Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
01-06-2013
Patrick Besson, John Masefield, Ferdinand Raimund, Peter de Mendelssohn
« Ça valait mieux.
Installé près delle pendant plusieurs heures, jaurais fini par lui poser des
questions auxquelles elle naurait pas répondu. Si cétait encore la Blandine de Kergalec qui avait fait autrefois les
gros titres des journaux. Dure comme le granit breton, avaient écrit à son
sujet les éditorialistes dans leur style caractéristique. Elle était installée de lautre côté de
lappareil, à deux rangs derrière moi. Elle occupait la place près du hublot. Elle garda son sac sur les genoux
pendant plusieurs minutes, semblant douter de vouloir se rendre à destination,
puis le glissa sous son siège. Elle
navait pris ni livre, ni iPod, ni lecteur DVD. Elle passerait les six
heures de vol à penser, comme tous les gens en proie à une obsession.
Avait-elle remarqué que je la regardais ? Sa façon de ne pas me voir
minclinait à croire que oui. Passa devant mes genoux une silhouette fluette,
puis il y eut un souffle léger à ma droite : la créature infime
sasseyait. Une veste fluide flottait
autour de son absence dépaules. Lhomme se présenta. Entre passagers de la
classe affaires, on se présente. Pour faire des affaires. Cétait un conseiller
de présidents africains. Les conseillers de présidents africains sont
intéressés par les hommes du pétrole et les hommes du pétrole par les
conseillers de présidents africains. Ils exercent, en Afrique, la même
profession : pomper. Il regarda alentour, vérifiant quil navait plus
personne à saluer. Partiellement chauve, il avait choisi, comme nombre de
footballeurs et de chanteurs hip-hop, de lêtre en entier, et son petit crâne
rasé luisait comme une pomme au-dessus des fauteuils. Il se rassit, ouvrit son
ordinateur et se mit à écrire, sans doute à lusage du président du pays où
nous nous rendions, une note facturée 50 000 euros.
75 000 ? Il refusa le verre de champagne que lui proposait lhôtesse.
Je regardai, de lautre côté de lavion, si Blandine de Kergalec avait accepté
le sien. Non plus. On se préparait pourtant à un long voyage et les longs
voyages se passent mieux avec du champagne.
Zauberer.Feen.Geister.(Einige mit
Bittschriften.) Ein Feuergeist.
Chor.
Sollen wir noch lange
harren?
Bald verläßt uns die
Geduld!
Sind wir Geister seine
Narren?
Unverzeihlich ist die
Schuld.
Fee Aprikosa.Welche Beleidigung, Damen solange warten zu
lassen, als wären sie seine Domestiken!
Alle.Das ist unerhört!
Erster Zauberer.Ich frage,
wie kann man ein Geisterkönig sein und so lange schlafen?
Zweiter Zauberer.Und ich
frage, wie kann man vernünftig sein und unvernünftig reden?Geisterkönig ist er; er muß für uns alle wachen,
folglich muß er auch für uns alle schlafen.
Erster Zauberer.Seine
Pflicht heischt aber, unsere Bitten zu hören.
Fee Amarillis.Und er kümmert sich gar nicht um uns; spart
seine Gunst nur für die Menschen auf.
Erster Zauberer.Er hat schon
ungeheure Schätze der Luft entzogen und sie der Erde zugewendet.
Zweiter Zauberer.Sehen Sie,
darum bauen sich die Leute jetzt so viele Luftschlösser.Wenn nicht das Sterben bei ihnen noch Mode wäre,
so ging's dem Volk besser als uns.
Fee Aprikosa.Was wollen Sie denn?Er hat ja erst gestern einen Menschen, den er
auf der Erde kennen gelernt hat, unter die Geister aufgenommen, weil ihn bei
dem letzten Wetter der Blitz erschlagen hat.
Erster Zauberer.Ja, richtig;
er heißt Zephise, war Taschenspieler und soll ein blitzdummer Kerl sein.
Zweiter Zauberer.Sehr
natürlich!Dumm war er so schon, der
Blitz hat ihn auch getroffen, also ist er blitzdumm.
Fee Amarillis.Der Zauberkönig verschwendet zu viel.Seine Reisen auf die Erde kosten ihm enorme
Summen.
Ferdinand
Raimund (1 juni 1790 - 5 september 1836)
Scene uit Der Diamant des Geisterkönigs,
Pegasus Theater, Aichach, 2009
1848 kam ein junger Mann von zweiundzwanzig Jahren
aus Süddeutschland nach Berlin, um hier sein Glück zu machen. Er hieß Leopold
Ullstein. Neun-zehn Jahre nach ihm kam ein junger Mann von 24 Jahren aus
Ostdeutschland nach Berlin, um gleichfalls hier sein Glück zu machen. Er hieß
Rudolf Mosse.
Abermals dreizehn Jahre später kam ein junger Mann
von einunddreißg Jahren aus Westdeutschland nach Berlin, auch er, um hier sein
Glück zu machen, das die beiden anderen schon gemacht hatten. Er hieß August
Scherl.
Diese drei Männer veränderten das Gesicht der
Stadt. Zusammen, wenn auch nicht gemeinsam, vereint, wenn auch im stetigen
Wettstreit erbauten sie auf dem Fundament [...] der geschäftstüchtigen
Buchhändler Rüdiger, Voss, Haude und Spener und nicht zuletzt des sie allzeit mahnenden Heinrich von Kleist die größte
Zeitungsstadt der Welt.
Peter de
Mendelssohn (1 juni 1908 10 augustus 1982) Ullstein Buchverlage in de Friedrichstraße
in Berlijn
The dolls golden hair tumbled down, the
pearls flew winking into the long grass and disappeared. A dusty boot came down
thoughtlessly on the abandoned dress, smearing grease from the smithy across
its satin. Meggie dropped to her knees, scrabbling frantically to collect the
miniature clothes before more damage was done them, then she began picking
among the grass blades where she thought the pearls might have fallen. Her
tears were blinding her, the grief in her heart new, for until now she had
never owned anything worth grieving for.
Frank threw the shoe
hissing into cold water and straightened his back; it didnt ache these days,
so perhaps he was used to smithying. Not before time, his father would have
said, after six months at it. But Frank knew very well how long it was since
his introduction to the forge and anvil; he had measured the time in hatred and
resentment. Throwing the hammer into its box, he pushed the lank black hair off
his brow with a trembling hand and dragged the old leather apron from around
his neck. His shirt lay on a heap of straw in the corner; he plodded across to
it and stood for a moment staring at the splintering barn wall as if it did not
exist, his black eyes wide and fixed.
He was very small,
not above five feet three inches, and thin still as striplings are, but the
bare shoulders and arms had muscles already knotted from working with the
hammer, and the pale, flawless skin gleamed with sweat. The darkness of his
hair and eyes had a foreign tang, his full-lipped mouth and wide-bridged nose
not the usual family shape, but there was Maori blood on his mothers side and
in him it showed. He was nearly sixteen years old, where Bob was barely eleven,
Jack ten, Hughie nine, Stuart five and little Meggie three. Then he remembered
that today Meggie was four; it was December 8th. He put on his shirt and left
the barn.
Colleen
McCullough (Wellington, 1 juni 1937)
Scene uit de
tv-serie met Richard Chamberlain en Rachel Ward, 1983
Uit: From The Museum of Eternas Novel (Vertaald door Margaret Schwartz)
Horrible art and the accumulated glories of
the past, which have always existed, are a result of the following: the
sonorousness of language and the existence of a public; without this
sonorousness, only thinking and creating would remain; without a clamoring
public, art would not be drowned. Under these conditions, Literature would be
pure art, and there would be many more beautiful works than there are at
present: there would be three or four Cervantes, the Cervantes of the Quijote, without the stories, Quevedo
the humorist and poet of passion, without the moralizing orator, various Gómez
de la Sernas. Well be liberated from the likes of Calderón, the Prince of
falsetto, from lack of feeling, which is poor taste itself; from the likes of
Góngora, at least from time to time, with his exclamations of Ay Fabio, o
sorrow! Wed have three Heines, each of sarcasm and sadness, or DAnnunzios to
limitlessly versify passion. Happily, we would have only the first act of Faust, and in compensation various
Poes, and various Bovarieswith their sad affliction of loveless appetite,
despicable and bloodyand this other, lacerating absurdity: Hamlets lyric of
sorrow, which convinces and breeds sympathy, despite the false psychologism of
its source. Well be free of the scientific realism of Ibsen, one of Zolas
victims, and this magnificent artist for his part will be dismantled by
sociology and theory of heresy and pathology, and instead of a dozen master
works well possess a hundred, of true, intrinsic artistic worth, not mere
copies of reality. These works will be typically literary, works of Prose, not
of didactics, without any musical language (meter, rhyme, sonorousness) or
paintings with words, that is, descriptions.
Macedonio Fernández (1 juni 1874 10 februari 1952)
als we de kou
hierbinnen
de ruimte geven
en onze koorts buiten
op straat laten spelen
ons zweet tussen
de groeven van klinkers
en door blaren in het asfalt
omhoog laten komen
de straat overstromen
lantaarnpalen laten smelten
dwars over de weg alleen
de stoep begaanbaar houden
met onze ruggengraat
door drempels breken
het bestemmingsplan
laten getuigen van
de onrust in onze botten
als we onze koorts
in straten laten razen
zijn we 38, 39, 40
dichterbij de zon
Dennis Gaens (Susteren, 1982)
De Britse schrijver Rhidian Brook werd
geborenin 1964 in Tenby. Zijn eerste
roman The Testimony Of Taliesin Jones won drie prijzen, waaronder de 1997
Somerset Maugham Award, en werd verfilmd met in de hoofdrol Jonathan Pryce.
Zijn tweede roman Jesus And The Adman werd gepubliceerd in 1999. Zijn derde
roman The Aftermath verscheen in april 2013. Zijn korte verhalen zijn
gepubliceerd door The Paris Review, Punch, The New Statesman, Time Out en
andere tijdschriften, en verschillende ervan werden uitgezonden op BBC Radio
4's Short Story. Zijn eerste opdracht voor de televisie Mr Harvey Lights A
Candle- werd uitgezonden in 2005 op BBC1 met Timothy Spall in de hoofdrol.
Brook schreef ook voor de BBC serie Silent Witness tussen 2005 en 2007, en de
dramaproductie Atlantis voor BBC1 in 2008. Africa United, zijn eerste lange
speelfilm kwam in het Verenigd Koninkrijk uit in oktober 2010.Brook schreef eveneens artikelen voor kranten,
waaronder The Observer, The Guardian en The Daily Telegraph. In 2005
presenteerde hij Nailing The Cross, een documentaire voorBBC1. In 2006 werkte hij mee aanj een serie
In The Blood van BBC World Service, en filmde hij de reis van zijn familie
door de aids-pandemie. Zijn boek over die reis More Than Eyes Can See- werd
in 2007 gepubliceerd door Marion Boyars. Ook levert Brooks al meer dan 12 jaar
regelmatig bijdragen aan Radio 4's "Thought For The Day.
Uit: More
Than Eyes Can See
Our biceps were still aching from the final
round of jabs when we arrived in the rural Kenyan town of Kithituni, where the
Salvation Army had pioneered a communal response to HIV/Aids. We had been
inoculated against a host of deadly diseases. We had learned all about the
pandemic, explained to Gabriel and Agnes how HIV passed from one person to
another, read books and talked to people trying to get a sense of what life
would be like in the communities we were going to. Most of what we knew about
Africa lay between the dualities of safari and catastrophe, between the
writings of the starry-eyed accounts of settlers, naturalists, hunters and
alarming news reports, movies and documentaries. None of it really prepared us
for what we found.
There were immediate cultural adjustments to
make and material discomforts to face: no cars, a "goat-powered"
internet, pit latrines for toilets, no fridge (we only had power for three
hours a day), no running hot water, and a limited amount of food produce
consisting mainly of scrawny chicken, beans, rice and the maize breeze-block
otherwise known as ugali. There
were big bugs to worry about and an over-neurotic application of Deet at sundown, but we adjusted
quickly and the kids seemed to be enjoying it as much as we were. It was the
people who made it easy.
Every day, the chief patriarch and matriarch in
the area Jonathan and Agnes (every other woman seemed to be called Agnes in
Kithituni) would swing by on their way to market to check that we were OK;
hordes of children would come to play football with our children (with a
football made from plastic bags and string) or play with Gabriel's Gameboy
until the power ran out. George the baptist would stop off for tea, deliver his
home-grown onions and discuss some finer theological point. Lelu showed us how
to kill the army ants that walked in through the front door at exactly 7pm
every night. And on the 45-minute walk to market we'd learn Swahili by
practising the local greetings 100 times a day. By the time we had bought the
children two goats at Friday market (we called them Malarone and Larium after
the malaria tablets) we were well and truly part of the community and able to
thank God in three more languages.
A LEAF for hand in hand!
You natural persons old and young!
You on the Mississippi, and on all the branches and bayous of the
Mississippi!
You friendly boatmen and mechanics! You roughs!
You twain! And all processions moving along the streets!
I wish to infuse myself among you till I see it common for you to
walk hand in hand!
As Adam, Early In The Morning
AS Adam, early in the morning,
Walking forth from the bower, refresh'd with sleep;
Behold me where I pass--hear my voice--approach,
Touch me--touch the palm of your hand to my Body as I pass;
Be not afraid of my Body.
Uit:Calamus Poems
11.
When I heard at the
close of the day how my name had been received with plaudits in the capitol,
still it was not a happy night for me that followed;
And else, when I
caroused, or when my plans were accomplished, still I was not happy;
But the day when I
rose at dawn from the bed of perfect health, refreshed, singing, inhaling the
ripe breath of autumn,
When I saw the full
moon in the west grow pale and disappear in the morning light,
When I wandered alone
over the beach, and, undressing, bathed, laughing with the cool waters, and saw
the sun rise,
And when I thought
how my dear friend, my lover, was on his way coming, O then I was happy;
O then each breath
tasted sweeter -- and all that day my food nourished me more -- And the
beautiful day passed well,
And the next came
with equal joy -- And with the next, at evening, came my friend;
And that night, while
all was still, I heard the waters roll slowly continually up the shores,
I heard the hissing
rustle of the liquid and sands, as directed to me, whispering, to congratulate
me,
For the one I love
most lay sleeping by me under the same cover in the cool night,
In the stillness, in
the autumn moonbeams, his face was inclined toward me,
And his arm lay
lightly around my breast -- And that night I was happy.
Als er aufwacht, kommt ihm alles sehr klein vor.
Auch in der Nacht hatte er diesen Eindruck schon,
aber da hat er nicht so genau hingesehen. Es war dunkel, nur die Dielenlampe
warf einen fahlen Kegel hier herein. Stefan zog sich schnell um und fiel ins
Bett, einigermaßen angetrunken, weil er sich im Bordbistro die anderthalb
Stunden Verspätung hatte schöntrinken müssen, die der Zug auf seiner Strecke
von München hierher, nach Hause, zusammengefahren hatte. Außerdem hatte er
getrunken, weil er sich kurz vor Aufbruch noch mit Anka gestritten hatte, die
nicht verstehen konnte, weshalb er sie an diesem Wochenende nicht dabeihaben
wollte, und er ihr zum x-ten Male hatte erklären müssen, dass er lauter Leute
von früher treffen und über alte Zeiten reden würde, sodass sie sich
elendiglich langweilen würde, was sie nicht glauben wollte, und es war ja auch
tatsächlich nur die halbe Wahrheit.
Es schmerzt ihn, dass er Onkel Hermanns Beerdigung verpasst hat, die schon am
Donnerstag gewesen ist, aber da hatte Stefan abends noch Vorstellung, sodass er
erst am Freitag fahren konnte. Zwar ist die Beerdigung am Donnerstagvormittag
gewesen, aber er hat so kurzfristig keinen Flug mehr bekommen, der ihn
rechtzeitig zur Vorstellung nach München zurückgebracht hätte, und die
Vorstellung ausfallen zu lassen war keine Option. Er hat Kollegen gesehen, die
auf der Bühne gestanden haben, obwohl der Vater oder die Mutter am gleichen Tag
überraschend gestorben waren, und wenn er ehrlich ist, hat er Onkel Hermann
immer gemocht, ihm aber nie so richtig nahegestanden.
Freitag etwas zeitiger loszufahren war nicht möglich, da Anka ihn darauf
festgenagelt hatte, am frühen Abend wenigstens noch einen Happen mit ihr zu
essen, wenn sie schon nicht mitkommen dürfe. Das Wochenende hier mit Anka
herumzulaufen wäre über seine Kräfte gegangen. Er will nichts erklären, er will
niemandem irgendwelche Leute vorstellen, er will nur hier sein und erledigen, was
zu erledigen ist.
Man sieht jede Bewegung und jedes Zucken in den
Wimpern, jeden Ansatz eines Lächelns im Gesicht eines anderen. Man sieht
sogar den Ursprung des Gedankens, der einem Lächeln vorausgeht die Morgenröte
jeder Empfindung liegt auf einem silbernen Tablett zum Greifen nah. Aber man
kommt nicht hin, man kommt nicht hin, denn das, wodurch man den anderen sieht,
ist Panzerglas spiegelfreies Panzerglas, hinter dem man jede Lüge offen
verbergen kann und dieses Panzerglas heißt Nähe.
Wozu? Wozu das Ganze? Um nicht allein zu sein? In
jeder Einsamkeit hat man zumindest einen Partner sichselbst. Wenn man sich
aber über die Reling beugt, um zu dem anderen Schiff eine Hand
hinüberzustrecken, stürzt man ab und landet im Meer. Es liegt alles am Anfang
die erste Millionstelsekunde eines Anfangs zwischen einem Mann und einer Frau
trägt schon wie ein Samenkorn die ganze Geschichte einer Begegnung in sich
alles alles alles liegt in dieser Filmdose zusammengerollt bereit, und man
hat sogar die Möglichkeit der Ahnung des Wissens des Sehens Irgend etwas
in einem selbst kennt den ganzen Film, der da aufgerollt herangereicht wird,
und das Herz weiß alles und trotzdem beginnt man schon in der zweiten
Millionstelsekunde die Bilder nacheinander ablaufen zu lassen, obwohl man
erkannt hat, wo der Filmriß einprogrammiert ist. Man setzt die Scheuklappen auf
und startet durch als Mann, als Held, als Sieger. Das wäre ja noch schöner,
wenn man das Schicksal nicht geradebiegen könnte wenn man die hundert Meter
nicht in vier Sekunden sprinten könnte die Erde nicht doch flachhämmern
könnte.
Uit:The Story of a Life (Vertaald door
Manya Harari en Andrew Thomson)
The mother always sat in front a dry,
wrinkled old woman with knotty fingers. Whatever she was like in life gentle
and uncomplaining or shrewish and foolish the picture always showed her with
a face of stone and with tight-pressed lips. In the flash of the cameras lens
she always became the inexorable mother, the embodiment of the stern necessity
of carrying on the race. And around her there always sat and stood her wooden
children and her bulging-eyed grandchildren.
You had to look at these pictures for a long
time to see and to recognize in their strained figures the people whom you knew
well the old womans consumptive, silent son-in-law the village shoemaker,
his wife, a big-bosomed, shrewish woman in an embroidered blouse and with shoes
with tops which flapped against the base calfs of her legs, a young fellow with
a forelock and with that strange emptiness in the eyes which you find in
hooligans, and another fellow, dark and laughing, in whom you eventually
recognized the mechanic known throughout the whole region. And the
grandchildren frightened kids with the eyes of little martyrs. These were
children who had never known a caress or an affectionate greeting. Or maybe the
son-in-law who was the shoemaker sometimes took pity on them quietly and gave them
his old boot lasts to play with.
Konstantin Paustovski (31 mei 1892 14 juli 1968)
De Wit-Russische schrijfster en onderzoeksjournaliste Svetlana
Alexandrovna Alexievich werd geboren
op 31 mei 1948 in Stanyslaviv
(sinds 1962 Ivano - Frankivsk) Na haar schoolopleiding werkte ze als verslaggever
in diverse lokale kranten, en vervolgens als correspondente voor het literaire tijdschrift
Neman in Minsk. Zij maakte carrière in de journalistiek en door het schrijven
van verhalen, gebaseerd op interviews met getuigen van de meest dramatische
gebeurtenissen in het land zoals de Tweede Wereldoorlog,de Sovjet - Afghaanse
oorlog, de val van de Sovjet- Unie en de ramp in Tsjernobyl. Na de vervolging
door het Loekasjenko-regimeverliet zij
Belarus in 2000. Gedurende de volgende tien jaar woonde ze in Parijs, Göteborg
en Berlijn .In 2011 verhuisde Alexievich terug naar Minsk. Haar boeken worden
beschreven als een literaire kroniek van de emotionele geschiedenis van de
Sovjet -en post-Sovjet-mens. Haar meest opmerkelijke werken in Engelse vertalingen
gaan over de oorlog in Afghanistan (The Boys of Zinc) en over de ramp in
Tsjernobyl (Voices from Chernobyl. Haar eerste boek Het onvrouwelijk
gezicht van de oorlog kwam uit in 1985. Het werd meerdere malen herdrukt en er
werden meer dan twee miljoen exemplaren van verkocht. Deze roman is opgebouwd
uit monologen van vrouwen in de oorlog die spreken over de aspecten van de
Tweede Wereldoorlog die nooit eerder aan de orde kwamen. Een ander boek, De
laatste getuige: het Boek van onkinderlijke verhalen beschrijft persoonlijke
herinneringen van kinderen in oorlogstijd. In 1993 publiceerde ze Betoverd door
de dood, een boek over geslaagde zelfmoorden en zelfmoordpogingen als gevolg
van de ondergang van de Sovjet- Unie. Veel mensen voelden zich onlosmakelijk
verbonden met de communistische ideologie en waren niet in staat om de nieuwe
orde en de nieuw geïnterpreteerde geschiedenis te accepteren . Alexievich 's
boeken zijn gepubliceerd in vele landen, waaronder de VS, Duitsland,
Groot-Brittannië, Japan, Zweden, Frankrijk, China, Vietnam, Bulgarije en India
met een totaal van 19 landen in totaal. Ze heeft 21 scripts voor documentaires op
haar naam en drie toneelstukken die werden opgevoerd in Frankrijk, Duitsland en
Bulgarije.
Uit: Voices from
Chernobyl
Lyudmilla Ignatenko
Wife of deceased Fireman Vasily Ignatenko
We were newlyweds.
We still walked around holding hands, even if we were just going to the store.
I would say to him, I love you. But I didnt know then how much. I had no
idea . . . We lived in the dormitory of the fire station where he worked. I
always knew what was happeningwhere he was, how he was.
One night I heard a
noise. I looked out the window. He saw me. Close the window and go back to
sleep. Theres a fire at the reactor. Ill be back soon.
I didnt see the explosion itself. Just the
flames. Everything was radiant. The whole sky. A tall flame. And smoke. The
heat was awful. And he still hadnt come back.
They went off just as they were, in their
shirtsleeves. No one told them. They had been called for a fire, that
was it.
Seven oclock in
the morning. At seven I was told he was in the hospital. I ran over there but
the police had already encircled it, and they werent letting anyone through.
Only ambulances. The policemen shouted: The ambulances are radioactive stay
away! I started looking for a friend, she was a doctor at that hospital. I
grabbed her white coat when she came out of an ambulance. Get
me inside! I cant. Hes bad. They all are. I held onto her. Just to see
him! All right she said. Come with me. Just for fifteen or twenty
minutes.
I saw him. He was all swollen and puffed up. You
could barely see his eyes.
He needs milk.
Lots of milk my friend said. They should drink at least three liters each.
But he doesnt like
milk.
Hell drink it
now.
Many of the doctors
and nurses in that hospital and especially the orderlies would get sick
themselves and die. But we didnt know that then.
At ten the
cameraman Shishenok died. He was the first.
Annette von Droste-Hülshoff, Elizabeth Alexander, Countee Cullen, Emmanuel Hiel, Martin Jankowski, Jan Geerts
Bij Sacramentsdag
Abendmahl door Hans Leonhard Schäufelein, 1515, Ulmer
Münster
Am Fronleichnamstage
"Mein
Fleisch ist wahrhaftig eine Speise,
und mein Blut ist wahrhaftig ein Trank"
O fasse Mut; er ist dir nah!
Du hast sein Fleisch, sein heilig Blut
Genossen ja.
O meine arme Seele, fasse Mut;
Er ist ja dein, er ward dein Fleisch und Blut.
Nicht, wie ich sollte, reich und warm
Kam freilich ich zu deinem Mahl:
Ich war ein arm
Zerlumpter Gast; doch zitterte die Qual
In mir des Sehnens; Tränen sonder Zahl
Hab' ich vergossen in der Angst,
Die dennoch Freudeschauer war.
Sprich, warum bangst
Du vor der Arzenei so süß und klar,
Die Leben dir und Frieden bietet dar?
Wohl ist es furchtbar, seinen Gott
Zu einen mit dem sünd'gen Leib;
Es klingt wie Spott.
O Herr, ich bin ein schwach und wirres Weib,
Und stärker als die Seele ist der Leib!
So hab' ich schuldbeladen dir
In meiner Sünde mich vereint;
Doch riefst du mir
So laut wie Einem, der um Leben weint:
So ist es Gnade, was von oben scheint.
Und hast du des Verstandes Fluch
Zu meiner Prüfung mir gestellt:
Er ist ein Trug.
Doch hast du selber ja, du Herr der Welt,
Hast selber den Verführer mir gesellt.
Drum trau ich, daß du dessen nicht
Vergessen wirst an jenem Tag,
Daß dein Gericht
Mir sprechen wird: Den Irren seh' ich nach;
Dein Herz war willig, nur dein Kopf war schwach.
Annette von
Droste-Hülshoff (10 januari 1797 24 mei 1848)
De Paulusdom
in Münster, dichtbij Drostes geboortehuis
Sometimes I think
about Great-Uncle Paul who left Tuskeegee,
Alabama to become a forester in Oregon and in so doing
became fundamentally white for the rest of his life, except
when he travelled without his white wife to visit his siblings
now in New York, now in Harlem, USA just as pale-skinned,
as straight-haired, as blue-eyed as Paul, and black. Paul never told anyone
he was white, he just didnt say that he was black, and who could imagine,
an Oregon forester in 1930 as anything other than white?
The siblings in Harlem each morning ensured
no one confused them for anything other than what they were, black.
They were black! Brown-skinned spouses reduced confusion.
Many others have told, and not told, this tale.
When Paul came East alone he was as they were, their brother.
The poet invents
heroic moments where the pale black ancestor stands up
on behalf of the race. The poet imagines Great-Uncle Paul
in cool, sagey groves counting rings in redwood trunks,
imagines pencil markings in a ledger book, classifications,
imagines a sidelong look from an ivory spouse who is learning
her husbands caesuras. She can see silent spaces
but not what they signify, graphite markings in a foresters code.
Many others have
told, and not told, this tale.
The one time Great-Uncle Paul brought his wife to New York
he asked his siblings not to bring their spouses,
and that is where the story ends: ivory siblings who would not
see their brother without their telltale spouses.
What a strange thing is race, and family, stranger still.
Here a poem tells a story, a story about race.
Peccant
Maryland State
Correctional Facility for Women,
Baltimore County Branch, has undergone a face-lift.
Cells are white and ungraffitied, roomlike, surprisingly airy.
This is where I must spend the next year, eating slop from tin trays,
facing women much tougher than I am, finding out if I am brave.
Though I do not know what I took, I know I took something.
On Exercise Day, walk the streets of the city you grew up in,
in my case, D.C., from pillar to post, Adams-Morgan to Anacostia,
Shaw to Southwest, Logan to Chevy Chase Circles,
recalling every misbegotten everything, lamenting, repenting.
How my parents keen and weep, scheme to spring me,
intercept me at corners with bus tokens, pass keys, files baked in cakes.
Komunyakaa the poet says, dont write what you know,
write what you are willing to discover, so I will
spend this year, these long days, meditating on what I am accused of
in the white rooms, city streets, communal showers, mess hall,
where all around me sin and not sin is scraped off tin trays
into oversized sinks, all that excess, scraped off and rinsed away.
Elizabeth Alexander (New York, 30
mei 1962)
De Afro-Amerikaanse dichter Countee
Cullen werd geboren als Countee LeRoy Porter op 30 mei 1903 in
Louisville, Kentucy, of Baltimore. Zie ook alle
tags voor Countee Cullen op dit blog.
Lines To
My Father
The
many sow, but only the chosen reap;
Happy the wretched host if Day be brief,
That with the cool oblivion of sleep
A dawnless Night may soothe the smart of grief.
If from the soil our sweat enriches sprout
One meagre blossom for our hands to cull,
Accustomed indigence provokes a shout
Of praise that life becomes so bountiful.
Now ushered regally into your own,
Look where you will, as far as eye can see,
Your little seeds are to a fullness grown,
And golden fruit is ripe on every tree.
Yours is no fairy gift, no heritage
Without travail, to which weak wills aspire;
This is a merited and grief-earned wage
From One Who holds His servants worth their hire.
So has the shyest of your dreams come true,
Built not of sand, but of the solid rock,
Impregnable to all that may accrue
Of elemental rage: storm, stress, and shock.
Harlem
Wine
This is not water
running here,
These thick rebellious streams
That hurtle flesh and bone past fear
Down alleyways of dreams
This is a wine that must flow on
Not caring how or where
So it has ways to flow upon
Where song is in the air.
So it can woo an artful flute
With loose elastic lips
Its measurements of joy compute
With blithe, ecstatic hips.
Here come shit. Just
one look, and I can see it coming. Here I walk all this way and God know that
is bad enough, what with the child in the abbadoek on my back, and now there's no turning back, it's just
straight on to hell and gone. This is the man I got to talk to if I want to lay
a charge, they tell me, this Grootbaas who is so tall and white and thin and
bony, with deep furrows in his forehead, like a badly ploughed wheat field, and
a nose like a sweet potato that has grown past itself.
It's a long story. First he want to find out everything about me, and it's one
question after another. Who am I? Where do I come from? What is the name of my
Baas? What is the name of the farm? For how long I been working there? Did I
get a pass for coming here? When did I leave and how long did I walk? Where did
I sleep last night? What do I think is going to happen to me when I get home
again? And every time I say something, he first write it down in his big book
with those knobbly hands and his long white fingers. These people got a thing
about writing everything down. Just look at the back pages of the black Bible
that belong to Oubaas Cornelis Brink, that's Francois Gerhard Jacob's father.
While the Grootbaas is writing I keep watching him closely. There's something
second-hand about the man, like a piece of knitting gone wrong that had to be
done over, but badly, not very smoothly. I can say that because I know about
knitting. On his nose sit a pair of thick glasses like a bat with open wings,
but he look at me over them, not through them. His long hands keep busy all the
time. Writing, and dipping the long feather in the ink, and sprinkling fine sand
on the thick paper, and shifting his papers this way and that on top of the
table that is really too low for him because he is so tall. He is sitting, I
keep standing, that is how it's got to be.
In the beginning I
feel scared, my throat is tight. But after the second or third question I start
feeling better. All I can think of is: If it was me that was knitting you,
you'd look a bit better, but now whoever it was that knitted you, did not cast
you off right. Still, I don't say anything. In this place it's only him and me
and I don't want to get on his wrong side. I got to tell him everything, and
that is exactly what I mean to do today, without keeping anything back.
Uit:Father Brown. The Essential Tales (The
Blue Cross)
There was a short railway official travelling
up to the terminus, three fairly short market gardeners picked up two stations
afterwards, one very short widow lady going up from a small Essex town, and a
very short Roman Catholic priest going up from a small Essex village. When it
came to the last case, Valentin gave it up and almost laughed. The little
priest was so much the essence of those Eastern flats; he had a face as round
and dull as a Norfolk dumpling; he had eyes as empty as the North Sea; he had several
brown paper parcels, which he was quite incapable of collecting. The
Eucharistic Congress had doubtless sucked out of their local stagnation many
such creatures, blind and helpless, like moles disinterred. Valentin was a
sceptic in the severe style of France, and could have no love for priests. But
he could have pity for them, and this one might have provoked pity in anybody.
He had a large, shabby umbrella, which constantly fell on the floor. He did not
seem to know which was the right end of his return ticket. He explained with a
moon-calf simplicity to everybody in the carriage that he had to be careful,
because he had something made of real silver "with blue stones" in
one of his brown-paper parcels. His quaint blending of Essex flatness with saintly
simplicity continuously amused the Frenchman till the priest arrived (somehow)
at Tottenham with all his parcels, and came back for his umbrella. When he did
the last, Valentin even had the good nature to warn him not to take care of the
silver by telling everybody about it. But to whomever he talked, Valentin kept
his eye open for someone else; he looked out steadily for anyone, rich or poor,
male or female, who was well up to six feet; for Flambeau was four inches above
it.
G. K. Chesterton (29 mei 1874 - 14 juli 1936)
Mark Williams
als Father Brown in de nieuwe BBC - serie
Il y a chaque année, à partir du début
décembre, dans la vitrine de ce magasin qu'on appelle "Le Grand
Bazar", un train électrique fabuleux. Tout y est, une gare, des
signaux lumineux qui fonctionnent, une énorme locomotive, au moins sept ou huit
wagons, un passage à niveau avec des barrières qui se lèvent et retombent. Tout, absolument ! Il faut jouer des coudes pour approcher la devanture.
J'attends toujours le 25 décembre avec une grande impatience. Bien longtemps
avant ce jour merveilleux, en m'appliquant beaucoup, j'écris au Père Noël. Puis
nous portons ma lettre à la poste, maman et moi, et je m'efforce d'être sage
pour mériter ce que j'ai demandé.
Une année, je devais avoir cinq ou six ans, je
fis une lettre particulièrement longue (au moins dix lignes) et appliquée ; à
peine une douzaine de fautes d'orthographe. J'avais apporté à l'écrire
énormément de soin, car je demandais un train électrique. J'avais précisé, pour
que le Père Noël ne se trompe pas : "Celui qui est dans la vitrine du Grand Bazar". Maman avait
soupiré : "Tu es trop exigeant.
Le Père Noël n'est pas assez riche. Si tous les enfants font comme toi, le
pauvre homme sera bien embarrassé !". Mais j'avais tenu bon,
et ma lettre était partie.
Bernard Clavel (29 mei 1923 5 oktober 2010)
De Hebreeuwse dichteres, schrijfster en letterkundige Leah
Goldberg werd geboren in Königsberg (Pruisen) op 29 mei 1911. Zie ook alle tags voor Leah
Goldberg op dit blog.
About Myself
My seasons are etched in my verse
As a trees are in its rings
As my years are in furrowed skin.
I have no hard words
To hamper my visions.
My images
Are as clear as a churchs window.
Through them
One can see
The changes in the light outside
How my loves
Like dead birds fall
From the sky.
Vertaald door Haim Watzman
Will there ever come days
To
Y., with pride and gratitude.
Is it true - will there ever come days of
forgiveness and mercy?
And you'll walk in the field, and it will be an innocent's walk.
And your feet on the medick's small leaves will be gently caressing,
And sweet will be stings, when you're stung by the rye's broken stalks!
And the drizzle will catch you in pounding raindrops' folly
On your shoulders, your breast and your neck, while your mind will be clean,
You will walk the wet field, and the silence will fill you -
As does light in a dark cloud's rim
And you'll breathe in the furrow in breaths calm and even,
And the pond's golden mirror will show you the Sun up above,
And once more all the things will be simple, and present, and living,
And once more you will love - yes, you will, yes, once more you will love!
You will walk. All alone. Never hurt by the blazing inferno
Of the fires on the roads fed by horrors too awful to stand,
And in your heart of hearts you'll be able to humbly surrender,
In the way of the weeds, in the way of free men.
Uit: The Yellow
River Is Frozen(Vertaald doorTanis
Guest.)
The first time I saw
her in the flesh was in the early fifties when she, one of the last remaining
Western nuns, was expelled from the country for good on the orders of the government
of the Chinese People's Republic. I was a small boy of seven or eight. And she
was a tall, bony creature dressed in white with a black veil who was staying
with us for a while. She looked thin and pale. I had noticed her eyes at once:
they were huge, sunk deep in their sockets. I also found her disquietingly
silent as she sat there at table with us. Suddenly, instead of sending a letter
she had come herself. That in itself was a wonder. So she really did exist. She
had a face. Maybe, under her clothes, there was even a body of flesh and blood.
And on top of that she had brought someone else with her. A sort of replica of
herself. But a much softer version. Applecheeked, even. It turned out she was
the daughter of a fruit farmer and came originally from Montenaken, not far
from Sint-Truiden. A sweetly smiling guardian angel from Limburg. Born and bred
in the Haspengouw hills. Among the apples and pears.
- You can call me
Sister Irma.
- Hullo, Sister Irma.
- That's a clever
boy.
But actually she was
a sort of watchdog they'd sent to keep an eye on Aunt Roza. Not for nothing was
it called The Guardian, the
mother house in Leefdaal.
Black nuns and white
nuns. The black ones I was familiar with from kindergarten. The white ones, to
whom Aunt Roza belonged, were new to me. And I thought her sort and her plumage
were much finer. More elegant, especially. There was something of a big, slow
bird about her. A seagull. A stork. A pelican who had landed unexpectedly at
our house after a long journey. Had come here to rest and get its strength
back.
- You've got to feed
yourself up!
Time and again I
heard my father telling her that and he kept piling much too much food on her
plate. She weighed barely forty kilos when she came home from China. She'd
weighed as little as that once before, when she was about twenty-five, so my
mother said. That time she had gone on hunger strike because Grandfather and
Grandmother wouldn't let her take the veil. And it had been weeks before her
parents gave in to her blackmail.
Sie hatte ihm eine Gurke geschenkt mit dem
Ratschlag,sie sich sonst wohin zu stecken, und war ausgezogen.
»Ein guter Kriminalist«, pflegte er zu sagen,
»wird verlassen. Er muss verlassen werden. Würde er der Idee verfallen, hinter
Wahnsinnigen und Mördern herzulaufen, wenn man ihn nicht verlassen hätte?
Fähige Polizisten neigen zum Verlust der Freundin, die Genies sind allesamt
geschieden. Schön, ich hab nur eine Freundin. Aber ich bin ein guter Polizist!
Folglich wird sie mich verlassen, irgendwann, das ist die Tragik meiner
Profession.
Ich frage mich eigentlich nur, ob ich sie vorher
schnell heiraten sollte, um hinterher ein ganz besonders genialer Polizist zu
sein. Verzwickt, das Ganze! Geht mir im Kopf rum, immer wieder. Im Allgemeinen
gehe ich dann was essen und sage mir, langsam Cüpper. Sechsunddreißigmal kauen,
jeden Bissen. Hat alles noch Zeit.«
Es hatte keine Zeit.
Sie hatte ihm eine Gurke geschenkt, weil sie
wusste, dass er keine Gurken mochte, dass es nur drei Dinge gab, die er von
Herzen verabscheute: Gurken, Kümmel, Kokos.
Er war um die Gurke herumspaziert, als könne sie
den Lauf der Dinge biegen, während im Nebenzimmer Blusen, Röcke, Jeans, Dessous
flupp flupp in den Koffer flogen. Dann kamen die Packer, und man trug die Couch
und den Glastisch und die zwei CD-Regale und die komplette
Stereoanlage und noch bedenklich viel mehr an ihm vorbei nach draußen und
fütterte einen schier unersättlichen Möbelwagen. Währenddessen lag die Gurke
lang und dunkelgrün vor ihm und begann ihn auf merkwürdige Weise zu
faszinieren, bis einer der Männer sie kurzerhand auf die Fensterbank legte, um
das Schränkchen wegzutragen, das ihm, wie er sich mit einem Mal entsann, auch
nicht gehörte.
On the radio show they were asking people what
kind of a New Year's Eve did they really want. It was very predictable. Those
who were staying at home doing nothing wanted to be out partying, those who
were too busy and rushed wanted to go to bed with a cup of tea and be asleep
before the festivities began.
Cathy Scarlet smiled grimly as she packed more trays of food into the van. There
could hardly be anyone in Ireland who would answer the question by saying that
they really and truly wanted to spend the night catering a supper party for a
mother-in-law. Now that was the punishment posting tonight, feeding Hannah
Mitchell's guests at Oaklands. Why was she doing it then? Partly for practice,
and of course it would be a good way to meet potential customers. Jock and
Hannah Mitchell knew the kind of people who could afford caterers. But mainly
she was doing it because she wanted to prove to Hannah Mitchell that she could.
That Cathy, daughter of poor Lizzie Scarlet, the maid who cleaned Oaklands, who
had married the only son of the house, Neil, was well able to run her own
business and hold her head as high as any of them.
Neil Mitchell was in his car when he heard the radio program. It annoyed him
greatly. Anyone looking at him from another car would have seen his sharp,
handsome face frown. People often thought they recognized him; his face was
familiar from television, but he wasn't an actor. He just turned up on the
screen so often, pushing the hair out of his eyes, passionate, concerned and
caring, always the spokes- person for the underdog. He had the bright burning
eyes of a crusader. This kind of whining and moaning on a radio show really
drove him mad. People who had everything, a home, a job, a family, all
telephoning a radio station to complain about the pressures of life.
Come, send round the
wine, and leave points of belief
To simpleton sages and reasoning fools;
This moment's a flower too fair and brief
To be wither'd and stain'd by the dust of the schools.
Your glass may be purple, and mine may be blue,
But, while they are fill'd from the same bright bowl,
The fool who would quarrel for difference of hue,
Deserves not the comfort they shed o'er the soul.
Shall I ask the brave soldier, who fights by my side
In the cause of mankind, if our creeds agree?
Shall I give up the friend I have valued and tried,
If he kneel not before the same altar with me?
From the heretic girl of my soul should I fly?
To seek somewhere else a more orthodox kiss?
No, perish the hearts, and the laws that try
Truth, valour, or love, by a standard like this!
Bonds thoughts were
interrupted by the stewardess. Fasten your seat-belts, please. As she spoke
the plane dropped sickeningly and soared up again with an ugly note of strain
in the scream of the jets. The sky outside was suddenly black. Rain hammered on
the windows. There came a blinding flash of blue and white light and a crash as
if an anti-aircraft shell had hit them, and the plane heaved and bucketed in
the belly of the electric storm that had ambushed them out of the mouth of the
Adriatic.
Bond smelt the smell of danger. It is a real smell,
something like the mixture of sweat and electricity you get in an amusement
arcade. Again the lightning flung its hands across the windows. Crash! It felt
as if they were the centre of the thunder clap. Suddenly the plane seemed
incredibly small and frail. Thirteen passengers! Friday the Thirteenth! Bond
thought of Loelia Ponsonbys words and his hands on the arms of his chair felt
wet. How old is this plane, he wondered? How many flying hours has it done? Had
the deathwatch beetle of metal fatigue got into the wings? How much of their
strength had it eaten away? Perhaps he wouldnt get to Istanbul after all.
Perhaps a plummeting crash into the Gulf of Corinth was going to be the destiny
he had been scanning philosophically only an hour before.
In the centre of Bond was a hurricane-room, the kind of
citadel found in old-fashioned houses in the tropics. These rooms are small,
strongly built cells in the heart of the house, in the middle of the ground
floor and sometimes dug down into its foundations. To this cell the owner and
his family retire if the storm threatens to destroy the house, and stay there
until the danger is past. Bond went to his hurricane room only when the
situation was beyond his control and no other possible action could be taken.
Now he retired to this citadel, closed his mind to the hell of noise and
violent movement and focused on a single stitch in the back of the seat in
front of him, waiting with slackened nerves for whatever fate had decided for
BEA Flight No. 130.
Uit: Journey To The End Of The Night (Vertaald
door Ralph Manheim)
Lola had a genuine official uniform, and it
was really natty, decorated with little crosses all over, on the sleeves and on
the tiny cap that she perched at a rakish angle on her wavy hair. She'd come to
help us save France, as she told the hotel manager, to the best of her humble
ability but with all her heart! We understood each other right away, but not
completely, because the transports of the heart were beginning to give me a
pain, I was more interested in the transports of the body. You can't trust the
heart, not at all. I'd learned that in the war, and I wasn't going to forget it
in a hurry.
Lola's heart was tender, weak, and
enthusiastic. Her body was sweet, it was adorable, so what could I do but take
her all together as she was? Lola was a good kid all right, but between us
stood the war, the monstrous frenzy that was driving half of humanity, lovers
or not, to send the other half to the slaughterhouse. Naturally this interfered
with our relationship.
To me her body was a joy without end. I never
wearied of exploring that American body. I have to admit that I was a terrible
lecher. I still am. And I formed the pleasant and fortifying conviction that a
country capable of producing bodies so daringly graceful, so tempting in their
spiritual flights, must have countless other vital revelations to offer, of a biological
nature, it goes without saying.
I made up my mind, while feeling and fondling
Lola, that sooner or later I'd take a trip, or call it a pilgrimage, to the
United States, the sooner the better. And the fact is that I knew neither peace
nor rest (in an implacably adverse and harassed life) until I managed to go
through with that profound and mystically anatomical adventure.
So it was in the immediate vicinity of Lola's
rear end that I received the message of a new world. Of course Lola wasn't all
body, she also had a wee little face that was adorable and just a bit cruel
because of her gray-blue eyes that slanted slightly upward at the corners like
a wildcat's.
Louis-Ferdinand
Céline (27 mei 1894 - 1 juli 1961)
De Nederlandse schrijver, journalist en columnist Jan
Blokkerwerd geboren in Amsterdam
op 27 mei 1927. Zie ook alle
tags voor Jan Blokker op dit blog.
Uit:Satire na de dood van Satire
Bij wijze van tussenvraag: is satire per
definitie links, en zo nee, waarom schijnt zelfs geen poging te worden
ondernomen om tot een rechts satirisch programma te komen, dat bij de Tros toch
zo onder dak zou zijn? (Van Tros-hoofd mr J.M. Landré heb ik thuis nog een
briefkaart liggen waarop hij dankbaar schrijft zich tranen te hebben gelachen
om de Zo-is-het-aflevering van 11 februari 1966 waarin drie nummers en een stuk
of acht losse grappen voorkwamen rondom het huwelijk van Beatrix en twee
items tegen De Telegraaf. Ga
zo door, smeekte Landré. Drie maanden later beloofde hij in De Telegraaf dat de Tros-programma's
de huiskamer zouden respecteren en dat niemand bang hoefde zijn voor
ontsporingen à la Zo is het.
Een bewegelijke man.)
Ik zie mogelijkheden genoeg - of hebben
mensen als Jacques de Kadt, Jacques Gans, Godfried Bomans, Frits Behrendt,
schoutbij-nacht Moorman en G.B.J. Hiltermann geen idealen meer op het gebied
van Vietnam, Israel, de zuiverheid der moederkerk, de vernietiging van
Sowjet-Rusland, Zuid-Afrika en Elsevier die in de werkelijkheid van onze
samenleving worden ondermijnd door uiterst rode weg-met-onzers? Van Riel heeft
er een tijdje geleden antwoord op gegeven. In tegenstelling tot linkse
intellectuelen, zei hij, zijn rechts geaarde intellectuelen tevreden met hun
werkelijkheid. Rechtse intellectuelen immers zijn aangepast aan de
maatschappij: ze hebben hun academische studie tot het laatste toe volbracht,
ze hebben een passende sociale functie in de samenleving gevonden en zien geen
enkel belang in de wijziging van hun status quo, integendeel. Kijk daarentegen
naar intellectueel links, grotendeels te vinden in de hoek van kunstenaars,
journalisten en televisiemakers: dat zijn voor 80% gesjeesde studenten die tot
op hoge leeftijd onvrede blijven koesteren over de status die ze niet bereikt
hebben. De ene groep is gebaat bij stilstand. De andere kan van beweging nooit
minder worden. Van Riel heeft gelijk. Rechtse intellectuelen houden er geen
idealen op na. Satire - het genre waarin de tegenstelling tussen werkelijkheid
en ideaal wordt gehekeld - is per definitie links.
Games kunnen tal van vormen aannemen. Ik doe
nu mee aan Your Daily Victory Boogie
Woogie, volgens de initiatiefnemers van literair tijdschrift De Gids en
gamebureau Hubbub een experimentele literaire game. Als je naar de site gaat,
Gidsgame.nl, zie je een verzameling illustraties en proza- en poëziefragmenten.
Neem je de moeite om erin te duiken, dan blijken die samen een verhaal vormen,
rond een nieuw ontdekte versie van Piet Mondriaans omstreden schilderij.
Het spel begint zodra je je inschrijft en er
een schrijfopdracht in je inbox landt. De game vraagt je om voort te borduren
op eerdere bijdrages in een bepaalde categorie, maar laat je verder vrij. Door
te schrijven ga je in feite een improviserende interactie aan met de andere
spelers en de schrijversredactie, speel
je met hen, en beïnvloed je uiteindelijk het verhaal.
Zelf beheer ik Godfried de Ridder, een
kunstenaar van een jaar of vijftig die in zijn laatste poging relevant te
worden steeds meer op het randje van de waanzin balanceert. Wekelijks schrijf
ik over zijn avonturen. Maar andere spelers zijn vrij om Godfried op te voeren.
Laatst nam een oud-klasgenoot Godfried ineens mee uit eten, en kwam ik nieuwe
dingen te weten over het verleden van mijn personage. Mijn voorafbedachte plan
viel in de soep, maar de nieuwe richting was minstens zo interessant.
Uit: Through Peaceful Eyes (Vertaald
door Jurgen Kaljuvee)
She does not expect my calls anymore. She
invited me for a quick cup of coffee. To the No Name bar. It was close by. I
ran there. I lied: I have no money. She paid for me. I lied that I was
falling in love with a strip dancer. She made a sad expression. Then I jumped
in the car. I almost collided with a BMW (5th series, a few years old, about
500 000, monthly leasing payment about 12 000). I drove home. Rent apartment
(with a cleaning lady and everything else about 7000 a month). I put on new
clothes. I drove by a flower shop. I bough a lot of roses (20 crowns each, 33
flowers). And I drove to get Maria. She lives in Kallavere. She was wearing a
beautiful pink shirt and pink pants with embroidery. She was sincerely happy to
see me. I gave her the pink roses and the sports bag. We drove to a clothing
boutique in the Old Town. Maria picked up beige pants (1800), shoes (2450),
shirt (890) and a top (690). I paid with a credit card. I wanted that we would
look a little alike so that everyone would understand that we are together.
From the next store I bought us Police sunglasses (2400 and 2300).
We then went to eat. To the Noku club. Its a
closed club for young artistic people. I am a member of the club. We ordered
chicken and bacon salad, ice cream with whip cream and strawberries, a pack of
Camel Lights, a pack of blue Barclays, and an ice cream cocktail (a little over
300 in total).
I want, she said.
What? I asked.
Drive your car! I nodded. We went outside. A
woman accosted Maria on the street.
Maria, I have been looking for you! I want to
take you to London and New York!
Ses tabliers et
ses bonnets très blancs alléchaient, dès quelle se montrait, le manuvre le
plus absorbé. La coquette résista aux cajoleries de Nikkel, crut le maintenir
parmi ses soupirants ordinaires ; le luron ne lentendait pas ainsi. Il
commença par lamuser, il finit par lémouvoir. Ce falot mal nippé, à la
dégaine de casseur, trouva pour la séduire dirrésistibles suppliques de gestes
et de regards. Un soir de kermesse quil lavait énervée et pétrie à point aux
spirales érotiques de la valse, il lentraîna dans les fours à briques, en
partie éteints et déserts les dimanches, et posséda goulûment cette femme déjà
rendue et pâmée.
Cinq mois après,
Mme de Dhose, prude et rigoriste, pas mal prévenue contre les airs
évaporés et les toilettes claires de la pupille des bonnes surs, constatait
son embonpoint anormal et la chassait ignominieusement. La maladroite ne songea pas un instant à retourner chez ses premières
protectrices. Par bonheur Nikkel Mortsel restait absolument féru de sa
conquête. Le coureur de guilledou se doublait chez lui dun esprit pratique, il
devinait en Rikka des qualités de ménagère qui le déterminèrent à lépouser. La
pauvresse ne sestima que trop heureuse de sunir chrétiennement à ce gaillard
dégourdi quelle avait cru leurrer sans jamais faire la culbute.
When Gerald had won Barwick, which was Nick's
home constituency, the arrangement was jovially hailed as having the logic of
poetry, or fate.
Gerald and Rachel were still in France, and
Nick found himself almost resenting their return at the end of the month. The
housekeeper came in early each morning, to prepare the day's meals, and
Gerald's secretary, with sunglasses on top of her head, looked in to deal with
the imposing volume of post. The gardener announced himself by the roar of the
mower outside an open window. Mr Duke, the handyman (His Grace, as the family
called him), was at work on various bits of maintenance. And Nick was in
residence, and almost, he felt, in possession. He loved coming home to
Kensington Park Gardens in the early evening, when the wide treeless street was
raked by the sun, and the two white terraces stared at each other with the
glazed tolerance of rich neighbours. He loved letting himself in at the
three-locked green front door, and locking it again behind him, and feeling the
still security of the house as he looked into the red-walled dining room, or
climbed the stairs to the double drawing room, and up again past the half-open
doors of the white bedrooms. The first flight of stairs, fanning out into the
hall, was made of stone; the upper flights had the confidential creak of oak.
He saw himself leading someone up them, showing the house to a new friend, to
Leo perhaps, as if it was really his own, or would be one day: the pictures,
the porcelain, the curvy French furniture so different from what he'd been
brought up with. In the dark polished wood he was partnered by reflections as
dim as shadows. He'd taken the chance to explore the whole house, from the
wedge-shaped attic cupboards to the basement junk room, a dim museum in itself,
referred to by Gerald as the trou de gloire. Above the drawingroom fireplace
there was a painting by Guardi, a capriccio of Venice in a gilt rococo frame;
on the facing wall were two large gilt-framed mirrors. Like his hero Henry
James, Nick felt that he could 'stand a great deal of gilt'.
Scene uit de tv-serie The Line of Beauty uit 2006
Sometimes Toby would have come back, and there
would be loud music in the drawing room; or he was in his father's study at the
back of the house making international phone calls and having a gin-and-tonic -
all this done not in defiance of his parents but in rightful imitation of their
own freedoms in the place. He would go into the garden and pull his shirt off
impatiently and sprawl in a deckchair reading the sport in the Telegraph. Nick
would see him from the balcony and go down to join him, slightly breathless,
knowing Toby quite liked his rower's body to be looked at. It was the easy
charity of beauty. They would have a beer and Toby would say, 'My sis all
right? Not too mad, I hope,' and Nick would say, 'She's fine, she's fine,'
shielding his eyes from the dropping August sun, and smiling back at him with
reassurance, among other unguessed emotions.
In Death in the Afternoon, Hemingway says:
"The only place where you could see life and death, i.e., violent death
now that the wars were over, was in the bull ring and I wanted very much to go
to Spain where I could study it. I was trying to learn to write, commencing
with the simplest things, and one of the simplest things of all and the most
fundamental is violent death."
R. hadn't yet read Hemingway's book that
exhausting afternoon when shed lost her way and ended up at the hotel Sultan,
a different hotel than the one in which she had made a reservation earlier,
before her arrival in the city. She secured a room for the night, dropped off
her suitcase, then left the hotel and headed for her destination. She returned
at six in the evening. She took off her clothes, bathed, settled down in front
of the television, and watched a live broadcast of a bullfight on its screen.
That was in the beginning of the nineties. R. watched the bull as it charged
into the ring. She took note of its weight, its power, the arch of the taut
muscles swelling behind its neck. She followed the team of bullfighters as they
overcame it: The picador on the back of his horse pushing, with force, his
spear into the bull's upper back. The three banderilleros leaping one after the
other, each of them embedding colored arrows in its neck. The bull's repeated
attempts to injure the bullfighters while they provoke it, tricking it with
their bicolored capes. And finally the matador and the red cape, he plunges the
sword deep into the bull's neck. She turned off the television and held her
pen; she wrote "maqam 'iraq," then crossed it out and replaced it
with "maqama 'iraqiyya." She wrote several lines. She read them. She
muttered: "Bad writing, incomprehensible!" She tore up the paper.
She noticed that the air-conditioned room,
virtually sealed shut, was filled with smoke. She put out her cigarette and
carried the ashtray to the wastebasket. She emptied the cigarette butts in it
and cleaned the ashtray. She walked to the window and opened it. The air was
hot and thick in the summer evening, without the slightest breeze.
Mijn prooi, mijn godin die ik koningin maak
en slachtoffer. Zo is het: slachtoffer maken of slachtoffer zijn. En als je je
ooit wegrukt van mij, dan onderga ik de aanval waaruit ik slechts half zal
herrijzen, zoals een die verlamd is van de heupen tot de voeten toe, of met een
hart dat nog slechts onregelmatig klopt, en zwakjes, en het niet lang meer zal
kunnen volhouden. In de laatste bladzijden van het boek is een dergelijke
toestand werkelijk ingetreden, en als een wanhoopskreet klinkt het dan: En ik
moet voort en moe en leeg ben ik maar ik wil blijven leven ... Ik meen daarom
dat de twee polen van het boek inderdaad wel de mogelijkheid en onmogelijkheid
van de liefde zijn, maar dan met een sterk accent op enerzijds de
energieverwekkende kracht van de liefde en anderzijds de noodzaak van de
energie om de liefde te kunnen beleven. In het laatste deel van de roman gaat
het teloorgaan van de liefde essentieel gepaard met een totaal verlies van de
energie, en één van de onloochenbare symptomen van dit teloorgaan is precies
een angstige bedenking over het ouder worden.
( )
Want ik heb niet gewild dat je wegging. En
jou treft geen schuld. Het was een tijdelijke verslapping, en die zijn altijd
gevaarlijk, een verraderlijke vermoeidheid, de slijtage, die vanzelf,
zelfstandig de splitsing van onze eenheid, van ons samenzijn bewerkt, zonder
dat wij het wilden, maar de moeheid, de verminderde belangstelling, is een
dekmantel, een kunstmatig mistgordijn dat dit verhult.
Mama nicht. Sie war nicht einmal verblüfft, sondern
packte ihre Koffer, nahm den kleinen Leo,
die russische Kinderfrau, fuhr nach Bayern und suchte
sich mit Papa eine Wohnung in Schwabing.
Eine hochherrschaftliche Wohnung mit Stuckdekken.
Papa lernte malen, Mama, die bildschön war, wurde gemalt, und beide besuchten
mit Erfolg die legendären Künstlerfeste jener Zeit, die man im Simplicissimus
älterer Jahrgänge abgebildet findet.
Als der Weltkrieg vorüber war und die all- jährlichen
Rußlandreisen zur Familie für immer
aufhörten, kam ich zur Welt. Und just um diese Zeit
begannen auch die ersten Vermögensschwierigkeiten und die ersten Sorgen. Papa
malte weiter, ihm genügte es, von den leidigen Geldangelegenheiten nicht zu
sprechen und alles damit Zusammenhängende zu ignorieren. Von Mamas Gefühlen und
Erwägungen ist nichts bekannt, sie war eine echte Dame und ließ sich nichts
anmerken. Nun zum erstenmal seit Jahren sahen wir die Hoffnung auf einen Hund
zugleich mit dem Gedanken an ein Sommerhaus in ihrem Auge aufleuchten.
Bruder Leo zeichnete noch immer. Jetzt ergriff er
ein Lineal und zog eine Linie.
»Wie viele Zimmer brauchen wir denn?« fragte er.
»Bloß nicht zu viele«, sagte Mama, die sich seit langem
in der Wohnung mit einem Mädchen behelfen mußte.
Papa saß Papa saß am Schreibtisch und legte eine
Patience. Er hatte noch den Malmantel an, mit dem er aus dem Atelier gekommen
war, und an seinem Hosenbein klebte ein wenig Preußischblau. Er hatte
Schwierigkeiten beim Durchzeichnen einer Birkengruppe in einem Abendhimmel und
durfte sich eine Pause gönnen. Rein zufällig geriet er in das
allgemeine Sinnen und Trachten.
the detective while choosing a magazine stares
deep into the ladys eyes (medium close shot)
the lady getting up (full shot)
the detective grabs his heart & sinks down to the floor (fade out)
a crowd of guests & waiters
the lady puts a handkerchief on the detectives head
(close-up) the detectives hand picking a photo & 2 tram tickets from the
ladys bag
in the fields the hare is pricking up its ears
a railway station where a train is being boarded
a gentleman with monocle at ticket counter
a hand plugging lines in at the phone exchange
the detective makes a call while staring at the tram ticket
index finger in the book
the tram ticket held in two hands as it grows in size till it dissolves into
the image of the tram (interior)
the dispatcher in his office struggling to recall something (medium close shot)
presses his index finger to his forehead (full shot)
& gives a smile (medium close shot)
giving a large banknote to the gentleman with the monocle seated beside the
lady in the tram
a maze of telegraph wires
a postal clerk pondering a telegram
a lookout post in front of which there stands a yardman
the yardman runs into the lookout
a corridor inside the train down which the man with monocle is passing
he is entering the toilet
dumping his revolver
his pocket watch
(fade out) in the dark a sign HOTEL
La « folie » (le
mot fait peur, mais ce nest que lancien nom des troubles psychologiques) est
non seulement peu connue du public, mais aussi mal comprise par les
professionnels, et traitée de manière insatisfaisante. Que la santé mentale
soit une utopie ny arrange rien. Dans un style séduisant, Godfroid met en
cause lincapacité de la science à expliquer les liens qui unissent le cerveau
et la pensée. Cest tout un pan de la médecine qui se voit affaibli par cette
lacune fondamentale, et ceci explique également lincompréhension profonde du
rôle du « psy » dans la société contemporaine, qui le traite tour à tour en
sorcier moderne, en régulateur social, voire en philosophe domestique. Il faut
sans cesse nourrir le développement de ce domaine en explorant de nouvelles
voies, comme le rôle du sexe du patient, ou encore les implications de leffet
placebo. Godfroid nous propose dès lors la théorie de la psychiagénie comme une
solution inédite au problème cerveau-esprit, et nous révèle comment celle-ci
bouleverse la conception du monde dans lequel nous vivons. Cet essai, qui tente
de susciter la réflexion non seulement par la raison mais aussi par lémotion,
se termine par un plaidoyer sur la nécessaire émergence dun nouveau traitement
: la psychothérapie unifiée. À la fois surprenant et passionnant,
cet ouvrage inclassable sadresse tant au grand public quaux professionnels.
Uit: Histoire de Marie-Antoinette Samen met Jules de Goncourt)
Au milieu du
dix-huitième siècle, la France avait perdu l'héritage de gloire de Louis XIV,
le meilleur de son sang, la moitié de son argent, l'audace même et la fortune
du désespoir. Ses armées reculant de défaites en défaites,
ses drapeaux en fuite, sa marine balayée, cachée
dans les ports, et n'osant tenter la
Méditerranée, son commerce anéanti, son cabotage ruiné, la France, épuisée et
honteuse, voyait l'Angleterre lui enlever un jour Louisbourg, un jour le
Sénégal, un jour Gorée, un jour Pondichéry, et le Coromandel, et Malabar, hier
la Guadeloupe, aujourd'hui Saint-Domingue, demain Cayenne. La France
détournait-elle ses yeux de son empire au delà des mers, la patrie, en écoutant
à ses frontières, entendait la marche des troupes prusso-anglaises. Sa jeunesse
était restée sur les champs de bataille de Dettingen et de Rosbach; ses
vingt-sept vaisseaux de ligne étaient pris; six mille de ses matelots étaient
prisonniers; et l'Angleterre, maîtresse de Belle-Isle, pouvait promener
impunément l'incendie et la terreur le long de ses côtes, de Cherbourg à
Toulon. Un traité venait consacrer le déshonneur et l'abaissement de la France.
Le traité de Paris cédait en toute propriété au roi d'Angleterre, le Canada et
Louisbourg, qui avaient coûté à la France tant d'hommes et tant d'argent, l'île
du Cap-Breton, toutes les îles du golfe et du fleuve Saint-Laurent. Du banc
de Terre-Neuve, le traité de Paris ne laissait
à la France, pour sa pêche à la morue, que les îlots de Saint-Pierre et de
Miquelon, avec une garnison qui ne pouvait pas excéder cinquante hommes. Le
traité de Paris enfermait et resserrait la France dans sa possession de la
Louisiane par une ligne tracée au milieu du Mississipi. Il chassait la France
de ses
établissements sur le Gange. Il enlevait à la
France les plus riches et les plus fertiles des Antilles, la portion la plus
avantageuse du Sénégal, la plus salubre de l'île de Gorée. Il punissait
l'Espagne d'avoir soutenu la France, en enlevant la Floride à l'Espagne. Mais
l'Angleterre n'était point satisfaite encore de
l'imposition de ces conditions, qui lui donnaient presque tout le continent
américain, depuis le 25e degré jusque sous le pôle.
After five days travelling post, I could not
sit down to write on any other occasion, than to tell my dear lady, that I have
not forgot her obliging command, of sending her some account of my travels. I
have already passed a large part of Germany, have seen all that is remarkable
in Cologn, Frankfort, Wurtsburg, and this place. 'Tis impossible not to observe
the difference between the free towns and those under the government of
absolute princes, as all the little sovereigns of Germany are. In the first,
there appears an air of commerce and plenty. The streets are well-built, and
full of people, neatly and plainly dressed. The shops are loaded with
merchandise, and the commonalty are clean and cheerful. In the other you see a
sort of shabby finery, a number of dirty people of quality tawdered out; narrow
nasty streets out of repair, wretchedly thin of inhabitants, and above half of
the common sort asking alms. I cannot help fancying one under the figure of a
clean Dutch citizen's wife, and the other like a poor town lady of pleasure,
painted and ribboned out in her head-dress, with tarnished silver-laced shoes,
a ragged under-petticoat, a miserable mixture of vice and poverty. They have
sumptuary laws in this town, which distinguish their rank by their dress,
prevent the excess which ruins so many other cities, and has a more agreeable
effect to the eye of a stranger, than our fashions. I need not be ashamed to
own, that I wish these laws were in force in other parts of the world. When one
considers impartially, the merit of a rich suit of clothes in most places, the
respect and the smiles of favour it procures, not to speak of the envy and the
sighs it occasions (which is very often the principal charm to the wearer), one
is forced to confess, that there is need of an uncommon understanding to resist
the temptation of pleasing friends and mortifying rivals; and that it is
natural to young people to fall into a folly, which betrays them to that want
of money which is the source of a thousand basenesses.
Mary Wortley Montagu (26 mei 1689 21 augustus
1762)
Eigentlich wollte ich literarisch gerade wieder
einmal frei geworden, was ein nervlich strapaziöser und auf Dauer wenigstens
mir unausstehlicher Zustand ist die Geschichte eines mündigen Staatsbürgers
schreiben, der nach einem langen Wahlkampf in der Wahlzelle plötzlich von einer
akuten Unentschiedenheit gepackt wird.
Denn er hält alle Parolen und Versprechungen und Gesichter aller Kandidaten
aller Parteien gegeneinander und weiß partout nicht, in welchen Kreis er sein
Kreuz machen könnte: eine Prosa übrigens, die deutliche autobiografische Züge
enthalten soll; immerhin sagt eine meiner wenigen Literaturtheorien, dass meine
Existenz von Haus aus derart dramatisch ist, dass ich keine andere benötige und
nichts erfinden muss. Ich muss nur Ordnung schaffen.
Ich kann von meinem Leben leben. Weil er trotz der dringlichen Aufforderungen
der Wahlhelfer der Parteien die Wahlzelle stundenlang nicht wieder verlässt mit
der Begründung, eine solche Wahl sei eine heikle Angelegenheit und die
gründlichste und genaueste Überlegung daher ein unerlässlicher Sachzwang,
ungeachtet des sicher stimmigen Einwands, dass zunehmende Gründlichkeit und
Genauigkeit dieser Überlegung eine daran anschließende Entscheidung für einen
der Spitzenkandidaten, denen von der Meinungsforschung seriöse Gewinnchancen
zugebilligt werden, keineswegs vereinfache, sondern im Gegenteil erschwere und
verunmögliche, wird bald nicht nur die Warteschlange außerhalb der Wahlzelle,
sondern auch das Fernsehen und damit das gesamte Bundesgebiet auf den Wähler
aufmerksam, denn der Fernsehmoderator muss der am Höhepunkt der Hochspannung
befindlichen Bevölkerung eingestehen, dass die für siebzehn Uhr angekündigte
Hochrechnung, die das für das politische Leben der nächsten Jahre oder gar
Jahrzehnte so richtungweisende und bedeutsame und mit einem Wort entscheidende
Endergebnis der Wahlen erfahrungsgemäß mit verblüffender Exaktheit vorwegnimmt,
nicht ausgestrahlt werden könne, obwohl sie natürlich bereits vorliege, aber
erst veröffentlicht werden dürfe, sobald das letzte Wahllokal geschlossen
habe.
Ik moet steeds weer aan die eerste mei
denken, maar razendsnel, want dat kan ik niet langzaam. Lulu was al bij
ons, maar hij was nog niet helemaal van mij, de puppy was toen nog van het
hele gezin.
We hadden een appartement in de stad en Lulu
zat urenlang te blaffen achter de deur van de eerste verdieping, waar ik
woonde met mijn broer, mijn moeder en mijn vader. Hij blafte omdat hij
wilde dat we thuiskwamen. Hij at sponzen op, hij knaagde aan
stoelpoten en schoenveters, hij kon niet tegen de eenzaamheid. Mijn
moeder werkte in een doe-het-zelfzaak, waar ze klanten advies gaf zonder
dat ze er ook maar enig verstand van had. Op den duur was ze daar goed in
geworden. Soms liet ze zich meeslepen door haar eigen geklets; eigenlijk
was het haar droom prulletjes of kleren te gaan verkopen en soms zei ze
over een boormachine: U kunt beter een grijze nemen, dat heeft iets jongs,
en dan smeet ze het ding voor een klant neer alsof het een overhemd was.
Ze nam nooit pauze en vroeg nergens om,
alleen als wij ziek waren, mijn broer en ik, belde ze de directie om haar
werktijden te veranderen. Ze had dan ook geen vrienden, want bij stakingen
werkte zij gewoon door om bij de chefs wat krediet op te bouwen voor als
ze een keer niet kon komen. Ze werd zelfs weleens op de afdeling stofzuigers
gezet omdat ze daar veel vanaf wist, en dat leverde haar extraatjes op.
Mijn vader was vaak van huis als vertegenwoordiger in vernislakken, hij
maakte strakke bochten met die rotauto van hem, liet muntjes in zijn
broekzak rammelen en als het maar even kon zat hij naar gaatjes te loeren
op meubelbeurzen, waardoor hij vaak te laat thuiskwam.
In the Congo there
has been a war raging for almost thirteen years. Nearly eight million people
have died and hundreds of thousands of women have been raped and tortured. It
is an economic war fought over minerals that belong to the Congolese but are pillaged
by the world. There are local and foreign militias from Rwanda, Burundi, and
Uganda. They enter villages and they murder. They rape wives in front of their
husbands. They force the husbands and sons to rape their daughters and sisters.
They shame and destroy families and take over the villages and the mines. The
minerals are abundant in the Congo tin, copper, gold, and coltan, which are
used in our iPhones and PlayStations and computers.
Of course by the time
I got to the Congo, I had witnessed the epidemic of violence toward women that
scoured the planet, but the Congo was where I witnessed the end of the body,
the end of humanity, the end of the world. Femicide, the systematic rape,
torture, and destruction of women and girls, was being employed as a
military/corporate tactic to secure minerals. Thousands and thousands of women
were not only exiled from their bodies, but their bodies and the functions and
futures of their bodies were rendered obsolete: wombs and vaginas permanently
destroyed.
The Congo and the
individual horror stories of her women consumed me. Here I began to see the
futurea monstrous vision of global disassociation and greed that not only
allowed but encouraged the eradication of the female species in pursuit of
minerals and wealth.
Uit:Freiheit
ist nur in dem Reich der Träume (Schillers Jahrhundertwende)
Dabei hatte die Krankheit immer auf der Lauer
gelegen, diese Krämpfe in der Brust und darunter, ein schlafender Drache, der
jederzeit aufwachen konnte. Aber derzeit schien alles gutzugehen, so groß die
Spannung war oder weil sie so groß war? »Es ist der Geist, der sich den
Körper schafft« das hatte er Wallenstein sagen lassen, als alles verloren
war, und mit dem Körper war die Armee gemeint, die er zweimal aus dem Boden
gestampft hatte, allerdings
Für den Kaiser dahinten in Wien, wo der Krieg
niemals hingekommen war, nicht ohne oder gar gegen ihn. Er hatte das Gleichnis
weitergefhrt und mußte lachen über den Vers, in den sein von der Armee
verlassener Held sich verstiegen hatte:
»Wenn Haupt und Glieder sich trennen, dann wird
sich zeigen, wo die Seele wohnt.« Im Moment hingen Körper und
Geist ganz gut bei ihm zusammen. Aber es war gut, nach der langen Probe noch
ein wenig durch das Städtchen zu laufen, das gerade zur Ruhe ging; niemand kam
ihm auf der Straße entgegen. Er war an der Ackerwand entlanggegangen, zu seiten
des Ilmparks; wer ihn so sah, dachte er bei sich, das Lämpchen mit dem
gefalteten Blechdeckel so kam Luft an die Ölflamme und der eingesetzten
Glasscheibe wie einen Krug in der Hand haltend, konnte ihn glatt für einen
neuen Diogenes halten.
Auf der Bühne war alles gutgegangen, man hatte im
fertigen Kostüm gespielt, was nicht immer vorkam, ganz historisch hatte es
ausgesehen mit diesen Kollern und Wämsern und Hellebarden auch die Schneider
hatten sich ins Zeug gelegt. Hatte man nicht sogar alte Ofenplatten ausfindig
gemacht, um den Stil von 1630 zu treffen? Die Schauspieler hatten ihren Text
nicht nur gelernt, sie schienen ihn auch verstanden zu haben, diese
Knittelverse, deren Reime man um Himmels willen nicht betonen durfte. Sie
durften nur anklingen, sonst wurde es platt.
Friedrich Dieckmann (Landsberg an der Warthe, 25
mei 1937)
By the time I came around to feeling pain
and woke up, moonlight
flooded the room. My arm lay paralyzed,
propped up like an old anchor under
your back. You were in a dream,
you said later, where you'd arrived
early for the dance. But after
a moment's anxiety you were okay
because it was really a sidewalk
sale, and the shoes you were wearing,
or not wearing, were fine for that.
*
"Help me," I said. And tried to hoist
my arm. But it just lay there, aching,
unable to rise on its own. Even after
you said, "What is it? What's wrong?"
it stayed put -- deaf, unmoved
by any expression of fear or amazement.
We shouted at it, and grew afraid
when it didn't answer. "It's gone to sleep,"
I said, and hearing those words
knew how absurd this was. But
I couldn't laugh. Somehow,
between the two of us, we managed
to raise it. This can't be my arm
is what I kept thinking as
we thumped it, squeezed it, and
prodded it back to life. Shook it
until that stinging went away.
We said a few words to each other.
I don't remember what. Whatever
reassuring things people
who love each other say to each other
given the hour and such odd
circumstance. I do remember
you remarked how it was light
enough in the room that you could see
circles under my eyes.
You said I needed more regular sleep,
and I agreed. Each of us went
to the bathroom, and climbed back into bed
on our respective sides.
Pulled the covers up. "Good night,"
you said, for the second time that night.
And fell asleep. Maybe
into that same dream, or else another.
*
I lay until daybreak, holding
both arms fast across my chest.
Working my fingers now and then.
While my thoughts kept circling
around and around, but always going back
where they'd started from.
That one inescapable fact: even while
we undertake this trip,
there's another, far more bizarre,
we still have to make.
Raymond Carver (25
mei 1938 2 augustus 1988)
Cover
De Amerikaanse schrijfster Jamaica Kincaid (eig.Elaine Cynthia Potter Richardson) werd geboren in Saint John's, Antigua en
Barbuda, op 25 mei 1949. Zie ook alle tags voor Jamaica
Kincaid op dit blog.
Uit: See
Now Then
See now then, the dear Mrs. Sweet who lived
with her husband Mr. Sweet and their two children, the beautiful Persephone and
the young Heracles in the Shirley Jackson house, which was in a small village
in New England. The house, the Shirley Jackson house, sat on a knoll, and from
a window Mrs. Sweet could look down on the roaring waters of the Paran River as
it fell furiously and swiftly out of the lake, a man-made lake, also named
Paran; and looking up, she could see surrounding her, the mountains named Bald
and Hale and Anthony, all part of the Green Mountain Range; and she could see
the firehouse where sometimes she could attend a civic gathering and hear her
government representative say something that might seriously affect her and the
well-being of her family or see the firemen take out the fire trucks and dismantle
various parts of them and put the parts back together and then polish all the
trucks and then drive them around the village with a lot of commotion before
putting them away again in the firehouse and they reminded Mrs. Sweet of the
young Heracles, for he often did such things with his toy fire trucks; but just
now when Mrs. Sweet was looking out from a window in the Shirley Jackson house,
her son no longer did that. From that window again, she could see the house
where the man who invented time-lapse photography lived but he was dead now;
and she could see the house, the Yellow House, that Homer had restored so
carefully and lovingly, polishing the floors, painting the walls, replacing the
pipes, all this in the summer before that awful fall, when he went hunting and
after shooting with his bow and arrow the largest deer he had ever shot, he
dropped down dead while trying to load it onto the back of his truck.
N. Indian Ocean, 250
miles east of Sri Lanka
Northwestern Anura
The night was oppressive, the air at body temperature and almost motionless.
Earlier in the evening there had been light, cooling rains, but now everything
seemed to radiate heat, even the silvery half-moon, its countenance brushed
with the occasional wisps of cloud. The jungle itself seemed to exhale the hot,
moist breath of a predator lying in wait.
Shyam shifted restlessly in his canvas chair. It was, he knew, a fairly
ordinary night on the island of Anura for this time of year: early in the
monsoon season, the air was always heavy with a sense of foreboding. Yet only
the ever attentive mosquitoes disturbed the quiet. At half past one in the
morning, Shyam reckoned he had been on checkpoint duty for four and a half
hours. In that time, precisely seven motorists had come their way. The
checkpoint consisted of two parallel lines of barbed-wire frames--"knife
rests"--set up eighty feet apart on the road, to either side of the search
and administration area. Shyam and Arjun were the two sentries on forward duty,
and they sat in front of the wooden roadside booth. A pair of backups was
supposedly on duty on the other side of the hill, but the hours of silence from
them suggested that they were dozing, along with the men in the makeshift
barracks a few hundred feet down the road. For all the dire warnings of their
superiors, these had been days and nights of unrelieved boredom. The
northwestern province of Kenna was sparsely populated in the best of times, and
these were not the best of times.
Now, drifting in with the breeze, as faint as a distant insect drone, came the
sound of a gunned motor.
Shyam slowly got to his feet. The sound was growing closer.
"Arjun," he called
out in a singsong tone. "Ar-jun.
Car coming."
Arjun lolled his head in a circle, working out a crick in his neck. "At
this hour?" He rubbed his eyes. The humidity made the sweat lie heavily on
his skin, like mineral oil.
What's greater,
Pebble or Pond?
What can be known? The Unknown.
My true self runs toward a Hill
More! O More! visible.
Now I adore my life
With the Bird, the abiding Leaf,
With the Fish, the questing Snail,
And the Eye altering All;
And I dance with William Blake
For love, for Love's sake;
And everything comes to One,
As we dance on, dance on, dance on.
The Bat
By day the bat is
cousin to the mouse.
He likes the attic of an aging house.
His fingers make a hat about his head.
His pulse beat is so slow we think him dead.
He loops in crazy figures half the night
Among the trees that face the corner light.
But when he brushes up against a screen,
We are afraid of what our eyes have seen:
For something is amiss or out of place
When mice with wings can wear a human face.
Sais-tu, loup, que
nous sommes pareils ? Nous appartenons à une race révolue, une race qui
doit disparaître. La terre donne une nouvelle floraison, dautres bêtes,
dautres hommes que nous. Il ne
doit plus y avoir de seigneurs bardés de fer derrière leurs créneaux, ni de loups
hurlant dans leurs bois. Cela fait
partie dun passé déjà mort. Nous nous survivons, toi et moi ; cest dire
que nous sommes condamnés. Mais quelle importance ? Nous avons eu nos
vies, nos plaisirs. Nous avons cru que cela devait durer toujours. Tes pairs,
dans les années qui sannoncent, périront par le poison. Les miens, par la
ruine. Cest chose douce que de comprendre ! Ainsi, tu vois, vieux loup,
nous nous affronterons, parce que ce sera dans notre rôle. Je tattaquerai, tu te défendras, tu feras front
et je te daguerai. Et puis...
Mais est-ce quon empêche leau de couler ? Est-ce quon arrête la marche
des saisons ? Je suis content que ce soit toi, car tu es brave et
dexpérience. Que les autres ne soient point venus à bout de ta malice !
Tu mattendais. Il y a entre nous un pacte, une convenance. Eh bien, si tu veux, que cela soit, et jouons
le jeu.
Annie: She has never once called me crazy.
Just before I started the first landscape work, as I stood looking out at the
lawn and the cornfield, wondering how it could look so different in daylight,
considering the notion of accepting it all as a dream and abandoning it, Annie
appeared at my side and her arm circled my waist. She leaned against me and
looked up, cocking her head like one of the red squirrels that scamper along
the power lines from the highway to the house. "Do it, love," she said
as I looked down at her, that slip of a girl with hair the color of cayenne
pepper and at least a million freckles on her face and arms, that girl who
lives in blue jeans and T-shirts and at twenty-four could still pass for
sixteen.
I thought back to when I first knew her. I came
to Iowa to study. She was the child of my landlady. I heard her one afternoon
outside my window as she told her girl friends, "When I grow up I'm going
to marry . . ." and she named me. The others were going to
be nurses, teachers, pilots, or movie stars, but Annie chose me as her
occupation. Eight years later we were married. I chose willingly, lovingly, to
stay in Iowa. Eventually I rented this farm, then bought it, operating it one
inch from bankruptcy. I don't seem meant to farm, but I want to be close to
this precious land, for Annie and me to be able to say, "This is
ours."
Now I stand ready to cut into the cornfield, to
chisel away a piece of our livelihood to use as dream currency, and Annie says,
"Oh, love, if it makes you happy you should do it." I carry her words
in the back of my mind, stored the way a maiden aunt might wrap a brooch, a
remembrance of a longlost love. I understand how hard that was for her to say
and how it got harder as the project advanced. How she must have told her
family not to ask me about the baseball field I was building, because they
stared at me dumb-eyed, a row of silent, thickset peasants with red faces. Not
an imagination among them except to forecast the wrath of God that will fall on
the heads of pagans such as I.
Der vom
Fähnleinführer niedergeschlagene Junge fragte unseren Lehrer, warum in unserer
Schule gelehrt würde, daß es Unterdrückung sei, wenn man den Hut des Herrn
Geßler grüßen müsse, und wollte wissen, warum man niedergeschlagen würde, wenn
man die Fahne nicht grüße, schließlich sei es doch dasselbe.
Wir saßen alle mucksmäuschenstill. Wir warteten auf Antwort, aber unser Lehrer
sagte nur: »Bestelle deinem Vater, er soll sich morgen Mittag beim Rektor
melden.« Ich habe nie erfahren, was bei der Unterredung herauskam. Mein Schulkamerad
schwieg hartnäckig, wenn wir ihn darauf ansprachen und als ich einmal merkte,
wie er heimlich weinte, hörten wir mit den Fragen auf.
Es wurde darüber getuschelt, der Rektor habe dem Vater gedroht, daß er ihn
wegen Verunglimpfung hoheitlicher Symbole anzeigen werde, wenn er weiterhin
darauf bestehen würde, für seinen Sohn Genugtuung zu fordern.
Daß es sogar lebensgefährlich war, die Hakenkreuzfahne nicht zu grüßen, beweist
der Fall des evangelischen Pfarrers Paul Schneider.
I broke an Internet password. Read the spaces
between the lines. Traced the implication of things. Guessed the unseen from
the seen. Judged the whole piece by the pattern. Surmised. Triangulated.
Extrapolated.
Anything that passed through my filter carries my shadows, my impri- matur. As
fact, it might be suspect, but as truth it is as close as I can get. If you
were the filter, your facts, or your memory of them, might be equally suspect,
but the truth, presupposing your honesty, or as close as you could get to it.
But you werent there, and I was, so fuck off.
I think I got it right.
Mostly.
And if I didnt, its the available version.
Of course it began with Edgar Parlance.
His death, and the obscene brutality of it, immediately captured the headlines
and the newsbreaks of the gluttonous 24/7 news cycle, searching as always for
the correct and visually gratifying metaphor to validate the American
experience, or, better yet, to provide a dark parable about that same
experience. It is my own feeling that life began going downhill with You give
us twenty-two minutes, well give you the world. I think I would have
preferred to live in the age of the pony express, allowing as it did, I would
like to think, a time for contemplation before action was deemed necessary.
24/7, plus the transitory involvement of a president looking for a way to act
presidential as the second term of his forgettable administration was winding
down to its unlamented conclusion, gave Edgar Parlances murder the push it
needed to become a major media event, bringing with it the usual suspects,
talking heads prattling about race hatred and the phenomenon of what they
insisted on calling Terror in the Heartland. It was a heartland that existed
only in their fevered imaginations, neighborly values and small-town ways,
stoked not by reality but by Oscar Hammerstein, we know we belong to the land,
and the land we belong to is grand. Crap, of course. This land was fertilized
with blood. Jesse and Frank James, Bonnie Parker and Clyde Barrow, killers all,
sanitized into public darlings by Tyrone Power and Henry Fonda, Warren Beatty
and Faye Dunaway.
John
Gregory Dunne (25 mei 1932 30 december 2003)
Here I am, seated, with all my words,
like a basket of green fruit, intact.
The fragments
of a thousand destroyed ancient gods
seek and draw near each other in my blood. They long
to rebuild their statue.
From their shattered mouths
a song strives to rise to my mouth,
a scent of burned resins, some gesture
of mysterious wrought stone.
But I am oblivion, treason,
the shell that did not keep from the sea
even the echo of the smallest wave.
I look not at the submerged temples,
but only at the trees that above the ruins
move their vast shadow, with acid teeth bite
the wind as it passes.
And the seals close under my eyes like
the flower under the searching fingers of a blind man.
But I know: behind
my body another body crouches,
and round about me many breaths
furtively cross
like nocturnal beasts in the jungle.
I know: somewhere,
like the cactus in the desert,
a constellated heart of spines,
it is waiting for a name, as the cactus the rain.
But I know only a few words
in the lapidary language ,
under which they buried my ancestor alive.
Vertaald door
George D. Schade
Rosario
Castellanos (25 mei 1925 7 augustus 1974)
Les doux fantômes
de la nuit
Précipitant l'aube
À coups redoublés
De neiges immémoriales
D'images illicites
De tourments tournant
Dans le cercle épuisé
Des destructions définitives
Créant ces musiques sournoises
Du haut des collines
Vers les horizons perdus
Mais c'est en vain
Ô beaux fantômes blancs
Ô sourds fantômes vainqueurs
La Capitale absurde et choisie
Pour ce triste bonheur
Pour cette savante défaite
Pour la suprême illumination
C'est en vain ô mes doux fantômes
Votre dur sourire
Ne saura cerner
Que vos captifs d'hier
Westward, beyond the still pleasant, but even
then no longer solitary, hamlet of Charing, a broad space, broken here and
there by scattered houses and venerable pollards, in the early spring of 1467,
presented the rural scene for the sports and pastimes of the inhabitants of
Westminster and London. Scarcely need we say that open spaces for the popular
games and diversions were then numerous in the suburbs of the
metropolis,--grateful to some the fresh pools of Islington; to others, the
grass-bare fields of Finsbury; to all, the hedgeless plains of vast Mile-end.
But the site to which we are now summoned was a new and maiden holiday-ground,
lately bestowed upon the townsfolk of Westminster by the powerful Earl of
Warwick.
Raised by a verdant slope above the low,
marsh-grown soil of Westminster, the ground communicated to the left with the
Brook-fields, through which stole the peaceful Ty-bourne, and commanded
prospects, on all sides fair, and on each side varied. Behind, rose the twin
green hills of Hampstead and Highgate, with the upland park and chase of
Marybone,--its stately manor-house half hid in woods. In front might be seen
the Convent of the Lepers, dedicated to Saint James, now a palace; then to the
left, York House, [The residence of the Archbishops of York] now Whitehall;
farther on, the spires of Westminster Abbey and the gloomy tower of the
Sanctuary; next, the Palace, with its bulwark and vawmure, soaring from the
river; while eastward, and nearer to the scene, stretched the long, bush-grown
passage of the Strand, picturesquely varied with bridges, and flanked to the
right by the embattled halls of feudal nobles, or the inns of the no less
powerful prelates; while sombre and huge amidst hall and inn, loomed the
gigantic ruins of the Savoy, demolished in the insurrection of Wat Tyler.
Edward Bulwer-Lytton (25 mei 1803 - 18 januari
1873)
Harry Mulisch, Joseph Brodsky, Michael Chabon, Bob Dylan
Dolce far niente (bij een bijzondere verjaardag)
Isaak zegent Jacob door Gerrit Willemsz. Horst, 1638
Ongerijmdheden
dat komt gewoon doordat zijn vader eens.
gewoon omdat zijn vader in zijn jeugd.
doordat zijn vader in zijn jeugd gewoon.
gewoon al in zijn jeugd zijn vader toen.
omdat zijn vader ooit eens tegen hem.
ooit gewoon eens in zijn jeugd hem tegen.
dat komt gewoon doordat zijn vader ooit.
gewoon hem in zijn jeugd toen ooit al eens.
ooit eens tegen hem en nooit zijn moeder.
nooit zijn moeder in zijn jeugd zijn vader.
gewoon toen tegen hem zijn moeder ooit.
nooit eens in zijn jeugd gewoon ooit vader.
'k Werd wakker en ontdeed me van de deken.
Liep naar het raam. De lichten in de ruit
beëindigden een zin, in slaap geuit,
maar brachten, net als een beletselteken,
mij geen vertroosting, gingen langzaam uit.
ik droomde dat je zwanger was en, gek,
na zoveel jaar van jou te zijn gescheiden,
bekroop me toch een schuldgevoel. Mijn beide
handen die net nog blij jouw ronde buik
betastten, graaiden naar mijn broek en reikten
omhoog naar 't knopje van het licht. Ik stond
bij 't raam en wist dat jij je daar bevond,
in 't donker, in de droom alleen gebleven.
Je wachtte tot ik terugkwam, uit je mond
klonk geen verwijt, je wilde me vergeven.
Want zolang jij daar in dat donker wacht
duurt voort wat door het licht wordt afgesneden.
Daar blijven we verbonden in de echt,
en kinderen zijn het excuus, de reden
dat wij er naakt, tweeruggig zijn verhecht.
Eens op een nacht zal jij opnieuw voor mij
verschijnen, dodelijk vermoeid en mager.
Ik heb er dan een zoon of dochter bij,
een baby nog. Ik zal het dan niet wagen
de lamp weer aan te doen: ik ben niet vrij,
heb niet het recht jullie alleen te laten,
als opgeslotenen in dat domein
van stomme schimmen, sprakeloos en klein
voor de hoog opgetrokken haag der dagen
die mij zo onbenaderbaar doet zijn.
Daedalus in Sicily
All his life he was
building something, inventing something.
Now, for a Cretan queen, an artificial heifer,
so as to cuckold the king. Then a labyrinth, the time for
the king himself, to hide from bewildered glances
an unbearable offspring. Or a flying contraption, when
the king figured himself so busy with new commissions.
The son of that journey perished falling into the sea,
like Phaeton, who, they say, also spurned his fathers
orders. Here, in Sicily, stiff on its scorching sand,
sits a very old man, capable of transporting
himself through the air, if robbed of other means of passage.
All his life he was building something, inventing something.
All his life from those clever constructions m from those inventions,
he had to flee. As though inventions
and constructions are anxious to rid themselves of their blueprints
like children ashamed of their parents, Presumably, thats the fear
of replication. Waves are running onto the sand;
behind, shine the tusks of the local mountains.
Yet he had already invented, when he was young, the seesaw,
using the strong resemblance between motion and stasis.
The old man bends down, ties to his brittle ankle
(so as not to get lost) a lengthy thread,
straightens up with a grunt, and heads out for Hades.
Sooner or later, you will discover which kind
of father you are, and at that moment you will, with perfect horror, recognize
the type. You are the kind of father who fakes it, who yells, who measures his
children with greatest accuracy only against one another, who evades the
uncomfortable and glosses over the painful and pads the historic records of his
sorrows and accomplishments alike. You are the kind who teases and deceives and
toys with his children and subjects them to displays of rich and manifold sarcasm
when--as is always the case--sarcasm is the last thing they need. You are the
kind of father who pretends knowledge he doesn't possess, and imposes
information with implacable gratuitousness, and teaches lessons at the moment
when none can be absorbed, and is right, and has always been right, and always
will be right until the end of time, and never more than immediately after he
has been wrong. And when your daughter's body begins to betray her, and her sky
flickers in the distance with the heat lightning of sex, you clear your throat
and stroke your chin whiskers and tell her to go ask her mother. You can't help
it--you're a walking cliché.
Laten wij dit zacht zeggen: dat wij allen
eens als een ritsling in den schemer worden;
zij, die zich nu de lendenen omgorden,
zullen eens deinzen, wankelen en vallen.
En waar is troost, dan in vermoeid vergeten,
in zacht bedwelmen en de zoete logen
der glimlach en der halfgeloken ogen
van wie zich in elkanders armen weten?
En stiller wordt het om hen heen, en duister,
en door bladen ristlen om hun haren;
en als een ritseling van najaarsblaren
is tussen hen een aarzelend gefluister
van woorden, die nog tussen wakeen dromen
als late vlokken sneeuw neerdwarlen bleven -
van woorden, die verdwaalden uit het leven
en alleen zachtheid hebben meegenomen.
En dan het zwijgen en het eindloos trage
dichtgaan der ogen, die elkander vulden;
alleen een glimlach bleef om onvervulde
daden en dagen, die zij nimmer zagen
Wees stil, wees stil: dit zijn verbannen
vorsten,
die hebben troon en ijdle pracht vergeten;
hoe zouden zulken nog ons leven weten
van machteloze vreugde en daadloos dorsten?
Zij zijn hier veilig; hier kan niets hen
vinden
dat van het leven is, want beiden deden
van vreugdes wenkende onbereikbaarheden
afstand, en niets kan meer hun bond ontbinden.
Niets dan de dood, en zie, dit is hun
sterven:
dit eindloos langzaam, in vermoeid beminnen
strelend bedwelmen van elkanders zinnen,
dit zacht weggaan van alles zonder derven.
Wees stil, en hoor: reeds roepen hen de
bloemen
die wij elkaar een volgend voorjaar schenken;
en later, als wij niet meer aan hen denken,
zullen de beken nog hun namen noemen
murmelend langs ons waar wij zacht ons neder
vlijen in gras en bloemen aan den oever.
O, lief, mijn lief, is één ding vreemder, droever,
voor wie dit weten, dan zacht lenteweder?
Zullen wij dan gedenken, dat wij leven
van wat hun zachte dood heeft onthouden?
dat hoog in t licht de vooglen op de gouden
drang van hun nooitvervulde vreugden zweven?
dat kussen, die zij niet meer geven konden,
dan uit hun lippeals bloemen tot ons komen,
en hoge wolken zweven, wijl hun dromen
ook nimmer dan in tranen de aarde vonden?
dat uit de tegenspoeden, die hen deerden,
wij dan elkaar met milder weemoed vullen -
dat wij ons uiterst uur beleven zullen,
wellicht, wijl zij eenmaal vergeefs begeerden
Zullen wij dit gedenken? Zie, zij sterven
sluimerend, en zij zullen niet meer weten,
en wij, verheerlijkt nog, gaan hen vergeten
waar wij naar licht van later dagen zwerven.
Zie, hoe zij vreemd een schoon zijn in het
duister:
zij sluimren samen naar den dood, en zonder
rimpeling gaan zij in het grote wonder
over zie, mijne liefde, mijn vuren luister,
de dorre blaren in hun haren neem er
zacht een uit weg om aan uw hart te dragen,
en te gedenken in de lentedagen:
wij worden alleeen ritsling in den schemer.
Adriaan Roland Holst (23 mei 1888 - 5 augustus 1976)
Ik verplaats me nu naar de stoel waarop ik
zit (eenvoudige klus, ik hoef niet in Rangoon over te stappen, maar mag blijven
zitten, leer hier zelf de omgeving kennen, verdomd als het niet waar is, dat
heb ik vandaag op straat ergens gelezen). Die stoel stond in het jaar 1928 al
in de bibliotheek, in de grote studiezaal, van de Leidse Universiteit. In 1964
heeft de directeur van de bibliotheek in zijn grote voorzienigheid en
alwijsheid echter (overigens, we hebben de foto van Nabokov en de Remington
gehad en zijn nu bezig met de stoel waarop ik zit, ik ben in 1939 geboren en
het is nu 1983, ik ben dus vierenveertig jaar, Nabokov moest op die leeftijd
zijn enige slechte en bekendste boek, zo gaat het altijd, nog schrijven -
Lolita -, hij woonde toen in Amerika, gaf, geloof ik, les aan de Cornell
University, omdat hij in 1899 geboren is was het 1943 en las hij verbitterd de
kranten na op de daden van Hitler, mijn vader en moeder en ik zaten in Schiedam
midden in de honger en 's nachts ging ik met haar die mij gebaard heeft naar de
spoordijk, waarover nu een trein rijdt die linea recta Hoek van Holland met
Moskou verbindt, om tussen de as, geworpen uit de ovens onder de ketels van de
stoomlocomotieven, nog bruikbare kleine kooltjes te zoeken. Daartoe hadden wij
een wan bij ons, een soort zeef, gemaakt van een stuk ijzeren hor gespannen om
een vierkant houten raam van veertig bij veertig centimeter) gemeend om de oude
stoelen te moeten vervangen door moderne plastic stoeltjes, in een zaal met een
vloeroppervlak van achthonderd vierkante meter kwamen er op die manier drie
studeerplaatsen bij, een hele vooruitgang. De stoel waar ik nu op zit draagt
rugnummer 50 en ik heb hem in 1963 losgetroggeld van de beheerder van de
bibliotheek, omdat hij anders verbrand zou worden. Gezeten op deze stoel heb ik
nu tien boeken geschreven, als men Het nut van de wereld en Brommer op zee meetelt.
Het is een stevige houten stoel en men heeft het zitvlak en de rug met zwart,
onverslijtbaar zeildoek overspannen. Soms vraag ik me af wat voor mensen er op
mijn stoel in de bibliotheek hebben gestudeerd al lang voordat ik geboren was,
baronnen, patriciërs, burgers, wie zou er van al die advocaten, heelmeesters en
theologen nog in leven zijn?
And there on the snow, the fallen arm of the
tree burst into flame. Every inch of it, from the thick rotted base to the
smallest twig, blazed with licking yellow fire. There was a hissing sound, and
a tall shaft of brilliance rose from the fire like a pillar. No smoke came from
the burning, and the flames were steady; twigs that should have blazed and
crackled briefly and then fallen into ash burned continuously, as if fed by
another fuel within. Standing there alone, Will felt suddenly small and
alarmed; this was no ordinary fire, and not to be controlled by ordinary means.
It was not behaving at all in the same way as the fire in the hearth had done.
He did not know what to do with it. In panic, he focused his mind on it again
and told it to go out, but it burned on, steady as before. He knew that he had
done something foolish, improper, dangerous perhaps. Looking up through the
pillar of quivering light, he saw high in the grey sky four rooks flapping
slowly in a circle.
Oh Merriman, he thought unhappily, where are
you?
Then he gasped, as someone grabbed him from
behind, blocked his kicking feet in a scuffle of snow, and twisted his arms by
the wrists behind his back. The parcels scattered in the snow. Will yelled with
the pain in his arms. The grip on his wrists slackened at once, as if the
attacker were reluctant to do him any real harm; but he was still firmly held.
"Put out the fire!" said a hoarse
voice in his ear, urgently.
The man cursed and mumbled strangely, and
instantly Will knew who it was. His terror fell away, like a released weight.
"Walker," he said, "let me go. You don't have to hold me
like that."
Is er iets met mijn ogen, vraagt Stoop
met een frons, of zie ik steeds meer kinderen met paarse T-shirts rondlopen?
Hij kijkt de klas rond. Niemand zegt iets. Leraren hoeven er nog niets van te
weten. Vrijdagavond is vroeg genoeg: dan komt de BWGNG met een knal uit de
kast. De muziekleraar heeft wel gelijk. Zeker de helft van de onderbouw is nu
lid van de BWGNG. Ook sommige oudere leerlingen doen mee. Iedere dag lopen er
meer kinderen in het paars; de rijkere kinderen dragen de officiële shirts van
de BWGNG. Ruth heeft haar spaargeld aangesproken om een petje te bestellen;
voor een shirt heeft ze niet genoeg. Het petje is gisteren gekomen, maar ze
bewaart het voor de dance mob, dan is de verrassing groter. Eigenlijk jammer
dat de andere kinderen nu al tonen dat ze BWGRs zijn.
Wat betekent die afkorting? Is het geheim? Een ondergrondse beweging?
Ruth schrikt even; ze heeft Beweging verstaan.
Maar Stoop gaat door: Georganiseerd verzet? Een revolutie in de maak? Wijd me
in. Jullie geheim is veilig bij mij, ik zweer het. Kom op, vertel.
[...]
Ruth zit haar invullesje te maken als ze merkt dat hij Barrel bij zich heeft
geroepen. Ze zit op de tweede rij; ze praten gedempt en Ruth kan het maar net
horen.
Word je erbuiten gehouden?
Nou, niet echt, maar mompelmompel.
Dus ze houden je er wél buiten.
Mompelmompel ook helemaal niet, ze bekijken het mompelmompel.
Ruth kijkt even op en ziet dat Stoops wenkbrauwen elkaar raken.
Dit doet me ergens aan denken bromt hij.
"The probability lies in that direction.
And if we take this as a working hypothesis we have a fresh basis from which to
start our construction of this unknown visitor."
"Well, then, supposing that 'C.C.H.' does
stand for 'Charing Cross Hospital,' what further inferences may we draw?"
"Do none suggest themselves? You know my
methods. Apply them!"
"I can only think of the obvious
conclusion that the man has practised in town before going to the
country."
"I think that we might venture a little
farther than this. Look at it in this light. On what occasion would it be most
probable that such a presentation would be made? When would his friends unite
to give him a pledge of their good will? Obviously at the moment when Dr.
Mortimer withdrew from the service of the hospital in order to start in
practice for himself. We know there has been a presentation. We believe there
has been a change from a town hospital to a country practice. Is it, then,
stretching our inference too far to say that the presentation was on the
occasion of the change?"
"It certainly seems probable."
"Now, you will observe that he could not
have been on the staff of ohe hospital, since only a man well-established in a
London practice could hold such a position, and such a one would not drift into
the country. What was he, then? If he was in the hospital and yet not on the
staff he could only have been a house-surpeon or a house-physician -- little
more than a senior student. And he left five years ago -- the date is on the stick.
So your grave, middle-aged family practitioner vanishes into thin air, my dear
Watson, and there emerges a young fellow under thirty, amiable, unambitious,
absent-minded, and the possessor of a favourite dog, which I should describe
roughly as being larger than a terrier and smaller than a mastiff."
Arthur Conan Doyle (22 mei 1850 7 juli 1930)
Basil Rathbone als Sherlock Holmes en Nigel Bruce als Dr.
Watson in de film uit 1939
Vader snurkt hard
in de andere bedstee. Dat doet hij altijd 's morgens. Hoe nader het ogenblik
komt, dat hij er uit moet, hoe harder hij snurkt.
Maar Bartje krijgt
de kriebel van verlangen om op te staan. De dag staat voor de ruiten. Twee
mussen vallen ruziënd voorbij het raam. Een wagen met lege melkbussen ratelt
over de weg. Kom nu toch, wenkt de dag, kom Bartje, er uit. En de dag
belooft een heleboel pret en avonturen. Je weet nooit vooruit, wàt. Er kan van
alles gebeuren op zo'n lange dag.
Vragen, of hij er
uit mag, doet Bartje niet meer. Als moeder hoofdpijn of rugpijn heeft, of als
zij de vorige avond woorden met vader heeft gehad, wordt het toch geweigerd. En
moeder zal wel weer wat hebben. Zij zuchtte zo.
Het leven maakt
slim. En als je je vader en moeder maar goed kent en weet, hoe je ze aan moet
pakken, kun je meestal wel doen, wat je zelf graag wilt. Een goed middel is
altijd, ze te vlug af zijn.
Als moeder gebukt
het vuur oprakelt, slaat Bartje zijn slag. Hij neemt een schuiver, zodat hij
met zijn buik op de bedsteeplank komt te liggen. Dat doet pijn, maar dat geeft
niet. Hij graait vlug zijn kleren van de stoel en ploft dan terug in de veilige
schemering van de bedstee.
Nu moet hij eerst
Riekie opzij sjorren. Dan, op zijn rug liggend, is hij zachtjes bezig zijn
kousen en zijn broekje aan te trekken. Hij spiedt daarbij af en toe om het
gordijntje. En als moeder naar de schuur is gegaan, klautert hij, klein, rap
mannetje, haastig op de stoel, op de vloer, grijpt zijn kieltje, rent over het
zonneraam, schiet in 't portaaltje in een paar klompen en slaat met een andere
klomp de hoge grendel uit het slot. Juist, als moeder de kamer weer insloft,
sluipt hij de voordeur uit en het huis om naar de pomp. Nu is hij buiten en
wordt omstuwd door de prikkelende, frisse voorjaarslucht. Hij wordt er een
beetje duizelig van. De dag omhelst hem. Goedendag, zegt de dag, daar bin je
nou, Bartje!
Anne de Vries (22
mei 1904 29 november 1964)
Cover met Jan Krol uit de tv-serie (1972) als Bartje
Il est un air pour
qui je donnerais
Tout Rossini, tout Mozart et tout Weber,
Un air très-vieux, languissant et funèbre,
Qui pour moi seul a des charmes secrets.
Or, chaque fois que
je viens à lentendre,
De deux cents ans mon âme rajeunit :
Cest sous Louis treize; et je crois voir sétendre
Un coteau vert, que le couchant jaunit,
Puis un château de
brique à coins de pierre,
Aux vitraux teints de rougeâtres couleurs,
Ceint de grands parcs, avec une rivière
Baignant ses pieds, qui coule entre des fleurs ;
Puis une dame, à sa
haute fenêtre,
Blonde aux yeux noirs, en ses habits anciens,
Que dans une autre existence peut-être,
Jai déjà vue et dont je me souviens !
Vers dorés
Homme ! libre penseur
te crois-tu seul pensant
Dans ce monde où la
vie éclate en toute chose :
Des forces que tu
tiens ta liberté dispose,
Mais de tous tes
conseils lunivers est absent.
Respecte dans la bête
un esprit agissant :
Chaque fleur est une
âme à la Nature éclose ;
Un mystère damour
dans le métal repose :
« Tout est sensible
!» Et tout sur ton être est puissant
!
Crains dans le mur
aveugle un regard qui tépie
A la matière même un
verbe est attaché
Ne la fais pas servir
à quelque usage impie !
Souvent dans lêtre
obscur habite un Dieu caché ;
Et comme un oeil
naissant couvert par ses paupières,
De Deutsche Verlags-Anstalt maakte vandaag bekend dat de Duitse schrijfster
en dichteres Sarah Kirsch op 5 mei op 78-jarige leeftijd is overleden.
Sarah Kirsch (eig. Ingrid Hella
Irmelinde Kirsch) werd geboren op 16 april 1935 in Limlingerode. Zie ook
alle tags voor Sarah
Kirsch op dit blog.
Luft und Wasser
Aus dem Sumpfland fliegt mir die Eule
Auf breiten Flügeln über den Strom
Ihre Federn berühren das Wasser
Das sich nun teilte ich sah
Meiner Schwester Gesicht höre den Wind
Schilfhalme leichter bewegen und Wolken
Ziehen auf die Nacht zu verkünden.
Viel wehes Geräusch vom anderen weiteren
Ufer die grauen Reiher verneigen sich
Auf toten Bäumen eh sie noch schlafen.
Es ist spät ich kehre hinter Türen zurück.
Der Teekessel brummt auf dem Feuer
Und verkleidete Könige reiten draußen
Auf herrlichen Pferden vorüber.
Großer
Stern Die versunkenen verwachsenen
Feldherren in ihren Sträuchern
Recken gebieterisch Hand und Degen
Bevor der Turm mit der silbernen Kugel
Sich mächtig ins Bild schiebt
Von Zeit zu Zeit seh ich ihn gern
Doch als er sein strenges Licht
Mir jeden Abend über den Tisch goss
Die zivilen Herren und Steckbriefträger
Vor meiner Tür und im Fahrstuhl standen
Hätte ich dieses Potenzminarett
Gern in den Himmel gesprengt.
Der Himmel schuppt sich
Ach, Schnee, sag ich, hier siehst du Eine vor dir
die kalte Füße hat und es satt, hilf Winter-Uhr
Gleichmacher, weißer Fliegentanz, kommst
auf Gerechte und Ungerechte Jahr für Jahr
Schnei ihn ein, Schnee, fall aus allen Wolken
bring Nacht, Mauern aus Eis, teil
deine Flocken ohn Unterlaß, roll ihn in Hochlandlawinen
Er hat was nicht schlägt als Herz in der Brust
Hat schöne gläserne Augen, mit denen sieht er
nicht
Hat zwei Ohren, mit denen hört er nicht
Hat einen Mund den kenn ich nicht
Du Schnee, weiße Federtiere, Reimwort auf Weh
du bist Lava, kochender Stahl verglichen mit ihm
Tau ihn auf. Er magert mich ab
De Egyptische dichter Ahmed Fouad Negm werd op 22
mei 1929 in Ash Sharqiyah geboren, in
een familie van Fellahin op het Egyptische platteland . Zijn moeder was
huisvrouw, zijn vader politieagent. Negm was een van zeventien broers , slechts
zes van hen zijn nog in leven . Net als vele dichters en schrijvers van zijn
generatie kreeg hij zijn opleiding aan de religieuze Kutaab scholen, beheerd
door de El - Azhar universiteit. Toen zijn vader stierf ging hij bij zijn oom
Hussein in Zagazig wonen, maar in 1936 werd hij in een weeshuis geplaatst, waar
hij voor het eerst de beroemde zanger Abdel Halim Hafez ontmoette. In 1945 verliet
hij het weeshuis en keerde terug naar zijn dorp om te werken als herder.
Later verhuisde hij naar Cairo om uiteindelijk weer terug te keren naar zijn
dorp waar hij werkte in een van de Engelse kampen terwijl hij hielp bij
guerrilla- operaties .
Na de overeenkomst tussen Egypte en Groot-Brittanniëwerd Negm door de Egyptische regering
aangesteld als arbeider in mechanische werkplaatsen. Hij kreeg 3 jaar
gevangenisstraf wegens vervalsing. In zijn gevangenistijd won hij de eerste
plaats in een schrijfwedstrijd, georganiseerd door de Hoge Raad voor de Kunsten
. Hij publiceerde toen zijn eerste bundel "Beelden van het Leven en de
Gevangenis" in de volkstaal Egyptisch - Arabisch en hij werd zelfs beroemd
nadat Suhair El - Alamawi zijn boek promootte terwijl hij nog in de gevangenis
zat. Nadat hij was vrijgelaten , werd hij aangesteld als klerk in de
organisatie voor de Aziatische en Afrikaanse volkeren. Hij werd ook een
regelmatig optredende dichter op de Egyptische radio.
Negm woonde in een kleine kamer op het dak van een huis in de wijk Boulaq el -
Dakror. Toen hij zanger en componist Sheikh Imam in de Khosh Adam buurt ontmoette
werden zij kamergenoten en vormden zij een beroemd zangduo. Van 1962 tot 1995
bleven zij samenwerken. Negm werd ook meerdere malen vanwege zijn politieke
standpunten, in het bijzonder zijn harde kritiek op de Egyptische presidenten
Nasser, Sadat en Mubarak gevangengezet. In 2007 werd Negm door de United Nations
Poverty Action gekozen als ambassadeur van de armen. Hij wordt beschouwd als
een volksheld en als de stem van de Egyptische onderklasse .
Your Eyes
Your eyes and your
eyes are a travelling voyage
In the desert .and in the oasis
And the longing .sleepless is this world
Neither to slumber nor to rest
The darkened eyelashes no longer
Call out for the promised
And me, your amorous flirtation sent me to heaven
I drank, there, from the rivers of honey
loved for ages
And me, I lay sleepless many a night, for you
And the people of this world call out to the night
I returned to that travelling voyage
In the desert
And in the oasis
And I call for the night
And for every lover there is the night
O destined heaven
Who came by and asked for us?
Who from our successors cared?
For the roses
From that moment, we were together
Passion is hardship
I returned to that travelling voyage
In the desert
And in the oasis
In your eyes
Sie meinen, auch wenn
ich kein Buch vom Himmel geschrieben habe, taucht es doch in meinen Romanen und
Erzählungen immer wieder auf? Das kann schon sein, liegt aber oft Jahre zurück,
das weiß ich nicht mehr so genau. Lesen Sie es mir doch vor.
<<Ist das nicht
eine Vorhölle und eine Trübseligkeit ohnegleichen? Was für klägliche Bindungen
an die Erde, wenn es keinen Himmel mehr gibt. Es wäre doch so unheimlich viel
erlösender, wenn nicht derart verzweifelt an einem so schauerlich verkleinerten
Dasein gehangen werden müsste. Wieso liegt ihm so viel an der heutigen Qualität
der Spargelstangen, die meine Mutter vom Markt mitgebracht hat,
warum fragt er: Wann gibts Essen, wann besucht ihr uns, ist die Post schon da
gewesen? Wenn doch der Tod eine, ja die einzige Hoffnung wäre, das endgültige
Ziel dieser letzten Gefühlskräfte, die ersehnte Stunde, nach der etwas
überhaupt erst eintrifft, stattfindet, eingelöst wird, etwas Ewiges, Endlich
Endlich Trost-Aria, endlich
das nahe Unendliche. Das zum ersten Mal Richtige, nach dem Tod, das, wofür die
ganze lebenslange Zappelei sich gelohnt hat.>> - Aus dem Roman Schönes
Gehege (1975)
Für mich ist es eine
furchtbare Vorstellung, dass alles im Hier und Jetzt sein müsse. Das kann
niemand erreichen.
Wenn es schön ist, dann
ist es vorübergehend, sehr vorüber- gehend. Der Augenblick ist das jeweils
Entscheidende. Dann kommt der nächste Augenblick und schon ist es wieder
vorbei. Dass es aber konstant schön, ideal und wunderbar ist, das kommt
hinterher, nach dem Tod: »Dann geht der Vorhang erst richtig auf.« Das hat Karl Barth zu einem Studenten
gesagt, der große Angst vor dem Tod hatte. Das ist die kreatürliche Angst eines
jeden Lebewesens vor dem Tod oder besser vor dem Sterben. Denn den Tod würden
die meisten Leute nicht fürchten, egal ob Atheisten oder fromm, aber das
Sterben!Das ist auch wahr, das
macht Angst.
Ein Pfarrer hat mich
einmal belehrt. Ich habe nämlich »Dein Reich komme« aus dem Vaterunser immer
auf das Himmelreich bezogen, er aber sagte: »Dein Reich komme« das gilt hier
und jetzt auf Erden. Das wird sich aber meiner Meinung nach nicht erfüllen. Es
lässt sich nicht erfüllen, wenn man den Globus betrachtet, wozu wir heutzutage
gezwungen sind. In der Goethe-Zeit konnten wir vielleicht
noch denken: Es ist
alles so weit in Ordnung auf dem Globus. Aber dass die
Vollendung hier auf Erden stattfindet, kann ich nicht glauben. Und dann immer
wieder dieses Beten für den Frieden, das kommt mir dermaßen kindisch vor!
Der Vater ging nicht auf der Straße,
ausnahmsweise, sondern quer über die Stoppeln des Getreidefelds, das gerade
eben abgeerntet worden war. Eine Abkürzung. Das Haus leuchtete vor der Glut der
Sonne, die riesengroß im Garten versank. Ein schwarzer Würfel vor einem
Feuerball. Auf dem Dach, in den schon dunkleren Himmel hineinragend, der
Antennenmast. Der Vater ging schnell, in einer bangen Erregung, über die
Schollen stolpernd, so daß das Eßbesteck in seinem Blechgeschirr
herumschepperte und das Bajonett gegen seine Beine schlug. ...Neben Clara zwei
Schattenpunkte: das Kind, der Hund. Der Hund, das Kind. Der Vater, Karl, tanzte
und warf die Arme hoch und juchzte, und als sei das ein Befehl, gerieten alle
Frauen in Bewegung und verschwanden im Haus. Auch die Doggen, auch Hobby er
war der größere der beiden Schattenpunkte gewesen und sogar das Kind, das
langsamer als alle andern war und dennoch fast sofort von dem schwarzen Kubus
verschluckt wurde. Die Sonne ging unter und hinterließ über dem Horizont einen
roten Schein, der schnell blasser wurde und ganz verschwunden war, als der
Vater das Gartentor erreichte er trug die Nagelschuhe über die
Granitplatten des Weges lärmte. ... Der Vater warf den Tornister vor die
Klotür, die Mütze auf das Regal mit den Schuhen, den Karabiner in den
Schirmständer und umarmte seine Frau. Clara! Er drückte sie an sich, und sie
küßte ihn mit spitzen Lippen. Karl! Über seine Schultern hinweggreifend,
knipste nun auch sie das Licht an, eine gelb gefärbte Glasglocke an der Decke
oben, in der tote Fliegen lagen. Ach, Karl. Ihr Karl ließ sie los, lachte
Ja, da bin ich wieder! und schleuderte jetzt auch die Uniformjacke und den
Gürtel mit all dem, was an ihm baumelte Bajonett, Patronentaschen,
Schanzwerkzeug in eine Ecke.
Pinksteren door de
Meister des Salemer Heiligenaltars, eind 15e eeuw
Am Pfingstmontage
"Also hat Gott die Welt geliebt, daß er ihr
seinen
eingeborenen Sohn gesandt hat, damit Keiner,
der an ihn glaubt, verloren gehe. - Wer aber
nicht glaubt, der ist schon gerichtet"
Ist es der Glaube nur, dem du verheißen,
Dann bin ich tot.
O, Glaube, wie lebend'gen Blutes Kreisen,
Er tut mir not;
Ich hab' ihn nicht.
Ach, nimmst du statt des Glaubens nicht die Liebe
Und des Verlangens tränenschweren Zoll,
So weiß ich nicht, wie mir noch Hoffnung bliebe.
Gebrochen ist der Stab, das Maß ist voll
Mir zum Gericht.
Mein Heiland, der du liebst, wie Niemand liebt;
Fühlst du denn kein
Erbarmen, wenn so krank und tiefbetrübt
Auf hartem Stein
Dein Ebenbild
In seiner Angst vergehend kniet und flehet?
Ist denn der Glaube nur dein Gotteshauch?
Hast du nicht tief in unsre Brust gesäet
Mit deinem eignen Blut die Liebe auch?
O sei doch mild!
Ein hartes, schweres Wort hast du gesagt:
Daß, wer nicht glaubt,
Gerichtet ist. Ich seh' nicht, wo es tagt;
Doch so beraubt
Läßt er mich nicht,
Der hingab seinen Sohn, den eingebornen,
Für Sünder wie für Fromme allzugleich.
Zu ihm ich schau, die Ärmste der Verlornen,
Nur um ein Hoffnungswort; er ist so reich,
Mein Gnadenlicht.
Du Milder, der die Taufe der Begierde
So gnädiglich
Besiegelt selbst Sakramentes Würde:
Nicht zweifle ich,
Du hast gewiß
Den Glauben des Verlangens, Sehnens Weihe
Gesegnet auch, sonst wärst du wahrlich nicht
So groß an Milde und so stark an Treue,
Brächst du ein Zweiglein, draus die Knospe bricht
Und Frucht verhieß.
Was durch Verstandes Irren ich verbrochen,
Ich hab' es ja
Gebüßt so manchen Tag und manche Wochen;
So sei mir nah
Nach meiner Kraft,
Die freilich ich geknickt durch eigne Schulden,
Doch einmal aufzurichten nicht vermag,
Will hoffen ich, will sehnen ich, will dulden;
Dann gibst du Treuer wohl den Glauben nach,
Der Hilfe schafft.
Annette von Droste-Hülshoff (10 januari 1797 24
mei 1848)
Drostes Pianoforte in het Fürstenhäusle in Meersburg