Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
12-09-2013
Michael Ondaatje, James Frey, Louis MacNeice, Hannes Meinkema, Eduard Elias
Since my wife was born
she must have eaten
the equivalent of two-thirds
of the original garden of Eden.
Not the dripping lush fruit
or the meat in the ribs of animals
but the green salad gardens of that place.
The whole arena of green
would have been eradicated
as if the right filter had been removed
leaving only the skeleton of coarse brightness.
All green ends up eventually
churning in her left cheek.
Her mouth is a laundromat of spinning drowning herbs.
She is never in fields
but is sucking the pith out of grass.
I have noticed the very leaves from flower decorations
grow sparse in their week long performance in our house.
The garden is a dust bowl.
On our last day in Eden as we walked out
she nibbled the leaves at her breasts and crotch.
But there's none to touch
none to equal
the Chlorophyll Kiss
I stand in the middle of the afternoon. I
use the toilet and I drink a glass of water and I smoke a cigarette. I leave my
cell and I walk to the outdoor recreation area. If the weather holds, there are
prisoners in the area playing basketball, lifting weights, smoking cigarettes,
talking. I do not mingle with them. I do not participate in their approved
activities. I walk along the perimeter of the wall until I can feel my legs
again. I walk until my eyes and my mind regain some sort of focus. Until they
bring me back to where I am and to what I am, which is an alcoholic and a drug
addict and a criminal. If the weather is bad, the area is empty. I go outside
despite the weather. I walk along the perimeter until I can feel and remember.
I am what I am. I need to feel and remember.
I spend my afternoons with Porterhouse. His real is name is Antwan, but he
calls himself Porterhouse because he says he's big and juicy like a fine-ass
steak. Porterhouse threw his wife out the window of their seventh floor
apartment when he found her in bed with another man. He took the man into a
field and shot him twelve times. The first eleven shots went into the man's
arms and legs. He waited thirty minutes to let the man feel the pain of the
shots, pain he said was the equivalent to the pain he felt when saw the man
fucking his wife. Shot number twelve went into the man's heart.
From three o'clock to six o'clock, I read to
Porterhouse. I sit on my bed and he sits on the floor. He leans against the
wall and he closes his eyes so he can, as he says, do some imagining. I read
slowly and clearly, taking an occasional break to drink a glass of water or
smoke a cigarette. In the past twelve weeks we have worked our way through Don Quixote, Leaves of Grass, and East
of Eden. We are currently reading War
and Peace, which is Porterhouse's favorite. He smiled at the engagement
of Andrei and Natasha. He cried when Anatole betrayed her
The sunlight on the garden
Hardens and grows cold,
We cannot cage the minute
Within its nets of gold;
When all is told
We cannot beg for pardon.
Our freedom as free lances
Advances towards its end;
The earth compels, upon it
Sonnets and birds descend;
And soon, my friend,
We shall have no time for dances.
The sky was good for flying
Defying the church bells
And every evil iron
Siren and what it tells:
The earth compels,
We are dying, Egypt, dying
And not expecting pardon,
Hardened in heart anew,
But glad to have sat under
Thunder and rain with you,
And grateful too
For sunlight on the garden.
Louis MacNeice(12
september 1907 3 september 1963)
Haar moeder droeg
de ochtendjas die van een oude deken was gemaakt. Ze kon er niet naar kijken en
tegelijk haar ontbijt opeten. De kleur alleen al maakte je misselijk. Zo'n
vaalgeelbruine kleur. Moederkleur. Haar keel slikte pijnlijk de keurig gesneden
hapjes door (geen kritiek moeder, vanmorgen geen kritiek, ik heb haast).
Heb je je huiswerk
voor morgen af?
Ja.
Haar moeder boog
zich over de tafel heen om naar haar ogen te kijken. (Je hebt gejokt, ik zie
een kruisje op je voorhoofd). Zure lucht. Volwassenen stonken erger als ze hun
tanden nog niet hadden gepoetst. Ze rookte ook te veel. Oude zure asbak, laat
me met rust.
Je moet nog een
beker karnemelk drinken. Door de week nam ze gewone als haar moeder niet keek,
lekker. Ze zei niets, klokte de zure karnemelk naar binnen.
Kan ik nu gaan?
Niet voordat je
een afspraak met je vader hebt gemaakt om je huiswerk vanavond te overhoren.
Maar hij slaapt
nog! Verontwaardiging in haar stem. Jammer, als haar moeder merkte dat ze
popelde kwam ze nooit weg.
Nee hoor, ik hoor
hem boven lopen.
Ze liep de trap op.
Haar vader kwam de
badkamerdeur uit op weg naar de slaapkamer. Naakt. Ze had er nooit over
nagedacht. Het viel haar nu pas op dat hij het steels deed: hij draaide zich
niet om toen ze hem riep, alleen zijn hoofd, houterig. Ik kom zo.
Wat doen we hier
allemaal gewoon in huis, we hebben geen geheimen voor elkaar. Alsof ze had
willen kijken. Honderden malen had ze hem naakt gezien, nooit bewust gekeken.
Nu was het anders, nu zou ze willen dat ze niet wist hoe hij er daar uitzag. Ze
schaamde zich voor hem. Haar naakte vader.
Hij kwam terug in
onderbroek en overhemd. U moet me vanavond mijn huiswerk overhoren, zegt
moeder.
GODFRIED BOMANS, die wij gerust de
grootmeester der Klazologie mogen noemen, heeft onlangs een fel en meewarig
licht doen vallen op een der tragische aspecten van de persoon Sinterklaas. Hij
deelde mede dat de Goedheiligman uiteraard de enige mens is die met zekerheid
kan zeggen dat hij nooit iets in zijn schoen zal vinden, doch dat hij - om
onverklaarbare reden -toch iedere morgen gaat kijken. Hij hoopt, de oude man,
dat er toch eens een wonder zal geschieden en dat hij ook in zijn schoen nog eens een verrassing
zal vinden. Op het grote gezag van Bomans dient men dit geval van schizophrenie
te aanvaarden. Het is een meelijwekkend geval, dat overduidelijk aantoont dat
de man, die zo talloos velen gelukkig maakt, zelf het volmaakte geluk niet
vinden kan.
Het is trouwens eigenlijk géén baan; al dat
telgaan over moeilijke daken moet voor een oude man een uiterst vermoeiend
werkje zijn, dat de oude heer niet in de koude kleren gaat zitten. Laten wij
hem er dubbel dankbaar voor zijn, dat hij telken jare weer bereid is het te
doen.
Deze dankbaarheid dwingt mij er toe geen
spelbreker te zijn en ieder jaar weer mee te doen, al gaat het mij
langzamerhand wel een beetje de keel uithangen. Eerlijk gezegd heb ik niet de
ware zielevreugde meer aan het feest, temeer omdat mijn uitgaven de inkomsten
in steeds pijnlijker mate gaan overtreffen. Het vorig jaar heb ik voor ruim f 150 aan geschenkjes gestrooid en
het enige dat ik gekregen heb
was een (kunstzijden) das, die ik maximaal op f 4,50 schatte. Ik heb haar bovendien nooit gedragen, want zij
is bruin met een oranje werkje, een kleurencombinatie die niet met de fraaie,
matte, natuurzuivere tint van mijn huid harmonieert.
Eduard Elias (12 september 1900 14 januari 1967)
De Nederlandse dichter en hoogleraar Jan Willem (Wim) Schulte Nordholtwerd geboren in Zwolle op 12 september 1920. In 1942 werd hij gearresteerd, waarna hij zowel in Nederland als in Duitsland gevangen zat. In 1943 verscheen clandestien zijn eerste dichtbundel. Na de Tweede Wereldoorlog studeerde hij geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam waar hij in 1951 promoveerde. Tot 1962 was hij leraar; vervolgens lector aan de Rijksuniversiteit Leiden. In 1966 werd hij tot hoogleraar geschiedenis en cultuur van Noord-Amerika benoemd. Hij werd vooral bekend om zijn publicaties over de Verenigde Staten. Om gezondheidsredenen moest hij in 1983 het ambt verlaten. Schulte Nordholt heeft o.a. de Nederlandse vertaling “U zij de glorie van het kerklied” “À toi la gloire“ gemaakt. Ook heeft hij een fors aantal liederen vertaald die zijn opgenomen in het Liedboek voor de Kerken. Schulte Nordholt was een broer van hoogleraar culturele antropologie Herman Gerrit Schulte Nordholt en kunsthistoricus Henk Schulte Nordholt. Het gezin kende vijf broers en een zusje. Hij was vader van zakenman en sinoloog Henk Schulte Nordholt.
Existentie
Hier loopt het ik, het loopt zichzelf te vinden het ziet verbaasd de regen en het gras. Het denkt: wat loop ik hier zo in den blinde, wie laat dit hart slaan, wie bepaalt de pas? Het luistert naar het stromen van de winden.
Hier loopt het ik, het treft zich aan in straten die het slechts na lang aarzelen herkent. Het ziet de huizen, lange, donkre raten tegen het harde blauwe firmament. Wat gaat het hier zo eenzaam en verlaten.
Hier loopt het ik, vanwaar is het gekomen tot dit moment als tot een open plek, waar het tussen het zwart geheim der bomen zich in een maanblank watervlak ontdekt en wakker wordt en toch volloopt met dromen.
Hier loopt het vreemde ik, het richt zijn voeten naar waar, naar waar? Het kent de wegen niet. Alleen: het is! Het wil de aarde groeten met een herkennend nieuw en oeroud lied. Hier loopt het ik en het wil God ontmoeten.
Niet uit de snelle vervoering...
Niet uit de snelle vervoering van het zonlicht, glinsterend op de rivier zou ik het water willen putten voor de woordenstroom van het gedicht,
maar uit een diepere ontroering, zoals van de oude sluiskolk hier, waar men bezig is om een schip te schutten dat tot over de oren in 't water ligt.
Jan Willem Schulte Nordholt (12 september 1920 - 16 augustus 1995)
Mijn moeder ondernam de klim naar het
plateau toen ze ongeveer zeven maanden zwanger was van mij. Mijn vader had haar
hand vastgepakt en haar eindeloos gesmeekt in het dorp te blijven, omdat het
onmogelijk goed kon zijn voor een hoogzwangere vrouw om een zware klim te
ondernemen en de ijle lucht op honderden meters hoogte in te ademen. Hij had
zelfs toegezegd haar op het warmste moment van de dag, tijdens de verzengende
hitte van twee uur s middags, koelte toe te wuiven.
Lieve Asme, ik zal mijn werk onderbreken en met een waaier naast je bed
staan, had hij met zachte stem gezegd, tot de zon ondergaat en je rustig in
slaap valt.
Maar mijn vader kon het ook toen niet winnen van haar koppigheid. Waar heb je
het over, Selim? Deze hitte wordt nog mijn dood. Mijn kleren plakken aan mijn
lijf en ik heb het gevoel dat mijn keel wordt dichtgedrukt. Ik sterf nog liever
tijdens de klim dan dat ik een dag langer hier blijf.
Ik verdenk mijn moeder ervan dat ze niet zozeer de hitte van het dorp ontvluchtte,
maar vooral onder geen beding haar jaarlijkse hoogtepunt wilde missen. Ondanks
aandringen van mijn vader weigerde ze op de rug van een ezel te gaan zitten en
volbracht ze de klim met verrassend gemak. Slechts één keer, halverwege de
tocht, nam ze zuchtend plaats op een rots om op adem te komen. Ze dwong door
haar volhardendheid zelfs respect af bij de mannen die hen vergezelden en
kreunden van de zware spullen en voorraden die ze als pakezels omhoog sjouwden.
De mannen zetten de tenten op, die in sommige gevallen zo groot waren dat er
vier gezinnen in pasten en de hoogvlakte het aanzien van een kamp gaven. De
vrouwen verbleven tijdens de hete periode zon twee maanden in afzondering van
de mannen op de yayla en hoefden zich slechts te bekommeren om de kleine
kinderen. Het was voor hen de tijd van het jaar waarin ze eindeloos konden
roddelen, terwijl ze onafgebroken zonnebloempitten kraakten en bittere thee
dronken onder de sterrenhemel.
Ours is essentially
a tragic age, so we refuse to take it tragically. The cataclysm has happened,
we are among the ruins, we start to build up new little habitats, to have new
little hopes. It is rather hard work: there is now no smooth road into the
future: but we go round, or scramble over the obstacles. We've got to live, no
matter how many skies have fallen.
This was more or less
Constance Chatterley's position. The war had brought the roof down over her
head. And she had realised that one must live and learn.
She married Clifford
Chatterley in 1917, when he was home for a month on leave. They had a month's
honeymoon. Then he went back to Flanders: to be shipped over to England again
six months later, more or less in bits. Constance, his wife, was then
twenty-three years old, and he was twenty-nine.
His hold on life was
marvellous. He didn't die, and the bits seemed to grow together again. For two
years he remained in the doctor's hands. Then he was pronounced a cure, and
could return to life again, with the lower half of his body, from the hips
down, paralysed for ever.
This was in 1920.
They returned, Clifford and Constance, to his home, Wragby Hall, the family
"seat". His father had died, Clifford was now a baronet, Sir
Clifford, and Constance was Lady Chatterley. They came to start housekeeping
and married life in the rather forlorn home of the Chatterleys on a rather
inadequate income. Clifford had a sister, but she had departed. Otherwise there
were no near relatives. The elder brother was dead in the war. Crippled for
ever, knowing he could never have any children, Clifford came home to the smoky
Midlands to keep the Chatterley name alive while he could.
D.H.
Lawrence (11 september 1885 2 maart 1930)
Sean Bean en Joely Richardson in de film Lady
Chatterleys Lover uit 1992
Wetende en toch steeds weer verbaasd
dat het vertrek van de trein die naast
je staat je stilstaand rijden doet.
Dat uit het fototoestel dat de vader
achterliet, hoe hard de grimas ook een lach
betracht, geen vogeltje vliegt.
Dat het verwijderen van een tegel,
jaren geleden in de tuin gelegd, toont
hoeveel leven zich aan het oog onttrekt.
Wetende en toch steeds weer verbaasd
dat zelfs wie dagelijks de dood voorspelt
nooit aan het eigen graf staat.
Afscheid van
mijn vader
Ik wil alleen maar zeggen dat ik het niet
weet.
Dat ik het allemaal niet zo duidelijk zag,
zoals gebleken achteraf.
Het tuinhek diende plotseling gesmeerd.
De lege plekken op de muur bedekt en vlug
vlug de geur van scheerzeep weg.
De kalende die Homerus declameerde. De
maïsvretende.
De charmante die uit Frankrijk parfum meebracht.
Hadden zij
ook hun koffers gepakt, de huisvrienden van de vrije dag?
Ik schreef het reeds meer. Die morgen
liep hij van de keuken naar de straatdeur
en kwam niet weer.
Eddy van Vliet (11 september 1942 5 oktober 2002)
Er vertrokken tien, misschien wel vijftien
colonnes. Een colonne bestond uit honderdvijftig vrachtwagens en telde één
Belgische officier en één marconist. Ik was zon marconist. Als opérateur stond ik in voor de
communicatie met de andere colonnes. We gingen van Nigeria naar Soedan en
trokken door de grote Nubische woestijn. Op kompas; De doortocht van die
woestijn zal ik nooit vergeten. Er waren zandstormen waardoor je soms een uur
lang niets kon zien. Als het zand opwarmde, zag je dingen die er niet waren.
Meer dan een maand hebben we erover gedaan. Soms vorderden we maar twintig
kilometer per dag. Er waren ravijnen. Daar gebeurden ongelukken We leefden op
biscuits en blikjes corned beef. We kregen slechts een halve liter water per
dag. Velen werden ziek We leefden als dieren, we konden ons niet wassen De
hele tocht van Lagos naar Caïro heeft ons drie maanden gekost. Duizenden en
duizenden kilometers hebben we toen gereden. Hij stokte. Stopte. Nooit eerder
had ik over die heroïsche doorsteek van de Sahara gehoord. Ik vroeg hem of hij
zijn verhaal ooit had laten optekenen. Nee, zei hij, het is de eerste keer dat
een blanke ernaar vraagt.
( )
Het beeld van dappere burgers die bij
kaarslicht in een hut stemmen zitten te tellen, vaak na een dag lang niets
gegeten te hebben, ontroert mateloos. Het beeld van vermoeide mannen en vrouwen
die slapen tegen een verzegelde stembus en hem omarmen als was het een schrijn
of een kind, laat niemand onberoerd. De grootste overwinnaar van de
verkiezingen was de gewone Congolees. Nog voor het ochtendgloren werden veel
resultaten al doorgebeld of ge-smst naar de rekencentra. Het wonder was
geschied.
Einen großen Teil meiner Kindheit habe ich
in wechselnden Häusern verbracht. Es waren Häuser, in die wir nicht gehörten.
Später erst wurde mir klar, dass dieses Nomadentum, wie ich es nenne, weil der
Begriff einem widerlichen Zustand die Aura von Abenteuer und Würde verleiht,
schon lange vor meiner Geburt begonnen hatte. Meine Mutter, eine alleinstehende
Frau, lebte davon. Sie putzte für andere Leute.
Als kleines Kind setzte sie mich in einer
Küchenecke ab. Danach machte sie sich an die Arbeit. Später ging ich in
dieselbe Schule wie die Kinder der Leute, für deren Dreck sie zuständig
war. Vormittags saß ich im selben Unterricht
wie die feinen Töchter und hatte zur selben Zeit Schule aus. Aber wir teilten
den Schulweg nicht. Ich hielt Abstand, tat so, als sei ich mit mir
selbst beschäftigt und trödelte herum.
Schließlich gingen sie durch die Vordertür ins Haus, ich nahm den
Seiteneingang. Sie gingen nach oben in ihre Zimmer. Ich ging ins Souterrain.
Alleinstehende Frauen mit Kindern waren
damals infam, Schwulsein ein Verbrechen und Deutschland in zwei Teile geteilt.
Die Jugendlichen heute wissen nichts mehr davon. Es gab Regeln, die heute
keiner mehr kennt. Leute in meinem Alter scheinen die offziellen
Lebensbedingungen von früher verdrängt zu haben, und selbst ich muss mich
manchmal disziplinieren, um nicht zu vergessen, woran niemand mehr denkt. Mit
den persönlichen und privaten Vergangenheiten ist das anders. Zwar vergisst man
die auch, aber sie bleiben eingeschrieben in den eigenen Körper, als Tattoo,
als Knochendeformation oder Allergie.
Sie prägen die Perspektive, das Denken, das
Fühlen, egal ob wir uns bewusst erinnern oder nicht. Der ursprüngliche
Verschaltungsmodus, das innere Bild, ist oft überlagert, mitunter sogar
getilgt. Aber es hat für den weiteren Weg gesorgt, und sich dessen nicht
bewusst zu sein, kann unangenehme Folgen haben.
De Amerikaanse schrijver Andre Dubus IIIwerd geboren op 11 september 1959 in Oceanside, California als zoon van de schrijver Andre Dubus, Andre Dubus III groeide op in molen steden in de vallei van de Merrimack rivier langs de grens van Massachusetts-New Hampshire met zijn drie broers en zussen:. Suzanne, Jeb en Nicole. Hij begon met het schrijven van fictie op de leeftijd van 22 jaar, een paar maanden na zijn afstuderen aan de Universiteit van Texas in Austin met een Bachelors Degree in de sociologie. Om in zijn levensonderhoud te voorzien werkte hij als timmerman, barman, schoonmaker, en als een soort reclasseringswerker. Zijn eerste gepubliceerde short story, "Forky," werd gepubliceerd door Playboy toen Dubus 23 jaar oud was. Dubus’ roman “House of Sand and Fog” (1999) was finalist voor de National Book Award vormde de basis voor een voor de Academy award genomineerde film met dezelfde naam. Zijn in 2011 verschenen memoires “Townie” vertelt over het opgroeien in armoede in Haverhill nadat zijn ouders waren gescheiden,over straatgevechten, en uiteindelijk boksen, en gaat uitgebreid in op zijn relatie met zijn vader. Zijn essay 'Bloed, Root, Knit, Purl" verscheen in de bloemlezing “Knitting Yarns: Writers on Knitting” in 2013. Als lid van het PEN American Center was Dubus panellid voor de National Book Foundation en de National Endowment for the Arts. Hij doceerde schrijven aan de Harvard University, Tufts University, Emerson College en de Universiteit van Massachusetts Lowell, waar hij full-time verbonden is met de faculteit. Dubus 'werk is opgenomen in The Best American Essays 1994, The Best Spiritual Writing 1999 en The Best of Hope Magazine. Hij ontving o.a. een Guggenheim Fellowship, de National Magazine Award voor fictie, en de Handkar Prize.
Uit:Townie
"On the other side of the river was Bradford. It's where a lot of Jocks at the high school lived, the kids who wore corduroys and sweaters and looked clean. It's where houses had big green lawns. It's where the college was where pop taught. It's where he lived in an apartment building with Theo Metrakos and his friend Dave Supple, a writer too. Since leaving our mother, Pop had lived in a few places, but we rarely saw them and never slept there. Years later I would hear my father say the divorce had left him dating his children. That still meant picking us up every Sunday for a matinee and, if he had the money, an early dinner somewhere. For a few years now he was taking us to church too. He'd pull up in his rusted-out Lancer and drive us to Mass at Sacred Hearts in Bradford Square. The five of us would walk down the aisle between the crowded pews, Jeb and I with our long hair, Suzanne in her tight hip- huggers, Nicole in her brace she now wore for scoliosis, Pop one of the only men in church not wearing a jacket or tie. He refused to put money in the collection basket, too. Many times I'd hear him say, "You think Jesus ever wore a [expletive] tie? Did Jesus spend money on buildings?" One night, when we were still living at the doctor's house, I heard Mom on the phone trying to convince Pop that he should start taking out each of us one at a time, that he was never going to know us as individual people if he didn't. I don't know if I cared then about that or not, but a cool sweat broke out on my forehead just thinking about being alone with Pop. I'd never been alone with him. What would I say? What would we talk about? What would we do? When Mom got off the phone, she said, "I can't believe it. Your father says he'll be too shy with each of you. He's scared of his own kids!" This made me feel better and worse, but every Wednesday night he'd drive up to the house and take one of us back to his apartment across the river. It was on the third floor of an old brick building covered with ivy.”
Uit: The Life of an Unknown Man (Vertaald door Geoffrey
Strachan)
This happiness rendered absurd
men's desire to dominate, to kill, to possess, thought Volsky. For neither Mila
nor he possessed anything. Their joy came from the things one does not possess,
from what other people had abandoned or scorned. But, above all, this sunset,
this scent of warm bark, these clouds above the young trees in the graveyard,
these belonged to everybody!
( )
All of this seemed equally trifling to him
now. And when he thought again about the world of free people, the difference
between it and the miseries and joys of this place seemed minimal. If three
tiny fragments of tea leaf chanced to fall into a prisoner's battered cup, he
relished them. In Leningrad during the interval at the opera a woman sipped
champagne with the same pleasure. Their sufferings were also comparable. Both
the prisoner and the woman had painful shoes. Hers were narrow evening shoes
which she took off during the performance. The prisoner suffered from what they
wore in the camp, section of tyres into which you thrust your foot wrapped in
rags and fastened with string. The woman at the opera knew that somewhere in
the world there were millions of beings transformed into gaunt animals, their
faces blackened by the polar winds. But this did not stop her drinking her
glass of wine amid the glittering of the great mirrors. The prisoner knew that
a warm and brilliant life was lived elsewhere in tranquility but this did not
spoil his pleasure as he chewed those fragments of tea leaf....
Sie haben vor den Pyramiden Aida aufgeführt.
Ich jauchzte, als ich die superbe Auffahrt vor den berühmten Jahrtausenden sah.
Und diese Beleuchtungen, diese Fanfaren,
diese Musik, die all die liebgewonnenen Theaterschicksale in luxuriös
unsterbliche Melodien setzt. Ich war diesen Nachmittag so glücklich. Nichts als
ein Kultus, ein ewiger Kniefall für dich, Miß Olivia. Warum hast du mir das
getan? Wo ich doch jenes glückliche Lachen hatte, das in mir Tribünen und
Automobile, Fellachen und Ladies, Sphynxe und Statistenbäuche, Kamele und
Wiener Kaffees tanzen ließ.
Warum mußtest du sagen, daß ich jenem
braunen, o-beinigen Baritonisten ähnlich sehe! Weißt du denn nicht, wie eitel
ich bin? Mußt du mich täglich zerschmettern? Das erstemal, als wir uns in
Luzern auf der Reunion im Hotel National sahen und ich dich bebend, wie kein
Kaiser vor einem Staatsstreich, zum Twostep aufforderte . . .
schweige, Mensch! Unsäglicher Schlemihl. Alles um dich siegt.
Nur du bist dumpf und zitterst vor jedem
bißchen Leben, das du großartig das äußere nennst, und das dich, wenn du sicher
bist, so seltsam gleichgültig läßt. Jeder Kellner unterjocht dich, jede Dirne
blamiert dich.
Apropos, peinige nur dein Herz. In einem
Münchener Weinlokal, hat nicht ein Herr aus Magdeburg, ein Statistiker des
jährlichen Niederschlages, ein Wetterprophet, ein Kerl wie Weißbier, die süße
Erika, die du wie ein Legendenwesen behandeltest, von deiner Seite gerissen?
Womit? Gott, ich muß zu meiner Schande
gestehen, ich war die bessere Wurzen. Womit? Mit welchem Heroentum? Er
bestellte bei der Musik das Lied Zeppelin kommt nach Berlin, schlug mit den
Fäusten den Takt, sprühte hinter seinem Zwicker, war eine durchwärmte,
anschmelzende Büste von Vertraulichkeit und lustigem Wohlwollen . . .
und hin war alles.
Franz
Werfel (10 september 1890 26 augustus 1945)
Uit:
Cold Sea Tales (Vertaald door Antonia Lloyd-Jones)
Cyrankiewicz took far longer to burn than
Gomułka, maybe because his pictures were on worse paper. At home in the
evenings it was the only thing people talked about: how the workers had sung
the Internationale before the Gdansk committee, how they had been shot at in
Gdynia, how those arrested had been tortured, how those killed had been buried
on the quiet with the help of secret agents, how the Soviet warships were
anchored off our city, and how on television the new Party secretary was
promising the whole nation peace, prosperity and justice.
It was all running through my memory like a long forgotten black-and-white film
from childhood. Now, as the crowd of sweaty people poured from the train onto the
platform and headed in the hot August sun towards the shipyard gates, it was
hard to imagine anyone wanting to shoot at this colourful motley of locals,
tourists and holidaymakers, and certainly not in daylight in full view of the
foreign journalists cameras. Apart from the obvious advantage of summer over
winter there was another, much more profound difference. This time the workers
had shut themselves inside the shipyard rather than coming out onto the
streets, and it was the street that was coming to them, bringing food, money
and information all the time. At the shipyard gates, alongside bouquets of
flowers and a Polish flag someone had hung a portrait of the Pope. The
communiqués read over a loudspeaker sounded like a litany: factories all over Poland
were joining the strike literally by the hour. The plaster Lenin in the
shipyard conference hall was having to watch patiently as the demand was
formulated: yes, we want a pay rise, but more than that we want to have our
own, completely independent trade unions.
So far its like a picnic, I heard Fredeks voice behind me, but I
wonder how itll end?
naast het paard
waarop
hij wedde sprak hij
met de walm van kokolampu
in zijn adem
over Topibo
nu onterfd
geschonken aan imperialisten
zijn geest was reeds eerder
als exportprodukt geladen
in ijzergebuikte reuzen
zijn bezit - voorzover hij
mocht bezitten - werd versmolten
tot vliegtuigen voor Vietnam
zijn handen betekenden arbeid
voor hen
zijn hart bauxiet
zijn teelballen alluinaarde
geen aanklacht was het
slechts weemoed
en ik sloop weg
Doe nu eens even die gedachten dicht van je.
Denk nu eens liever niet na over morgen.
Kijk niet steeds weer die bosrand van gisteren
na. Bramenplukker die je bent zoals vroeger
maar nu. Maak even geen onderscheid tussen
een wie en hoezo en de kans op anders.
Doe in je hoofd uit de lamp, hoor wat er is,
ademt en ritselt, kwaakt in de kikkers.
Leef met je lichaam van nachtwind de koelte.
Geeuw je een gat in het hart en proef het
zo rood als het sap van de bramen. Wees langzaam
door vogels gezonden het wordende licht.
De verborgen
wegen zijn het mooist
(H.N.Werkman)
De wegen waarlangs de gedachten komen
met het beeld dat je draagt van jezelf in de dingen,
de wegen waarlangs het herinnerde opdaagt,
waarlangs je herkent wie er niet meer zijn;
de wegen waarlangs de uren voorbijgaan,
die van niemand de uren, je werkt aan de wens
wat uit woorden te maken, in de slaap van de woorden
ontwaak je: zo heet het geluk;
de wegen waarlangs je nog 's winters het koolzaad
ziet bloeien, de bijen hoort gonzen, de zon
op je huid voelt, een lentedag leeftocht -
in het blijvend verbeelde ben je hier;
de wegen waarlangs je de wereld ontvluchten kunt
met je wetende hand op het witte papier,
je raadt wat er staat, maar hoe het te maken
dat het er staan zal, zelf zo ver te komen
daarginds waar het waar is, naar het woord: dat in 't hart
der kunstvaardigen wijsheid gelegd werd te maken
alles in opdracht -
kijk, mooi hoe een weg in zijn bocht wordt verborgen,
dan ruik in de berm van vers maaigras de geur.
Uit: Oorlog en vrede (Vertaald
door Peter Zeeman en Dieuwke
Papma)
De salon van Anna Pavlovna begon zich
zoetjesaan te vullen. De hoge adel van Petersburg arriveerde, qua leeftijd en
karakter totaal verschillende mensen, maar eender wat betreft het milieu waarin
ze allen verkeerden: graaf Z., een diplomaat, arriveerde, behangen met sterren
en ridderorden van alle buitenlandse hoven, evenals vorstin L., een verwelkte
schoonheid, echtgenote van een ambassadeur; een afgetakelde generaal kwam
kreunend binnen, stommelend met zijn sabel; de dochter van vorst Vasili, de
beeldschone Hélène, kwam haar vader ophalen om samen met hem naar het feest van
de Engelse gezant te gaan. Ze droeg een baljurk met het monogram van de
keizerin. Ook de jonge, kleine vorstin Bolkonskaja, die gold als de
verleidelijkste vrouw van Petersburg, arriveerde; ze was vorige winter
getrouwd, meed nu vanwege haar zwangerschap het drukke uitgaansleven, maar ging
nog wel naar bescheiden avondjes.
Heeft u mijn tantetje nog nooit ontmoet? of Heeft u al eens kennis gemaakt
met mijn tantetje? vroeg Anna Pavlovna de binnenkomende genodigden, die ze
vervolgens bloedserieus meenam naar een klein oud besje dat, met linten hoog in
het haar, vanuit een ander vertrek was opgedoken zodra de eerste gasten waren
verschenen. Anna Pavlovna noemde hen bij hun naam terwijl ze haar blik langzaam
van de bezoeker naar het tantetje liet glijden en verwijderde zich dan. Alle
gasten verrichtten dat begroetingsritueel voor het tantetje dat bij niemand
bekend was, voor wie niemand zich interesseerde en aan wie niemand behoefte
had. Weemoedig, plechtig en begripvol zag Anna Pavlovna goedkeurend toe op hun
begroetingen.Het
tantetje gaf iedereen in steeds dezelfde bewoordingen iets te verstaan over
zijn of haar gezondheid, over haar eigen gezondheid en over de gezondheid van
Hare Majesteit, met wie het nu godzijdank beter ging. Allen die op haar toegetreden
waren en uit beleefdheid niet lieten merken dat ze haast hadden, gingen met het
opgeluchte gevoel zich van een zware plichtpleging te hebben gekweten bij het
oudje vandaan om de hele avond niet meer, maar dan ook niet één keer, in haar
buurt te komen.
Leo Tolstoj (9 september 1828 20 november 1910)
Tolstoj in zijn
studeerkamer door Ilya Repin, 1891
Death will come with your eyes
this death that accompanies us
from morning till night, sleepless,
deaf, like an old regret
or a stupid vice. Your eyes
will be a useless word,
a muted cry, a silence.
As you see them each morning
when alone you lean over
the mirror. O cherished hope,
that day we too shall know
that you are life and nothing.
For everyone death has a look.
Death will come with your eyes.
It will be like terminating a vice,
as seen in the mirror
a dead face re-emerging,
like listening to closed lips.
We'll go down the abyss in silence.
Cesare
Pavese (9 september 1908 27 augustus 1950)
Clemens
Brentano (8 september 1778 28 juli 1842)
De Duitse
schrijver Wilhelm Raabe werd op 8 september 1831 in Eschershausen
geboren. Zie ook mijn blog van 8 september 2010 en eveneens alle tags voor Wilhelm Raabe op dit blog.
Uit: Holunderblüte
Ich bin Arzt, ein alter Praktiker und sogar
Medizinalrat. Seit vier Jahren besitze ich die dritte Klasse des Roten
Adlerordens; dem Jahrhundert schreite ich um einige Jahre voran und stehe
deshalb dem biblischen Lebenspunktum ziemlich nahe. Ich war verheiratet; meine
Kinder sind gut eingeschlagen; die Söhne sind auf ihre eigenen Füße gestellt,
meine Tochter hat einen guten Mann. Über mein Herz und meine Nerven habe ich
mich nicht zu beklagen, sie bestehen aus zähem Material und halten gut bei
manchen Gelegenheiten, wo andere Leute ihren Gefühlen nicht mit Unrecht
unterliegen. Wir Ärzte werden, sozusagen, innerlich und äußerlich gegerbt, und
wie wir unempfindlich werden gegen den Ansteckungsstoff der Epidemien, so
hindert uns nichts, inmitten des lauten Schmerzes und der stummen Verzweiflung
den ergebenen und gelassenen Tröster zu spielen. Jedermann soll seine Pflicht
tun, und ich übe hoffentlich die meinige nach bestem Vermögen. Das sind
schlechte Doktoren, die da glauben, daß ihre Aufgabe gelöst sei, wenn sie in
ihrer Krankenliste ein Kreuz oder irgendein anderes Zeichen hinter dem Namen
eines Patienten gemacht haben. Unsere schwierigste Aufgabe beginnt sehr oft
dann erst; wir, deren Kunst und Wissenschaft sich so machtlos erwiesen, wir,
die wir so oft von den Verwandten und Freunden unserer Kranken nicht mit den
günstigsten und gerechtesten Augen angesehen werden, wir sollen noch Worte des
Trostes für diese Freunde und Verwandten haben. Die Stunden und Besuche, welche
wir, nachdem der Sarg aus dem Hause geschafft ist, den Überlebenden widmen
müssen, sind viel peinlicher als die, welche wir am Lager des hoffnungslosen
Kranken zubrachten.
Doch das hat eigentlich nichts mit diesen
Aufzeichnungen zu tun; ich will nur an einem neuen Beispiele zeigen, welch ein
wunderliches Ding die menschliche Seele ist. Nicht ohne guten Grund
überschreibe ich dieses Blatt: Holunderblüte; der Leser wird bald erfahren, was
für einen Einfluß Syringa vulgaris auf mich hat.
Wilhelm
Raabe (8 september 1831 - 15 november 1910)
Frail Travellers,
deftly flickering over the flowers;
O living flowers against the heedless blue
Of summer days, what sends them dancing through
This fiery-blossomd revel of the hours?
Theirs are the musing silences between
The enraptured crying of shrill birds that make
Heaven in the wood while summer dawns awake;
And theirs the faintest winds that hush the green.
And they are as my soul that wings its way
Out of the starlit dimness into morn:
And they are as my tremulous beingborn
To know but this, the phantom glare of day.
Enemies
He stood alone in
some queer sunless place
Where Armageddon ends. Perhaps he longed
For days he might have lived; but his young face
Gazed forth untroubled: and suddenly there thronged
Round him the hulking Germans that I shot
When for his death my brooding rage was hot.
He stared at them, half-wondering; and then
They told him how Id killed them for his sake
Those patient, stupid, sullen ghosts of men;
And still there seemed no answer he could make.
At last he turned and smiled. One took his hand
Because his face could make them understand.
Lovers
You were glad
to-night: and now youve gone away.
Flushed in the dark, you put your dreams to bed;
But as you fall asleep I hear you say
Those tired sweet drowsy words we left unsaid.
Sleep well: for I can follow you, to bless
And lull your distant beauty where you roam;
And with wild songs of hoarded loveliness
Recall you to these arms that were your home.
Siegfried Sassoon (8 september 1886 1
september 1967) Hier met vriendje Stephen Tennant.(links)
»Um sechs? Sie sind ein Held.« Freuler schaltete
die neue Espressomaschine ein und löffelte Kaffeepulver in den Kolben.
»Ist Ihnen ein gewisser Moser bekannt, Herr
Doktor? Heinrich Moser, der Industrielle aus Schwanden?« Freuler überlegte.
Seit er wieder im Glarnerland lebte, seit ein paar Tagen also, war es ihm
bereits mehrmals begegnet, dass er Menschen aus einer vergangenen Zeit
wiedersah, ohne dass er sich an ihren Namen oder an den Zusammenhang zu
erinnern vermocht hätte, aus dem sie ihm bekannt waren.
Vorgestern hatte er umgekehrt einen alten
Schulfreund beim Namen begrüßt, ohne sich dessen Namen, nachdem er in der
Bankstraße vorbeigegangen war, erneut vergegenwärtigen zu können.
Wenn wir wüssten, was wir alles wissen, dachte er
wie- der. Das war der Lieblingssatz seiner Frau. Sie hatte Freuler oft
unerbittlich genannt, sogar streng. Auch wenn sie ihn für sein heiteres Gemüt
geliebt hatte.
»Heinrich Moser? Der war zu meiner Zeit noch nicht
hier.«
»Er wurde heute früh in seiner Villa tot
aufgefunden.«
So schnell hatte Freuler seinen ersten Einsatz
nicht erwartet. Er schaltete die Kaffeemaschine aus.
"I am not at
liberty to say". "Nonsense " roared Dcotor." What kind
of rot is that ? "You're not the first girl in the world who has to get
married , nor the in this town for that matter.Who is it now, and no more
foolishness . Young Carter's ? " No " said Selena .
Don't you lie to me ! shouted Dr.Swain." I've seen the way that boys looks
at you.What gave the idea he was inhuman. ?. Come on now don't lie to me Selena
"
"I am not lying " said the girl , and in the next moment she lost her
control and began to shout.I am not lying. If it were Ted's I'd be the happiest
girl in the world.But it's not his.Doctor please help me.
What you mean by
help , Selena? , he asked .How can I help you?" Give me
something"she said." Something to get rid of it"" There is
nothing I can give you to take, Selena, that would help you now.
" Tell me who is responsible? May be I could help you in that way.You
could get married until after the baby is born ." He is
already married ", she said.
Ryan O'Neal, Barbara Parkins, Leigh Taylor-Young en Christopher Connelly als Rodney Harington, Betty Anderson, Rachel Wellesen Norman Harrington in de tv-serie (1964 1969)
" Selena
" ,said Dr.Swain." there is nothing I can give you at this point
that will make you miscarry.The only thing now is an abortion and that's
against the law.
" I have done a lot of things in my time, but I never broken the
law."Selena, tell me who this man is, and I will see he is held
responsible.He will have to take care of you and provide for the baby.I
could work it so nobody would know.
Just tell me who it is, Selena and I'll do everything I can to help you .
"Its my father ", said Selena Cross.Its my Stepfather".She fell
forward onto the floor and beat her fists against it."Its Lucas",she
screamed."It's Lucas.It's Lucas ", my father.
Grace Metalious (8 september 1924 - 25 februari
1964)
Het seizoen is geopend. Sint Maarten hebben
we gehad, Sint Nicolaas werpt dreigend zijn schaduw vooruit, en dan krijgen we
ook nog het kerstfeest en Oud en Nieuw, dagen van Jamin en wild en gevogelte en
bezinning.
Het jachtseizoen is open. De man die in de
altijd gure Sint Maartensavond eerst bijna onhoorbaar gezang heeft gehoord en
ver weg wiebelende lichtjes heeft gezien, betreedt een huiskamer vol kinderen
en hoort het kraken onder zijn lompe, nu al winterse laarzen. Met een schok
komt hij tot het besef dat hij op een kinderziel trapt. Pepernoten zijn het die
daar kraken - nu al, en een koetjesreep, een bounty. Want de kinderen hebben op
kranten op de vloer tableau gemaakt, na de grote jacht op snoep.
Tableau: gerangschikte groep van het op een
jachtpartij geschoten wild. Tableau maken, het is altijd een schilderachtige
gebeurtenis geweest waarvan het resultaat doorgaans niet werd geschilderd en
ook niet noodzakelijk hoeft te worden gefotografeerd.
Het schouwspel heeft iets van een tableau
vivant: een groep mensen beeldt, onbeweeglijk als een wassenbeeldengroep, een
historisch tafereel uit. Napoleon zet zichzelf de keizerskroon op het hoofd.
Yje Wijkstra schiet vier veldwachters neer; roerloos, en toch niet voor de
eeuwigheid bedoeld. Wanneer het doek valt maken de spelers snel een paar
kniebuigingen om uit hun verstijving te geraken.
Het tableau is een ongeschilderd stilleven,
en tegelijk een groepsfoto waar geen camera aan te pas komt. Nature morte,
tableau vivant. Leven en dood te zamen niet-vereeuwigd. Herfst.
Do not take a bath
in Jordan, Gordon,
On the holy Sabbath, on the peaceful day! '
Said the huntsman, playing on his old bagpipe,
Boring to death the pheasant and the snipe
Boring the ptarmigan and grouse for fun
Boring them worse than a nine-bore gun.
Till the flaxen leaves where the prunes are ripe,
Heard the tartan wind a-droning in the pipe,
And they heard Macpherson say:
'Where do the waves go? What hotels
Hide their bustles and their gay ombrelles?
And would there be room?
Would there be room?
Would there be room
for
me?
There is a hotel at Ostend
Cold as the wind, without an end,
Haunted by ghostly poor relations
Of Bostonian conversations
(Like bagpipes rotting through the walls.)
And there the pearl-ropes fall like shawls
With a noise like marine waterfalls.
And 'Another little drink wouldn't do us any harm! '
Pierces through the Sabbatical calm.
And that is the place for me!
So do not take a bath in Jordan, Gordon,
On the holy Sabbath, on the peaceful day
Or you'll never go to heaven, Gordon Macpherson,
And speaking purely as a private person
That is the place
that is the place
that is the
place
for
me!
Edith Sitwell (7 september 1887 - 9 december 1964)
Vlecht Oranje om de hoed!
Holland rijst met nieuwe moed
Uit de schoot der waat'ren!
Huppel vrolijk in het rond!
Daver Hollands vruchtbre grond!
Laat de vreugde schaat'ren!
Holland grijpt de wapens aan,
Om de vijand af te slaan;
Plant de leger vanen,
En het uitgetogen zwaard
Zal de fiere Leeuwstandaard
't Spoor der zege banen.
Holland blinkt in 't krijgsgeweer;
Holland vlamt op krijgsmans eer;
't Zal zijn haard bevrijden.
En de God, die wond'ren doet,
Zegent aller brave moed:
Hij zal met ons strijden.
De rozen
Ik heb ze zien bloeien
Bij t ochtendontgloeien;
Nu hangen de bladen en storten in t stof
Tot speeltuig der stormen,
Tot aas van de wormen,
Tot schaamte van dop haar zo pralende Hof.
Toen zogen haar knopjens
De lavende dropjens,
Tot parels geronnen uit hemelse dauw;
Nu missen zij kleuren,
En spreiden geen geuren,
Eer de avond de velden nog wikkelt in t grauw.
Zo zag ik geslachten,
Zo schoonheid en krachten
Ontluiken en bloeien, maar luttel bestaan,
Zo lach en verblijden
In jammer en lijden
Voor t schemerend Westen des levens vergaan.
Zo t zingen en springen
Voor t handenverwringen
Verwisseld in min dan een vluchtige wenk.
t Zijn alles slechts bloemen
Waarop wij hier roemen,
t Is alles een dauwdrop, een morgengeschenk.
De luister der ogen
Met nevels betogen,
Ja, zenuw- en voeding- en spierkracht verkwijnt.
Ook oordeel en reden
Bezwijkt met de leden,
En t leven verwaassemt, vervliegt, en verdwijnt.
Willem Bilderdijk (7 september 1756 18 december
1831)
gerade gestern schrieb ich Ihnen und bat Sie,
die Manuskripte vorIhrer Irlandreise an
Frl. Zander zu senden, denn, um die Wahrheit zu gestehen, ich hatte die
Hoffnung aufgegeben, je von Ihnen zu hören, und es war mir unangenehm,
aufdringlich zu scheinen.
Auch dachte ich nicht, dass Sie in Irland,
(Frl. Zander schrieb mir von Ihren Reiseplänen) Zeit zum Durchlesen finden
würden. Natürlich können Sie die verschiedenen Sachen noch bei sich behalten.
Für Ihre Bemühungen um mich danke ich Ihnen sehr. Ich schreibe jetzt an einer
Erzählung, soweit die Hitze hier, unter der ich immer sehr leide, es mir
ermöglicht. Ich hoffe, Sie sind nun ganz wieder gesund. Frl. Zander sandte mir
Ihr irisches Tagebuch. Es hat mir gefallen, aber nicht so gut wie die
Erzählungen, welche Sie mir in Köln gaben und Wo warst du, Adam. (Das ist
leider vorläufig alles, was ich von Ihnen kenne.) Vielleicht deshalb
weil man aus den beiden letzten das
aufwühlende Erleben herausspürt. Ich könnte mir denken, dass das I. T. guten
Erfolg hat, weil es sich so glatt dahinliest (manchmal für mein Empfinden,
vielleicht ist diese Kritik unberechtigt, zu glatt, zu poliert) und keinerlei
Ansprüche an den Leser stellt. Es erinnert mich an manche Bücher über Israel,
die (zum Teil mit viel weniger schriftstellerischem Können geschrieben) das
gleiche kritiklose Wohlwollen
enthalten, welches in einer Reisebeschreibung
mir genau so gefährlich scheint wie jene andere von Ihnen mit Recht verurteilte
Einstellung, die alles mit zuhause vergleicht und das Zuhause über alles
schätzt. Übrigens sprach ich vor kurzem mit dem Lektor eines hiesigen Verlages,
der, so glaube ich, im allgemeinen nicht sehr Deutschen freundlich eingestellt
ist. Er hält Ihre Bücher für sehr interessant. Darf ich etwas ganz Offenes
schreiben? Einen Wunsch für Sie, zu dem ich im Grunde keine Berechtigung habe?
Ich tue es und hoffe, Sie verstehen es so gut und so ehrlich wie es gemeint
ist.
Jenny Aloni
(7 september 1917 30 september 1993)
Mit einem Baum
beginnt´s und das ist recht.
Ein Baum hat Weisheit, Wohlgestalt, Geschlecht.
Er, überlebend unseren Bestand,
sei frisch, fromm, fröhlich, frei genannt.
Wenn dann der Baum noch gar ein Wunschbaum ist
und du deutschstämmig und in Ordnung bist,
dann siehst du schon, wie es gemeint sein kann:
Hier schaut dich mütterlich der Vater an.
Ein Baum bewährt es, kahl und winkelrecht:
Er trägt das untermenschliche Geschlecht.
Er, sichernd unsern völkischen Bestand,
sei so als Denkmal anerkannt.
Michael Guttenbrunner (7 september 1919 12 mei
2004)
Uit: Anna et le roi(Vertaald door Germaine Tonnac-Villeneuve en Eléonore
Mazel)
Bangkok, 1862
Le Chow Phya, le plus moderne des bateaux à vapeur faisant la navette entre Singapour
et Bangkok, jetait l'ancre devant la barre, à l'embouchure du fleuve dont il
portait le nom. Penchés sur le bastingage, les artistes d'un cirque
s'efforçaient d'apercevoir ce pays dont le souverain avait prié leur troupe de
venir distraire sa vaste famille. Les chiens savants aboyaient et montraient
les dents à ceux du capitaine George Orton ; mais Jip et Trumpet, hautains, ne
leur témoignaient que mépris.
Une jeune Anglaise, mince et gracieuse, se tenait à l'écart de ce groupe
bruyant et rieur. Elle portait une modeste robe couleur lavande à manches
longues et à col montant. Des boucles brunes encadraient son joli visage, dont
le nez trop grand n'atténuait pas le charme. Ses yeux sombres étaient fixés sur
la ligne de terre, à l'horizon. Debout, presque immobile, elle jouait avec un
curieux bijou épingle sur sa poitrine : une broche en or faite de deux griffes
de tigre. Une chienne terre-neuve était assise à côté d'elle, paisible. Les
chiens de cirque s'approchèrent, la flairèrent et aboyèrent, mais elle ne leur
rendit pas la politesse. Calme et digne, elle ne se laissait point séduire par
les familiarités d'inconnus. Elle contemplait le visage de sa maîtresse qui
regardait, au-delà des flots, le lointain rivage.
Margaret
Landon (7 september 1903 4 december 1993)
Jody Forster en Yun-Fat Chow
in de film Anna and the King uit 1999
Neri
hostesses, inevitably titled, mingled with wives and daughters of ambassadors
to the Vatican. Invited musicians entertained the company after dinner. Because
Romans love a voice Stephen heard a great many arias in the best bel canto manner that spring. He was
surprised to discover that not all Italian women were brunettes; frequently he
encountered blondes, exquisitely pink and gold in colouring. To sit beside some
gorgeous woman in décolletage
while a soprano poured forth Isoldes passion was something of a trial to
Stephen. He mentioned it to Roberto, and Braggiottis answer was sensible in
both the English and French meaning of the word.
Bothers you, does it? Well, my friend, one
of the advantages of clerical life in Rome is the immunity you develop to
malariaand beautiful women.
Stephen found himself particularly at home in
the Palazzo Lontana, a baroque seventeenth-century structure on the Corso. Its
convex façade of pinkish-yellow travertine made the palazzo resemble a private
Coliseum. One entered the palace by a side gate opening into a walled
courtyard, then took a modern elevator to the piano nobile, and walked through a series of coldly superb
chamberseach a museum of murals, marbles, and tapestriesto the warmer but
equally spacious salon of the Princess Lontana. The Princess, born Loretta
Kenney of Steubenville, Ohio, had brought to her titled husband (one of the
four chamberlains a numeri to
the Pope) several millions of anthracite money, a head of natural red hair that
forty years had not faded, and a talent for collecting cosmopolitans.
Henry Morton Robinson (7 september 1898 13 januari
1961)
Scene uit de film The Cardinal van Otto Preminger uit 1963
This is not the end of the world, Ross told
himself.
He closed his eyes as a low hum began to
sound around him, heralding the commencement of the scan. The effect was more
white-out than black-out, the reflective tiles filling the room with greater
light than the fine membranes of his eyelids could possibly block.
He should look upon all of it as a new start;
several new starts, in fact. Yes: multiple, simultaneous, unforeseen, unwanted
and utterly unappealing new beginnings. Welcome to your future.
As he lay on the slab he conducted a quick
audit of all the things that had gone wrong in the couple of hours since hed
stepped off his morning bus into a squall of Scottish rain and a lungful of
diesel fumes on his way to work. He concluded that it wasnt a brain scan he
needed: it was a brain transplant. Nonetheless, as the scan-heads zipped and
buzzed above him, for the briefest moment he enjoyed a sense of his mind being
completely empty, an awareness of a fleeting disconnection from his thoughts,
as though they were a vinyl record from which the needle had been temporarily
raised.
Hey Solderburn, are we clear? he asked,
keeping his eyes closed just in case.
There was no reply. Then he recalled the
capricious ruler of the Research and Development Lab telling him to bang on the
door if there was a problem, so he deduced there was no internal monitoring.
He opened his eyes and sat up. It was only a
moment after he had done so that he realised the tracks and scan-heads were no
longer there. He did a double-take, wondering if the whole framework had been
automatically withdrawn into some hidden wall-recess: it was the kind of
pointless feature Solderburn was known to spend weeks implementing, even though
it was of no intrinsic value.
Uit: Bezoek van de knokploeg (Vertaald door Ton Heuvelmans)
Het begon op de gebruikelijke manier, in het
toilet van het Lassimo Hotel. Sasha stond voor de spiegel haar gele oogschaduw
bij te werken, toen ze naast de wastafel een tas op de vloer zag staan, die het
eigendom moest zijn van de vrouw die ze vaag kon horen plassen door de
kluisachtige deur van een wc-hokje. Nauwelijks zichtbaar aan de rand van de tas
bevond zich een portemonnee van lichtgroen leer. Achteraf begreep Sasha dat het
blinde vertrouwen van de plassende vrouw haar ertoe had aangezet: We leven in een stad waar de mensen als ze
de kans krijgen stelen als raven, maar jij laat je spullen open en bloot
slingeren, en verwacht dat alles er nog ligt als je terugkomt? Ze kreeg
zin de vrouw een lesje te leren. Maar die wens diende slechts als camouflage
voor het diepere gevoel dat Sasha nooit verliet: die dikke, zachte portemonnee
die zich aan haar aanbood het leek zo saai, zo ontzettend alledaags en
burgerlijk om hem daar te laten zitten in plaats van haar kans te grijpen, de
uitdaging aan te nemen, de sprong in het diepe te wagen, ermee vandoor te gaan,
alle voorzichtigheid overboord te gooien, gevaarlijk te leven (Ik snap het,
zei Coz, haar psychotherapeut), en dat kutding gewoon te pakken.
Te stelen, bedoel je.
Hij probeerde Sasha dat woord te laten gebruiken, wat in het geval van een
portemonnee moeilijker te omzeilen was dan bij een heleboel andere dingen die
ze had gejat het afgelopen jaar, waarin haar conditie (zoals Coz het noemde)
begon te verergeren: vijf sleutelbossen, veertien zonnebrillen, een gestreepte
kindersjaal, een verrekijker, een zakmes, achtentwintig stukken zeep en
vijfentachtig pennen, variërend van goedkope balpennen die ze gebruikte om
creditnotas te tekenen, tot een auberginekleurige Visconti.
Je gleed geruisloos langs de cactuszuilen de nacht in.
Naalden scheurden flarden uit ons leven, die terstond
verdroogden in de zilte wind. Verpulverd tot poeder
verwaaiden de herinneringen door de mondi, achter je
aan naar zee, over het korzelige diabaas op de kust,
waar ik heldhaftig de wacht hield en jij mij toch genadeloos
ontglipte. Maar ons gedeelde verleden zou mij niet
ontsnappen! Naar zee. Smalend schoot het ontzielde stof
langs mn lijf en mn woest malende handen, schuurde
sarrend over mn oogleden. En ja! Ja! De tranen verraadden
dat niet alle verstreken belevingen over de kolkende golven
van de noordkust in het schuim verdwenen.
Even nog niet.
Dan, rap druppelend, vlieden ze toch en laten me alleen
nog een onzichtbare horizon, die ik pas in de ochtend
-wanneer de passaat slechts zout aandraagt- zal opsnuiven.
Uit: De wijde hemel (Vertaald
door Molly van Gelder)
Op het bureau van mijn vader stond een
sneeuwbol met daarin een pinguïn met een rood-wit gestreept dasje om. Toen ik
nog klein was, trok mijn vader me op schoot en pakte de sneeuwbol. Hij draaide
hem om, zodat alle sneeuw zich aan één kant verzamelde, en draaide hem dan snel
weer terug. Samen keken we naar de sneeuw. die zachtjes om de pinguïn heen naar
beneden dwarrelde. Die pinguïn was daar erg alleen, vond ik. Ik had met hem te
doen. Toen ik dat tegen mijn vader zei, antwoordde hij: "Maak je geen
zorgen, Suzie, hij heeft een mooi leven. Hij zit gevangen in een volmaakte
wereld."
( )
"Nu ben ik op de plek die ik de wijde,
wijde hemel noem, omdat daar mijn eenvoudigste wensen vervuld worden, maar ook
de nederigste en meest verhevene. Mijn grootvader heeft daar een woord voor:
Luxe. Maar wat ik het liefst wilde, kreeg ik niet: Dat meneer Harvey dood was
en dat ik nog leefde. De hemel was niet volmaakt. Maar ik raakte ervan
overtuigd dat als ik maar goed oplette en veel verlangde, ik de levens van mijn
dierbare op aarde zou kunnen veranderen."
Aux moqueries et aux insultes des Assisiates
succédait peu à peu un respect proche de l'admiration quand les mendiants de
François demandaient humblement à manger et chantaient joyeusement les louanges
du Seigneur. Cet incompréhensible bonheur, on le leur enviait et il leur faisait
des adeptes. Des conversions inattendues se multipliaient parmi les riches et
les savants comme parmi les moins favorisés. Ils savaient pourtant ce qui les
attendait. Qui n'était au courant de la vie mortifiée des Poverelli ? Renoncer
à toutes les gourmandises de la chair, aux délices du confort, à la volupté,
avoir faim, avoir froid et prier, prier, prier, tel était le coût de cette
béatitude. Il ne paraissait pas trop élevé. Aujourd'hui encore, on se demande
par quel miracle intérieur se recrutaient ces âmes données à Dieu.
La présence de François y était pour beaucoup. Ce malade perpétuel n'en
exultait pas moins et communiquait à tous cette paix du cur unique et surtout
cet amour des frères les uns pour les autres. Enfants de Dieu, ils avaient
conquis la liberté de ceux que le monde ne peut plus séduire et qui jouissent
de ne plus rien posséder. Quelle légèreté cela donnait, mais aussi quelles
épreuves... Car enfin, le corps était toujours là avec ses convoitises
maîtrisées. « L'ennemi, disait François, c'est le corps. » A cause de cela, il
devait souffrir.
« Le corps, c'est le diable », disaient les prédicateurs cathares dont la
pureté de murs étonnait saint Bernard lui-même. Et, bien avant eux, dans cet
Orient mystérieux où l'ombre et la lumière se mêlaient, la chair était
assimilée au mal.
Julien
Green (6 september 1900 - 13 augustus 1998)
Wenn ich an
meine Familie denke, sehe ich auch heute noch immer diesen einen Abend vor mir.
Wir waren alle zusammenkommen, weil Mitchs Abreise nach Berkeley bevorstand. Nicht,
dass wir so viele gewesen wären. Zu siebt waren wir vollzählig Tote und nie
Geborene nicht mitgerechnet. Unser Sohn ging für ein Jahr nach Amerika, um Filmwissenschaft
zu studieren und Fußball zu spielen. Und
mein Vater
machte Kohlrouladen mit Kümmel.
Das ist kein
Gericht, über das man die Nase rümpfen sollte. Mein Vater bereitete
Kohlrouladen mit Kümmel nur bei ganz besonderen Anlässen zu.
Im Haus meiner
Eltern riecht es nach einer Zeit lange vor unserer Geburt, einem früheren
Leben, denke ich, als wir hereinkommen. Wenn mein Vater das Essen zubereitet,
wird das Kochen zu einer höchst bedeutsamen Angelegenheit. Dann ist niemand
willkommen im Operationssaal, der normalerweise Küche heißt. Nicht einmal
Jacob, mein Mann, der große Film- und Fernsehproduzent, an dessen starken Geschichten
mein Vater sonst so viel Freude hat. Vielleicht gerade Jacob nicht. Mein Vater
wetteifert zwar gern mit ihm und versucht, seine Berichte aus der Welt zu
überbieten,
aber jetzt
würde ihn das nur ablenken. Mein Vater nimmt keine Aufgabe im Leben auf die
leichte Schulter, die Zubereitung von Kohlrouladen schon gar nicht.
Kohlrouladen sind heilig. Er bereitet sie nach dem Rezept seiner Mutter zu, die
sie wiederum nach dem Rezept ihrer Mutter machte, und die hatte sich ganz nach
den Anweisungen ihrer Mutter gerichtet. Das sind keine unverbindlichen
Empfehlungen, das sind Gebete, Psalmen, Fleisch gewordene Worte
beziehungsweise in Kohl gewickelte..
De Egyptische dichter Ahmed Fouad Negm ontvangt
dit jaar de Grote Prins Claus Prijs. Prins Constantijn zal de prijs op 11
december in het Koninklijk Paleis in Amsterdam aan hem uitreiken. Ahmed Fouad Negm werd op 22
mei 1929 in Ash Sharqiyah geboren. Zie ook alle tags voor Ahmed
Fouad Negm op dit blog.
Whats wrong
with our president?
I never fret, and will always say
A word, for which, I am responsible
That the president is a compassionate man
Constantly, busy working for his people
Busy, gathering their money
Outside, in Switzerland, saving it for us
In secret bank accounts
Poor guy, looking out for our future
Cant you see his kindly heart?
In faith and good conscience
He only starves you; so youd lose the weight
O what a people! In need of a diet
O the ignorance! You talk of unemployment
And how condition have become dysfunctional
The man just wants to see you rested
Since when was rest such a burden?
And this talk of the resorts
Why do they call them political prisons?
Why do you have to be so suspicious?
He just wants you to have some fun
With regards to The Chair]
It is without a doubt
All our fault!!
Couldnt we buy him a Taflon Chair?
I swear, you mistreated the poor man
He wasted his life away, and for what?
Even your food, he eats it for you!
Devouring all thats in his way
After all this, whats wrong with our president?
Becky was vijf toen we hier kwamen wonen.
Het liep tegen het einde van de jaren tachtig en hoewel onze verhuizing naar
een afgelegen huis op een heuvel te midden van uitgestrekte bossen het begin
van iets nieuws betekende, was het tegelijkertijd een afsluiting.
Het huis had bijna tien jaar leeggestaan. Tijdens de bezichtiging had de
makelaar, een kettingrokende vvder in blazer en grijze flanellen pantalon, ons
druipend van scepsis rondgeleid in wat een halve ruïne leek. Op het dak lagen
zeilen tegen het inregenen, er waren deuren weg, de trap was een wrak en overal
hing de gronderige geur van schimmel en nat hout. We volgden de makelaar door
de vertrekken, helemaal naar boven, waar het middengedeelte van de kap op de
vloer van de zolder was gestort en de lichtblauwe lentelucht door de kieren van
de dekzeilen zichtbaar was.
Van wie is het? vroeg ik, toen we weer beneden waren, in wat ooit een salon
moest zijn geweest, maar door de laatste eigenaar blijkbaar als bibliotheek was
gebruikt.
Een Amerikaan, zei de makelaar met tegenzin.
Ik keek hem vragend aan, maar hij leek er niet veel voor te voelen om het
onderwerp diepgaander te behandelen.
En hij is...?
...terug naar Amerika.
We liepen naar buiten, waar onze autos tegen de bosrand stonden te wachten,
zijn groene Jaguar en mijn oude rode Volvo station.
De vraagprijs is te hoog, zei ik. Ik zal een bod uitbrengen. De makelaar
meesmuilde.
Luister eens, zei ik. Voor iemand die hier een aardige courtage aan over kan
houden ben je niet erg enthousiast.
Van die opgefokte menopauzekoppen waar je
werkelijk schele hoofdpijn van krijgt als je dat te lang aan moet zien hoe ze
in hun dure bontjassen hun eigen weerzinwekkende spiegelbeeld in de
etalageruiten lopen te bewonderen, of van die te dikke of juist veel te dunne
mannen die daar in hun maatpakken ook een beetje gezellig lopen te winkelen of
ze niks beters te doen hebben.
( )
Verder zijn er zo ongeveer honderdvijftig banketbakkers en delicatessenwinkels.
Die laatste zijn het ergst, daar kun je je geen voorstelling van maken als je
niet een keer zelf hebt gezien wat daar achter de toonbank staat. Van hun
onderbroek tot uit hun stroperige tuitmondjes stinken ze naar de buitenlandse
kaassoorten en de fijne vleeswaren.
( )
De hele volgende oorlog mag wat mij betreft in onze buurt worden uitgevochten.
Soms, als ze op maandag het luchtalarm laten loeien, om te oefenen, dan stel ik
me voor dat er plotseling een Spitfire naar beneden komt duiken om die hele
duffe en verwende kankerbuurt eens goed onder vuur te nemen, dat ze in paniek
alle kanten op spurten, want een beetje gewone drukte en een beetje leven, dat
is nou precies waar het aan ontbreekt.'
Er lag een man te sterven
gewoon te sterven
onopgemerkt
hij verweerde zich niet
hij was niet bevreesd
heel vreemd
hij liep niet weg
en hij riep niet
alleen maar een quasi glimlach
terwijl hij lag te sterven
een beetje ongerust
wat ze zouden zeggen zo plots
een beetje hulpeloos
om de last die hij nu
ging veroorzaken
hij trachtte met zijn voet
een kuiltje te maken
maar het ging niet
daarom bleefhij liggen
met een versteend excuus
op zijn gezicht
Al in 1981 ervoer ik dat een overwinning op
Alpe dHuez heel wat losmaakt bij mensen. Ik was Tourdebutant, een groentje van
23 dat bij de start van zichzelf niet wist of hij een wedstrijd over drie weken
aankon. Tot mijn eigen verbazing bereikte ik na twee weken de absolute topvorm,
wat culmineerde in een zwaarbevochten zege op de alp. In de pers werd ik tegen
mijn zin meteen uitgeroepen tot opvolger van Joop Zoetemelk.
Vakantieherinneringen
Na de Tour werd ik in mijn geboortedorp in
een koets rondgereden. Een niet aflatende stroom aan fanmail kwam binnen. Het
waren niet alleen maar felicitaties, er zaten aangrijpende brieven tussen.
Mensen die ernstig ziek waren, mensen die in existentieel opzicht op een
nulpunt waren beland, mensen die met een groot verlies geconfronteerd waren, ze
hadden troost gevonden voor de televisie. Het duurde lang voordat ik aan de rol
van troostverschaffer gewend raakte.
Van Alpe dHuez kom je niet meer los.
Misschien komt het omdat er sinds 1989 niet meer door een Nederlander is
gewonnen, maar nog steeds word ik met grote regelmaat aan de berg herinnerd. Ik
blijk onderdeel te zijn van andermans vakantieherinneringen. De huisvader die
nog weet hoe de camping heet waar hij zich terugtrok in de kantine om de etappe
te bekijken. De moeder met een radiootje aan het oor terwijl de kinderen in het
zwembad spartelden. De supporter die ter plekke was op de berg en vraagt of ik
me zijn duwtje nog herinner. Alpe dHuez heeft een magie die elke andere
beklimming ontbeert.
Uit: Mammie
ik ga dood. Aantekeningen uit de Japanse tijd op Java 1942-1945
Geest is
onsterfelijk, ik weet het, ik ben ervan doordrongen, maar het losmaken van de
stoffelijke werkelijkheid der dingen gaat heel moeizaam. Ik denk aan de
grootvader in Rilke's Dagboek van Malte Laurids Brigge, die over langgestorven
mensen spreekt alsof ze nog dagelijks in zijn tegenwoordigheid waren. 'Hun dood
negeerde hij als een onbelangrijk incident.' Rilke heeft ook gezegd, Das Leben
hat immer Recht'.' Maar het moeilijke is, dit werkelijk te leven. Vecht ik
tegen mijn verdriet? Ik weet het niet. Ik voel mij vaak gelukkig in het besef
dat ik geheel aanvaarden kan dat het zo zijn moet. En de ogenblikken dat ik mij
overgeef aan mijn droefheid zijn misschien geen inzinkingen te noemen.
Maaike voelt zich erg beroerd in haar tweede zwangerschap. Ze kan niets eten
zegt ze, en ze kan ook niets doen. Haar jongetje van anderhalf leeft af en toe
een hele dag op limonadestroop geloof ik. Als Theo thuis is probeert hij het huishouden
een beetje te redden. Maaike kan niets in haar handen houden. Straks zal ik
naar haar toegaan en zeggen, ziezo, nu ben ik met mijn eigen werk klaar en kan
ik wat voor jou doen. Dan zal ze antwoorden, 0, het is al niet meer nodig, want
één van de andere buurvrouwen die niet zo goed weten als ik wat ze aan Maaike
hebben en haar alleen zien als het beklagenswaardig schepsel dat ze is en
zonder uitpluizerijen gewoon medelijden met haar hebben, zal haar natuurlijk
allang aan het helpen zijn. Maaike, dat weet ik toch, is door een moeilijke
jeugd lam geslagen in haar groei, bij haar is immers van schuld ook geen
sprake.
Margaretha Ferguson (5 september 1920 - 8 mei
1992)
Es gibt eine Treue, die nichts anderes ist als
Habsucht in Bezug auf Qualitäten, Qualitäts-Geiz, der, was er an Besitz-
Titeln hat, an sich halten will. Eine solche Treue
von gewisser- maßen nur meritorischer Natur aber meritum heißt auch das
Verdienst bildet ein bequemes Stieglein zur
Hoffart und man gewöhnt sich daran, gerne da hinauf zu treten wie an einen
Fensterplatz im Erker, von wo aus man auf die gewöhnlichen
Straßenpassanten herabblicken kann. Eine solche
Treue ist nicht stabil im Gleichgewicht und verdient eigentlich nicht ihren
Namen, sie meritiert ihn nicht, eben weil sie nur meritorisch ist, aber sie
wird unter Umständen sehr schwer aufgegeben, und wenn diese Umstände als
unsichtbare Mauern, die aber gleichwohl den Ausblick verengen, als lange Mauern
durch die Jahre den Weg begleiten, dann bleibt es beim gedachten meritum.
Das brachte den Doktor Negria auf, und hier zum
Durchbruche zu gelangen er war durchaus immer ein Durch-Brecher wurde ihm
zum Vorsatz, den er ohne jede kritische Erwägung fest in sich einbaute. Eine
fordernde, eine postulierende, eine fuchtelnde Natur, ein Interventionist,
Einer, der kurz beiseite zu schieben versuchte, was ihn störte und empört als
unerhört empfand, was ihn bremsen wollte.
Heimito von Doderer (5 september 1896 23
december 1966)
Zo kregen de dingen een bestaan dat veel
langer duurde dan in werkelijkheid en kreeg mijn eigen minieme tropenverleden
er hier in Holland nog eens zevenenveertig jaren bij. In de vorm van verhalen
vol vuur en duisternis, over dingen die gisteren gebeurd hadden kunnen zijn,
als ze al ooit gebeurden.
Aan wat er gisteren en vandaag feitelijk geschiedde, leende mijn moeder haar
oor liever niet. Nu en Heden waren er slechts om te verduren. Vroeger en Toen!
Toen had men echt geleefd. Ik luisterde er de eerste jaren naar zoals ik als
klein kind had geluisterd naar de sprookjes van Andersen en Moeder de Gans.
Mijn moeder begin met: Ik herinner mij, in plaats van met: Er was eens,
maar verder was er geen verschil, alle verhalen of herinneringen hadden een
eigen toon, een kleur, een stemming. Er waren opgetogen en sombere verhalen
bij, dramatische en grappige, rooskleurige en zwarte en bittere, zure en
giftige ook.
Misschien is het wel jammer dat de fotos er op een gegeven ogenblik bij zijn
gehaald.
Je me suis penché sur la mer
Pour communiquer mon message
Aux poissons:
«Voilà ce que je cherche et que je veux savoir.»
Les petits poissons argentés
Du fond des mers sont remontés
Répondre à ce que je voulais.
La réponse des petits poissons était:
«Nous ne pouvons pas vous le dire
Monsieur
PARCE QUE»
Là la mer les a arrêtés.
Alors jai écarté la mer
Pour les mieux fixer au visage
Et leur ai redit mon message:
«Vaut-il mieux être que dobéir?»
Je le leur redis une fois, je leur dis une
seconde
Mais jeus beau crier à la ronde
Ils nont pas voulu entendre raison!
Je pris une bouilloire neuve
Excellente pour cette épreuve
Où la mer allait obéir.
Mon coeur fit hamp, mon coeur fit hump
Pendant que jactionnais la pompe
À eau douce, pour les punir.
Un, qui mit la tête dehors
Me dit: «Les petits poissons sont tous morts.»
«Cest pour voir si tu les réveilles,
Lui criai-je en plein dans loreille,
Va rejoindre le fond de la mer.»
Dodu Mafflu haussa la voix jusquà hurler en
déclamant ces trois derniers vers, et Alice pensa avec un frisson: «Pour rien
au monde je naurai voulu être ce messager!»
Celui qui nest pas ne sait pas
Lobéissant ne souffre pas.
Cest à celui qui est à savoir
Pourquoi lobéissance entière
Est ce qui na jamais souffert
Lorsque lêtre est ce qui seffrite
Comme la masse de la mer.
Jamais plus tu ne seras quitte,
Ils vont au but et tu tagites.
Ton destin est le plus amer.
Les poissons de la mer sont morts
Parce quils ont préféré à être
Daller au but sans rien connaître
De ce que tu appelles obéir.
Dieu seul est ce qui nobéit pas,
Tous les autres êtres ne sont pas
Encore, et ils souffrent.
Ils souffrent ni vivants ni morts.
Pourquoi?
Mais enfin les obéissants vivent,
On ne peut pas dire quils ne sont pas.
Ils vivent et nexistent pas.
Pourquoi?
Pourquoi? Il faut faire tomber la porte
Qui sépare lÊtre dobéir!
LÊtre est celui qui simagine être
Être assez pour se dispenser
Dapprendre ce que veut la mer
Mais tout petit poisson le sait!
Il y eut une longue pause.
«Est-ce là tout? demanda Alice timidement.»
Cette vie, qui m'avait d'abord enchanté, ne
tarda pas à me devenir insupportable. Je me fatiguai de la répétition des mêmes
scènes et des mêmes idées. Je me mis à sonder mon coeur, à me demander ce que
je désirais. Je ne le savais pas; mais je crus tout à coup que les bois me
seraient délicieux. Me voilà soudain résolu d'achever, dans un exil champêtre,
une carrière à peine commencée, et dans laquelle j'avais déjà dévoré des
siècles.
J'embrassai ce projet avec l'ardeur que je
mets à tous mes desseins; je partis précipitamment pour m'ensevelir dans une
chaumière, comme j'étais parti autrefois pour faire le tour du monde.
On m'accuse d'avoir des goûts inconstants, de
ne pouvoir jouir longtemps de la même chimère, d'être la proie d'une
imagination qui se hâte d'arriver au fond de mes plaisirs, comme si elle était
accablée de leur durée; on m'accuse de passer toujours le but que je puis
atteindre: hélas! je cherche seulement un bien inconnu, dont l'instinct me
poursuit. Est-ce ma faute, si je trouve partout des bornes, si ce qui est fini
n'a pour moi aucune valeur? Cependant je sens que j'aime la monotonie des
sentiments de la vie, et si j'avais encore la folie de croire au bonheur, je le
chercherais dans l'habitude.
René de
Chateaubriand (4 september 1768 4 juli 1848)
Kben twee mael dat ick ben, sints dat ickt
eenmael was,
Ena eens mijn muren hebb sien wentelen in dass:
Maer danck hebb t Vage-vier, ick bender door geresen,
Mijn selven dubbel waerd: Het overkoolde wesen
En komt mij niet van daer, Soo moet de kuijpe sien
Die Vriend en Vreemdeling moet laven en beziên.
Khebb grooten Wilm gehuijst, soo langt de Moorder doogde,
Die mij en mijn gebuert verraderlickb ontvoogde,
Maer, Spagnen, t baett u niet, ick hebb de scha geboett,
En voor een sulcken Vaer een sulcken Zoôn gevoedt.
Leiden
Ten ware tnijdigh Duijn, off tRhijnsch verdwaelde sogh,
Ick waer, spijt andere, de grootste Rhijnstadt noch;
Om nevens Katwijck uijt mijn wrake te gaen halen
Van t Arragonsch gewelt. Hoe souden sijt betalen
Die, op mijn aller weeckst, voor tstuijvende gerucht
Van een verrotten muer verstoven inde vlucht!
Nu doen icks meer van verr, nu doen ick oock te Roomen
Mijn ware Wetenschapp, mijn wijse Waerheit schroomen:
Krabt, swarte Phariseên, krabt, snoodste dien ick ken,
Tzijn scherpe nagelen die t meer zijn dan mijn Penn.
Constantijn
Huygens (4 september 1596 28 maart 1687)
After my fathers desertion, my mothers
ardently religious disposition dominated the household and I was often taken to
Sunday school where I met Gods representative in the guise of a tall, black
preacher. One Sunday my mother invited the tall, black preacher to a dinner of
fried chicken. I was happy, not because the preacher was coming but because of
the chicken. One or two neighbors also were invited. But no sooner had the
preacher arrived than I began to resent him, for I learned at once that he,
like my father, was used to having his own way. The hour for dinner came and I
was wedged at the table between talking and laughing adults. In the center of
the table was a huge platter of golden-brown fried chicken. I compared the bowl
of soup that sat before me with the crispy chicken and decided in favor of the
chicken. The others began to eat their soup, but I could not touch mine.
Eat your soup, my mother said.
I dont want any, I said.
You wont get anything else until youve eaten
your soup, she said.
The preacher had finished his soup and had
asked that the platter of chicken be passed to him. It galled me. He smiled,
cocked his head this way and that, picking out choice pieces. I forced a
spoonful of soup down my throat and looked to see if my speed matched that of
the preacher. It did not. There were already bare chicken bones on his plate,
and he was reaching for more. I tried eating my soup faster, but it was no use;
the other people were now serving themselves chicken and the platter was more
than half empty. I gave up and sat staring in despair at the vanishing pieces
of fried chicken.
Eat your soup or you wont get anything, my
mother warned.
Richard
Wright (4 september 1908 28 november 1960)
Sooner or later, we
all know, the winds of time will erase the tracks.
Passage of nothing,
steps of no one? The voices of time tell of the voyage.
The Voyage
Oriol Vall, who
works with newborns at a hospital in Barcelona, says that the first human
gesture is the embrace. After coming into the world, at the beginning of their
days, babies wave their arms as if seeking someone.
Other doctors, who
work with people who have already lived their lives, say that the aged, at the
end of their days, die trying to raise their arms.
And thats it,
thats all, no matter how hard we strive or how many words we pile on.
Everything comes down to this: between two flutterings, with no more
explanation, the voyage occurs.
Footprints
A couple was
walking across the savannah in East Africa at the beginning of the rainy
season. The woman and the man still looked a lot like apes, truth be told,
although they were standing upright and had no tails.
A nearby volcano,
now called Sadiman, was belching ash. The rain of ash preserved the couples
footprints, from that moment through time. Beneath their gray blanket, the
tracks remained intact. Those footprints show that this Eve and that Adam had
been walking side by side; at a certain point she stopped, turned away, and
took a few steps on her own. Then she returned to the path they shared.
The worlds oldest
human footprints left traces of doubt. A few years have gone by. The doubt
remains.
At this time Jimmy
had not yet achieved the attentive, contained, charming manner of his later
years. He fidgeted with things, and was sometimes awkward and uneasy with strangers.
He misplaced ordinary objects, and did not know how to drive. He frequently
became panicky when faced with a mechanical or practical problem: a broken
window blind, frozen pipes, missing student papers, a canceled plane flight.
This, I felt then, was to be expected. I saw Jimmy as a kind of Martian:
supernaturally brilliant, detached, quizzical, apart. Naturally he was someone
with whom the invisible energies of this world would not cooperate, whom they
would trick and confuse. In a sense I was wrong: but in another sense I was
deeply right.
Whenever practical
things failed, Jimmy's friend David would come to the rescue. He was at ease in
the world: he calmed, he coped, he repaired and replaced and reassured. He
understood electricity and plumbing and automobile engines. Later, with David's
occasionally impatient encouragement, Jimmy would come to manage the practical
side of life better. He would own a VW beetle with the license plate POET and
drive it skillfully; he would learn to operate a computer, and become a
brilliant, inventive cook.
But from the start
Jimmy was in stunningly perfect control intellectually. His mind worked faster
than that of anyone I'd known: he could answer most questions before you
finished asking them. Words for him were like brilliant colored toys, and he
could build with them the way gifted children build with Lego blocks,
constructing and deconstructing elaborate, original architectural shapes and
fantastic machines.
OK, so Im going to
try this one again. Ive tried to make my book reviews a little different by
inserting a bit of myself into each one. I say how they strike me personally.
When I first posted my review on Ours:
A Russian Family Album, it seemed that I flew too close to the sun. I touched
a nerve, one of my own.
I talked about my
family reunion in Las Vegas and how that struck me. But as I did that and I
read Dovlatov, who Ive become quite attached to, when I got to the chapter The
Colonel Says I Love You, the bottom fell out of everything. I had a realization
about him as Im working through my own stuff. Vague enough?
Anyway, going to
Vegas was pretty easy. Low expectations. I hadnt seen or talked to these
people in years. They had shown very little to no interest in me in all this
time. For all practical purposes, I was off to party with a bunch of strangers.
Strangers with good references. I could do that. Nothing was at stake. My
feelings were like iron.
So, then a funny
thing happened. There was this common thread, perhaps best attributed to my
imagination plus beer plus the heat. But the conversation flowed. Nothing
seemed labored. No airs were put on. There was some common ground. It was nice.
These people are
nothing like my husbands family, where you dont know they love you unless
they slice you open and rip out your heart. It sounds terrible, but it doesnt
hurt because you dont let yourself feel it. Thats what Im used to,
comfortable with. Anything that strays too close to real feeling is strictly
verboten.
Thankfully, my
husband still makes me laugh.
I went online
searching for videos of Dovlatov. There dont seem to be any from when he was
young. The ones I found show him as a hulking man, not really the writer type,
more the heavy weight boxer type. Very masculine.
Sergej
Dovlatov (3 september 1941 - 24 augustus 1990)
Uit: La perte en
héritage (Vertaald door Claude en Jean Demanuelli)
Les couleurs du
jour avaient été celles du crépuscule, la brume glissant comme une grande
créature marine aux flancs des montagnes habitées d'ombres et de profondeurs
océaniques. Visible par intermittence au-dessus de la vapeur, pic lointain
taillé au burin dans la glace, le Kanchenjunga accrochait les dernières lueurs
du couchant, couronné d'un panache de neige soulevé par les vents violents qui
soufflaient au sommet.
Assise sur la
véranda, Sai lisait un article sur le calmar géant dans un vieux numéro du
National Geographic. De temps à autre, elle levait les yeux sur le
Kanchenjunga, et, parcourue d'un frisson, contemplait sa phosphorescence
magique. Le juge assis à l'autre bout, face à son échiquier, jouait contre
lui-même. Recroquevillée sous sa chaise, où elle se sentait en sécurité, Mutt,
la chienne, ronflait doucement dans son sommeil. Une ampoule nue pendait à un
fil au-dessus de la scène. Il faisait froid, mais plus froid encore à l'intérieur,
où l'obscurité et l'air glacial étaient emprisonnés entre des murs de plus d'un
mètre d'épaisseur.
Ici, à l'arrière de
la maison, dans la caverne de la cuisine, le cuisinier essayait d'enflammer le
bois humide. Il manipulait les brindilles avec d'infinies précautions, de
crainte de déranger la communauté de scorpions qui vivaient, aimaient,
croissaient et se multipliaient dans le tas de bois. Un jour, il était tombé
sur une mère, gonflée de poison, ses quatorze bébés sur le dos.
Le feu finit par
prendre, et le cuisinier y posa sa bouilloire, dont les bosses et les
incrustations étaient dignes d'un objet excavé par une équipe d'archéologues,
et attendit que l'eau bouille. Les murs étaient roussis et détrempés, des aulx
pendaient aux poutres noircies par leurs tiges terreuses, la suie s'accrochait
ici et là au plafond en petits agrégats qui évoquaient des chauves-souris. Les
flammes dessinaient une mosaïque orangée et luisante sur le visage de l'homme,
la partie supérieure de son corps se réchauffait, mais un méchant courant d'air
lui torturait les genoux.
Uit: Vom Verschwinden der Satire im
Literaturbetrieb
In wenigen
Bereichen ist die deutsche Teilung so augenfällig wie in der Satire: Titanic
wird in vielen ostdeutschen Städten überhaupt nicht verkauft, der Eulenspiegel
setzt im Westen wenig um. Er demonstriert, was Satire auch sein kann:
Beständigkeit trotz Wandel. Viele Redakteure und Zeichner arbeiten schon seit
Jahrzehnten für das Heft. Das Publikum schätzt die verlässliche Mischung aus
Politikerschmäh und Gesellschaftskritik. Hier »geißeln« »scharfe Federn«
»menschliche Missstände«, Aufklärer nehmen »kein Blatt vor den Mund«. Alte
Schule also.
Dass dieses Konzept aufgeht, ist verständlich, gab es bis zum Fall der Mauer im
Eulenspiegel doch keine politische Satire. Partei und Regierung durften nicht
Gegenstand der Autoren sein. Dafür gingen eine halbe Million Exemplare an die
DDR-Bürger. Pro Woche. »Im Mittelpunkt standen die Randerscheinungen« heißt es
in der Festschrift zum 50. Geburtstag, den man im Kreise der Lieben 2004
gefeiert hat. Einen Rest dieser Zurückhaltung hat sich die »Eule« bewahrt: Die
Witze bewegen sich in traditionellen, mitunter kabarettistischen Bahnen,
Zielscheiben werden genannt, Missstände überzeichnet, die Bürokratie wie in
alten Zeiten zum Hauptfeind des »gesunden Menschenverstands« erklärt: Satire
für den kleinen Mann und die breite Masse, wie der Eulenspiegel selbst sagt.
De Duitse dichter en schrijver Ernst Meister werd geboren op 3 september 1911 in Haspe. Meister bezocht de stedelijke middelbare school in zijn geboorteplaats en deed eindexamen in 1930. In Marburg begon Master in 1930 op de wens van zijn vader aan een studie theologie, maar uiteindelijk koos hij Duitse literatuur, filosofie en kunstgeschiedenis en studeerde vanaf eind 1931 in Berlijn. Hier publiceerde hij in 1932 zijn eerste dichtbundel “Ausstellung“. Na de machtsovername door de nationaal-socialisten ging zijn leermeester Karl Löwith in ballingschap, zodat Meister zijn proefschrift niet kon afmaken. Ook als schrijver kon Meister niet meer publiceren, afgezien van drie kleine publicaties in de Frankfurter Zeitung. Meister nam als soldaat deel aan WO II. Zijn ervaringen verwerkte hij in lyrische bijdragen, in korte verhalen, hoorspelen en toneelstukken. Maar het was pas in de vroege jaren 1950 dat hij weer teksten publiceerde. Toen verschenen de bundels „Unterm schwarzen Schafspelz“ (1953), „Dem Spiegelkabinett gegenüber“ (1954), „Der Südwind sagte zu mir“ (1955) en „Fermate“ (1957).Deze werden gevolgd door „Zahlen und Figuren“ (1958), „Die Formel und die Stätte“ (1960), „Flut und Stein“ (1962) en „Zeichen um Zeichen“ (1968). Het late werk, tevens het hoogtepunt zijn werk, omvat „Es kam die Nachricht“ (1970), „Sage vom Ganzen den Satz“ (1972), „Im Zeitspalt“ (1976) en „Wandloser Raum“ (1979). Voor de dichter en schrijver Nicolas Born speelde de in Hagen teruggetrokken levende dichter als mentor vanaf de late jaren vijftig een cruciale rol. Born droeg er aan bij als lid van de jury van de Petrarca-Preis midden jaren zeventig dat Meisters hermetische, bijna vergeten poëzie werd herontdekt. Andere recente auteurs, die Meisters belang erkenden en zich met zijn werk bezig hielden waren Hans Bender, Peter Handke, Michael Krüger, Christoph Meckel, Oskar Pastior en Paul Wühr . In de literatuurwetenschap wordt Meister tegenwoordig niet zelden beschouwd alseen van de drie of vier belangrijkste Duitse dichters na 1945 . Voor zijn werk werd Meister in 1957 bekroond met de Annette-von-Droste-Hülshoff-PreisDaarna volgden in 1963 de Große Kunstpreis von Nordrhein-Westfalen, in 1976 de Petrarca-Preis, in 1978 de Rainer-Maria-Rilke-Preis für Lyrik en in 1979, reeds postuum, de Georg-Büchner-Preis Om hem te eren werd aan zijn oude school in Hagen-Haspe in 1980 de naam Ernst-Meister-Gymnasium gegeven.
Lang und kurz ist die Zeit...
Lang und kurz ist die Zeit, und das Wahre, das sich ereignen wird, heißt Sterben.
Danach bist du gleichsinnig mit der Erde, dem Himmel, die sich nicht wissen. (Aber wer bist du noch?)
Was eigentlich hieß denn das: geboren, Zeit zu gebären im Unterfangen des Bewußtseins wozu "ich"?
Geist zu sein...
Geist zu sein oder Staub, es ist dasselbe im All.
Nichts ist, um an den Rand zu reichen der Leere.
Überhaupt gibt es ihn nicht. Was ist, ist
und ist aufgehoben im wandlosen Gefäß des Raums
Es schlug einer
Es schlug einer, ein Lehrer, mit dem Stock auf den Tisch: Zu sterben, das ist Grammatik! Ich lachte. Nimm den Leib wörtlich, das Wort Ich lachte. Ich starb.
De Nederlandse dichter, schrijver en literatuurcriticus Jacq Firmin Vogelaar, pseudoniem van Franciscus Wilhelmus Maria (Frans) Broers werd geboren in Tilburg op 3 september 1944. Hij studeerde vanaf 1962 Nederlands en filosofie aan de Radboud Universiteit Nijmegen en vestigde zich in 1965 in Amsterdam waar hij zijn studie voortzette. Vogelaar was in de periode van 1971-1975 werkzaam als docent op achtereenvolgens de afdeling bouwkunde van de Technische Hogeschool Delft, het Instituut voor Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam en de kunstacademie te Arnhem. Als recensent was hij verbonden aan Het Parool en De Volkskrant. Vogelaar was bovendien intensief betrokken bij het politiek-cultureel tijdschrift Te Elfder Ure. Hij was ruim veertig jaar redacteur van Raster en literatuurcriticus bij De Groene Amsterdammer. Vogelaar debuteerde als dichter in 1965. Sindsdien schreef hij romans, verhalen, essays en een kinderboek. Veel aandacht trok "Alle vlees" (1980), een historische roman in fragmenten waarin het probleem van de uitbuiting van het menselijk lichaam vanuit allerlei gezichtspunten wordt behandeld. In 1986 schreef hij het kinderboek "Het geheim van de bolhoeden". "Terugschrijven" (1987) is een essaybundel over onder andere Gustave Flaubert, James Joyce, Franz Kafka en Virginia Woolf. Behalve schrijver en criticus was Jacq Vogelaar vertaler. In 2010 verscheen bij de Arbeiderspers zijn vertaling van "De apotheker van Auschwitz" van Dieter Schlesak.
Uit: Alle vlees
“(…)ik vermoed, na dertig jaar oefenen en afleren, dat hij bedoelde te zeggen ‘korte dunne zinnen’, dat wil zeggen: zinnen die je mond uitspatten, je oor inspringen, in je hersenen prikken als ’t kan en buiten begrip kunnen, ja en amen bedoelde hij ons te leren zeggen, met die komputertaal konden wij volstaan, bescheidenheid was het wachtwoord, je plaats weten en met twee woorden spreken, en als ik nu naar het woord in kwestie kijk moet ik deken aan andere punten die minder met punktuatie en verkeerstekens te maken hebben, en het liefst zou ik een punt zetten, zo mogelik zonder al te veel omhaal van woorden, maar graag ongestoord, niet door frikken op de vingers gekeken, zo lang als je zin hebt – dat wens ik mijn zin toe, om haar in konditie te houden, want ook als het niet naar mijn zin is moet ik bekennen dat ik niet buiten haar kan) moeten we dat proberen te vergeten, nu we rijp en rot genoeg zijn om bestand te zijn tegen de schok van het inzicht dat veel van wat ons in de desbetreffende jeugd met een Neurenbergertrechter is ingegoten, niet alleen tegen onze verlangens maar ook tegen onze belangen en dus verkeerd was, of verkeerd begrepen door degenen die onderricht gaven, of misschien een beetje ranzig, het bederf een gevolg van de persoonlike behoeften van onderwijzers die, achteraf gezien, ook mensen waren en als zodanig de neiging hadden iets van zichzelf in hun werk te leggen, in ons dus, en soms is dat niet zo erg fris meer, dat iets van henzelf, en dan bedoel ik niet de zweetlucht of het kleffe handje, en zelfs als ze meenden dat ze ‘kennis’ aan het overdragen waren, zoals de wet op het onderwijs verordonneert, hadden ze beseft kunnen hebben dat hun diktaat vol gaten zat die niet te dichten waren met bloedstelpende watten noch met stopwoorden”
Jacq Firmin Vogelaar (Tilburg, 3 september 1944) Cover
Ik kus uw lippen en uw ogen,
Ik kus uw haren en uw mond,
Ik kus mij moede en gezond;
Kussende ben ik rondgetogen.
Gij glimlacht en gij wilt gedogen
Dat ik uw hand kus en uw voet.
Ik eet uw vlees en drink uw bloed
Ik kus uw lippen en uw ogen.
Ik kus u in de vroege morgen,
Ik kus u 's avonds en des nachts.
Ik kus u stil en onverwachts,
Ik kus u heftig en verborgen.
Uw liefde is zo wijd en vrij,
Zo vol van deernis en ontferming,
Dat ik nooit buiten uw bescherming
Verdwalen kan; ik kus u blij.
O dit ontroeren
om een klein gezicht
O dit ontroeren om een klein gezicht,
vredig en goed, onder donkre haren,
bruin met goudglans, die de zware
streling der handen doet trillen in t licht.
Het zoel aandringen van dit gevoelen
drijft tot het staamlen van huiverblode
woorden, die t snelle stromen van node
hebben, en vrezen hun eigen bedoelen,
en stokken en er is enkel een kijken
in blauwe verten, oneindig wijde;
wegvloeien van denken en een blijde
duizeling doet het hart bezwijken.
Maar altijd dit weten: in smal gelaat
twee grote blauwe ogen naar mij geheven;
een glanzend bloeien van een jong leven,
waardoor mijn moeheid schoon omstrengeld staat.
In de moskee
Hij wandelt daaglijks tussen de pilaren
En de klimrozen en de ruisfontein.
Hij kent: de groene vanen en het plein
Waar vreemden naar de goudspiralen staren;
De Koraanspreuken boven t deurgordijn;
De egale zon; der schaduwen slagorden,
Die zwart opdoemen, en verwijderd worden;
De stilte, de gebedsroep, en de schijn
Der maan, die als een man met een lantaren
De laatste rondgang doet, en met zijn licht
Het donker oproept en de dood, het dicht-
worden van alles, het naar binnenstaren
Der dingen en zijn hart was als een knaap,
Vallende biddend om geluk in slaap.
The biggest theft
in modern history didnt occur at a bank. It happened in a train station in the
dead of night, under the watchful gaze of armed soldiers.
Amazingly, no one knew it was a robbery until years later.
And by then, the treasure had vanished again.
It was miserably cold as Béla Dobrev left the three-story building where he and
his wife lived in a small, second-floor apartment. The streets were empty at
this late hour, and the wind from the northeast carried the damp, dreadful smell
of the Prut River. He pulled his new wool scarf higher on his face, over his
full moustache to the bridge of his nose. He was grateful his wife had given
him this Christmas gift early. The winter was unforgiving, the odors of sewage
even worse. At least in the summer the winds tended to blow from the south.
From the moment he started out for his evening shift, he walked with his eyes
downcast to protect them from the incessant wind. He did not have to look up to
walk the three blocks to the sprawling station. He had worked there for over
forty years, since the proud, palatial structure had opened in 1870. He knew
the cobbled roadways stone by stone. He remembered when a carthorse had
stumbled and broken this one, when an axe had fallen from a laborers backpack
and cracked that one. He remembered it all.
A block from the station, Dobrev smiled beneath the scarf, the bristles of his
moustache prickling his upper lip. It was then that he always smelled the
first, faint scent of the lubricants used to oil the trains. Crawling under the
big locomotives to apply grease to the wheel hubs had been his first job here.
Und während der
Kadettoffizierstellvertreter vor den Zug trat und mit heller stimme verkündete:
«Ich übernehme das Kommando!», erhoben sich Franz Joseph und seine Begleiter,
schnallten die Sanitäter vorsichtig den Leutnant auf die Bahre, und alle zogen
sich zurück, in die Richtung des Regimentskommandos, wo ein schneeweißes Zelt
den nächsten Verbandplatz überdachte.
Das linke Schlüsselbein Trottas war zerschmettert. Das Geschoss, unmittelbar
unter dem linken Schulterblatt stecken geblieben, entfernte man in Anwesenheit
des Allerhöchsten Kriegsherrn und unter dem unmenschlichen Gebrüll des
Verwundeten, den der schmerz aus der Ohnmacht geweckt hatte.
Trotta wurde nach vier Wochen gesund. Als er in seine südungarische Garnison
zurückkehrte, besaß er den Rang eines Hauptmanns, die höchste aller
Auszeichnungen: den Maria-Theresien-Orden und den Adel. Er hieß von nun ab:
Hauptmann Joseph Trotta von Sipolje.
Als hätte man ihm sein eigenes Leben gegen ein fremdes, neues, in einer
Werkstatt angefertigtes vertauscht, wiederholte er sich jede Nacht vor dem
Einschlafen und jeden Morgen nach dem Erwachen seinen neuen Rang und seinen
neuen Stand, trat vor den Spiegel und bestätigte sich, dass sein Angesicht das
alte war. Zwischen der linkischen Vertraulichkeit, mit dem Schicksal plötzlich
zwischen ihn und sie gelegt hatte, und seinen eigenen vergeblichen Bemühungen,
aller Welt mit der gewohnten Unbefangenheit entgegenzutreten, schien der
geadelte Hauptmann Trotta das Gleichgewicht zu verlieren, und ihm war, als wäre
er von nun ab sein Leben lang verurteilt, in fremden stiefeln auf einem glatten
Boden zu wandeln, von heimlichen Reden verfolgt und von scheuen Blicken
erwartet. sein Großvater noch war ein kleiner Bauer gewesen, sein Vater
Rechnungsunteroffizier, später Gendarmeriewachtmeister im südlichen Grenzgebiet
der Monarchie.
Joseph Roth (2 september 1894 - 27 mei 1939)
Max von Sydow en Tilman Günther in de tv-serie Radetzkymarsch
uit 1994
Hier is hij toch weer bij je, veteraan.
Je kunt hem tegen de wijdse hemel
in het vriendelijk wolkenspel van deze dag
toch boven de letters van zijn naam
en tussen de bomen van dit park
weer in levende lijve zien staan?
En, weet je, veteraan
hij is hier nooit alleen.
Altijd zijn mensen hier,
van 's morgens vroeg als de vlag gehesen wordt
door Eduard Allers, trouw wachter hier,
vraagbaak voor jong en oud en vriendelijke schout
die onbezoldigd en vrijwillig
hier het toezicht houdt
en die de ganse dag tussen zijn jongens leeft
en hen des avonds wel te rusten wenst
als hij de vlag gestreken heeft.
En dan mijn vriend en veteraan -
dan hoor je vaak de nachtegaal.
En als het warm geweest is overdag,
en de zon weer flink gebatterd heeft
op al die zuilen met hun namen, zodat het staal
is uitgezet, dat in de koelte van de avond
weer terugkrimpt in zijn naden
dan hoor je zuil na zuil
zich roeren met een roffel als van pauken;
een door de hitte van de dag
gecomponeerde serenade;
een taptoe lijkt het, van God zelf
ter ere van de in dit park gelegerde kameraden.
Pierre
Huyskens (2 september 1931 19 november 2008)
Toen ik de ene man met goed gevolg
Aan een gezwel in de hals had geopereerd
Met mijn zakmes,
Werd ik overmoedig en opereerde de andere man
Aan het hart.
Ik had het ongeluk een ader open te snijden
Zij hing uit zijn borstkas als een dunne rubberslang
Zoals gebruikt wordt in aquaria.
Haastig heb ik, zonder verder te opereren, de wond toegenaaid.
De ader hing eruit.
Gelukkig, er kwam geen bloed uit.
Radeloos ben ik naar mijn huisdokter gegaan
En ik bekende hem al mijn zonden:
Hoe ik de ene man had geholpen,
Hoe ik de andere misschien had vermoord,
Hoe ik hem haast je rep je had verbonden
Dat ik de twee einden van de ader
Niet meer op elkaar aan kon sluiten.
Hoe moest nu die man zijn bloedsomloop gebruiken ?
De dokter vroeg: Bloed ? Wat zegt u, bloed ?
Is dat er dan niet allang allemaal uitgelopen ?
Is hij niet dood ?
Ik ontkende, ik zei: er kwam geen bloed uit.
De ader hangt uit zijn huid
Als een tuit.
Bij het lezen van informatieve werken over
Koning Arthur en de Graalthematiek treft het mij, dat minder de historici doch,
naarmate hun status van achtenswaardigheid toeneemt, vooral de
literatuurhistorici allergisch reageren, wanneer de Engelse abdij van
Glastonbury (Somerset) ter sprake komt. Meestal krijgt men de indruk met een
typisch Fremdkörper te doen te
hebben, op subversieve wijze de teksten en de studie van de middeleeuwse
letteren binnengesmokkeld.
Dit is hoegenaamd niet het geval. Ruw geschat
een halve eeuw of zelfs meer voor Chrétien de Troyes, Robert de Boron en
Wolfram von Eschenbach hun Arthur- en Graalromans schrijven, treffen wij immers
Arthur, Glastonbury en zijn abdij reeds expliciet in éénzelfde context aan.
Helemaal uit het begin van de jaren
elfhonderd dateert de Vita Gildae,
geschreven door de Welshe monnik Caradoc van Llancarvan. Het is het
levensverhaal van de H. Gildas, een Brits geestelijke uit de zesde eeuw.
Grondig mistevreden over de religieuze en politieke toestanden, vooral in Wales
en Cornwall, wijkt hij uit naar continentaal Bretagne. Hier vestigt hij zich in
Rhuys, thans Saint Gildas de Rhuys, waar zijn herinnering vroom in ere wordt
gehouden. Tijdens deze vrijwillige ballingschap schrijft hij zijn bittere Liber Querulus de Excidio et Conquestu
Brittaniae. Erg interessant als historische evocatie van zijn tijd wordt
Arthur er, jammer genoeg, niet in vermeld, ofschoon de hem toegeschreven
overwinning van Mons Badonicus wél aan haar trekken komt (zowat als het beleg
van Bastogne zonder generaal Patton!).
Eigenlijk schreef
het reglement voor dat gevonden voorwerpen na achttien maanden aan de Deutsche
Reichsbahn toevielen, maar het uitbreken van de oorlog op 1 september een jaar
later betekende dat de functionaris die tot op dat moment de afdeling beheerd
had, opgeroepen werd voor militaire dienst en vervangen door de gepensioneerde
loketbeambte Georg Weide die gedurende de hele oorlog, onbekend met de genoemde
regel, toezicht hield op de aan de rand van het stationsterrein gelegen houten
barak met zijn honderden koffers, tassen, jassen, hoeden, paraplus enzovoort.
Door een onwaarschijnlijk geluk, en dankzij de afgelegen plek tussen twee lage
wallen, bleef de barak gespaard voor alle geallieerde bombardementen inclusief
de drukgolf van de brand op 28 juli 1943 tijdens de operatie Gomorrha.
Al in mei 1941 werd het gebouw aan de Langenfelderstrasse waarin Georg zijn
woning had door een voltreffer verwoest, en de barak op het stationsterrein
werd zijn permanente verblijfplaats. Het was er eigenlijk heel gezellig:
kachel, tafel, stoel, brits en gemakhuisje waren al aanwezig, en met de weinige
bezittingen die hij tussen de brokstukken wist op te graven, richtte hij de
barak in zodat er niets van belang ontbrak; hij hing zelfs een
verduisteringsgordijn op.
In december 1943
overwon Georg eindelijk de innerlijke barrière die hem er tot dan toe van
weerhouden had zich de gevonden voorwerpen toe te eigenen. Een nobel motief,
honger, bracht hem ertoe.
Christ
There goes another year in which I havent thought about You
Since I wrote my penultimate poem Easter
My life has changed so much
But Im the same as ever
I still want to become a painter
Here are the
pictures that Ive done displayed here on the walls this evening.
They reveal to me strange perspectives into myself that make me think of You.
Christ
Life
See what Ive unearthed
My paintings make
me uneasy
Im too passionate
Everything is tinted orange.
Ive passed a sad
day thinking about my friends
And reading my diary
Christ
A life crucified in this journal that I hold at arms length.
Wingspans
Rockets
Frenzy
Cries
Like a crashing aeroplane
Thats me.
Passion
Fire
A serial
Diary
No matter how much you try to stay silent
Sometimes you have to cry out
Im the other way
Too sensitive
Vertaald door Dick Jones
Blaise Cendrars (1 september 1887 21 januari
1961)
A month later they arrived at Freetown where they chartered a small sailing vessel, the Fuwalda, which was to bear them to their final destination. And here John, Lord Greystoke, and Lady Alice, his wife, vanished from the eyes and from the knowledge of men. Two months after they weighed anchor and cleared from the port of Freetown a half dozen British war vessels were scouring the south Atlantic for trace of them or their little vessel, and it was almost immediately that the wreckage was found upon the shores of St. Helena which convinced the world that the Fuwalda had gone down with all on board, and hence the search was stopped ere it had scarce begun; though hope lingered in longing hearts for many years. The Fuwalda, a barkentine of about one hundred tons, was a vessel of the type often seen in coastwise trade in the far southern Atlantic, their crews composed of the offscourings of the seaunhanged murderers and cutthroats of every race and every nation. The Fuwalda was no exception to the rule. Her officers were swarthy bullies, hating and hated by their crew. The captain, while a competent seaman, was a brute in his treatment of his men. He knew, or at least he used, but two arguments in his dealings with them a belaying pin and a revolvernor is it likely that the motley aggregation he signed would have understood aught else. So it was that from the second day out from Freetown John Clayton and his young wife witnessed scenes upon the deck of the Fuwalda such as they had believed were never enacted outside the covers of printed stories of the sea.
Edgar Rice Burroughs (1 september 1875 - 19 maart 1950)
Miles O'Keeffe als Tarzan, in de film Tarzan,The Ape Man uit 1981
Bei Pepys erfährt
man, dass ein Fässchen Austern und auch mal ein Kuheuter nichts Symbolisches
sind und üblicherweise auf dem Speiseplan standen. Auch wie sich ein
bürgerliches Leben formte, wie man Ämter verschacherte, wie man sich, ganz
Opportunist eines guten Lebensund wem
wollte man das verdenkenvom
Königskritiker zum königstreuen Leistungsträger wandelte, der sich dies und
jenes noch draufgeschafft hat, um sich in seinem Amt unentbehrlich zu machen. |
Janz schicke Eames- Stühle, die leider selbst im Schlussverkauf immer noch
unerschwinglich sind. | Ich steh am Rand, bin Assistenzfi gur, allerdings
betrifft das alle derzeitigen Dichter. Wir sind weder eine Generation, noch
eint uns etwas, außer ein Hang zu Texten, die keiner wirklich haben will, aber
von denen wir nicht lassen können. | Murmelmeisterin. Gould und Jarrett haben
ja auch gedichtet, nur brauchten die halt Klaviere dazu. | Man kann ein Gedicht
total zerzelebrieren. Das Ergebnis ist selbst ein Faszinosum, auch wenns
misslungen ist. | Everyones right and no one is sorry, thats the start and
the end of the story. | Wie es wohl so weiter geht. Was man mir bestellen darf.
Die große Sushiplatte und nen grünen Tee, danke!
There where the dim
past and future mingle
their nebulous hopes and aspirations
there I lie.
There where truth
and untruth struggle
in endless and bloody combat,
there I lie.
There where time
moves forwards and backwards
with not one moments pause for sighing,
there I lie.
There where the
body ages relentlessly
and only the feeble mind can wander back
there I lie in
open-souled amazement
There where all the
opposites arrive
to plague the inner senses, but do not fuse,
I hold my head; and then contrive
to stop the constant motion.
my head goes round and round,
but I have not been drinking;
I feel the buoyant waves; I stagger
It seems the world
has changed her garment.
but it is I who have not crossed the fence,
So there I lie.
There where the
need for good
and the doing good conflict,
there I lie.
Het steet mien niks oan; as 'k dat had kunnen
veurzien was 't best meugelik gewêst da 'k de jong in 's gheel niet in huus had
genomen.
Moar hoe ku'j nou zoo sprêken, beantwoordde een
vrouwenstem de mansstem die 't eerst had gesproken. Ge weet 'r nog niks af, 't
is ligt nog verbeilding; en al was 't zoo...
Al was 't zoo!... Al was 't zoo! viel de eerste
in, nooit van zien lêven! denk ie da'k mien dern oan zoo'n koale jong zou
versmieten? Nee vrouw, wa'k gedoan heb, he'k gedoan, en God zal me doarveur
zêgenen, dat zal Ie; moar, gek zin, dat za'k niet, doar ku'j over rêkenen.
Na deze woorden van den eersten spreker volgde er
een pauze, van welke gelegenheid wij gebruik maken om den lezer met de sprekend
ingevoerde personen, en met de plaats waar ze spraken, bekend te maken.
Voorzigtig! 't is donker in de keukenkamer van
Janboer. Voorzigtig, er brandt geen nachtlicht, en het flaauwe schijnsel der
starren, dat door de hartjes in de luiken naar binnen dringt, is niet voldoende
om u voor een onaangename kennismaking met de stevige meubelen van Janboer te
vrijwaren. Voorzigtig, wij zullen u, als zijnde met het terrein bekend, den weg
wijzen. Pas op, links van den ingang hebt gij het groote kabinet; wat daarin
zit weten wij niet. Janboer weet het best, en misschien, Mijnheer A. of B.
ruilt hij den inhoud niet voor dien uwer kunstig bewerkte, zékere brandkast.
Wacht, hier zoudt gij u leelijk kunnen stooten aan die ijzeren vuurplaat, en
buk u wat, want de vooruitstekende schoorsteen is niet bijzonder hoog; jammer
dat gij die mooije porseleinen pullen en schotels niet kunt zien, wel wat groot
voor uw étagère, Mevrouw! maar voor uw pronkkamer à la renaissance lang niet te
versmaden.Hoor! tik, tik, tik, de groote staande klok
vlak in den hoek bij het raam. Het is ons, al zagen wij die, altijd met den
slinger heen en weer duikende scheepjes boven de wijzerplaat; de scheepjes, die
reeds zoo menigen boer een: Hoe is 't meugelik! deden ontboezemen.
Dear Homer: First of all. everything of mine at home
is yours to give to Ulysses when you no longer want them : my books, my
phonogram, my records, my clothes when youre ready to fit into them, my
bycicle, my microscope, my fishing tackle, my collection of rocks from Piedra,
and all the other things of mine at home. Theyre yours because you are now the
man of the Macauley family of Ithaca. The money I made last year at the packing
house I have given to Ma of course, to help out. It is not nearly enough,
though. I dont know how you are going to be able to keep our family together
and go to high school at the same time, But I believe you will find a way. My
army pay goes to Ma, except for a few dollars that I must have, but this money
is not enough either. It isnt easy for me to hope for so much from you, when I
myself did not begin to work until I was 19, but somehow I believe that you
will be able to do what I didnt do.
I miss you of course and I think of you all the time.
I am OK and even though I have never believed in wars and know them foolish
even when they are necessary I am proud that I am involved, since so many
others are and this is whats happening. I do not recognize any enemy which is
human, for no human being can be my enemy. Whoever he is, he is my friend. My
quarrel is not with him, but with that unfortunate part of him which I seek to
destroy in myself first.
I do not feel like a hero. I have no talent for such
feelings. I hate no one. I do not feel patriotic either, for I have always
loved my country, its people, its towns, my home, and my family. I would rather
I were not in the Army. I would rather there were no War. I have no idea what
is ahead, but whatever it is I am resigned and ready for it.
Im terribly afraid I must tell you this but I
believe that when the time comes I shall do what is right for me. I shall obey
no command other than the command of my own heart.
Jetzt bewege ich mich wieder um meine kalten
Ecken. Ich bin wieder auf dem Weg, doch ich werde darüber nicht berichten.
Keine kurzen Bewegungen der unteren Gesichthälfte, diesmal nicht, denn es ist
so weit, dass ich sagen müsste, es gehöre u meinem Wesen, auf dem Weg u sein.
Das Wesen aber lässt man besser aus dem Spiel: wo ich mitspiele, bleibt jeder
nur ein Zuträger von Bällen; und es soll auch von der Art des Spiels nur das
unbedingt Dazugehörige ins Feld gebracht werden. Der Weg, straßauf, straßab ...
unten entlang, oben entlang: zu meinem Wesen gehört eine Vorliebe für die so genannten
kleinen Schritte, ich könnte sagen, ich bin nicht der Mensch, der sich auf
Biegen und Brechen durchsetzt. Ich bin nicht eben das, was man als skrupulös
diagnostiziert, doch ich wäge die Schritte ab, die ich unternehme, die meisten
jedenfalls, aber dazu noch später.
( )
Wenn die Lebensmittelhandlungen um achtzehn
Uhr geschlossen wurden, starb die Stadt aus; binnen einer halben Stunde fiel
Schweigen zwischen die Häuser, die mit einem Mal, alle gleichzeitig, verriegelt
und verschlossen erschienen, als sei die Stadt vor dem Eindringen feindlicher
Kräfte gewarnt worden; die schweigenden, zusammengescharten Gebäude verharrten
wie in Erwartung eines riesenhaften, alles zertrümmernden Schlags.
I love how the snow slightly
salts on shoulders, in hair
of the darkly draped women
whose sole earlier accent
of color was powder blue
pink, red, green, fuchsia scarves, hats
a contrast of dark to light
daguerreotype to color
old, young, ancient to modern
a colorized timelessness
of vision that I can pass
through and get chillingly wet
Everybody, it is
true, would not like it, and I had some visitors here a fortnight ago who left
after staying about a week and clearly not enjoying themselves. They found it
dull, I know, but that of course was their own fault; how can you make a person
happy against his will? You can knock a great deal into him in the way of
learning and what the schools call extras, but if you try for ever you will not
knock any happiness into a being who has not got it in him to be happy. The
only result probably would be that you knock your own out of yourself.
Obviously happiness must come from within, and not from without; and judging
from my past experience and my present sensations, I should say that I have a
store just now within me more than sufficient to fill five quiet months.
"I wonder," I remarked after a pause,
during which I began to suspect that I too must belong to the serried ranks of
the femmes incomprises, "why you think I shall be dull. The garden is
always beautiful, and I am nearly always in the mood to enjoy it. Not quite
always, I must confess, for when those Schmidts were here" (their name was
not Schmidt, but what does that matter?) "I grew almost to hate it.
Whenever I went into it there they were, dragging themselves about with faces
full of indignant resignation. Do you suppose they saw one of those blue
hepaticas overflowing the shrubberies? And when I drove with them into the
woods, where the fairies were so busy just then hanging the branches with
little green jewels, they talked about Berlin the whole time, and the good
savouries their new chef makes."
Elizabethvon Arnim (31 augustus 1866
9 februari 1941)
La lune de ses
mains distraites
A laissé choir, du haut de l'air,
Son grand éventail à paillettes
Sur le bleu tapis de la mer.
Pour le ravoir elle se penche
Et tend son beau bras argenté ;
Mais l'éventail fuit sa main blanche,
Par le flot qui passe emporté.
Au gouffre amer pour te le rendre,
Lune, j'irais bien me jeter,
Si tu voulais du ciel descendre,
Au ciel si je pouvais monter !
Le poète et la
foule
La plaine un jour
disait à la montagne oisive :
" Rien ne vient sur ton front des vents toujours battu ! "
Au poète, courbé sur sa lyre pensive,
La foule aussi disait : " Rêveur, à quoi sers-tu ? "
La montagne en courroux répondit à la plaine :
" C'est moi qui fais germer les moissons sur ton sol ;
Du midi dévorant je tempère l'haleine ;
J'arrête dans les cieux les nuages au vol !
Je pétris de mes doigts la neige en avalanches ;
Dans mon creuset je fonds les cristaux des glaciers,
Et je verse, du bout de mes mamelles blanches,
En longs filets d'argent, les fleuves nourriciers.
Le poète, à son tour, répondit à la foule :
" Laissez mon pâle front s'appuyer sur ma main.
N'ai-je pas de mon flanc, d'où mon âme s'écoule,
Fait jaillir une source où boit le genre humain ? "
Théophile Gautier (31 augustus 1811 23 oktober
1872)