Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
20-04-2013
Arto Paasilinna, Michel Leiris, Emmanuel Bove, Henry de Montherlant, Charles Maurras
Uit: The Year of the Hare (Vertaald
door Herbert Lomas)
The
journalist sat on the edge of the ditch, holding the hare in his lap, like an
old woman with her knitting on her knees, lost in thought. The sound of the car
engine faded away. The sun set.
The
journalist put down the hare on the grass. For a moment he was afraid it would
try to escape; but it huddled in the grass, and when he picked it up again, it
showed no sign of fear at all. 'So here we are,' he said to the hare. 'Left.'
That
was the situation: he was sitting alone in the forest, in his jacket, on a
summer evening. No disputing ithe'd been abandoned.
What
does one usually do in such a situation? Perhaps he should have responded to
the photographer's shouts, he thought. Now maybe he ought to find his way back
to the road, wait for the next car, hitch a ride, and think about getting to
Heinola, or Helsinki, under his own steam. The idea was immensely unappealing.
The journalist looked in his briefcase. There were a few banknotes, his press
card, his health insurance card, a photograph of his wife, a few coins, a
couple of condoms, a bunch of keys, an old May Day celebration badge.
And
also some pens, a notepad, a ring. The management had printed on the pad Kaarlo
Vatanen, journalist. His health insurance card indicated that Kaarlo Vatanen
had been born in 1942.
Vatanen
got to his feet, gazed at the sunset's last redness through the trees, nodded
to the hare. He looked toward the road but made no move that way. He picked up
the hare off the grass, put it tenderly in the side pocket of his jacket, and
left the clearing for the darkening forest.
Arrivé hier, vers
cinq heures et demie, à Paris. C'était ma troisième sortie après
maladie. Les deux premières avaient été d'une dizaine de minutes. Raymond est
venu nous chercher en taxi. Fin d'après-midi radieuse d'automne. (Radieux
signifie qui a des rayons de lumière.) Soleil sur la campagne. C'était
merveilleux.
Le soleil n'avait
pas de chaleur. Il n'y avait pas de vent. La journée semblait
être sortie du temps, à un moment heureux, et y avoir laissé toutes ses
imperfections quotidiennes. L'arrivée à Paris a été plus extraordinaire encore.
Les grandes avenues. Les lumières naissantes,
les phares des autos sans force. Il y avait eu alerte contre les avions la
veille et les becs de gaz étaient encore bleus. Toutes les couleurs dans le
ciel.
Cela, c'est la description sèche. Je voudrais
montre ces nuances extraordinaires. Il faut attendre l'inspiration. Une fin
d'après-midi de printemps.
La vie renaît. Des parfums enivrants vous
frôlent une seconde.
C'est la belle saison qui s'annonce. Ce n'était
pas cela, hier, le 19 octobre et pourtant, c'est la même avidité en moi. Elle a
pour cadre, pour but, autre chose : les richesses de l'hiver, les désirs, les
secrets. Lu aujourd'hui le Carnet vert de Dabit, dans la N.R.F.
Tristesse. Je pense à notre déjeuner à l'Hôtel du Nord. Quel garçon étrange et
plein de charme, étrange parce qu'incompréhensible, insaisissable ! Pas de
classes sociales. Dans la partie de son cerveau où s'élaborait son oeuvre, il
n'y en avait pas. J'en suis certain. C'est peut-être cela qui
donnait à tous ses gestes, à tous ses actes, cette aisance, cette absence
complète de gêne. Il voyait tout du point de vue des sentiment.
Au milieu de ce tumulte, on apporte sur une
civière Inès morte, pendant que des cloches sonnent. Le tumulte à l'instant
s'apaise. En silence, tous s'écartent du cadavre du Roi étendu sur le sol, se
massent du côté opposé de la scène autour de la litière, à l'exception de Dino
del Moro qui, après un geste d'hésitation, est resté un genou en terre auprès
du Roi. A ce moment apparaît
don Pedro; il se jette contre la litière en sanglotant. Le lieutenant Martins
entre à son tour, portant un coussin noir sur lequel repose la couronne royale.
Pedro prend la couronne et la pose sur le ventre d'Inès. Puis il se tourne vers
l'officier des gardes; celui-ci dégaine; tous les gardes font de même et
présentent l'épée. Alors Pedro force par son regard l'assistance à
s'agenouiller; le Prince de la Mer ne le fait qu'à regret. Pedro s'agenouille à
nouveau, et, la tête sur le corps d'Inès, il sanglote. L'assistance commence à
murmurer une prière. A l'extrême droite, le corps du roi Ferrante est resté
étendu, sans personne auprès de lui, que le page andalou agenouillé à son côté.
Le page se lève avec lenteur, regarde longuement le cadavre, passe avec lenteur
vers la civière, hésite, se retourne pour regarder encore le Roi, puis, se
décidant, va s'agenouiller avec les autres, lui aussi, auprès de la civière. Le cadavre du Roi reste seul.
Henry de Montherlant (20 april 1896 21 september
1972)
« Il ne serait pas
difficile de déduire des cruautés et des immoralités de cette éducation les
trois quarts des maux qui affligent la jeunesse contemporaine. Cest à elle autant quaux familles, aux
maîtres et aux savants que M. deCoubertin a destiné cet album de croquis quil
a pris sur le vif de lautre côtéde la Manche.
Je ne veux pas résumer cet album. Je le recommanderais de toutes mes forces, si
cela était nécessaire. Peut-être une paire de niais saccordera-t-elle à
traiter lauteur danglomane. Dans tous les cas, son style est très français,
son observation également profonde sous un air léger. Rien du pédant. Il y a
des divisions, des séparations de chapitres pour le plaisir des yeux.
M. de Coubertin a
nettement marqué les deux points par lesquels lâme anglaise saffirme dans la
méthode déducation esprit dindividualisme et tendance à sassocier : ces
deux traits sont loin de sexclure.
Quest-ce qui fait la
personne humaine ? Est-ce un peu plus ou moins didées dans le cerveau? Mais
ceci est à tout le monde, monnaie courante quon acquiert, quon perd, quon
peut rattraper. Lhomme vrai (non le pantin logique de Cousin et consorts),
cest une volonté recouverte de muscles élastiques et durs. Il faut quil soit
capable de se poser devant les autres, de leur résister ou dagir sur eux. Et
quel est le but de la vie ? Les Anglais pensent que cest laction. Savoir en
vue de pouvoir : la devise est née en France, mais eux sy conformaient avant
quon la formulât chez nous.
Charles
Maurras (20 april 1868 16 november 1952)
She stepped out of the train car, down onto
the platform, and she allowed herself to be kissed by Bai, and Marie took her
things, and she had only one thought: to get inside the house - inside.
It seemed to her that Huus had to be inside,
waiting.
And she went on ahead and opened the door to the
parlor whicb was waiting, clean and nice; to the bedroom; to the kitchen where
everything shone; clean and - empty.
"My God, how thin the mistress has become,"
began Marie, who was lugging the bags.
And then she really got started, while Katinka,
pale and tired, collapsed into a chair - about the whole area. About what
had been happening and what was being said. Over at the inn thev had had summer
guests who came with bedsteads and everything, and at the parsonage there were
visitors right up to the rafters.
And Huus, who had left ... all of a sudden
"Well, I thought so ... Because he was down
here on that last evening and it seemed to me just like he was going around
saying goodbye to everything - he sat in the parlor alone - and out in the
garden ... and out here on the steps with the doves.''
"When did he leave?" asked Katinka.
"It must be about two weeks ago."
"Two weeks ...
Katinka carmly got up and went out into the
garden. She walked along the pathway, over to the roses, down to the elder
tree. He had been here to say goodbye to her - at every spot, in every place.
She had no tears. She felt almost a quiet solemnity.
There was a happy shout out on the road. She
heard Agnes's voice in the midst of a great chorus. She practically jumped up.
She didn't want to see them there just now, Agnes rushed at her like a big dog
to welcome her, so that she almost fell over; and the entire party from the
parsonage came in for hot chocolate, and a table was set in the garden beneath
the elder, and they all stayed untill the 8 o'clock train.
The train reared off, and they were gone again -
you could hear them talking noisily along the road. Peter, the station hand,
had taken the milk cans away, and Katinka was sitting alone on the platform.
La noire gondole se glissait le long des palais
de marbre,
comme un bravo qui court à quelque aventure de nuit, un
stylet et une lanterne sous sa cape.
Un cavalier et une dame y causaient d'amour : - " Les
orangers si parfumés, et vous si indifférente ! Ah !
signora, vous êtes une statue dans un jardin !
- Ce baiser est-il d'une statue, mon Georgio ? pourquoi
boudez-vous ? - Vous m'aimez donc ? - Il n'est pas au
ciel une étoile qui ne le sache et tu ne le sais pas ?
- Quel est ce bruit ? - Rien, sans doute le clapotement
des flots qui monte et descend une marche des escaliers
de la Giudecca.
- Au secours ! au secours ! - Ah ! mère du Sauveur, quel-
qu'un qui se noie ! - Écartez-vous ; il est confessé ",
dit un moine qui parut sur la terrasse.
Et la noire gondole força de rames, se glissant le long
des palais de marbre comme un bravo qui revient de quelque
aventure de nuit, un stylet et une lanterne sous sa cape.
WITH steady march across the daisy meadow,
And by the churchyard wall we go;
But leave behind, beneath the linden shadow,
One, who no more will rise and go:
Farewell, our brother, here sleeping in dust,
Till thou shalt wake again, wake with the just.
Along the street where neighbor nods to neighbor,
Along the busy street we throng,
Once more to laugh, to live and love and labor,--
But he will be remembered long:
Sleep well, our brother, though sleeping in dust:
Shalt thou not rise again--rise with the just?
Farewell, true heart and kindly hand, left lying
Where wave the linden branches calm;
'T is his to live, and ours to wait for dying,
We win, while he has won, the palm;
Farewell, our brother! But one day, we trust,
Call--he will answer Thee, God of the just.
When death close my
blank eyes --
Hard from so much vain torment,
What thoughts will fill your young bosom
Of all my sad moments?
I see you now distracted and distant:
More than distant - withdrawn. And I predict,
already now I predict, the exact moment
When your desire will no longer turn to another man
For you will have nothing, but your loneliness,
Left, abandoned! One day I shall leave
I shall sleep the ultimate sleep.
On that day you will cry What matters? Cry.
Then I will feel much closer
To me, your uncertain heart.
Vertaald door Mariza G Goes
Naked
When you are dressed,
Nobody imagines
The worlds hidden
Under your clothes.
(Thus, in the day light,
We do not have notion
Of the stars that shine
In the deep sky.
But naked is the night
And naked in the night,
Vibrate your worlds
And the worlds of the night.
Your knees shine.
Your navel shines,
Shines all your
Abdominal lyre.
Your exiguous bosoms
- As two small fruits
in the firmness
Of your firm torso
- Your bosom shines)
Ah! Your hard nipples!
Your back!
Your flanks!
Ah, your shoulders!
When naked, your eyes
Become naked also:
Your gaze lingers longer,
Slower, more liquid.
Then, within those eyes,
I float, swim, jump,
Lower in a perpendicular
Diving!
I dive to the depths
Of your being, there where
Your soul smiles at me,
Naked, naked, naked.
Had Iknown what was to happen within the hour, I should have tried toremember what he said, although just the same I
could nothave repeated hiswords to anybody. He went on swearing for quite
a time, and even spat in thefireand gnashed his teeth.Thenhe fell silent, his head thrown back andknees claspedin hishands. Istole aglance at him and could
havefeltsorry for him had he not been so unpleasant.
Suddenly the man sprangto
hisfeet. Ina fewminutes he was on thepontoon bridge,
whichthe soldiers had recently put
across the river, and Icaught a last glimpse
of him on the opposite bank before he disappeared.
My
firehadgone out, buteven withoutit I could seeclearly thatthere wasn't a single blue crab among mycatch, and a prettygood catch itwas. Just ordinary black crabs, none too big
either-they went for a kopeck apair at the local pub.
Acold wind begantodrawfromsomewherebehindme. Mytrousersbillowed out and I began to feel cold. It was time to go home. I was
castingmy line,baited with meat, for the last time when I
saw the watchman on theopposite bankrunning down theslope. SpasskyTowerstood high above theriverand thehillsideleading down to the
river bank waslitteredwithstones.Therewas no sign of anybody onthe hillside, whichwaslitupbrightly by the moon, yet for some reason the watchman unslung this
rifle ashe ran.
"Halt!"
He
did not fire, but justclicked the bolt,
and, at that very moment Isaw the manhewas
after onthe pontoon bridge.I amchoosingmy wordscarefully, because even now I am not quite
certain itwas the man, who,anhour ago, hadbeen sitting by my
fire. But I can still see the scene beforemy eyes:thequietbanks,the wideningmoon path on thewaterrunningstraight from where I
was to thebarges of the pontoonbridge, and onthebridge the long shadows of two running figures.
Cher amant, je cède
à tes désirs :
De champagne enivre Julie. Inventons, sil se peut, des plaisirs ;
Des Amours épuisons la folie.
Verse-moi ce joyeux poison ;
Mais sur-tout bois à ta maîtresse :
Je rougirais de mon ivresse,
Si tu conservais ta raison.
Vois déjà briller dans mes regards
Tout le feu dont mon sang bouillonne.
Sur ton lit, de mes cheveux épars,
Fleur à fleur vois tomber ma couronne.
Le cristal vient de se briser :
Dieux ! Baise ma gorge brûlante,
Et taris lécume enivrante
Dont tu te plais à larroser.
Verse encor ! mais pourquoi ces atours
Entre tes baisers et mes charmes ?
Romps ces nuds, oui, romps-les pour toujours :
Ma pudeur ne connaît plus dalarmes.
Presse en tes bras mes charmes nus.
Ah ! je sens redoubler mon être !
À lardeur quen moi tu fais naître
Ton ardeur ne suffira plus.
Dans mes bras tombe enfin à ton tour :
Mais, hélas ! tes baisers languissent.
Ne bois plus, et garde à mon amour
Ce nectar où tes feux samortissent.
De mes désirs mal apaisés,
Ingrat, si tu pouvais te plaindre,
Jaurai du moins pour les éteindre
Le vin où je les ai puisés.
Pierre-Jean de Béranger (19 april 1780 16 juli
1857) Standbeeld in Parijs
Georges était arrivé à la Maison-Blanche vers
la fin d'avril avec Pétronille, Jacob et Tambour. Trois ou quatre grandes
caisses remplies de livres l'avaient suivi; il avait acheté un canot, un fusil,
des vareuses, tout cet attirail de chasse et de pêche sans lequel les jours à
la campagne peuvent paraître longs, même les jours d'hiver, et bientôt on avait
vu s'élever dans le bûcher une pile de bois propre à braver les neiges de
décembre et les pluies de janvier.
On sait qu'à Paris un changement de domicile
met dans les relations des barrières plus infranchissables que n'en mettait
jadis entre les Capulet et les Montaigu la haine héréditaire de deux familles:
en partant pour la campagne, Georges était donc parti pour l'exil. Deux ou
trois de ses amis se souvenaient seuls qu'il habitait Maisons. Il vivait avec
Tambour et causait avec ses livres. Ses habitudes étaient les plus régulières
du monde; il ne savait jamais la veille ce qu'il ferait le lendemain. Il se
couchait tard ou tôt, selon le temps, un jour avec le soleil, et le jour
d'après avec la lune. S'il partait avec l'intention de lire dans quelque coin
du bois, on le surprenait ramant sur la Seine avec l'ardeur inquiète d'un
contrebandier. Il déjeunait tantôt chez lui, tantôt à l'auberge, ce qui, pour
le dire en passant, faisait le désespoir de Pétronille, obligée de l'attendre
auprès d'une côtelette qui noircissait sur le gril.
Louis Amédée Achard (19 april 1814 24 maart
1875)
Einmal, auf einer nicht ganz legalen
Substanz, habe ich sogar geglaubt, ich sei Jesus. Ich fand das sehr romantisch,
und vielleicht ginge es der Welt besser, wenn mehr Menschen glauben würden, sie
seien Jesus. Andererseits, gäbe es wirklich mehrere Jesus (im Zeitalter des
Klonens und der großen Anzahl gut erhaltener Jesushaare ist das gar nicht so
unwahrscheinlich), so wäre es nicht auszuschließen, dass sie sich bloß
gegenseitig taub predigen, die Schuld aus den Schuhen schieben oder gar
bekriegen würden, wie man das von anderen Größenwahnsinnigen kennt. Aber genau
um diesen Größenwahn geht es: Er ist unabdingbar fürs Schreiben. Man muss sich
schon selbst Flügel verleihen, wenn man fliegen will. (Und wenn sie gegen innen
wachsen, legt man sich einfach auf die Erdstrahlung, denn auch die trägt das
habe ich letzthin geträumt und man muss nicht mehr albern mit den Armen
flattern.) Den einen oder anderen Absturz wird man zwar nicht überleben (zum
Beispiel, wenn man plötzlich nicht mehr unterscheiden kann zwischen dem
Geschriebenen und der Erinnerung; oder wenn man Jahre an einem Manuskript arbeitet,
um es am Ende nicht einmal mehr gut genug für die Schublade zu finden), aber
für Kinder Gottes sollte das mit der Auferstehung kein allzu großes Problem
darstellen. (Und es ist ja kein Geheimnis, dass Gott die Welt nach Jesus' Tod
den Schriftstellern überlassen hat, seinen eigentlichen Söhnen und Töchtern.)
Und auch Jesus ist doch nur so bekannt, weil er sich nach der Krise am Kreuz
wieder aufgerappelt hat. Weil er glaubte, es würde ihm sein Leiden erleichtern,
wenn er es teilen, mitteilen könnte, damit die Menschen begreifen, wie schwer
er wirklich trägt; er war einfach sehr einsam. Einsamkeit und Größenwahn. Und
vielleicht noch die Welt (mit der eigenen Erfindung) verändern wollen und
glauben, man richte damit nicht nur
Schaden an. Das sind nicht die schlechtesten Voraussetzungen zum Schreiben.
Wenn man sich nicht selbst zum Gott erklärt, tut es niemand.
De Nederlandse dichteres en schrijfster Marjoleine de Vos werd geboren in Oosterbeek op 19 april 1957 De Vos is redacteur kunst bij NRC Handelsblad (anno 2008). Ze schrijft over kunst, literatuur en koken, en heeft een tweewekelijkse column op de opiniepagina. Een selectie uit deze columns werd gebundeld in “Nu en altijd: bespiegelingen” (2000) en “Het is zo vandaag als altijd” (2011). Ze schrijft ook een column voor het opinieweekblad VolZin. In 2000 verscheen haar eerste poëziebundel “Zeehond graag”, in 2003 gevolgd door “Kat van sneeuw”. “Zeehond graag” werd genomineerd voor de VSB Poëzieprijs 2002. In het voorjaar van 2008 verscheen haar bundel “Het waait.”
Kinderspel
Zou je liever doof of blind of niet meer voelen, zonder reuk of snoep? Viel ooit de neus, is dat nu jammer. Hij ruikt zo lekker soep en hoe vergeeld papier hij weet de wierookgeur van Griekenland snuift liefde, kerstboom, haring. Dus nee hij niet, liever het oog dan dat alle rimpels kent in het gezicht de kleur van zalm en winteravondlucht? Te erg dit spel voor wie met volle hand het ongemengde deeg in duikt, vervuld van botergeur en eierstruif en Bachs verliefde alt: Bist du bei mir, gaan we nog niet naar het einde maar vrolijk verder kreeften eten en van elkaar het zachte vel. Geen pink kan hier gemist, geen oogopslag. Elk zintuig kent ons tot de puntjes baant ons een weg de wereld in en leidt ons tot verslaving.
Vluchteling
Vertel ik mijzelf steeds weer mijn leven een verhaal verreisd door mijn woorden ik hoorde nooit ergens, ik sprak mijn geen thuistaal kijk lege portretten, ik ken geen verlangen dan zijn in het heden volmaakt als een merel
zijn lijfje een peertje, niet groter met veren en zingen om niet.
Bas Belleman, Clara Eggink, Kathy Acker, Joy Davidman, Richard Harding Davis, Henry Kendall
De Nederlandse
dichter Bas Belleman werd in Alkmaar geboren op een heldere
ochtend in april (Rottend Staal) van het jaar 1978. Zie ook alle tags voor Bas Belleman op dit blog.
Saturnus
het ruisen van de ringweg, je hoort
het niet meer. pas als het verstilt
en zelfs dan is het water op handen:
je voelt het niet verdampen.
vergeet niet hoe mijn liefde ruist.
de tuin is de tuin zonder liefde niet,
ik doe de afwas niet om borden schoon
te krijgen; wees in alle rust zwanger.
niets is zo'n vervuiling als gewenning,
iedere afslag voert naar nieuwbouw.
ik dompel mijn akkers in tact,
ik houd me vruchtbaar.
vruchtbaar is me soms te vruchtbaar.
toch houd ik me groot in babywinkels,
een vreedzame Saturnus, ik houd me vol,
leid alle gruis in een boog
om me heen. Ik knijp het oog van de orkaan
dicht. ik hoor alleen wat ruisen
en dat is houden van.
ik hoef nergens naar te luisteren.
Uit: Hout
een boom
en nog een boom
en nog een en nog een en nog een.
mijn ziel, waar ben
je gebleven?
ik zwerf langs de stammen van de slaap
en kom je nergens tegen,
word wakker als een aap.
een bos is een boom
en nog een boom
en nog een en nog een en nog een.
de ziel is een
droom
en nog een droom
en nog een en nog een en nog een.
Sonnet 76
Waarom is mijn
gedicht verstoken van modes?
Zo zonder wending of plotselinge spurten?
Waarom kan ik in deze tijd niet flirten
Met vreemde elementen en nieuwe methodes?
Waarom ik telkens één en hetzelfde beraam,
En mijn ideeën hul in bekende patronen,
Zodat elk woord haast ritselt van mijn naam,
Om zo zijn oorsprong en zijn lot te tonen?
O lieve schat, het gaat mij steeds om jou,
En jij en liefde zijn mijn onderwerp.
Met al mijn talent pas ik een nieuwe mouw
Aan oude taal, en werp wat men verwerpt.
De zon is elke dag zo oud, zo jong;
Steeds zingt mijn liefde wat al eerder zong.
(William
Shakespeare, vertaald door Bas Belleman.)
Laat het niet uit zijn, God, na dezen dood
In leven en ellende om noodzakelijk brood.
Want waartoe gaaft gij dan uw bosschen, heiden,
Uw luchten, wateren en ruime weiden
Den mensch als lokaas van zijn plichten weg?
Het is het woord van velen dat ik zeg.
Er zijn er meer die snakken naar ontkomen,
Wier hart uw zeeën meedraagt in hun droomen.
Maar gij geeft traag getob en kleinen strijd
En waait er over met een wind van eeuwigheid.
Clara Eggink (18 april 1906 - 3 maart 1991)
De Amerikaanse
schrijfster, essayiste en feministe Kathy Acker werd op 18 april 1947 in New York geboren als
Karen Alexander. Zie ook alle tags voor Kathy Acker op dit blog.
Uit: Blood
and Guts in High School
That night, for the first time in months,
Janey and her father sleep together because Janey cant get to sleep otherwise.
Her fathers touch is cold, he doesnt want to touch her mostly cause hes
confused. Janey fucks him even though it hurts her like hell cause of her
Pelvic Inflammatory Disease.
( )
Johnny returned home (what is home?) and told
Janey he had been drinking with Sally...She lay down on the filthy floor by his
bed, but it was very uncomfortable: she hadnt slept for two nights. So she
asked him if he wanted to come into her bed.
The plants in her room cast strange, beautiful
shadows over the other shadows. It was a clean, dreamlike room. He fucked her
in her asshole cause the infection made her cunt hurt too much to fuck there,
though she didnt tell him it hurt badly there, too, cause she wanted to fuck
love more than she felt pain .
( )
Mr. Fuckface: You see, we own the language.
Language must be used clearly and precisely to reveal our universe.
Mr. Blowjob: Those rebels are never clear. What
they say doesnt make sense.
Mr. Fuckface: It even goes against all the
religions to tamper with the sacred languages.
Mr. Blowjob: Without language the only people
the rebels can kill are themselves.
Of the school of
earnest young writers at whom the word muckraker had been thrown in opprobrium,
and by whom it had been caught up as a title of honor, Everett was among the
younger and less conspicuous. But, if in his skirmishes with graft and corruption
he had failed to correct the evils he attacked, from the contests he himself
had always emerged with credit. His sincerity and his methods were above
suspicion. No one had caught him in misstatement, or exaggeration. Even those
whom he attacked, admitted he fought fair. For these reasons, the editors of
magazines, with the fear of libel before their eyes, regarded him as a
"safe" man, the public, feeling that the evils he exposed were due to
its own indifference, with uncomfortable approval, and those he attacked, with
impotent anger. Their anger was impotent because, in the case of Everett, the
weapons used by their class in "striking back" were denied them. They
could not say that for money he sold sensations, because it was known that a
proud and wealthy parent supplied him with all the money he wanted. Nor in his
private life could they find anything to offset his attacks upon the misconduct
of others. Men had been sent to spy upon him, and women to lay traps. But the
men reported that his evenings were spent at his club, and, from the women,
those who sent them learned only that Everett "treats a lady just as
though she is a lady."
Accordingly, when,
with much trumpeting, he departed to investigate conditions in the Congo, there
were some who rejoiced.
Richard
Harding Davis (18 april 186411 april 1916)
The darling of Australias Autumnnow
Down dewy dells the strong, swift torrents flow!
This is the month of singing watershere
A tender radiance fills the Southern year;
No bitter winter sets on herb and root,
Within these gracious glades, a frosty foot;
The spears of sleet, the arrows of the hail,
Are here unknown. But down the dark green dale
Of moss and myrtle, and the herby streams,
This April wanders in a home of dreams;
Her flower-soft name makes language falter. All
Her paths are soft and cool, and runnels fall
In music round her; and the woodlands sing
For evermore, with voice of wind and wing,
Because this is the month of beautythis
The crowning grace of all the grace that is.
Daar had hij lange jaren zijn geweldige
hoogmoed over gehad, maar eens, toen het wekenlang regende en het water
geweldig waste, toen er ook binnendijks huizen aan moesten geloven, ja, toen
was Janus de Mert ook overstroomd geweest. Toen zat hij grif afgesloten, er
waren koeien en varkens van hem verdronken, hij zat in de grote opkamer van
angst te klagen, sindsdien had hij een noodklok op de nok van zijn zwaar rieten
dak. Hij dacht, als het weer gebeurt, dan zal ik die noodklok luiden, dan
kannen ze mij komen redden. Want Janus de Mert, dat mocht nou voor zijn doen in
deze omgeving een flinke boer zijn, hij mocht zijn grootspraak hebben, hij had
een hazenhart, hij was schrikkelijk laf en bang als het om zijn lijf en leden
ging. Daar heeft hij later nog angst en ellende genoeg over gehad, toen was hij
te zwak geworden om de noodklok te luiden. Ge hadt hier ook Cis de Dove, die
woonde in een klein arkje op de Maas, dat had hij een beetje buiten het dorp
achter het veer liggen. Hij had het zelf blinkend groen geverfd, en de spijlen
van de ruitjes had hij blinkend wit geschilderd. Daar had hij pleizier in, in
die heldere dingen. Hij had gordijnen van bloemen, zozeer als hij geraniums,
foksia's en floxen voor het raam had staan, omdat hij daar zo'n pleizier in
had. In het warm, klein, planken inwendige van zijn drijvende huis, hoe was het
daar gesteld. Tegen de planken zoldering hingen honderden hazenstrikken
bijeengekluwd. Cis zat daaronder dicht bij zijn dubbelloops jachtgeweer, en
zijn petroleum-
[p. 10]
stel, dat gaf als het brandde 's avonds voor
de koffie, die Cis ging zetten, nog op zekere zin gezelligheid. En Cis zijn
onsterfelijke witte, bruingevlekte hondje, dat kefte als ge binnenkwaamt en het
sprong voor geweld, om Cis, die zo doof was als een hout, te waarschuwen.
Den Geburtstag des Bürgermeisters feierten
Amtsrichter Dr. Fritz Haldenwang und Frau Antoinette mit einem Frühstück. Es
war ein Sonntag im September. Die kleine Schar der Gäste saß im vollen
Sonnenschein, der durch die Fenster der Veranda hereinkam und alle weinheißen
Gesichter etwas zu rücksichtslos beleuchtete. Man hatte gut gegessen und
getrunken.
Seit Bürgermeister
Mandach mit imposanter Majestät und doch auch mit schmunzelndem Wohlwollen hier
als Stadtvater wirkte, war in dem engeren Kreis, dem er gleich wie von selbst
vorsaß, ein lebemännischer Ton aufgekommen. Wie lange der Bürgermeister sich in
dem Amt behaupten würde, darauf war er selbst objektiv neugierig. Im
allgemeinen war er nicht gut mit sich umgegangen. Er sagte es selbst, teils aus
wirklicher Erkenntnis, teils aus einer gewissen grandiosen Art heraus, die sich
lieber selbst scharf kritisiert, als daß sie die scharfe Kritik anderer
abwartet.
Im Grunde genommen
fiel es aber niemandem ein, ihn scharf zu beurteilen. Er trug ja seine eigene
Haut zu Markte. Und selbst die alten Freunde, die wohl hier und da einige
Schulden für ihn bezahlt hatten, rechneten ihm ihre Großmut nicht an, was doch
gewiß bedeutsam war.
Erst hatte er ein
paar Semester studiert, und von jener Zeit her stammte seine Freundschaft mit
Amtsrichter Dr. Haldenwang. Sie waren beide Rhenanen und hatten in
Freiburg unvergeßliche Zeiten zusammen durchbummelt. Dann, als Leutnant der
Reserve, ging ihm bei einem köstlichen Manöver sein Soldatenherz auf. Es war
das reinste Lustspielmanöver gewesen, im Stil des seligen Gustav von Moser.
Herrliches Wetter, großartige Quartiere, bezaubernde Schloßfräuleins,
Vorgesetzte von gutem Humor. Mandach kapitulierte. Aber als er ein paar Jahre
die Einförmigkeit des Rekrutendrillens genossen und seine Finanzen derartig
verworren wurden, daß seinen guten Freunden die Haare zu Berge standen seine
eigenen Kopfnerven waren nicht so reizbar , nahm er seinen Abschied mit dem
Titel eines Hauptmanns z.D. Wovon er dann lebte, bis ihm, dank der geradezu
leidenschaftlichen Bemühungen seiner Freunde, die Bürgermeisterstelle in Wachow
zufiel, war niemandem ganz klar.
'Mushroom omelette
and fries, please. And a Coke,' said Marcus. 'I'll have the swordfish
steak,' said Will. 'No vegetables, just a side salad.' Fiona was having difficulty
deciding. 'Why don't you have the
swordfish steak?' said Marcus. 'Ummm...' He tried to get his mother's
attention across the table without Will noticing. He nodded hard, once, and
then he coughed. 'Are you all right, sweetie?' He just felt it would help if
his mum ordered the same food as Will. He didn't know why. It wasn't like you
could talk for ages about swordfish steak or anything, but maybe it would show
them that they had something in common, that sometimes they thought the same
way about things. Even if they didn't. 'We're vegetarian,' said Marcus. 'But we
eat fish.' 'So we're not really
vegetarian.'
Hugh Grant en
Nicholas Hoult in de film About a boy uit 2002
'We don't eat fish very often
though. Fish and chips sometimes. We never cook fish at home, do we?' 'Not often, no.' 'Never.' 'Oh, don't show me up.' He didn't know how saying she
never cooked fish was showing her up - did men like women who cooked fish? Why?
- but that was the last thing he wanted to do. 'All right,' he said. 'Not
never. Sometimes.' 'Shall I come back in a couple
of minutes?' said the waiter. Marcus had forgotten he was
still there. 'Ummm....' 'Have the swordfish,' said
Marcus. 'I'll have the penne pesto,'
said his mother. 'With a mixed salad.'
For almost twenty
years these ladies were in and out of one anothers house, as were their
children. They got on well together without one vibration of sympathy. Beata
Ashley lacked the imagination or freedom of attention to penetrate the older
womans misery. (John Ashley was well aware of it but did not speak.) One art
they shared in common: both were incomparable cooks; one condition: both were
far removed from the environment that had shaped their early lives.
For these two
families the first ten years went by without remarkable event: pregnancies,
diapers, and croup; measles and falling out of trees; birthday parties, dolls,
stamp collections, and whooping cough. George was caught stealing Rogers
three-sen stamp; Roger had his mouth washed out with soap and water for saying
hell. Felicite, who aspired to be a nun, was discovered sleeping on the floor
in emulation of some saint; Constance refused to speak to her best friend Anne
for a week. You know all that.
De Nederlandse dichter Vincent Daniel Corjanus werd geboren op 17 april 1995 in Zwolle. Toen hij nog maar 8 jaar oud was probeerde hij al woorden te vangen op papier. Zijn grote inspiratiebron is Frank Boeijen. Zijn eerste bundel “Woorden wonen in huizen” verscheen in 2012. In 2013 verscheen de tweede bundel “De Zichtbare Ziel.” Corjanus nam deel aan diverse evenementen als Dichters op het Erf in Den Andel en Poetry Musica in Amsterdam
Liefde online
Een foto van liefde op de achtergrond van je telefoon. Een tweet op mijn timeline, een kus in een discotheek. #lovehim #love.
Op facebook je ‘’vrienden’’ overtuigen dat het allemaal zo mooi en gezellig was.
Liefde online. De liefdesbrieven zijn digitaal. Een pot inkt gesmeten naar je beeldscherm.
Een slecht toneelstuk in een afgebrand theater. Romeo en Julia door de slechtste acteurs, geacteerd. Liefde ingeblikt in het internet.
He and Welch might
well be talking about history, and in the way history might be talked about in
Oxford and Cambridge quadrangles. At moments like this Dixon came near to
wishing that they really were. He held on to this thought until animation
abruptly gathered again and burst in the older man, so that he began speaking
almost in a shout, with a tremolo imparted by unshared laughter:
'There was the most
marvellous mix-up in the piece they did just before the interval. The young
fellow playing the viola had the misfortune to turn over two pages at once, and
the resulting confusion ... my word ...'
Quickly deciding on
his own word, Dixon said it to himself and then tried to flail his features
into some sort of response to humour. Mentally, however, he was making a
different face and promising himself he'd make it actually when next alone.
He'd draw his lower lip in under his top teeth and by degrees retract his chin
as far as possible, all this while dilating his eyes and nostrils. By these
means he would, he was confident, cause a deep dangerous flush to suffuse his
face.
Welch was talking
yet again about his concert. How had he become Professor of History, even at a
place like this? By published work? No. By extra good teaching? No in italics.
Then how? As usual, Dixon shelved this question, telling himself that what
mattered was that this man had decisive power over his future, at any rate
until the next four or five weeks were up. Until then he must try to make Welch
like him, and one way of doing that was, he supposed, to be present and
conscious while Welch talked about concerts. But did Welch notice who else was
there while he talked, and if he noticed did he remember, and if he remembered
would it affect such thoughts as he had already? Then, abruptly, with no
warning, the second of Dixon's two predicaments flapped up into consciousness.
Shuddering in his efforts to repress a yawn of nervousness, he asked in his
flat northern voice: 'How's Margaret these days ?'
Zelfmoord is in. Meer en meer mensen
denken erover, meer en meer mensen doen het, meer en meer mensen proberen het
ook eens een keertje. Maar meest van al nog wordt er over zelfmoord gesproken -
door psychologen, sociologen en filosofen, door dokters en priesters, door
critici, moralisten en sympathisanten, door sekteleiders, begeleiders en
weifelende vertwijfelden.
Bij dit alles is reeds vaak gewezen, vanuit
diverse hoeken, op een merkwaardige band die zou bestaan tussen de zelfmoord en
het kunstenaarschap, meer in het bijzonder het schrijverschap. Tal van studies
zijn gewijd aan het suïcidaal gedrag van schrijvers als Sylvia Plath, Cesare
Pavese en Fernando Pessoa, aan het bestendige gevecht tegen de verlokking van
zelfmoord dat het leven van een onnoemelijk aantal andere schrijvers
karakteriseerde, en aan de uitgesproken cultus van het literaire
zelfmoordideaal in de romantische - en later de dadaïstische - kunstconceptie.
Ondanks dit alles is de band tussen het schrijven en de zelfmoord relatief
onopgehelderd gebleven. Want niettegenstaande hun manifeste, latente of onbewuste
zelfmoordobsessies blijft het een feit dat de meeste schrijvers het hebben
volgehouden tot ze een natuurlijke dood stierven, vaak zelfs op onbetamelijk
hoge leeftijd, en dat ze zich intussen vrij succesvol en comfortabel met hun
schrijverschap hebben weten te verzoenen. Weliswaar zijn er kunstenaars, uit
heden en verleden, die te kennen geven dat de kunst en zij alleen hen van de
zelfmoord heeft weerhouden. Maar waarom de kunst, en niet bijvoorbeeld het
pottenbakken, het kleiduifschieten of het postzegelverzamelen? Wat is er in het
schrijven dat een mens, in plaats van hem tot zelfmoord te drijven - wat
aannemelijker zou zijn -, juist van de zelfmoord doet afzien?
Patricia De Martelaere (16 april 1957 4 maart 2009)
De Duitse schrijfster
en dichteres Sarah Kirsch (eig. Ingrid Hella Irmelinde Kirsch) werd
geboren op 16 april 1935 in Limlingerode. Zie ook alle tags voor Sarah Kirsch op dit blog.
THE LAST OF NOVEMBER
Erst in die
Wechselstuben am Zoo
die letzten
silbernen Pferdchen aus allen
Manteltaschen
Umtausch ein
toller Kurs
es blieb noch was
übrig
Der Wind, der Wind,
unhimmlisches Kind
blies uns im
schönen Kabriolett an den Reichstag
Schneebeeren
rieselten
kleines Getier
raschelte an dem furchtbaren Ort
stellenweis grüner
Kalk
das ist die Mauer
Türmchen und
Aussichtspodeste hüben und drüben
alles registrieren
sagt er
wie Hemingway auf
dem Rückzug in Spanien
das stinkende Pferd
wir fuhren und
flogen dreimal um den frisch
vergoldeten Engel
trafen unsere töten
Dichter in ihren Wagen
die flogen
schneller und schöner als wir.
Die Luft riecht
schon nach Schnee
Die Luft riecht schon nach Schnee, mein Geliebter
Trägt langes Haar, ach der Winter, der Winter der uns
Eng zusammenwirft steht vor der Tür, kommt
Mit dem Windhundgespann. Eisblumen
Streut er ans Fenster, die Kohlen glühen im Herd, und
Du Schönster Schneeweißer legst mir deinen Kopf in den Schoß
Ich sage das ist
Der Schlitten der nicht mehr hält, Schnee fällt uns
Mitten ins Herz, er glüht
Auf den Aschekübeln im Hof Darling flüstert die Amsel
Sarah
Kirsch (Limlingerode, 16 april 1935)
De Franse
dichter, dadaïst en surrealist Tristan Tzara werd op 16 april 1896 in de Roemeense plaats
Moinesti geboren als Samuel Rosenstock. Zie ook alle tags voor Tristan Tzara op dit blog.
(DADAist eine
jungfräuliche Mikrobe)
DADAist eine jungfräuliche Mikrobe
Dada ist gegen das teure Leben
Dada
Aktiengesellschaft für die Ausbeutung von Ideen
Dada hat 391 verschiedene Haltungen und Farben je nach
dem
Geschlecht des Vorsitzenden
Es wandelt sich um behauptet sagt zugleich das
Gegenteil
ohne Bedeutung brüllt angelt.
Dada ist das Chamäleon der schnellen und interessierten
Veränderung.
Dada ist gegen die Zukunft. Dada ist tot. Dada ist idiotisch.
Es lebe Dada. Dada ist keine literarische Schule, brüllt
Bijna de hele
golvende buitenwand is van glas: de hoge zalen en hallen kijken uit op de
polder waar s zomers vette koeien in het groen grazen en s winters soms de
lokale bevolking door de sneeuw voorbij schaatst. De negen ranke witte palen
van de windmolens die de energie voor het gebouw opwekken, staan in drie rijen
van drie achter de parkeerplaatsen. Binnen durven de ruime vitrines de zwevende
vormen van het gebouw te herhalen.
Het silhouet van
het Europees Museum van het Wereldgeheugen is nu al een internationaal bekend
beeldmerk van Amsterdam. En sinds de opening blijft het nieuwe
schouwpaleis hoge aantallen bezoekers naar de stad trekken, de positiefste
voorspellingen nog overtreffend.
Net als in elk
mammoetmuseum - het Louvre, de Hermitage, de Uffizi, het British Museum, het
Museum van het Vaticaan kan een bezoeker in het Europees Museum in veel
galerijen temidden van het massale aanbod vaak niet kiezen welke
verbazingwekkende schepping het eerst nauwkeuriger te bekijken. Hij of zij
dreigt te verdrinken of is al ondergegaan in de overvloed aan beelden,
voorwerpen, schilderingen, documenten. Overweldigd door de veelheid glijdt de
aandacht vluchtig over de meeste spullen en deze onderdompeling in de
cultuurgoederen geeft een geweldig plezier omdat we delen in de
scheppingskracht van de vele vaklui en kunstenaars.
It is a great pleasure to write the word; but
I am not sure there is not a certain impudence in pretending to add anything to
it. Venice has been painted and described many thousands of times, and of all
the cities of the world is the easiest to visit without going there. Open the
first book and you will find a rhapsody about it; step into the first
picture-dealer's and you will find three or four high-coloured "views"
of it. There is notoriously nothing more to be said on the subject.
Every one has been there, and every one has
brought back a collection of photographs. There is as little mystery about the
Grand Canal as about our local thoroughfare, and the name of St. Mark is as
familiar as the postman's ring. It is not forbidden, however, to speak of
familiar things, and I hold that for the true Venice-lover Venice is always in
order. There is nothing new to be said about her certainly, but the old is
better than any novelty. It would be a sad day indeed when there should be
something new to say. I write these lines with the full consciousness of having
no information whatever to offer. I do not pretend to enlighten the reader; I
pretend only to give a fillip to his memory; and I hold any writer sufficiently
justified who is himself in love with his theme.
Ik heb mijn fraaie Apple-laptop vernietigd.
Een fatale afloop van een reeks broeierige dagen sinds uit het niets de
enter-toets van mijn toetsenbord het voor gezien hield en losbrak in redeloze
anarchie. De enter-toets deed het in deze nieuwe boosaardige realiteit niet
óf de enter-toets deed het onophoudelijk. In het ene geval kon ik geen regels
meer openlaten, niet meer chatten, geen zoekopdrachten meer uitsturen. In het
andere geval klonk een ziek geratel en zeilden mijn teksten weg over een
eindeloos aantal lege paginas, werden wachtwoorden en pincodes te vroeg
bekrachtigd, accounts onbruikbaar verklaard en passen geblokkeerd. Pure
hysterie. Hysterie die ik een halt probeerde toe te roepen door met mijn
rechterhand op de enter-toets te slaan. Soms ging het dan even goed en was de
orde hersteld, maar steeds sneller ging het weer mis. Eerst sloeg ik nog met
een zeker respect voor de geniale techniek die ik niet kon doorgronden.
Gaandeweg sloeg ik harder en harder, als straf. Als straf voor de
ongehoorzaamheid. Als represaille voor het onacceptabele getreiter van mijn
computer. s Nachts voelde ik in mijn duim het bloed kloppen en de pijn zeuren
als ik de tv had uitgezet en wachtte tot ik in slaap viel. s Ochtends zag ik
het bijproduct van deze pijn als ik mijn laptop opende en schrok van een steeds
dieper wordende holte, een vallei, rechts van het toetsenbord. Per ongeluk
laten vallen, zei ik toen een vriend mij vroeg wat er in godsnaam was gebeurd
en ik hield voor me dat een sadistisch machtsspel gaande was.
Ce qui me dérange, c'est quand le tyran qui
règne sur ses sujets en profite et exige de chacun un peu plus chaque jour. J'ai
toujours peur que les gens se perdent eux même, qu'ils ne se retrouvent plus et
ne comprennent que des années plus tard, enfin libérés, à quel point ils furent
malheureux. Sans parler du nombre d'années supplémentaires pour soigner tout
ça, se restaurer, se reconstruire vraiment. Je crois que les mécanismes qui
régissent nos curs sont beaucoup plus fragiles qu'on ne se le figure.
( )
Les cailloux me paraissaient les êtres les
plus enviables de la Création. D'abord parce qu'ils ne sembarrassent pas de
savoir s'ils sont heureux ou non. Ils sont. Point barre. Ensuite parce qu'ils
sont toujours bien là où le destin les a posés. Un caillou ne dépare jamais son
environnement. Même un galet de plage qui se retrouverait par un concours de
circonstances au milieu d'une forêt aurait toujours l'air à sa place. Il ne
serait ni trop plat, ni trop salé, ni trop joli. Et je suis sûr que les autres
cailloux de la forêt l'accueilleraient sans préjugés. Les cailloux ne jugent
pas, les cailloux ne se plaignent pas.
Mirror mirror on the wall
Could you please return our ball
Our football went through your crack
You have two now
Give one back.
Vegan Steven
There was a young vegan
Called Steven,
Who just would not kill for no reason,
This kid would not eat
No cheese or no meat
And he hated the foxhunting season.
Als je nou niet
gaat, denken ze, dat je niet meer komt.
De jongen, verveeld,
hing tegen de vensterbank naar buiten te kijken, in de zonnige stille straat.
Zijn moeder kwam
naast hem staan, haar hand op zijn schouder.
Toé nou jongen, denk
eens, die menschen doe je d'r nog een beetje plezier mee.
De jongen zuchtte.
Hij wist wel, zijn
moeder stónd erop, en hij wou ook wel, och jawel, als hij er maar niet zoo láng
hoefde te zitten, en er nou niet net heenmoest op dien éénen dag, dat hij voor
't eerst eens van kostschool thuis was - zijn heele middag weg... en 't was er
ook zoo náár...
Dan ga ik maar, zei
hij lusteloos.
Buiten lag de straat
in blakende zonnehitte - stille zondagstraat van klein provincie-stadje. Maar
het was den jongen, of na die vier weken op kostschool buiten, alles hier in
blijde herkenning tegen hem opsprong .. de huizen, de menschen.. kijk, ouwe
Kees van den bakker altijd nog als een dooie mol op de stoep!... en een
gelukkig gevoel, iets, om opeens te willen hollen, schreeuwen, pretmaken,
barstte in hem los.
Hé! Frits!! hoorde
hij achter zich gillen, toen een langgerekt gefluit. Mèt bleef hij staan, keek
om.
Achter hem kwamen
hard aanloopen Jan en Barend Keg, met Hannes van Slooten, zijn speciale vrienden.
Rood van verwachting rende hij terug, op hen toe.
Ina
Boudier-Bakker (15 april 1875 - 26 december 1966)
De Nederlandse dichteres Mieke van Zonneveld werd op 5 april 1989 geboren in Hilversum. Zij bezocht de International School in haar geboorteplaats en studeerde Nederlands, literatuurwetenschap en Latijn op de VU in Amsterdam. Van Zonneveld schreef recensies voor Recensieweb en publiceerde eerder werk in De tweede ronde en in het ambachtelijk gedrukte Avantgaerde en op Tzum.
Hemel, zei hij
Hemel, zei hij en ik schreef het op irreëel decorgeschilder waardeloos gebazel over lichtval waar ik in hing als een spin
Zijdezachte draden die de wind niet wilde breken en een weke warme glimlach, het vertrouwen van een kind
dat vlinder wilde zijn
Alle acht mijn ogen werden glimlachend bedrogen Alle acht mijn ogen hebben in het licht geloofd
De Vlaamse schrijver, cenarist, acteur en regisseur Patrick Bernauw werd geboren op 15 april 1962 in Aalst en woont in Erembodegem. Tot zijn bekendste proza-werken behoren de docudetective Mysteries van het Lam Gods (1991) en, in samenwerking met Guy Didelez, de historische jeugdroman In het Teken van de Ram (1996) die in eigen land werd onderscheiden met de Prijs Knokke-Heist voor de Beste Jeugdroman en in Duitsland met de Eule des Monats. Zijn proza-werk voor de jeugd werd voorts nog twee maal bekroond met de John Flandersprijs voor Vlaamse Filmpjes, en het werd vertaald in het Frans, het Duits, het Noors, het Italiaans, het Spaans en het Pools. Zijn meest recente werken zijn doorgaans historische thrillers voor volwassenen, zoals Het Bloed van het Lam (2006), Nostradamus in Orval (2007), Het Illuminati Complot (2008 - De "illuminati" zijn een complotgroep die de wereld wil overheersen.), "De Paus van Satan" (2011) en "De Zaak Louis XVII" (2012). In 1994 ontving hij voor zijn luisterspel La Comédie Française de Provinciale Paul de Mont Prijs voor toneel. In 1998 richtte Patrick samen met zijn broer Fernand het muziektheatergezelschap Compagnie de Ballade op, dat zowel voor een volwassenen publiek als voor jongeren speelt. Patrick Bernauw schrijft niet alleen de teksten waarvoor zijn broer Fernand de muziek componeert, maar regisseert de stukken ook en acteert/zingt erin mee. Met De Sterke Verhalen Blues trok hij meer dan tien jaar door het hele Vlaamse land. Bernauw is sinds 1985 voltijds auteur en staat sinds 1987 aan het roer van zijn eigen productiehuis het Onafhankelijk Radiofonisch Gezelschap ORAGE cvba, destijds opgericht om luisterspelen en radiodocumentaires te maken voor de vrije radio's. In 1999 stopte ORAGE definitief met het produceren van audiodrama en vormde zich om tot productiehuis voor theater- en multimedia-projecten.
Uit: Het Bloed van het Lam
“‘Pseudologia phantastica,’ luidde de diagnose van Mennaert. Het is in de ogen van Maarten een kwal van een vent, maar dit betekent niet noodzakelijk dat Mennaert ongelijk heeft. ‘Het dorpskerkje van Rennes-le-Château verkeerde in een ver gevorderde staat van ontbinding,’ gaat Lena verder alsof Maarten haar nooit heeft onderbroken. ‘En in 1891…’ Ze spreekt het jaartal heel nadrukkelijk uit en ze kijkt hem nu ook zo aan… als om te achterhalen of hij nog bij de les is. ‘Het jaar waarin Là-bas verscheen,’ knikt hij. ‘In 1891 dus verwijderde hij de altaarsteen die rustte op twee oude Visigotische zuilen, de restanten van een bouwwerk uit de zesde eeuw waarop de kerk aan het eind van de elfde eeuw was opgetrokken.’ Eén van de zuilen bleek hol te zijn. In de holle ruimte ontdekte Saunière vier perkamenten, gevat in verzegelde houten foedralen. Twee ervan bevatten stambomen; de eerste ging terug tot 1244, de tweede tot 1644. De overige documenten leken van de hand van een laat achttiende eeuwse voorganger van Saunière, Antoine Bigou. Oppervlakkig bekeken, kon men de teksten beschouwen als vrome fragmenten uit het Nieuwe Testament, gesteld in het Latijn. Maar hier en daar waren er woorden aan elkaar blijven kleven, liepen er lijnen door hele zinnen, werden er overbodige letters toegevoegd of boven de rest van de letters geplaatst. ‘Saunière is er vermoedelijk niet in geslaagd de code te breken waarin de boodschap gesteld was. Niettemin realiseerde hij zich op iets belangrijks gestoten te zijn. Hij trok met zijn ontdekking naar de bisschop van Carcassone, die hem op staande voet doorstuurde naar Parijs. Daar maakte hij kennis met de linguïst en cryptografisch expert Emile Hoffet, die zich ondanks zijn priesterroeping ten zeerste interesseerde voor allerlei esoterische onderwerpen en contacten onderhield met diverse secten en geheime genootschappen. Hoffet introduceerde de plattelandspriester in kringen die gefrequenteerd werden door letterkundigen als Mallarmé en Maeterlinck, de componist Debussy, Emma Calvé… Emma was een geval apart… Ze moet zo een beetje de Maria Callas van haar tijd geweest zijn, en ze was de hogepriesteres van een esoterische secte en de maîtresse van verscheidene invloedrijke occultisten. Al gauw deden er ook geruchten de ronde over een amoureuze affaire tussen Saunière en Calvé.”
Mon père continuait à habiller de noir son
existence. Son deuil interminable m'accablait chaque fois davantage. Alors,
quand la coupe était pleine, je courais retrouver Clara. Sa maison riante
m'accueillait à lit ouvert. Ses caresses me rassasiaient. Nous faisions l'amour
à en perdre la tête pour oublier la mort de ma mère.
Chez Clara, c'était mieux qu'une auberge espagnole. On y trouvait plus que ce
qu'on y apportait. J'apportais mes seize ans, et j'y trouvais l'amour, le vrai.
(...)
Sur le chemin du retour, bercé par les
cahots ferroviaires, je pensais à toi, l'Arquebuse. Ta mort ferait de moi un
riche héritier en rillettes et autres cochonnailles ; mais tu me laisserais
longtemps le regret de tes sourires. Pour la première fois, tu m'apparus
égoïste; car enfin, tes retrouvailles avec le bon Dieu étaient bien jolies,
mais qu'allais-je faire de mes pleurs? Tu ne serais plus là pour les sécher.
Grand-mère irresponsable, tu n'avais pas songé qu'en mourant tu me léguerais
aussi de la tristesse. Voilà ce que c'est que les vieux. Et, chose plus cruelle
encore, tu me forçais à étouffer mes larmes ; car pleurer aurait été te trahir.
Pourtant, le jour de ta mort, je te ferais cette infidélité. L'espace de
quelques sanglots, je me laisserais chialer, tu m'entends, oui chialer comme un
enfant. Mais rassure-toi, ce sera très bref. Je te promets d'être heureux et de
rire aux éclats à la sortie de ton enterrement. Sitôt la grille du cimetière
franchie, je m'engage même à basculer une fille dans une meule de foin. On fera
l'amour à ta santé ; ça ne sera pas triste ; je le jure sur ta tête.
Alexandre Jardin (Neuilly, 14 april 1965)
De Zwitserse dichter en schrijver Roman Graf werd geboren geboren op 14 april
1978 in Winterthur, Zwitserland. Zie ook alle tags voor Roman Graf
op dit blog.
Neuer Tag
Nacht
Lebt in den Tag hinein.
Welt im Traum
Beginnt mich zu verlassen.
Ich muss jetzt selbst erschaffen.
Liege fest im warmen Laken.
Wer dreht die Heizung auf,
Wo ist der Abend hin.
Ich zieh mich an.
Die Arbeit geht nicht aus.
Der Anfang eines
Tages
Augen auf, der Tag da. Dein Herz
Nicht eingeschlafen in der Nacht.
Und du wieder kein Zar.
Wie immer (zwanzig Jahre) Gepuffte Weizenkost,
Während draussen das Gold der Sonne.
Du stehst im März eines Jahres.
Die Pflanzen fangen an zu blühen
Und Blätter. Welt noch nicht untergegangen.
Hält im Gleichgewicht. Zuhause die Arbeit,
Ein Gedicht verficht irgendetwas.
Was wolltest du denken?
Tee beruhigt die Gedanken.
Trinken.
Uit: Celestial Harmonies (Vertaald
door Judy Sollosy)
Green peppers or tomatoes stuffed with
cottage cheese and dill, or just a boiled onion with mayonnaise, canned liver
paté tuned up with sour cream and thyme - something. For the sake of
appearances. Our mother could make something out of almost nothing. No, not
just something, but something beautiful. In every sphere of life she was at war
with anything ugly, anything that lacked shape. Hard semolina pudding from
goat's milk and grits, which she then flattened out, baked, cut into rounds,
then she stacked them up with jam between the layers. This was the Tower of
Babel. We could talk to our heart's delight then, partly pure nonsense, partly
gibberish (obvious wisdom). Duck sans orange. Who wants more sansorange?
(Déclassé humor.) In short, hors d'oeuvres and dolce. La dolce vita.
"A little dolce? Pur la bon buss."
This double sentence was always forthcoming, as if we had to choose.
But there was no denying the tomato juice with pepper, nutmeg, ginger and
ground orange peel, when available. We loved it. Our friends make faces and
pushed the plate away.
"You're putting on airs!"
When it came to food, there might have been a touch of the précieux in us. We
were proud of our taste buds.
Ich kenne sie als Mitarbeiterin vom Rat des
Bezirkes. Sie war unter anderem für die Schriftsteller verantwortlich. Sie nahm
regelmäßig an den Sitzungen unseres Verbandes teil, und ich erinnere mich, dass
sie mütterlich war. Und Staatsmacht. Am Telefon sagt sie mir, dass sie morgen
in den Urlaub fahre. Parlaments- und Schulferien in Thüringen. Nachmittags
müsse sie zur Stadtratssitzung, also wenn, dann solle ich sofort kommen. wöhnt,
bis 60 oder 65 zu arbeiten, und dann bekam man automatisch seine Rente. Jetzt
aber, dieser Bürokraten Überlebens- Schreibkram, der ängstigt viele.«
Dann würde sie noch einige sehr alte Frauen im Haus betreuen. Beispielsweise
die Elisabeth Keyser, schon über 80. »Ich schaue jeden Abend nach ihr, das ist
sozusagen mein Nachtgebet.« Aber wenn ich wirklich über das soziale Engagement
der PDS schreiben wolle, sei ich bei ihr falsch. Da müsste ich mit der Heide
Schwalbe sprechen. Die habe als Vorsitzende des Jugendhilfeausschusses in der
Stadt ein Kinderparlament gegründet, oder mit der ehemaligen Pastorin Renate
Müller, die 1990 in die PDS eingetreten sei, oder mit der Designerin Hayde-Nina
Klonz, die sich nun um Häftlinge kümmere und mit ihnen im Knast Bilder male,
oder mit der Else Duske, die mit anderen Genossen jeden Dienstag im Suhler Büro
der Thüringer PDS-Vorsitzenden Gabi Zimmer sitze und dort Rentenantragsstellern
Hilfe zur Selbsthilfe gebe. Über 5.000 wären schon dort gewesen.
Sie haben keine Gefühle füreinander. Ihre
Eltern hatten keine Zeit, es ihnen zu lehren, und jetzt beschäftigt sich
niemand mehr mit ihnen. Sie haben viel Zeit, denn es gibt nichts mehr zu tun.
Die Landschaften sind zerstört, es lohnt sich kaum noch zu reisen. Sie setzen
sich auf die Tische und machen die Beine breit. Sie sind unkeusch und zügellos,
und doch weiß ich nicht, wie sie Liebe machen. Den Nutten fehlen die Freier.
Und reißt sich einmal eine die Kleider vom Leib, schaut keiner hin. Vielleicht
weil die Musik fehlt.
Er hätte weiter geredet. Er wäre vielleicht noch tiefer gegangen, hätte noch
weiter ausgeholt. Er hätte ein terminologisch-philosophisches System aufbauen
können. Er hätte mir seine Jugend erzählen können. Aber er sah mir an, dass ich
den Kontakt zerbrach. Wir waren noch aus der Zeit, da man sich ohne Worte
verstand. Wo ein Blick noch ein Meer war. Wir wussten das Gleiche. Wir hatten
Augen, Ohren, Gefühl und Wissen. Wir hatten gehört, gesehen, gefühlt und
gelebt. Wir wussten zu allem die richtigen Worte. Wir wussten das Gleiche. Wir
waren stumm.
Wenn man sich der Dorfmitte nähert, rücken die
Häuser näher zusammen, sie haben sich auf städtisch herausgeputzt und ihre
Gärten hinter sich versteckt, als ob sie sich der Tomatenstauden schämten und
der wuchernden Gurken. Wer zu den Beeten will, muss zuerst durch die Garage,
die früher mal eine Scheune war, und bevor er wieder auf die Straße hinausgeht,
wechselt er die Schuhe. Die Grundstücke sind durch immer neue Erbteilungen
verwinkelt und verzahnt; man kennt seine Nachbarn, wenn man hier wohnt, hat
ihnen seit Generationen in die Fenster gesehen und in die Geschichten.
Man hat mir zum Beispiel (das wird Dir
gefallen) von einem Mann erzählt, der konnte sich zwischen zwei Schwestern
nicht entscheiden, heiratete schließlich die eine und nahm die andere mit ins
Haus, und immer, wenn die ledige schwanger war, musste sich die verheiratete den
Bauch ausstopfen, um das Kind später als ihr eigenes ausgeben zu können. Ich
habe die Geschichte gehört, als ob sie sich gestern ereignet hätte oder vorgestern,
aber als ich Genaueres wissen wollte, stellte sich heraus, dass sie im letzten
Jahrhundert spielt. Wie der Mann geheißen hat und seine zwei Frauen, das wusste
man nicht mehr zu sagen, aber das Haus, in dem die beiden immer abwechselnd ihre
Kinder geboren haben, das konnte man mir noch zeigen.
Die Leute in diesen Häusern sind anders als die
am Rande des Dorfes, obwohl es nur ein paar Schritte dahin sind, bürgerlicher,
sie haben Jobs irgendwo in der Umgebung, oder sie ziehen sich
zumindest an, als ob sie Arbeit haben würden,
wenn sich nur welche finden ließe. Am Morgen fahren sie mit ihren Autos weg,
lassen die grün lackierten Scheunentore offen stehen, so dass man die Stapel mit
den Mineralwasser kisten sehen kann und die sauber aufgeräumte Werkbank, am
Abend kommen sie wieder zurück, aus ihren Küchen riecht es nach Zwiebeln und
Knoblauch, und wenn man später noch einmal vorbeigeht, flackern die
Fernsehschirme hinter den Fenstern.
Der Unwille legte sich sofort, als es den
fremden Herrn erblickte.
Verzeihen Sie, stotterte es errötend, ich
dachte, es wäre einer von unsern Jungen; sie wissen, dass die Eltern um diese
Zeit schlafen, vergessen es aber oft und da wollte ich schelten!
Nun, da schelten Sie nur, sagte Herr von
Buchwald lächelnd. Wir habens verdient, wenn wir die Eltern gestört haben,
und werden später wieder reinschauen.
Das junge Mädchen, das mit klugen Augen die
Sache durchschaut hatte, dachte sich wohl, dass der Junge zu den Eltern in
Pension gebracht werden solle, und da sie wünschten, zu drei Pflegesöhnen noch
einen vierten bei sich aufzunehmen, sagte sie mit gewinnender Stimme:
Nein, fortlassen darf ich Sie nicht, da
würde der Papa ungehalten sein. Bitte, wollen Sie eintreten?
Herr von Buchwald betrat einen geräumigen
hellen Vorsaal, der, nach dem Büfett und dem großen Esstisch zu urteilen, als
Speisezimmer diente. Das junge Mädchen hatte augenscheinlich hier mit Näharbeit
gesessen. Sie war noch in ihrer Hand, auch war es Herrn von Buchwald nicht
entgangen, dass es eine geplatzte Weste war, die von der kunstfertigen Hand des
kleinen Blondkopfes wiederhergestellt wurde. Ein gutes Zeichen, dachte er,
hier flicken sie für die Pensionäre. Was ihn weiter angenehm berührte, war
die einfache und äußerst sauber gehaltene Wohnung. Das junge Mädchen öffnete
die Tür des Besuchszimmers und ließ die Fremden mit der Versicherung hinein,
der Papa würde gleich kommen. Während
Herr von Buchwald gern die schneeweißen
Gardinen, die blanken Fenster, die blühenden, wohlgepflegten Blumen btrachtete
und von da seine Blicke auf gute Kupferstiche und Photographien schweifen ließ,
sagte er sich: Hier weht gesunde Luft, innerlich und äußerlich, Gott gebe,
dass ich mich nicht täusche.
Ich kann mich nur
einer einzigen Schikane erinnern, welche wir über uns ergehen lassen mussten: Das
Schwimmbassin durften wir nicht
gleichzeitig mit den »Ariern« benutzen. Nur am Abend
wurde uns eine
kurze Badezeit bewilligt. Man könnte diese Verfügung ironisieren und von der
humoristischen Seite betrachten.
Viele der von ihr
Betroffenen taten dies auch. Aber gerade das ist ja das Unheimliche: Alle nahmen wir diese uns
auferlegte Demütigung als die natürlichste Sache der Welt hin. Was beweist, wie
schnell sich
Unterdrückte an den Zustand ihrer Unterdrückung gewöhnen und sich deren Regeln
unterwerfen. Dr. Alfred Dang, der Direktor der antifaschistischen
Pestalozzi-Schule von Buenos
Aires, sah sich
einmal zu seiner Bestürzung der schüchternen Frage ausgesetzt, die ein gerade
aus Deutschland eingetroffenes jüdisches Emigrantenkind an ihn richtete. Der
Junge wollte wis-
sen, ob es sich auf
die Bank neben seinen »arischen« Mitschüler setzen dürfe. Und ein alter Nennonkel
meines Vaters erkundigte sich verwundert, wie es mir als Jude eigentlich
gelungen sei, in
eine staatliche
Landwirtschaftsschule aufgenommen zu werden.
Als unser Schiff
die deutschen Hoheitsgewässer hinter sich gelassen hatte, atmeten die jüdischen
Emigranten erleichtert auf und beglückwünschten sich einander, weil sie dem
Hitlerterror
entronnen waren.
Vermutlich haben sich bei einer solchen Gelegenheit auch die knapp zwei Jahre
später ausreisenden Passagiere zugeprostet, nicht ahnend, dass sie sich auf
einer Irrfahrt befanden, auf einem jener Gespensterschiffe, die einen Hafen
nach dem andern anlaufen würden, in der vergeblichen Bemühung, sich seiner dem
Tod geweihten Menschenfracht zu entledigen.
Robert Schopflocher (Fürth, 14 april 1923)
De Duitse dichter en schrijver Martin Kessel (eig. Hans
Brühl) werd geboren op 14 april 1901 in Plauen (Vogtland). Zie ook alle tags voor Martin
Kessel op dit blog.
Aphorismen
"Die Jugend
verachtet die Folgen; darauf beruht ihre Stärke."
"Es gibt
Besserwisser, die niemals begreifen, daß man recht haben und ein Idiot sein kann."
"Man glaubt für
gewöhnlich, es gebe keine Steigerungsform von tot. Diese gibt es aber doch:
ausgestorben."
"Man ist in dem
Maße zur Freiheit reif als man zur Selbstkritik fähig ist."
Uit: Mein
erster Aufenthalt in Marokko und Reise südlich vom Atlas durch die Oasen Draa
und Tafilet
Wie
ganz anders ist die gegenüberliegende spanische Küste, grüne, wein- und
olivenumrankte Berge, überall Städte, freundliche Villen und Dörfer, kleine
Schiffe, die den Küstenverkehr vermitteln; man kann keinen grösseren Gegensatz
denken.
Gegen Abend
desselben Tages verliessen wir die Küste, ohne sie jedoch ganz aus den Augen zu
verlieren, und hielten auf Gibraltar, welches noch Nachts erreicht wurde. Bis
zum folgenden Mittag ruhte der Dampfer, sodann wurde die Meerenge
durchschnitten und wir waren um 3 Uhr vor Tanger. Zahlreiche Jollen waren
gleich vorhanden, uns Passagiere aufzunehmen, die jetzt ausser mir fast nur
noch aus Bewohnern des Landes Marokko bestanden. Eine Jolle war bald gefunden,
aber man kann auch mit diesen kleinen Fahrzeugen nicht unmittelbar ans Land
kommen, sondern bedarf dazu eines Menschen, der einen heraustragen muss. Bei
sehr flachem Strande ist nämlich die Brandung so stark, dass die Böte dort
nicht anlegen können. Ich miethete einen kräftigen Neger, der mich rittlings
auf seinen Schultern vom Boote aus ans Land trug.
Für einzelne
Reisende sind die Douane-Schwierigkeiten nicht lästig, zumal für mich, da mein
Pass bekundete, dass ich unter englischem Schutze stände. Die Dragomanen der
verschiedenen Consulate fragen die gelandeten Fremden nach ihrer Nationalität,
und als ich meinen Bremer Pass in die Hände eines vornehm aussehenden Juden
legte, des Dolmetsch des englischen Generalconsulates, waren im Augenblick alle
Schwierigkeiten beseitigt. Die Hansestädte standen dazumal unter
grossbritanischem Schutze, während Preussen sich durch Schweden vertreten
liess.
Ein
Absteigequartier war auch bald gefunden, das Hôtel de France, welches von einem
Levantiner Franzosen gehalten wurde, ein reizendes Haus, in ächt maurischem
Style. Von einem früheren Gouverneur Stadt erbaut, gehörte dasselbe jetzt der
marokkanischen Regierung, der Eigenthümer der Gastwirthschaft hatte es nur
miethweise.
Kinderen mogen van hem spelen
op de begraafplaats naast zijn huis
of mogen daar stil zijn
en bloemen neerleggen op de graven
en mogen de volgende dag op school zeggen: 'Luister,
gisteren legde ik bloemen neer op het graf van je oma.'
Huis bij de rivier.
Vissen in de rivier.
Wat ik hoor
Dat is wat ik gehoord heb,
het is mij verteld,
maar niet als iets
wat ik niet moet vergeten.
Iets horen
van lang geleden,
alsof voor alles geldt
dat het altijd nog kan komen.
Wat begint met
een langzame golf,
een deur die opengaat,
wil iemand naar binnen?
Wat ik mij herinner
is wat mij verteld is,
langzaam overeind komen
en golven komen door de schemering, van wat?
Nachoem
Wijnberg (Amsterdam, 13 april 1961)
De Nederlandse schrijfster,freelance journaliste
en columniste Saskia Noort werd
geboren inBergen op 13 april 1967. Zie ook alle tags voor Saskia
Noort op dit blog.
Uit: 40
Zomervakantie
Het ligt op de bank en het hangt. Rara wat is
dat? Mijn zoon in zijn favoriete zomervakantiepositie. Vriendjes zijn op
vakantie, buiten kletteren de verfrissende zomerbuitjes al dagenlang tegen de
ruiten, alle computerspelletjes zijn gespeeld, alle dvds bekeken, alle scheten
uitgewisseld per MSN,alle ijsjes opgegeten, alle ballen lek. Tennissen? Bleh.
Een boswandeling? Gadver. Naar de storm kijken aan het strand? Dûh. Museumpje
pakken in Amsterdam? Kots-kots.
Het hangt ondersteboven,voeten over de rugleuning, chips malend onderuit en die
enkele vriend die hij op heeft weten te snorren, hangt ernaast. Giebelend.
Ruftend. Boerend. Neuspeuterend. Alles omvermaaiend met hun onhandige knokige
ledematen. Overal commentaar op leverend met hun verveelde, overslaande
stemmen. Ja hoor, mam, wat zie je eruit. Jezus, pap, doe even normaal. En naar
bed gaan ze ook al helemaal nooit meer. Met hun alles horende oren hangen ze om
je heen, met hun allesziende ogen registreren ze ieder non-verbaal bericht, Big
Kid Is Watching You, en een beetje ruziemaken, laat staan seksen is er niet
meer bij. Jullie gaan toch niet scheiden, hè? Jullie gaan toch niet vrijen,
hè?
Uit: In the forest of
paradoxes(Vertaald
doorAlison Anderson)
Why do we write? I imagine that each of us
has his or her own response to this simple
question. One has predispositions, a milieu,
circumstances. Shortcomings, too. If we are
writing, it means that we are not acting.
That we find ourselves in difficulty when we are faced with reality, and so we
have chosen another way to react, another way to communicate, a certain
distance, a time for reflection.
If I examine the circumstances which
inspiredme to writeand this is not mere self-indulgence, but a desire for
accuracyI see clearly that the starting point of it all for me was war. Not
war in the sense of a specific time of major upheaval, where historical events
are experienced, such as the Frenchcampaign on the battlefield at Valmy, as
recounted by Goethe on the German side and my ancestor François on the side of
the armée révolutionnaire.
That must have been a moment full of
exaltation and pathos. No, for me war is what civilians experience, very young
children first and foremost. Not once has war ever seemed to me to be an
historical moment. Wewere hungry, we were frightened, we were cold, and that is
all. I remember seeing the troops of Field Marshal Rommel pass by under my window
as they head
ed towards the Alps, seeking a passage to the
north of Italy and Austria. I do not have a particularlyvivid memory of that
event.
I do recall, however, that during the years
which followed the war we were deprived of everything, in particular books and
writing materials. For want of paper and ink, I made my first drawings and
wrote my first texts on the back of the ration books, using a carpenters blue
and red pencil. This left me with a certain preference for rough paper and
ordinary pencils. For want of any childrens books, I read my grandmothers
dictionaries. They were like a marvellous gateway, through which I embarked on
a discovery of the world, to wander and daydream as I looked at the illustrated
plates, and the maps, and the lists of unfamiliar words.
Jean-Marie
Gustave Le Clézio (Nice, 13 april 1940)
As you plaited the harvest bow
You implicated the mellowed silence in you
In wheat that does not rust
But brightens as it tightens twist by twist
Into a knowable corona,
A throwaway love-knot of straw.
Hands that aged round ashplants and cane sticks
And lapped the spurs on a lifetime of game cocks
Harked to their gift and worked with fine intent
Until your fingers moved somnambulant:
I tell and finger it like braille,
Gleaning the unsaid off the palpable,
And if I spy into its golden loops
I see us walk between the railway slopes
Into an evening of long grass and midges,
Blue smoke straight up, old beds and ploughs in hedges,
An auction notice on an outhouse wall
You with a harvest bow in your lapel,
Me with the fishing rod, already homesick
For the big lift of these evenings, as your stick
Whacking the tips off weeds and bushes
Beats out of time, and beats, but flushes
Nothing: that original townland
Still tongue-tied in the straw tied by your hand.
The end of art is peace
Could be the motto of this frail device
That I have pinned up on our deal dresser
Like a drawn snare
Slipped lately by the spirit of the corn
Yet burnished by its passage, and still warm.
Postscript
And some time make the time to drive out west
Into County Clare, along the Flaggy Shore,
In September or October, when the wind
And the light are working off each other
So that the ocean on one side is wild
With foam and glitter, and inland among stones
The surface of a slate-grey lake is lit
By the earthed lightening of flock of swans,
Their feathers roughed and ruffling, white on white,
Their fully-grown headstrong-looking heads
Tucked or cresting or busy underwater.
Useless to think you'll park or capture it
More thoroughly. You are neither here nor there,
A hurry through which known and strange things pass
As big soft buffetings come at the car sideways
And catch the heart off guard and blow it open.
Seit ich zum erstenmal "Tausendundeine
Nacht" gelesen hatte, drang immer die gleiche rubinene Glut aus der Nacht
der Basare, lief der gleiche kleine Wasserverkäufer durch die schweren Schlagschatten,
stand die gleiche unsichtbare Sonne an einem tiefblauen Himmel über der
Morgenkühle in den Häuserschluchten. Umgeben von Armut und Verfall und dem
Einbruch einer widerwärtigen Technik stand ich lange neben den Märchenerzählern
an den Straßenecken. Ihre Sprache verstand ich nicht; nur in den Augen ihrer
zerlumpten Zuhörer lebten die Bilder und Gestalten meiner Kindheit. Lange
suchte ich nach einem Licht, das ich einmal deutlich gesehen hatte. Ich habe es
nicht gefunden.
Mit dreizehn Jahren las ich zufällig das "Kommunistische Manifest";
es hatte später Folgen. Mich bestach daran der große poetische Stil, dann die
Schlüssigkeit des Gesagten. Zu den Folgen gehörte, daß ich es mehrmals las, im
Laufe der Jahre sicher zwei dutzendmal. In drei Ländern hörte ich bei meinem
Lehrer Hermann Duncker Vorlesungen über das Manifest; Duncker, der das Werk vom
ersten bis zum letzten Wort hätte auswendig hersagen können, gehört zu jenen
nicht mehr Lebenden, die noch mit Tränen der Ergriffenheit in den Augen über
marxistische Theorie sprachen. Das berühmte Werk führte mich zu schwierigeren,
umfangreicheren Schriften der marxistischen Literatur, aber ich kehrte immer
wieder auch zu ihm zurück. Längst schon glaubte ich, es genau zu kennen, als
ich, es war etwa in meinem fünfzigsten Lebensjahr, eine unheimliche Entdeckung
machte. Unter den Sätzen, die für mich seit langem selbstverständlich geworden
waren, befand sich einer, der folgendermaßen lautete: "An die Stelle der
alten bürgerlichen Gesellschaft mit ihren Klassen und Klassengegensätzen tritt
eine Assoziation, worin die freie Entwicklung aller die Bedingung für die freie
Entwicklung eines jeden ist." Ich weiß nicht, wann ich begonnen hatte, den
Satz so zu lesen, wie er hier steht. Ich las ihn so, er lautete für mich so,
weil er meinem damaligen Weltverständnis auf diese Weise entsprach. Wie groß
war mein Erstaunen, ja mein Entsetzen, als ich nach vielen Jahren fand, daß der
Satz in Wirklichkeit gerade das Gegenteil besagt: "... worin die freie
Entwicklung eines jeden die Bedingung für die freie Entwicklung aller
ist."
Stephan
Hermlin (13 april 1915 6 april 1997)
Hier met de
Albanese schrijver Zihni Sako (rechts) op een congres in 1952
If there were other trees
in our neighbourhood
I would not love you so.
But if you knew
how to play backgammon with me
I would love you even more.
O beautiful tree!
When you die
I hope we'll have moved
to another neighbourhood.
FOR FREE
We are living for free;
The air's for free, the clouds are for free,
hills and dales are for free.
Rain and mud are for free.
The outside of cars,
the foyers of movie-houses,
shop-windows are for free.
It's not the same as bread and cheese -
but salt-water is for free.
Freedom will cost you your life,
but slavery is free - somewhere -
to anyone who wants it.
We are living for free. For
free.
THE TRAM-DRIVER
He looks in front of him all the time.
He doesn't smoke.
He is
a wonder!
Met zijn zaklantaarn
scheen hij langs de bomenrij, maar ineens was het alsof zijn licht geweldig
aangloeide. Hij keek om: het waren de koplampen van een auto die vlakbij
stilhield. Hij deed zijn lantaarn uit. Een deur sloeg, er klonken stemmen,
lichtbundels van lantaarns zochten tussen de bomen en verblinden hem.
'Blijf staan!' zei een
stem.
Hij stak zijn handen in
de lucht en begon voorzichtig naar het licht toe te lopen. De Bundels weken uit
zijn ogen, en hij zag twee mannen. Ze hadden uniformen aan, en op hun auto
stond POLICE.
'Ze is hier,' zei hij.
'Wie is hier.'
'Madame Twenty. Ze moet
hier zijn. Ik zoek haar al de hele tijd, maar ik kan haar niet vinden. Ik ben
Jacques Bekker, de Nederlandse quizmaster.'
Hij werd achter in de
auto gezet, de politiemannen vroegen per radio om versterking, en toen die er
was, en men op zijn aanwijzingen het lichaam van Moniek gevonden had werd hij
naar Strobe gebracht. Onderweg, zo zouden de politiemannen later op de avond
aan de toegestroomde pers vertellen, herhaalde hij voordurend dat hij een
lafbek was die voor eeuwig zijn kans had gemist.
Ich hatte eine Villa in Schweden, am Ufer
des Fryken in Värmland. Vom Fenster und von der Veranda war der See zu sehen,
der in der Sonne hell aufschien. Vogelbeerbäume säumten eine Schneise im Wald.
Solange der Nachbar die Schneise nicht zuwuchern ließ, wurde sie von Rehen
genutzt, um in der Dämmerung zum Trinken ans Ufer zu ziehen.
Wenn die Tannen nachts in der Spur des
MondesSchatten auf die Kiesel warfen und das Gras am Schuppen grau und verwittert aussah,
wenn nach einer stürmischen Nacht Kastanienhülsen, Birkenzweige und die Blätter
der Akazie über die Holzplanken der Veranda trieben und das Haus im blauen
Licht wirkte wie der letzte, verlassene Ort, oder wenn an einem
Frühsommermorgen der Tau die verrosteten Seile des Fahnenmastes im Garten
versilberte und die Luft so klar war, dass sie schmerzend scharfe Bilder aus
der Landschaft trieb, war es, als hätte bis zu diesem Moment jemand anderes
mein Leben gelebt. Ich aber wäre die ganze Zeit hier gewesen.
Ich war in meine Villa so verliebt wie Tania
Blixen in ihre Farm in Afrika, und genauso blauäugig hatte ich sie auch
gekauft. Die Abenteuer schienen mir, die ich nie in Kenia gewesen bin, vergleichbar groß. Unerschrocken
unternahm ich Tagesmärsche in den nächsten Ort, um Proviant für die kommenden
Wochen zu kaufen, verhandelte mit Einheimischen über die Reparatur meines
Brunnens und hielt Elche für mindestens so gefährlich wie Löwen, weshalb ich
wahrscheinlich nie einen sah. Glücklicherweise war ich am Ende nicht ganz so pleite wie die dänische Schriftstellerin,
aber ich war am Anfang auch nicht annähernd so reich gewesen.
Robbie Feaver's troubles were more immediate.
Last night three Special Agents of the Internal Revenue Service's Criminal
Intelligence Division had visited him at home -- one to talk and two to listen.
They were, as you would expect, rumpled men in inexpensive sport coats, grave
but polite. They had handed him a grand jury subpoena for all of his law
partnership's financial records and tried to ask Robbie questions about his
income tax returns. Wisely, he had refused to reply.
He could suit himself, responded the one
agent who spoke. But they wanted to tell him a couple things. Good news and
bad. Bad first.
They knew. They knew what Robbie and his law
partner, Morton Dinnerstein, had been up to. They knew that for several years
the two had occasionally deposited a check they received when they won or
settled one of their personal injury cases in a secret account at River
National Bank, where the firm transacted no other business. They knew that out
of the River National account Dinnerstein and Robbie had paid the usual shares
of what they'd earned -- two thirds to the clients, one ninth to the referring
attorneys, odd amounts to experts or court reporters. Everyone had received his
due. Except the IRS. They knew that for years now, Feaver and his partner had
been writing checks to cash to draw down the balance of the account, never
paying a dime in tax.
You guys are cold-cocked, the agent added.
Robbie laughed now, very briefly, repeating the words.
I didn't ask how Robbie and his partner could
have ever believed a scheme so simpleminded would work. I was long accustomed to
the dumb ways people get themselves in trouble. Besides, the fact was that
their scam had operated smoothly for years. A checking account that paid no
interest was unlikely to come to the Service's attention. It was, frankly,
noteworthy that it had, a development that would inevitably be traced to freak
coincidence, or, if things were spicier, betrayal.
Uit: Alan
Ayckbourn's programme note for the Theatre Royal, Windsor, 1968
My only contact
with the Theatre Royal until now was a rather embarrassing one. My
mother-in-law, determined to see her daughter's newly acquired, un-employed
actor husband established as a second Terence Rattigan, besieged John
Counsell's office with 'phone calls, letters and visits insisting they
presented a play of mine. Mr. Counsell politely but firmly declined the
invitation. But all that was several years and six plays ago. The fact remains
though, that when we heard that Relatively
Speaking was to be presented here both mother-in-law and I glowed smug
with contentment.
I thought it might be worth devoting these columns to describing exactly how a
play comes to be written. In particular this play, since every single one is
different, and the actual process of writing it down devious and mysterious.
Some write in pencil; some directly on to typewriters; some at dawn some at
midnight. Some wait for inspiration, some, like me, bash on with page one and
hope they reach page ninety-five without confronting a major obstacle. Plays
are sometimes written back to front with the first scene the last to be
completed. This play, for the record, was written in pencil over several
midnights, the second scene first and the first scene last and was completed in
ten days flat. I remember I had a large woolly cat for company who didn't
really belong to us but seemed to like basking in the heat generated by my
creative processes.
Alan
Ayckbourn (Londen, 12 april 1939)
Scene uit Relatively
Speaking, Nyacks Elmwood Playhouse, 2009
De Amerikaanse
schrijver Tom Clancywerd geboren op 12 april 1947 in Baltimore County, Maryland. Zie ookalle tags voor Tom Clancy op dit blog.
Uit: Red
Rabbit
The scary part,
Jack decided, was going to be driving. He'd already bought a Jaguar
pronounced jag-you-ah over here, he'd have to remembe but both times he'd
walked to it at the dealership, he'd gone to the left-front door instead of the
right. The dealer hadn't laughed at him, but Ryan was sure he'd wanted to. At
least he hadn't climbed into the passenger seat by mistake and really made an
ass of himself. He'd have to remember all that: The "right" side of
the road was the left. A right turn crossed oncoming traffic, not a left turn.
The left lane was the slow lane on the interstates-motorways, he corrected
himself. The plugs in the wall were all cockeyed. The house didn't have central
heating, despite the princely price he'd paid for it. There was no
air-conditioning, though that probably wasn't necessary here. It wasn't the
hottest of climates: The locals started dropping dead in the street when the
mercury topped 75. Jack wondered what the D.C. climate would do to them.
Evidently, the "mad dogs and Englishmen" ditty was a thing of the
past.
But it could have been worse. He did have a pass to shop for food at the
Army-Air Force Exchange Service otherwise known as the PX at nearby Greenham
Commons Air Base so at least they'd have proper hot dogs, and brands that
resembled the ones he bought at the Giant at home in Maryland.
So many other discordant notes. British television was different, of course,
not that he really expected much chance to vegetate in front of the phosphor
screen anymore, but little Sally needed her ration of cartoons. Besides, even
when you were reading something important, the background chatter of some
mindless show was comforting in its own way. The TV news wasn't too bad,
though, and the newspapers were particularly good-better than those he normally
read at home, on the whole, but he'd miss the morning Far Side. Maybe the
International Tribune had it, Ryan hoped. He could buy it at the train station
kiosk. He had to keep track of baseball anyway.
Im gemütlichen Wohnzimmer eines
Forsthauses in Ostpreußen saß ein kleiner Familienkreis eng und traulich
beisammen: der Förster Stegemann mit seiner noch ganz jungen, lieblichen Frau,
die ihr Kindchen in den Armen hielt und versuchte, mit zärtlichen Worten und
dem Spiel ihrer Finger dem kleinen Geschöpf das erste Lächeln zu entlocken.
Neben ihr lehnte Gebhard, ein kräftiger, etwa zehnjähriger Junge; er sah nach
dem Schwesterchen, das so wohlig in der Mutter Armen ruhte, und wartete
gespannt, ob es noch einmal gelänge, das Lächeln hervorzuzaubern, das vorhin
wie ein Sonnenstrahl über das Kindergesichtchen gehuscht war. Als es gelang,
sah er die Mutter beglückt an und wandte sich lebhaft an seinen Vater: "Hast
du es diesmal gesehen?"
Nein, er hatte es
wieder nicht gesehen, weil ihm etwas anderes noch anziehender war, als das
erste Lächeln seines Töchterchens. Er hatte auf Mutter und Sohn gesehen. Ihn
freute, daß diese beiden sich so gut verstanden. Es war noch nicht lange her,
daß er diese junge Frau heimgeführt hatte, nachdem seine erste Frau, Gebhards
Mutter, gestorben war. Eine lange Reihe stiller Jahre hatte er mit dem Knaben
verlebt, den eine treue Magd schlicht und streng erzog. Innig nah standen sich
Vater
und Sohn, ernst und
pflichttreu war der Förster, anspruchslos der Junge.
Kräftig wuchs er in
der frischen Waldluft heran und machte von seinem sechsten Lebensjahr an
täglich einen stundenlangen Weg, um auf einem benachbarten Gut an dem
Unterricht mit den Knaben des Gutsbesitzers teilzunehmen. Auf diesem Weg
begleitete ihn ein treuer Hund des Försters, der schon immer sein Spielkamerad
gewesen und jetzt sein Beschützer auf einsamen Waldwegen war.
Agnes Sapper (12 april 1852 19 maart 1929) München, Sendlinger Tor
Hou me vast, geduld, ook nu we samengaan
Als gaan en hurken, strelen en kapotte handen.
Als je kunt zal ik mij ook vanavond kuilen
Voor de nacht, en dromen, dromen dat ik slaap,
En dat ik slaap door alles heen en iedereen.
Als je me wekt zal ik me morgenochtend buigen,
En buigen opnieuw, over mijn bord, een vrouw, het lot
Dat mij aan tafel roept met zijn afwezige stem.
Ik zal er eten van haar brood, haar vlees, en eten
Tot ik niet meer kan, en weggegeten ben.
Jij bent
schatrijk geboren
Jij en ik, dat is twee
Plus dit. Dat is drie. Dat is vragen
Om ruzie, men komt er niet uit.
Wij zitten perplex in elkaar.
Wij maken hetzelfde misbaar.
Jij en ik dat is een.
Jij bent schatrijk geboren
En kocht mij met gemak.
Dat zet ik je betaald
Op deze rekening.
Ik ben geen slapend geld
Vandaag, ik handel in ons.
Ik werk mij in het zweet
Van jou, ik bid en vloek mij
Uit de naad van ons,
Ik maak je winst op de markt.
Jij bent wat ik hier tel,
Mijn tol, mijn kapitaal.
Ik viel jou in de schoot
Van goud, ik woeker met wissels
Van ons en koop je terug
Nu ik ons doorverkoop
Aan vreemden, de truc is gelukt.
Wij staan op hetzelfde biljet.
Ritueel
Zij hebben ons hart ingepikt,
Onze groei, onze poppen genekt,
Onze tuin op de trein gezet,
Ons verblind met hun lichtende as.
Zij hebben de zwarte zak
Van hun afwezigheid strak
Over ons heengetrokken
En toen onze oren verpest
Met de ruis van hun hemelse spraak.
Dus waar ik vandaan kom, daar
Moet je die opgebaarde
Nog lichtjes blozende doden
Lang en bedachtzaam slaan.
Leonard Nolens (Bree, 11 april 1947)
De Amerikaanse
dichter en schrijver Mark Strandwerd geboren op 11 april 1934 in Summerside,
Prince Edward Island, Canada. Zie ook alle tags voor Mark Strand op dit blog.
Man and Camel
On the eve of my fortieth birthday
I sat on the porch having a smoke
when out of the blue a man and a camel
happened by. Neither uttered a sound
at first, but as they drifted up the street
and out of town the two of them began to
sing.
Yet what they sang is still a mystery to me
the words were indistinct and the tune
too ornamental to recall. Into the desert
they went and as they went their voices
rose as one above the sifting sound
of windblown sand. The wonder of their
singing,
its elusive blend of man and camel, seemed
an ideal image for all uncommon couples.
Was this the night that I had waited for
so long? I wanted to believe it was,
but just as they were vanishing, the man
and camel ceased to sing, and galloped
back to town. They stood before my porch,
staring up at me with beady eyes, and said:
"You ruined it. You ruined it
forever."
The Everyday
Enchantment of Music
A rough sound was polished until it became a
smoother sound, which was polished until it became music. Then the music was
polished until it became the memory of a night in Venice when tears of the sea
fell from the Bridge of Sighs, which in turn was polished until it ceased to be
and in its place stood the empty home of a heart in trouble. Then suddenly
there was sun and the music came back and traffic was moving and off in the
distance, at the edge of the city, a long line of clouds appeared, and there
was thunder, which, however menacing, would become music, and the memory of
what happened after Venice would begin, and what happened after the home of the
troubled heart broke in two would also begin.
The failure of sand
nothing grows, everything gets erased.
He said that while
leaning with his hand on the back of the park bench, and I noticed that he did
not seem as imposing as I had first supposed. It was clear his life had not
been a walk in the park. He then took the straw hat he had been fingering and
put it on his head, saying, Do you know who said that quote?
Honestly my memory
fails me.
James Joyce, in
Ulysses.
But before I could
find a moment to ask him his name, or if we had met previously, he disappeared,
leaving me to flounder in my confusion.
With him, my desire
to read also disappeared that day, as his solemn voice continued to ring in my
ears. I remained there, motionless, until nightfall.
In the days that
followed I continued going to the same place, sitting in the same bench,
patently hoping to meet that man who appeared to me a connoisseur of the world
of literature. But he never came. In fact, nothing at all transpired that could
confirm to me the reality of our meeting, that it was not simply all a confused
dream.
Summer had begun to
expire when one day I entered a large bookshop specialized in foreign
literature located in the center of Barcelona. I was looking for a copy of Ulysses by James Joyce. While I was
rummaging through the shelves, my attention was taken by a group of
black-and-white photographs hanging above the bookcase. They were pictures of
famous authors, and there between Sartre and Camus I trembled when I saw it
hung a photo of one with a completely shaven head smoking a Cuban cigar.
As Isat on the bottom step of the wharf,
A melon-rind flowed by with the current;
Wrapped in my fate I hardly heard the chatter
Of the surface, while the deep was silent.
As if my own heart had opened its gate:
The Danube was turbulent, wise and great.
Like a man's
muscles when hard at his toil,
Hammering, digging, leaning on the spade,
So bulged and relaxed and contracted again
Each single movement, each and every wave.
It rocked me like my mother for a time
And washed and washed the city's filth and grime.
And the rain began
to fall but then it stopped
Just as if it couldn't have mattered less,
And like one watching the long rain from a cave,
I gazed away into the nothingness.
Like grey, endless rain from the skies overcast,
So fell drably all that was bright: the past.
But the Danube
flowed on. And the sprightly waves
In playful gaiety laughed at me again,
Like a child on his prolific mother's knee,
While other thoughts were racing through her brain.
They trembled in Time's flow and in its wake,
Like in a graveyard tottering tomb-stones shake.
Er zijn twee hachelijke
partijen: één strevende
naar het belachelijke,
dat is die der levenden;
en één van gezag,
dat is die der doden;
en als het aan mij lag
waren beide verboden.
Lag het aan mij
dan stichtte ik graag,
en liefst nog vandaag,
een derde partij.
De 'Waar Alleen Zij
Die Nergens Toe Horen,
Toe Horen Partij'
zij hierbij geboren.
Ik nodig degenen
die zich klimdrab
of zitsteen menen
tot lidmaatschap,
en maak bekend
dat dit gedicht
zich tot hen richt
als president;
want evenals
gesprek en spook
heeft het geen leven
en geen dood ook.
Echt gisteravond
gebeurd
Wij zaten gewoon naast elkaar
en keken als altijd naar de tv
toen ik plotseling merkte: Nee,
dat is allemaal niet waar,
ik ben op een vreemde planeet
waar mijn vrienden mij achterlieten
en voor zover ik weet
zit ik eenzaam op visite.
Tegenover mij stond een lijst
waar een landschap in werd gereisd,
en waaruit tot overmaat
raar werd gepraat.
En ineens was dat weer niet waar
en we zaten opnieuw naast elkaar.
Wel blijft mij een bepaald
gevoel van onzekerheid:
wordt het niet langzaamaan tijd
dat ik word opgehaald?
Sluiting
Als ik morgen niet opsta
moet je niet schrikken:
per slot, elke opera
en alle toneelstukken
hebben hun ogenblikken,
het vallen van gordijnen
of andere ongelukken.
Dit is dan het mijne.
Sluit dus mijn gezicht,
doe die mond en twee ogen
maar netjes dicht
en ik ben voltooid.
Laat zo maar gaan,
en die oren mogen
nog openstaan,
want je weet nooit
To be an African
leader was to be a thief, but evangelists stole peoples innocence, and self-
serving aid agencies gave them false hope, which seemed worse. In reply,
Africans dragged their feet or tried to emigrate, they begged, they pleaded,
they demanded money and gifts with a rude, weird sense of entitlement. Not that
Africa is one place. It is an assortment of motley republics and seedy
chiefdoms. I got sick, I got stranded, but I was never bored. In fact, my trip
was a delight and a revelation. Such a paragraph needs some explanation at
least a book. This book perhaps.
As I was saying, in those old undramatic days of my school- teaching in the
bundu, folks lived their lives on bush paths at the ends of unpaved roads of
red clay, in villages of grass-roofed huts. They had a new national flag to
replace the Union Jack, they had just gotten the vote, some had bikes, many
talked about buying their first pair of shoes. They were hopeful and so was I,
a teacher living near a settlement of mud huts among dusty trees and parched
fields. The children shrieked at play; the women, bent double most with
infants slung on their backs hoed patches of corn and beans; and the men sat
in the shade stupefying themselves on chibuku, the local beer, or kachasu, the
local gin. That was taken for the natural order in Africa: frolicking children,
laboring women, idle men. Now and then there was trouble: someone transfixed by
a spear, drunken brawls, political violence, goon squads wearing the
ruling-party T- shirt and raising hell. But in general the Africa I knew was
sunlit and lovely, a soft green emptiness of low, flat-topped trees and dense
bush, bird squawks, giggling kids, red roads, cracked and crusty brown cliffs
that looked newly baked, blue remembered hills, striped and spotted animals and
ones with yellow fur and fangs, and every hue of human being, from pink-faced
planters in knee socks and shorts to brown Indians to Africans with black
gleaming faces, and some people so dark they were purple.
MY DEAR COGOI, to
tell the truth I'm not so sure that no one is able to write a man's life as
well as he can, even though I was the one who wrote that. Of course, that
sentence has a question mark. In fact, if I remember correctlyso many years
have passed, a century, the world around us was young, a verdant, dewy-eyed
dawn, still it was already a prisonif I remember correctly, that question
mark, hauling all the rest along with it, was the very first thing I actually
wrote down. When Dr. Ross urged me to write those pages for the yearbook, I
would have liked to send him a batch of pages with just a nice big question
mark and nothing elseit would have been the honest thing to dobut I didn't
want to be impolite toward him, kindly and benevolent as he was, unlike the
others, and then too it wasn't a good idea to irritate someone who could oust
you from a comfortable niche, like the editorial office of the penal colony
almanac, and send you to that hellhole, Port Arthur, where if you sat down to
rest for even just a second, worn out from the rocks and icy water, you'd feel
the cat-o'-nine-tails on your back.
So I only wrote the
first sentence in front of that question mark, rather than my entire life ...
mine, his, whoever's. Life, our grammar teacher Pistorius used to
sayaccompanying the Latin citations with calm, sonorous gestures in that room
hung with red that darkened and faded away toward evening, childhood's embers
glowing in the shadowslife is not a declaration or a statement but an
interjection, a punctuation mark, a conjunction, at most an adverb. In any
case, never one of the so-called principal parts of speech"Are you sure
that's what he said?"Oh ... you're right, Doctor, it's possible that ...
perhaps it wasn't he who used that expression, it must have been Miss Perich,
subsequently Perini, the teacher in Fiume, but later on, much later.
Besides, that
initial question can't be taken seriously since it implicitly contains the
commonly known response, like a question in a sermon posed to the faithful in a
rising tone. "Who so able to write a man's life as the living man
himself?" No one, of course, you can almost hear the congregation murmur
in response to the preacher. If there's one thing I've grown used to, it's
rhetorical questions, ever since I wrote the sermons for Reverend Blunt, who
paid me half a shilling apiece, in the prison in Newgate, while he played cards
with the guards and waited for me to come and play too, that way he frequently
got his half shilling backnothing strange about that, I was in there mainly
because I had lost everything gambling.
Es ist ein
halbdunkler Kellerraum. Durch ein kleines Loch in der Wand, Fenster genannt,
fällt, je nachdem die Wolken draußen sich lichten oder zusammenballen,
stärkeres oder schwach zitterndes Licht ein. Ein großer, für das niedere Gemach
zu großer Mann geht darin auf und ab, manchmal rüttelt er an der Tür, sein
Gesicht rötet sich, dick schwillt eine Ader auf seiner kurzen Stirn - dann
flucht er, grob, bäurisch, und fährt sich mit eigenartig täppischer, Verzweiflung
bedeutender Gebärde über sein glatt geschorenes, fast weißes Haar. / Seine Toga
ist grau und befleckt, die Purpurstreifen des Consuls hat er abgetrennt vor
seiner Flucht, aber man hat ihn natürlich doch erkannt und geschnappt - wer
kennt ihn denn nicht, Marius, zum sechsten Male Consul gegen das Gesetz, Sieger
über Jugurtha, den Neger, über die aufrührerischen Italiker, über Cimbern und
Teutonen? Er sieht seine Hände durch den Dämmer schimmern - es war falsch, sagt
er sich. Das sind nicht mehr Soldatenhände, weiß und weich sind sie geworden,
Hände eines Politikers und doch zu ungeschickt für dieses lügenhaft-feine
Spiel. Solange er General war, solange sie ihn brauchten mit seinen Legionen:
in Afrika, in den Alpen, in Asien - so lange erkannten sie ihn an, die noblen
Herren, denen er schon als Volkstribun erheblich auf die Finger geklopft hatte.
Jedoch hinter seinem Rücken - oh, das hatte er immer gewußt, sollten sie nur
nicht glauben, daß er so dumm sei -, hinter seinem Rücken rümpften sie die
Nasen, ihre vornehmen, wenn er beim Essen sich gehen ließ, aufstieß und
hochzog, schnalzte und schlürfte. Aber ins Gesicht waren sie fein devot, er war
der Herr der Legionen, abgöttisch verehrten ihn die Soldaten - nun nicht mehr,
nun nicht mehr, seit jener gekommen war, der immer dann auftauchte, wenn der
Gipfel des Ruhms erreicht zu sein schien, der Zaunkönig, den er, Marius, der
Adler, mit in die Höhe getragen hatte und der nun noch einen Meter höher flog
und frech grinste, das listige Gigerl, das sich nicht anstrengte, dem alles in
den Schoß fiel, der adrette Schleimer, der im Feldlager immer saubere
Fingernägel und parfümierte Damen hatte, dieser Sulla
Uit:Ausgewählte Schriften und Briefe(Autobiographische Skizze)
Ich heiße Wilhelm
Richard Wagner, und bin den 22. Mai 1813 in Leipzig geboren. Mein Vater war
Polizei-Aktuarius und starb ein halbes Jahr nach meiner Geburt. Mein
Stiefvater, Ludwig Geyer, war Schauspieler und Maler; er hat auch einige
Lustspiele geschrieben, worunter das Eine: »Der bethlehemitische Kindermord«
Glück machte: mit ihm zog meine Familie nach Dresden.
Er wollte, ich
sollte Maler werden; ich war aber sehr ungeschickt im Zeichnen. Auch mein
Stiefvater starb zeitig, ich war erst sieben Jahr. Kurz vor seinem Tode hatte
ich: »Üb immer Treu und Redlichkeit« und den damals ganz neuen »Jungfernkranz«
auf dem Klavier spielen gelernt: einen Tag vor seinem Tode mußte ich ihm Beides
im Nebenzimmer vorspielen; ich hörte ihn da mit schwacher Stimme zu meiner
Mutter sagen: »Sollte er vielleicht Talent zur Musik haben?« Am frühen Morgen,
als er gestorben war, trat die Mutter in die Kinderstube, sagte jedem der
Kinder etwas, und mir sagte sie: »Aus Dir hat er etwas machen wollen«. Ich
entsinne mich, daß ich mir lange Zeit eingebildet habe, es würde etwas aus mir
werden. Ich kam mit meinem neunten Jahre auf die Dresdner Kreuzschule: ich
wollte studieren, an Musik wurde nicht gedacht; zwei meiner Schwestern lernten
gut Klavier spielen, ich hörte ihnen zu, ohne selbst Klavierunterricht zu
erhalten. Nichts gefiel mir so wie der »Freschütz«: ich sah Weber oft vor
unserm Hause vorbeigehen, wenn er aus den Proben kam; stets betrachtete ich ihn
mit heiliger Scheu. Ein Hauslehrer, der mir den Cornelius Nepos explizierte,
mußte mir endlich auch Klavierstunden geben; kaum war ich über die ersten
Fingerübungen hinaus, so studierte ich mir
heimlich, zuerst
ohne Noten, die Ouvertüre zum Freischütz ein; mein Lehrer hörte das einmal und
sagte: aus mir würde nichts.
Richard Wagner (Lowrin, 10 april 1952) Lovrin, katholieke kerk
De Spaanse schrijver José
Luis Sampedro is maandagochtend, 8 april, op 96-jarige leeftijd in zijn
woning in Madrid overleden. Dat heeft zijn echtgenote na zijn crematie dinsdag
laten weten. Sampedro kreeg bekendheid met zijn roman La sonrisa etrusca, die
als De Etruskische glimlach in het Nederlands is vertaald. Zie ook alle tags voor José Luis Sampredo op dit blog.
Uit: De Etruskische glimlach (Vertaald door Eugenie Schoolderman)
Verscholen spotjes
zetten de figuren vol in het licht; door het spel van licht en schaduw is het
bijna alsof ze tot leven komen. De roerloze oude man in het halfdonker daarentegen
lijkt in de ogen van de suppoost wel een beeld.
Als betoverd,
denkt hij onwillekeurig en om zichzelf gerust te stellen praat hij zich in dat
er niets aan de hand is.
Die oude man is
gewoon moe en omdat hij toch entree heeft betaald, wil hij ook wel even zitten.
Zo zijn mensen van het platteland nou eenmaal. Omdat er niets gebeurt, loopt
de zaalwachter na een poosje weer verder.
Nu hij weg is,
lijkt de lucht rond om de drie gedaanten in de crypte, de oude man en het
echtpaar, zich nog meer te verdichten. De tijd verstrijkt.
Ineens wordt de
betovering verbroken door een jongeman, die zegt:
Eindelijk, vader!
Kom, we gaan. Het spijt me dat ik u zo heb laten wachten, maar de directeur...
De oude Roncone
kijkt naar hem. Arme kerel, denkt hij, altijd maar gehaast en zich verontschuldigend...
En dat moet dan mijn zoon zijn?
Wacht even. Wat is
dat?
Dat daar? Het heet
De echtgenoten. Een Etruskische sarcofaag.
Een sarcofaag? Een
kist voor doden?
Ja... Maar nu
moeten we gaan.
Zijn ze echt in
dat ding begraven? Het lijkt wel een divan.
Een triclinium. De
Etrusken aten liggend, net als in Rome. En ze werden ook niet
echt begraven. De sarcofagen werden in een gesloten crypte gezet, die vanbinnen
werd beschilderd als een huis.
Precies, ja. Maar
Andrea kan het u vast beter uitleggen. Ik ben geen archeoloog.
Je vrouw? Goed, ik
zal het haar vragen.
Verbaasd kijkt zijn
zoon hem aan. Is hij er zo in geïnteresseerd? Hij kijkt opnieuw op zijn
horloge.
Milaan is nog een
heel eind, vader... Toe.
Langzaam komt de
oude Roncone overeind van de bank, met zijn ogen nog steeds strak op het paar
gericht.
Ze werden begraven
terwijl ze aten! mompelt hij verwonderd en met tegenzin gaat hij met zijn zoon
mee.
José LuisSampredo (1 februari 1917 - 8 april 2013)
La sottise, l'erreur, le péché, la lésine,
Occupent nos esprits et travaillent nos corps,
Et nous alimentons nos aimables remords,
Comme les mendiants nourrissent leur vermine.
Nos péchés sont têtus, nos repentirs sont lâches ;
Nous nous faisons payer grassement nos aveux,
Et nous rentrons gaiement dans le chemin bourbeux,
Croyant par de vils pleurs laver toutes nos taches.
Sur l'oreiller du mal c'est Satan Trismégiste
Qui berce longuement notre esprit enchanté,
Et le riche métal de notre volonté
Est tout vaporisé par ce savant chimiste.
C'est le Diable qui tient les fils qui nous remuent !
Aux objets répugnants nous trouvons des appas ;
Chaque jour vers l'Enfer nous descendons d'un pas,
Sans horreur, à travers des ténèbres qui puent.
Ainsi qu'un débauché pauvre qui baise et mange
Le sein martyrisé d'une antique catin,
Nous volons au passage un plaisir clandestin
Que nous pressons bien fort comme une vieille orange.
Serré, fourmillant, comme un million d'helminthes,
Dans nos cerveaux ribote un peuple de Démons,
Et, quand nous respirons, la Mort dans nos poumons
Descend, fleuve invisible, avec de sourdes plaintes.
Si le viol, le poison, le poignard, l'incendie,
N'ont pas encor brodé de leurs plaisants dessins
Le canevas banal de nos piteux destins,
C'est que notre âme, hélas ! n'est pas assez hardie.
Mais parmi les chacals, les panthères, les lices,
Les singes, les scorpions, les vautours, les serpents,
Les monstres glapissants, hurlants, grognants, rampants,
Dans la ménagerie infâme de nos vices,
Il en est un plus laid, plus méchant, plus immonde !
Quoiqu'il ne pousse ni grands gestes ni grands cris,
Il ferait volontiers de la terre un débris
Et dans un bâillement avalerait le monde ;
C'est l'Ennui ! - l'oeil chargé d'un pleur involontaire,
Il rêve d'échafauds en fumant son houka.
Tu le connais, lecteur, ce monstre délicat,
- Hypocrite lecteur, - mon semblable, - mon frère !
Wees altijd
dronken
Wees altijd dronken. Daar gaat het om: dat is
het enige. Om niet de afschuwelijke last van de Tijd te voelen die je schouders
verbrijzelt en je naar de aarde toe drukt, moet je je onophoudelijk bedrinken.
Maar waar aan? Aan wijn, aan poëzie, of aan
deugdzaamheid, dat moet je zelf weten. Maar bedrink je.
En als je, een enkele keer, op de traptreden
van een paleis, op het groene gras van een greppel, in desombere eenzaamheid
van je kamer, wakker wordt, en de dronkenschap is al verminderd of verdwenen,
vraag dan aan de wind, aan de golf, aan de ster, aan de vogel, aan de klok, aan
alles wat vliedt, aan alles wat zucht, aan alles wat voortrolt, aan alles wat
zingt, aan alles wat spreekt, vraag dan hoe laat het is; en de wind, de golf,de
ster, de vogel, de klok, zullen je antwoorden: 'Het is tijd om je te bedrinken!
Om niet de gemartelde slaven van de Tijd te zijn, bedrink je, bedrink je
voortdurend! Aan wijn, aan poëzie of aan deugdzaamheid, dat moet je zelf weten.
Vertaald door Thérèse Fisscher en Kees
Diekstra
Charles Baudelaire (9 april 1821 31 augustus 1867)
In 1855, foto door Nadar
De Engelse dichteres, schrijfster en spoken-word artist Joolz Denby werd
geboren op 9 april 1955 in Colchester. Zie ook alle tags voor Joolz
Denby op dit blog.
Uit:Wild Thing
Once upon a time, long ago and far away, I
had everything youre supposed to want. All the stuff they tell you about on
the telly and in the celeb mags, the lifestyle youre supposed to die for. I
had a good job at a major record company, a bijou loft apartment in London, the
parties, the clothes, the gorgeous rock-star boyfriend, the cocaine, the
champagne, the permanent guest-list at the kind of clubs that pissed-up
silicone sculpted glamour-models are paparazzid leaving with a Premier League
footballer in tow and without their knickers. The Brit Awards. AAA passes to
everything from Unsigned Bands Night at some tiny, hip club to The Pyramid
Stage at Glastonbury and The Stones Honest-To-God-Final-Goodbye concert at
Wembley all four nights. I had invites to everything; the OK wedding of a
whippet-sized chart-topping popstrelle and her thicko backing-dancer fiancé,
the openings of the hottest new bars, clubs, galleries, boutiques; oh, you name
it, I turned it down because I couldnt be arsed. Or I went, and made out like
I was bored stiff, which mostly, I was, celeb culture not being all that, in
actuality.
All of it. I had all of it, and more. Jesus,
the tales I could tell not that anyone would believe me because they wouldnt
be about how great it all was and what fascinating and worthwhile people
boy-bands, pop-whores and rock musicians are. Or MPs, newscasters, actors and
celebrity chefs either, for that matter. Those stories wouldnt tow the party
line, boost the media profile, you see. Ha! Christ, far from it like,
remember that MP, the one who was on the box all the time saying how Britain
should return to a state of decency and Christian principles? Him with the
blond hair and fat red face? Yeah you know. I once saw him at a party stark
naked on all fours on a dining table, coked off his tits, eating well, yeah,
not the entrées anyway. People were cheering him on while they shook bottles of
Moet up and sprayed him and his dinner with them. Cool, eh? Right.
Der Dichter HansCarossa erinnert sich an das im Krieg zerstörteMünchner Café Stephanie, auch «Café
Größenwahn»genannt, in dem um die
vorletzte Jahrhundertwende SchwabingerLiteraten und Künstler verkehrten. Obwohl auch der junge Thomas Mann in
Schwabing wohnte, zählte er nicht zu den Gästen des Cafés.Man konnte ihn aber durch die großen Fenster
«raschen Schrittes»
über die Straße gehen sehen, «unauffällig
tadellos gekleidet». DenVerfasser von
Erzählungen wie
Gladius Dei oder Tristan merkte mandiesem Herrn nicht an, eher konnte man ihn
für einen «Vertreter derGroßindustrie»
halten, der sich «auf dem Wege zur Aufsichtsratssitzung ein wenig verspätet
hatte». Weniger wohlwollende Augenzeugen assoziierten die Erscheinung des
wenige Jahre nach der Veröffentlichung seines ersten Romans Buddenbrooks(1901)
berühmt gewordenen Schriftstellers mit einem mittleren Bankbeamten. Der aus der
Hansestadt Lübeck mit neunzehn Jahren nach München gezogene Senatorensohn trug
und betrug sich nach hanseatisch korrekter, kühler und distanzierter Art.
Thomas Mann als student van de Technische Hochschule
in München, ca. 1984
In der Hochburg der Boheme fiel er gerade
durch seine Unauffälligkeit aus dem Rahmen. Seinen Doppelgänger, den
Schriftsteller Tonio Kröger in der gleichnamigen Novelle von 1903, läßt er zu
einer befreundeten Malerin sagen: «Wünschten Sie, daß ich in einer zerrissenen
Sammetjacke oder einer rotseidenen Weste umherliefe? Man ist als Künstler
innerlich immer Abenteurer genug. Äußerlich soll man sich gut anziehen, zum
Teufel, und sich benehmen wie ein anständiger Mensch.» So hielt er es sein
Leben lang. Seine Förmlichkeit im Umgang, die auf manche Menschen als Steifheit
und Kälte wirkte, der «Artistengestus des Sich-draußen-Haltens» (Theodor W.
Adorno), diente der Abschirmung des inneren Abenteurertums, dem Schutz der
künstlerischen Freiheit vor den Zumutungen der Außenwelt.