutziger Regen floß die Scheiben hinunter. Die Luft roch nach Ruß oder nach einem unbekannten Gift. Dienstag, dachte er. Es ist so sinnlos, daß wir Dienstag haben. Aber auch alles andere war sinnlos. Er hörte deutlich das Rauschen im Hörer.
Ein junger Mann in Jeans und stark abgewetzter Lederjacke stand am nächsten Automaten. Er trug weiße, feuchte Adidasschuhe und hüpfte tänzerisch auf und ab, doch ohne Gefühl für Rhythmus, töricht und gedankenlos, als wollte er seine durchnäßten Füße aufwärmen. Er war rothaarig, hatte kleine, schräg gestellte, böse Augen und schlechte Zähne. Er roch nach Pfefferminze, vielleicht vom Kaugummi, und sprach mit einem singenden Akzent in den Hörer, dabei benutzte er die geheimnisvolle Sprache der ungewaschenen und stumpfsinnigen Auserwählten des Schicksals, unablässig sagte er nu, eigentlich war das fast alles, was er sagte, Kamil war bereit zu schwören, daß sie ebenso antwortete, er vernahm im Hörer des jungen Mannes ihr fernes, gedämpftes nu, so verständigten sie sich in der Sprache der Menschenfresser oder längst ausgestorbener, fossiler Tiere, aber vielleicht hatte er auch die Fähigkeit zu sprechen verloren, weil die anderen immer nu sagten, ein Schlüsselwort, das in ihrer Sprache sehr viel bedeutete, vielleicht sogar alles, nu, sagten beide, nu, Hala, nu, gehen wir, nu, Dzidek, nu, nein, nu, ja, nu, Hala, nu...
Andrzej Szczypiorski (3 februari 1928 16 mei 2000)
Lao She, Henning Mankell, Richard Yates, Gertrude Stein, Ferdinand Schmatz
De Chinese schrijver Lao She (pseudoniem voor Shu Qingchun) werd geboren op 3 februari 1899 in Beijing.Zie ook alle tags voor Lao She op dit blog.
Uit: Rickshaw Boy (Vertaald door Shi Xiaoqing)
Where could I go? Only this was still a problem, not to say other things. Put up at a small inn for the night? Not work. In the middle of the night with all his clothes he would be losing something, not refer to how terrible lice in the inns. Go to a larger hotel? He had only 5 Yuan with him, which was all his property. Bathhouse? Couldn't stay over after closing at 12 o'clock. He couldn't go anywhere. He found himself coming into Zhong Hai. On the bridge, open spaces was around and slices of snow throwed into his eyes. He knew the snow had not stopped almost at this moment, but the woven wool hat has been very wet when he touched the head. No people in the bridge, even pliceman couldn't been seen. Several electric lights appeared like blinked restlessly because of the hitting of the snow. Xiang Zi looked at the snow around, at a loss in his head.
He stood in the bridge for a long time. The world had little noise, like had been dead. Slices of ashen snow was falling fiercely, it was so hurry and quick like got a chance and wanted to covering the whole world without being known.
( )
"Carrying his trifling object he'd...drag along, slowly and listlessly. He might as well keep walking when everyone else had stopped. He might as well stand around when everyone else had started off again...he was even more oblivious to whether he was the same distance from those ahead of him as he was from those behind...he went at his own pace wit his head down as if in a dream, and even more, as if pondering some lofty principle."
Lao She (3 februari 1899 24 augustus 1966)
Onthulling van een bronzen beeld van Lao She in Beijing, 2009
De Zweedse schrijverHenning Mankell werd geboren in Stockholm op 3 februari 1948. Hij woont afwisselend in Mozambique en in zijn vaderland Zweden. Zie ook alle tags voor Henning Mankell op dit blog.
Uit: The Man From Beijing (Vertaald door Laurie Thompson)
Frozen snow, severe frost. Midwinter.
Early in January 2006 a lone wolf crosses the unmarked border and enters Sweden from Vauldalen in Norway. A man on a snowmobile thinks he might have glimpsed it just outside Fjällnäs, but the wolf vanishes into the trees heading east before he is able to pinpoint it. In the remote Norwegian Österdalarna Mountains it had discovered a lump of frozen moose carcass, with remnants of meat still clinging to the bones. But that was more than two days ago. It is beginning to feel the pain of hunger and is desperately searching for food.
The wolf is a young male that has set out to find a territory of his own. He continues his way eastward. At Nävjarna, north of Linsell, he finds another moose carcass. For a whole day he stays and eats his fill before resuming his trek east. When he comes to Kårböle he trots over the frozen Ljusnan and then follows the river along its winding route toward the sea. One moonless night he lopes silently over the bridge at Järvsö, then heads into the vast forests that stretch to the coast.
In the early morning of January 13 the wolf reaches Hesjövallen, a tiny village south of Hansesjön Lake in Hälsingland. He pauses and sniffs the air. He detects the smell of blood. He looks around. There are people living in the houses but no smoke rising from the chimneys. His sharp ears can't detect the slightest sound.
But the wolf is in no doubt about the blood. He skulks at the edge of the forest, nose in the air. Then he moves forward, silently, through the snow. The smell comes from one of the houses at the far end of the hamlet. He is vigilant now with humans around it's essential to be both careful and patient. He pauses again. The smell originates from the back of the house. He waits. Then eventually starts moving once more.
The Players, coming out of their various kitchen doors and hesitating for a minute to button their coats or pull on their gloves, would see a landscape in which only a few very old, weathered houses seemed to belong; it made their own homes look as weightless and impermanent, as foolishly misplaced as a great many bright new toys that had been left outdoors overnight and rained on. Their automobiles didn't look right either--unnecessarily wide and gleaming in the colors of candy and ice cream, seeming to wince at each splatter of mud, they crawled apologetically down the broken roads that led from all directions to the deep, level slab of Route Twelve. Once there the cars seemed able to relax in an environment all their own, a long bright valley of colored plastic and plate glass and stainless steel--KING KONE, MOBILGAS, SHOPORAMA, EAT--but eventually they had to turn off, one by one, and make their way up the winding country road that led to the central high school; they had to pull up and stop in the quiet parking lot outside the high-school auditorium.
Op de set van de film met Kate Winslet en Leonardo DiCaprio
"Hi!" the Players would shyly call to one another. "Hi! . . ." "Hi! . . ." And they'd go reluctantly inside. Clumping their heavy galoshes around the stage, blotting at their noses with Kleenex and frowning at the unsteady print of their scripts, they would disarm each other at last with peals of forgiving laughter, and they would agree, over and over, that there was plenty of time to smooth the thing out.
I caught a bird which made a ball And they thought better of it. But it is all of which they taught That they were in a hurry yet In a kind of a way they meant it best That they should change in and on account But they must not stare when they manage Whatever they are occasionally liable to do It is often easy to pursue them once in a while And in a way there is no repose They like it as well as they ever did But it is very often just by the time That they are able to separate In which case in effect they could Not only be very often present perfectly In each way whichever they chose. All of this never matters in authority But this which they need as they are alike Or in an especial case they will fulfill Not only what they have at their instigation Made for it as a decision in its entirety Made that they minded as well as blinded Lengthened for them welcome in repose But which they open as a chance But made it be perfectly their allowance All which they antagonise as once for all Kindly have it joined as they mind
Er hat im Laufe des Tages mehrmals einen Anlauf genommen, sich auf dieses andere zu konzentrieren. Aber bei jedem Anlauf sind aus der einen Sache mehrere geworden. Er hat die Übersicht verloren. Er sucht eine Ablenkung.
Wie kommt der Hügel da her? Er läuft auf den Schotterkegel, der stellenweise bewachsen ist. Einige Schritte weiter ist noch so ein Hügel. Auf ihm sitzt ein Paar, mit dem Rücken zu Charly Traktor.
Sie wirft den Kopf so weit zurück, daß er glaubt, sie müßte ihn sehen. Er setzt sich. Sie hat eine ländliche Haartracht. Die geflochtenen Haare sind am Hinterkopf zu einem Knoten gedreht. Seine Mutter hatte früher so eine Frisur. Nur glänzten ihre Haare nicht.
Die junge Frau lehnt ihren Kopf gegen den Kopf des Mannes. Der weiße Kragen der Bluse ist über die rote Strickjacke ausgeschlagen.
Charly hofft, daß sie den Kopf wieder zurückwirft. Der Mann neben ihr stützt beide Hände auf dem Schotter auf. Die Hände sieht man nicht, sie sind von den schwarzen Rockärmeln verdeckt. Charly Traktor fragt sich, ob er auch so einen Rock tragen würde, wenn er auf dem Land geblieben wäre. Er streicht über seine Lederjacke. Als er diese Bewegung bemerkt, steckt er die Hand schnell in die Tasche. Ich komme mir gut vor.
Er nimmt eine Packung Zigaretten heraus, mit der Öffnung nach unten. Drei Zigaretten fallen zu Boden. Eine rollt den Hügel hinunter. Er holt sie. Als er wieder sitzt, waren die beiden bereits aufgestanden. Er erwartet, daß sie sich nach ihm umdrehen. Sie gehen weg. Wahrscheinlich haben sie sich schon vorher umgedreht, als ich nicht hingeschaut habe.
In ten years time shell still be dead. When Im living with it, dealing with it, when a few days pass when I dont even think of it, shell still be dead. When Im an old lady living on the street forgetting my name shell still be dead, shell still be dead, its just
fucking
over
and I must stand alone
My love, my love, why have you forsaken me?
She is the couching place where I never shall lie
and theres no meaning to life in the light of my loss
His logic was rejected not only by the council of chiefs but also by the common warriors, who felt that for a Susquehannock to pass more than a year in peace would be disgraceful. If their great river had proved an excellent place to live, it must be because their tribe had always fought to protect it, and an old warrior predicted, "Pentaquod, when the day comes that we are afraid to fight, we lose the river."
He persisted in talking against a meaningless war, and since any who spoke for peace in the lands along this river would always be charged with treason, his opponents started the, rumor that he had been contaminated by the enemy and served as their spokesman. It was recalled that his wife had died young, which increased the likelihood that the gods rejected his arguments.
To charge him with cowardice was confusing, for he was one of the tallest Susquehannocks in a generation, and they were a tribe of giants. Towering above young men his age, he looked with steady gaze from his great, broad face, darker in color than normal, sure sign of a warrior. This contradiction perplexed children who listened to the accusations against him, and they began to mimic his diffident walk as he moved alone about the edges of the village; soon they would be taunting him openly.
It was one of these children who drove him to his decision. The little boy had been aping him behind his back, causing much merriment among onlookers, when Pentaquod suddenly turned and seized him, demanding to know why he was behaving so, and the child blurted out, "My father says the council is meeting to punish you" And when Pentaquod looked about the village he realized that the elders were missing, and he knew that the boy was speaking truth.
James A. Michener (3 februari 1907 - 16 oktober 1997)
Am 1. Februar 1917 kam ich gegen Abend defi nitiv nach Bern.
Im Zug am Fenster schlief ich zwischen Zürich und Baden auf einige Sekunden ein. Dabei rückten sich Bilder aus meiner Wohnung, aber um ein Drittel vergrößert die sich also selbst vergrößert hatten , selbst an einer Wand zurecht.
Trotz dieser so unvermittelt aufblitzenden Vision wurde die Mutlosigkeit, gegen die ich anzukämpfen hatte, immer drückender, und geradezu trostlos gestaltete sich meine Einfahrt in die Bahnhofhalle.
Es goß so recht von innen heraus, wie nur der Berner Himmel zu gießen versteht. So begibt man sich wohl ins Gefängnis, wie ich in das Haus, um dessen anheimelnder alten Stiege willen ich im zweiten
Stock zwei kleine Zimmer mit einem Alkoven gemietet hatte. Übrigens waren sie noch nicht frei, und indessen wurde mir ein großes niedriges angewiesen, das sofort meine Abneigung erregte: bis auf einen gewaltigen Tisch von wahrhaft tröstlichem Umfang. Er stand mitten in der Stube, ganz auf sich beruhend:
Sieh mein geräumiges Rund, und wie gefällig es ist! Sahst du ein weiteres je?
Bürde nur füglich mir auf, was immer du willst. Ich schaffe noch Platz dir. Na also!
So redete er, halb in Hexametern, halb wie eine alte Kindsfrau zu mir, war immer optimistisch und richtete mich auf.
Das Münster aber, das so gut anhebt und so schlecht verläuft, beschattet und beherrscht den Platz, und die Aussicht hart vor meinen Fenstern ist durch ihn versperrt. Auch mein Herz schlägt hinter Riegeln. Ich bin nicht mit den Illusionen hergekommen wie das erstemal.
De kracht van De donkere kamer van Damocles (1958) schuilt in de geraffineerde wijze waarop Hermans speelt met de mogelijkheden van de verhouding Osewoudt-Dorbeck. Osewoudt wórdt zijn tegenvoeter, maakt zichzelf tot de zowel bewonderde en benijde, als heimelijk gevreesde en zelfs gehate Dorbeck, het handelende, indrukwekkende negatief van hemzelf. Hij kan dat omdat het imago van de zelfbewuste officier, die in oorlogstijd het recht en de plicht heeft te doden, al in hem bestond als wensdroom, gevoed door zijn eigen gevoel van onmacht en zijn minderwaardigheidsbesef. Osewoudt is de moordenaar die door de omstandigheden de kans krijgt misdaden te plegen welke men eventueel als heldenfeiten zou kunnen interpreteren. Naïef ervaart hij, na de bevrijding, dat hij verdacht wordt van verraad. Door Dorbeck te worden dacht hij de mislukkeling Osewoudt in zichzelf te verstikken. Als hij later inziet dat hij Dorbecks bestaan - onafhankelijk van hemzelf - niet bewijzen kan, vlucht hij in paniek, wordt neergeschoten. De ingewikkelde, illegale acties waarbij Osewoudt/Dorbeck betrokken is, doen denken aan een vergroting van de ondoorzichtige situatie aan het einde van Een ontvoogding, die Bahloul de kans biedt zich van Mohammed te ontdoen, en dan zelf de plaats van Mohammed in te nemen.
Wat een man van zichzelf verwerkelijkt, schijnt ten nauwste samen te hangen met de rol die de vrouwen in zijn leven vervullen. Arthur in De tranen der acacia's leeft, zoals zijn oorspronkelijke achternaam Muttah al suggereert, in de ban van dominerende vrouwen als zijn grootmoeder en zuster, tot hij zich in de verhouding met Andrea voor het eerst bewust wordt van zijn mannelijkheid en zijn ambities. De vrouwen die het bestaan van Osewoudt bepalen, zijn krankzinnige moeder en de oudere nicht met wie hij getrouwd is, moet hij kwijt om Dorbeck te kunnen zijn. Marianne, de uit zelfbehoud geblondeerde joodse geliefde van Osewoudt in zijn donkere Dorbeck-gedaante (zij is het ook die hem in haar rol van kapster letterlijk zwart maakt, en hem in haar omarming een ongekende gewaarwording van viriliteit schenkt), verdwijnt uit zijn leven wanneer hij weer zijn Osewoudt-gedaante aanneemt."
Hella Haasse (2 februari 1918 - 29 september 2011)
The word of the Lord treads lightly upon the water, seeding by rote into every little figure praying like ancient voices whispering in a sanctuary. Dil-frażi jgħidha Sidna Ġesù Kristu: Kif int bgħatt lili, hekk jien nibgħat lilkhom,* and the chamber becomes an effluvium of I dont know how many sentences etched onto every soul with divine glyphs.
Silence dribbles in droplets between each phrase, A balm which soothes up the brawl before each lesson; the father-superiors shade, his yellowing bible fade out into the voice of a slight preacher doling out Blessings to a starving hillside...
Oh spirit, would you tell me on the ways of heaven ?
*These are the words of our Lord Jesus Christ: As the Father has sent me, even so I am sending you.
Ze was begonnen, op het verkeerde moment, op de verkeerde plek, in de verkeerde kleren. Ze had het in een keer gedaan en nu moest ze alleen nog maar de troep opruimen en hopen dat het daarna beter was dan voor ze aan de klus begon. Zonder om te kijken loopt ze naar de tramhalte en denkt aan haar kapper, met wie de gesprekken nooit misgaan. De woorden tussen haar en de kapper rinkelen als muntgeld, het zijn snelle, korte melodieën. Wat ik nou toch heb. Nou? Die pijn in mijn rug, hè Ja, dat zei je. Is toch kanker.
( )
Ze hoort haar dochter de trap af komen en met elke tree die ze neemt wordt Elisabeth banger voor de woorden van haar dochter. Haar schouders krimpen, alsof de woorden er al op zijn neergedaald. Alsjeblieft geen dochterwoorden, alleen kapperwoorden. Ze kan het, haar dochter kan het, ze klonk gisteren toch kwiek en licht, ja toch? Enkel die toon terugvinden, de juiste toets aanslaan. Boterham?probeert ze. Ja, zegt Coco. Mooi. Een boterham is goed. Huppekee, denkt Elisabeth, lichte woorden, denken nu, even een boterham, huppekee.
Ah, poor dogsbody! he said in a kind voice. I must give you a shirt and a few noserags. How are the secondhand breeks?
They fit well enough, Stephen answered.
Buck Mulligan attacked the hollow beneath his underlip.
The mockery of it, he said contentedly. Secondleg they should be. God knows what poxy bowsy left them off. I have a lovely pair with a hair stripe, grey. Youll look spiffing in them. Im not joking, Kinch. You look damn well when youre dressed.
Thanks, Stephen said. I cant wear them if they are grey.
He cant wear them, Buck Mulligan told his face in the mirror. Etiquette is etiquette. He kills his mother but he cant wear grey trousers.
He folded his razor neatly and with stroking palps of fingers felt the smooth skin.
Stephen turned his gaze from the sea and to the plump face with its smokeblue mobile eyes.
That fellow I was with in the Ship last night, said Buck Mulligan, says you have g.p.i. Hes up in Dottyville with Connolly Norman. General paralysis of the insane!
He swept the mirror a half circle in the air to flash the tidings abroad in sunlight now radiant on the sea. His curling shaven lips laughed and the edges of his white glittering teeth. Laughter seized all his strong wellknit trunk.
Look at yourself, he said, you dreadful bard!
Stephen bent forward and peered at the mirror held out to him, cleft by a crooked crack. Hair on end. As he and others see me. Who chose this face for me? This dogsbody to rid of vermin. It asks me too.
I pinched it out of the skivvys room, Buck Mulligan said. It does her all right. The aunt always keeps plainlooking servants for Malachi. Lead him not into temptation. And her name is Ursula.
Laughing again, he brought the mirror away from Stephens peering eyes.
Tu es mon premier amour et le demeurera. Je te compose, je te crée, je te fais vivre, je te tue, te ressuscite depuis notre si amère séparation. Tes yeux d'onyx, ton sourire d'ivoire, ton corps de marbre, tout me manque.
Mon souffle se précipite, ayant oublié le rythme du tien. Mes lèvres bafouillent ton nom d'avoir perdu l'habitude de le prononcer. Mes mains se tendent dans l'espoir de ton retour, et seules mes larmes les arrosent. Ô aimé, si jamais vous m'aimâtes, que votre amour je connaisse. Je t'aime et t'attendrai toujours.
( )
Scene uit de verfilming Lilies/Les feluettes door John Greyson uit 1996
« BILODEAU : Ta maladie Simon, c'est que tu fais à faire des affaires avec Vallier comme si y était une fille? Pis le plus grave, c'est que lui, y est tellement malade qu'y appelle ça de l'amour. (Il rit.)
SIMON : Tu penses pas que t'en inventes, Bilodeau?
BILODEAU : Demandes-y, au Feluette, c'qu'y m'a dit quand t'es sorti du grenier.
SIMON : Y'a une maudite grande différence entre c'qu'on peut faire dans l'grenier pis
BILODEAU : Demande-le au Feluette.
VALLIER : Je vais te frapper, Bilodeau. Je vais te frapper! »
Michel Marc Bouchard (Saint Coeur-de-Marie, 2 februari 1958)
De Nederlandse dichter, tekstschrijver en cabaretier Kees Torn werd geboren in Oostburg op 2 februari 1967. Zie ook alle tags voor Kees Torn op dit blog.
Streepjescode
dat je sinds de scheiding min of meer bent doodgezwegen
en de familie al mijn vragen steeds ontweek
heb ik wat jou betreft zowat geen informatie losgekregen
behalve dat ik sprekend op mijn vader leek
maar toen ik jou wou leren kennen werkte niemand tegen
en dat ik veel van jouw gedachten deelde bleek
ik had een geestverwant ontdekt dus kwam het uiterst ongelegen
dat jij werd weggeteerd door kanker en bezweek
en alles wat je naliet was een stapel oude boeken
en daarmee zit ik nu al jaren opgescheept
ik sla er af en toe een open om er sporen in te zoeken
soms is een zin door jou met potlood onderstreept
het is toch niet ondenkbaar dat ik via die methode
alsnog iets over wie je was te weten kom
je hebt per ongeluk een zelfportret geschetst in streepjescode
al staat daar wat je onderstreepte nooit waarom
had wat je las voor jou een zekere bekoring?
was er een tekst die iets te weeg bracht in je geest?
de mens wikt, maar God beschikt: vertel mij wat. Ik zou daar al een roman fleuve over kunnen schrijven, maar laat ik me voorlopig beperken tot deze brief, want daarover gaat het hem nu juist: iedere keer wanneer ik jou (jullie) wilde schrijven, dan gebeurde er altijd wel iets waardoor ik grommend en snuivend door mijn beide neusgaten mijn vertrouwde plek aan de schrijftafel moest verlaten. Om te beginnen, l'histoire se répète, heb ik hier met een waterlek gezeten, in de keuken dan nog wel. Wat nu weer, dacht ik. (Kijk, ik ben niet speciaal gewonnen voor de idee van de reïncarnatie, maar als het dan toch moet, dan wil ik onder geen beding ooit nog onder het teken van de Waterman geboren worden, want de ellende die ik in mijn verwoeste leven al heb meegemaakt, waarvan gesprongen leidingen, lekkende daken en verstopte afvoerpijpen de oorzaak waren, is nauwelijks nog te overzien.) Enfin, nog diezelfde avond is de huisbaas gekomen om de boel te repareren. Maar toen! Toen beliefde mijn huisgenote, poes Madonna, ziek te worden: iets aan haar blaas. (Zie je wel: water!). Dierenarts laten komen, vierhonderd ballen kwijt, plus een cognac, en vermoedelijk is het allemaal gewoonweg aanstellerij - een beetje te weinig aandacht van 't baasje gekregen zeker, en daarom dan maar tot drie keer toe in huis op de mat geplast. Ze is nu beter, poes bedoel ik. En ja, hoe raad je het! +Na die NCR-toestand heb ik natuurlijk veel gekken aan de deur gekregen, niet te geloven. Vooral veel dames en heren die me in naam van hun bank- of kredietinstelling nen gelukkigen nieuwjaar en nen dikken proficiat kwamen wensen, en offekik soms geen zin had om kijk: zij hadden nu een schoon en uiterst voordelig pakket van kasbonnen aan te bieden want ja, mijnheer Verpale, tegenwoordig weet de mens toch niet meer wat de frank zal doen nietwaar? Neen, natuurlijk niet: ik weet eigenlijk nooit van iets.
Auch jetzt im Winter, und vor allem in der Weihnachtszeit, ist die Insel traumhaft schön. Hier können wir der weihnächtlichen Hektik, den Feuerwerken und knallenden Korken ausweichen. Hier ist es still. Unten am Meer riecht es nach Salz, hier oben nach Kräutern und Gräsern, intensiv der Geruch
von Fenchel. Als ich das erste Mal mit Vincenzo in Sizilien war, blühten die Orangen- und Zitronenbäume; nie vergesse ich dieses schwere, erotisierende Parfüm; jederzeit kann ich es
in meinem Erinnerungen abrufen und riechen jetzt auch. Gerade in diesem Augenblick schiebt der Wind eine Duftwolke dieser sinnlichen Süße in meine Nase.
Sowohl Nathans wie auch mein Zimmer hat Rosalia mit einem Luftentfeuchter ausgestattet. Der diesjährige Winter ist zum Glück ausgesprochen trocken und mild, und wir verzichten gerne auf das lästige Nebengeräusch. Schließlich benutzen die Insulaner diese Stromfresser auch nicht und ich kann weder Schimmel in den Haaren noch krumme Rücken entdecken.
Rosalia ist das Herz der Pension, eine wirklich liebens - würdige Gastgeberin, etwa in meinem Alter, dunkle Augen, dunkle Haut und ursprünglich kastanienbraune Haare. Ihr Vater hat sich hier vor 60 Jahren niedergelassen; damals gab es hier rein gar nichts. Er eröffnete das erste Gästehaus.
Gus felt a jolt of excitement. He forgot about biting Adam Hudson in the playground, about running out of the school gates and up the High Street, about his mother's angry voice and his own clawing sense of isolation. He forgot about everything except the sudden rush of blood as he set off in pursuit of the donkey.
"You a scaredy cat?" he hissed as he approached the terrified animal. "Whoooa!" He lunged at him, delighting in the clumsy way the donkey stumbled back before cantering stiffly off towards the woods at the top of the field, braying in panic.What a shame he hadn't brought the stick. It was more fun when he hit him.
Bored of that game, Gus continued into the woods, leaving Charlie trembling in the corner of the field, surrounded by sheep. The ground was soggy, strewn with twigs and brown leaves amongst which a shiny pheasant scraped the earth for food. The sun shone weakly through the leaves, illuminating the spiders' webs that adorned the surrounding shrubbery with lace. Gus picked up a twig and began to swipe the webs, squashing the fleeing spiders under foot. The pleasure was fleeting, and he was left with the emptiness of believing, albeit subconsciously, that he was of no value to anyone.
Miranda Claybourne put down the telephone and remained at the window, staring out over the orchard. The ground was littered with apples and the last of the plums. She had sensed her son's presence at the door, but now he had gone. Of all the days Gus had to choose to play truant, he had chosen Deadline Day. She stubbed out her cigarette, reassuring herself that a lapse in her struggle to quit was absolutely okay; three puffs hardly counted. She didn't have time to go looking for him, and anyway, she wouldn't know where to start, the grounds were so large and, she observed with a sinking feeling, desperately overgrown and wet.
Santa Montefiore (Hampshire, 2 februari 1970)
De Amerikaanse dichter en schrijver James Dickey werd geboren op 2 februari 1923 in Atlanta, Georgia. Zie ook
Ethereal and supreme Of tersest heaven it has pronounced a daily storm While hours have been supreme, it has had hours in its glee A purple name has covered the fans of sovereign things about its existence Has raised and has rased, but there has been no death in these mornings
Has experienced and has perched Has put up with it and has disinvested Has raised and has razed Has pondered and has asked Has said and has raised
James Dickey (2 februari 1923 19 januari 1997)
Atlanta, Peachtree Street, jaren 1920
De Viëtnamese dichter Xuân Diệu werd geboren op 2 februari 1916 in Gò Bồi, gemeente Tùng Giản. Zie ookookalle tags voor Xuân Diệuop dit blog.
Lovesick Even
This cold day the sun goes to bed early. I miss you, dear, I miss you so. Nothing sadder than a still eve When gloam mixes with the last rays. The dragging wind glides o'er the tangled grass Amid snippets of night darkly hiding among the limbs. The clouds follow their birds to green mountains In flocks and rows silent in unison While gray skies nigh dissolve into moist tears.
It's over now! What's left, my dear? It's over now! no wind through loft nor moon on porch With dewy leaves falling on our heads bound. No more jealousy or anger or spite (What a bliss to be mad at each other!) Now 'lone, I hear the whole even Seeping slowly into my lonely soul.
I miss your voice, your figure, your image. I miss you, dear, oh how I miss you, dear! And I recall those days so far away. I miss your lips that smiled in country far And eyes on me that filled with passion deep. My dear, come close! Give me your hand! O wind, thy gusts that brought me memories! O memories, what good thou call'st me for?
Vertaald door Thomas D. Le
Xuân Diệu (2 februari 1916 - 18 december 1985)
De Amerikaanse schrijfster van Russische komaf Ayn Rand(eig. Alissa "Alice" Zinovievna Rosenbaum) werd geboren in Sint-Petersburg op 2 februari 1905. Zie ookalle tags voor Ayn Rand op dit blog.
Uit: Atlas Shrugged
You have destroyed all that which you held to be evil and achieved all that which you held to be good. Why, then, do you shrink in horror from the sight of the world around you? That world is not the product of your sins; it is the product and the image of your virtues. It is your moral ideal brought into reality in its full and final perfection.
You have fought for it, you have dreamed of it, and you have wished it, and I-I am the man who has granted you your wish.
Your ideal had an implacable enemy, which your code of morality was designed to destroy. I have withdrawn that enemy. I have taken it out of your way and out of your reach. I have removed the source of all those evils you were sacrificing one by one. I have ended your battle. I have stopped your motor. I have deprived your world of man's mind.
Men do not live by the mind, you say? I have withdrawn those who do. The mind is impotent, you say? I have withdrawn those whose mind isn't. There are values higher than the mind, you say? I have withdrawn those for whom there aren't.
While you were dragging to your sacrificial altars the men of justice, of independence, of reason, of wealth, of self-esteem -- I beat you to it, I reached them first. I told them the nature of the game you were playing and the nature of that moral code of yours, which they had been too innocently generous to grasp. I showed them the way to live by another morality-mine. It is mine that they chose to follow.
I press my hands on my eyes And will that you come to me. Your semblances shimmer and rise; Yet 'tis never your self I see, Never the exquisite grace And the bright, still flame of you. So, when I meet you face to face, Always I know you anew!
Faint visions I saw, instead Of your brows direct and wise, Of the little lilt of your head And your dark-lashed, sky-clear eyes, Of the soft brown braids demure, The poise as of quiet light, The perfect profile, sweet and pure,-- Never I dream you aright!
And new in endless ways, By your blessed heart unplanned, It is mine to surprise each sweeter phase, Adore you, and understand; For through every delicious change in you Truth burns with a clear still flame; And, though always I know you anew, Always I find you the same!
William Rose Benét (2 februari 1886 4 mei 1950)
De Armeense schrijver Gostan Zarianwerd geboren op 2 februari 1885 in Shemakha, voormalige hoofdstad van Azerbeidzjan. Zie ook alle tags voor Gostan Zarian op dit blog.
Uit:The Ship On The Mountain (Vertaald door Shant Norashkharian)
"The spirit is the essential thing. Every individual must remain connected with the center of his spirit. Events are around us, not within us. They come, roar, leave and, finally are subdued by that same spirit, if it is great and radiant. We, Armenians, have known this for centuries..."
"These fugitives make a very interesting scene", Haig Shoushan started again, after a brief pause. " I have been watching them since they arrived here. This mob is not merely composed of artists and poets. There are all kinds of elements among them...When they arrived, they looked pitiful. Pathetic, thin, malnourished...But they did not waste any time. Many of them, personalities with examining eyes and stubborn foreheads, immediately analyzed the situation, they smelled the environment and put themselves to work. Numerous shops were opened. They were selling and buying everything. They were exchanging money and collecting gold, silver and precious gems. Before long, many ladies came forward. Baronesses, duchesses, princesses with resonant, noble names. With vain looks and lovely smiles. They then started sponsoring artists and writers..."
"According to the tradition..."
"Yes! Under that pretense they opened nightclubs, where they received you with the noblest ways, formal greetings, compromising smiles, and where, you met famous names, about whom you had once read in the papers of Petersburg or Moscow." They were offering you the unavoidable cup of tea. One of the ladies sang with half a voice. Pastries and cakes were served. They discussed and argued about art.
Gostan Zarian (2 februari 1885 11 december 1969)
Gott mit uns, dem Bayernvolke, dass wir, unsrer Väter wert, fest in Eintracht und in Frieden bauen unsres Glückes Herd! Dass mit Deutschlands Bruderstämmen einig uns der Gegner schau' und den alten Ruhm bewähre unser Banner - Weiss und Blau!
Michael Öchsner (2 februari 1816 8 oktober 1893)
Hij boog zich over naar De Bree en fluisterde: Dat meisje [Marie], ik weet het niet zeker, maar ik dacht even dat ik die kende. Een beetje vervelende geschiedenis, destijds in Noyon of waar was het. Niks onbehoorlijks natuurlijk, alleen maar een kleine vrijage; maar ja ik moest verder met die Wapenstilstandscommissie, je begrijpt
Ik begrijp het, zei De Bree. Zn kraaloogjes draaiden. Maar toch geen echte moeilijkheden? vroeg hij nog snel, geen vaderschappen? Nou ja ik nóém maar wat.
Ben je gek geworden! riep Thomas. Alleen, nou ja, ik zou het vervelend vinden als die oudere vrouw iets wist of alsnog hoorde.
Onder de leeftijd toen zeker? vroeg De Bree nog bij vingergetrommel op de brede leren armleuning.
Een beetje misschien, zei Thomas.
( )
Hij herinnerde zich, met een ongeopend boek in zn armstoel bij de schouw, een verlaten loopgraaf in Noord-Frankrijk, gezien op een werkbezoek met de commissie. Er zat oud bloed aan een onderkomen. De dood was niet te vermijden. Eens zou zn eigen bloed, nu nog levend en dun, stollen en verkleuren in dezelfde aderen die hij nu ongewoon dik op zn handrug zag liggen.
Hiermit darf ich mich an die Deutsche Schillerstiftung wenden mit der ergebensten Bitte um Unterstützung durch eine Ihrer Ehrengaben.
Da meine Publikationen weit verstreut, meine Lebensdaten wenig bekannt sind, darf ich einige Punkte hervorheben, die für Ihren Entscheidungsprozess relevant sein könnten.
Ich, Johann Peter Lyser, 67, wohnhaft in Altona, Norderreihe Nr. 15, lebe, nein: vegetiere in einem Zustand unverdienter Armut, ja des Elends. Ich sehe mich gezwungen, dies gleich eingangs mit rückhaltloser Offenheit festzuhalten.
Meine gegenwärtige Bleibe befindet sich im Dachgeschoss eines desolaten Mietshauses. Was durchaus meiner Gesamtlage entspricht meine Einkünfte nähern sich dem Nullpunkt. Dies frank und frei einzugestehen fällt schwer. Ich habe mich an dieses Eingeständnis gleichsam herangearbeitet mit mehreren Entwürfen meines voraussichtlich umfangreichen Schreibens.Was in den Entwürfen noch am Schluss steht, muss hier an den Anfang gesetzt werden, um Ihnen die Notwendigkeit meiner Eingabe ad oculos zu demonstrieren.
Ich bin Maler. Doch damit lässt sich nichts mehr verdienen. Porträtmaler sind seit Erfindung der Fotografie obsolet geworden.
Gerne würde ich, wie seinerzeit in Wien, Wirtshaus- und Ladenschilder malen, jedoch: in Altona herrscht immer noch Zunftzwang. Mit dem Erteilen von Nachhilfeunterricht ist es hier ebenfalls schlecht bestellt die wirtschaftliche Lage verschlimmert sich von Woche zuWoche.
De Spaanse schrijver, humanist en econoom Jose
Luis Sampedro Sáez werd geboren op 1 februari 1917 in Barcelona en groeide
op in Tanger, Marokko. In 1936 werd hij aangeworven door het Republikeinse
Leger voor de Spaanse Burgeroorlog. Tijdens de oorlog was hij met zijn bataljon
in Melilla, Catalonië, Guadalajara en Huete, provincie Cuenca,gestationeerd. Na een
opleiding tot douanier in Santander verhuisde hij naar Madrid, waar hij economie
studeerde en in 1947 cum laude afstudeerde. Daarna kreeg hij een baan bij de Banco
Bilbao Vizcaya Argentaria. Vanaf 1955 werd hij hoogleraar economische
structuren aan de Complutense Universiteit van Madrid. Hij bleef dat tot 1969. Gedurende deze tijd was hij ook gasthoogleraar
aan de universiteiten in Liverpool en Salford en was hij mede-oprichter van het
Centro de Estudios e Investigaciones. Hij werkte als business consultant en
1977 - 1979 was hij senator in het eerste democratisch gekozen parlement. Parallel
met zijn werk als econoom publiceerde Sampedro al verschillende romans en korte
verhalen. Sinds zijn pensionering richtte hij zich helemaal op het schrijven.
Hij had eind jaren 1980 veel succes met Octubre, octubre, La Sonrisa Etrusca
en Lavieja sirena. In die tijd stierf ook zijn vrouw Isabel Pellice. In 1990
werd hij lid van de Real Academia Española. Als humanist uitte hij vaak kritiek
op het sociale en morele verval van de westerse samenleving, het neoliberalisme
en de donkere kant van het kapitalisme. In een interview met de Frankfurter
Allgemeine Zeitung bekritiseerde Sampedro het kapitalisme in Europa en
vergeleek dit met het einde van het Romeinse Rijk.
Uit: De Etruskische glimlach (Vertaald door Eugenie Schoolderman)
In Villa Giulia in
Rome vervolgt de suppoost van Afdeling Vijf zijn ronde. Nu de zomer voorbij is,
en het daarmee ook gedaan is met de drommen toeristen, slaat de sleur weer toe,
maar vandaag heeft een bepaalde bezoeker zijn aandacht getrokken en loopt hij
alsmaar nieuwsgieriger terug naar het zaaltje met De echtgenoten. Zou hij er
nog zijn? vraagt hij zich af, terwijl hij zijn pas versnelt tot hij
bij de deuropening
is.
Hij is er nog. Hij
zit nog steeds op het bankje voor de grote Etruskische sarcofaag van
terracotta, die midden onder het gewelf staat. Het pronkstuk van het museum,
als in een sieradendoosje tentoongesteld in de okerkleurige ruimte, die de
oorspronkelijke crypte moet nabootsen.
Ja, daar is hij. Al
een half uur zit hij daar, onbeweeglijk, alsof hij ook een door het vuur en de
tijd uitgedroogde figuur is. Het is net een buste, de bruine hoed en het verweerde
gezicht zo boven het witte overhemd zonder stropdas, zoals de oude mannen
daarginds, in de bergen in het zuiden, dat altijd dragen, in Apulië of
misschien eerder in Calabrië.
Wat zou hij zien
in dat beeld? vraagt de suppoost zich af.
Omdat hij het niet
begrijpt, blijft hij besluiteloos staan voor het geval er plotseling iets
gebeurt op deze morgen die begon als alle andere en toch zo anders is. Maar hij
durft ook niet naar binnen te gaan, weerhouden door een onverklaarbare schroom.
Dus blijft hij in de deuropening staan kijken naar de oude man die, zonder zijn
aanwezigheid op te merken, zijn blik strak gericht houdt op de sarcofaag met daarop
het paar.
De vrouw ligt
steunend op haar linkerelleboog, haar twee vlechten vallen over haar borsten.
Sierlijk buigt ze haar rechterhand richting haar volle lippen. Achter haar ligt
in dezelfde pose een man met een puntbaard en een fauneske mond; hij heeft zijn
rechterarm om haar schouder gelegd. De roodachtige tint van de beide terracotta
figuren verraadt een donkere ondergrond, waar de eeuwen amper vat op hebben
gekregen. Onder de smalle, schuin staande ogen straalt op beide gezichten
dezelfde onbeschrijflijke glimlach: wijs en raadselachtig, sereen en zinnelijk.
Die zilveren deinende schoot, mijn liefste, dit maagdelijk gave net, dit gruwelijk schone huwelijksbed, dit vangzeil van de dood - ik heb het gesponnen tussen de bomen en tussen de zon en de aarde en al waar ik ontwaarde je zoet-zoemende dolersdromen. Ik vang je op in mijn wiegelend bed O wond in mijn maagdelijk net O liefste verloren in mijn schoot O worsteling in liefdesnood - ik wikkel je in mijn zijden geweld ik houd je met duizend armen omkneld ik verstik je in een cocon van gloed ik drink je zachte blanke bloed dat rinnend gulpt en schreit -
en volgedronken op het kruis van mijn geschonden dodenhuis ik lig gebroken en bevrijd.
Monoloog in de nacht
Wij zijn, mijn lief, twee werelden zo ver uiteen als aarde en morgenster en zo tot eenheid omgedicht als twee profielen van een gezicht En samen zijn we van de kleine smarten tot in de zeldzame festijnen van ons beider leven wat valt er nog te geven?
Jij kent als ik dat panische gevoel jezelf te zijn en tevens doel van de geliefde, even verwant als vreemd, een zee aan strand Vaak zijn wij één in brandingslust van een tezaambewoonde kust ook is er ebbe, een ver wijken, een machteloos vertwijfeld reiken
Diep is de nacht. Ach waren wij haarzelve zodat wij konden uitwelven over elkander heel ons wezen - waren wij een en alleen en boven deze eenheid en alleenheid uit ons-beiden zodat wij zonder te schenden scheiden konden en zonder pijn alleen zijn
of, als je jong bent, eerst zus en dan zo, of omgekeerd.
Maar hoed vaak, met wie en hoe dan ook:
een stoombootje in de mist erna.
Feest
Ik moest de Hema in. Voor vruchtentaart. Goed en goedkoop. Want junior verjaart. Als je nou kijkt wat daar los loopt aan vrouw dan wil je wel naar huis. Naar die van jou.
gebäude mit lichthof vom dritten stock aus gefallener klartext die schuld hat jedes mass unendlich überschritten aufgelesen in meiner jackettasche splitter oder konfetti angesichts der umgehend denunzierten drei (ersten) jva stadelheim (johann reichhart rekordhenker) hieß es glaub' ich es lebe die freiheit & draußen auf dem gepflasterten platz: häufchen text den ich zusammensetze aus tausenderlei (mahnmal).
bora
mit der europastraße nach zagreb einen nachmittag aus der ebene gesägt nachts hob sie sich
morsch von gedankeneinschüssen & den salven der plastikplane über der vorvorgestrigen
grillkohle und MOSOR & KOZJAK alles gefallener abfall vom mond gebröckeltes licht und irgendwo
landet (der flughafen wiedereröffnet) im tv-verminten gelände der blick zurück ohne ziel
There has been really no excuse for coming, but he continues to sit on the box because it is cooler here, and the odor of the latrine, the brine, the chlorine, the clammy bland smell of wet metal is less oppressive than the heavy sweating fetor of the troop holds. The soldier remains for a long time, and then slowly he stands up, hoists his green fatigue pants, and thinks of the struggle to get back to his bunk. He knows he will lie there waiting for the dawn and he says to himself, I wish it was time already, I dont give a damn, I wish it was time already. And as he returns, he is thinking of an early morning in his childhood when he had lain awake because it was to be his birthday and his mother had promised him a party.
Early that evening Wilson and Gallagher and Staff Sergeant Croft had started a game of seven card stud with a couple of orderlies from headquarters platoon. They had grabbed the only empty place on the hold deck where it was possible to see the cards once the lights were turned off. Even then they were forced to squint, for the only bulb still lit was a blue one near the ladder, and it was difficult to tell the red suits from the black. They had been playing for hours, and by now they were in a partial stupor. If the hands were unimportant, the betting was automatic, almost unconscious.
Wilsons luck had been fair from the very beginning, but after one series in which he had taken three pots in a row it had become phenomenal. He was feeling very good. There was a stack of Australian pound notes scattered sloppily and extravagantly under his crossed legs, and while he felt it was bad luck to count his money, he knew he must have won nearly a hundred pounds. It gave him a thick lustful sensation in his throat, the kind of excitement he received from any form of abundance. Ah tell ya, he announced to Croft in his soft southern voice, this kind of money is gonna be the ruination of me yet. Ah never will be able to figger out these goddam pounds. The Aussies work out everythin backwards.
Croft gave no answer. He was losing a little, but, more annoying, his hands had been drab all night.
Norman Mailer (31 januari 1923 10 november 2007)
Hält entscheidend länger als herkömmliche Zink-Kohle Batterien, und bei allen künftigen Besuchen im Elektrofachhandel las er dem Verkaufspersonal diesen Text vor. Das ging eine Weile gut. Aber mit der Zeit war seine Krankheit so weit fortgeschritten, daß er sich auch an die Bedeutung des Wortes Baden nicht mehr erinnerte. Er mußte immer mehr Worte durch andere Worte ersetzen. So übertrug er von Notizbuch zu Notizbuch seine Gebrauchsanleitungen für das tägliche Leben, und er umschrieb fast jeden Begriff durch die Verwendung des Wortes behandeln; er schachtelte zahllose Relativsätze ineinander, in deren Zentrum es immer etwas zu behandeln gab. Wenn er auf der Suche nach seinen Schlüsseln war, zog er seine Frau am Ärmel, deutete auf die Tür und sagte, ich muß etwas haben, um das zu behandeln. In der Sparkasse wollte er Geld abheben und sagte der Bankangestellten, er brauche das Gerät, das ihn immer gut behandele, und die Leute in den Geschäften fingen an, die Polizei zu rufen, wenn er auftauchte. Einmal saß er in einem Linienbus und fuhr von Endstation zu Endstation, weil er vergessen hatte, wo er aussteigen mußte. Plötzlich setzte sich seine Frau neben ihn. Sie war gerade vom Einkaufen gekommen und wollte nach Hause fahren. Sie sah ihn nicht an, und sie sagte auch nichts. Es war zwar ungewöhnlich, daß sie im Bus ihren Mann traf, aber sie hatte ihm schon lange nichts mehr zu sagen. Was die Gespräche anging, war mit ihm kaum noch was anzufangen.
De Nederlandse dichteres Anne Vegter is vandaag voor de komende vier jaar benoemd tot de nieuwe Dichter des Vaderlands. Zie ook alle tags voor Anne Vegter op dit blog. Zie ook alle tags voor Anne Vegter op dit blog.
Wisselende posities
Zijn de coördinaten waarop jij je bevindt veranderlijk, reis dan minder grillig. Zo krijg ik geen vlaggetje in de kaart.
Ik wilde je route volgen, je strategie: < nieuw is het allemaal niet > je komt terug om te gaan.
Je schrijft aan alles te merken dat je in het hoge noorden bent. Ondanks geringe hoogte liggen gletsjerdelen langs de weg.
Uitglijden zou rampzalig zijn, schrijf je, kranten kopten je vermissing. Ik schrijf zeur niet, vlucht voor je vertrek.
Die jou niet noemen slapen zoet, morgen willen ze best een tekening over je maken < niet langer lastigvallen met de eigen,
weinig kan al gezin zijn >. Tragische humor kan wonderen: je verzoek per sms om een opbeurend woordje. Ik raad je angst
verschijnsel na verloren samenhangen. Helpe iets dierbaars dat de weg smelt: een sneeuwkonijn. Nog beter: weten. Liefst:
goedzicht.
De nieuwe man
Er zijn mannen met het levensgevoel 'douchecabine'. Het woord spreekt ze direct aan. In een gesprekje achteraf blijkt vaak waarom.
Er zijn mannen die graag met hun tandenborstel gefotografeerd worden, niet voor een advertentie. Ze staan in het leven als krachten op wanden.
Er zijn er die niet kunnen kiezen, moe van hun mogelijkheden stellen ze zich bij douchecabine geen paradijs voor maar een stukadoor
die gaten dicht, een schilder die schimmels verjaagt, een aannemer: vormen van een man waaraan ze hadden kunnen denken.
Omdat lichaamsverzorging het taboe ontsteeg zijn er al mannen die zeggen: "Toen ik vanochtend wakker werd schudde ik mijn poriën los."
"Ik voelde me eigenlijk een beetje leeg, had geen gedachten van gewicht uit-in-adem maar ik genoot van mijn gebrek."
Ook dat kan een begin zijn. Een aantal liep deze week de stad in op zoek naar een nog ongebruikt cv. 'Iemand enig idee van wie?'
De VSB Poëzieprijs 2013 is toegekend aan de Nederlandse dichteres Ester Naomi Perquin. Perquin krijgt de jaarlijkseprijs voor de beste Nederlandstalige dichtbundel voor haar bundel "Celinspecties". Aan de prijs is een geldbedrag van 25.000 euro verbonden en een glaskunstwerk van kunstenares Maria Roosen. Perquin ontving de prijs op 30 januari tijdens een feestelijke avond uit handen van juryvoorzitter Saskia J. Stuiveling. Zie ook alle tags voor Ester Naomi Perquin op dit blog.
Over de minnaar
Je zou kunnen blijven, bijvoorbeeld morgen is een hele goede dag om te blijven, de zon schijnt en misschien
kunnen we regen spelen. En koffie onder de dekens, een zachtgekookt ei of een bord met zalm en muziek
of niets; alleen honger naar, verlangen naar, en vraag. Maar ook kun je weggaan, bijvoorbeeld vandaag.
Grote broer
Geen vader of moeder om ons uit de bomen te halen voor eten of slaap, de klimrijkste zomer in jaren.
Ik wilde geen staart, scheurde jurken aan flarden, raakt met haren in takken verward jij haalde een schaar en ik werd een soldaat maar het zwaard was zo zwaar en het schild kreeg ik niet van de grond.
Je schreeuwde me hoger ik klom dus en klom. Warmte trok in de bomen, tot diep in de nacht lag jij als een dier op de onderste tak.
Er konden geen leeuwen of moordenaars komen. Ik hield, voor een meisje, uitstekend de wacht.
Vanaf mijn middelbareschooltijd ben ik onder de indruk geweest van Kousbroeks Anathemas. Ik ben mede gevormd door de manier waarop hij en ook die andere geloofloze medewerker van NRC Handelsblad, Karel van het Reve over het christelijk geloof en de rooms-katholieke kerk schreef. Wie gelooft in de christelijke God troost zich met leugens, beweerde Kousbroek. Hijzelf zou dat onder geen beding willen. Toch zat de christelijke collage van teksten die in de loop der eeuwen was vervolmaakt, onmiskenbaar geraffineerd in elkaar. Aan iedereen was gedacht. Een gelovige was nooit eenzaam, want Hij was er altijd. Niemand hoefde zijn einde te vrezen, want na de dood begon het pas goed. En wie chronisch ziek was, onrechtvaardig behandeld, of straatarm, kon erop rekenen dat dit alles te zijner tijd zou worden rechtgezet. Op voorwaarde natuurlijk dat je je behoorlijk had gedragen en in deze God geloofde en niet in een andere, want dan belandde je al snel in shit creek. Een bijzonder kenmerk van dit vergevingsgezinde geloof was bovendien dat iedereen welkom was. Al was Kousbroek geen evolutionist, hij was wel een rationalist in de geest van Richard Dawkins, de lucide Britse auteur van een imponerend oeuvre op het terrein van de evolutiebiologie. Hij schreef onder veel meer het boek The God Delusion, over God, het geloof en de onwenselijkheid daarvan. Iets dergelijks deed zijn geestverwant de naturalistische filosoof Daniel Dennett Breaking the Spell. Religion as a Natural Phenomenon.
I was warnedas all are who pursue their dreamby those who define reality as a sequence of salutary disappointments that reality would soon set in. I was reminded that immemorial outsiders had followed that same cisalpine path. Yet we trusted to the private revelation. Of her time in Rome, Elizabeth Bowen wrote: If my discoveries are other peoples commonplaces I cannot help itfor me they retain a momentous freshness. And so, for most of us, it was and is.
I was fortunate when I first lived in Italy in being obliged to work for a year in Naples, a city that in its postwar dereliction had been virtually erased from the modern travel itinerary as arcane and insalubrious (and which for the same reasons remains little touched by tourism todaythe last great Italian city whose monuments retain their animate, authentic context). In an old seaside house, nineteenth century, Pompeian red, I had high, humid rooms and a view that swept the baycity and volcano, the long Sorrentine cape, and the island of Capri, which floated far or near according to the light. No expatriate English-speaking network existed to modify my ardor or palliate hard lessons. Then in my early twenties, I had lived around the world but had never previously seen Italy, never been there as a footloose tourist, and thus had no adjustment to make. To visit a beautiful country on holiday is a freedom, a suspension. To reside and work there is a commitment for which one must not only forfeit much of the indulgence that Italy extends to visitors but subdue, also, the visitor in oneself.
From other loved Italian places, the bay of Naples drew me backto white rooms on Capri long ago and also, of recent years, to another seabound house on the Neapolitan shore.
Ich erkannte gleich den Mann am Glanze seiner wohlbeleibten Selbstzufriedenheit. Er empfing mich sehr gut, wie ein Reicher einen armen Teufel, wandte sich sogar gegen mich, ohne sich jedoch von der übrigen Gesellschaft abzuwenden, und nahm mir den dargehaltenen Brief aus der Hand. »So, so! von meinem Bruder, ich habe lange nichts von ihm gehört. Er ist doch gesund? Dort«, fuhr er gegen die Gesellschaft fort, ohne die Antwort zu erwarten, und wies mit dem Brief auf einen Hügel, »dort laß ich das neue Gebäude aufführen.« Er brach das Siegel auf und das Gespräch nicht ab, das sich auf den Reichtum lenkte. »Wer nicht Herr ist wenigstens einer Million«, warf er hinein, »der ist, man verzeihe mir das Wort, ein Schuft!« »O wie wahr!« rief ich aus mit vollem überströmenden Gefühl. Das mußte ihm gefallen, er lächelte mich an und sagte: »Bleiben Sie hier, lieber Freund, nachher hab ich vielleicht Zeit, Ihnen zu sagen, was ich hiezu denke«, er deutete auf den Brief, den er sodann einsteckte, und wandte sich wieder zu der Gesellschaft. Er bot einer jungen Dame den Arm, andere Herren bemühten sich um andere Schönen, es fand sich, was sich paßte, und man wallte dem rosenumblühten Hügel zu.
Ich schlich hinterher, ohne jemandem beschwerlich zu fallen, denn keine Seele bekümmerte sich weiter um mich. Die Gesellschaft war sehr aufgeräumt, es ward getändelt und gescherzt, man sprach zuweilen von leichtsinnigen Dingen wichtig, von wichtigen öfters leichtsinnig, und gemächlich erging besonders der Witz über abwesende Freunde und deren Verhältnisse. Ich war da zu fremd, um von alle dem vieles zu verstehen, zu bekümmert und in mich gekehrt, um den Sinn auf solche Rätsel zu haben.
Adelbert von Chamisso (30 januari 1781 - 21 augustus 1838)
De Duitse dichter en theoloog en Karl Friedrich von Gerok werd geboren op 30 januari 1815 in Vaihingen an der Enz. Als zoon van de minister Christoph Friedrich Gerok bezocht Karl Gerok het Eberhard-Ludwigs-Gymnasium in Stuttgart, waar Gustav Schwab zijn poëtische talenten aanmoedigde. In 1832 begon hij te studeren aan het Evangelische Stift Tübingen, in 1837 begon hij als vervangend predikant van zijn vader in Stuttgart. Vanaf 1844 Gerok werkte hij als diaken in Böblingen en Stuttgart. Van 1852 tot 1862 was hij o.a aartsdiaken van de collegiale kerk en decaan van het bisdom. In 1868 werd hij hofpredikant en lid van de kerkenraad met de titel en de rang van prelaat. Gerok trouwde in 1844 met Sophie Kapff. Geroks kleindochter Therese Köstlin werd een bekende religieuze dichteres.Kleinzoon Karl Ludwig Gerok was een bekende organist en auteur van een standaardwerk over improvisaties op de orgel. In 1866 werd Gerok ereburger van Stuttgart. Ook zijn een straat in Stuttgart, een straat in zijn geboorteplaats Vaihingen en een uitkijkpunt, Geroksruhe, naar hem gernoemd In 1880 werd aan Karel Gerok werd het Kommenturkreuz van de Orde van de Württembergse Kroon verleend en daarmee werd hij in de adelstand verheven.
Auf stillen Wegen
Ein öder Weg durchs Feld, nur hier am Ackersaum Mit regenfeuchtem Laub ein alter Apfelbaum.
Der Himmel graubewölkt und weich die feuchte Luft, Aus dem erquickten Feld ein kräft'ger Bodenduft.
Ein Streifen Abendroth am Horizonte fern Und aus dem Wolkenflor ein Strahl vom Abendstern.
Kein Prachtstück der Natur, kein Wonnenüberschwang Und doch für Leib und Seel‘ friedselig ist der Gang.
So schleicht im Stillen hin manch dürftiges Geschick, Doch glänzt auch über ihm des Himmels Gnadenblick.
Winterlied
In dieser strengen Winterzeit Wie traurig liegt das Land, Wie schläft die Welt so tief verschneit, Als wie im Sterbgewand!
Kein Vöglein singt den Frühgesang Und zirpt sein Schlafgebet; Kanm daß es unterm Schnee sich bang Sein kärglich Korn erspäht.
Kein Blümlein blüht im grünen Gras Mit bunter Farbenpracht, Der Frost nur malt ans Fensterglas Eisblumen über Nacht.
Kein Büchlein kommt mit muntrer Hast Vom Berg ins Thal gehüpft, Kaum daß es unter Eiseslast Geduckt vorüber schlüpft.
Und doch — so öde Wald und Feld, So trübe Flur und Au: Da droben glänzt das Himmelszelt In unverblichnem Blau.
Und Morgenrot und Abendrot Erblühn am Firmament, Daß, rings von Flammen überloht, Der weite Himmel brennt.
Und nächtlich glänzt der Himmelsraum Mit Sternen übersät, Als wär der Welt ein Weihnachtsbaum Von Gottes Hand erhöht.
Erhöht von eines Vaters Hand, Die große Dinge thut In Winterfrost und Sommerbrand, Und meint es allzeit gut.
Drum küsse sie, o Menschenkind, Des großen Vaters Hand, Und sei nicht kalt und stumm und blind Wie ein erfrornes Land!
Und wenn, verscheucht von Schnee und Eis, Kein Vöglein Lieder singt: Was hindert's, daß zu Gottes Preis Dein Lied sich aufwärts schwingt?
Und wenn der muntre Wiesenquell Zu Stein und Bein gefror: Was schadet's, stammt nur warm und hell Dein Herz zu Gott empor! Und mag, umsaust vom rauhen Nord, Im Feld kein Blümlein blühn: Was thut's, blüht nur im Herzen fort Der Andacht Immergrün!
Begrub im Schnee der Winterwind Die Straßen weit und breit: Nie wird der Weg, o Gotteskind, Zum Vater dir verschneit!
O woekerwentelende worm van woede, uit welke afgrond in mij kom je omhoog? Ik loog als ik zou schrijven dat ik niet bang ben. Maar wat kan ik doen? Ik draag het model schoen dat mijn moeder uitzoekt, o rotschoen vervloekt. Zoals mijn ouders me dromen durf ik niet bij mijn meisje te komen Johannes Calvijn ik spring onder de trein als je niet ophoudt mijn ouders in jouw naam zo slecht te laten zijn
Als ik uit mijn droomland
Als ik uit mijn droomland de wereld bezoek, bedek ik mijn lichaam met jas en met broek.
Daar mag je niet naakt zijn en niet zonder geld. Gebroken de wil, gekruisigd de held. Je dagen geteld.
Als ik uit mijn droomland de wereld bezoek, bedek ik mijn geest met de vacht van een beest.
Het uitzicht is ook op de begane grond, achter de vervaarlijke hekken met waarschuwingen inzake asbest en dergelijke, nooit hetzelfde. Er gebeurt van alles. Wat het allemaal voorstelt, weet ik niet. Ik ben terzake niet deskundig. Nu heeft het torentje van Teylers Museum weer een aparte witte muts op, als antwoord op de mannen in witte pakken die je soms in de verte ziet rondscharrelen. En sinds kort is er een interessante stalen toren verrezen, met schijnwerpers die in het donker de chaos verlichten, alsof er een griezelige film wordt opgenomen. Verleden week zaten we met z'n allen gebiologeerd te kijken hoe de wagen van een Duits bedrijf voor 'Geophysische Messungen' of iets dergelijks achter de hekken werd gemanoeuvreerd. Waarom dat in het donker moest? Als ze denken dat we niks door hebben, zitten ze er mooi naast. Dan hebben ze buiten de kijkers van Koops gerekend. Wie zich niets aantrekken van alle afzettingen en hekken, zijn de eendjes, die ik af en toe snaterend zie rondzwemmen in het zwaar vervuilde water achter het traliewerk dat de Damstraat afsluit en waar een speelse geest een bordje 'Melden bij Havendienst' aan heeft bevestigd. Evenmin als de katten uit de buurt. Achter het hek begint het poezenparadijs, asbest of niet. Katten gaan nu eenmaal hun gangetje. Niet gehinderd door enig protocol. Ze laten zich niet temmen. Zou Claus van katten hebben gehouden, vraag ik me ineens af. Ik heb er nergens iets over kunnen vinden. Ach, nee. Vorstenhuizen hebben sinds oeroude tijden nu eenmaal meer met honden. Honden gehoorzamen en laten zich aan het lijntje houden, ten voorbeeld aan het lagere volk. In gedachten zie ik Claus weer z'n stropdas af doen. Hij zal wel geen poes gehad hebben - het zal wel niet gemógen hebben van Hogerhand. Wat een kwaadaardig idee van mij. Vaarwel, mijn prins. Slaap zacht. Ik hoop, nee, ik weet zeker dat er daarboven geen verschil meer gemaakt wordt tussen hondentrouw en kattenliefde.
Lennaert Nijgh (29 januari 1945 - 28 november 2002)
MASJA: Vroeger waren mijn voeten kleiner. Mijn knieën zaten hier. En mijn hoofd zat hier. Nee, hier. Ik weet het eigenlijk niet meer zo precies. [...] Hoe groot was papa? OLGA: Groot, Masja. Groot. MASJA: Ja. Hier zat mijn hoofd. Als hij voor me stond, keek ik zo naar hem op. OLGA: Als hij voor je stond, Masja, keek hij zo op je neer. MASJA: Wij deden maar weinig goed. OLGA: Je weet het niet meer zo precies: we deden niets goed. Zijn mond kon spreken, maar zijn handen konden er ook wat van. 'Vooruit!' MASJA: En zijn voeten dan. 'Vooruit!' OLGA: Het is dat we het verdienden. MASJA: Dat weet ik niet meer, Olga, dat weet ik niet meer. OLGA: Ik anders wel. IRINA: Het is mijn feest. OLGA: Je zou een beetje minder aan jezelf moeten denken, Irina. MASJA: Ondanks het feit dat we hier zo vrolijk samen zitten, moeten we ook aan onze vader denken. Hij draait zich om in zijn graf als we het niet doen. OLGA: We gedenken hem. IRINA: En we vieren mij. Het is mijn naamdag. OLGA: Het is zijn sterfdag. IRINA: Jullie zijn mijn dienaren. OLGA: Kind, kind, dat jaartje ouder doet je geen goed.
Anton Tsjechov (29 januari 1860 15 juli 1904)
De jonge Tsjechov (links) met zijn broer Nikolai in 1882
Jai un ami !... Douceur davoir trouvé une âme, où se blottir au milieu de la tourmente, un abri tendre et sûr où lon respire enfin, attendant que sapaisent les battements dun coeur haletant ! Nêtre plus seul, ne devoir plus rester armé toujours, les yeux toujours ouverts et brûlés par les veilles, jusquà ce que la fatigue vous livre à lennemi ! Avoir le cher compagnon, entre les mains duquel on a remis tout son être qui a remis en vos mains tout son être. Boire enfin le repos, dormir tandis quil veille, veiller tandis quil dort. Connaître la joie de protéger celui quon aime et qui se confie à vous comme un petit enfant. Connaître la joie plus grande de sabandonner à lui, de sentir quil tient vos secrets, quil dispose de vous. Vieilli, usé, lassé de porter depuis tant dannées la vie, renaître jeune et frais dans le corps de lami, goûter avec ses yeux le monde renouvelé, étreindre avec ses sens les belles choses passagères, jouir avec son coeur de la splendeur de vivre... Souffrir même avec lui... Ah ! même la souffrance est joie, pourvu quon soit ensemble !
Jai un ami ! Loin de moi, près de moi, toujours en moi. Je lai, je suis à lui. Mon ami maime. Mon ami ma. Lamour a nos âmes en une âme mêlées.
Romain Rolland (29 januari 1866 30 december 1944)
De Vlaamse schrijfster Saskia de Costerwerd geboren in Leuven op 29 januari 1976. Op haar achttiende ging De Coster naar Leuven om aan de KU Leuven Germaanse Talen te studeren (1994-1998). Ze rondde de studie succesvol af in 1998, om onmiddellijk opnieuw te beginnen aan een master in de literatuurwetenschap (1998-1999). De Coster debuteerde in 2000 met het verhaal “Onder elkaar” in het Nieuw Wereldtijdschrift. In 2002 verscheen De Costers romandebuut met de novelle “Vrije val”. Ook in 2002 werd De Coster door de redactie van Brakke Hond geselecteerd voor Mooie jonge honden, nieuw Vlaams literair talent. Vrij snel volgden “Jeuk”, “Eeuwige Roem”, “Held” en “Dit is van mij”. Aan haar zesde roman “Wij en ik”, heeft de schrijfster langer gewerkt. De Coster houdt zich ook bezig met videokunst (met werk in Z33 te Hasselt) en het schrijven voor theater (toneelgezelschap Crew en tg Stan) en voorziet muzikanten als Daan Stuyven en Dez Mona van lyrics. Ze is ook kernredactielid van het literaire tijdschrift DWB (Dietsche Warande & Belfort). De Coster werkt ook geregeld samen met beeldende kunstenaars, onder andere met Arno Geens Sinds 2002 nam Saskia De Coster veelvuldige deel aan festivaloptredens in Vlaanderen en Nederland. Ook nam zij deel aan verschillende tournees. Ze reisde doorheen Zuid-Afrika, Stellenbosch en Kaapstad in 2005. In 2009 toerde ze doorheen Tsjechië en vertegenwoordigde ze België op de International Book Fair.
Uit: Eeuwige roem
“De winter schijnt het appartement van Alex niet op te merken. De koude slaagt er niet in door te dringen tot de flat vol verse orchideeën, grasgroene gordijnen en lederen fauteuils. Het appartement is als een onderzeeër die in een donkere zeestraat ligt. In het vizier liggen andere appartementen en verlichte huizen die tekens van bewoning vertonen. Babs ziet vaders roeren in grote braadpannen, kinderen zitten gebogen over huiswerk, huismoeders zitten verdiept in computerspellen onder een zieltogende sfeerlamp, een vrouw telt de suikerkorrels in haar suikerpot opdat de poetsvrouw ze niet ongemerkt kan stelen, een bejaarde man drinkt een gat in de zwarte nacht, een man warmt zijn handen aan het droomverhaal van zijn zoontje. Er wordt geleefd, en wel zorgeloos, vanzelfsprekend en geruststellend. Sinds haar overhaaste vlucht van Ruben en de Sterfelijken een maand geleden leeft Babs bij Alex, de drieëndertigjarige zoon van een oude studievriendin van Katrien. Wij weten dat die haar zoon onder lichte dwang tot deze gunst heeft aangezet. Aangezien Alex alles voor zijn moeder doet, kon hij niet weigeren. Zijn moeder bewondert haar jongen om zijn verstand, zijn grote verantwoordelijkheidsgevoel en zijn onvervalste levenslust. Over acht maanden wordt Alex vierendertig. De vierendertig flessen champagne voor het grootse feest heeft hij al lang besteld. En dan willen wij even terloops de vraag opwerpen of de wereld niet van de bestellingen aaneenhangt. Hoe kan anders een oude vrouw vermoord worden op het kerkhof van Vetersberg, vlak bij het graf van haar zoontje? Heeft zij een huurmoordenaar betaald om haar op die plaats om te brengen?”
Bij de aankondiging van de troonsafstand van koningin Beatrix
An meine Königin
Bin ich ein König? - Als ich Knabe war, da träumte mir von einem goldnen Throne, von einem Volk in heller Jubelschaar, von einem Purpurmantel, einer Krone.
Ich wurde Jüngling, und der irdne Glanz verblich im Geisterlicht des Ewig Schönen; da träumte mir von einem Strahlenkranz, mit dem ein andres Volk mich sollte krönen.
Jetzt träum ich nicht mehr Kronen, nicht mehr Kränze, kein Ziel der Sehnsucht, das der Stolz gebar; mich lockt kein Volk, kein Reich mehr, keine Grenze, nur meiner Kraft glühn muß ich immerdar.
Nur immer schweben, wie der Adler schweben, den es hinauf ins Unbegrenzte reißt; ich kann nicht wie die Lerche mich bestreben, die flatternd ihre Ackerfurche preist.
Ich weiß kein Ziel. Gestalten aus dem Vollen erheben sich, zerreißen die Umhüllung. Nun ihnen nach, die nichts als Dasein wollen! Mein Sehnen ging durch Dich mir in Erfüllung.
Du gabst mir solch ein Reich voll Glanz zu eigen, daß meine ganze Sprache mir zu wenig all dieses Reichtums Herrlichkeit zu zeigen, und dankbar knie ich hin: - ich bin ein König.
Richard Dehmel (18 november 1863 8 februari 1920)
Ramsey Nasr, Peter Verhelst, Maik Lippert, Ismail Kadare, Wies Moens
De Palestijns-Nederlandse dichter, schrijver en acteur Ramsey Nasr werd geboren in Rotterdam op 28 januari 1974. Zie ook alle tags voor Ramsey Nasr op dit blog.Op 31 januari 2013 (Gedichtendag) treedt Nasr af als Dichter des Vaderlands.
Ik wou dat ik twee burgers was (dan kon ik samenleven)
en dit is mijn gedicht, komt u binnen let niet op de galm, wees niet bang laat ons beginnen in leegte welkom in mijn krater van licht
ooit kwamen wij samen, u en ik, weet u nog koel leefden wij op in de glans van een roemer onze schaduwen als helder kristal onze roem even terloops als de lichtval op de brief van een windstille vrouw
goudbestoft waren wij bleek, bijna doorschijnend van liefde waren wij wij loken de ogen voor de ander
en wij hielden van boetedoen vroeg iemand hoe het met ons ging dan zeiden we naar waarheid we schamen ons kapot, meneer wij waren er heilig van overtuigd dat wij ooit onze bloedeigen heer zelf met gesels ineengeslagen en op eigen houtje gekruisigd hadden de apocalyps stond bij voorbaat als straf op ons netvlies gebrand
en wat is er gebeurd in die paar eeuwen dat wij even de andere kant opkeken?
ik wilde u graag een vaderland tonen vormvast, zuiver en met volgehouden metaforen een gedicht kneden over ons, maar toen ik begon moest ik toezien hoe hier het ene volk het andere spontaan begon te vagen als twee onverenigbare republieken
hoe kwamen wij zo snel van nietig tot lomp van weerschijn tot alomaanwezige schreeuwhomp? hoe kon uit zuinige rupsen dit hummervolk opstaan?
ze zeggen: omdat god verdween - onze vader had besloten nog wat onzichtbaarder te worden dan hij al was, kijken of dat kon, nee dat kon niet weg was god en in dit stilleven met grote afwezige stonden nu de verbijsterde nederlanden hun monden nog vol van vergankelijkheid vol wuftheid en alom gewaardeerd doodsverlangen
al hun ijdelheid was ijdelheid gebleken al hun schijn, hun gekoesterde slijk, heel dit spiegelpaleis dat men ooit voor oneindigheid hield werd nu voorgoed onbewoonbaar verklaard je hoorde de rijp op hun zielen kraken
en uit dat gat daar werden wij geboren kevin, ramsey, dunya, dagmar, roman en charity als bij toverslag kwamen wij tevoorschijn bungeejumpend, met oranje opblaashamers gillend en krijsend en antidepressief of zwijgend voor een breezer gegangbangd welkom in nederland vakantieland
ja dat krijg je ervan, dit volk houdt men over wanneer je de schuld uit ons lijf ramt we vullen de holte met glimmende leegte
tussen psalmenzangers en pillenslikkers tussen het goud en het blingbling vond ik een land dat werd opgeheven
dit land is de wraak van de voorvaderen als een beeldenstorm razen zij in ons voort maar het bestaat zoals ook het verband tussen kinderstring en boerka bestaat tussen karnemelk en comazuipen: hol en bol schuiven wij onze eeuwen ineen
elkaar opheffen is onze kracht wij streven van nature naar leegte zoals een cycloop naar diepte snakt
ziet u, een vaderland wilde ik u tonen niet deze woestijn van oneindige vrijheid maar hier wonen wij, en hoe mooi zou het zijn als iemand ooit als een tweedehands godheid rijm voor rijm een land zou bouwen voor dit volk dat zijn volk mist
hier, in de open kuil van onze ziel juist hier zou iets groots kunnen worden verricht laat ons beginnen met een gedicht
Op bed kijken we elkaar uit de kleren op de vloer een jurk een hemd, meer valt niet
uit te trekken; hoe we op handen en knieën bijenwas in de vloer wrijven tot het hout was opgeeft
terwijl we elkaar op bed liggen te bekijken op de vloer, glad als een tafelblad waarover dingen uit eigen beweging beginnen te schuiven
tegen elkaar aan, van elkaar weg, traag over de was glijdend, het lijkt ze geen moeite te kosten, de magneet onder tafel onzichtbaar
ademend; een tepel uit een borst, een borst uit een jurk, een hoofd uit een hemd, het hoofd in de nek
zo graag had ik me aan haar mond totaal opengesneden.
Hemelbed (het mijne)
Gent. Een wijnglas stukslaan van verveling en Leven in bed waar hij als een paar bloem omhoogschiet Langs mijn vingers. Ik kan hem doden maar ik giet Hem in de vorm van een zoon in mijn schoot. Tweelingen
Aan één navelstreng, die elkaar bijten, ik en mijn golem. Hem het bloed van onder de nagels pesten tot hij krom Van razernij naar mijn zweepje danst. Dat is waar het om Gaat: God zijn en weten wat te doen met hem;
Zijn vissebloed drinken tot hij ligt te happen naar lucht, Die lege pop misbruiken, vuile ziektes tekenen op dat ruwe Vel, de tong uit zijn mond zuigen als een vrucht,
Hem laten eten van de haat op mijn vuist als een valk? Nee, hij was altijd het zonnetje, laat hem gensters spuwen en daarna met rozen en al zijn bed in van ongebluste kalk.
Roi
Haren in de vorm van een kroontje liegen zoals kersen
op een hoed; toch kwam ze op ons af,
wurmde zich tusen onze vingers - de rug van een greyhound.
We hadden maar te snijden en ze lag als trijp over de stoel.
Haar zwaluwstemmetje weerhield ons; Heer, (als hostie wit)
open mij voor u de mond, (Het melkblauw in haar hals
glansde over ons uit.) en mijn lippen zingen u ter ere.
erstmals hörte ich wohl als achtklässler von rästelhaftem fischsterben im hochsommer verbotener gülleeinleitung aus schweinemastanlagen der nachbarorte ich sah risse und vogelspuren im fäulnisschlamm um das austrocknende auge des stausees in einer pfütze eine tote karausche mit freigelegten kiemen ich lief den stangenweg heimwärts mit diesem bild vor augen
vom anblick ausgerissener kiemen erwache ich noch heute höre dich neben mir im schlaf zetern auch du träumt noch immer von der schule von endlosprüfungen ich weiß und beruhige mich damit dass uns um die augen jahresringe wachsen ohne botox-injektionen
The cataracts cascade downwards Like spirited white horses, Their manes full of foam and a rainbow of hues.
But suddenly, at the edge of the gorge, They fall on their forelegs, They break, oh, their white legs,
And die at the foot of the rocks. Now in their lifeless eyes The frozen sky reflects.
Train timetables
I love those train timetables at little railway stations, Standing on the wet platform and contemplating the infinity of the tracks. The distant howl of a locomotive. What, what? (No one understands the nebulous language of steam engines)
Passenger trains. Tank cars. Freight cars full of ore Endlessly pass by. Thus pass the days of your life through the station of your being, Filled with voices, noise, signals And the heavy ore of memory.
Vertaald door Robert Elsie
Ismail Kadare (Gjirokastër, 28 januari 1936)
De Vlaamse dichter en schrijver Wies Moens werd geboren in Sint-Gillis-bij-Dendermonde op 28 januari 1898. Zie ook alle tags voor Wies Moens op dit blog.
Wir fuhren aus der Kreisstadt Kolomea auf das Land. Es war Abend und am Freitag. Der Pole sagt: »Der Freitag ist ein guter Anfang,« aber mein deutscher Kutscher, ein Colonist aus Mariahilf, behauptete, der Freitag sei ein Unglückstag, denn an diesem Tage sei unser Herr am Kreuze gestorben und habe das Christenthum angefangen.
Diesmal behielt der Deutsche Recht, denn eine halbe Stunde von Kolomea wurden wir von einer Bauernwache angehalten.
»Steh! den Paß!«
Wir standen. Aber der Paß! Meine Papiere waren freilich in Ordnung, aber wer hatte an meinen Schwaben gedacht. Der saß auf seinem Kutschbock, als wenn die Erfindung des Passes noch zu machen wäre, schnalzte mit der Peitsche und legte frischen Schwamm in seine kurze Pfeife. Der konnte freilich ein Verschwörer sein. Sein unverschämt behagliches Gesicht forderte meine russischen Bauern heraus. Paß hatte er keinen, das war richtig; nun zuckten sie die Achseln, das war ebenso richtig.
»Ein Verschwörer,« hieß es.
»Aber Freunde bedenkt doch!« Alles umsonst.
»Ein Verschwörer!«
Mein Schwabe rückt verlegen auf seinem Brett und maltraitirt fruchtlos die russische Sprache. Alles umsonst. Die Bauernwache kennt ihre Pflichten. Wer wagt ihr eine Banknote anzubieten? Ich nicht. So werden wir denn zusammengepackt und einige hundert Schritte weit zu der nächsten Schenke geführt.
Von weitem schien es vor derselben von Zeit zu Zeit aufzublitzen. Es war die aufwärts genagelte Sense eines Bauers, der vor der Thüre Wache hielt, und gerade über dem Rauchfang der Schenke stand der Mond und blickte auf den Bauer und seine Sense. Er blickte durch das kleine Fenster der Schenke und warf seine Lichter wie Silbermünzen hinein, und füllte die Pfützen vor dem Hause mit Silber, um den geizigen Juden zu ärgern. Ich meine den Schenkwirth, der uns auf der Schwelle empfing und seine lebhafte Freude über die vornehmen Gäste dadurch ausdrückte, daß er eine Art monotones Jammergeschrei ausstieß.
Er wackelte mit dem Körper auf und ab wie eine Ente, küßte auf meinen rechten Aermel einen Schmutzfleck, und der Symmetrie wegen auch auf den linken, und schalt dabei die Bauern, daß sie »einen solchen Herren,« »einen solchen« er wußte keine bezeichnendere Eigenschaft an mir zu finden »einen solchen Herren arretirt, und einen solchen durch und durch schwarzgelben Herren, einen Herren, dessen Gesicht schon ganz schwarzgelb sei und dessen Seele ganz schwarzgelb sei, das möchte er auf die Thora beschwören«, und schalt und gebärdete sich, als hätten sie ihm das ärgste Unrecht zugefügt.
Leopold von Sacher-Masoch (27 januari 1836 9 maart 1895)
Was wir wissen sollen, wissen viele recht genau. Deshalb wird es einem auch dauernd einkaufszettelartig zusammengefasst. Aristoteles, Humboldt, Mozart, Einstein, Billy Wilder kann man nichts gegen sagen. Sie zu kennen schadet gewiss nicht, aber der Charakter eines
Schülers zeigt und formt sich daran, was er in der Pause macht. In diesem Buch geht es nicht um die so genannte Allgemeinbildung, sondern um die allgemeine Bildung, das tatsächlich Gewusste. Natürlich nur um einen Ausschnitt daraus. Das ist ja das Schöne am Buch, die Hinsicht, in der es dem Internet überlegen ist. Dass es ein Ende hat.
Um das Gewusste zu zeigen, kann man nicht alle fragen. Ein repräsentativer Anblick des Wissens ist aber zugänglich durch die Phrasen, in denen es auftritt. Phrasen deshalb, weil sie Schlüssel sind zu den unterschiedlichsten Menschen, Orten und Bedingungen. «Die Phrase und die Sache sind eins», hat Karl Kraus gesagt, behauptet das Internet.
Was weiß ich? Dies zum Beispiel: Das Wort «wissen» geht zurück auf die indoeuropäische Wurzel ueid (gesehen, erkundet haben). Das habe ich gelesen. Im Internet. Das weiß ich jetzt.
Benjamin von Stuckrad-Barre (Bremen, 27 januari 1975)
Mr. Swyteck, Im calling from Judge Matthews chambers.
Jack gripped his smartphone a little tighter. The judges assistant was on the line. Jack was on verdict watch at his Coconut Grove law office, eating lunch with his best friend, Theo Knight.
Is there a verdict?
Yes, sir. There is a verdict.
The words hit him like a 5-iron. This is it.
Criminal Case No. 2010-48-CF, State of Florida v. Sydney Louise Bennett, had spanned twentynine court days, plus two weeks of jury selection. Fifty-nine witnesses over eighteen days for the prosecution. Another forty-seven witnesses for the defense. The jury had been drawn from a pool in the Vero Beach area, a hundred miles away from the Miami Justice Building, after three years of intense pretrial publicity. The twelve selected to serve had been sequestered since day one, the week before Memorial Day. Deliberations had started on the Fourth of July, despite the holiday. The jury had been out for ten hours. Six hours longer than the jury in the O. J. Simpson trialthe trial of the other century.
The verdict will be announced at two fifteen p.m., the assistant said.
Jack thanked her and hung up. He wanted to speak to his client, but she was in the detention center across the streetlucky Thirteenth Street, as it was knownfrom the courtroom where Jack had last seen her, where Judge Matthews had released the jury at nine a.m. to begin day two of deliberations. Jack wondered if Sydney had been biting her nails again. It was a nervous habit shed started before the trial, sometime after her twenty-fourth birthday, the third shed spent behind bars without bail. Her chestnut hair was two feet longer than when theyd first met, her prison pallor a few shades whiter.
There seemed to be no use in waiting by the little door, so she went back to the table, half hoping she might find another key on it, or at any rate a book of rules for shutting people up like telescopes: this time she found a little bottle on it, ("which certainly was not here before," said Alice), and tied round the neck of the bottle was a paper label, with the words "DRINK ME" beautifully printed on it in large letters. It was all very well to say "Drink me," but the wise little Alice was not going to do that in a hurry. "No, I'll look first," she said, "and see whether it's marked 'poison' or not"; for she had read several nice little stories about children who had got burnt, and eaten up by wild beasts, and other unpleasant things, all because they would not remember the simple rules their friends had taught them: such as, that a red-hot poker will burn you if you hold it too long; and that, if you cut your finger very deeply with a knife, it usually bleeds; and she had never forgotten that, if you drink much from a bottle marked "poison," it is almost certain to disagree with you, sooner or later.However, this bottle was not marked "poison," so Alice ventured to taste it, and, finding it very nice (it had, in fact, a sort of mixed flavour of cherry-tart, custard, pine-apple, roast turkey, toffy, and hot buttered toast), she very soon finished it off.
"What a curious feeling!" said Alice. "I must be shutting up like a telescope!"
And so it was indeed: she was now only ten inches high, and her face brightened up at the thought that she was now the right size for going through the little door into that lovely garden.
So when John Imboden apologizes down the phone that he has to pee because he has trouble controlling his bladder--and then stays on the line talking, while I hear the flow of his urine into the toilet bowl--it feels more normal than all the neon Deco, million-dollar homes and giant Jetsons signs in Florida could ever do. And when I edge into the question of death and ask how he deals with that, I hear the absolute truth and clarity and hard-earned resignation in his voice, and sense that this is one of those conversations that goes beyond any immediate or casual purpose.
"Lately I've been thinking about dying," he says, "and it's been kind of scary, because I don't want to suffer. I've had the same nurse for about four years and we've talked about it, and she said, 'I'm not going to let you suffer.' I have a plan," he goes on, even-voiced. "I thought, if I came to it I'd O.D."
He pauses and there are some muffled noises while he moves about, then he says, "I don't have a problem with death. I've had enough friends die from this disease, and you want to let them go, because you're so fucking sick. It's freedom....I have spiritual beliefs, but I'm not a Christian. My main problem is I've been having a lot of pain lately. I have a port--a tube into my chest--and they've been giving me Demerol, but I got addicted to it. The problem with all these drugs is they're addictive. They were supposed to give me this experimental drug this morning, but I was in so much pain when I woke up that I called and canceled."
Et moi, jétais Ary, le lion, le Messie des esséniens, et mon cur, tel loiseau qui a perdu son nid, soupirait, languissait après le parvis du Temple. Je ne cessais de tourner mes prières vers Jérusalem. En ma grande prière du matin, de midi et du soir, je faisais des supplications pour le retour des exilés et la restauration de la Cité de la Paix. Mes jours de jeûne et mes jours de deuil étaient des anniversaires de nos désastres nationaux, et les services les plus solennels de notre rituel concluaient par linvocation : lan prochain à Jérusalem.
( )
Ô mes amis, vous qui me suivez, ô vous qui savez. Comment vous dire ? Comment trouver les mots pour exprimer ce que jai ressenti ? Je navais jamais connu telle force, telle intensité, telle joie, telle unité que celle-ci, il ne mavait jamais été donné de contempler une telle beauté, une telle immensité, une telle grandeur, sublime entre toutes, réelle et irréelle, terrestre et surhumaine, antique et actuelle, évanescente et éternelle, profonde et céleste, immense et minuscule, ordinaire et extraordinaire. Comment dire ? Comment le comprendre ?
Yes, carbon paper, if any of you out there are old enough to remember what that was. Why, in those days we not only used carbon paper, but when you phoned somebody you actually got an answer from a human being on the other end, not an answering machine with a ho, ho, ho message. In those olden times you didnt have to be a space scientist to manage the gadget that flicked your TV on and off, that ridiculous thingamabob that now comes with twenty push buttons, God knows what for. Doctors made house calls. Rabbis were guys. Kids were raised by their moms instead of in child-care pens like piglets. Software meant haberdashery. There wasnt a different dentist for gums, molars, fillings, and extractions one nerd managed the lot. If a waiter spilled hot soup on your date, the manager offered to pay her cleaning bill and sent over drinks, and she didnt sue for a kazillion dollars, claiming loss of enjoyment of life. If the restaurant was Italian it still served something called spaghetti, often with meatballs. It was not yet pasta with smoked salmon, or linguini in all the colours of the rainbow, or penne topped with a vegeterian steaming pile that looked like dog sick. Im ranting again. Digressing. Sorry about that.
Mordecai Richler(27 januari 1931 3 juli 2001)
Scene uit de film Barney's version uit 2010 metPaul Giamatti en Dustin Hoffman,
Uit: Love Song. The Lives of Kurt Weill and Lotte Lenya
She was born first, about a year and a half before him, in Vienna, on October 18, 1898. Karoline Wilhelmine Charlotte Blamauer was the daughter of a coachman, Franz Blamauer, and a laundress, the former Johanna Teuschl. If young Linnerla standard nickname for Karolinewas to captivate men, as her mother predicted, it may have been one of those traits acquired by imitation, for her mother was a pet of the local lads. Frau Blamauer sees pants on a clothesline, the neighbors would carol, and shes pregnant. But of her many gestations only five children were born alive, three girls and two boys. The firstborn, Karoline, died at the age of four, and the future Lotte Lenya was named after her. There were as well her older brother, Franz; her younger brother, Max; and her younger sister, Maria. It was Linnerl who attracted their fathers particular attention, for he had loved his dead Karoline and hated the one who replaced her. Young Linnerl lived in terror in the Blamauers small apartment, in a five-storey block of masonry way out to the southwest of Viennas inner city, on the southern edge of the district of Penzing, where it borders Hietzing. The area was so distant from Viennas core area around St. Stephens Cathedral that from the window of the Blamauers kitchen one could see Schönbrunn, the summer palace of Austrias royal house, the Hapsburgs. It is an odd trick of the abusive parent to select one child in particular to destroy. The others are ignored or even favored, and Franz singled out the surviving Linnerl for intimidation with the constant and very real threat of violence. If he wanted a stein of beer from the corner tavern, it was always Linnerl who was sent to collect it and slapped if he suspected that she had spilled any of it. When he barged into the apartment after a night of carousing and demanded a song, it was Linnerl who was pulled out of beda wooden box with a removable cover for use as an ironing board or in preparing dough for noodlesand forced to sing for him.
Ethan Mordden (Pennsylvania, 27 januari 1947)
De Belgische, Franstalige, schrijver Guy Vaes werd geboren op 27 januari 1927 in Antwerpen. Zie ook alle tags voor Guy Vaes op dit blog. Guy Vaes overleed op 27 februari van het afgelopen jaar op 85-jarige leeftijd.
Uit : Une descente aux Enfers. À propos de Hugo von Hofmannsthal
Lunivers des poèmes du jeune Hofmannsthal se partageait encore entre un Haut et un Bas sans compromis. Y succéda, tel ladulte émergeant de ladolescent, lapprentissage de ce qui apparaît à lécrivain comme étant le réel, autrement dit ce qui est contrainte, opacité mauvaise, objet de désarroi et de cruauté. Sans doute doit-il cette vue dont le pessimisme rejoint laversion, à son expérience militaire à Göding, « une morne garnison de Marovie ». Lennui et la vulgarité qui y règnent, le souvenir des « grandes cours vides des casernes » imprègnent le Conte de la 672enuit, ainsi que la correspondance. Le passage de Hofmannsthal à la prose, davantage en prise directe avec sa part autobiographique, toujours ébranlée de tempêtes intimes, dantagonismes que commandent le Haut et le Bas, réclamera de lui lenracinement en des Märchen initiatiques et des souvenirs de voyages.
Dans ces derniers on voit, par moment, comment léloignement suscite son contraire : la proximité. Si le temps ne nous était pas mesuré, on pourrait établir une relation entre ce phénomène et le refus dOdilon-Jean Périer de sapproprier lobjet de son amour.
Ce que la Grèce impartira à Hofmannsthal, cest une lumière que joserais appeler définitive, et qui visite également la Provence à laquelle Cézanne doit son génie. Et cette lumière pérenne ne peut que renvoyer à lintemporel, à cet état pour concevoir cette opération, il faudra que lamateur de tableaux que fut Hofmannsthal nest-ce pas leur opacité qui le détourna du miroir, abîme où se
noie le regard ? franchisse dabord des échelons intermédiaires.
Die Frühe sprang auf die Beine wie ein Lamm Und sah mich am Boden, auf allen vieren.
Uit:Die Neugründung des Literaturinstituts war eine Steißgeburt. (Bernd Jentzsch im Gespräch mit André Hille)
B. Jentzsch: Es gab einen öffentlichen Druck aus dem alten Literaturinstitut, aus, sagen wir es mal wertfrei, politisch linken Gruppen, Muschg in der Schweiz, Mayer in Tübingen, dann gab es eine Gruppe in Frankreich und so weiter. Und diese Konstellation hat dazu geführt, dass in Dresden ein Beschluss durchgegangen ist: Ja, es wird ein neues Institut geben. Aber die regierende CDU war wieder zu einem Teil dagegen, so dass das nur mit den Stimmen der Oppositions-SPD zustande kam, also das allein war schon eine knirschende Lage. Die Universität hat gesagt: Herr Gott, was sollen wir mit den Schreiberlingen? Die Kunst wurde dazwischen aufgerieben, die war für die Universität nicht interessant. Ich war im höchsten Gremium der Universität, da ging es um die Pferde der Veterinärmediziner und nicht um die Belange des Literaturinstituts. Die Neugründung des Literaturinstituts war eine Steißgeburt, ich will nicht sagen Missgeburt, das ist kein gutes Wort, aber es ist nicht das, was ich mir darunter vorgestellt habe. Es konnte auch nicht die Wiederbelebung des Becher-Instituts sein, in vieler Hinsicht nicht. Das Paradoxe ist, dass das alte Institut in der hochdurchorganisierten DDR wahrscheinlich mehr Spielraum hatte, als wir in der Nachwendezeit.