Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
02-07-2012
Hermann Hesse, Wisława Szymborska, Pierre H. Dubois, Axel Brauns, Alekos Panagoulis, Friedrich Klopstock
Was blickst du träumend ins verwölkte Land? Ich gab mein Herz in deine schöne Hand. Es ist so voll von ungesagtem Glück, So heiß hast du es nicht gefühlt?
Mit fremdem Lächeln gibst du mir's zurück. Ein sanfter Schmerz... Es schweigt. Es ist gekühlt.
IV Die ersten zwei Jahre meines Lebens war ich in dem Hamburger Stadtteil Eimsbüttel zu Hause. Meine Eltern wohnten dort in der Eduardstraße. Schon Mitte der fünfziger Jahre hatte mein Vater sein Biologiestudium zugunsten seines Brotberufes aufgegeben. Als sich der höchst seltene Brotberuf zu einem einträglichen Geldberuf mauserte, richtete meine Mutter ein Nest her und meine Eltern erfüllten sich ihren Kinderwunsch. Mein Bruder wurde 1962 geboren. Meine Mutter kündigte ihre Stelle als Sekretärin und ein Jahr später kam ich zur Welt. Mitte der sechziger Jahre zog Wohlstand bei meinen Eltern ein. Sie wussten nicht, wie lange er bei ihnen zu Gast bliebe. Sie hofften natürlich, dass er nicht gleich wieder abreisen würde. Von morgens bis abends setzten sie all ihren Fleiß und all ihre Findigkeit ein, damit er sich auf Dauer bei ihnen wohl fühlte. Ein neuer Auftrag kam herein. Im Spätsommer 1965 wagten meine Eltern den Sprung von Eimsbüttel in die Elbvororte nach Groß Flottbek, von einer Mietwohnung in ein eigenes Haus. Zehn Viererreihen von Hofhäusern bildeten auf der östlichen Seite des Vorbeckweges hübsch ordentlich eine Siedlung. Die elfte Reihe fehlte, was zwei Dutzend Kinder freudig begrüßten. Ein Spielplatz hatte es sich in der Mitte der Siedlung gemütlich gemacht.
Ihr wandelnden Gräber, ihr Schmähungen des Lebens, ihr Mörder eurer Gedanken, Marionetten in Menschengewand, die ihr die Tiere beneidet, den Sinn der Schöpfung beleidigt, und bei der Dummheit Zuflucht sucht, euch von der Angst leiten laßt. Die ihr die Vergangenheit vergaßt, mit trübem Auge die Gegenwart seht, keinen Sinn für die Zukunft habt, nur atmet, um zu sterben, nur die Hände rührt, um Beifall zu klatschen, und morgen noch kräftiger als gestern und heute klatschen werdet. So wisset denn, daß ihr alle die lebendige Rechtfertigung seid für jede Tyrannei, und daß ich alle Tyranneien hasse, so sehr wie ich mich vor euch und euren Dreckautos ekle
Wen des Genius Blick, als er gebohren ward, Mit einweihendem Lächeln sah, Wen, als Knaben, ihr einst Smintheus Anakreons Fabelhafte Gespielinnen, Dichtrische Tauben umflogt, und sein mäonisch Ohr Vor dem Lerme der Scholien Sanft zugirrtet, und ihm, daß er das Alterthum Ihrer faltigen Stirn nicht säh, Eure Fittige lieht, und ihn umschattetet, Den ruft, stolz auf den Lorberkranz, Welcher vom Fluche des Volks welkt, der Eroberer In das eiserne Feld umsonst, Wo kein mütterlich Ach bang bey dem Scheidekuß, Und aus blutender Brust geseufzt, Ihren sterbenden Sohn dir, unerbittlicher, Hundertarmiger Tod, entreißt! Wenn das Schicksal ihn ja Königen zugesellt, Umgewöhnt zu dem Waffenklang, Sieht er, von richtendem Ernst schauernd, die Leichname Stumm und seelenlos ausgestreckt, Segnet dem fliehenden Geist in die Gefilde nach, Wo kein tödtender Held mehr siegt. Ihn läßt gütiges Lob, oder Unsterblichkeit Deß, der Ehre vergeudet, kalt! Kalt der wartende Thor, der, des Bewunderns voll, Ihn großäugichten Freunden zeigt, Und der lächelnde Blick einer nur schönen Frau, Der zu dunkel die Singer ist. Thränen nach besserem Ruhm werden Unsterblichen, Jenen alten Unsterblichen, Deren daurender Werth, wachsenden Strömen gleich, Jedes lange Jahrhundert füllt, Ihn gesellen, und ihn jenen Belohnungen, Die der Stolze nur träumte, weihn! Ihm ist, wenn ihm das Glück, was es so selten that, Eine denkende Freundin giebt, Jede Zähre von ihr, die ihr sein Lied entlockt, Künftiger Zähren Verkünderin!
Hoe ziet hij er uit? Strak. Hoe is-ie? Stoer, maar ook lief. Wat voor kleren draagt hij? Stoer, maar wel netjes. Hij heeft een strakke trui. Laatst belde hij. 'Hallo met Anjo.' 'Waarom bel je?' 'Zomaar, ik wou weten hoe het met mijn grote zus is.' Lief hé? Ik wil wat vaker bellen. Dat is toch wel belangrijk. Is hij al eens bij je geweest? Eén keer. Ik heb maar één bed. Maakt me niks uit. Ik duik zo naast hem Lekker tegen hem aan.
Handicap
Hij schrijft "grilig" en als ik wijs op de l en zeg dat er één bij mag antwoordt hij blij: "Geeft niet, ik ben dyslectisch." "O", zeg ik, "sgreif dan maar wad je wild"
De keukendeur was dicht. Nicolien was in de keuken. Hij zette de bandrecorder op het krukje, gooide zijn jasje op de divan, haalde het linnen tasje met de microfoon uit zijn zak en ging op de divan zitten terwijl hij het krukje naar zich toehaalde. ( ) Nicolien kwam door de achterkamer naar hem toe. Waarom heb je niet hoi geroepen? Op hetzelfde ogenblik zag ze de bandrecorder en bleef in de deuropening tussen de twee kamers staan. Wat heb je daar? vroeg ze argwanend. Wacht even! Hij stelde de volumeregelaar bij. Je hebt daar toch geen bandrecorder? vroeg ze verontwaardigd. Hij keek op en lachte onzeker. Je hebt daar toch geen bandrecorder? herhaalde ze kwaad. Ja. Hij voelde zich lullig. Op dat ogenblik had ze pas in de gaten dat de band draaide. Je bent toch niet aan het opnemen? Hij zag de groene staafjes door de kracht van haar stem doorslaan. Schreeuw niet zo! waarschuwde hij haar. Doe uit dat ding! riep ze woedend. Ze kwam naar de tafel toe. Doe uit! Waarom? Hij was bang dat ze het apparaat van de kruk zou gooien en hield zijn handen klaar om het te beschermen. Omdat ik dat wil! Omdat ik die rotzooi niet in mijn huis wil hebben! UIT! zeg ik je. Ze was buiten zichzelf.
J. J. Voskuil (1 juli 1926 - 1 mei 2008)
De Nederlandse dichter, beeldend kunstenaar, zanger en fotograaf F. Starik werd geboren in Apeldoorn op 1 juli 1958. Zie ook alle tags voor F. Starikop dit blog.
Ersatz
Hij vraagt je of je nog gedichten schrijft en waarover dan, waarom? Of je niet liever deelnam aan het discours over te nadrukkelijke klankeffecten, syn- tactische hoogstandjes, experimentele disruptiestrategieën, de parallelle taalbeleving, zeg maar, en hoe zich dat verhoudt
tot het zieke fenomeen van de tijd: dit nu is de werkelijke strijd, die van de metarealisten versus de representanten van een onbekommerde werkelijkheid, waar dus niets van klopt, met dat teruggegrijp naar de valse metaforiek van de deuk
in het pakje boter, dat slaat echt helemaal nergens meer op, dat snap je toch zelf ook wel? Je lacht bescheten. Smeert je boterham gewoon met margarine, wat, als je zo eens de verpakking leest,
behoorlijk gezond spul moet wezen, leuk, ze hebben er vitamines door geroerd voor een verantwoord en evenwichtig voedingspatroon.
(balt vuist naar de Saab) Vlerk! (valt uit tegen de achteruitdeinzende heer Kleijwegt) Hel en Verdoemenis! Zeg Kleiweg! Heb jij dat geregeld? Mag ik ineens niet meer meedoen? Kom op met die poen! Bah! Schande! Maar ik zal hem wel krijgen, die Servet. Ik kijk gewoon naar het andere net. Bah!
de heer Kleijwegt staat paf; fade-out, einde teaser
fade-up: groot totaal van een imposant polychroom modern show-decor; er klinkt orkestmuziek en meisjesgezang, langzame inzoom op een centrale showtrap, daarop ontdekken we dan het zangeresje Maria
De Amerikaanse schrijver Denis Hale Johnson werd geboren op 1 juli 1949 in München. De zoon van een Amerikaanse officier bracht zijn jeugd door in Tokio, Manila (Filippijnen) en Washington. Vandaag de dag woont Johnson in het noorden van Idaho.Hij schrijft o.a. voor de New Yorker en Paris Review reisverhalen. Op de leeftijd van 14, op dat moment wonend op de Filippijnen, deed Johnson zijn eerste ervaringen op met drugs en hij kickte voor het eerst van zijn alcoholverslaving af op zijn 21e jaar. Sporadisch heroïnegebruik volgde, maar in het bijzonder de alcohol bleef hem achtervolgen. Hij verklaarde o.a., dat hij bang was, dat hij niet meer kon schrijven bij een saaie en nuchtere levensstijl. Johnson is twee keer gescheiden, trouwde een derde keer met Cindy Lee en heeft drie kinderen. In 1969 verscheen zijn eerste bundel gedichten. In 1983 publiceerde hij zijn eerste roman, Angels. Deze leverde hem de bewondering en het mecenaat op van Don DeLillo. De doorbraak kwam in 1992 met de verhalenbundel Jesus' Son, in 1999 verfilmd. In 2007 won Johnson de National Book Award voor zijn roman Tree of Smoke.
Uit:Jesus' Son
...I rose up sopping wet from sleeping under the pouring rain, and something less than conscious, thanks to the first three of the people I've already namedthe salesman and the Indian and the studentall of whom had given me drugs. At the head of the entrance ramp I waited without hope of a ride. What was the point, even, of rolling up my sleeping bag when I was too wet to be let into anybody's car? I draped it around me like a cape. The downpour raked the asphalt and gurgled in the ruts. My thoughts zoomed fully. The traveling salesman had fed me pills that made the linings of my veins feel scraped out. My jaw ached. I knew every raindrop by its name. I sensed everything before it happened. I knew a certain Oldsmobile would stop for me even before it slowed, and by the sweet voices of the family inside it I knew we'd have an accident in the storm.
I didn't care. They said they'd take me all the way.
The man and the wife put the little girl up front with them and left the baby in back with me and my dripping bedroll. "I'm not taking you anywhere very fast" the man said. "I've got my wife and my babies here, that's why."
You are the ones, I thought. And I piled my sleeping bag against the left-hand door and slept across it, not caring whether I lived or died. The baby slept free on the seat beside me. He was about nine months old.
...But before any of this, that afternoon, the salesman and I had swept down into Kansas City in his luxury car. We'd developed a dangerous cynical camaraderie beginning in Texas, where he'd taken me on. We ate up his bottle of amphetamines, and every so often we pulled off "the Interstate and bought another pint of Canadian Club and a sack of ice. His car had cylindrical glass holders attached to either door and a white leathery interior. He said he'd take me home to stay overnight with his family, but first he wanted to stop and see a woman he knew.
Wielrenners springen niet zachtzinnig om met hun harten. De naald staat vaak en langdurig in de rode zone. Maar ze blijven het vanzelfsprekend vinden dat de motor in de borst blijft brullen. Wat hen werkelijk drijft, huist in de diepte van de boezems: eerzucht, ambitie, passie, de noodzaak van het grensoverschrijdende, liefde voor de sport, , liefde voor het meisje, liefde voor de liefde, de noodzaak te worden liefgehad. Zo groot is de liefde soms dat een hart scheurt.
Het is 1990. Het medisch team van de ploeg waarin ik rijd houdt onze harten goed in de gaten. Regelmatig vinden er zogenaamde 24-uurregistraties plaats. Dat betekent trainen met een kastje, eten met een kastje, slapen met een kastje, vrijen met een kastje. Van de twintig coureurs blijkt er maar eentje een volledig storingsvrij hart te bezitten. Niet dat de negentien anderen gevaar lopen niemand krijgt het advies te stoppen, maar het is duidelijk dat gezondheid in het wielrennen een rekbaar begrip is.
Die ene supergezonde is na zijn carrière zwaar verslaafd geraakt aan amfetamines. Het innerlijk hart was te rusteloos voor het gewone leven, het fysieke hart te sterk.
Zo nu en dan zie ik achter het glas van een reliekschrijn in een basiliek het hart van een lang geleden gestorven heilige. Het is nauwelijks te bevatten dat het leerachtige, sterk gekrompen zakje ooit geklopt heeft in de borst van een levend wezen. Maar ik kan me zonder moeite voorstellen hoe in de donkere holte intense devotie heeft gewoed, en liefde, compassie, eerzucht, twijfel, dwaasheid, de pijnlijke oorlog tegen een regiment demonen die zelfs of juist een heilige op aarde bezoeken.
Op herhaling: José Emilio Pacheco, Mongo Beti, Czesław Miłosz, Georges Duhamel, John Gay, Thomas Lovell Beddoes
De Mexicaanse schrijver, dichter, essayist en vertaler José Emilio Pacheco werd geboren in Mexico City op 30 juni 1939. Hij doceerde literatuur aan diverse universiteiten in de VS en in het Verenigd Koninkrijk. Pacheco's eerste gedichtenbundel Los elementos de la noche verscheen in 1963 en werd in het zelfde jaar gevolgd door de roman El viento distante.
High treason I do not love my country. Its abstract splendor is beyond my grasp. But (although it sounds bad) I would give my life for ten places in it, for certain people, seaports, pinewoods, fortresses, a run-down city, gray, grotesque, various figures from its history mountains (and three or four rivers).
The elements of the night
Beneath this small, dry empire summer has whittled down, faith lies toppledall those tall, farsighted days. In the last valley destructiveness is glutted on conquered cities, affronted by the ash.
Rain extinguishes the woodland lit by lightning. Night passes on its venom Words crack against the air.
Nothing is restored, nothing gives back that glowing green to the scorched fields.
Neither will the water, in its exile from the fountain, succeed its own sweet rise, nor the bones of the eagle fly through its wings again.
Vertaald door George McWhirter and Alastair Reid
José Emilio Pacheco (Mexico City, 30 juni 1939)
De Kameroense schrijver Mongo Beti (eig. Alexandre Biyidi) werd geboren op 30 juni 1932 in Mbalmayo, een klein dorp ten zuiden van Yaoundé. Beti doceerde literatuur in Rouen. Om politieke redenen moest hij naar Frankrijk vluchten. Na 1992 woonde hij weer in Kameroe. Tot zijn omvangrijke werk behoren de romans »Mission terminée« (1957) und »L'Histoire du fou« (1994).
Uit: Africains, si VOUS PARLIEZ(2005)
« Quoi quen disent les radotages de vos théoriciens tiers-mondistes, Monsieur le Président de la République française, quoi quen disent les ethnologues dun autre âge qui sempressent autour de vous et assurent vous livrer lâme noire toute nue, un peuple déshérité ne saurait transformer son présent ni conquérir son avenir sans élever la voix et même frapper du poing sur la table.
Dans les dispositions de lElysée à légard de lAfrique, rien na changé ; cest toujours le même choix, en faveur des dictateurs, contre les peuples. Les espérances politiques de nos peuples ont été le plus souvent soit trahies, soit mystifiées
Les pouvoirs franco-africains organisent donc le vide, le silence morose, le côtoiement des individus, des groupes, des catégories, des ethnies, jamais leur dialogue et leur interpénétration, en un mot lobscurantisme Broyés par des institutions culturelles dont la fatalité est de nous aliéner, nous prétendons créer une littérature qui soit lexpression authentique de notre moi collectif.
Si les Français se bouchèrent jadis les oreilles, quand nous tentions de leur conter lhistoire somme toute fade de notre résistance sous la colonisation, niant que celle-ci ait jamais eu le visage que nos plumes perverses sobstinaient à tracer, que feront-ils a fortiori lorsque nous en viendrons fatalement à conter lhistoire atroce de trente ans de néo-colonialisme ?
Il faut nécessairement que nous la racontions, cette histoire-là. A nos enfants dabord, parce que cest un devoir de se transmettre de génération en génération les histoires sans lesquelles il ny a pas d'histoire ni de mémoire collective. »
On the day the world ends A bee circles a clover, A fisherman mends a glimmering net. Happy porpoises jump in the sea, By the rainspout young sparrows are playing And the snake is gold-skinned as it should always be.
On the day the world ends Women walk through the fields under their umbrellas, A drunkard grows sleepy at the edge of a lawn, Vegetable peddlers shout in the street And a yellow-sailed boat comes nearer the island, The voice of a violin lasts in the air And leads into a starry night.
And those who expected lightning and thunder Are disappointed. And those who expected signs and archangels' trumps Do not believe it is happening now. As long as the sun and the moon are above, As long as the bumblebee visits a rose, As long as rosy infants are born No one believes it is happening now.
Only a white-haired old man, who would be a prophet Yet is not a prophet, for he's much too busy, Repeats while he binds his tomatoes: There will be no other end of the world, There will be no other end of the world.
So Little
I said so little. Days were short.
Short days. Short nights. Short years.
I said so little. I couldn't keep up.
My heart grew weary From joy, Despair, Ardor, Hope.
The jaws of Leviathan Were closing upon me.
Naked, I lay on the shores Of desert islands.
The white whale of the world Hauled me down to its pit.
And now I don't know What in all that was real.
Vertaald door Czeslaw Milosz and Lillian Vallee
Czeslaw Milosz (30 juni 1911 14 augustus 2004)
De Franse romanschrijver en essayist Georges Duhamel werd geboren op 30 juni 1884 in Parijs. De bioloog en medicus werd lid van de Académie francaise in 1935. Als arts maakte hij van zeer nabij de gruwelen van de Eerste Wereldoorlog mee, die hij heeft beschreven in de novellenbundels Vie des martyrs en Civilisation. Duhamels problematiek van de onbeduidende, alledaagse, twijfelende mens, symbool voor de mensheid als geheel, was zijn tijd vooruit. Zijn roman Confession de minuit, de eerste van een reeks over hoofdpersoon Salavin, een typische antiheld, werd bekroond met de Prix Goncourt.
Uit: Scènes de la vie future
Toutes les uvres qui ont tenu quelque place dans ma vie, toutes les uvres d'art dont la connaissance a fait de moi un homme, représentaient, d'abord, une conquête. J'ai dû les aborder de haute lutte et les mériter après une fervente passion. Il n'y a pas lieu, jusqu'à nouvel ordre, de conquérir l'uvre cinématographique. Elle ne soumet notre esprit et notre cur à nulle épreuve. Elle nous dit tout de suite tout ce qu'elle sait. Elle est sans mystère, sans détours, sans tréfonds, sans réserves. Elle sévertue pour nous combler et nous procure toujours une pénible sensation d'inassouvissement. Par nature, elle est mouvement ; mais elle nous laisse immobiles, appesantis et comme paralytiques.
Beethoven, Wagner, Baudelaire, Mallarmé, Giorgione, Vinci je cite pêle-mêle, jen appelle six, il y en a cent, voilà vraiment l'art. Pour comprendre l'uvre de ces grands hommes, pour en exprimer, en humer le suc, j'ai fait, je fais toujours des efforts qui m'élèvent au-dessus de moi-même et qui comptent parmi les plus joyeuses victoires de ma vie. Le cinéma parfois m'a diverti, parfois même ému ; jamais il ne m'a demandé de me surpasser. Ce nest pas un art, ce n'est pas l'art. »
Georges Duhamel (30 juni 1884 13 april 1966)
De Engelse dichter en dramaturg John Gay werd op 30 juni 1685 geboren in Barnstaple, Devon. Gay was van 1712 tot 1714 secretaris van de hertogin van Monmouth. In 1713 verscheen het gedicht Rural sports, opgedragen aan Alexander Pope, met wie hij bevriend was. In 1714 publiceerde hij Gay's Sheperd's week, een serie herdersgedichten. In 1716 verscheen Trivia, or the Art of Walking the Streets of London, een gedicht in drie delen, mede geïnspireerd door Jonathan Swift. In 1727 verscheen zijn eerste serie van de populaire Fables. The beggar's opera, waarvan de eerste uitvoering plaats vond in 1728, in Londen, was een reactie op de toenemende invloed van de Italiaanse opera en met name gericht op Georg Friedrich Händel. Qua werk was het niet alleen bedoeld als persiflage ten aanzien van de Italiaanse opera, maar gaf het ook de mogelijkheid, middels satirische teksten, kritiek te leveren op het corrupte bestuur van de eerste minister Sir Robert Walpole. Ook verschenen er voor het eerst gewone mensen op het toneel.
Uit:The Beggar's Opera
FILCH.
'Tis Woman that seduces all Mankind, By her we first were taught the wheedling Arts: Her very Eyes can cheat; when most she's kind, She tricks us of our Money with our Hearts. For her, like Wolves by Night we roam for Prey, And practise ev'ry Fraud, to bribe her Charms; For suits of Love, like Law, are won by Pay, And Beauty must be fee'd into our Arms.
PEACHUM. But make haste to Newgate, Boy, and let my Friends know what I intend; for I love to make them easy one way or other.
FILCH. When a Gentleman is long kept in suspence, Penitence may break his Spirit ever after. Besides, Certainty gives a Man a good Air upon his Trial, and makes him risque another without Fear or Scruple. But I'll away, for 'tis a Pleasure to be the Messenger of Comfort to Friends in Affliction.
John Gay (30 juni 1685 4 december 1732)
De Engelse dichter Thomas Lovell Beddoes werd geboren op 30 juni 1803 in Clifton. Hij studeerde aan het Pembroke College in Oxford. Daar baarde hij opzien met zijn later door hem verloochende verzameling gedichten The improvisatore (1821) en met de dramatische compositie The bride's tragedy (1822). Ook bezocht hij universiteiten in Duitsland tot hij vanwege zijn radicale politieke opvattingen in 1833 verbannen werd uit Beieren en naar Zwitserland uitweek. Zijn dichterlijke nalatenschap verscheen onder de titel Poems, with a memoir in 1851.
A BEAUTIFUL NIGHT
How lovely is the heaven of this night, How deadly still its earth! The forest brute Has crept into his cave, and laid himself Where sleep has made him harmless like the lamb. The horrid snake, his venom now forgot, Is still and innocent as the honied flower Under his head: and man, in whom are met Leopard and snake, and all the gentleness And beauty of the young lamb and the bud, Has let his ghost out, put his thoughts aside And lent his senses unto death himself.
A DAY OF SURPASSING BEAUTY
The earth is bright, her forests all are golden; A cloud of flowers breathes blushing over her, And, whispering from bud to blossom, opens The half-awakened memory of the song She heard in childhood from the mystic sun. There is some secret stirring in the world, A thought that seeks impatiently its word: A crown, or cross, for one is born to day.
Thomas Lovell Beddoes (20 juni 1803 26 januari 1849)
80 Jaar Ror Wolf, Op herhaling: Giacomo Leopardi, Oriana Fallaci, Anton Bergmann, Louis Scutenaire, Antoine de Saint-Exupéry, Oleg Korenfeld, Vasko Popa, John Willard Toland
De Duitse dichter en schrijver Ror Wolf (pseudoniem van Raoul Tranchirer) werd geboren op 29 juni 1932 in Saalfeld/Saale. Zijn loopbaan als schrijver begon in 1958 met publicaties in de studentenkrant Diskus. Wolf studeerde literauur, sociologie en filosofie in Frankfurt am Main. In 1964 verscheen zijn eerste roman Fortsetzung des Berichts, die als een van de weinige voorbeelden gezien kan worden van de Duitse Nouveau roman en die een intensieve lectuur verraad van het boek Der Schatten des Körpers des Kutschers van Peter Weiss.
Das ist doch nein die schlafen doch im Stehen. Das ist doch ist das denn die Möglichkeit. Das sind doch Krücken. Ach du liebe Zeit. Das gibts doch nicht. Das kann doch gar nicht gehen.
Die treten sich doch selber auf die Zehen. Die spielen viel zu eng und viel zu breit. Das sind doch nein das tut mir wirklich leid. Das sind doch Krüppel. Habt ihr das gesehen?
Na los geh hin! Das hat doch keinen Zweck. Seht euch das an, der kippt gleich aus den Schuhn. Ach leck mich fett mit deinem Winterspeck.
Jetzt knickt der auch noch um, na und was nun? Was soll denn das oh Mann ach geh doch weg. Das hat mit Fußball wirklich nichts zu tun.
Fußball-Sonett Nr. 9 - Als Vorbereitung für DAS DERBY
Der Nebel pfeift. Es ist etwas geschehen. Es klatscht ganz naß. In diesem Dämmerlicht Beginnen wir mit unsrem Schlußbericht. Wir sehen nichts. Wir können nichts verstehen.
Nur die Gesänge, die vorüberwehen. Das ist nicht viel bei dieser schlechten Sicht. Wenn es nicht läuft, dann läuft es eben icht. Borussia Dortmund wird nicht untergehen.
Der Rammer tankt sich durch, ihr lieben Leute. Der Stopper: ja, so sieht es aus von hier. Er senst ihn um, wenn ich das richtig deute.
Die Neun läuft an. Das war das Vierzuvier. Ins Netz gefetzt. So wunderschön wie heute. Ein volles Pfund. Und diesmal singen wir.
Ror Wolf (Saalfeld/Saale, 29 juni 1932)
Op herhaling:
De Italiaanse dichter en schrijver Giacomo Leopardi werd geboren in Recanati op 29 juni 1798. Al op jeugdige leeftijd ontwikkelde hij een grote belangstelling voor de Klassieken, maar ook voor astronomie, geschiedenis en moderne talen. In deze tijd vertaalde hij al stukken van Vergilius en Homerus en dichtte zeer succesvol in het Latijn. In 1817 zou hij Geltrude Cassi Lazzari ontmoeten, een nichtje van zijn vader, voor wie hij heimelijk een liefde koesterde. Enkele jaren later verliet hij het ouderlijk huis om te verblijven in verschillende steden van Italië. Zijn gezondheid liet het hierbij vaak afweten. Een oogziekte en een algeheel zwak gestel plaagden hem tot aan zijn dood.
To Himself
Now will you rest forever, My tired heart. Dead is the last deception, That I thought eternal. Dead. Well I feel In us the sweet illusions, Nothing but ash, desire burned out. Rest forever. You have Trembled enough. Nothing is worth Thy beats, nor does the earth deserve Thy sighs. Bitter and dull Is life, there is nought else. The world is clay. Rest now. Despair For the last time. To our kind, Fate Gives but death. Now despise Yourself, nature, the sinister Power that secretly commands our common ruin, And the infinite vanity of everything.
Infinite
These solitary hills have always been dear to me. Seated here, this sweet hedge, which blocks the distant horizon opening inner silences and interminable distances. I plunge in thought to where my heart, frightened, pulls back. Like the wind which I hear tossing the trembling plants which surround me, a voice from the inner depths of spirit shakes the certitudes of thought. Eternity breaks through time, past and present intermingle in her image. In the inner shadows I lose myself, drowning in the sea-depths of timeless love.
Giacomo Leopardi (29 juni 1798 - 14 juni 1837)
De Italiaanse journaliste en schrijfster Oriana Fallaci werd geboren in Florence op 29 juni 1929. Als tiener hielp ze haar vader bij verzetswerk tegen de Duitsers. Tijdens haar lange en succesvolle journalistieke loopbaan interviewde zij op scherpe, onomwonden wijze diverse prominente personen zoals onder meer Willy Brandt, Indira Gandhi, Henry Kissinger, ayatollah Khomeini en Yasser Arafat. Zij verkreeg later ook bekendheid met een reeks kritische boeken over radicale vormen van de islam.
Uit The Rage and The Pride You ask me to speak, this time. You ask me to break at least this once the silence I've chosen, that I've imposed on myself these many years to avoid mingling with chattering insects. And I'm going to. Because I've heard that in Italy too there are some who rejoice just as the Palestinians of Gaza did the other night on TV. "Victory! Victory!" Men, women, children. Assuming you can call those who do such a thing man, woman, child. I've heard that some of the insects of means, politicians or so-called politicians, intellectuals or so called intellectuals, not to mention others not worthy of the title of citizen, are behaving pretty much the same way. They say: "Good. It serves America right." And I am very very, very angry. Angry with an anger that is cold, lucid, rational. An anger that eliminates every detachment, every indulgence. An anger that compels me to respond and demands above all that I spit on them. I spit on them. Angry as I am, the African-American poet Maya Angelou roared the other day: "Be angry. It's good to be angry, it's healthy." And I don't know whether it's healthy for me. But I know that it won't be healthy for them, I mean those who admire Osama Bin Laden, those who express comprehension or sympathy or solidarity for him. Your request has triggered a detonator that's been waiting too long to explode. You'll see. You also ask me to tell how I experienced this apocalypse. To give, in other words, my testimony. Very well, I'll start with that.
Oriana Fallaci (29 juni 1929 - 15 september 2006)
De Vlaamse schrijver Anton "Tony" Bergmann werd geboren te Lier op 29 juni 1835, als zoon van de latere liberale burgemeester George Bergman. Hij liep lagere school in zijn geboortestad. Hij volgde er ook de lagere Latijnse klassen aan het Lierse stadscollege. In 1849 ging hij naar het stedelijk atheneum te Gent. Reeds toen ontpopte hij zich als een groot liefhebber van de Nederlandse letteren. Samen met o.a. Julius Vuylsteke maakte hij deel uit van het romantisch-flamingant Taalminnend Studentengenootschap 't Zal wel gaan, een vereniging die de beoefening van de Nederlandse literatuur en de verdediging van de Nederlandse taal tot doel had. Hij stichtte het weekblad De Lierenaar.
Uit: Op St-Niklaasdag
De killige arduinen wanden schenen van verveling te wateroogen, de dakvensters der overzijde geeuwden ons tegen. De ondermeester was lastiger dan ooit; wij mochten niet springen, niet lopen, niet zingen, niet roepen, vooral niet stil spreken: ha, t was een treurige dag en die dag was St-Niklaasdag. Voor de dagscholieren is het verlof, dat wil zeggen gelukkige zalige stonden, heengevlogen in den huiselijken kring, in eene gezellige kamer, bij eene warme stoof, aan de zijde van Vader en Moeder, die niet weten wat uitvinden, om het feest der kinderen voor hunnen lieveling te veraangenamen. Voor ons ook, arme gevangenen, is het verlof, dat beteekent twaalf lange, eindelooze uren van doodelijke verveling, ondraaglijke kwelling, doorgesloofd, in naakte zalen, koude speelplaatsen, te midden van zoutelooze en dikwijls laffe plagerijen. Me dunkt, ik zie ons nog staan, tegen elkander gedrongen, als eene kudde, die zich tegen de koude beschut, rondom eene soort van schuiftafel, waar niemand op speelt, morrend tegen het weder, tegen de school, tegen onze ouders, die ons opsluiten, tegen St-Niklaas, die ons vergeet. De ondermeester wandelt met trage treden op en neer, en zijne doffe stappen schijnen de logge minuten te tellen van uren, die nooit eindigen zullen. O! t zijn gelukkige jaren, de gelukkigste jaren des levens, de jaren van het pensionaat!
Anton Bergmann (29 juni 1835 21 januari 1874)
De Belgische surrealist, schrijver, dichter en dwarse geest Louis Scutenaire werd geboren in Ollignies op 29 juni 1905. Hij was het die over de surrealistische beweging schreef dat het helaas "ook maar een school was". "'Mes Inscriptions' [Mijn Notities]', die we - zoals de critici mij verzekeren - met zijn honderden hebben geschreven, waarom worden die dan alleen mij verweten?", schreef Scutenaire te midden van de honderden 'inscriptions' die hij in de loop der jaren optekende.
Uit: MES INSCRIPTIONS
« Le livre est un canevas sur lequel brode le lecteur, qui doit s'en prendre à lui-même si l'ouvrage le déçoit.
Il n'y a qu'une excuse à cette vie: pouvoir dire "On s'est quand même bien amusé". Et déclarer au Père: "On t'a eu aux poils de la barbe".
Sans doute la mort fauche-t-elle surtout les automobilistes car, malgré le nombre croissant de trépas, les autobus sont plus bondés que jamais.
La tolérance: manière de mépris.
Des ailes noire? Non, une chape de plomb.
Je suis le noyau du fruit qu'est le vent. »
Louis Scutenaire (29 juni 1905 15 augustus 1987)
« Jai ainsi vécu seul, sans personne avec qui parler véritablement, jusquà une panne dans le désert du Sahara, il y a six ans. Quelque chose sétait cassé dans mon moteur. Et comme je navais avec moi ni mécanicien, ni passagers, je me préparais à essayer de réussir, tout seul, une réparation difficile. Cétait pour moi une question de vie ou de mort. Javais à peine de leau à boire pour huit jours.
Le premier soir je me suis donc endormi sur le sable à mille milles de toute terre habitée. Jétais bien plus isolé quun naufragé sur un radeau au milieu de locéan. Alors vous imaginez ma surprise, au lever du jour, quand une drôle de petite voix ma réveillé. Elle disait:
- Sil vous plaît... dessine-moi un mouton! - Hein! - Dessine-moi un mouton...
Jai sauté sur mes pieds comme si javais été frappé par la foudre. Jai bien frotté mes yeux. Jai bien regardé. Et jai vu un petit bonhomme tout à fait extraordinaire qui me considérait gravement. Voilà le meilleur portrait que, plus tard, jai réussi à faire de lui.»
Antoine de Saint-Exupéry (29 juni 1900 - 31 juli 1944)
De Amerikaanse dichter en schrijver Oleg Korenfeld werd geboren op 29 juni 1977 in Khabarovsk, Rusland. Ook woonde hij in Letland voordat zijn familie zich vestigde in Brooklyn, New York in 1989. Korenfeld haalde daar een graad in industriële psychologie aan het Bernard Baruch College, terwijl hij tegelijkertijd werkte in de internetbusiness. Hij debuteerde in 2005 met The Anatomy of Gluttony.
Rough Draft
Half eaten freedom chosen by eager servants, who never dared to storm the gates of Eden, only because they were perverts.
My mind is a rough draft - a perfectly ordered mess, collection of someone's craft. Printed, bound and pressed.
Take my exhausted, yet never drained ambitions. Whatever reason I had, I lost it in the confusion of my nightly visions.
Feed me with bread and water. Show me the land that bred me - mid-child syndrome stricken daughter, breastfed with rancid milk of envy.
Cut into peaces (Just to create evolution out of an ancient thesis, no, rhetoric) dry and modern elusion.
Oleg Korenfeld (Khabarovsk, 29 juni 1977)
De Servische dichter Vasko Popa werd geboren in Grebenac op 29 juni 1922. Hij studeerde filosofie in Belgrado, Boekarest en Wenen. Tijdens WO II zat hij een tijd gevangen in een Duits concentratiekamp. Van 1954 tot 1979 was hij redacteur bij uitgeverij Nolit. In 1953 publiceerde hij zijn eerste bundel Kora. Zijn Collected Poems, 194376, een compilatie in Engelse vertaling verscheen in 1978, ingeleid door de Engelse dichter Ted Hughes.
The Little Box
The little box gets her first teeth And her little length Little width little emptiness And all the rest she has
The little box continues growing The cupboard that she was inside Is now inside her
And she grows bigger bigger bigger Now the room is inside her And the house and the city and the earth And the world she was in before
The little box remembers her childhood And by a great longing She becomes a little box again
Now in the little box You have the whole world in miniature You can easily put in a pocket Easily steal it lose it
Take care of the little box
In The Village Of My Ancestors
Someone embraces me Someone looks at me with the eyes of a wolf Someone takes off his hat So I can see him better
Everyone asks me Do you know how I'm related to you
Unknown old men and women Appropriate the names Of young men and women from my memory
I ask one of them Tell me for God's sake Is George the Wolf still living
That's me he answers With a voice from the next world
I touch his cheek with my hand And beg him with my eyes To tell me if I'm living too
Vasko Popa (29 juni 1922 5 januari 1991)
De Amerikaanse schrijver en historicus John Willard Toland werd geboren op 29 juni 1912 inLa Crosse, Wisconsin. Hij is het bekendst van zijn biografie over Adolf Hitler. In 1971 won hij de Pulitzer Prize voor non-fictie voor zijn boek The Rising Sun: The Decline and Fall of the Japanese Empire, 1936-1945, waarin de oorlog in de Stille Oceaan beschreven wordt vanuit het Japanse gezichtspunt. Alhoewel hij hoofdzakelijk over feitelijke geschiedenis schreef, heeft Toland ook twee historische romans op zijn naam staan, te weten Gods of War en Occupation.
Uit: The Battle of the Bulge
At 4:30 P.M. Boggess, followed by two other Cobra Kings was heading for the woods north of Assenois. The barrel of his 75 was hot. Gunner Dickerson had used it like a machine gun, throwing in twenty-one rounds in the few minutes it had taken to blast through the village.
Boggess saw a concrete blockhouse painted green. He ordered Dickerson to put three rounds into it. The concrete flew apart A hundred yards farther Boggess saw colored parachutes draped over the fields, in the trees. Then he saw foxholes ahead. But he had no idea whether they were held by friends or foe. He stood up in his turret and shouted, "Come here! This is the 4th Armored."
There was no answer. The tanker called again and again. Several helmeted heads slowly, suspiciously rose. Then a single figure came forward.
""Im Lieutenant Webster of the 326th Engineers, 101st Airborne Division. Glad to see you." The paratrooper, grinning broadly, extended a hand. Boggeess leaned down and shook hands. The men of Bastonge were now in Pattons Third army.
It was certainly an honor to have such a guest in our midst.
John Willard Toland (29 juni 1912 4 januari 2004)
Tags:Giacomo Leopardi, Oriana Fallaci, Anton Bergmann, Louis Scutenaire, Ror Wolf, Antoine de Saint-Exupéry, Oleg Korenfeld, Vasko Popa, John Willard Toland, Romenu
Op herhaling: Luigi Pirandello, Mark Helprin, Jean Jacques Rousseau, Marlene Streeruwitz, Florian Zeller, Ryszard Krynicki, Otto Julius Bierbaum, A. E. Hotchner, Jürg Federspiel
De Italiaanse schrijver Luigi Pirandello werd op 28 juni 1867 geboren in de villa 'Caos' (chaos) in de buurt van Agrigento. Hij begon in 1887 te studeren aan de Faculteit der Letteren van de universiteit van Rome. In 1889 zette hij zijn studie voort in Bonn, waar hij in 1891 afstudeerde en zijn eerste gedichten publiceerde. Een belangrijk jaar in het leven van Pirandello was 1903. Zijn vrouw werd zenuwziek en zou steeds verder aftakelen, en zijn vader ging failliet, waardoor Pirandello tot zijn afschuw moest gaan werken als docent om rond te kunnen komen. Om verder aan geld te komen intensiveerde hij zijn activiteiten als schrijver en medewerker van verschillende kranten en tijdschriften. Zo verscheen in deze tijd zijn beroemde roman Il fu Mattia Pascal. Naast romans ging Pirandello zich meer en meer toeleggen op het schrijven van novellen en theaterstukken. Opvallend is dat hij zijn theaterstukken in veel gevallen baseerde op eerder geschreven novellen, zo werd hij een 'plagiator van zichzelf'. Rond 1920 kreeg Pirandello groot succes met toneelstukken als 'Sei personaggi in cerca d'autore'. In 1922 brak hij internationaal door en reisde hij over de wereld met een eigen toneelgezelschap, dat gefinancierd werd door de fascistische partij van Benito Mussolini, waar de schrijver in 1924 lid van werd. De reden voor zijn lidmaatschap is onduidelijk, maar zou te maken kunnen hebben met Mussolini's bewondering voor Pirandello. In 1934 ontving hij de Nobelprijs voor de Literatuur.
Uit: Die Wirklichkeit des Traums ((La realtà del sogno, vertaald door Michael Rössner)
Alles, was er sagte, schien denselben unbestreitbaren Wert zu haben wie seine Schönheit; beinahe so, als könnte er - da man nicht daran zweifeln konnte, daß er ein überaus schöner Mann war, aber auch wirklich wunderschön - ihm nie und in nichts widersprechen.
Und er verstand nichts, er verstand aber auch wirklich nichts von dem, was in ihr vorging!
Wenn man sich anhören mußte, mit welcher Sicherheit er seine Interpretationen ihrer instinktiven Regungen, ihrer vielleicht auch ungerechten Abneigungen und mancher ihrer Gefühle vortrug, dann überkam sie die Versuchung, ihm das Gesicht zu zerkratzen, ihn zu ohrfeigen, ihn zu beißen.
Auch deshalb, weil er sie dann bei aller Kälte und Sicherheit und diesem Stolz eines gutaussehenden jungen Mannes in anderen Momenten wiederum enttäuschte, wenn er sich ihr näherte, weil er sie brauchte. Dann war er schüchtern, demütig, flehend, mit einem Wort so, wie sie ihn in diesen Augenblicken nicht haben wollte; so daß sie sich auch dann gereizt fühlte, wenn auch aus einem anderen Grund, und so sehr, daß sie - obwohl sie dazu neigte nachzugeben - sich störrisch verhärtete; und die Erinnerung an jeden Augenblick der Hingabe, der im schönsten Moment von diesem Gefühl der Gereiztheit vergiftet wurde, wandelte sich ihr zu einem Groll.
Luigi Pirandello (28 juni 1867 - 10 december 1936)
De Amerikaanse schrijver en journalist Mark Helprin werd geboren in New York op 28 juni 1947. Hij groeide op op de Hudson River en in Brits West-Indië en studeerde af aan de University of Oxford. Zijn eerste roman Refiners Fire publiceerde hij in 1977. Als zijn beste roman wordt Winters Tale (1983) beschouwd, een soms fantastisch verhaal over het leven in het New York van de 20 eeuw. In 1991 verscheen A Soldier of the Great War. Helprin schrijft ook korte verhalen, verzameld in o.a. The Pacific And Other Stories (2004).
Uit: Winter's Tale
A great city is nothing more than a portrait of itself, and yet when all is said and done, its arsenals of scenes and images are part of a deeply moving plan. As a book in which to read this plan, New York is unsurpassed. For the whole world has poured its heart into the city by the Palisades, and made it far better than it ever had any right to be.
But the city is now obscured, as it often is, by the whitened mass in which it rests-rushing by us at unfathomable speed, crackling like wind in the mist, cold to the touch, glistening and unfolding, tumbling over itself like the steam of an engine or cotton spilling from a bale. Though the blinding white web of ceaseless sounds flows past mercilessly, the curtain is breaking . . . it reveals amid the clouds a lake of air as smooth and clear as a mirror, the deep round eye of a white hurricane.
At the bottom of this lake lies the city. From our great height it seems small and distant, but the activity within it is apparent, for even when the city appears to be no bigger than a beetle, it is alive.We are falling now, and our swift unobserved descent will bring us to life that is blooming in the quiet of another time. As we float down in utter silence, into a frame again unfreezing, we are confronted by a tableau of winter colors. These are very strong, and they call us in . . . .
« Je n'ai pas su comment mon père supporta cette perte, mais je sais qu'il ne s'en consola jamais. Il croyait la revoir en moi, sans pouvoir oublier que je la lui avais ôtée; jamais il ne m'embrassa que je ne sentisse à ses soupirs, à ses convulsives étreintes, qu'un regret amer se mêlait à ses caresses; elles n'en étaient que plus tendres. Quand il me disait: Jean-Jacques, parlons de ta mère. je lui disais: hé bien! mon père, nous allons donc pleurer; et ce mot seul lui tirait déjà des larmes. Ah! disait-il en gémissant, rends-la-moi, console-moi d'elle, remplis le vide qu'elle a laissé dans mon âme. T'aimerais-je ainsi si tu n'étais que mon fils? Quarante ans après l'avoir perdue, il est mort dans les bras d'une seconde femme, mais le nom de la première à la bouche, et son image au fond du coeur. Tels furent les auteurs de mes jours. De tous les dons que le ciel leur avait départis, un coeur sensible est le seul qu'ils me laissèrent; mais il avait fait leur bonheur, et fit tous les malheurs de ma vie. J'étais né presque mourant; on espérait peu de me conserver. J'apportai le germe d'une incommodité que les ans ont renforcé, et qui maintenant ne me donne quelquefois des relâches que pour me laisser souffrir plus cruellement d'une autre façon. Une soeur de mon père, fille aimable et sage, prit si grand soin de moi, qu'elle me sauva. Au moment où j'écris ceci, elle est encore en vie. soignant, à l'âge de quatre-vingts ans, un mari plus jeune qu'elle, mais usé par la boisson. Chère tante, je vous pardonne de m'avoir fait vivre, et je m'afflige de ne pouvoir vous rendre à la fin de vos jours les tendres soins que vous m'avez prodigués au commencement des miens. J'ai aussi ma mie Jacqueline encore vivante, saine et robuste. Les mains qui m'ouvrirent les yeux à ma naissance pourront me les fermer à ma mort. »
Jean-Jacques Rousseau (28 juni 1712 - 2 juli 1778)
De Oostenrijkse schrijfster Marlene Streeruwitz werd geboren op 28 juni 1950 in Baden bij Wenen. Zij studeerde Slawistiek en kunstgeschiedenis in Wenen. Sinds 1992 worden haar toneelstukken in talrijke theaters gespeeld. In 1996 verscheen haar eerste roman Verführungen. Romans, toneelstukken, novellen en theoretische geschriften volgden elkaar sindsdien in snel tempo op. Streeruwitz geldt als een van de meest politiek geëngageerde hedendaagse auteurs.
Uit: Majakowskiring
Die Sonne schien auf die Betonplatten vor dem Haus. Die Platten längliche Vierecke aus Waschbeton. 5 Platten der Länge nach die Front des Bungalows entlang. 7 Platten bis zum Gras unter dem Baum mit den großen herzförmigen Blättern und langen schmalen dunklen Schoten herunterhängend. 3 der Platten waren gesprungen. Quer. Da, wo man auf das Haus zuging. Sie kippten, wenn man auf sie stieg. Zwischen den Platten Grasbüschel. Sie saß am Fenster. Die Arme auf den breiten, fetten Armlehnen des Polstersessels. Sie sah hinaus. Zum großen Haus hin ein Rosenbeet links. Die Rosenstöcke klein und einzeln in der sandigen Erde. Jeder Stock immer nur eine Blüte und die weißen Mauern des Hauses dahinter. Sie sah zu, wie die Sonne auf die Betonplatten schien. Am Morgen die Sonne von rechts und die Büsche am Zaun einen dichten Schatten warfen. Fast bis hin zum Rosenbeet. Dann der Schatten des niedrigen Hauses gegen Mittag an die Mauer zurückrückte und mit dem Nachmittag ganz verschwand. Und gegen Abend der sonnenfleckige Schatten eines Magnolienbaums sich über das Rosenbeet hereinschob und bis in die Abendsonne blieb. Draußen war es heiß. Es waren die heißesten Maitage in Berlin seit 29 Jahren. Sie saß in dem Polstersessel. Zurückgelehnt. Sah vor sich hin. Der Blick halb hinaus. Halb im Zimmer. Nach links der Teppichboden. Ein wolkiges Muster. Braun und grün. Ein helleres Braun dazwischen und gelbgrün.
Marlene Streeruwitz (Baden, 28 juni 1950)
De Franse schrijver Florian Zeller werd op 28 juni 1979 in Parijs geboren. Hij doceerde literatuur aan het'Institut d'études politiques de Paris, waar hij ook zelf student van was. Naat romans schrijft hij ook voor het theater.
Werk o.a.: Neiges artificielles (2002), Les Amants du nimporte quoi (2003), La Fascination du pire (2004)
Uit: Julien Parme (2006)
Les mots, c'était devenu inutile. Y avait rien à dire, sauf que c'était merveilleux. Mais même ça, on n'avait pas besoin de se le dire. Parce qu'on se comprenait. Le spectacle parlait de lui-même. Et nous, on n'avait plus qu'à être muet devant ce mystère. Comme chaque fois qu'une chose importante se passe. Même, j'étais ému. Je frissonnais, à la fenêtre de sa chambre. Parce que je comprenais bien que ce qu'elle m'avait proposé de contempler avec elle, c'était quelque chose d'hyper-rare et de précieux. Et que rien pourrait gâcher la puissance de cet instant. Rien. C'est ça que je me suis dit. Le monde, à cet instant, il pouvait s'écrouler. Sans rire. Il pouvait disparaître. J'étais prêt. D'ailleurs, tout disparaîtra un jour. Mais il y a une chose qui résistera à la destruction du monde. C'est la joie d'avoir été auprès d'elle. A cet endroit précis. A cet instant précis.»
Florian Zeller (Parijs, 28 juni 1979)
De Poolse dichter, vertaler en uitgever Ryszard Krynicki werd geboren op 28 juni 1943 in St.Valentin, Lager Wimberg, Oostenrijk. Krynicki was in 1975 een van de medeondertekenaars van het Gedenkschrift 59, een tekst die tegen de geplande veranderingen van de grondwet van de volksrepubliek Polen protesteerde. Daarvoor kreeg hij tussen 1976 en 1980 een drukverbod opgelegd. In 1981 was hij redakteur van de vakbondskrant van Solidarność in Poznań. In 1990 richtte hij de uitgeverij a5 op, waarin o.a. Wisława Szymborska en Adam Zagajewski publiceerden.Krynicki vertaalde ook werk van Gottfried Benn, Bertolt Brecht, Paul Celan, Reiner Kunze, Nelly Sachs, Georg Trakl en andere Duitse dichters in het Pools.
How Does It Rise
how does it rise from the fall? from falling to the knees? weakened from fear or bent in humility? from a broken sentence, which gives us to mercy or gives us mercy? from trustful faith? or untrusting faithfulness? how and against whom, against whom does it rise against whom does it run, the poem? hope?
and the fear of fulfilment?
Ryszard Krynicki (St.Valentin, 28 juni 1943)
De Duitse schrijver Otto Julius Bierbaum werd geboren op 28 juni 1865 in Grünberg. Hij studeerde in Leipzig en was bij het Corps Thuringia Leipzig aktief. Na zijn studie werd hij redacteur en later uitgever van de tijdschriften Die freie Bühne, Pan en Die Insel. Zijn literair werk omvatte gedichten, romans, cabaretteksten en reisverslagen.
Uit: Die Schlangendame
Als Herr Ewald Brock eben sein zweiundzwanzigstes Lebensjahr erfüllt hatte, gelang es ihm, zu seinem eigenen und aller seiner Bekannten Erstaunen, die Abiturientenprüfung zu bestehen. Es geschah an einem Gymnasium des äußersten Pommern und nicht mit Auszeichnung, sondern mit Ach und Krach und Note 3. Indessen, er hatte nie den Ehrgeiz besessen, ein Gelehrter zu werden, sondern es kam ihm fürs Erste nur darauf an, daß man ihm von Staatswegen die Erlaubnis zur Führung des Prädikates Student erteilte. Dieses Ziel hatte den dunklen Mühsäligkeiten seiner an zahlreichen humanistischen Bildungsanstalten des Vaterlandes durchmessenen Gymnasiastenlaufbahn den einzigen Glanz verliehen, und wenn ihn Horaz und Homer mit allen Ödigkeiten der lateinischen und griechischen Syntax drangsalten, wenn die üble Einrichtung der Mathematikstunden sein Dasein belästigte, so fühlte er sich in dem Gedanken aufgerichtet, daß eine Zeit kommen werde, bestimmt, allen diesen überflüssigen Molestierungen ein Ende zu bereiten, eine Zeit, in der Homer, Horaz und die Logarithmentafeln zu lächerlichen Schemen für ihn werden würden, auf dessen Visitenkarte die Abbreviaturen stud. med. und ein kunstreich verschlungener Zirkel stehen sollte, wie er den Korpsstudenten aus der miserablen Masse der unbemützten Streber emporhebt.
Otto Julius Bierbaum (28 juni 1865 1 februari 1910)
De Amerikaanse schrijver, en biograaf Aaron Edward Hotchner werd geboren op 28 juni 1920 in St. Louis. Hij studeerde rechten aan de Washington University Law School tot 1941 en diende in de luchtmacht als militair journalist. Na zijn diensttijd ontmoette hij Ernest Hemingway met wie hij veertien jaar lang een nauwe vriendschap onderhield. Hotchners bekendste werk iis zijn biografie over de schrijver Papa Hemingway uit 1966.
Uit: Papa Hemingway
"I do most of my work in my head. I never begin to write until my ideas are in order. Frequently I recite passages of dialogue as it is being written; the ear is a good censor. I never set down a sentence on paper until I have it so expressed that it will be clear to anyone.
Yet I sometimes think that my style is suggestive rather than direct. The reader must often use his imagination or lose the most subtle part of my thoughts.
I take great pains with my work, pruning and revising with a tireless hand. I have the welfare of my creations very much at heart. I cut them with infinite care, and burnish them until they become brilliant. What many another writer would be
content to leave in massive proportions, I polish into a tiny gem.
A writer's style should be direct and personal, his imagery rich and earthy, and his words simple and vigorous. The greatest writers have the gift of brilliant brevity, are hard workers, diligent scholars and competent stylists."
A. E. Hotchner (St. Louis, 28 juni 1920)
De Zwitserse schrijver Jürg Federspiel werd geboren op 28 juni 1931 in Kemptthal. Hij groeide op in Davos en volgde het voortgezet onderwijs in Basel. Vanaf 1951 was hij als verslaggever en filmcriticus werkzaam voor diverse Zwitserse kranten en verbleef hij langere tijd in de Vs, Duitsland, Frankrijk, Engeland en Ierland. Zijn beste werken zijn Orangen und Tode, Ballade von der Typhoid Mary en Geographie der Lust
Uit: Die Ballade von der Typhoid Mary
"Vierzehn Tage später erschien Mary vor Gericht, wo sie schwor, dass sie noch nie an Typhus erkrankt sei und deshalb auch niemanden habe anstecken können. Ein Mediziner (nicht Soper, seltsamerweise) trat als Experte auf und behauptete, allen ihren Schwüren zum Trotz, es seien in ihren Fäkalien Typhus-Bazillen nachgewiesen worden, womit er zwar recht hatte, das Gericht aber dennoch, wie der junge Anwalt nachwies, gegen die Verfassung verstiess. Trotzdem, Mary musste noch für drei Jahre in ihre Isolation zurück, bis endlich das Gesundheits-Departement mit schlechtem Gewissen den Beschluss fasste, sie gleichsam auf Widerruf zu 'begnadigen'. Mary musste ein offizielles Versprechen abgeben, sich auf keinen Fall als Köchin zu betätigen. Auch nicht als Verkäuferin von frischen Lebensmitteln. Ausserdem habe sie die Pflicht, sich alle drei Wochen beim Gesundheits-Departement zu melden. O'Connor hatte gesiegt, Mary bedankte sich, wurde auf freien Fuss gesetzt und verschwand. Sie brach ihr Versprechen sofort, erfand immer neue Namen für sich, kochte - als Hilfsköchin - in Restaurants und Hotels, dann wieder in gehobenen Häusern. Seltsam, sie wurde nie verdächtigt. Nie. Mary blieb gesichtslos für die Öffentlichkeit. Sie war gealtert. Hie und da brachen Fälle von Thyphus aus, und die Zeitungen witzelten, und wenn jemand, der nicht besonders geliebt wurde, starb, pflegte man sich zuzuflüstern, der oder die Verblichene habe sich leider die Rühreier von der Typhoid Mary zubereiten lassen. Zeitweise geriet der wunderbare Vorname Maria in Verruf. In Feinschmecker-Restaurants galt es als Spass, jemandem die Lust am Essen zu verderben, indem man erzählte, die Köchin des Lokals hiesse Mary"
Tags:Luigi Pirandello, Mark Helprin, Jean Jacques Rousseau, Marlene Streeruwitz, Florian Zeller, Ryszard Krynicki, Otto Julius Bierbaum, A. E. Hotchner, Jürg Federspiel, Romenu
Lucille Clifton, Rafael Chirbes, E. J. Potgieter, Kees Ouwens
De Amerikaanse dichteres en schrijfster Lucille Clifton werd geboren in New York op 27 juni 1936. Lucille Clifton overleed op 13 februari van dit jaar. Zie ook alle tags voor Lucille Clifton op dit blog.
Listen Children
listen children keep this in the place you have for keeping always keep it all ways
we have never hated black
listen we have been ashamed hopeless tired mad but always all ways we loved us
we have always loved each other children all ways
pass it on
Cutting Greens
curling them around i hold their bodies in obscene embrace thinking of everything but kinship. collards and kale strain against each strange other away from my kissmaking hand and the iron bedpot. the pot is black. the cutting board is black, my hand, and just for a minute the greens roll black under the knife, and the kitchen twists dark on its spine and i taste in my natural appetite the bond of live things everywhere.
Uit: Der Fall von Madrid (La Caída de Madrid, vertaald door Antje Kunstmann)
Don José Ricart war schlecht gelaunt aufgestanden. Um sechs Uhr morgens hatte er mit dem Gefühl, dass die Nacht schon zu lange dauerte, die Nachttischlampe angeknipst. Als er sah, dass es noch zu früh zum Ankleiden war, hatte er sich im Bett aufgesetzt und das umgeknickte Kopfkissen als Stütze in den Rücken geschoben. In dieser Stellung überkam ihn wieder einmal eine unwiderstehliche Lust zu rauchen, was ihn merklich in Unruhe versetzte, da er keine Zigaretten im Schlafzimmer hatte. Auf
Anordnung des Arztes rauchte er seit fast zwanzig Jahren nicht mehr, aber hin und wieder erinnerte er sich daran, als hätte er die letzte Zigarette erst vor zehn Minuten ausgedrückt.
Manchmal genehmigte er sich nach dem Essen eine Zigarre, an besonderen Tagen wie dem heutigen, dem 19. November, an dem er zur Feier seines Geburtstags mit seinem Freund Maxi im Jockey Club eine gute Cohiba rauchen würde. Fünfundsiebzig Jahre: ein Essen mit Vega Sicilia, Kaffee (auch ein fast aufgegebener Genuss), Cognac und Cohibas in Gesellschaft von Maxi. So
feierten sie seit einer Ewigkeit diesen Tag. Er lud Maxi ins Jockey ein, und wenn Maxi Geburtstag hatte, lud der ihn zu einem ordentlichen Eisbein mit Sauerkraut ins Edelweiß ein. Es war die einzige Geburtstagsfeier, die für ihn wirklich einen Sinn hatte. Alle anderen Feierlichkeiten waren lediglich das, was er »gesellschaftliche Verpflichtungen « nannte, angefangen bei der Versammlung der Belegschaft im großen Saal der Geschäftsstelle und der Überreichung des Geschenks durch den ältesten Arbeiter. Nicht einmal die Feiern im Familienkreis machten ihn glücklich.
Rafael Chirbes (Tabernes de Valldigna, 27 juni 1949)
Hm! John Bull, zegt hij, dien ik het minst vertrouw, als het zoo mooi tusschen ons lijkt - hm! hm! Hans Moff, voegt hij er bij, (zou die Courant hem weêr hebben geërgerd?) Hans Moff, die doorslaat, nu hij de bietekroten idealisirt! - hm! hm! hm! Monsieur ook al, wien het toch heugen moest, hoe goed hij het hier had; - tot Jonathan toe, waratje! die nog op geen New-York zoude bluffen, als ik geen Nieuw-Amsterdam had aangelegd, allen geven ze mij steken onder en boven water, wat bliefje? maar dat hoort ook zoo, - het is beter benijd dan beklaagd!.... Een boordevolletje, Mijne Heeren! maar, met uw verlof, - op mijn eigen welzijn!
Wacht ge niet tot de kinders er zijn? vraagt Jannetje.
Wacht even, roepen wij hem toe, wij zullen gaarne medeklinken.
Of zou er iemand onder de telgen Jan's wezen, die aarzelt hem bescheid te doen, dewijl het hem toeschijnt, dat het Hoofd van onzen Volksstam geen kleintje, neen, verduiveld veel eigenliefde heeft; dat de zelfzucht zoo ongeveer zijne tweede natuur is geworden? Hij zou Jan onregt aandoen. Hij zou toonen ons aller bet-over-grootvader niet te kennen. Hij zou mij in verzoeking brengen Jan's doopceel te ligten. Waarom zou ik het niet doen? Hij behoeft zich zijne afkomst niet te schamen, al overtreft hij zijne voorvaderen.
Niemand zette groote oogen op, wanneer ik hem vertel, dat Jan omstreeks den jare Vijftienhonderd in de luijers lag, en echter heden ten dage als een stevige zestiger nog fiksch op zijn koten staat. Hij is zoo kloek gebouwd; hij is zoo breed van schouders; zijne knoken zijn zoo forsch, dat tienmalen vijf jaren bij hem naauwelijks die verandering te weeg brengen, welke eenmaal vijf op ieder onzer pleegt uit te oefenen. Ik vrees zelfs, dat men hem zich ouder zal voorstellen dan hij inderdaad is, als ik van over de zestig spreke; schoon Jan de wereld heeft bekeken, Jan heeft zijne kuiten nog niet verloren: voor een patertje langs den kant zegt geen meisje ba! van hem. En wat zijne zaken betreft, daarin geeft Jan het u en mij nog te doen; hij was de eerste en de laatste in den winkel en op het kantoor, en schoon hij nu de woeligheid over heeft gedaan aan zijne jongens, de rekening, waaronder hij accoord gezet heeft, komt uit tot eenen penning, zegt hij.
dit de landschappen verenigt in een wil: het mij wenken. kende dan ik de myriaden ogen van hun gelatene? op het bereik waarvan ik mij in verdichtsels hulde, al voedsel verzamelend onder maar een voorwendsel :weggaan, uit mijn as treden, uitruimen de urn. of zo: vochten uit mijn slijm tredend, zwemen verspelend. maar zo, dat dit mij lokte als een voeder of oxigenium. zo ik naar willekeur van welluidendheid wisselde, of wespen inademde maar bijen uitsprak'
XXIX aan de oever van het ik rust het zelf. zo zegt dit wat wij ons ontzegd hebben. hier rust mijn onmacht, daar mijn almacht. gij hebt het hert terecht op zijn hart gewezen: hoe te begeren dat wij verlangen te wensen, wellen. dat water gestuwd uit de ondergronden. de keel in de bodem, kwel, vliedend in murmelingen. een hemel eerst van kristallen van vochten geboren al vallend van spatten gesijpeld, bron, door de hoge zanden
Is life worth loafing ? Come, recline with me And lazily this fragant afternoon We'll weigh the idle theme. I often think, If with protean versatility I might luxuriously loaf my days, I would no longer quarrel with the powers That called me forth. I would not be a man, Nor god, nor beast, nor bird, nor anything; Yet each whene'er I listed.
I would rise And, as an eagle, float in circles slow, That swing too wide and high for mortal ken, Or as a flesh-gorged leopard, in the sun Bask by a rocky den, or as a god Of some hushed sea lie sweltering on the sand, While crawled the servile waves to kiss my feet. Yet with environment I would not keep Strict correspondence, but with every whim Would loll where'er, whene'er I pleased.
Before Jove's throne, upon Olympus stretched With hands beneath my head, with careless eyes Exploring the vasty, vaulted heavens, I'd munch The rustic straw, or in the fatted form Of some church-going citizen would yawn While Hermes or Apollo spake.
Again Like that famed, errant Babylonian king, In horn-deep pastures I would graze and stray; And under odorous, knoll-crowning trees At noonday ruminate the leisurely cud. When all aweary of each languorous change I longed for sleep, with drooping wings I'd sink Adown the ether till some gloom I found, Where cool and mornless night would woo my soul To dreamless rest. When I awaked again Some newer charm of indolence I'd find. Ah, friend, for living life has little worth But for such loafing! Let us dream of it.
Vom Lande steigt Rauch auf. Die kleine Fischerhütte behalt ich im Aug, denn die Sonne wird sinken, ehe du zehn Meilen zurückgelegt hast.
Das dunkle Wasser, tausendäugig, schlägt die Wimper von weißer Gischt auf, um dich anzusehen, groß und lang, dreißig Tage lang.
Auch wenn das Schiff hart stampft und einen unsicheren Schritt tut, steh ruhig auf Deck.
An den Tischen essen sie jetzt den geräucherten Fisch; dann werden die Männer hinknien und die Netze flicken, aber nachts wird geschlafen, eine Stunde oder zwei Stunden, und ihre Hände werden weich sein, frei von Salz und Öl, weich wie das Brot des Traumes, von dem sie brechen.
Die erste Welle der Nacht schlägt ans Ufer die zweite erreicht schon dich. Aber wenn du scharf hinüberschaust, kannst du den Baum noch sehen, der trotzig den Arm hebt -- einen hat ihm der Wind schon abgeschlagen -- und du denkst: wie lange noch, wie lange noch wird das krumme Holz den Wettern standhalten? Vom Land ist nichts mehr zu sehen. Du hättest dich mit einer Hand in die Sandbank krallen oder mit einer Locke an den Klippen heften sollen.
In die Muscheln blasend, gleiten die Ungeheuer des Meers auf die Rücken der Wellen, sie reiten und schlagen mit blanken Säbeln die Tage in Stücke, eine rote Spur bleibt im Wasser, dort legt dich der Schlaf hin, auf den Rest deiner Stunden, und dir schwinden die Sinne.
Da ist etwas mit den Tauen geschehen, man ruft dich, und du bist froh, daß man dich braucht. Das Beste ist die Arbeit auf den Schiffen, die weithin fahren, das Tauknüpfen, das Wasserschöpfen, das Wändedichten und das Hüten der Fracht. Das Beste ist, müde zu sein und am Abend hinzufallen. Das Beste ist, am Morgen, mit dem ersten Licht, hell zu werden, gegen den unverrückbaren Himmel zu stehen, der ungangbaren Wasser nicht zu achten und das Schiff über die Wellen zu heben, auf das immerwiederkehrende Sonnenufer zu.
Ingeborg Bachmann (25 juni 1926 17 oktober 1973)
De Britse schrijver George Orwell (pseudoniem van Eric Arthur Blair) werd op 25 juni 1903 geboren in Motihari, India. Zie ook alle tags voor George Orwell op dit blog.
Uit: 1984 (Vertaald door Michael Walter)
Es war ein strahlend-kalter Apriltag, und die Uhren schlugen dreizehn. Winston Smith, das Kinn an die Brust gezogen, um dem scheußlichen Wind zu entgehen, schlüpfte rasch durch die Glastüren der Victory Mietskaseme, doch nicht rasch genug, um zu verhindern, daß mit ihm auch ein grießiger Staubwirbel hereinwehte.
Der Flur roch nach Kohlsuppe und Flickenteppichen. An einem Ende hatte man ein Farbplakat an die Wand gepinnt, das für drinnen eigentlich zu groß war. Es zeigte nichts weiter als ein riesiges, über einen Meter breites Gesicht: das Gesicht eines etwa fünfundvierzigjährigen Mannes mit wuchtigem schwarzem Schnurrbart und kernig-ansprechenden Zügen. Winston steuerte auf die Treppe zu. Es mit dem Lift zu probieren war zwecklos. Selbst zu günstigen Zeiten funktionierte er selten, und momentan wurde der Strom tagsüber abgestellt. Dies war Teil der Sparsamkeitskampagne zur Vorbereitung der Haßwoche. Die Wohnung lag im siebenten Stock, und Winston, der neununddreißig war und über dem rechten Fußknöchel ein Krampfadergeschwür hatte, ging langsam und verschnaufte unterwegs mehrmals. Auf jedem Treppenabsatz starrte dem Liftschacht gegenüber das Plakat mit dem riesigen Gesicht von der Wand. Es war eines jener Bilder, die einem mit dem Blick überallhin zu folgen scheinen. DER GROSSE BRUDER SIEHT DICH, lautete die Textzeile darunter.
In der Wohnung verlas eine sonore Stimme eine Zahlenstatistik, bei der es irgendwie um die Roheisenproduktion ging. Die Stimme kam aus einer länglich-rechteckigen Metallplatte, die wie ein blinder Spiegel in die Wand zur Rechten eingelassen war. Winston drehte an einem Knopf, und die Stimme klang gedämpfter, blieb aber dennoch verständlich. Man konnte das Gerät (den sogenannten Teleschirm) zwar leiser stellen, aber ganz ausschalten ließ es sich nicht. Er trat ans Fenster: eine schmächtige Gestalt, deren Magerkeit durch den blauen Overall der Parteiuniform nur noch betont wurde. Sein Haar war hellblond, sein Gesicht von Natur aus rötlich, seine Haut rauh...
George Orwell (25 juni 1903 21 januari 1950)
De Amerikaanse schrijver, columnist en homoactivist Larry Kramer werd geboren in Bridgeport, Connecticut op 25 juni 1935. Zie ook alle tags voor Larry Kramer op dit blog.
Uit:Gay Culture, Redefined
The facts: enough gay men are once again having enough unsafe sex that the rates of H.I.V. infection, gonorrhea and syphilis are returning to frightening heights.
The facts: a small and vocal gay group that calls itself Sex Panic has taken it upon itself to demand "sexual freedom," which its members define as allowing gay men to have sex when and where and how they want to. In other words, this group is an advocate of unsafe sex, if this is what is wanted, and of public sex, if this is what is wanted. It advocates unconditional, unlimited promiscuity.
The facts: public sex means sex in parks, in public restrooms, in bathhouses, in the back rooms of bars and discos, at weekend parties, on beaches -- anywhere men can gather.
The facts: this is the very same debate that occurred in 1981 when the first signs of the AIDS plague were appearing. Few wished to pay attention to the dangers then, preferring to demand the right to have sex in exactly the same ways that Sex Panic is demanding be legitimized again.
The facts: once again, this has become a battle over civil rights rather than an issue of public health.
(A question: why is public sex a civil right? I do not want to see straight people copulating in the park or in public restrooms. And I do not believe that heterosexuals view such acts as theirs by right.)
The facts: shamefully, not one AIDS organization or national gay and lesbian group has been willing to speak out and condemn or even criticize what Sex Panic is saying. There are only a few gay men willing to take on the group -- and we have been vilified by the pro-promiscuity forces for our views.
Larry Kramer (Bridgeport, 25 juni 1935)
De Amerikaanse schrijfster en journaliste Ariel Gorewerd geboren op 25 juni 1970 in Carmel, Californië. Zie ook alle tags voor Ariel Gore op dit blog.
Uit: Bluebird
New Years Day arrives with freezing rain and news of closed bridges. I decline dinner invitations, explain that Im tired and nauseous and "anyway, Im not drinking right now." Im surprised when these little clues dont give me away. "Im six weeks pregnant," I have to explain, rather slowly.
Friends and family react with wide eyes and stunned silences.
"Is this a joke?" my mother practically screams into the phone.
Its not that Im too young, as they thought I was when I got pregnant with my daughter at eighteen. Its not even that they think Im too old. Its just that . . . its been so long.
I have my own quiet doubts about my choice. Ive always wanted to have a second child, but the opportunity was slow to present itself. By the time my daughter started high school, I figured Id missed my chance. Who has children more than fifteen years apart? As college catalogs arrived in the mail and Maia studied for her SATs, I readied to change my life, too. I would be an empty nester by the time I turned thirty-seven, finally able to do all the things Id heard women without children dolike work even harder. I applied for a job in a cold city. I could finally make some real money. My partner was about to open a community acupuncture clinic and didnt want to move, and I didnt want to sell my house in Portland, so I planned to commute the two thousand miles. Id rent a studio apartment in the cold city, fly home on the weekends. When I envisioned my new life, it seemed hard and dark and serious. I saw myself trudging through arctic winds between concrete studio and concrete institution, but I didnt question the wisdom of my plan. It made good financial sense, after all, and who was I to question good financial sense?
(Les cinq femmes se lèvent et se tournent vers le public. Léclairage change.)
LES CINQ FEMMES, ensemble Quintette : Une maudite vie plate ! Lundi !
LISETTE DE COURVAL Dès que le soleil a commencé à caresser de ses rayons les petites fleurs dans les champs et que les petits oiseaux ont ouvert leurs petits becs pour lancer vers le ciel leurs petits cris
LES QUATRE AUTRES Jme lève, pis jprépare le déjeuner ! Des toasts, du café, du bacon, des ufs.Jai dla misère que lyable à réveiller mon monde.Les enfants partent pour lécole, mon mari sen va travailler.
MARIE-ANGE BROUILLETTE Pas le mien, yest chômeur.Y reste couché.
LES CINQ FEMMES Là, là, jtravaille comme une enragée, jusquà midi.Jlave.Les robes, les jupes, les bas, les chandails, les pantalons, les canneçons, les brassières, tout y passe !Pis frotte, pis tord, pis refrotte, pis rince Ctécoeurant, jai les mains rouges, jtécoeurée.Jsacre.A midi, les enfants reviennent.Ça mange comme des cochons, ça revire la maison à lenvers, pis ça repart ! Laprès-midi, jétends.Ça, cest mortel !Jhaïs ça comme une bonne !Après, jprépare le souper.Le monde reviennent, yont lair bête, on se chicane !Pis le soir, on regarde la télévision !Mardi !
LISETTE DE COURVAL Dès que le soleil
LES QUATRE AUTRE FEMMES Jme lève, pis jprépare le déjeuner.Toujours la même maudite affaire ! Des toasts, du café, des ufs, du bacon Jréveille le monde, jles mets dehors.Là, cest le repassage.Jtravaille, jtravaille, jtravaille.Midi arrive sans que je le voye venir pis les enfants sont en maudit parce que jai rien préparé pour le dîner.Jleu fais des sandwichs au béloné.Jtravaille toute laprès-midi, le souper arrive, on se chicane.Pis le soir, on regarde la télévision !Mercredi !Cest le jour du mégasinage !Jmarche toute la journée, jme donne un tour de rein à porter des paquets gros comme ça, jreviens à la maison crevée ! Y faut quand même que je fasse à manger.Quand le monde arrivent, jai lair bête !Mon mari sacre, les enfants braillent Pis le soir, on regarde la télévision !Le jeudi pis le vendredi, cest la même chose !Jmesquinte, jme désâme, jme tue pour ma gang de nonos !Le samedi, jai les enfants dans les jambes par-dessus le marché !Pis le soir, on regarde la télévision !Le dimanche, on sort en famille : on va souper chez la belle-mère en autobus.Y faut guetter les enfants toute la journée, endurer les farces plates du beau-père, pis manger la nourriture de la belle-mère qui est donc meilleure que la mienne au dire de tout le monde !Pis le soir, on regarde la télévision !Chus tannée de mener une maudite vie plate ! Une maudite vie plate ! Une maudite vie plate ! Une maud
(Léclairage redevient normal.Elles se rassoient brusquement.)
Uit: Schiffbruch mit Tiger (Vertaald door Manfred Allie en Gabriele Kempf-Allie)
Es war Richard Parker, durch den ich Ruhe fand. Das ist die Ironie dieser Geschichte, dass gerade der, der mich zu Anfang so sehr ängstigte, dass ich darüber fast den Verstand verlor, am Ende derjenige war, der mir innere Ruhe und Lebenssinn gab, ja ich möchte fast sagen: Harmonie. Er sah mich forschend an. Nach einer Weile erkannte ich diesen Blick. Ich war damit aufgewachsen. Es war der Blick eines zufriedenen Tiers, das von seinem Käfig oder seiner Grube aus die Welt betrachtet, so wie unsereiner vom Restauranttisch nach draußen sehen würden, wenn nach einem guten Essen die Zeit gekommen ist, wo man plaudert oder dem Treiben auf der Straße zusieht. Offensichtlich hatte Richard Parker eine gute Portion Hyäne vertilgt und so viel Regenwasser getrunken, wie er wollte. Diesmal bleckte er nicht die Zähne, und er knurrte und fauchte auch nicht. Er betrachtete mich einfach, sah mir zu, ernst, doch nicht drohend. Er drehte die Ohren und legte den Kopf schief, bald in die eine, bald in die andere Richtung. Es war alles so, nun, katzenhaft. Er sah wie eine große, liebe, wohlgenährte Hauskatze aus, ein 450 Pfund schwerer Kater. Er stieß einen Laut aus, ein Schnauben durch die Nasenlöcher. Ich spitzte die Ohren. Er schnaubte noch einmal. Ich staunte. War das das Prusten? Tiger können eine ganze Reihe von Geräuschen machen. Es gibt mehrere Formen von Knurren und Fauchen, das lauteste darunter wohl das Aaonh aus vollem Halse, das Männchen und läufige Weibchen vor allem in der Brunstzeit ausstoßen. Es ist ein Schrei, der noch in größter Entfernung zu hören ist, und er lässt das Blut in den Adern gefrieren, wenn man ihn aus nächster Nähe hört. Tiger kommentieren es mit einem Wuff, wenn man sie überrascht, einer kurzen, klaren Explosion der Wut, heftig genug, dass man sofort das Weite suchen würde, wären die Beine nicht starr vor Schreck. Beim Angriff brüllt ein Tiger in kurzen, kehligen Stößen wie ein Husten.
I said You are going to tell me about the new thing, the General Theory.
My father said Ah!
There are two or three particular and personalised images that stick in my mind from my fathers efforts to explain to me, aged nine, Einsteins General Theory of Relativity. These images arose from the conjecture that light itself had weight, so that it could be bent or pulled in the proximity of matter by what used to be called gravity: that if there is enough matter in the universe (which Einstein thought there was) then space itself would be bent or curved and it would be just such curvature that could properly be called gravity. The particular images suggested by my father that have stuck in my mind are, firstly, of a small group of people standing back to back on a vast and lonely plain; they are looking outwards; they are trying to see something other than just their surroundings and themselves. But they can never by the nature of things see anything outside the curve of their own universe, since gravity pulls their vision back (my father drew a diagram of this) so that it comes on top of them again like falling arrows. The second image is that of a single person on this vast and lonely plain who has constructed an enormously powerful telescope; by this he hopes to be able to break at last out of the bonds of his own vision; he looks through it; he sees what appears to be a new star! Then he realises that what he is looking at is the back of his own head or the place where his head now is billions of years ago, or in the future, or whatever. Anyway, here he is now with the light from him or to him having gone right round the universe and himself never being able to see any further than the back of his own head.
Vous me demandez un article ou une nouvelle, enfin quelque chose d'inédit. Mais mon actuelle contrariété ne m'y prédispose pas et je me dois de vous apprendre la chose, puisque c'est à Liège, à la dernière Noël que j'ai commis cette grave imprudence... ... Ah! pourquoi ai-je écouté ce diable de photographe qui, voulant une scène originale, m'obligea à poser achetant dans la rue, à un gamin sans doute de connivence, cette... cette hostie... Maudit soit le franc que je donnai en échange! Ce ne fut qu'une fois revenu à Paris, en retrouvant au fond d'une de mes poches l'hostie brisée et souillée, que je réalisai l'ampleur du sacrilège que j'avais commis. Vous me connaissez, je veux tout savoir sur tout. Je feuilletai aussitôt divers vieux grimoires et, ainsi, appris-je que, jadis, la punition classique pour un tel méfait était la métamorphose du coupable en... crapaud... Cependant, on pouvait espérer sa délivrance en embrassant un serpent... D'abord cela m'amusa, autant la fantaisie de ces grimoires, que la pensée d'une excellente publicité pour un écrivain de l'insolite : devenir un crapaud, attirer les regards de tout un chacun en se promenant à croupeton dans les rues de Paris, coasser en guise de conversation... bref, ne pas faire comme les autres - ce qui d'ailleurs m'est facile puisque tout m'arrive sans cesse.
Of Bellona en ik gaan langs bij haar ouders aan zee. Daar weet ik zeker dat er geen ruzies of spanningen zullen ontstaan, want die weten niks van ruzies en spanningen en dat wil Bellona ook zo houden. Uiteindelijk komen de ruzies vanzelf. Of eigenlijk is ruzie niet het goede woord. Het is boosheid van haar kant. Soms ga ik ertegen in. Dan schreeuw ik terug. Maar ik schreeuw alleen over mezelf. Dat ik er gek van word. Dat ik weg wil. Maar ik kan niet weg.
(....)
Ik hou van haar eerlijkheid. Hoe ze ineens alles eruit gooit. Terwijl ik een seconde daarvoor nog twijfelde of ik de enige was.
Uit: De tunnel (Vertaald door Martine Koenders en Gerard Klooster)
Nog voor ik die woorden had uitgesproken, kreeg ik er al een beetje spijt van: onder degene die ze wilde zeggen en er een pervers genoegen aan wilde beleven, maakte een zuiverder en zachtaardiger iemand aanstalten om het heft in handen te nemen zodra de wreedheid van die zin haar werking had gedaan, iemand die in zekere zin al stilzwijgend partij voor María had gekozen, nog voor die stomme en zinloze woorden waren uitgesproken (wat had ik er eigenlijk ook mee kunnen bereiken?). Vandaar dat die verborgen persoon ze al met verbijstering aanhoorde toen ze nog maar nauwelijks over mijn lippen kwamen, alsof hij ondanks alles niet echt had geloofd dat die ander ze uit zou kunnen spreken. En naar gelang de woorden kwamen, begon hij het bevel over mijn geweten en mijn wil over te nemen, en met zijn doortastende optreden was hij nog bijna op tijd geweest om te verhinderen dat de zin er in zijn geheel uitkwam. De zin was nog maar net af (want ondanks alles maakte ik de zin af), of hij had me al volledig in zijn macht en beval me vergiffenis te vragen, neer te knielen voor María en toe te geven dat ik lomp en wreed was geweest. Hoe vaak is deze tweedeling in mijn bewustzijn niet de schuld geweest van gruwelijke gebeurtenissen! Terwijl het ene deel ervoor zorgt dat ik een mooie levenshouding aanneem, stelt het andere bedrog, hypocrisie en valse edelmoedigheid aan de kaak; terwijl het ene deel me ertoe brengt iemand te beledigen, krijgt het andere medelijden met hem en beschuldigt het mij van wat ik in anderen veroordeel; terwijl het ene deel me de schoonheid van de wereld laat zien, wijst het andere me op alle lelijkheid en op het bespottelijke van elk geluksgevoel. Maar goed, het was hoe dan ook al te laat om de open wond in Marías ziel te helen (en dit werd me stilletjes en met vage, zelfvoldane kwaadwilligheid voorgehouden door mijn andere ik, die daar nu ergens in een soort smerige grot was weggedoken), het was onherroepelijk te laat.
The ninth day of Pyanopsion waning, in the first year of the 75th Olympiad, during the archonship of Kalliades [23 September, 480BC].
That night, the sky above Athens glowed like molten copper.
Beneath the smoke and the stench of burning, a thousand fires illuminated the ravages of an implacable enemythe hordes of Asia, whose spiteful hands broke open tombs in the Kerameikos, whose reddened axes hacked at works of great renown, and whose avarice drove them to shatter the foundations of the city in search of silver. Their master, Xerxes son of Darius, watched in grim silence as Athens burned. This was his moment of triumph, the culmination of an eighteen-year-old score. As the Athenians had brought fire and ruin to Sardis in his fathers day, in a bid to free their brother Greeks of Ionia from the yoke of Persian servitude, so now did the Great King give his minions a free hand to repay the Athenians in kind.
But even in triumph the Great King brooded, for unlike Sardis his Persians had found Athens nearly deserted . . .
#
From the smoke-wreathed heights of the Acropolis, the citys few remaining defenders, those too sickly, too poor, or too hidebound to heed the wisdom of Themistokles and seek safety abroad, shuddered at the eerie silence rising from the quarters of the city. For two days the narrow winding streets had reverberated with howls of rapine and the harsh ring of laughter; now, on the eve of the third day, a solitary voice lilted out of the night, a sing-song chant that echoed from the direction of the Persian camp on the Hill of Ares.
Wie alles Natürliche hat der Unsinn sein eigenes Gefälle, dem man sich getrost überlassen darf. Wie immer, wissen zwei Arten von Menschen am besten mit ihm umzugehen: die ganz Unschuldigen und die Wissenden, jene aus Instinkt, diese mit Kunst. Kleist hat das in seiner Studie über das Marionettentheater auseinandergesetzt. Carrols ,Alice im Wunderland" ist ein klassisches Unsinnbuch. Genießt man es wie einen Apfel oder wie ein Kunstwerk, so ist man eins mit dem Verfasser, der es - aus Spaß - für ein kleines Mädchen geschrieben hat, und mit Millionen von Kindern, die es seither gelesen haben. Zergliedert man es, so schaut man dem Autor ins seelische Getriebe - also dorthin, wo er sich vermutlich nicht umgeschaut hat; für die Kunst ist somit nichts gewonnen, nur für den Kommentator. Aber auch er vermag den Unsinn in kein System zu bringen, denn Unsinn hat keines.
Wohl aber besitzt er die Eigenschaft, dem Geist eine Vibration mitzuteilen, die sehr anregend sein kann; freilich ist darauf kein Verlaß. Manche Menschen empfinden diese Vibration als unbehaglich ; sie wollen wissen, woran sie sind, und das ist - wenn überhaupt - gerade in diesem Fall nicht gut möglich. Wenn die Nonsens-Komiker, Karl Valentin oder Alexis, auf der Bühne standen, weinten die Zuschauer vor Lachen.
Het was een zonnige, broeiend warme dag en nu de motor tot rust was gekomen, viel een loome, droomerige stilte neer. Als heete stoom hing de lucht onder de autokap. Van Laer had zijn tropenhelm afgenomen en veegde de droppels van zijn voorhoofd. Toen stak hij een sigaret op, deed een paar knoopen van zijn jas los en leunde in een wat gemakkelijker houding weg. Hij wist, dat het lang zou duren eer de pont zou klaar liggen voor den overtocht.
In de rivier stroomde het vuile bruine water traag en haast onwillig. Doodstil, door geen koeltje bewogen, stonden de struiken van de hooge oevers. Alles leek verstard, broeiend en blakend in den fellen zonnegloed. Op een opengehakte plek in de wildernis was een armoedig hutje, hoog op palen, gebouwd uit bamboe en blâren. Hier woonde de veerman met zijn helper, zijn vrouw en zijn vier kinderen.
Uit het scheef-openhangende deurtje was een vrouw langs het wankele trapje naar beneden geklommen. Zij was vuil en slordig gekleed in een korte sarong en een loshangend baadje, dat een groezelig onderlijfje toonde. Op haar rug, in een slendang, droeg ze een klein kind, waarvan alleen het hoofdje zichtbaar was. Ernstig keken de droomerige zwarte oogen naar de auto, den blanken toewan en den chauffeur, die, aan den kant van den weg neergehurkt, een strootje rookte. Ook de vrouw bleef even kijken. Af en toe krabde zij zich in de vettige haren of trok iets aan de slendang. Toen ging zij naar haar keuken, een ruimte, alleen door een afdakje overdekt, naast het huisje.
Zonder de minste haast maakte zij een houtvuur tusschen een paar opgezette baksteenen, plaatste er een zwarte ijzeren pan op, waarin zij wat klapperolie goot om visch te bakken. Een scherpe stank van ranzige olie en gedroogde visch verspreidde zich ineens over den weg. Het maakte John ongeduldig.
Waar is je man? snauwde hij tegen de vrouw. Zij verroerde zich niet.
Madelon Székely-Lulofs (24 juni 1899 22 mei 1958)
Die Tasche ging auf, und die Hefte glitten auf den nassen Asphalt. Die Frau drehte sich um. Für einige Augenblicke sah sie reglos zu, wie die Hefte vom Wasser dunkler wurden. Dann zog sie einen Filzstift aus der Manteltasche, machte zwei Schritte, bückte sich zu Gregorius hinunter und schrieb ihm eine Folge von Zahlen auf die Stirn. »Entschuldigen Sie«, sagte sie auf französisch, atemlos und mit fremdländischem Akzent, »aber ich darf diese Telefonnummer nicht vergessen und habe kein Papier bei mir.« Jetzt blickte sie auf ihre Hände, als sähe sie sie zum erstenmal. »Ich hätte natürlich auch ...«, und nun schrieb sie, zwischen Gregorius' Stirn und der Hand hin und her blickend, die Nummer auf den Handrücken. »Ich . ich wollte sie nicht behalten, ich wollte alles vergessen, aber als ich den Brief dann fallen sah ... ich mußte sie festhalten.« Der Regen auf den dicken Brillengläsern trübte Gregorius die Sicht, und er tastete ungeschickt nach den nassen Heften. Wiederum, so schien ihm, glitt die Spitze des Filzstifts über seine Stirn. Doch dann merkte er, daß es jetzt der Finger der Frau war, die mit einem Taschentuch die Zahlen wegzuwischen versuchte. »Es ist eine Zumutung, ich weiß ...«, und nun begann sie, Gregorius beim Aufsammeln der Hefte zu helfen. Er berührte ihre Hand und streifte ihr Knie, und als sie sich beide nach dem letzten Heft streckten, stießen sie mit dem Kopf zusammen. »Vielen Dank«, sagte er, als sie sich gegenüberstanden. Er deutete auf ihren Kopf. »Tut es sehr weh?« Abwesend, mit gesenktem Blick, schüttelte sie den Kopf. Der Regen prasselte auf ihr Haar und lief ihr übers Gesicht. »Kann ich ein paar Schritte mit Ihnen gehen?« »Äh ... ja, sicher«, stotterte Gregorius. Schweigend gingen sie zusammen bis zum Ende der Brücke und weiter in Richtung Schule. Das Zeitgefühl sagte Gregorius, daß es nach acht war und die erste Stunde bereits begonnen hatte. Wie weit war »ein paar Schritte«? Die Frau hatte sich seinem Gang angepaßt und trottete neben ihm her, als ginge es den ganzen Tag so weiter. Sie hatte den breiten Kragen des Mantels so weit aufgestellt, daß Gregorius von der Seite nur ihre Stirn sah. »Ich muß dort hinein, ins Gymnasium«, sagte er und blieb stehen. »Ich bin Lehrer.« »Kann ich mitkommen?« fragte sie leise.
Early on a rainy Sunday afternoon in November a man was hurrying down Third Avenue, past closed and barred florist shops and newsstand, his hands stuffed into his pocket and his head bent against the wind. The avenue was deserted except for an occasional cab, which parted the gray water puddled in the potholes and sent it streaming. Behind the lighted windows of apartment buildings people stretched, divided the Sunday Times, poured coffee into glazed mugs, but in the street it was a different scene: A bum covered by soggy shopping bags huddled in a closed storefront; a woman in a brown coat held a paper over her head and ran; a pair of cops whose walkie-talkies blared distorted voices listened to an old woman weep in front of a pink enamelled building. What, the man wondered, was he, a decent and respectable man, with a well-heated apartment, good books to read, a coffee maker, doing out among these people, out in the street on a cold Sunday afternoon?
( )
It was horrible, really, what I was feeling, the sense I had that I was running a terrible risk every minute of my liferisking my family, my careerbut not being able to help it; somehow just not being able to help it. I was thinking every day how I had to change my life, how I couldnt go on this way; but I knew the more I thought that, the farther I was getting from where I thought I should have been.
David Leavitt (Pittsburgh, 23 juni 1961)
De Nederlandse schrijfster en freelance journaliste Franca Treur werd geboren in Meliskerke op 23 juni 1979. Zie ook alle tags voor Franca Treur op dit blog.
Uit: Dorsvloer vol confetti
Katelijne staat met de moeder tegen de auto geleund. Ze hebben hun handen achter hun rug, hun vingers om het handvat van het portier. Katelijne voelt zich groot. Te groot om er nog met haar
ouders op uit te gaan.
De hemel is helblauw en ze voelt de zon op haar achterhoofd branden als een straalkacheltje. Boven de duinen hangen twee puddinggele matrasvliegers. Ze denkt aan het groepje uit haar klas dat met elkaar heeft afgesproken om naar het strand te gaan.
Ze hebben mooi weer. Katelijne had aan de moeder gevraagd of ze
mee mocht.
Je gaat daar niet tussen die naakte badgasten liggen, was haar antwoord. Dat viel te verwachten. De moeder kijkt nogal neer op mensen uit de kerk die het wel doen. Al dat vlees dat daar maar wordt uitgestald. Een kind van God laat zichzelf niet graag zien.
Katelijne vindt dat een degelijk badpak net het verschil maakt, maar als ze zoiets zegt, is het de duivel die haar dat influistert, want het gaat dan van kwaad tot erger. Met de pinkster is er nog bijna geen volk op het strand, had ze gezegd, maar voor de moeder was de discussie al lang over en uit. Ze had natuurlijk niet moeten zeggen dat ze naar het strand ging. Ze had het moeten hebben over een fietspuzzeltocht. Jammer dat dat soort dingen altijd pas achteraf in haar opkomt.
Harde grasstengels dringen haar sandalen binnen. Ze zegt tegen de moeder dat ze net zo goed een boek had kunnen lezen. Dat ze daar dan meer aan zou hebben gehad, maar de waarheid is dat
ze geen boek meer heeft om te lezen, want zoals altijd heeft ze de bibliotheekboeken allang uit en de boeken die ze thuis hebben ook. De moeder doet alsof ze haar niet hoort, alsof ze geboeid luistert
naar het treiterige geluid van een brommer in de verte, die voortdurend gas geeft en weer terugneemt.
Uit: Eurydice. Legend of Lovers (Vertaald door Kitty Black)
The refreshment room of a provincial station. Overdecorated, worn, and dirty. Marble-topped tables, mirrors, benches covered with threadbare red velvet. Seated at a too high desk, like a Buddha on an altar, is the CASHIER, with a large bun and enormous breasts. Aged WAITERS, bald and dignified, spittoons, and sawdust. Before the rise of the curtain we hear an accordion. It is ORPHEUS playing quietly in the corner, beside his FATHER, absorbed in his miserable accounts in front of two empty glasses. In the background a single customer, a YOUNG MAN with his hat pulled down over his eyes, wearing a mackintosh, apparently lost in thought. Music for a moment, then the FATHER stops his additions and looks at ORPHEUS.
FATHER: My boy?
ORPHEUS (still playing): Father?
FATHER: You don‟t expect your poor old father to go round with the hat in a station restaurant?
ORPHEUS: I‟m playing for my own pleasure.
FATHER (continuing): A station restaurant with only one customer, who‟s pretending not to notice anyway. I know their little ways. They pretend not to be listening, and not to see the plate when you hold it out. But I pretend not to see they‟re pretending. (Pause, while ORPHEUS continues to play.) D‟you enjoy playing as much as that? I can‟t imagine how you, a musician, can still manage to like music. When I‟ve been twanging away for a bunch of idiots playing cards in a cafe, there‟s only one thing I want to do...
ORPHEUS (without stopping): Go and play cards in another cafe.
"Or you can quit. I thought if being a moviestar is so wonderful, why are there so many drunks and addicts and divorces and suicides in Celebrityville?" She looked at me, unguarded, unprotected. "I decided it wasn't worth it. I've mostly quit." I wanted to pick her up and hug her for being so honest with me. "You're the Famous Author," she said. "Does it feel that way to you: does this make sense to you?" "A lot of sense. There's so much I need to know about this stuff. In the newspapers, have they done this to you? Print things you've never said?" She laughed, "Things you've not only never said, but never thought, never believed, wouldn't think of doing. A story published about you, with quotes, word for word, made-up. Fiction. You've never seen the reporter . . . not even a phone call, and there you are in print! You pray readers won't believe what they see in some of those papers." "I'm new at this, but I have a theory." "What's your theory?" she said. I told her about celebrities being examples that the rest of us watch while the world puts tests to them. It didn't sound as clear as what she had said. She tilted her head up to me and smiled. When the sun went down, I noticed, her eyes changed color, to sea-and-moon-light. "That's a nice theory, examples," she said. "But everybody's an example, aren't they? Isn't everybody a picture of what they think, of all the decisions they've made so far?" "True. I don't know everybody, though: they don't matter to me unless I've met them in person or read about them or seen them on some screen. There was a thing on television a while ago, a scientist researching what it is that makes a violin sound the way it does, I thought what does the world need with that? Millions of people starving, who needs violin research?
Do not cry for me, Mother, seeing me in the grave.
I This greatest hour was hallowed and thandered By angel's choirs; fire melted sky. He asked his Father:"Why am I abandoned...?" And told his Mother: "Mother, do not cry..."
II Magdalena struggled, cried and moaned. Peter sank into the stone trance... Only there, where Mother stood alone, None has dared cast a single glance.
A widow in black
A widow in black -- the crying fall Covers all hearts with a depressing cloud... While her man's words are clearly recalled, She will not stop her lamentations loud. It will be so, until the snow puff Will give a mercy to the pined and tired. Forgetfulness of suffering and love -- Though paid by life -- what more could be desired?
And you, my friends who have been called away
And you, my friends who have been called away, I have been spared to mourn for you and weep, Not as a frozen willow over your memory, But to cry to the world the names of those who sleep. What names are those! I slam shut the calendar, Down on your knees, all! Blood of my heart, The people of Leningrad march out in even rows, The living, the dead : fame can't tell them apart.
Nescio, Juliën Holtrigter, Jaap Robben, Willie Verhegghe, Henry Rider Haggard, Erich Maria Remarque, Dan Brown
De Nederlandse schrijver Nescio(pseudoniem van Jan Hendrik Frederik Grönloh) werd geboren in Amsterdam op 22 juni 1882. Zie ook alle tags voor Nescio op dit blog.
Uit:Amsterdam Stories (The Freeloader, De Uitvreter, vertaald door Damion Searls)
Except for the man who thought Sarphatistraat was the most beautiful place in Europe, I've never met anyone more peculiar than the freeloader.
The freeloader you found lying in your bed with his dirty shoes on when you came home late; the freeloader who smoked your cigars and filled his pipe with your tobacco and burned your coal and peered into your cupboards and borrowed your money and wore out your shoes and took your coat when he had to go home in the rain. The freeloader who always ordered in someone else's name, who sat and drank jenever like a prince at the outdoor tables of the Hollandais on other people's tabs, who borrowed umbrellas and never brought them back, who heated Bavink's secondhand stove until it cracked, who wore his brother's double collars and loaned out Appi's books, and took trips abroad whenever he'd hit up his old man for money again, and wore suits he never paid for.
His first name was Japi. I never knew his last name. Bavink showed up with him when he came back from Veere.
All summer long Bavink had been painting in Zeeland and it was in Veere that he saw Japi for the first time. Japi was just sitting there. Bavink wondered once or twice: Now what kind of guy is that? No one knew. He was always sitting by the water somewhere, just sitring, hour after hour, not moving. At noon and at six he went inside for an hour, to eat; the rest of the day he sat. That lasted about three weeks, then Bavink didn't see him anymore.
A couple of days later, Bavink was coming back from Rotterdam. Every now and then Bavink needed to have a lot of people around; he tromped along the Rotterdam harbor for a few days, then he'd had enough. On board the ship from Numansdorp to de Zijpe, there was Japi again, sitting. A stiff, cold wind was blowing pretty hard that morning and there were whitecaps on the water. Every now and then spray splashed up over the railing at the bow of the ship. The glass doors on the foredeck were closed; there was no one at the bow. Just Japi, peering out over the rail and getting completely drenched. "Look at that," Bavink thought, "if it isn't that same guy." He went and stood next to him. The boat pitched and rolled. Japi sat on his little bench, held on tight to his cap, and let himself get soaked. This lasted quite a while, until he noticed that someone was standing next to him. "Nice weather we're having,"
Op weg naar Raayens, te voet, even gestopt. Twijfel aan straathoek Raaiweg / Heupenstallaan.
Foto gemaakt en mij gevraagd: is dit waar? En zo ja, in hoe ver? Er was toch meer dan men ziet?
Leg je oor op de rails en verloochen je ogen. Dan zul je horen geritsel, gerinkel, hoe men moet lopen om ergens te komen en waarvandaan men dat doet. Om maar een dwarsstraat te noemen.
Zwaar hangt de slaap in de bomen. De zomer kauwt op haar weefsels, haar speeksel is oud.
Een stevige beet in jong vlees, dat geneest. En dan luisteren leren, nog beter.
SPUI
Voor Jean-Jacques Suurmond
Het Spui overstekend, de zon scheen, op weg naar een dode, hoorde ik zeggen: Ik ben de verteller en jij bent mijn personage, een van de vele. Maar laat je niet imponeren. Ga toch vooral met mijn plot op de loop.
Ja, deze schrijver die mij verzon en beminde, die mij beschermt, niet tegen waanzin of wanhoop, niet tegen kanker of dood, was een moment in het heden!
Ik haal je nog eens met zeer harde hand uit de stront, zo klonk het daarna nog. Heb meelij met hen die niet onder worden gescheten, want je zult zien, ik sta op en ik keer alles om: ik red het uitschot en geef hen een naam.
De Dender scheurt en schuurt je middendoor en in de vele zwartgeschubde vissen jaagt het bloed dat door Filips van Valois met zwaard en lans en pijl binnen je muren werd vergoten.
Maar je bleef trots en stout,een stad die zich koestert in haar jas van oude stenen en warmt aan het zwavelgeel uit de fabrieken of het licht dat in gloeilampen werd gevat.
Je poorten blijven op de wereld openstaan, je bier is honing voor de droogste keel en één dag in het jaar schrijven renners op je asfalt met hun zweet geschiedenis,een feest van kracht.
En als de avond valt en het duister van de nacht je torens tart zingen monniken in hun slapende abdijruïnes een lepradokter naar de hoge wolken van het heldendom.
First reason: Because Sir Henry Curtis and Captain John Good asked me.
Second reason: Because I am laid up here at Durban with the pain in my left leg. Ever since that confounded lion got hold of me I have been liable to this trouble, and being rather bad just now, it makes me limp more than ever. There must be some poison in a lion's teeth, otherwise how is it that when your wounds are healed they break out again, generally, mark you, at the same time of year that you got your mauling? It is a hard thing when one has shot sixty-five lions or more, as I have in the course of my life, that the sixty-sixth should chew your leg like a quid of tobacco. It breaks the routine of the thing, and putting other considerations aside, I am an orderly man and don't like that. This is by the way.
Third reason: Because I want my boy Harry, who is over there at the hospital in London studying to become a doctor, to have something to amuse him and keep him out of mischief for a week or so. Hospital work must sometimes pall and grow rather dull, for even of cutting up dead bodies there may come satiety, and as this history will not be dull, whatever else it may be, it will put a little life into things for a day or two while Harry is reading of our adventures.
Fourth reason and last: Because I am going to tell the strangest story that I remember. It may seem a queer thing to say, especially considering that there is no woman in itexcept Foulata. Stop, though! there is Gagaoola, if she was a woman, and not a fiend. But she was a hundred at least, and therefore not marriageable, so I don't count her. At any rate, I can safely say that there is not a petticoat in the whole history.
Well, I had better come to the yoke. It is a stiff place, and I feel as though I were bogged up to the axle. But, "sutjes, sutjes," as the Boers sayI am sure I don't know how they spell itsoftly does it. A strong team will come through at last, that is, if they are not too poor. You can never do anything with poor oxen. Now to make a start.
Uit: All Quiet on the Western Front (Vertaald door A. W. Ween)
We wake up in the middle of the night. The earth booms. Heavy fire is falling on us. We crouch into corners. We distinguish shells of every calibre.
Each man lays hold of his things and looks again every minute to reassure himself that they are still there. The dug-out heaves, the night roars and flashes. We look at each other in the momentary flashes of light, and with pale faces and pressed lips shake our heads.
Every man is aware of the heavy shells tearing down the parapet, rooting up the embankment and demolishing the upper layers of concrete. When a shell lands in the trench we note bow the hollow, furious blast is like a blow from the paw of a raging beast of prey. Already by morning a few of the recruits are green and vomiting. They are too inexperienced .
The bombardment does not diminish. It is falling in the rear too. As far as one can see spout fountains of mud and iron. A wide belt is being raked.
The attack does not come, but the bombardment continues. We are gradually benumbed. Hardly a man speaks. We cannot make ourselves understood.
Our trench is almost gone. At many places it is only eighteen inches high, it is broken by holes, and craters, and mountains of earth. A shell lands square in front of our post. At once it is dark. We are buried and must dig ourselves out .
Erich Maria Remarque (22 juni 1898 25 september 1970)
High atop the steps of the Great Pyramid of Giza a young woman laughed and called down to him. "Robert, hurry up! I knew I should have married a younger man!" Her smile was magic.
He struggled to keep up, but his legs felt like stone. "Wait," he begged. "Please..."
As he climbed, his vision began to blur. There was a thundering in his ears. I must reach her! But when he looked up again, the woman had disappeared. In her place stood an old man with rotting teeth. The man stared down, curling his lips into a lonely grimace. Then he let out a scream of anguish that resounded across the desert.
Robert Langdon awoke with a start from his nightmare. The phone beside his bed was ringing. Dazed, he picked up the receiver.
"Hello?"
"I'm looking for Robert Langdon," a man's voice said.
Langdon sat up in his empty bed and tried to clear his mind. "This...is Robert Langdon." He squinted at his digital clock. It was 5:18 A.M.
"I must see you immediately."
"Who is this?"
"My name is Maximilian Kohler. I'm a discrete particle physicist."
"A what?" Langdon could barely focus. "Are you sure you've got the right Langdon?"
"You're a professor of religious iconology at Harvard University. You've written three books on symbology and "
"Do you know what time it is?"
"I apologize. I have something you need to see. I can't discuss it on the phone."
A knowing groan escaped Langdon's lips. This had happened before. One of the perils of writing books about religious symbology was the calls from religious zealots who wanted him to confirm their latest sign from God. Last month a stripper from Oklahoma had promised Langdon the best sex of his life if he would fly down and verify the authenticity of a cruciform that had magically appeared on her bed sheets. The Shroud of Tulsa, Langdon had called it.
Van god los maar om de kikkers en alle kweepeer begaan, de merel te hulp met de appels, het huis met cement, de woelrat vol van genade naar het leven staand, te verschrikter gezegend als het peren regent of pruimen, goed voor de wesp, wreed voor de wespen, aan de kant van de egel, de muizen, de uilen, in twijfel om wat het leed, het gras, het kroos, het woord. Drinken wij uit. Vriendin, wij hoeven niet altijd voort.
Donor
Er zit al iemand in de file die mijn organen nodig heeft mijn netvlies of mijn nieren, wie ik mijn hart gun, die dan weer slapen kan, een ander in de ogen zien.
Die rijdt nu tussen achterlichten met iedereen de avond in en voegt zich in het menuet
turend op het asfalt neuriënd achter het stuur afslaand naar mijn nieuw adres.
Hij is nieuwsgierig naar de richting
Hij is nieuwsgierig naar de richting van de wind, het afval bij de vuilnisbakken, de blues, hij heeft plectrums, stukken kwarts, een kompas, vuursteen en adressen van ballonvaarders in zijn zakken.
Hij kent de Wadden, drijft op vlotten, leidt kampen en maakt zonnewijzers, vindt de begraven potten en hij kan eenzaam lezen.
Hij heeft voor alles tijd, kan niet slapen van nieuwsgierigheid en komt tussen de vakanties langs om te vertellen van vreemde breuken, het nodige delen, het begrip verzameling; op zijn gitaar laat hij horen hoe een driekwartsmaat verschilt van andere maten.
En hun verbazing over dit bestaan - zij gaan naar school als gaan ze emigreren - wil wegens hem niet overgaan: van wat hij leeft willen ze als voor het eerst geestdriftig leren leven.
Ze had geen betere begroeting kunnen kiezen. Tussen de twee woorden had een pauze gezeten, geen stilte maar een twijfel. Eva Witkins eerste zin in jaren tegen Max waren van een onschuldige nonchalance. Een bekentenis zonder schuldige. Het klonk alsof ze al die tijd niet geweten had wat te zeggen. Nu ze de woorden eindelijk gevonden had, kon ze hem weer ontmoeten. Met niet meer dan de gêne van iemand die te laat was buiten zijn schuld om. Sorry, een vrachtwagen was gekanteld, de weg was weggeslagen door een vloedgolf, ik wist niet wat te zeggen. Eva. In de zeven jaar die lag tussen hun slordige afscheid en dit filmcitaat had Max een uitvoerige methode bedacht om iedere gedachte aan haar uit te bannen. Die bestond uit een zorgvuldig ontworpen patroon van doodlopende wegen dat moest voorkomen dat onoplettendheid hem aan haar deed denken. Restaurants waar ze ooit samen hadden gegeten, werden ontoegankelijk verklaard. Acteurs uit een film die had opgestaan terwijl ze vrijden, werden als overleden beschouwd. Het bos waarin ze ooit hadden gewandeld, kon gerooid zijn zonder dat Max er weet van had. En nu liep Eva met haar makkelijke stappers over die barricade van verboden bioscopen en verrotte parkbankjes en verscheurde de Plattegrond van Blinde Vlekken waar Max jaren aan had besteed. Deze ontmoeting leek in niets op de fantasieën die hij hier vroeger over had gehad. Vroeger, voor hij zijn stille diplomatie van het verzwijgen geperfectioneerd had. Dit was geen rendez-vous tussen idool en aanbidder. Max was niet uitgeteerd door liefdesverdriet en zij was niet ongenaakbaar en onveranderlijk. Geen nobelheid, geen ootmoedig lijden en al die blabla waarmee Max zichzelf de weg had versperd nadat Eva had gezegd dat ze niet meer op hem verliefd was. Dit was geen zwijmelscenario, dit waren twee jonge dertigers die lang geleden wat hebben gehad met elkaar. Mevrouw... Wat brengt u hier?
Try to praise the mutilated world. Remember June's long days, and wild strawberries, drops of wine, the dew. The nettles that methodically overgrow the abandoned homesteads of exiles. You must praise the mutilated world. You watched the stylish yachts and ships; one of them had a long trip ahead of it, while salty oblivion awaited others. You've seen the refugees heading nowhere, you've heard the executioners sing joyfully. You should praise the mutilated world. Remember the moments when we were together in a white room and the curtain fluttered. Return in thought to the concert where music flared. You gathered acorns in the park in autumn and leaves eddied over the earth's scars. Praise the mutilated world and the grey feather a thrush lost, and the gentle light that strays and vanishes and returns.
Sie schienen aus der Sonne herabzustürzen auf die schmale Schneise der Chaussee, die, geradlinig, endlos, ein helles Band zwischen dunkelgrünem Dickicht, nach Westen führte. Charlie und Irma sahen, daß die Frau des Kommandanten stehenblieb, sie hob beide Arme in das golden über sie flutende Abendlicht, als wolle sie die anfliegenden Maschinen mit den Händen aufhalten. Das Panjepferd reagierte auf das Flugzeuggeräusch. Es brach aus, zerrte das Fuhrwerk durch den Graben. Die Frau erwachte aus ihrer Starre, ließ die Schnur der Peitsche pfeifen, als der Wagen steckenblieb. Ein letzter Ruck, der Sarg auf der Ladefläche polterte, hob sich, das Gefährt brach fast auseinander, einen Augenblick lang dachten sie, der Schrein würde von der Ladefläche rutschen, doch dann lag der Graben, der flach verlief, hinter ihnen. Äste peitschten ihre Gesichter, trockene Nadeln rieselten. Duft von frischem Harz strömte aus den Bruchstellen der Zweige, der geknickten Stämmchen. Tiefflieger. Sie kamen immer aus der Sonne. Charlie sah, bevor er sich auf den Boden warf, daß Maschinen vom Typ Mustang sie angriffen. Pfeilschnelle Jäger, nicht die langsameren Spitfire, den Einschlägen ihrer Bordwaffen waren sie ausgewichen in der Flakstellung, tänzerisch, wie Toreros den Hörnern des Stiers. Charlie erkannte die Angreifer als Mustang, obwohl das Licht der sinkenden Sonne ihre Silhouetten zerfraß. Endlose Stunden Flugzeug-Erkennungsdienst zeitigten Ergebnisse.
Aus diesem Grund gilt in der Arbeitstheorie nicht die Zeit, die man für eine Arbeit benötigt hat, sondern nur die dafür »gesellschaftlich notwendige Arbeitszeit« als Arbeitszeit.
Was natürlich heißt, dass die vielen Stunden, die ich nun gearbeitet habe, ohne dass sie gesellschaftlich notwendigwaren, keine Arbeit darstellen. Wenn dieser Text im Netz erscheint,
werden spätestens jetzt, also nur wenige Minuten nach Beginn der Lektüre, die ersten Poster erste Posting-Sätze mit einer Leichtigkeit, die sich von selbst versteht, schreiben können, etwa »Richtig: Menasse gesellschaftlich nicht notwendig!« und dergleichen. Und sie werden in ihrem glücklichen Hohn natürlich nicht begreifen, dass sie sich selbst dabei verhöhnen, weil sie damit hinausposten in
die Welt, dass sie selbst nur ihre eigene verblödende Fronarbeit in braver Unterwürfigkeit unter dieMarktgesetze für gesellschaftlich notwendnotwendig halten, also ihre Unfreiheit, und dass sie, wie schon oft beschrieben, aber von ihnen nicht gelesen, die freiwillige Zustimmung zu ihrer Unfreiheit mit
Freiheit verwechseln. Oder es wird ein katholischer Pater aus einem berühmten österreichischen Stift, also ein Prediger der Liebesreligion, wieder einmal einen hasserfüllten Leserbrief schreiben, weil ich seine Schäfchen verwirre, statt sie, so wie er, zu scheren. Oder es wird ein berühmter Anwalt mit einer noblen Anwaltsadresse in Wien seine Sekretärin zum Diktat rufen und ohne Umschweife in wenigen
Sekunden, die Fingerkuppen seiner Hände bedächtig aneinandergelegt, die Formulierung finden, dass er sich in der von ihm abonnierten Zeitung Artikel von mir verbiete, und die Sekretärin wird das tippen, ohne seine unfreiwillig komische Formulierung (»sich« kann er ja »verbieten«,was er will, ohne einen Leserbrief zu schreiben) zu korrigieren, weil er hat es so gesagt und dann hat er es auch unterschrieben, er hat ja sehr viel zu unterschreiben, derHerr Doktor, er ist ja geradezu ein Unterschriftsteller. Es werden also nur wegen meiner vielen Stunden des Nicht-Schreibens viele
Sätze produziert werden und auch hier: weit und breit niemand, der gearbeitet hat. Mit einer einzigen Ausnahme.
"Als ein Wesen, das vor allen als Idol verehrt, gleichzeitig aber von jedermann abgewiesen wird, war ich ein Pfand, das man in Zahlung gibt, und hatte mit sieben Jahren als einzige Hilfe mich selbst, denn noch nicht Existierenden. Ein ver- lassener Eispalast, wo das angehende Jahrhun- dert seine Langweile spazierenführte. Ich wurde geboren, da ich mich selbst so sehr nötig hatte; bisher hatte ich nur die Eitelkeiten eines Schoß- hundes kennengelernt; da ich auf den Stolz ver- wiesen worden war, verwandelte ich mich ganz in Stolz. Da mich niemand ernsthaft brauchte, erhob ich den Anspruch, unentbehrlich zu sein für das Universum. Welche Überhebung! Welche Torheit! In Wahrheit hatte ich keine Wahl. Als blinder Passagier war im Abteil eingeschlafen und wurde vom Schaffner wachgerüttelt. <<Bitte Fahrkarte!>> Ich musste gestehen, dass ich keine hatte, auch kein Geld, um die Reise bezahlen zu können. Ich begann damit, mich für schuldig zu erklären: meine Ausweispapiere hätte ich zu Hause ver- gessen und wüsste auch nicht mehr, wie ich durch die Sperre gelangt sei, aber ich gäbe zu, unrecht- mäßgerweise den Zug bestiegen zu haben. Weit davon entfernt, die Autorität des Schaffners zu bezweifeln, beteuerte ich laut meine Achtung für seine Aufgaben und unterwarf mich von vorn- herein seiner Entscheidung. In diesem äßersten Augenblick der Erniedrigung blieb mir bloß noch der Ausweg, die ganze Situation umzustülpen: ich gab also das Geheimnis preis, dass wichtige und geheime Gründe mich zwängen, nach Dijon zu reisen, im Interesse Frankreichs und vielleicht der Menschheit. Und wenn man die Dinge in diesem Sinne betrachtete, gäbe es vielleicht im ganzen Zug keinen einzigen Menschen, der so zum Mit- fahren berechtigt sei wie ich. Freilich handle es sich um ein übergeordnetes Gesetz, das im Widerspruch zu den Reisebestimmungen stehe, aber wenn der Schaffner mich zwänge, den Zug zu verlassen und die Reise zu unterbrechen, könne es zu schweren Verwicklungen kommen, deren Folgen er sich zu nehmen hätte.
Uit: The Posthumous Memoirs of Brás Cubas (Vertaald door Gregory Rabassa)
For some time I debated over whether I should start these memoirs at the beginning or at the end, that is, whether I should put my birth or my death in first place. Since common usage would call for beginning with birth, two considerations led me to adopt a different method: the first is that I am not exactly a writer who is dead but a dead man who is a writer, for whom the grave was a second cradle; the second is that the writing would be more distinctive and novel in that way. Moses, who also wrote about his death, didn't place it at the opening but at the close: a radical difference between this book and the Pentateuch.
With that said, I expired at two o'clock on a Friday afternoon in the month of August, 1869, at my beautiful suburban place in Catumbi. I was sixty-four intense and prosperous years old, I was a bachelor, I had wealth of around three hundred contols, and I was accompanied to the cemetery by eleven friends. Eleven friends! The fact is, there hadn't been any cards or announcements. On top of that it was raining--drizzling--a thin, sad, constant rain, so constant and so sad that it led one of those last-minute faithful friends to insert this ingenious idea into the speech he was making at the edge of my grave: "You who knew him, gentlemen, can say with me that nature appears to be weeping over the irreparable loss of one of the finest characters humanity has been honored with. This somber air, these drops from heaven, those dark clouds that cover the blue like funeral crepe, all of it is the cruel and terrible grief that gnaws at nature and at my deepest insides; all that is sublime praise for our illustrious deceased.
Good and faithful friend! No, I don't regret the twenty bonds I left you. And that was how I reached the closure of my days. That was how I set out for Hamlet's undiscovered country without the anxieties or doubts of the young prince, but, rather, slow and lumbering, like someone leaving the spectacle late.
Machado de Assis (21 juni 1839 - 29 september 1908)
er hatte es mit ihr sie hatte es mit ihm was hatte er mit ihr was hatte sie mit ihm er hatte es auch mit dem da sie hatte es auch mit der da was hatte er auch mit dem da was hatte sie auch mit der da er hatte es mit ihr und auch mit dem da was hatte er mit ihr und auch mit dem da sie hatte es mit ihm und auch mit der da was hatte sie mit ihm und auch mit der da
er hatte es mit sich selbst sie hatte es mit sich selbst was hatte er mit sich selbst was hatte sie mit sich selbst
er hatte es hatte er es sie hatte es hatte sie es
er hatte es mit ihr und auch mit dem da und mit sich selbst sie
hatte es mit ihm und auch mit der da und mit sich selbst er hatte es mit ihr und auch mit dem da und mit sich selbst und sogar mit der da sie hatte er mit ihm und auch mit der da und mit sich selbst und sogar mit dem da der da hatte es mit ihm und ihr und der da die da hatte es mit ihr und ihm und dem da hatte der da es auch mit sich selbst hatte die da es auch mit sich selbst
sie hatten es alle miteinander und mit sich selbst
aber was hatten sie denn nun eigentlich alle miteinander und auch mit sich selbst
Helmut Heißenbüttel (21 juni 1921 19 september 1996)
Strandhalle en Aqarium in stadsdeel Rüstringen, Wilhelmshaven
Ian McEwan, Alon Hilu, Françoise Sagan, Wulf Kirsten, Frans de Cort
De Britse schrijver Ian McEwan werd op 21 juni 1948 geboren in de Engelse garnizoensplaats Aldershot. Zie ook alle tags voor Ian McEwan op dit blog.
Uit: Amsterdam
The patch of lawn was strewn with flattened cigarette butts, for this was a place where people came to stand about and wait for the funeral party ahead of theirs to clear the building. As they strolled up and down, the two old friends resumed the conversation they had had in various forms a half-dozen times before but that gave them rather more comfort than singing "Pilgrim." Clive Linley had known Molly first, back when they were students in '68 and lived together in a chaotic, shifting household in the Vale of Health. "A terrible way to go." He watched his own vaporized breath float off into the gray air. The temperature in central London was said to be twelve degrees today. Twelve. There was something seriously wrong with the world for which neither God nor his absence could be blamed. Man's first disobedience, the Fall, a falling figure, an oboe, nine notes, ten notes. Clive had the gift of perfect pitch and heard them descending from the G. There was no need to write them down. He continued, "I mean, to die that way, with no awareness, like an animal. To be reduced, humiliated, before she could make arrangements, or even say goodbye. It crept up on her, and then . . ." He shrugged. They came to the end of the trampled lawn, turned, and walked back.
"She would have killed herself rather than end up like that," Vernon Halliday said. He had lived with her for a year in Paris in '74, when he had his first job with Reuters and Molly did something or other for Vogue. "Brain-dead and in George's clutches," Clive said.
Maman, Father's statuesque, long-haired, amply-bosomed wife, bedecked with golden rings and chains, who throughout the day pretended to be my good friend and dress me up in silk clothing to prance about in her room, would lecture him about things I had said to my cross-eyed sister, Alkhola, for example that I had teased her about her deformed eye and her grating voice, and my grumbly sister of the blue eyes and pure white skin would affirm it all, teary-voiced, adding her own evidence, blasphemous notes that I had supposedly sent her and blessings I had bestowed upon her wishing a slow recovery for that malformed eye and, at the apex of her account, her pupils rolling like buttons fallen from tattered clothing, she would add that I had teased her with the words, Imek muvhama alleh eljamous, which is to say that while pregnant with her, my mother had gazed upon a water buffalo, which explained her perpetually angry countenance.
And while Maman and Alkhola embraced and consoled themselves in one another's arms, the younger brother Meir would recount, each evening, each time in a different manner, how Aslan had confiscated his playthings, how Aslan had taken his garments and how this Aslan had a finger in every pie and a pie in every finger, and lo, I can picture Father's eyebrows contracting, the hairs protruding and erect, as he loosens his belt, the siblings grabbing hold of me in my tunic, which was always clean and pleasant as were all the garments I loved, and they convey me to wrathful Father, to his belt that is lashing my tiny feet, stroke after stroke, to the accompaniment of a long and vociferous string of curses, from the mild 'Stupid,' to blessings of 'May God take your soul,' ' Allah yela'anek,' or ' Allah yah'dek,' after which I would not cry nor shed a tear, rather, I would merely walk sniveling to my room, shoulders stooped and head bent, leaning for support on the arms of one of the servants.
Uit: Ein gewisses Lächeln (Vertaald door Helga Treichl)
Ganz natürlich kamen wir auf Liebe zu sprechen. Er sagte, die Liebe sei eine gute Sache, weniger wichtig, als man sich einbilde, aber um glücklich zu sein, müsse man geliebt werden und selber einigermaßen innig lieben. Ich stimmte ihm mit einem Kopfnicken zu. Er sagte, er sei sehr glücklich, denn er liebe Francoise sehr und sie ihn ebenso. Ich beglückwünschte ihn und versicherte ihm, dass mich das nicht erstaune, denn Francoise und er seien großartige Menschen. Ich verging vor Rührung. Und nun, sagte Luc, würde ich mich freuen, wenn ich mit ihnen ein Abenteuer haben könnte.
(...)
In gewisser Hinsicht, sagte Luc ernsthaft, gibt es da etwas. Ich will sagen: zwischen uns. Sonst habe ich im allgemeinen für junge Mädchen nicht sehr viel übrig. Aber wir sind vom gleichen Schlag. Ich meine, es wird weder so dumm noch so abgedroschen sein. Und das kommt selten vor. Also denken Sie darüber nach.
Françoise Sagan (21 juni 1935 24 september 2004)
De Duitse dichter, schrijver en uitgever Wulf Kirsten werd geboren op 21 juni 1934 in Klipphausen bij Meißen. Zie ook alle tags voor Wulf Kirsten op dit blog.
libellentümpel
lichtgestalten, schilfgrün, um ihrer selbst willen gesetzt an teichränder, wo libellen aus tümpeln, fast schon verlandet, steigen und schwirren mit ausgebreiteten flügeln, augensinnlich, ohrenfällig, nimm einen ziegelbrocken auf, wirf ihn, der stein wächst vertraulich, ehrenwert, sinkt ab, fällt zu grunde, das wasser wölkt sich, schlägt einen kranz von wellen, in den laubhölzern eingebunden gespinst an gespinst, darüber fährt eben jetzt, windvertrieben eine perlmuttwolke, vollkommen einvernehmlich als pfingstwunder.
When I was seventeen I went to live with my great-uncle and great-aunt in England. He was Indian by origin, she German. They were both sixty. I hardly knew them at the time. It was August 1969 the monsoon season in Calcutta. A few days before I left, Mama had taken me to a temple to be blessed, which was most unlike her. She and Papa came to see me off at Dumdum Airport. I arrived at Heathrow in the afternoon. My great-uncle and great-aunt were still away on their annual holiday in Switzerland and, as I recall, I was met at the terminal by someone in the firm for which my father worked. My first impression was of the width of the road that led (under grey skies) to London. I was housed for a night in a drab hotel somewhere near Green Park. That evening Shanti Uncle and Aunty Henny returned from Switzerland, and the following day I and my luggage arrived at their door. I looked at the house that was to be my home for the next few years. There was a red pillar-box not far from the gate of 18 Queens Road, Hendon; this was to be my beacon whenever I trudged up from the tube station. In front of the house was a small, low-walled, immaculately maintained garden with a few rosebushes in full bloom. A path led to the door. To the right of the path, slanted on a stand, was a burnished brass plaque that read:
S. B. Seth L.D.S., R.C.S. (Edin.), B.Sc., D.M.D. (Berlin) Dental Surgeon
I set down my luggage on the front step. The thought of meeting people whom I had not seen for years and did not really know, and whose home I would be sharing, made me nervous. I was, in any case, fearfully shy. After a minute I rang the bell.
Vikram Seth (Kolkata, 20 juni 1952)
De Ierse dichter en schrijver Paul Muldoonwerd geboren in Portadown, County Armagh, in Noord-Ierland op 20 juni 1951, Zie ookZie ook alle tags voor Paul Muldoon op dit blog.
Milkweed and Monarch
The rain comes flapping through the yard like a tablecloth that she hand-embroidered. My mother has left it on the line. It is sodden with rain. The mushroom shed is windowless, wide, its high-stacked wooden trays hosed down with formaldehyde. And my father has opened the gates of Troy to that first load of horse manure. Barley straw. Gypsum. Dried blood. Ammonia. Wagon after wagon blusters in, a self-renewing gold-black dragon we push to the back of the mind. We have taken our pitchforks to the wind.
All brought back to me that September evening fifteen years on. The pair of us tripping through Barnett's fair demesne like girls in long dresses after a hail-storm. We might have been thinking of the fire-bomb that sent Malone House sky-high and its priceless collection of linen sky-high. We might have wept with Elizabeth McCrum. We were thinking only of psilocybin. You sang of the maid you met on the dewy grass- And she stooped so low gave me to know it was mushrooms she was gathering O.
He'll be wearing that same old donkey-jacket and the sawn-off waders. He carries a knife, two punnets, a bucket. He reaches far into his own shadow. We'll have taken him unawares and stand behind him, slightly to one side. He is one of those ancient warriors before the rising tide. He'll glance back from under his peaked cap without breaking rhythm: his coaxing a mushroom-a flat or a cup- the nick against his right thumb; the bucket then, the punnet left or right, and so on and so forth till kingdom come.
We followed the overgrown tow-path by the Lagan. The sunset would deepen through cinnamon to aubergine, the wood-pigeon's concerto for oboe and strings, allegro, blowing your mind. And you were suddenly out my ken, hurtling towards the ever-receding ground, into the maw of a shimmering green-gold dragon. You discovered yourself in some outbuilding with your long-lost companion, me, though my head had grown into the head of a horse and shook its dirty-fair mane and spoke this verse:
Come back to us. However cold and raw, your feet were always meant to negotiate terms with bare cement. Beyond this concrete wall is a wall of concrete and barbed wire. Your only hope is to come back. If sing you must, let your song tell of treading your own dung, let straw and dung give a spring to your step. If we never live to see the day we leap into our true domain, lie down with us now and wrap yourself in the soiled grey blanket of Irish rain that will, one day, bleach itself white. Lie down with us and wait.
Untimely gropes without space The I in the Everywhere You From Morning-Evening-Evening-Morning toward the next self-consciousness. From the eternally Old it came, As I; Always growing without degree or measure It remains in the I. Soon smaller-larger, up-back In the You the I, in the I the You. You are like I, Your I you are, like I. Thus we travel in the Nothing Unevenly different and differently the same Uneven evenness (Variable parable) of the millions Me-Thee, Thee-Me: the same way. Always believing everyone fulfills his duty, Always faithful to the call within; The hope that we may unite ourselves, Remains unsevered. We live, because we can remember, And go on living, because we hope. Time is change all around us, Space is Cover. We are the measure, For Time and eternally, infinite Space. We grope, because we know, If we were, when we were.
Vertaald door Pierre Joris
Dumb Poem
A worm hangs from a fishhook. A fish bites the worm. The fish also bites the fishhook. The hook pulls the fish. Now the fish hangs from the hook. The hook swings it through the air. The fish drops dead in the air. The hook drops the fish dead. A new worm hangs from the fishhook. A new fish bites the new worm. And new life blossoms out among the ruins.
All he had was her address. Rue des Pistoles, in the old neighborhood. It was years since he'd last been in Marseilles. But he didn't have a choice. Not now.
It was June 2nd, and it was raining. Despite the rain, the taxi driver refused to turn into the back alleys. He dropped him in front of Montée-des-Accoules. More than a hundred steps to climb and a maze of streets between there and Rue des Pistoles. The ground was littered with garbage sacks spilling their contents. There was a pungent smell on the streets, a mixture of piss, dampness and mildew. The only big change was that even this neighborhood was being redeveloped. Some houses had been demolished, others had had their fronts repainted ocher and pink, with Italian-style green and blue shutters.
Even on Rue des Pistoles, maybe one of the narrowest streets of all, only one side, the side with even-numbered houses, was still standing. The other side had been razed to the ground, as had the houses on Rue Rodillat, and in their place was a parking lot. That was the first thing he saw when he turned the corner from Rue du Refuge. The developers seemed to have taken a breather here. The houses were blackened and dilapidated, eatenaway by sewer vegetation.
He was too early, he knew. But he didn't want to go to a bistro and sit drinking one coffee after another, looking at his watch, waiting for a reasonable hour to wake Lole. What he wanted was to have his coffee sitting comfortably in a real apartment. He hadn't done that for months. As soon as she opened the door, he headed straight for the only armchair in the room, as if it was something he'd often done. He stroked the armrest with his hand, sat down slowly, and closed his eyes. It was only afterwards that he finally looked at her. Twenty years after.
She was standing. Bolt upright, as always. Her hands deep in the pockets of a straw-colored bathrobe. The color made her skin look browner than usual and emphasized the blackness of her hair, which she was wearing short now. Her hips may have grown thicker, he wasn't sure. She'd become a woman, but she hadn't changed. Lole, the Gypsy. She'd always been beautiful.
Was sich ein Nest baut in den Achselhöhlen, das kriecht auch durch den Nabel fort. Und in die Muscheln ruft es wilde Worte, färbt Wangen rot, ist Echolot auch für die Lymphen, die sich wie grüngebleichte Nymphen zu den Schulterblättern schmiegen. In den Salzfässern unterm Hals, da leckt sich satt, was da geschlüpft aus Haar und Poren, was ausgebrütet zu der Beuge runterfloß, um sich dann noch einen Weg zu bohren zur andren Seite hin. Was sich ein Nest baut in den Achselhöhlen, das schlängelt sich auch durch den Mund, das brennt und zündelt auf der Zunge, bis die Lippen wund ein neues Nest gestatten.
Es regt sich, schnarrt und ächzt im Kehlkopf drin schlägt den harten Gong des Gaumens zwölfmal an Gewalpert wird vielleicht ganz oben wo sichs wölbt hier unten, wo der Kiefer leise knackt, spukt es in der Lippenfurche, huscht ein Schatten übers Kinn Statt Fäden: Speichelnetze. Was da sich drin verfängt zappelt eine Weile, stirbt dann schnell wie hingesagt In den Winkeln ist ein früh verwestes Wort verwoben ein unterkühltes seilt sich von der Schartenspitze ab durch klebrig, dichtgesponnenes Gemasch beschlägt in Tau und lungenwarmem Dunst Zehn Füße hat der mißgeborne Vers die rudern, krabbeln um ihr Leben einen Laut wenn nicht der Atemzug vom nächsten drüberfährt
Es war einmal ein kleiner Junge, der wurde in der Stadt Bombay geboren Nein, so geht es nicht, ich kann mich um das Datum nicht herummogeln: Ich wurde am 15. August 1947 in Dr. Narlikars
privatem Entbindungsheim geboren. Und die Zeit? Die Zeit spielt auch eine Rolle. Also dann: nachts. Nein, man muss schon genauer sein Schlag Mitternacht, um die Wahrheit zu sagen. Uhrzeiger
neigten sich einander zu, um mein Kommen respektvoll zu begrüßen.
Oh, sprichs nur aus: Genau in dem Augenblick, in dem In dien die Unabhängigkeit erlangte, purzelte ich in die Welt. Schweres Atmen war zu hören. Und draußen vor dem Fenster Feuerwerk und
Menschenmassen. Ein paar Sekunden später brach mein Vater sich den großen Zeh; aber verglichen mit dem, was mich in diesem verhängnisvollen Augenblick befallen hatte, war sein Unfall eine bloße
Lappalie, denn dank der verborgenen Willkürherrschaft dieser verbindlich grüßenden Uhren war ich auf geheimnisvolle Weise an die Geschichte gefesselt, war mein Geschick unlösbar mit dem meines
Landes verkettet worden. Für die nächsten drei Jahrzehnte sollte es kein Entkommen geben. Wahrsager hatten mich prophezeit, Zeitungen feierten meine Ankunft, Politiker bescheinigten meine
Echtheit. Ich hatte in der ganzen Sache nichts zu sagen. Ich, Saleem Sinai, später auch verschiedentlich Rotznase, Fleckengesicht, Kahlkopf, Schnüffl er, Buddha und sogar Scheibe-vom-Mond genannt, war vom Schicksal schwer mit Beschlag belegt worden selbst unter günstigsten Umständen eine gefährliche Verstrickung. Und ich konnte mir zu der Zeit noch nicht einmal selbst die Nase putzen.
Nun läuft jedoch die Zeit ab (da sie keine weitere Verwendung für mich hat). Ich werde bald einunddreißig Jahre alt. Vielleicht. Wenn mein zerfallender, überbeanspruchter Körper es zulässt. Aber ich kann nicht darauf hoffen, mein Leben zu retten, ich kann nicht einmal damit rechnen, tausendundeine Nacht zu haben. Ich muss schnell arbeiten, schneller als Scheherazade, wenn mein Leben bei meinem Tod einen Sinn ja, Sinn gehabt haben soll. Ich gebe es zu: Mehr als alles andere fürchte ich die Sinnlosigkeit.
Salman Rushdie (Bombay, 19 juni 1947)
De Nederlandse dichter en schrijver Sybren Polet (pseudoniem van Sybe Minnema) werd geboren in Kampen op 19 juni 1924. Zie ook alle tags voor Sybren Polet op dit blog.
Verdedigingsgrijs
Dag amper aan de supermarkt ontsnapt, Verdedigingsgrijs, de allernatuurlijkste kleur. Leven een quaestie van ondergeluk. Eten een krachttoer, een krachtmeting. De ziel als een hond met een kunstgebit, gevangen in de draaideur van een warenhuis.
Een hoog aan de gevel gekleefd een handvol bejaarde hangjongeren. In de bomen enkele nagesynchroniseerde merels. Op het gazon: een zielig hoopje massa-DNA ter grootte van een molshoop. Je speurt de zwakke uitstraling.
Droom van een trauma: de verstrooide as van een gecremeerde crimineel die je door wind in het gezicht wordt geblazen.
De vijfvingerige leegte die je aangrijnst.
In de lucht: een eigenhandig gedolven mangat dat je zult vullen met jezelf. Laberdi laberda laberdonia.
Zonsverduistering
Vanmorgen om 10 u 10 ontmoette ik de man die de zon heeft verduisterd, drie minuten lang.
Hij droeg een colbert van krekels, een dorp als een monocle in zijn oog.
Hij aksepteerde mijn cuba libre niet, hij aksepteerde mijn cafe solo niet, hij aksepteerde mij niet; zijn wenkbrauwen van muggen optrekkend, liep hij door mij heen, als een mens door een gedachte.
Een zee had geen branding meer, drie minuten lang; en de zon had geen negatieven meer, drie minuten lang -
Daarna verdween hij uit mijn gedachten, als een foto die emigreert naar doorzichtiger schijngebieden -
While students flock to hear lectures on Goethe or Herder's views on art, we have been forced to give up the gymnasium to the Lecturer in Aesthetics, although when the University was founded his department was almost forgotten, it was so insignificant. The shocking thing is that we cannot imagine how this state of affairs has come about. Is it the natural desire of the younger generation to rebel against their parents and do something different? Or is it some kind of unconscious protest (here Professor Kozhevkin permitted himself to smile) against figures themselves as the symbols of order and therefore as symbols of paternal authority? Our psychologists have been studying this matter for a long time, but alas! they have not been able to come to any conclusion."
We clapped again and Professor Smith-Jones sat down. For a while there was an uncomfortable silence. Nobody felt like carrying on with the discussion. They were all afraid to speak up. Yet the reasons for this changing trend had been known long enough. I decided to speak myself.
"There is no point in refusing to face the facts," I got down to brass tacks at once. "We've come to the end of our resources. We've reached a dead end. It is true that since the end of the nineteenth century the technical sciences have transformed the world and thrown all other branches of knowledge into the shade; they have made it possible for humanity to devote itself to more important tasks and so on and so forth. We are all aware of these things. But technical progress has not solved the fundamental problems of the human mind. People are still asking how and why we should live; we still know nothing of how the universe came into being, and we cannot understand the fourth dimension Einstein worked out. Whenever we set this question to our cybernetic machines they reject it as unscientific, wrongly programmed, too personal, private, human.
Take the matter of eating soup. Weare trained to lean slightly over theplate, to take up a little soup with thespoon held sideways, and then to bringit to our mouth, still holding the spoonsideways. Mother, on the other hand,lightly rests the fingers of her left handon the edge of the table and sitsperfectly erect, with her head held highand scarcely so much as a glance at theplate. She darts the spoon into the soupand like a swallow so gracefully andcleanly one can really use the simile brings the spoon to her mouth at a rightangle, and pours the soup between herlips from the point. Then, with innocentglances around her, she flutters the spoon exactly like a little wing, never spilling adrop of soup or making the least sound of sippingor clinking the plate. This may not be the way of eating soup that etiquette dictates, but to me it ismost appealing and somehow really genuine. As amatter of fact, it is amazing how much bettersoup tastes when you eat it as Mother does,sitting serenely erect, than when you look downinto it. But being, in Naoji's words, a high-classbeggar and unable to eat with Mother's effortlessease, I bend over the plate in the gloomy fashionprescribed by proper etiquette.Mother's way of eating, not only soup butevery-thing else, is quite a thing apart fromnormal table manners. When the meat appearsshe at once cuts it up into little pieces with herknife and fork, then transfers the fork to her righthand and happily skewers one piece afteranother. Again, while we are struggling to free themeat from a chicken bone without rattling theplate, Mother unconcernedly picks up the bone inher fingers and chews the meat off. Even suchuncivilized actions seem not only charming butstrangely erotic when Mother performs them. Thereal things are apt to be deviant.I have sometimes myself thought things wouldtaste better if we ate with our fingers, but I refrainfrom doing so, for fear that if a high-class beggarlike myself imitates Mother badly, it might makeme look a beggar plain and simple.
Osamu Dazai (19 juni 1909 13 juni 1948)
De Filippijnse schrijver José Rizal(eig. José Protacio Rizal Mercado y Alonso Realonda) werd geboren op 19 juni 1861. Zie ook alle tags voor José Rizalop dit blog.
Kundiman
Now mute indeed are tongue and heart: love shies away, joy stands apart. Neglected by its leaders and defeated, the country was subdued and it submitted.
But O the sun will shine again! Itself the land shall disenchain; and once more round the world with growing praise shall sound the name of the Tagalog race.
We shall pour out our blood in a great flood to liberate the parent sod; but till that day arrives for which we weep, love shall be mute, desire shall sleep.
Goodbye to Leonor
And so it has arrived -- the fatal instant, the dismal injunction of my cruel fate; so it has come at last -- the moment, the date, when I must separate myself from you.
Goodbye, Leonor, goodbye! I take my leave, leaving behind with you my lover's heart! Goodbye, Leonor: from here I now depart. O Melancholy absence! Ah, what pain!
Es war ein weites, bequem eingerichtetes Gemach, das noch soeben von zwei Stimmen erfüllt gewesen war, die lebhaft, hoffnungsvoll und heiter redeten, befreit von einem schweren Druck. Eine verstaubte Flasche alten Weines stand auf dem Flügel, der schräg die Mitte des Zimmers beherrschte, neben ihr zwei halbgeleerte Gläser, undeutlich beleuchtet von einer elektrischen Stehlampe mit grünem Seidenschirm. Ihr Schein fiel voll auf eine Partitur, deren Zeichen vielfach durchstrichen, verbessert und noch nicht vollendet waren. An den Wänden hingen sehr große Lorbeerkränze mit goldbedruckten roten Bändern.
Jetzt öffnete sich die Tür wieder, und der Kapellmeister trat herein. Er stieß einen langen Seufzer der Erleichterung aus und ließ sich in einen Sessel fallen, wie jemand, der nach langem Kranksein, nach schließlicher Operation endlich aus dem Hospital entlassen, sich auf diesen Augenblick mit einem abschließenden: Gott sei Dank schon tagelang gefreut hat.
Alles glücklich überstanden! murmelte er für sich, alles am Ende noch gut abgelaufen, aber es hat meine Nerven doch sehr heruntergebracht. Er starrte in einen Winkel, fühlte eine leise Übelkeit, der sich sogleich der Wunsch anreihte, sich zu stärken, und sah verlangend nach der Weinflasche. Aber sollte er schon wieder aufstehen von seinem schönen weichen Sitze? Nach kurzem Schwanken erhob er sich, trat langsam zum Flügel, sah die beiden Gläser an und wußte nun nicht mehr, welches sein eigenes und welches das Glas des Arztes gewesen sei. Mit leidendem Gesicht füllte er sie beide, trank das eine aus und stellte das andere vor sich auf die Flügelplatte, auf der er dann selber mit beiden Ellenbogen für seinen Kopf einen Stützpunkt fand. Sein Mähnenhaar fiel herab und spiegelte sich mit dem Gesichte undeutlich auf dem schimmernden Grund. Und wenn ich dieses alles hätte persönlich aushalten sollen, dachte er wieder, das hätte ich ganz sicher nicht überstanden. Wie nur eine Frau das durchmachen kann! Und später steht sie wohl und gesund wieder auf und weiß doch, daß ihr so etwas vielleicht noch öfter geschehen wird. Ich hätte kein Talent zur Frau, zur Mutter; Schmerzen sind etwas Entsetzliches.
Doch eine heut empfind' ich's ist nicht kleiner:
Die Lust, begabtre Geister zu begrüßen.
Abendsegen
Dank, Vater! dir für Leid und Lust Und was du mir gegeben. Laß mich, wie dieses liebe Heut, Mein Morgen auch erleben. Erfüll' mir keinen thör'gen Wunsch, Das Gute laß nicht säumen. Und was du mir nicht geben kannst, Ei, davon laß mich träumen!
In some empty hall, my brother is still singing. His voice hasn't dampened yet. Not altogether. The rooms where he sang still hold an impression, their walls dimpled with his sound, awaiting some future phonograph capable of replaying them. My brother Jonah stands fixed, leaning against a piano. He's just twenty. The sixties have only begun. The country still dozes in its last pretended innocence. No one has heard of Jonah Strom but our family, what's left of it. We've come to Durham, North Carolina, the old music building at Duke. He has made it to the finals of a national vocal competition he'll later deny ever having entered. Jonah stands alone, just right of center stage. My brother towers in place, listing a little, backing up into the crook of the grand piano, his only safety. He curls forward, the scroll on a reticent cello. Left hand steadies him against the piano edge, while right hand cups in front of him, holding some letter, now oddly lost. He grins at the odds against being here, breathes in, and sings. One moment, the Erl-King is hunched on my brother's shoulder, whispering a blessed death. In the next, a trapdoor opens up in the air and my brother is elsewhere, teasing out Dowland of all things, a bit of ravishing sass for this stunned lieder crowd, who can't grasp the web that slips over them:
Time stands still with gazing on her face, Stand still and gaze for minutes, hours, and years to her give place. All other things shall change, but she remains the same, Till heavens changed have their course and time hath lost his name.
Two stanzas, and his tune is done. Silence hangs over the hall. It drifts above the seats like a balloon across the horizon. For two downbeats, even breathing is a crime. Then there's no surviving this surprise except by applauding it away. The noisy gratitude of hands starts time up again, sending the dart to its target and my brother on to the things that will finish him.
Uit: Den Teufel im Leib (Vertaald door Hinrich Schmidt-Henkel)
Ich werde mir viele Vorwürfe einhandeln. Aber was kann ich dafür? Ist es meine Schuld, dass ich ein paar Monate vor Kriegsbeginn zwölf wurde? Die Verwirrungen, die diese außergewöhnliche Zeit für mich mit sich brachte, waren ganz sicher andere, als man sie in diesem Alter sonst erlebt; doch da trotz allem Anschein nichts stark genug ist, einen reifer werden zu lassen, als man ist, musste ich als Kind ein Abenteuer bestehen, das auch einem erwachsenen Mann zu schaffen gemacht hätte.
Ich bin nicht der Einzige. Meine Altersgenossen werden an diese Zeit ganz andere Erinnerungen haben als die Älteren.
Scene uit de film 'Le diable au corps' met Micheline Presle en Gérard Philipe, 1947
Überhaupt, wer mich verurteilt, der soll sich erst mal vor Augen führen, was der Krieg für viele Jungen
meines Alters bedeutete: vier Jahre lang große Ferien. Wir wohnten in F an der Marne.
Meine Eltern waren Gegner der gemeinsamen Erziehung von Jungen und Mädchen.* Doch dadurch wurde die Sinnlichkeit, mit der wir geboren werden und die noch gar nicht wusste, wohin, eher verstärkt als abgeschwächt.
Ich war nie ein Träumer. Was anderen, Leichtgläubigeren, wie Traum vorkommt, das war für mich ebenso wirklich wie für eine Katze ein Käse unter einer Glasglocke. Dennoch gibt es die Glasglocke.
Geht die Käseglocke entzwei, kann die Katze sich freuen, auch wenn ihre Besitzer die Glocke zerbrochen haben und sich daran die Hände zerschneiden.
Raymond Radiguet (18 juni 1903 12 december 1923)
non peccat, quaecumque potest peccasse negare, solaque famosam culpa professa facit.
Amores, III, xiv
I love my work and my children. God Is distant, difficult. Things happen. Too near the ancient troughs of blood Innocence is no earthly weapon.
I have learned one thing: not to look down So much upon the damned. They, in their sphere, Harmonize strangely with the divine Love. I, in mine, celebrate the love-choir.
Picture of a Nativity
Sea-preserved, heaped with sea-spoils, Ribs, keels, coral sores, Detached faces, ephemeral oils, Discharged on the worlds outer shores,
A dumb child-king Arrives at his right place; rests, Undisturbed, among slack serpents; beasts With claws flesh-buttered. In the gathering
Of bestial and common hardship Artistic men appear to worship And fall down; to recognize Familiar tokens; believe their own eyes.
Above the marvel, each rigid head, Angels, their unnatural wings displayed, Freeze into an attitude Recalling the dead.
daar staat hij al jaren te wachten op wind tussen de boeren hun huizen en koeien in de wei staat hij recht zijn wieken stijf en zwart als hijzelf de molen wachtend op wind op een heuveltje
(wij noemen hem standaardmolen op zijn driepoot heel alleen wachtend op wind)
Stilte
wat me bezighoudt soms is de angstwekkende stilte in het woord zo luid meestal zo angst en aanjagend het geluid van de stilte
Het eerste kwartier was een genot, vooral toen hij het stadje helemaal achter zich had, en niets meer zag dan dennen en sneeuw. Het bos had iets plechtigs over zich, iets dat aan een kathedraal herinnerde, en de wind, die er doorheen voer, en de sneeuwpakken, die ritselend en verstuivend omlaag kwamen, en de eekhoorntjes, die snel als schichten van de ene boom in de andere schoten en soms meters ver op hun pluimstaart bleven zweven, het was alles zo schoon, zo indrukwekkend en zo stil, dat Pierre er niets van gewaarwerd dat hij bij iedere stap tot aan zijn enkels in de sneeuw zakte, en almaar door kijkend en bewonderend voortploederde, met zijn valies in de ene en een paar opgevouwen kranten in de andere hand.
Hij dacht terug aan Dr. Schlesinger, en hij glimlachte. Vandaag voor de eerste maal voelde hij eens geen afkeer en misprijzen voor de oude brombeer, die al dertig jaar in de rectorstoel van de Weense universiteit zetelde en zijn jonge docenten het leven zo moeilijk en zo saai mogelijk maakte. Vandaag voor de eerste maal vond hij dat hij eigenlijk ongelijk had gehad de arme man zo lang en zo diep te verachten. De man kon er tenslotte ook niet aan doen dat hij een slechte maag had en alle twee, drie uren het zuur kreeg. En hij kon er evenmin aan doen dat zijn huishoudster soms vergat maagzout en water gereed te zetten, en dat de ongelukkige die hem op zulke momenten iets kwam vragen, dan schrikwekkende en goddeloze verwensingen naar het hoofd gegooid kreeg.
Neen, neen, de oude Schlesinger mocht er zijn. Hij was wel koppig overtuigd dat buiten Plato alle filosofen sufferds waren, en dat de dichter van Dertienlinden zo groot was als die van Hermann en Dorothea, maar in feite was hij nog de slechtste niet. En op zijn volgende verjaardag zou hij hem, in plaats van het gebruikelijke boek, eens een fles deugdelijke schnaps als geschenk geven. De man had er recht op, na zoveel jaren van trouwe plichtsbetrachting en noeste arbeid.
statt stau wünschst du dir beim abwasch aura zu hören aus dem stimmkoffer und dass jemand spräche vom reizenden scheitern an unübersetzbaren welten: flackernde laubgehäuse eine schwimmschule wolken blankenese! oder lausbubenlüftchen dies pyjamahafte flattern
An einem Morgen brach Hanna zusammen, sie blieb einfach auf dem Boden liegen und weinte und konnte nicht mehr aufhören zu weinen. Mira schüttelte sie, aber sie schaffte es nicht einmal, den Kopf zu heben. Die anderen gingen hinunter, um sich ihre Ration des schrecklichen Kaffees zu holen, doch Hanna blieb liegen. Da holte Mira aus ihrem Rucksack einen verschrumpelten Apfel und drückte ihn Hanna in die Hand. Hier, der ist noch von Rosch Haschana. Ich habe ihn für eine besondere Gelegenheit aufgehoben. Sie lächelte.
Ehrlich gesagt, ich habe gar nicht mehr gewusst, dass er noch da ist, ich habe ihn vorhin erst
entdeckt, sonst hätte ich ihn doch längst gegessen.
Hanna war so erstaunt, dass sie aufhörte zu weinen. Sie biss in den Apfel, biss hinein und kaute so lange, bis sich das Fruchtfleisch in ihrem Mund aufgelöst hatte und nur noch eine süße, sämige Flüssigkeit übrig blieb, die sie dankbar schluckte. Für einen Moment war es, als säßen sie in Dänemark, in der Küche des Lindenhofs, und Bente hätte ihnen etwas zu essen hingestellt. Mira lächelte sie an, und Hanna verstand, dass Mira ihr ein Spiel anbot: Sie sollten so tun, als ob. Hanna war bereit, dieses Spiel mitzuspielen, Mira sollte sich nicht umsonst bemüht haben. Sie hielt der Freundin den Apfel mit der Aufforderung hin, auch einen Bissen zu nehmen, und fragte: Wieso hat man euch eigentlich erwischt, nur euch? Zugleich wunderte sie sich, warum sie diese Frage erst jetzt stellte.