De Nederlandse dichter Onno Kosters werd geboren op 24 oktober 1962 in Baarn. Zie ook alle tags voor Onno Kosters op dit blog.
De boot
De ramen zijn in dit oud woonhuis hoger dan gebruikelijk in de voorgevel geplaatst, zodat wanneer je hier naar buiten kijkt, over de rand van je bloedeigen vergetelheid, je oog niet anders dan schuin omhoog naar peppelkruin en straatlamp reikt, stilleven dat staat boven de dampende, zwarte aarde onder al dit groen, je vanachter een patrijspoort naar boven blikt, op je één-na-laatste ademteug, zinkende naar boven zwemt, je kop stotend aan sloten, grendels, gewassen pantserglas, klinknagels en vleugelmoeren, je haren wiegend in de onderwaterwind, je handen zonder horen piepend langs het glas, je naar beneden stijgt, nature morte schuin omhoog uit de onderbuik van dit jouw schip, mijn lief, mijn lief, ja had nou maar je werk ook zélf in MoMA uitgestald, dan deed het er, eenmaal gesnapt, geen moer meer toe dat wat je voor je zag in deze lijst schuin boven dit oud woonhuis stond. Trompe-l'oeil met de dampende, zwarte aarde onder al dit groen.
Vijftien regels (zestien regels)
Vul de straten met gaten, regel het scheepvaartverkeer de verkeerde, de kant op, schiet een ijskast naar het binnenste van de komeet, schiet in eigen doel, schiet het voorbij. Regen een boog, span deze, richt een pijl van water op een roos van licht: regen een boog. Span deze, richt een pijl van water op een roos van licht: regen een boog. Span - lever een pakbon zonder pak, scheer je met een scalpel, poets je handen met schoensmeer, zet tussen de middag een ontbijt van chili con carne en ijs toe op tafel. Onderbreek nu eenmaal voorgoed waar je mee bezig bent, maar niet voor de vorm: voor je het laat voor wat het werd.
Onno Kosters (Baarn, 24 oktober 1962)
De Nederlandse schrijver (Cornelis Christophel Maria) Kester Freriks werd geboren in Djakarta, Indonesië, op 24 oktober 1954. Zie ook alle tags voor Kester Freriks op dit blog.
Uit: Het nieuwe vogels kijken
“Het is najaar. Een vlucht Grauwe Ganzen of Rietganzen in v-vorm vliegt hoog voorbij langs de hemel, zuidwaarts. Ze zijn afkomstig uit noordelijke streken, waar de winter is ingevallen. De zon staat laag, is even later al achter de horizon verdwenen. Sneeuw en ijs maken voedsel onbereikbaar. Niet alleen ganzen vliegen in dit gestroomlijnde patroon, ook Kraanvogels trekken in sierlijke lijnen weg van de kou naar gebieden met een milder klimaat, overwinteringsgebieden. De middeleeuwse dichter Jacob van Maerlant roemde de vorm van een zwerm reizende Kraanvogels, alsof ze een letter in de lucht schrijven. Deze v-formatie is misschien wel een van de bekendste beelden uit de vogeltrek. Het verschijnsel is nauwgezet bestudeerd. Iedere vogel vliegt schuin achter zijn voorganger, de vleugelpunten raken elkaar ternauwernood. De eerste vogel breekt de luchtweerstand, waarvan de andere vogels profijt hebben. De werveling die door de vleugelslag van de eerste vogel ontstaat, een soort opwaartse luchtstroom, biedt de daarachter vliegende vogel voordeel. Neemt hem als het ware mee. In afwisseling neemt een vogel de leiding. Door deze manier van samenwerken kunnen de vogels anderhalf keer zo ver vliegen als anders het geval zou zijn. De even sierlijke als scherpgepunte v, die in de trektijd het hemelruim doorklieft, begeleid door het luide gakken van de ganzen of het onderlinge trompetten van de Kraanvogels, spreekt al generaties lang vogelliefhebbers aan. De ‘contactroep’, zoals het onderling converseren in de zwerm heet, toont de saamhorigheid. Kijk, daar zoeken vogels nieuwe horizonten, nieuwe leefgebieden. Het zijn vaak families die samen onderweg zijn. De symboliek van vogeltrek, verbonden met de wisseling der seizoenen, behoeft nauwelijks uitleg. Mensen beschouwen het zoeken naar nieuwe werelden als teken van levenskracht en verwachting. Voeg daarbij de raadsels waarmee de vogeltrek nog altijd is verbonden en we betreden een terrein dat onuitputtelijk belangstelling wekt en velen bekoort en zelfs betovert. Vogeltrek en richtingsgevoel roepen behalve bewondering ook vragen op, voor iedereen die aandacht heeft voor de natuur. Hoe vindt de Boerenzwaluw zijn weg terug naar de schuur van zijn vorig broedseizoen? Hoe weten vogels in Afrika dat in onze landen de lente aanbreekt? Waar halen ze de kracht en energie vandaan die duizenden kilometers af te leggen? En vooral: hoe vinden vogels de weg? Steeds geavanceerder onderzoek en technologie met behulp van satellietzenders laten zien dat vogels zich oriënteren op de stand van de zon, maan en sterren en sterrenbeelden, en ook gebruik maken van visuele bakens als kustlijnen, rivieren, bergketens. Trekvogels volgen min of meer vaste routes over land en zee. Het navigatievermogen lijkt wel toverij. Maar er zijn altijd vogels die afdwalen, zogenoemde dwaalgasten en zeldzaamheden.”
Kester Freriks (Djakarta, 24 oktober 1954) Cover
De Nederlandse schrijver Aristide von Bienefeldt (pseudoniem van Rijk de Jong) werd geboren op 24 oktober 1964 in Rozenburg bij Rotterdam. Zie ook alle tags voor Aristide von Bienefeldt op dit blog.
Uit:Confessions of a Son and Heir (Vertaald door Liz Waters)
“The only thing I inherited from my father's side was the inordinate urge to copulate, so I'll only deal indirectly with this branch of the family here. As anyone knows, quality is preferable to quantity: on my father's side there are at least seventy cousins wandering the planet and on my mother's side there's only me. Her two older sisters never had children. Apart from a few subjects of my father's kingdom who have made their fortunes abroad (and who are spoken very highly of by his family - as so in many families, the possession of money is a synonym for intelligence), my cousins all resemble each other so closely that they are interchangeable. My father died twenty years ago. He was at odds with his brothers and sisters all his life. The only one I ever felt any fondness for was his sister Greta, who never married and who was very much involved with the offspring of her brothers and sisters. She twirled the skipping rope and acted as a horse for the little ones, and she was also open minded enough to mice a drag on a joint when the sixties came to the Lowlands - which is where any similarity with the former American president ends, since as far as I know she took no part in the orgies and blow-outs which made those years so surprisingly different. Five years ago my mother and I arranged her funeral. It was a stiflingly hot summer day. I wore a dark blue suit; my mother was dressed in black. Since the great majority of auntie's relatives live in the eastern part of the country and therefore seldom see the sea, they arrived decked out in very thin, colourful, scanty clothing with a view to visiting the beach later in the day. The gravedigger was a slim young man with a face as white as paper whose coming out had been limited to myself when a month previously I had sucked him off in a little park in Werkmansgat - to his satisfaction as well as to mine. God had supplied him with an extremely well-furnished reproductive organ. It took about ten minutes before my mouth filled with millions of lukewarm spermatozoids. In contrast to my usual habit, I swallowed everything. He accompanied the coffin containing the bodily remains of auntie, followed by the motley, lurching crowd like a carnival procession without lanterns as they walked to the freshly dug trench in the middle of the graveyard. Before entrusting the blond timber to the earth, the gravedigger cleared his throat. I looked at what he had between his legs: it was completely flattened by his trousers, which were both baggy and close-fitting, and I deeply regretted that he had not been wearing his working uniform when he did slid his member into my mouth four weeks before.”
Aristide von Bienefeldt (24 oktober 1964 – 20 januari 2016)
De Duitse dichter Karl August Georg Maximilian Graf von Platen–Hallermünde werd geboren op 24 oktober 1796 in Ansbach. Zie ook alle tags voor August Graf von Platen op dit blog.
Ich möchte, wenn ich sterbe, wie die lichten
Ich möchte, wenn ich sterbe, wie die lichten Gestirne schnell und unbewußt erbleichen, Erliegen möcht ich einst des Todes Streichen, Wie Sagen uns vom Pindaros berichten.
Ich will ja nicht im Leben oder Dichten Den großen Unerreichlichen erreichen, Ich möcht, o Freund, ihm nur im Tode gleichen; Doch höre nun die schönste der Geschichten!
Er saß im Schauspiel, vom Gesang beweget, Und hatte, der ermüdet war, die Wangen Auf seines Lieblings schönes Knie geleget:
Als nun der Chöre Melodien verklangen, Will wecken ihn, der ihn so sanft geheget, Doch zu den Göttern war er heimgegangen.
Ich bin wie Leib dem Geist
Ich bin wie Leib dem Geist, wie Geist dem Leibe dir; Ich bin wie Weib dem Mann, wie Mann dem Weibe dir, Wen darfst du lieben sonst, da von der Lippe weg Mit ew′gen Küssen ich den Tod vertreibe dir? Ich bin dir Rosenduft, dir Nachtigallgesang, Ich bin der Sonne Pfeil, des Mondes Scheibe dir; Was willst du noch? Was blickt die Sehnsucht noch umher? Wirf alles, alles hin: du weißt, ich bleibe dir!
Je vaak te zien ... Je vaak te zien, dat is me niet gegeven en ’t is verboden naar je toe te komen, Je bijna nooit te spreken en een schromen
je aan te kijken, is hier mijn hele leven. Maar van je dromen, dichten, plannen smeden, om jou te naderen, is mij niet ontnomen, dat zal mij altijd door ten goede komen en met zo weinig stel ik mij tevreden. Want ach! Ik heb al erger leed gedragen, en deze pijn van nu is haast gering, in plaats van lijden, een zoet onbehagen. Mijn wens, bij anderen, stuitte op afkeuring.: Jij hebt hem niet verhoord, maar afgeslagen heb je hem ook niet, mijn zoete lieveling!
Vertaald door Frans Roumen
August Graf von Platen (24 oktober 1796 – 5 december 1835) Standbeeld in Ansbach
De Vlaamse auteur Ernest Claes werd geboren op 24 oktober 1885 te Zichem. Zie ook alle tags voor Ernest Claes op dit blog.
Uit:Kobeke
“Kobeke is geboren in een leemen hut van't Kempenland, dat het schoonste land van Vlaanderen is, en 't was op een zondagachternoen in de Sint-Jansmaand, en zijn vader en zijn moeder waren arme menschen. De hut waar Kobeke geboren is ligt daar heelemaal op haar eigen bezijden de zandbaan. De witte leemmuren zijn scheef getrokken omdat het strooien dak er te zwaar op weegt. Daar is een scheeve deur in den gevel. Daar is een groot vensterke en nog een klein vensterke. En dan is er nog het deurke van den geitenstal en het schuurke. Als er een stuk leem uit de muren valt plakt vader Broos daar een versche klakke leem tegen en gaat er eens met den witborstel over. Als er een vlok stroo uit het dak waait steekt vader Broos daar weer ander stroo in. Tusschen de hut en de zandbaan ligt de putkuip. 't Is een put met een zwikboom die in 't midden kwinkwankt op een mik; aan den eenen kant hangt de puthaak, aan het ander end een versleten ketelke vol steenen om den aker gemakkelijker boven te trekken. De zwik is zoo hoog als 't dak. Ze doet denken aan de galg. Langs den kant van de zandbaan is er al lang een plank van de putkuip, maar het vuurkruid dat er binnen in wast, is er dweers door gegroeid en het gat is toe. Als Lulle-Mie de geit voorbij dat vuurkruid wandelt keert ze met een vieze snuit haar kop terzij. Neven de putkuip wast er ook een vlierstruik, nu volop in de blom. Vlak daarachter ligt de houtmijt. Kapucienkes tegen het endeke haag, klimop over het planken kot van Pardoes den hond, en tegen Paschen wordt ieder jaar door vader Broos alles gewit. Een stukske land achter het huis, een voorschoot wei daarneven, en voor de rest is 't ommetom al dennebosch en hei. En stil."
Ernest Claes (24 oktober 1885 – 2 september 1968) Huize Ernest Claes in Zichem
De Duitse schrijfster Zsuzsa Bánk werd geboren op 24 oktober 1965 in Frankfurt am Main. Zie ook alle tags voor Zsuzsa Bánk op dit blog.
Uit: Heißester Sommer
“Jetzt steht sie da, vielleicht anderthalb Meter vor Anna, als hätte sie Angst, näher zu kommen. Die anderen sind zur Seite getreten, bilden einen Halbkreis. Sie ahnen, daß sie nicht stören dürfen, wenden sich ab, zögernd, gehen ein, zwei Schritte, schauen in ihre Taschen, ihre Hefte, auf ihre Uhren. Nach Annas Vortrag hat sie in der Menge gestanden und gewartet, bis die anderen ihre Fragen gestellt, mit Anna gesprochen haben, hat ihnen über die Schultern geschaut, auf Annas Tisch, auf das Papier, die Stifte. Anna ist es seltsam vorgekommen, aber sie hat sich nichts dabei gedacht, sich nicht gefragt, wer sie sein könnte, weil es viele gibt, die das tun: stehenbleiben, wenn andere schon da stehen. Sie fragt Anna: Bist du – ?, und sagt Annas Namen, als ob Anna eine andere sein könnte, wo doch hier jeder weiß, wer sie ist, schon weil es auf den Plakaten auf dem Gang, an der Tür und am Podium steht. Später sagt sie, gleich habe sie gewußt, daß sie es ist, Anna, sie hätte nicht fragen müssen. Im Radio habe sie das Gespräch mit ihr gehört, am Morgen, in einem dieser neuen Magazine, als sie ihren ersten Tee getrunken habe, erklärt sie, fast, als müsse sie sich entschuldigen, dafür, daß sie hier steht und Anna anspricht. Aufgesprungen sei sie, um das Radio lauter zu drehen, die anderen seien sofort still gewesen, um zuzuhören, und dann sei sie durch die Stadt gefahren, habe auf ihre Uni, ihre Kurse verzichtet, ihre Eltern seien einverstanden gewesen, sei durch diese Halle gelaufen, durch diese große Halle, um jetzt, hier, vor Anna zu stehen. Sie fragt, also, bist du?, und sagt Annas Namen, ihren ganzen Namen, mit einer Stimme, die wenig sicher, die fast ängstlich klingt, und Anna denkt, was fällt ihr ein, was erlaubt sie sich, sie weiß doch, daß ich es bin, jeder hier weiß es, und sie sagt, ja, die bin ich, in einem Ton, der zu verstehen gibt, daß sie nicht angesprochen werden will, als sei sie für jedermann jederzeit ansprechbar. Márti ist es, die jetzt ihren Namen sagt, den Anna schon weiß: Márti. Anna kennt ihre Eltern. Sie kennt sie gut, besonders ihre Mutter, und sie fragt, obwohl es unnötig ist, dann bist du die Tochter von – ? Márti nickt, schnell, eifrig, als habe Anna sie endlich erlöst, endlich befreit, mit dem Namen ihrer Mutter, den Anna jetzt noch einmal sagt, Zsóka, langsam, als wollte sie jeden einzelnen Buchstaben klingen lassen, Zs-ó-k-a, um dann Mártis Namen zu sagen, mit einem überdeutlichen: Du bist also, als müßte sie sich dem Gedanken, daß sie es ist, für die Anna sie von Anfang an gehalten hat, doch erst annähern. Anna liegt dieser Satz auf den Lippen, vom Zeitvergehen, vom Großwerden, aber sie sagt ihn nicht.”
Zsuzsa Bánk (Frankfurt am Main, 24 oktober 1965) Cover
De Engels – Amerikaanse dichteres Denise Levertov werd geboren op 24 oktober 1923 in Ilford, Essex. Zie ook alle tags voor Denise Levertov op dit blog.
Settling
I was welcomed here—clear gold of late summer, of opening autumn, the dawn eagle sunning himself on the highest tree, the mountain revealing herself unclouded, her snow tinted apricot as she looked west, Tolerant, in her steadfastness, of the restless sun forever rising and setting. Now I am given a taste of the grey foretold by all and sundry, a grey both heavy and chill. I've boasted I would not care, I'm London-born. And I won't. I'll dig in, into my days, having come here to live, not to visit. Grey is the price of neighboring with eagles, of knowing a mountain's vast presence, seen or unseen.
At The Justice Department November 15, 1969
Brown gas-fog, white beneath the street lamps. Cut off on three sides, all space filled with our bodies. Bodies that stumble in brown airlessness, whitened in light, a mildew glare, that stumble hand in hand, blinded, retching. Wanting it, wanting to be here, the body believing it's dying in its nausea, my head clear in its despair, a kind of joy, knowing this is by no means death, is trivial, an incident, a fragile instant. Wanting it, wanting with all my hunger this anguish, this knowing in the body the grim odds we're up against, wanting it real. Up that bank where gas curled in the ivy, dragging each other up, strangers, brothers and sisters. Nothing will do but to taste the bitter taste. No life other, apart from.
Denise Levertov (24 oktober 1923 – 20 december 1997) High Road. Ilford
De Amerikaanse schrijver Norman Rush werd geboren op 24 oktober 1933 in San Francisco. Zie ook alle tags voor Norman Rush op dit blog.
Uit: Subtle Bodies
“Genitals have their own lives, his beloved Nina had said at the close of an argument over whether even the most besotted husband could be trusted one hundred percent faced with the permanent sexual temptations the world provided. It was the kind of conversation that went with the early days of a marriage, of their marriage. He had been rebutting her silly but fiendish thought experiments and had gotten tired of the game. She was a genius at imagining inescapable sex traps. There could be a nun suffering from hysterical blindness that would probably become permanent unless she received a sacrificial screw from some- body’s husband, alas. He looked around. Good thing there were no nuns on the plane, at least none in costume. When you’re traveling you’re nothing, until you land, which is what’s good about it, Ned thought. Nina, riding in furious pursuit, felt like bucking in her seat to make the plane go faster through the night. She was still enraged. She felt like a baby. She thought, You are a baby: no, he is, he is, my lamb. Maybe the matronly pleasant-seeming woman sitting next to her was wise. She was old enough to be. Anything was possible. And it might not hurt to talk to an adult other than my incessant mother, she thought. She had to call her mother when they landed, first thing. It’s just that she won’t shut up about my pregnancy, she thought. Her attempted pregnancy, was what she meant. She regretted telling her mother about it. I love my mother, she wanted to tell the woman next to her. It was just that her mother was overflowing with pregnancy lore that had nothing to do with reality. She’d been unkind when her mother said, You smell differently when you’re pregnant, because she’d said in response, Oh really? How do you smell then? With your uterus? All her mother had been trying to say was that there was a change in the odor a woman’s body gives off during pregnancy. But then her mother regularly declared that there was a mystical “subtle body” inside or surrounding or emanating from every human being and that if you could see it, it told you something. It told you about the essence of a person, their secrets, for example. It was all about attending closely enough to see them. They varied in color and brightness. Her mother claimed she could see them, faintly. She wanted Nina not to be oblivious to the subtle bodies of the people she met. That would protect her from deceivers, whoever they might be. Ma suggested Ned be on the qui vive also.”
Norman Rush (San Francisco, 24 oktober 1933) Cover
De Ierse dichter en essayist Robert Greacen werd geboren op 24 oktober 1920 in Derry (Londonderry). Zie ook alle tags voor Robert Greacen op dit blog.
OPERATION JUBILEE
Francais! Ceci est un coup de main et non pas l'invasion.
Fox showed me a leaflet he had preserved From a business appointment in Dieppe on 19th August, 1942, When he'd been on a day trip with some Canadians. They called it Operation Jubilee.
`I'll always remember a notice that read: Chasse gardee. Entrée interdite sous peine de poursuite. A Canadian bully-boy riddled it with gunfire. The raid? A shambles, yes, a total shambles Lightened by the occasional ludicrous incident — A Colonel surrendering with his men to a German captain. Salutes from each and congratulations from the Colonel On the efficiency of the Captain's troops. Warriors from a fading tapestry Heel clicking in a butcher's shop.'
`And then the beaches insulted with corpses, The anarchic architecture of death and wreckage, The screams, the hastily bandaged heads. I'll spare the details you can see in Goya.'
`I went back there a while ago. There's a stone of remembrance near the cemetery. On which they've cut the words: Their Name Liveth for Evermore'
`Ah yes, as a Sergeant from Toronto put it – Buddy, it was one helluva trip.'
Robert Greacen (24 oktober 1920 – 13 april 2008)
Zie voor nog meer schrijvers van de 24e oktober ook mijn blog van 24 oktober 2015 deel 2.
|