Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
06-04-2015
Kazim Ali, Jakob Ejersbo, John Pepper Clark, Günter Herburger, Uljana Wolf
De Amerikaanse dichter, schrijver en essayist Kazim Ali werd geboren op 6 april 1971 in Croydon, Engeland. Zie ook alle tags voor Kazim Ali op dit blog.
Prayer
Denuded and abandoned I recite but what do I want
To rise again from the ocean or be buried alive in the surge and sleep
To be a fearsome range in a single body or to wind my unity down into depth
Missing in action, ghost-like bobbing in the distance
“Wenn ich mich mit den Schwimmflossen über den Sandboden bewege, sieht die Wasseroberfläche anderthalb Meter über mir aus wie lebendiges blaues Silber. Ich drehe mich auf den Rücken und betrachte durch meine Taucherbrille die glänzende Unterseite der kleinen Wellen. Sobald ich näher komme, fliehen die winzigen Fische leise in die Korallen auf dem Meeresboden. Es ist vorbei. Die Sommerferien sind zu Ende. Wir müssen meine große Schwester Alison zum Kilimandscharo Flughafen bringen – sie fliegt nach England. In wenigen Tagen muss ich wieder ins Internat, ohne Alison. Ich schwimme zur Oberfläche und atme tief ein. Die Welt ist laut. Ich ziehe die Taucherbrille ab und blinzele ins Wasser. Salzwasser – man sieht nicht, dass ich geweint habe. Ich gehe die Böschung hinauf. Im Baobab Hotel ist kein Laut zu hören – weder im Hauptgebäude mit der Rezeption und dem Restaurant, noch in den Bungalows, die zwischen den Baobab-Bäumen stehen. Viele Gäste haben wir nicht. Alison packt. Sie soll bei der Schwester meines Vaters wohnen, ein halbes Jahr auf eine Hotelfachschule in Birmingham gehen und dann ein Praktikum in einem Hotel antreten. Ich lehne mich an den Türrahmen ihres Zimmers. »Willst du mich wirklich mit den Alten allein lassen?« »Ja«, antwortet sie. »Sie bringen mich um«, sage ich. »Ich muss etwas lernen«, entgegnet Alison. Vater läuft über den Flur. Ich blicke ihm nach. »Seit drei Jahren habe ich England nicht mehr gesehen. Und wir wohnen hier jetzt schon zwölf Jahre – ich werde als Tanzanierin enden«, rufe ich ihm hinterher. Er reagiert nicht. »Du kommst schon noch nach England«, sagt er schließlich, ohne sich umzudrehen.“
He serves To ford between swamp and sand. He serves! The bridge stands All the stone and steel put together It stands,
But bolds drop And the steel that should be blue At close grip
Shows brown… And for such service, songs more than Water and sand:
In Ojoto So the worship the masks, Altho’ in season– The Mask O take off the mask! And behind? What wind! What straw!
Streamside Exchange
CHILD River bird, river bird, Sitting all day long On hook over grass, River bird, river bird. Sing to me a song Of all that pass And say, Will mother come back today?
BIRD You cannot know And should not bother; Tide and market come and go And so shall your mother.
„Das Sakrament vor dem Querein-Marathon ereilte uns im Saal der Wirtschaft, wo es umsonst Nudeln mit Tomatensoße und zu trinken gab. Das ganze Dorf hatte sich versammelt, aß, als darbte es seit Wochen, schenkte sich gegenseitig Bier, Wein oder Saft aus Tüten ein. Die Backen glühten, von der krachenden Sprache dieser glücklichen Gemeinschaft verstanden wir kaum ein Wort. Einmal wurden wir aufgerufen und beim Namen genannt. Wir erhoben uns und verneigten uns. Der Beifall klang wie Hohn. Frühmorgens erfolgte vor der Tür des Gasthofes der Start. Das Wetter war angenehm: 10 Grad, kein Regen, blauer Himmel, erste Sonnenstrahlen. Das Grün der Bergmatten schimmerte wie hinter Aquariumglas. Zuerst ging es etwa eine Stunde auf bequemen Serpentinen hinauf. Ausladende Höfe, außen bis zum Dach geschindelt, standen am Weg. Ein Milchfuhrwerk mit Kannen auf der Pritsche wartete, und Kühe, deren Euter kaum Platz unter dem Bauch hatten, schwenkten, absonderlich zu merken, langsam, als dächten sie nach, ihre schweren Köpfe hin und her. Vereinzelte Buchen, Erlen und Ahorne besaßen wie beschnittene Pflanzengeschöpfe in englischen Parks akkurat runde Säume, so dass das Laubwerk bauchigen Flaschen glich. Eine Französin, die eine Zeit lang neben mir lief, doch dann wurde sie ungeduldig, sagte, die Kühe gingen im Kreis um die Stämme und fräßen perfectement die Blätter klein, damit die Bäume ihre schöne Form behielten. Nachdem sich die Rationalistin verabschiedet hatte, fing Terror an. Die Strecke führte hinein in Gehölz, aus dem sie nur noch wenige Male ins Freie streben sollte. Die Pfade verengten sich zu Steigen, Fährten, Wildtritten, waren schlüpfrig oder versumpft. Irgendwelche Begabten hatten es verstanden, über Grate, durch Gefälle hinab und entlang Abstürzen wieder hinauf eine Spur zu legen, die, wenn sie nicht mit gelben Farbklecksen bezeichnet gewesen wäre, im Halbdunkel der Klaustrophobie sich verloren hätte.“
Günter Herburger (Isny im Allgäu, 6 april 1932) Cover
mein freund: das ist unsere schlaglochliebe unser kleiner grenzverkehr holprig unter zungen
unser zischgebet und jetzt streichel mich auf diesem stempelkissen bis der zoll kommt
mein freund: oder wir schmuggeln flügge geschmacksknospen gazeta wyborcza und
münzen münzen in einer flüchtigen mundhöhle randvoll zur stoßzeit
drei bögen : bougainville
0 vertüpfelter morgen, wie er unterm nebel aufsteigt wies unterm löschblatt durchweicht, wasserfarben hang aus blattspitzen und hang zu zipfelndem tüll schält sich ein ästlein aus dem kostüm, hat keinen körper, streckt sich, besinnt sich auf (grün) und die nervenenden in der schulter des tals begrüßen das bewegen den arm, sie legen die hand auf den tisch zu den knoten, blüten, der nicht zu fassenden luft –
„Und außerdem hast du jetzt einen Gottesbeweis." Nun, er ging hin und arbeitete fleißig weiter an seinem Roman "Die schwange- re Madonna", der jetzt in aller Munde ist. Ich ging hin und ließ mich behandeln im AKH, Psychiatrische Universitätsklinik, Borderline-Station (Abteilung 5 B). Stimmen hören. Das erste Mal bin ich erschrocken. Es war im Jahr 1997. Wer hat Zugang zu meinem Kopf?, dachte ich. Wer kennt da meine Gedanken, meine Wünsche? Ich fühlte mich durchschaut, verfolgt, belästigt, ich wusste nicht, wann die Stimme sich wieder melden würde. Und was sie noch alles zu mir sagen würde. Aber ich wusste von jetzt an: Ich bin nicht allein. Es gibt kein Geheimnis mehr. "Es bleibet dabei, die Gedanken sind frei!" ist ein hübsches, ermutigendes Lied, doch wer jemals Stimmen hörte, achtet auf seine Gedanken und achtet auf die Stimme, die dazu - zu den Gedanken - spricht, hat einen Kommentator oder sogar mehrere, und man weiß ja noch, wie geteilt die Meinungen waren in den Siebzigerjahren, als das Fernsehen Stummfilme brachte mit Stan Laurel und Oliv er Hardy respektive Dick und Doof. Oder mit Buster Keaton. Doch mit Kommentaren eben. So konnte, wer in Ruhe den Stummfilm anschauen wollte, sich nur halb erfreuen, wenn immer wieder der Sprecher die Situationen deutete auf seine Art. Es gab damals viele, die sagten, die alten Filme seien wunderbar, aber der verkrampfte Kommentar verleide einem das Zuschauen. So drehte man eben den Ton ab. Das kann man beim Stimmenhören nicht oder nur mit entsprechenden Medikamenten.“
Brigitte Schwaiger (6 april 1949 – 26 juli 2010) Freistadt
« C'est dans les livres d'arithmétique que j'ai compris combien il était stupide de poser des problèmes. ... Depuis, j'ai découvert que les problèmes ne sont même pas des faux-problèmes ! Larmoyante comédie toute cousue de fil à retordre, et qui consiste à tenter de réconcilier ce qu'on a d'abord soigneusement disjoint. Le Monde et l'Esprit, le Plein et le Vide, le travail et le repos... Pratiques qui n'intéressent guère que ceux qui n'ont pas à vivre. Car la vie - vraie ou fausse- se charge bien de noyer le poison dialectique dans le Phénoumène. »
« Ceux qui parlent du Néant se gardent bien d' aller y voir. Mais ils s'en garderaient bien plus, peur de perdre leur business et leur raison de non-être, s'ils savaient ce que c'est, car ce n'est même pas un trompe-l'oeil ( ce serait trop beau ): c'est un cabinet de toilette. »
« Manie de la justification : par haine ( ou crainte ) de l'irrationnnel. Justifier le monde, le mal, la poule, la salade, la morale... C'est une maladie. D'autant plus que tout cela est strictement indéfendable. ... Moi qui ne suis pas gêné par la raison, je n' éprouve aucun besoin d'être < consolé > de l'irrationnel et de l'absurde, que je trouve au contraire très sympathiques et surtout beaucoup plus drôles."
Uit: Des femmes, de l'amour, du mariage et de la galanterie
« CCCLV Les femmes ont des fantaisies, des engouemens, quelquefois des goûts. Elles peuvent même s’élever jusqu’aux passions. Ce dont elles sont le moins susceptibles, c’est l’attachement. Elles sont faites pour commercer avec nos faiblesses, avec notre folie, mais non avec notre raison. Il existe entre elles et les hommes des sympathies d’épiderme, et très peu de sympathies d’esprit, d’âme et de caractère. C’est ce qui est prouvé par le peu de cas qu’elles font d’un homme de quarante ans. Je dis, même celles qui sont à peu près de cet âge. Observez que, quand elles lui accordent une préférence, c’est toujours d’après quelques vues malhonnêtes, d’après un calcul d’intérêt ou de vanité, et alors l’exception prouve la règle, et même plus que la règle. Ajoutons que ce n’est pas ici le cas de l’axiome : qui prouve trop ne prouve rien. »
CCCLVI C’est par notre amour-propre que l’amour nous séduit ; hé ! comment résister à un sentiment qui embellit à nos yeux ce que nous avons, nous rend ce que nous avons perdu et nous donne ce que nous n’avons pas ?
CCCLVII Quand un homme et une femme ont l’un pour l’autre une passion violente, il me semble toujours que, quels que soient les obstacles qui les séparent, un mari, des parens, etc., les deux amans sont l’un à l’autre, de par la Nature, qu’ils s’appartiennent de droit divin, malgré les lois et les conventions humaines. »
Nicolas Chamfort (6 april 1740 – 13 april 1784) Clermont – Ferrand, Notre-Dame-du Port
De Armeense dichter en schrijver Levon Shantwerd geboren als Levon Seghposian in Konstantinopel op 6 april 1869. Zie ook alle tags voor Levon Shant op dit blog.
Uit: Ancient Gods (Vertaald doorAnne T. Vardanian)
„MAN IN WHITE A desert? On the bay of this smiling sea, facing this brilliant sun? Go away! The spot you tread upon is an ancient altar of the gods! Away! I speak to you from the threshold of the ancient gods. FATHER SUPERIOR From the ruins of the ancient gods! MAN IN WHITE The ruins of these stones piled by men like you. They have been destroyed, but the temple of life is indestructible, as is life itself. Stones will crumble, names will change, but the gods shall survive forever! FATHER SUPERIOR Here died your gods! MAN in WHITE Here and wherever man treads, they shall be — immortal and eternal. FATHER SUPERIOR Here died your gods, and, upon their ruins, I built my God's temple. Look, see the apex of the dome, almost completed, still visible in the dusk. There, only reigns the spirit; there, only reigns the breath of God. MAN IN WHITE There, reigns the instrument of suffering and death! FATHER SUPERIOR It is suffering that elevates the soul, and torment that cleanses it. And the most unfathomable mystery of life is death.”
Levon Shant (6 april 1869 – 29 november 1951) Scene uit een opvoering in Los Angeles, 2014
Wohl hat mein Herz in des Lebens Streit viel Schläg' und Stöße empfangen, doch ist noch immer, trotz Weh und Leid, aus allem Kampfe in Tapferkeit als Sieger hervorgegangen.
Schon lang vernarbten die Wunden zwar, die einst geblutet tief innen, doch öffnen leis sie sich immerdar aufs neu, wenn draußen im jungen Jahr die Knospen zu schwellen beginnen.
Da sprießt aus ihnen es wild empor in unaufhaltsamem Triebe, begrüßt von jubelnder Vögel Chor, ein bunter, blühender Blumenflor, betaut von Tränen der Liebe.
Aasmund Olavsson Vinje (6 april 1818 – 30 juli 1870) Standbeeld in Oslo
Dan Andersson, Erich Mühsam, Georges Darien, Jean-Baptiste Rousseau, Alexander Herzen
De Zweedse dichter en schrijver Dan Andersson werd geboren op 6 april 1888 in Skattlösberg (Dalarna). Zie ook alle tags Dan Andersson op dit blog.
The Beggar from Luossa (Fragment)
Did I sit beside her, silent, she whose heart was as my own, Did she tend our home with soft and gentle hands, Loudly was my own heart shouting, “What you own there is not yours!” And my spirit drove me onward to find peace.
What I love is lying yonder, lies concealed in dusky distance, And my rightful way leads high to wonders there. In this clamor I am tempted to beseech Him, “Lord, O Master, Take all earth away, for own I will what no one, no one has.
Join me, brother, beyond mountains with their still and cooling rivers, Where the sea is slow to slumber in its peak-encircled bed. Somewhere far beyond the heavens lies my home, have I my mother In a gold-besprinkled vapor, in rose-tinted mantle clad.
May the black and brackish waters cool our cheeks with fever reddened, May we be from life far distant where the morning is awake Never was I one with this world, and unending tribulation Suffered, restless, unbelieving, suffered from my burning heart.
On a seashore sown with cockles stands a gate with roses laden, There in slumber, vagrants perish and all weary souls find peace. Song is never heard resounding, viols never echo, ringing Under arches where forever cherubs of salvation dwell.
Vertaald door Caroline Schleef
Dan Andersson (6 april 1888 – 16 september 1920)
De Duitse dichter, schrijver, anarchist en activist Erich Mühsam werd geboren in Berlijn op 6 april 1878. Zie ook alle tags Erich Mühsam op dit blog.
Was ist der Mensch
Was ist der Mensch? Ein Magen, zwei Arme, ein kleines Hirn und ein großer Mund, und eine Seele - daß Gott erbarme! -
Was muß der Mensch? Muß schlafen und denken, muß essen und feilschen und Karren lenken, muß wuchern mit seinem halben Pfund. Muß beten und lieben und fluchen und hassen, muß hoffen und muß sein Glück verpassen - und leiden wie ein geschundner Hund.
Lebensregel
An allen Früchten unbedenklich lecken; vor Gott und Teufel nie die Waffen strecken; Künftiges mißachten, Früheres nicht bereuen; den Augenblick nicht deuten und nicht scheuen; dem Leben zuschaun; andrer Glück nicht neiden; stets Spielkind sein, neugierig noch im Leiden; am eigenen Schicksal unbeteiligt sein - das heißt genießen und geheiligt sein.
Erich Mühsam (6 april 1878 – 10 juli 1934)
De Franse, anarchistische, schrijver Georges Darien werd geboren als Georges Hippolyte Adrien op 6 april 1862 in Parijs. Zie ook alle tags Georges Darien op dit blog.
Uit: Biribi, discipline militaire
« L'armée incarne la nation ! Elle la diminue. Elle incarne la force brutale et aveugle, la force au service de celui qui sait lui plaire et - c'est triste à dire, mais c'est vrai - de celui qui peut la payer. «Cela s'est fait, mais ne se fera plus.» Si, la blessure ne se guérira point. La gangrène y est. L'armée, c'est le réceptacle de toutes les mauvaises passions, la sentine de tous les vices. Tout le monde vole, là-dedans, depuis le caporal d'ordinaire, depuis l'homme de corvée qui tient une anse du panier, jusqu'à l'intendant général, jusqu'au ministre. Ce qui se nomme gratte et rabiau en bas s'appelle en haut boni et pot-de-vin. Tout le monde s'y déteste, tout le monde s'y envie, tout le monde s'y torture, tout le monde s'y espionne, tout le monde s'y dénonce. Cela, au nom de soi-disant principes de discipline dégradante, de hiérarchie inutile. Avoir un grade, c'est avoir le droit de punir. Punir toujours, punir pour tout. De peines corporelles, naturellement ; celles-là seules sont en vigueur... Ah ! c'est triste qu'un bout de galon permette à un homme de mettre en prison son ennemi - ou de faire fusiller son camarade. »
Georges Darien (6 april 1862 – 19 augustus 1921) Cover
Déesse des Héros, qu’adorent en idéees Tant d’illustres Amants, dont l’ardeur hazardée Ne consacrent qu’à toi ses vœux et ses efforrs ; Toi qu’ils ne veront point, que nul n’a jamais vue, Et dont pour les vivants la faveur suspendue Ne s’accorde qu’aux Morts.
Vierge non encore née en qui tout doit renaître, Quand le temps dévoilé viendra te donner l’Être, Laisse moi dans ces vers te tracer mes malheurs, Et ne refuse pas, arbitre vénérable, Un regard généreux au récit déplorable De mes longues douleurs.
Le Ciel qui me créa sous le plus dur auspice, Me donna pour tout bien l’amour de la justice ; Un génie ennemi de tout art suborneur, Une pauvreté fière, une mâle franchise, Instruite à détester toute fortune acquise Aux dépens de l’honneur!
Jean-Baptiste Rousseau (6 april 1671 – 16 maart 1741)
Uit: The Correspondence of Alexander Herzen with James de Rothschild (Vertaald door Derek Offord)
„Messrs de Rothschild Bros in Paris Sirs I have the honour of handing over to you the American loan certificates – 1847-1867 – for the sum of sixty thousand dollars. I wish to sell them now in the best conditions [and] I wish to split the proceeds of the whole sum into two equal parts – and I ask you to instruct [your staff] to purchase for half [of it] 6% American stock payable in gold in 1882 and to have the other half forwarded to yourselves, where it will be put at my disposal, taking all necessary steps [regarding] insurance, etc. I append, Sirs, an authorization authenticated by the American consul in Paris in the name of Mr Augustus Belmont and I enclose the list of certificates. I remain yours faithfully, Alexander Herzen 25 September 1867 Paris - 26 Rue de la Chaussée d'Anton
PS As I am leaving Paris in a few days I ask you to write to me in Nice after 1 October (Alp. Mar.), 27 Promenade des Anglais. Errata Instead of sending the second part of the proceeds for sale as I have requested above I ask Mr Belmont to keep it at my disposal and merely to inform me of this. Alexander Herzen List of certificates of the American Loan – in the name of Alexander Herzen – redeemable on 31 December 1867."
Alexander Herzen (6 april 1812 – 21 januari 1870) De geadresseerde James de Rothschild
De Nederlands schrijfster en historica Annejet van der Zijl werd geboren in Leeuwarden op 6 april 1962. Van der Zijl groeide op in een lerarengezin in Friesland en volgde haar middelbare schoolopleiding aan het Christelijk Gymnasium in haar geboortestad Leeuwarden. In eerste instantie ging ze daarna kunstgeschiedenis studeren, maar ze studeerde af in massacommunicatie aan de Universiteit van Amsterdam. In 1998 volgde ze in Londen een masterstudie International Journalism. Na een aantal stages in Engeland en Nederland werd ze redactrice bij HP/De Tijd. Ze specialiseerde zich in reconstructies en portretten van bekende en onbekende mensen en van groepen die samen een bewogen periode meemaakten, zoals Nederlanders die in mei 1968 naar Parijs trokken. Ook schreef ze over misdaden en politieke gebeurtenissen, zoals de krakersrellen op Koninginnedag 1980.Haar eerste boek over het Gooise landhuis Jagtlust - in de jaren vijftig en zestig verzamelpunt van alles wat jong en artistiek was - was een logisch gevolg van het journalistieke werk. Met medewerking van tal van voormalige bewoners, zoals uitgever Theo Sontrop en Remco Campert legde ze de geschiedenis van dit huis vast in het boek “Jagtlust” (1998). Eind 1999 nam Van der Zijl ontslag bij HP/De Tijd om te werken aan de biografie van Annie M.G. Schmidt, gestimuleerd door de zoon van de schrijfster Flip van Duyn en haar uitgever Ary Langbroek. “Sonny Boy”, over de "verdwenen levens" van Waldemar Nods en Rika van der Lans, verscheen in 2004. “Sonny Boy” werd in januari 2011 verfilmd door regisseur Maria Peters. Medio 2010 zijn er van het boek reeds een half miljoen exemplaren verkocht. Op 4 maart 2010 promoveerde ze aan de Universiteit van Amsterdam op een biografie van prins Bernhard. Na “Bernhard” verscheen “Moord in de Bloedstraat” (2013) en in 2014 gevolgd door “Gerard Heineken” - het tot dan toe onbekende levensverhaal van de oprichter van het bierbedrijf Heineken.
Uit: Sonny Boy
“Waldemar, Rika en Waldy bevonden zich op dat moment nog steeds op politiebureau Javastraat, waar ze de nacht gezamenlijk in hun cel hadden doorgebracht. De volgende ochtend – het was inmiddels woensdag 19 januari geworden – werden ze opgehaald. Ze moesten op een houten bank in de gang plaatsnemen, bewaakt door Duitse soldaten. Praten met elkaar mochten ze niet, maar toch stootte Rika haar zoon, die in het midden zat, op een gegeven moment aan en fluisterde: ‘Hier, geef deze maar aan papa, want we zullen elkaar voorlopig wel niet meer zien.’ Ze duwde hem Waldemars trouwring, die ze in de verwarring van de vorige ochtend van de toilettafel gegrist had, in de hand. Waldy wist de ring aan zijn vader te geven, al leverde hem dat een snauw en een dreigende beweging van een bewaker op. Even later wenkte een van de agenten hem en begeleidde Waldy naar de uitgang. Daar werd hij naar buiten geduwd, terug de vrije wereld in. Zijn oom Bob, de jongste broer van zijn moeder, stond hem met een bleek gezicht op te wachten. Toen Rika de dag ervoor niet was komen opdagen op een familieverjaardag, had hij haar gebeld en een volslagen onbekende man aan de lijn gekregen. Ze hadden zich meteen gerealiseerd dat het foute boel was. Twee van Rika’s zussen waren de volgende ochtend naar de Pijnboomstraat gegaan en hadden de woning verzegeld aangetroffen. Via de buren hadden ze vernomen waar de Nodsen werden vastgehouden en telefonisch had Bob vervolgens toestemming gekregen om zijn neefje te komen ophalen. Hij bracht Waldy naar het huis van zijn opa en oma. Inmiddels was Bertha, die een halfjaar eerder naar Nijmegen was overgeplaatst, op de hoogte gebracht van de gebeurtenissen. Zij meldde het nieuws aan haar broer Henk en hun vader in Groningen. De volgende dag begroef Henk de dikke stapel brieven en kaarten die hij in de loop der jaren van zijn moeder had gekregen onder een tegel in het fietsenhok achter in de tuin. Je wist maar nooit – wie weet kwamen ze ook bij hem naar bewijzen zoeken. Op vrijdag 21 januari kwam officieel het bericht dat Rika en Waldemar waren ingesloten in de Deutsches Polizeigefängnis oftewel het Oranjehotel. Besloten werd dat Waldy, die nog steeds bij zijn opa en oma logeerde, die maandag daarop maar weer gewoon naar school moest gaan.”
Aan alle bezoekers en mede-bloggers een Vrolijk Pasen!
De opstanding van Christus door Angolo Bronzino, 1548-1552
Easter Communion
Pure fasted faces draw unto this feast: God comes all sweetness to your Lenten lips. You striped in secret with breath-taking whips, Those crooked rough-scored chequers may be pieced To crosses meant for Jesu's; you whom the East With draught of thin and pursuant cold so nips Breathe Easter now; you serged fellowships, You vigil-keepers with low flames decreased,
God shall o'er-brim the measures you have spent With oil of gladness, for sackcloth and frieze And the ever-fretting shirt of punishment Give myrrhy-threaded golden folds of ease. Your scarce-sheathed bones are weary of being bent: Lo, God shall strengthen all the feeble knees.
Gerard Manley Hopkins (28 juli 1844 – 8 juni 1889) Stratford, St John's Church. Hopkins werd geboren in Stratford.
De mens dat arme beest hij is er en hij is er geweest Hij rent door alle landen tot hij geen asem heeft En als hij neervalt is hij bang en bidt en blaft en beeft
Daarom heeft hij de goden uitgevonden daarom heeft hij torens opgericht waar de goden mogen wonen in een eeuwig licht
De mens dat arme beest dat vraagt en vrijt en vreest in de schaduw van de torens En ik ben de kleine bruid van het goede en het broze Ik maai het onkuid en ik maai de rozen
Ik hoor de mensen dromen Amaai zijn dat seringen die ik ruik of groeit het gras al op mijn buik?
En ik, godin van de nacht omhels het jonge kind en de oude kraai zeer zacht onder de torens amaai amaai amaai.
Zomer
Ineens die drie maanden met alleen maar droogte.
De cipressen met hun rosse borstels. De witte schorpioen zonder venijn.
Een zomer van verbrand papier. De natuur blijft snateren terwijl ik rot.
Toen kwam jij en sindsdien kom ik handen en ogen tekort met mijn mond vol tanden.
Een slakkenspoor
Een slakkenspoor. Meer is er niet om te vertellen dan dat ik langs gekomen ben, een woensdag. Je hoeft jezelf niet te vergeten, men vergeet voor jou.
En toch: zo donker als het in mijn varens was, zo wit als ik ooit de zee heb gezien, zo laf als ik stierf en zo vaak kan er niet een geweest zijn. Zag je mij dan niet?
Wie hoest? Het is mijn keel, niets anders. Echt niet. - Jou heb ik nooit gezien.
ALL the bells of heaven may ring, All the birds of heaven may sing, All the wells on earth may spring, All the winds on earth may bring All sweet sounds together--- Sweeter far than all things heard, Hand of harper, tone of bird, Sound of woods at sundawn stirred, Welling water's winsome word, Wind in warm wan weather,
One thing yet there is, that none Hearing ere its chime be done Knows not well the sweetest one Heard of man beneath the sun, Hoped in heaven hereafter; Soft and strong and loud and light, Very sound of very light Heard from morning's rosiest height, When the soul of all delight Fills a child's clear laughter.
Golden bells of welcome rolled Never forth such notes, nor told Hours so blithe in tones so bold, As the radiant mouth of gold Here that rings forth heaven. If the golden-crested wren Were a nightingale---why, then, Something seen and heard of men Might be half as sweet as when Laughs a child of seven.
Young people in Belgrade walk down the street push and shove speak into the camera disguised as my friends from fifty years ago why don’t I recognize them
maybe a too loose translation of an earlier generation the naked gist of a lost rhyme seems so similar but isn’t
all nations in the same history Lithuanians Czechs Croats scattered through different cities they built streets from memories then squares like habits where it broadens
all the twentieth century poets work on the same poem only a long one then cut it apart share it under many names
“Mein Herz blutete ein wenig für ihn, und fast wollte ich ihm hinterherlaufen und mich bei ihm entschuldigen, aber dann fiel mir der weise Spruch ein, dass man selbst im Alter nie ausgelernt hat. Ich strich mir ein Brötchen, schmierte Granatapfelmarmelade darauf und genoss die Aussicht aufs Meer und auf die vielen Menschen, die alle hier waren, um sich gemeinsam von den Strapazen gemeinsamer Alltage zu erholen. Meine Mutter seufzte. Ich kannte dieses Geseufze. Nach meiner Mutter war wahrscheinlich die berühmte Brücke in Venedig benannt worden. »Was gibt’s da zu seufzen?«, fragte ich scheinheilig. »Nando«, sagte sie nur. Aber wie sie es sagte. Voller Sehnsucht und Schmalz. Hoppla, dachte ich, da sieht man mal wieder, dass ein Mensch ohne Träume einsam und verloren ist. Ich meine, von wegen der Liebe. Mein Vater und meine Mutter waren immerhin schon seit einer Ewigkeit beisammen. Tagein und tagaus. Und meistens auch die ganzen Nächte hindurch im gleichen Zimmer und Bett. Da kommen einem solche Nandos manchmal bestimmt gerade recht. Damit das Träumen nicht aufhört. »Er wollte mit mir bumsen«, sagte ich und biss genüsslich ein Stück vom Brot. Dick mit Butter drauf und klebrig süßer Marmelade. »Nina! Das sagt man nicht! In deinem Alter ...« In meinem Alter. Fast fünfzehn war ich damals und vielleicht etwas altmodisch, weil ich derart totalissimo in Philipp verknallt war, dass mich meine besten Freundinnen bemitleideten und hintenherum über mich redeten, als wäre ich reif für die Klapsmühle.“
Nimm bösen Alltag nicht zu ernst, vom Sauertopf nichts Süßes lernst. Die Donnerer und Spektakelmacher, selbst Übermenschen, Pazifisten, sie wollen dich nur überlisten und treiben mit der Tugend Schacher. Laß Laffen läffeln, Affen äffeln, Hunde hündeln, Mond ankläffen - halt fest am frommen Menschentum, veracht gemeinen Tagesruhm, zieh deines Wegs in Fried hienieden, genieße, was dir Gott beschieden!
Freitag
"Den Christus ans Kreuz und Barnabeas frei!" Denk' nicht, daß die Geschichte erfunden sei. "Sein Blut über uns und Kindeskind!" Die Worte in der Schrift verbürgt uns sind. Schauerlich wie Blut und Blutgeruch wittert durch Völker und Zeiten Pharisäerfluch. Freiheit für Schächer, Schieber und Schinder, Kreuze für Gott und Gotteskinder: Jenseits von Gut und jenseits von Bös! Von Sünd und Lästerung, Herr, uns erlös!
Michael Georg Conrad (5 april 1846 – 20 december 1927) Gnodstadt, Peter-und Paulskirche
“Money, though, had never been any kind of issue in their marriage. They had never had the slightest argument about it, and right from the beginning his wife had insisted that what they had, they had together. Their bank accounts were always joint, and though Andrew's contribution nowadays was by far the smaller, neither bothered with comparative arithmetic. His thoughts drifted and they continued to hold hands as the 747 thrummed westward above the Atlantic far below. "Andrew," his wife said, "you're such a comfort. Always there. And always so strong.” "That's funny," he replied.”Strong is what I was thinking about YOU.” "There are different kinds of strength. And I need yours.” The usual airline bustle was beginning, preparatory to service of their meal. Stowaway tables were being released, white linen and silverware appearing on them. After a while his wife said, "Whatever happens, I'm going to fight.” "Haven't you always?" She was thinking carefully, as usual.”Within the next few days I'll choose a lawyer. It must be someone solid but not flamboyant. Too much showmanship would be a mistake.” He squeezed her hand.”That's my girl.” She smiled back at him.”Will you sit beside me in court?" "Every day. Patients can fend for themselves until it's done.” "You'd never let that happen, but I would like you with me.” "There are other doctors. Arrangements will be made.” "Maybe," his wife said, "maybe, with the right lawyer, we can pull off a miracle.”
« CORALLINA Vi ripeto, signor don Fulgenzio, che a Venezia questo si chiama far da mezzana, e che la cameriera di madama Goldoni non fa certe cose. (Fra sé) Non voglio impicci con questo sciocco. DON FULGENZIO Ed io vi ripeto, Corallina mia, che la cosa è innocentissima. Via non mi fate perdere altro tempo inutilmente: io adesso dovrei essere allo studio: guai se il signor padre mi trovasse qui; sapete com'è: benché nato e rimasto sempre a Venezia non può scordarsi che suo padre era un nobile spagnuolo, e ha conservato tutta l'albagia e la severità de' suoi antenati... com'egli dice... CORALLINA Sí, e vorrebbe fare di voi un allievo degno di loro... DON FULGENZIO Tenendomi con una severità che propriamente comincia a seccarmi. CORALLINA Me ne accorgo. Ma che ha che fare tutto questo?... DON FULGENZIO Ha che fare che a momenti il signor padre arriverà senza che io abbia potuto fare il fiocco, e ciò in grazia dei vostri pregiudizi. Un gran male a consegnare un libro alla vostra padrona! (Mostrando il libro) È un romanzo di gran voga, un romanzo inglese, Pamela, tradotto dal signor Zigo: di questo romanzo la signora Goldoni mostrò desiderio ieri sera quando fummo a trovarla il signor padre ed io... »
Paolo Ferrari (5 april 1822 – 9 maart 1889) Buste in Palazzo di Brera, Milaan
De Nederlandse schrijfster en columniste Marente de Moor werd geboren in Den Haag in 1972. De Moor groeide op in Bussum en had in haar jeugd al een fascinatie voor Rusland. Op haar achttiende bezocht ze een communistisch jeugdkamp in de Sovjet-Unie. De Moor studeerde Slavische taal- en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Tussen 1991 en 2001 woonde ze acht jaar in Rusland waar ze aan de de theaterschool studeerde en als verslaggever werkte voor een misdaadprogramma op de Peterburgse televisie. Ze schreef stukken voor de Sint-Petersburg Times en columns voor De Groene Amsterdammer. Deze columns werden in 1999 gebundeld uitgegeven als “Peterburgse vertellingen”. In 2007 verscheen haar debuutroman “De overtreder” die in 2010 in door Suhrkamp Verlag werd uitgegeven als “Amsterdam und zurück”. Haar tweede roman, het in 2010 verschenen “De Nederlandse maagd” (Die Niederländische Jungfrau, 2011) werd in 2011 bekroond met de AKO Literatuurprijs en in 2014 met de European Union Prize for Literature. Haar derde roman, “Roundhay, tuinscène” kwam in 2014 op de shortlist van de Libris Literatuurprijs. Zie ook alle tags voor Marente de Moor op dit blog
Uit: Roundhay, tuinscène
“Op 16 september 1890 nam een man de trein van Dijon naar Parijs, daarna is er nooit meer iets van hem vernomen. Hij was niet van plan om te verdwijnen. Bovendien is een mens voor zijn verdwijning, net als voor zijn ontstaan, van anderen afhankelijk. Hij kan niet even bij zichzelf besluiten dat hij er niet meer is, eerst moet iemand hem missen. Hoe dan ook, toen Valéry Barre in de trein stapte was zijn doel nog een aankomst in Parijs. Onderweg kwam er iets langs dat hem uitwiste, waardoor de mensen die naar hem uitkeken dat nog lang en vergeefs bleven doen. De ‘Keizerlijke slagader’, de ijzeren weg die Louis-Napoléon in zijn rijk had gekerfd, voerde door heel het mooie lijf van Frankrijk, maar de trein ging te snel. De passagiers staarden door het uitzicht heen naar hun herinneringen aan een land waar de tijdvereffening nog niet was doorgedrongen, waar ze op de zon vertrouwden, op eb, vloed, het vallen van bladeren en het vollopen van uiers in plaats van op de spoorwegtijd. Tunnels in, tunnels uit stormde de trein, door huizen, bomen, rivieren, bergen, de mensen verstomd achterlatend, terwijl over de telegraaflijnen langs de rails duizenden woorden werden gewisseld. Valéry Barre zag zijn vaderland aan met het halve oog van een passant. Na Parijs zou hij doorreizen naar Engeland om afscheid te nemen van vrienden en collega’s en vanuit daar, een paar weken later, de oversteek maken naar Amerika. Dat was het plan. Hij wilde, kón er niet aan denken. Zijn gedachten joegen door zijn hoofd als vleermuizen die een huis binnen vliegen: rechtsom, linksom cirkelend zonder iets te raken, met een snelheid die wel te horen, maar nauwelijks te zien is, tot ze met een onnavolgbaar rekensommetje het raam terugvinden. Een week geleden was hij wakker geworden met een gevaarlijk idee. Het kwam ongelegen en wilde niet meer weg. Alsof hij niet mocht vertrekken, maar in Europa moest blijven nadenken. Elke ochtend gunde het hem een paar lege seconden, een wazige blik op de dag in het raam, maar dan zat het daar weer met een flinke voet aan de grond. Vier jaar lang had hij voortgeploeterd met de hete adem van anderen in de nek, de tickets voor zijn triomfantelijke terugkeer lagen al klaar, en nu dit. Het provoceerde hem als een hoer, verdrong zijn werk dat juist gepatenteerd kon worden: laat die oude, afgewerkte boel toch liggen, blijf bij mij, ik ben spannender.”
Warum er mich verlassen, Musst' ich zum Vater schrein, Und du willst dich nicht fassen, Willst niemals einsam sein. Siehst du denn nicht die Kerzen An meinem Grabe hier, Was suchst du mich von Herzen, Und weinest vor der Tür?
Tritt ein du wirst mich finden, So weit dein Glaube reicht, Bekenne deine Sünden, So wird dein Hoffen leicht, Und wollen deine Augen Mich liebend dann nicht sehn, Soll dir der Glaube taugen Blind zu dem Tisch zu gehn.
Das ist die rechte Liebe, Die alles Dunkels lacht, Die die vorwitz'gen Triebe Gehorsam glaubend macht Dann werden alle Sinnen In meinem Hiersein neu Dann denkt man nicht von hinnen Auf dass man heilig sei.
Will Glauben, Lieben, Loben Und Hoffen noch verstehn So wollen sie nach oben Vorbei beim Heiland gehn. Du brauchst nicht so zu schreien Die Türe schliess' ich nicht, Wenn tausend Teufel dräuen, Sie löschen mir kein Licht.
Wer will dich mir begraben, Die Braut, der ich vermählt, Mit der kannst du mich haben, Hast du mich recht erwählt, Die Kirche, die sie schmähen, Sie ist die Mutter dein, Sie lehrt dich auferstehen Sie lehrt dich selig sein.
Clemens Brentano (8 september 1778 – 28 juli 1842) Ehrenbreitstein. Clemens Brentano wird geboren in Ehrenbreitstein.
Maya Angelou, Hanneke Hendrix, E. L. James, Marko Klomp, Marguerite Duras, Robert Schindel, Michiel van Kempen, Bettina von Arnim
De Amerikaanse dichteres en schrijfster Maya Angelou (eig. Margueritte Johnson) werd geboren in Saint Louis, Missouri, op 4 april 1928. Zie ook alle tags voor Maya Angelou op dit blog.
Still I Rise
You may write me down in history With your bitter, twisted lies, You may tread me in the very dirt But still, like dust, I'll rise.
Does my sassiness upset you? Why are you beset with gloom? 'Cause I walk like I've got oil wells Pumping in my living room.
Just like moons and like suns, With the certainty of tides, Just like hopes springing high, Still I'll rise.
Did you want to see me broken? Bowed head and lowered eyes? Shoulders falling down like teardrops. Weakened by my soulful cries.
Does my haughtiness offend you? Don't you take it awful hard 'Cause I laugh like I've got gold mines Diggin' in my own back yard.
You may shoot me with your words, You may cut me with your eyes, You may kill me with your hatefulness, But still, like air, I'll rise.
Does my sexiness upset you? Does it come as a surprise That I dance like I've got diamonds At the meeting of my thighs?
Out of the huts of history's shame I rise Up from a past that's rooted in pain I rise I'm a black ocean, leaping and wide, Welling and swelling I bear in the tide. Leaving behind nights of terror and fear I rise Into a daybreak that's wondrously clear I rise Bringing the gifts that my ancestors gave, I am the dream and the hope of the slave. I rise I rise I rise.
“'Wil je deze?' Rechts naast me ging het gordijn op een kiertje. Een klein spichtig vrouwtje met een leesbril en een keurig coltruitje aan zwachtels hield mijn potlood omhoog. Ik knikte. Ze hield het potloodje met een geheven pink tussen haar lange dunne vingers alsof het een antiek Iers fluitje was. Een relikwie. 'Ben je een schrijver?' vroeg ze. Ik schudde mijn hoofd. De vrouw zette het potlood even aan haar lippen en deed alsof ze een paar trekjes nam. Ze boog zich langzaam naar me toe, haalde het potlood uit haar mond en zei: 'Ik zou een moord doen voor een sigaret.' Ik slikte. 'Ik weet dat je kunt praten', zei ze. 'Dus hou je maar niet van de domme. Die andere hier op de kamer praat ook al niet.' Ze schuifelde naar me toe. 'Ja, ik heb het over jou ja!' riep ze over het gordijn heen naar de derde in de kamer. Ze legde het potlood op mijn schoot. Ik schatte haar een jaar of vijftig. Ik weet eigenlijk nog steeds niet hoe oud ze is. Van Vandersteen had je het idee dat ze altijd al zo was geweest, alsof ze niet geboren was. Poef. Uit een wolkje van niks stond ze ineens daar, klopte haar kleren af en begon te lopen. Ze gaf me een stevige hand. 'Vandersteen', zei ze. 'Van Veen', zei ik. 'Ja, dat had ik al gehoord', zei ze. 'Die hier tegenover ons heeft geen naam.' 'O', zei ik. Ik vroeg me af of ze gek was of dat ik aardig moest doen. 'Er staat "Vrouw X" op de status aan haar bed. Ik heb 'm uitgebreid zitten lezen. De verpleging weet ook niet wie het is. Die norse niet en die met die harde stem niet.'
Hanneke Hendrix (Tegelen, 4 april 1980)
De Britse schrijfster E. L. James (pseudoniem van Erika Leonard) werd op 4 april 1963 in Buckinghamshire als Erika Mitchell geboren.Zie ook alle tags voor E. L. James op dit blog
Uit: Fifty Shades of Grey
“Miss Steele, could you wait here, please?” She points to a seated area of white leather chairs. Behind the leather chairs is a spacious glass-walled meeting room with an equally spacious dark wood table and at least twenty matching chairs around it. Beyond that, there is a floor-to-ceiling window with a view of the Seattle skyline that looks out through the city toward the Sound. It’s a stunning vista, and I’m momentarily paralyzed by the view. Wow. I sit down, fish the questions from my backpack, and go through them, inwardly cursing Kate for not providing me with a brief biography. I know nothing about this man I’m about to interview. He could be ninety or he could be thirty. The uncertainty is galling, and my nerves resurface, making me fidget. I’ve never been comfortable with one-on-one interviews, preferring the anonymity of a group discussion where I can sit inconspicuously at the back of the room. To be honest, I prefer my own company, reading a classic British novel, curled up in a chair in the campus library. Not sitting twitching nervously in a colossal glass-and-stone edifice.”
E. L. James (Buckinghamshire, 4 april 1963) Scene uit de film „Fifty Shades of Grey”, 2015
Wanneer hij op je af komt vraag het hem maar, waarom hij zijn hele leven meeneemt
Hij vertelt hoe hij vergeten is waar hij naartoe moest en hoe hij is gekomen Hij heeft reden iets, ergens te zijn
Dan vertelt hij toen hij dacht dat hij een engel was en toen in een lach van wijsheid zich realiseerde dat de wereld helemaal niet perfect is.
De werelddraagster
Levensverwachte gedachtes en incasseringsvermogen.
Beide handen op de tegenpolen ondersteunen, dragen de aardse last alles draaiende houden rond een as die niet van haar is.
Als we elkaar omarmen in kalmte, omhelst de tijd haar even met stilte.
Marko Klomp (Goes, 4 april 1974)
De Franse schrijfster Marguerite Duras (pseudoniem van Marguerite Donnadieu) werd geboren op 4 april 1914 in Gia Dinh, Indochina (nu Vietnam). Zie ook alle tags voor Marguerite Duras op dit blog.
Uit: Der Schmerz (Vertaald door Eugen Helmlé)
»Ich weiß.« Schweigen. Soll ich noch fragen? Ja. Ich frage: »Was halten Sie davon? Ich werde allmählich unruhig.« Schweigen. »Sie dürfen nicht den Mut verlieren, Sie müssen durchhalten, Sie sind leider nicht die einzige, ich kenne eine Mutter von vier Kindern ...« »Ich weiß, entschuldigen Sie bitte, ich muß noch irgendwohin, auf Wiedersehen.« Ich lege den Hörer auf. Ich habe mich nicht von der Stelle bewegt. Man darf nicht allzu viele Bewegungen machen, das ist vergeudete Energie, man muß alle Kräfte für das Martyrium aufsparen. Sie hat gesagt: »Wissen Sie, daß Belsen befreit worden ist?« Ich wußte es nicht. Wieder ein Lager mehr, das befreit ist. Sie hat gesagt: »Gestern nachmittag.« Sie hat es nicht gesagt, aber ich weiß es, die Listen mit den Namen werden morgen früh ankommen. Ich muß hinuntergehen, die Zeitung kaufen, die Liste lesen. Nein. In den Schläfen spüre ich ein Klopfen, das stärker wird. Nein, ich werde diese Liste nicht lesen. Außerdem probiere ich das System der Listen seit drei Wochen aus, es ist nicht sehr geeignet. Und je mehr Listen es gibt, je mehr davon erscheinen werden, um so weniger Namen werden auf diesen Listen stehen. Bis zum Schluß werden welche erscheinen. Er wird nie draufstehen, wenn ich sie lese. Der Augenblick kommt, wo ich mich bewegen muß. Aufstehen, drei Schritte machen, ans Fenster gehen. Die medizinische Fakultät, da, wie immer. Die Passanten, wie immer, sie werden auch in dem Augenblick ihren Weg gehen, in dem ich erfahre, daß er nie mehr zurückkommen wird. Eine Todesanzeige. Man hat in diesen Tagen damit begonnen, die Leute zu benachrichtigen. Es klingelt: »Wer ist da.« »Eine Fürsorgerin vom Bürgermeisteramt.«
Marguerite Duras (4 april 1914 – 3 maart 1996) In 1969
So nahe vom Unabänderlichen In geschickter Nachbarschaft Zum Erstarrten wirbelt Mein Nachlassleben durch Die Vorläufigkeiten Schlafkristalle schließen Die Tagträume weg
STILLE
Ich bin halt elend, niemand tat etwas Ein Schlierenzauber legte sich auf mich Katerte von den Ecken her den Wissensglauben Beschimmerte mit Dunklem meine Lichter In dem Quadrat ging ich einher Saß ungespitzt im Liegestuhl und merkte nichts Trank dabei Rotwein, aß die Erdäpfel mit Haut Still die Vergangenheit. Der Morgen blaut
So dass ich schnurrend in die Zukunft laufe Verwitter dort, daweil ich mich versaufe
Erwarte eine konzertierte Stille In ihr der Fagottgrunzer als mein Wille
Ein Dunkelton mit hingerissner Zote Der Inbegriff der eigentoten Note
Lebt wohl, schlaft gut, wacht auf, seid fesch Und trinkt auf mich
Uit: Caliban met welgevulde boekentas . Albert Helman als indiaan in de diaspora?
“Albert Helman is op en top een representant van deze westers-christelijke concepten. Toen hij in Europa aankwam, haatte hij de kou, maar de cultuur was hem allerminst vreemd. Hij was Caliban, maar dan wel een met een goedgevulde boekentas. Pieter van der Meer de Walcheren, goeroe van de vooruitstrevende katholieke jongeren van die dagen, schreef in het eerste deel van zijn Menschen en God (1940) over de juist in Europa gearriveerde Surinamer: ‘De Caraïeb voelde zich nog niet helemaal thuis in West-Europa, dat den legendarischen inhoud van de droomen van alle menschen vormde die verlangden naar de groote cultuur en den adeldom der beschaving.’ Het is uiterst lastig om te onderscheiden welk gehalte aan eurocentrische zelfgenoegzaamheid in deze woorden steekt, en in hoeverre zij weergeven welke perceptie van Europa een in de kolonie opgegroeide jongeling had. Van der Meer voegt eraan toe hoe Helman op zijn land van herkomst terugkeek: ‘Terug naar dat leege leven, in een vrijwel verlaten en aan haar lot overgelaten kolonie wilde hij niet. En toch heel zijn wezen, oogen, en hart waren vol van herinneringen.’ Van zijn toenmalige afkeer van zijn geboorteland hebben vele uitspraken van Helman in interviews getuigenis afgelegd. Van zijn melancholie is zijn eerste prozaboek, de ‘heimwee-roman’ Zuid-Zuid-West (1926), de incarnatie geworden. Albert Helman heeft natuurlijk ook omdat hij zo verankerd was in de westers-christelijke leefwereld kunnen uitgroeien tot een toonaangevend vooroorlogs auteur in Nederland. Als West-Indische zoon vond hij een goed onthaal toen hij zich als jong literator begon te ontplooien. In De Groene Amsterdammer van 27 maart 1937 karakteriseerde Simon Vestdijk zijn inbreng zo: ‘Het proza van Albert Helman was belangrijk in een tijd, toen men er aan twijfelen mocht, of de Nederlandsche jongeren ooit nog den weg zouden vinden uit de “ivoren torens” van het gedicht en het aesthetiseerend essay.’
Im Grase liegen! Im Regengeträufel Den Busen kühlen, Den heißen! Den du bewegst, Liebe, Träumende; Mich Träumer schiltst, Der dich nur träumt, Liebe.
Nicht stören Emse, Käfer, goldne Biene, Eurer finstern Vesten, Eurer sonnigen grünen Reiche Verständig Gewimmel; Nicht mich erhebend, Euch beugen, weiche Halme. Den rollenden Sand unter der Sohle, Dein Schweigen, Natur, nicht brechen. Nicht auf raschlendem Blatt Mit dem Griffel dich wecken, Genius! - Träumender! Schön ruhender! Dein Hauchen Abendwind! Überm Wasser! Traube! - Herbstbereifte! - Dein Feuer! Zu hauchen, mit schüchternen Lippen In ihren Hauch, Die meine Brust bewegt - Die Liebe!
Bettina von Arnim (4 april 1785 – 20 januari 1859) Beeld van Achim en Bettina von Arnim, Arnimplatz, Berlijn
Alle meine Luftschlösser sind geschmolzen wie Schnee, alle meine Träume wie Wasser, von allem, was ich geliebt, habe ich nur einen blauen Himmel übrig und einige blasse Sterne. Der Wind rührt sich sachte zwischen den Bäumen. Die Leere ruht. Das Wasser ist still. Die alte Tanne steht wach und denkt an die weiße Wolke, die sie im Traum geküßt.
Triumph zu sein
Was fürchte ich? Ich bin ein Teil der Unendlichkeit. Ich bin ein Teil der großen Kraft des Alls, eine einsame Welt in Millionen Welten, ein Stern des ersten Grades gleich dem, der zuletzt erlischt. Triumph zu leben, Triumph zu atmen, Triumph zu sein! Triumph die Zeit eiskalt durch die Adern rinnen zu fühlen und die stumme Flut der Nacht zu hören, und auf dem Berg unter der Sonne zu stehn. Ich gehe auf der Sonne, ich stehe auf der Sonne, ich weiß nichts anderes als Sonne.
Zeit-Verwandlerin, Zeit-Zerstörerin, Zeit-Verzauberin… Zeit – du Mörderin – weiche von mir!
Vertaald door Karl R. Kern
Edith Södergran (4 april 1892 - 24 juni 1923) In 1917
„Man muss sich immer vor Augen halten, dass die Trasse ja im sogenannten Permafrostboden gebaut wurde und ihre Stabilität auf dem kalten Grund beruht. Wir schaffen es kaum unsere Fotokameras aus der Hand zu legen. Zunächst ist es die Wüstenlandschaft südlich von Golmud, die uns in den Bann zieht. Dann erspähen wir Nomaden, die mit ihren Yak Herden über das Grasland auf dem Hochplateau von Qinghai ziehen. Weit entfernt sind die zum Teil schneebedeckten Bergkuppen zu sehen und wir überqueren den Oberlauf des Yangtze. Ein besonderes Schauspiel ist das Spiel der Wolken, dass sich uns vor dem unwirklich blauen Himmel darbietet. Es ist Oktober, eine gute Zeit für eine Reise über das Dach der Welt. Der ewige Schnee auf den Himalaya-Gipfeln kontrastiert wiederum beeindruckend mit dem Tiefdunklen Blau des Himmels.“
« On m’avait assez dit, avant, que nous ne vivions pas pour quelques minutes exceptionnelles: mes rapports toujours incomplets, toujours fulgurants, avec les êtres, m’avaient persuadé du contraire, et je savais qu’il faut édifier sa vie sur des éclairs. On m’avait dit que les êtres changent, qu’une année, que dix années les changent, les marquent, les creusent, qu’on ne retrouve jamais ceux qu’on a quittés, – mais j’avais retrouvé Stéphane enfoncé dans ses habitudes et ses cache-nez, José dans son éternel pardessus, et Irène non pas avancée dans l’épaisse matière des années, mais reculée, rajeunie, libérée ; et j’avais eu tout à coup l’impression, en la conduisant à travers ce bois, vers la grande bâtisse qu’on m’avait signalée à la lisière, de vivre les premières minutes d’une rencontre. Malgré mon grand désir de l’embrasser, je savais que cela eût été aussi sot, ou aussi dangereux, que d’embrasser une femme avec qui l’on vient de faire un trajet en autobus. Pour le moment, rien ne me paraissait plus important, plus urgent, que de faire entendre à Irène le son de ma voix, le son de certaines pensées qu’elle n’avait jamais soupçonnées en moi, qu’elle n’avait jamais soupçonnées peut-être. Ce moment était mon premier sursis, non depuis la guerre, qui avait changé peu de chose à ma vie, mais depuis six ans, et il fallait profiter de ce sursis, qui serait unique, pour me faire entendre. Etais-je sincère quand je déclarais que les explications étaient vaines ? Je n’avais pu me persuader complètement, en six ans, de la vanité de toute explication. La vue, le contact d’Irène ravivaient une douleur : celle de n’avoir pas été compris, d’avoir été jugé à faux. Les coupables ont peur d’être jugés ; pour moi je pouvais me rendre compte que, depuis six ans, je n’avais, consciemment ou non, aspiré qu’à une chose, être mis en présence de mon juge, affronter ou subir son regard, – et je n’avais eu d’autre malheur que de savoir que mon juge me fuyait. »
„„Der maskierte Unhold packte mich am Schlafittchen und schleppte mich sogleich ins nahe gelegene Benediktinerkloster, wo ich die Nacht auf dem feuchten Strohlager einer Klosterzelle verbringen musste. Am nächsten Morgen wurde ich vor den Abt gebracht. Dieser unterzog mich einem peinlichen Verhöhr, katechisierte mich, dass mir Hören und Sehen verging, und stellte mir die absonderlichsten Fragen: Ob ich zuweilen, beim Anhören der Messe oder während des Einschlafens fremde Stimmen höre? Ob ich Träume oder Gesichte habe mit dämonischen Fratzen, dem Wolfe, Luchse oder Ziegenbock ähnlich? Ob ich während des Abendgebetes manchmal ein Grimmen im Bauche oder ein Rumoren in den Eingeweiden verspüre? - was schon vorgekommen war, nämlich wenn ich faule Eier gegessen oder sauren Wein getrunken. Ob ich gar manchmal in den Leisten und den Hoden ein Ziehen, Brennen und infernalisches Jucken verspüre? - was ich ehrlich verneinte, ich zählte ja erst neun Jahre. Ob ich den Unterschied zwischen weier und schwarzer Magie kenne? – was ich gleichfalls verneinte. Nach diesem Verhör musste ich mich entkleiden und wurde, unter Assistenz eines anderen Paters, der mit dem Abt mir unverständliche lateinische Brocken wechselte, einen peinlichen Leibesvisitation unterzogen. Eine Lupe vors Auge geklemmt, suchte der Pater meinen Rücken, meine Brust, meinen Bauch, meine Schenkel, ja, sogar mein empfindlichstes Glied nach ich weiß nicht was ab. Selbst die beiden Muttermale auf meiner Schulter und an meiner Lende erschienen dem Examinator höchst verdächtig.“
« Lecteur, c'est peut-être la haine que tu veux que j'invoque dans le commencement de cet ouvrage! Qui te dit que tu n'en renifleras pas, baigné dans d'innombrables voluptés, tant que tu voudras, avec tes narines orgueilleuses, larges et maigres, en te renversant de ventre, pareil à un requin, dans l'air beau et noir, comme si tu comprenais l'importance de cet acte et l'importance non moindre de ton appétit légitime, lentement et majestueusement, les rouges émanations? Je t'assure, elles réjouiront les deux trous informes de ton museau hideux, ô monstre, si toutefois tu t'appliques auparavant à respirer trois mille fois de suite la conscience maudite de l'Éternel! Tes narines, qui seront démesurément dilatées de contentement ineffable, d'extase immobile, ne demanderont pas quelque chose de meilleur à l'espace, devenu embaumé comme de parfums et d'encens; car, elles seront rassasiées d'un bonheur complet, comme les anges qui habitent dans la magnificence et la paix des agréables cieux. J'établirai dans quelques lignes comment Maldoror fut bon pendant ses premières années, où il vécut heureux; c'est fait. Il s'aperçut ensuite qu'il était né méchant: fatalité extraordinaire! Il cacha son caractère tant qu'il put, pendant un grand nombre d'années; mais, à la fin, à cause de cette concentration qui ne lui était pas naturelle, chaque jour le sang lui montait à la tête; jusqu'à ce que, ne pouvant plus supporter une pareille vie, il se jeta résolument dans la carrière du mal... atmosphère douce! Qui l'aurait dit! lorsqu'il embrassait un petit enfant, au visage rose, il aurait voulu lui enlever ses joues avec un rasoir, et il l'aurait fait très souvent, si Justice, avec son long cortège de châtiments, ne l'en eût chaque fois empêché. Il n'était pas menteur, il avouait la vérité et disait qu'il était cruel. Humains, avez-vous entendu? il ose le redire avec cette plume qui tremble! Ainsi donc, il est d'une puissance plus forte que la volonté... Malédiction! La pierre voudrait se soustraire aux lois de la pesanteur? Impossible. Impossible, si le mal voulait s'allier avec le bien. C'est ce que je disais plus haut."
Comte de Lautréamont (4 april 1846 – 24 november 1870)
« Land of Ethiope! whose burning centre seems unapproachable as the frozen Pole! Land of the unicorn and the lion,--of the crouching panther and the stately elephant,--of the camel, the camelopard, and the camel-bird! land of the antelopes,--of the wild gemsbok, and the gentle gazelle,--land of the gigantic crocodile and huge river-horse,--land teeming with animal life, and last in the list of my apostrophic appellations,--last, and that which must grieve the heart to pronounce it,--land of the slave! Ah! little do men think while thus hailing thee, how near may be the dread doom to their own hearths and homes! Little dream they, while expressing their sympathy,--alas! too often, as of late shown in England, a hypocritical utterance,--little do they suspect, while glibly commiserating the lot of thy sable-skinned children, that hundreds--aye, thousands--of their own color and kindred are held within thy confines, subject to a lot even lowlier than these,--a fate far more fearful. Alas! it is even so. While I write, the proud Caucasian,--despite his boasted superiority of intellect,--despite the whiteness of his skin,--may be found by hundreds in the unknown interior, wretchedly toiling, the slave not only of thy oppressors, but the slave of thy slaves!”
Thomas Mayne Reid (4 april 1818 – 22 oktober 1883) Illustratie uit „The Boy Slaves“
I Que tes mains soient bénies, car elles sont impures ! Elles ont des péchés cachés à toutes les jointures ; Leur peau blanche s'est trempée dans l'odeur âpre des caresses Secrètes, parmi l'ombre blanche où rampent les caresses, Et l'opale prisonnière qui se meurt à ton doigt, C'est le dernier soupir de Jésus sur la croix.
II Que tes yeux soient bénis, car ils sont homicides ! Ils sont pleins de fantômes et pleins de chrysalides, Comme dans l'eau fanée, bleue au fond des grottes vertes, On voit dormir des fleurs qui sont des bêtes vertes, Et ce douloureux saphir d'amertume et d'effroi, C'est le dernier regard de Jésus sur la croix.
III Que tes seins soient bénis, car ils sont sacrilèges ! Ils se sont mis tout nus, comme un printanier florilège, Fleuri pour la caresse et la moisson des lèvres et des mains, Fleurs du bord de la route, bonnes à toutes les mains, Et l'hyacinthe qui rêve là, avec un air triste de roi, C'est le dernier amour de Jésus sur la croix.
Rémy de Gourmont (4 april 1858 – 27 september 1915) Portret, toegeschreven aan F. Maillaud, 1903
Toen Judas Jezus had verraden, vond hij geen uitweg dan de strop; waar alle poorten der genade gesloten zijn, – en hing zich op. Toen Petrus driemaal had gelogen tussen soldaten en een vrouw, ging hij naar buiten, in zijn ogen de hete tranen van berouw.
En ik? Ik zou hun rechter zijn? Ik schonk de beker met venijn; ik bood voor minder nog Uw leven, maar heb het geld niet teruggegeven, en mengde edik in de wijn. Ik heb U honderdmaal bedrogen, mijn gal in uw gelaat gespogen, en duldde dat men U verried; maar ging weer slapen, zonder zorgen, de hanen kraaiden elke morgen: en niettemin, ik weende niet.
Harry Prenen (24 maart 1915 - 20 oktober 1992) Schoten, Kaatsbaan en torentje. Harry Prenen werd geboren in Schoten
Charles Ducal, Adriaan Jaeggi, Frederik van Eeden, Karel N.L. Grazell, Peter Huchel, Arlette Cousture, Pieter Aspe
De Vlaamse dichter en schrijver Charles Ducal (pseudoniem van Frans Dumortier) werd geboren in Leuven op 3 april 1952. Zie ook alle tags voor Charles Ducal op dit blog.
De Asla
Ik ging met de asla naar buiten, ik ging met de asla over het erf. De staldeuren waren veranderd in ruiten, er stonden gezichten op, nat van de verf.
Ik ging met de asla de poort door, ik ging met de asla tot ver in het veld. De wind kwam en as waaide over het koren, er stak een hoofd ui, maanwit en blootgesteld
aan formules bedacht in een cirkel waarbinnen alles gehoorzaamde aan het oog dat van vuur was, van koolsteen en sintels en ons bijeen hield in vrees en geloof.
Ik ging met de asla naar binnen, ik ging met de asla over het erf. Overal spoken en schimmen,
Barmhartig
Haar hoofd hing over de wasbak, haar lijf stulpte weerloos de billen. Het moment leek bestemd voor de slag, een sobere nekslag, zonder gestribbel.
Even streek hij met plagende vinger. De huid trok strak als een vlies op de melk. Zijn lust verhardde. Hij trachtte te willen. Zij kirde verleidelijk: is dit het moment?
Toen zag hij zichzelf in de spiegel, de magere benen, het veel te ruime hemd. In zijn oog kwam de kracht van de liefde. Hij kneep in haar billen, barmhartig gestemd.
Oog in oog
's Avonds hoort hij het grote huis hijgen. Uit verre kamers nadert een doodstille gang. De deur wacht op stappen. Schuilhoeken kijken. Hij staat voor de spiegel, hij het bangst
omdat het beeld zich in hem laat betrappen: een schuldig kind dat de rede doorbreekt, uit oude kasten naar taal komt happen. Maar het huis is leeg, niemand spreekt
het verleden tot stilstand, geen vader, geen moeder, geen vuist, geen schoot. Er blijft alleen deze angst in de aders, dit huis in de rug, dit blind oog-in-oog.
De aarde is te klein voor onze voeten maar niemand is met vlees eten gestopt we zullen er vast flink voor moeten boeten en de nieuwe show van Talpa is geflopt.
Maar onze burgemeester is de beste! Op één na dan. Hij oogt ook wat vermoeid. De vogels bouwen stomweg nieuwe nesten 't Is december en de bomen staan in bloei.
't Is een tijd dat je je afvraagt wat geluk is Kan een kerstmarkt de Elfstedentocht vervangen? Bijt kunstsneeuw net zo koud als echte sneeuw?
't Is als een snoer waaraan geen enkel lampje stuk is Daarom kun je soms zo mateloos verlangen naar de eerste echte winter van de eeuw.
Lege kamers
Je dagen als brandweerman zijn geteld. We hebben gekeken hoe je droomde, zo'n vreemde hete droom waar je opgelucht huilend uit wakker schrok.
Over een jaar, maak het twee, ken je enkel onbekenden. Brengt ze naar huis. Ze bezetten onze stoelen, drinken stoïcijns wat hen wordt aangeboden. Contact niet uitgesloten.
Nooit zag ik deuren wijder open staan. Nu moet je dan maar gaan. Je mensamaaltijd wacht op je. Men broedt op je eerste tentamenvraag. Ontmaagding loert.
Kijk niet meer om. Betreed het park. Laat de lege kamers achter. Denk nog eens per jaar, bevreemd, volgroeid, aan holle moeders en vaders in verval.
Adriaan Jaeggi (3 april 1963 – 10 juni 2008) Cover
“En als schitterende dingen blonken de feestdagen uit, als het kristal te voorschijn kwam, en de bloemen werden ingedragen in den gang, en het groote huis vol was van den geur van meloenen, fletse bloemen en sparregroen. Het gedrang der gasten en het warre gerucht was een bedwelmende bekoring. De ongewone menschen in huis, de witte koks, de zwart-gekleede knechts, ze hadden eenen schijn van fraaiheid en bizonderheid. En elk der spijzen van zulk een dag scheen zeldzaam, kostbaar en uitheemsch, zooals zij ze kreeg bovengezonden op haar kamertje, waar zij at met de juffrouw, die haar moeder verving. Dan de glorie van het binnenkomen na den maaltijd in een toover van licht, bloemen en kristal, in de tot een schitter-zaal herschapen saaie staatsie-kamer. En later toen zij ouder werd, het mee mogen aanzitten en het geluk als zij iets zeide of deed waardoor zij werd opgemerkt en iets voelde van het op waardige wijze, niet als een kind, meedoen aan een feest. Maar toch, de vreugde-uren waren verspreid als schaarsche bloemen op een groote vale heide van saaiheid, waarover zij ging in aanvang onbekommerd, bedacht op de bloemen, niet achtend het vale, tusschen-gelegene, zooveel grootere. Later, hetzelfde herinnerend, herdacht zij enkel de heide, de groote sombere vlakte, herdenkend de bloemen niet. En het was haar een wonder hoe zij nog zoo onbekommerd had kunnen zijn in zooveel doodschheid. En, als kind nog, zij zal negen jaar oud geweest zijn, begon reeds de beklemming van iets geweldigs en ontzettends, zwaar en droef, dat niet weg wou, en dat zij toch nooit stellig zag. Het was in allerlei plaatsen, bij allerlei bezigheden en hechtte zich als een kwade geur aan allerlei dingen. En zij bemerkte het niet als het er was, maar wat later, als zij de plaats, de bezigheid, het ding herdacht, was het er achter als een zwart leelijk iets dat ze vergeten had op te merken.”
Frederik van Eeden (3 april 1860 – 16 juni 1932) Cover DVD
Ik zag een fossiele Trabant gaan op het voor trams versmalde asfalt in de Churchilllaan. Z’n menggesmeerde adem was vettig en wat zwart. Z’n hart ging tweetactend tekeer. Ik zag een Trabant gaan in de Churchilllaan. Ruim veertig jaar terug in m’n leven heb ik hem groot geschreven in de kranten van het land. De advertenties mochten baten: vijfentwintigduizend werden er per jaar verkocht. Ze reden ‘t klokje rond door heel de Benelux. Zag een Trabant in de Churchilllaan. Was hij kunststof? Nee, daar waren Trabantjes wars van. ‘t Was geperste katoenvezel met hars, 3 millimeter dik. Ik zag een fossiele Trabant. Even was dat oude, zich nog wat behelpende Europa uit de jaren zestig in de neus van de Rivierenbuurt weer terug.
Der Hollunder öffnet die Monde, alles geht ins Schweigen hinüber, die fließenden Lichter im Bach, das durch Wasser getriebene Planetarium des Archimedes, astronomische Zeichen, in den Anfängen babylonisch.
Sohn, kleiner Sohn Enkidu, du verließest deine Mutter, die Gazelle, deinen Vater, den Wildesel, um mit der Hure nach Uruk zu gehen. Die milchtragenden Ziegen flohen. Es verdorrte die Steppe.
Hinter dem Stadttor mit den sieben Eisenriegeln unterwies dich Gilgamesch, der Grenzgänger zwischen Himmel und Erde, die Stricke des Todes zu durchhauen.
Finster brannte der Mittag auf dem Ziegelwerk, finster lag das Gold in der Kammer des Königs. Kehre um, Enkidu. Was schenkte dir Gilgamesch? Das schöne Haupt der Gazelle versank. Der Staub schlug deine Knochen.
Die Wasseramsel
Könnte ich stürzen heller hinab ins fließende Dunkel
um mir ein Wort zu fischen,
wie diese Wasseramsel durch Erlenzweige, die ihre Nahrung
vom steinigen Grund des Flusses holt.
Goldwäscher, Fischer, stellt eure Geräte fort. Der scheue Vogel
will seine Arbeit lautlos verrichten.
Peter Huchel (3 april 1903 – 30 april 1981) Berlijn-Lichterfelde, Heilige-Familie-Kirche
« Angélique était all ongée à plat ventre sur la dalle froide de février, les bras en croix. Des larmes baignaient les rares cheveux échappés de son bonnet. Ses mamelons étaient durcis par le froid et par cette sensation d'inconfort dans ce corps qui lui était de plus en plus étranger. Angélique se mourait. L'aube promit enfin le jour et Angélique réussit à se relever, battant sa coulpe une dernière fois. Un mal mystérieux l'enfiévrait, inconnu de l'infirmière que la prieure, inquiète, avait conviée pour tenter de comprendre. Angélique, à l'appétit pourtant frugal, était incapable de se sustenter. Ses nuits étaient hantées d'insomnies et elle ne pouvait se concentrer sur ses prières. La seule chose qu'elle accomplissait était son travail, soit boulanger le pain de la communauté et fabriquer les hosties. Angélique était postulante dans la congrégation des soeurs de l'Espérance, et la simple idée d'être contrainte de la quitter, pour cause de santé défaillante, la minait. Elle ne pouvait plus voir Montréal et son crottin, ses hommes au regard perçant qui lui découpait la silhouette, ses frères bruyants et l'indigence de sa famille. Jamais, depuis qu'elle se promettait au voeu de pauvreté, elle n'avait été aussi riche, aussi nourrie, aussi chauffée. Sa famille, trop démunie pour offrir une somme intéressante à la congrégation en guise de dot, lui avait cependant donné une fille aux doigts divins dès que plongés dans la farine. »
Arlette Cousture (Saint-Lambert, 3 april 1948)
De Vlaamse schrijver Pieter Aspe (pseudoniem van Pierre Aspeslag) werd geboren in Brugge op 3 april 1953. Zie ook alle tags voor Pieter Aspe op dit blog.
Uit: Blauw bloed
“De man schoof de vitrage wat verder open en keek gespannen toe. “Vergeet niet dat je vanmiddag nog moet gaan stempelen, Gino”, zei de vrouw en ze slofte terug naar de keuken. Op het aanrecht lagen twee lappen bloederig vlees. De vrouw gooide ze in de pan, glimlachte en strooide er royaal zout over. Gino had al een tijdje last van een te hoge bloeddruk en de dokter had gezegd dat hij zout moest mijden. Diana Delanghe schrok toen ze de Witte Leertouwersstraat inreed en de politiewagen bemerkte die tegenover haar deur stond geparkeerd. Het was te laat om nog achteruit te rijden. Dat zou opvallen. “Get down!” schreeuwde ze tegen de twee passagiers op de achterbank. Ze klemde haar handen om het stuur en gaf voorzichtig gas. “Volgens mij is ze niet thuis”, zei Van In. Hij had drie keer aangebeld. “Ik zie in ieder geval geen beweging.” Versavel had de hele tijd de tweede verdieping in het oog gehouden omdat het wel vaker gebeurde dat mensen die om een of andere reden de deur niet wilden openmaken, het toch niet konden laten stiekem door het raam naar buiten te gluren.”
Sebastiono Conca, Christus in de tuin van Gethsemane, 1746
Gethsemane
Waakt met mij, éen nacht, éen uur, éen oogwenk, Opdat ik de plek voel waar gij zijt. Kunt gij waken, strijdend tegen lijfsdwang, Kunt ge ook troosten met aanwezigheid.
Zóo zijn goden vaak op ’t eind vereenzaamd, Menschonwaardig haav’loos en verkild, Dat zij need’rig smeeken om de bijstand Van een vriend die ’t zelfde heeft gewild.
En zij gaan ongaarne in de doodsstrijd Waar geen spiegel zelfs hen gadeslaat, En zij huiv’ren voor de bleeke nanacht, Als de haan kraait en de vriend verraadt.
Waakt met mij, éen nacht, éen uur, éen oogwenk, Slaap is maar een smalle overzij, En wanneer de slaap u tóch vermeestert, Breekt uit droomen los, en waakt met mij
Simon Vestdijk (17 oktober 1898 – 23 maart 1971) Harlingen, Sint Michaëlkerk. Simon Vestdijk werd geboren in Harlingen
“Für Jonas hatte jede Zeit ihren eigenen Geruch, so wie sie auch eine eigene Stimmung und einige charakteristische Bilder hatte. Die Zeit, als er sieben oder acht war und lernte, dass das Leben nicht einfach sein würde, roch nach dem starken Filterkaffee seiner Mutter. Es war jene Zeit, in der er unglücklich war, wenn er in der Schule sitzen musste, weil er dann nicht auf seinen Bruder aufpassen konnte. Mike besuchte den Kindergarten, obwohl er gleich alt war wie Jonas, auf den Tag genau. Bei seiner Geburt war etwas schiefgegangen, die Nabelschnur hatte sich um seinen Hals gewickelt und ihm zu lange die Luft abgesperrt, und nun konnte er weder bis drei zählen noch einen Hund von einer Katze unterscheiden. Es gab niemanden auf der Welt, den Jonas so sehr liebte, nicht einmal Werner. Er dachte Tag und Nacht daran, wie er Mike beistehen konnte, wie er ihn vor den Hänseleien anderer Kinder und vor der Wut seiner Mutter schützen konnte, der Wut seiner Mutter und der ihrer Freunde, die nichts übrig hatten für ein Kind, das dauernd in die Hose machte, mit dem Essen herumwarf und Haushaltsgeräte kaputtschlug. Und so kam Jonas jeden Morgen zu seiner Mutter in die Küche, wo es nach Kaffee roch, im Radio Volksmusik gespielt wurde und überall leere und halbleere Rotweinflaschen herumstanden. »Mutti, ich habe gestern ein Glas aus dem Schrank genommen.« »Na und? Stell’s wieder zurück.« »Das kann ich nicht.« »Wieso nicht? Hast du es zerbrochen?« »Es ist mir runtergefallen. Tut mir leid.« »Du bist ein Idiot, weißt du das? Das wirst du von deinem Taschengeld bezahlen.«
Uit: The Belly of Paris (Le Ventre de Paris, vertaald door Mark Kurlansky)
“Come on, lady, let’s keep moving,” shouted one of the men who was kneeling in turnips. “It’s just some drunken idiot.” But as she leaned over she thought she made out a dark patch of something blocking the road, about to be stepped on by the horse. “You can’t just run people over,” she said, jumping down from her wagon. It was a man sprawled across the road, his arms stretched out, facedown in the dust. He seemed extraordinarily long and as thin as a dry branch. It was a miracle that Balthazar had not stepped on him and snapped him in two. Madame François thought he was dead, but when she crouched over him and took his hand, she found it was still warm. “Hey, mister,” she called softly. But the drivers were growing impatient. The one kneeling in the vegetables shouted in a gruff voice, “Give it up, lady. The son of a bitch is plastered. Shove him in the gutter.” In the meantime, the man had opened his eyes. He stared, motionless, at Madame François, with a look of bewilderment. She too thought that he must be drunk. “You can’t stay there, you’re going to get yourself run over,” she told him. “Where were you going?” “I don’t know,” the man replied in a feeble voice. Then, with great effort and a worried face, “I was going to Paris, and I fell. I don’t know . . .” Now she could see him better, and he was pathetic with his black pants and black overcoat, so threadbare that they showed the contour of his bare bones. Underneath a hat of coarse black cloth that he had pulled down as though afraid of being recognized, two large brown eyes of a rare gentleness could be seen on a hard and tormented face. Madame François thought that this man was much too feeble to have been drinking.”
Émile Zola (2 april 1840 - 29 september 1902) Portret door Paul Cezanne, 1864
“Mein Vater saß mit geschlossenen Augen im Sonnenschein auf dem Balkon. Sein Geschäft hatte er schließen müssen, den eigenen Laden durfte er nicht mehr betreten. Er gehörte ihm nicht mehr. Auch die Eisentür war versiegelt. Alle Wertsachen, auch den Rundfunkempfänger, hatte er abliefern müssen. Zu dritt schliefen wir Burschen im Herrenzimmer, das heißt: Schlaf heuchelten wir nur vor, denn heimlich knipsten wir das kleine Licht an und vergingen uns an dem in der Kredenz stehenden Nußbranntwein, um für das nächtliche Politisieren entsprechend beseelt zu sein." (…)
"Die Bewaffneten mit den Armbinden fanden reichlich Objekte, die sie zur Strecke bringen konnten, doch sie ahnten schon, daß sie es nicht schaffen würden, alle Juden zu erledigen. Wahrscheinlich konnten sie sich nicht jeden Tag in die entsprechende Stimmung versetzen, um auf Menschenjagd zu gehen." (…)
„Daß auch ich unter ihnen sein würde, konnte ich mir vorstellen, und das war ein unangenehmes Gefühl, doch derartiges Phantasieren wurde durch das, was einem der Alltag abverlangte, überdeckt, in der Gefahr wird der Mensch praktisch. In Wirklichkeit wird er mit der Möglichkeit des Todes nur wenige Augenblicke konfrontiert, beispielsweise dann, wenn ihm eine Pistole an die Stirn gehalten wird. Dann spürt er, ja, das ist es, das ist jetzt möglich.“
een stad die mij haar stratenplan niet kenbaar wilde maken twee spelemannen in een parallelwereld van strakroze hotelkamers hun blotehoofden schimmenspel mijn raadseltaal hun wenkgebaren en kettingdolen flessenlezen zoals snaren botsen steeds komt wij ons sinds die dag weer tegen alles in het klein is daar waar men bruikt om te overleven: een dak, smeer voor de droge keel en dekens waaronder de nacht in woedend tempo voorthamert.
mouth is gaping tongue is bleeding everywhere suffering, as I go
I’m the celebrity woman I’m the luminary woman I’m the standout woman I’m the braggart woman I’m the shrew at the window woman I’m the stigma woman the beaten woman the disgraced woman hag woman where will I go?
who will have me?
water clean me water clean me, as I go
I’m the camouflaged woman I’m the assuaged woman I’m the ravenous woman I’m the Kali Yuga woman high-pitched woman not a trifling woman hissing woman
I’m the woman with the fangs I’m the woman with the guns I’m the woman with tomes I’m the hook woman I’m the stolen book woman
fire that burns as I go
woman was in the world was walking woman was singing sounding the day away sounds like a cranky old machine, someone said (that someone was a mean man, mean child-man) but she just ignored the cranky old machine part & went on her way
woman took her haughty self out of the sky she had a nose that tall how tall? that! & stuck up it was mincy mincy mincy mincy she cried mincy mincy mincy she was burning all right her house (the one she carried on her head) was afire
Uit:The memoirs of Jacques Casanova de Seingalt (Vertaald door Arthur Machen)
“On the morrow, just as we had finished our breakfast, Father Mancia made his appearance. Doctor Gozzi, followed by the whole family, escorted him to his sister's bedside. As for me, I was entirely taken up by the face of the monk. Here is his portrait. His figure was tall and majestic, his age about thirty; he had light hair and blue eyes; his features were those of Apollo, but without his pride and assuming haughtiness; his complexion, dazzling white, was pale, but that paleness seemed to have been given for the very purpose of showing off the red coral of his lips, through which could be seen, when they opened, two rows of pearls. He was neither thin nor stout, and the habitual sadness of his countenance enhanced its sweetness. His gait was slow, his air timid, an indication of the great modesty of his mind. When we entered the room Bettina was asleep, or pretended to be so. Father Mancia took a sprinkler and threw over her a few drops of holy water; she opened her eyes, looked at the monk, and closed them immediately; a little while after she opened them again, had a better look at him, laid herself on her back, let her arms droop down gently, and with her head prettily bent on one side she fell into the sweetest of slumbers.”
Giacomo Casanova (2 april 1725 – 4 juni 1798) Heath Ledger als Casanova in de gelijknamige film uit 2005
“In een dorp woonden eens twee mensen die allebei dezelfde naam hadden: ze heetten allebei Klaas, maar de een had vier paarden en de ander had er maar één. Om ze uit elkaar te kunnen houden, noemden de mensen de man die vier paarden had, grote Klaas en de man die maar één paard had, kleine Klaas. En nu gaan we horen hoe het die twee verging, want dat is een waar verhaal! De hele week moest kleine Klaas ploegen voor grote Klaas en hem zijn enige paard lenen. Daarna hielp grote Klaas hem dan weer met alle vier zijn paarden, maar niet vaker dan één keer in de week, en wel op zondag. Hopsa! Wat liet kleine Klaas zijn zweep over alle vijf de paarden knallen; ze waren zo goed als van hem, die ene dag. De zon scheen heerlijk en alle klokken in de kerktoren luidden voor de dienst. De mensen zagen er keurig uit, ze liepen met hun psalmboek onder hun arm naar de kerk om de dominee te horen preken en ze keken naar kleine Klaas, die met vijf paarden aan het ploegen was en zo tevreden was dat hij weer met zijn zweep knalde en riep: "Hop, al mijn paarden!"
Hans Christian Andersen (2 april 1805 - 4 augustus 1875) Portret door F.L. Storch, 1852
Uit: The Mad Toy (Vertaald door Michele McKay Aynesworth)
« Irzubeta's face lit up with respect. "So that was you, huh? Nice work. The boy who cleans the pens at the dairy told me it fired like a Krupp." While he was talking, I observed him. He was tall and lean. Shiny black hair curled nobly over his round, bulging forehead, which was covered with freckles. He had eyes the color of tobacco, a bit slanted, and he wore a frayed brown suit altered to fit his body by hands that were not made for tailoring. He leaned on the edge of the counter, resting his chin on his hand. He seemed to be thinking. A resounding adventure was that of my cannon, and happy am I to recall it. From some workers at the light and power plant I bought an iron tube and several pounds of lead to build what I called a culverin or "bombard." I proceeded as follows: I inserted the iron tube in a hexagonal wooden mold lined with mud. The space between the two inner faces was filled with molten lead. After breaking the outside covering, I smoothed the base with a thick file, fastening the cannon by means of tin braces to a gun carriage made from the thickest boards of a kerosene keg. My culverin was beautiful. I would load it with two-inch-wide projectiles in burlap bags filled with powder.”
De Amerikaanse dichter en letterkundige Ed Dornwerd geboren op 2 april 1929 in Villa Grove, Illinois. Hij groeide op in armoede op het platteland tijdens de Grote Depressie. Hij bezocht acht klassen lang een school die bestond uit slechts één klaslokaal. Later studeerde hij aan de Universiteit van Illinois en aan Black Mountain College (1950-1955). Op Black Mountain kwam hij in contact met Charles Olson, die zijn literaire wereldbeeld en zijn beeld van zichzelf als dichter sterk zou beïnvloeden De examinator van Dorn op Black Mountain was Robert Creeley. Samen met hem en met de dichter Robert Duncan behoorde Dorn tot een trio van jongere dichters dat later geassocieerd werd met Black Mountain en met Charles Olson. In 1951 verliet Dorn Black Mountain en reisde hij naar de Pacific Northwest, waar hij met zijn handen ging werken en zijn eerste vrouw, Helene, ontmoette; zij keerden terug naar het college in het najaar van 1954. Na het afstuderen en na twee jaar reizen vestigden zij zich in de staat Washington, waar zijn autobiografische roman “By the Sound” zich afspeelde. In 1961 aanvaardde hij zijn eerste baan in het onderwijs aan de Idaho State University, waar hij het tijdschrift Wild Dog publiceerde. Zijn eerste dichtbundel “The Newly Fallen” werd gepubliceerd in 1961. In 1965 bracht Dorn met fotograaf Leroy Lucas de zomer door met het bezoeken van reservaten van Indianen voor een boek in opdracht van William Morrow & Co. Press, “The Shoshoneans”. In de herfst nodige de Britse dichter en geleerde Donald Davie hem uit aan de faculteit Letterkunde die hij aan het oprichten was aan de nieuwe universiteit van Essex. Hij bracht het grootste deel van de volgende vijf jaar in Engeland door, waar hij verschillende dichtbundels publiceerde en Boek 1 van “Gunslinger schreef”. Hij begon ook samen met Gordon Brotherston aan vertalingen uit het Latijns-Amerikaans, sloot een hechte vriendschap met de Britse dichter J.H. Prynne, en ontmoette zijn tweede vrouw, Jennifer Dunbar. Na zijn terugkeer in de Verenigde Staten doceerde Dorn in jaren 1970 aan meer dan een half dozijn universiteiten in het hele land. In 1977 aanvaardde hij een hoogleraarschap aan de Universiteit van Colorado in Boulder, waar hij voor de rest van zijn leven bleef doceren. In de jaren 1990, na een uitwisselingsbezoek aan de Paul Valery University in Montpellier begon hij te werken aan “Languedoc Variorum: A Defense of Heresy and Heretics”. Ook schreef hij een lang verhalend gedicht “Westward Haut.” Tijdens de laatste twee en een half jaar van zijn leven schreef hij de gedichten van de postuum gepubliceerde “Chemo Sabe”, een verslag van zijn behandelingen voor kanker. Dorns magnum opus, is “Gunslinger”. “Gunslinger” is een lang gedicht in vijf delen. Deel 1 werd voor het eerst gepubliceerd in 1968, en de laatste volledige tekst verscheen in 1974. Andere belangrijke publicaties omvatten: “The Collected Poems: 1956-1974”, “Recollections of Gran Apacheria”, “Abhorrences”, “High West Rendezvous: A Sampler” en “Way More West: New and Selected Poems”.
If It Should Ever Come
And we are all there together time will wave as willows do and adios will be truly, yes,
laughing at what is forgotten and talking of what's new admiring the roses you brought. How sad.
You didn't know you were at the end thought it was your bright pear the earth, yes
another affair to have been kept and gazed back on when you had slept to have been stored as a squirrel will a nut, and half forgotten, there were so many, many from the newly fallen.
Ode on the Facelifting of the "statue" of Liberty
Abhorrences 4 July, 1986 America is inconceivable without drugs and always has been. One of the first acts was to dump the tea. The drug that furnished the mansions of Virginia was tobacco, a drug now in much disrepute. Sassafras, a cure-all, is what they came for and they dealt it by the bale altho it was only a diaphoretic to make you perspire— people were so simple in those days. The Civil War saw the isolation of morphine making amputation a pleasure and making the block of wood between the teeth, which was no drug, obsolete. Morphinism was soon widespread among doctors and patients. At this date interns, the reports tell us, are among the premier drug ab/users of said moralistic nation. “Rock” stars (who notoriously “have” doctors) consume drugs by the metric ton even as they urge teenagers to Say No. The undercurrent of American history has been the running aches and pains of the worn path to the door of the apothecary to fetch cannabis and cocaine elixirs by the gallon. It has been all prone all seeking Florida, Ponce de León was just the beginning of a statistical curve whose only satisfaction would be total vertigo. His eager search for youth has become our frantic tilt with death and boredom, in fact we are farming death in Florida with far greater profit than we are farming food in Iowa—elixirs are as multiform as the life-style frauds we implore, a cultural patchwork fit for a fool in the only country in the world with a shop called the Drug Store.
“The Greek word for "return" is nostos. Algos means "suffering." So nostalgia is the suffering caused by an unappeased yearning to return. To express that fundamental notion most Europeans can utilize a word derived from the Greek (nostalgia, nostalgie) as well as other words with roots in their national languages: añoranza, say the Spaniards; saudade, say the Portuguese. In each language these words have a different semantic nuance. Often they mean only the sadness caused by the impossibility of returning to one's country: a longing for country, for home. What in English is called "homesickness." Or in German: Heimweh. In Dutch: heimwee. But this reduces that great notion to just its spatial element. One of the oldest European languages, Icelandic (like English) makes a distinction between two terms: söknuour: nostalgia in its general sense; and heimprá: longing for the homeland. Czechs have the Greek-derived nostalgie as well as their own noun, stesk, and their own verb; the most moving, Czech expression of love: styska se mi po tobe ("I yearn for you," "I'm nostalgic for you"; "I cannot bear the pain of your absence"). In Spanish añoranza comes from the verb añorar (to feel nostalgia), which comes from the Catalan enyorar, itself derived from the Latin word ignorare (to be unaware of, not know, not experience; to lack or miss), In that etymological light nostalgia seems something like the pain of ignorance, of not knowing. You are far away, and I don't know what has become of you. My country is far away, and I don't know what is happening there. Certain languages have problems with nostalgia: the French can only express it by the noun from the Greek root, and have no verb for it; they can say Je m'ennuie de toi (I miss you), but the word s'ennuyer is weak, cold -- anyhow too light for so grave a feeling. The Germans rarely use the Greek-derived term Nostalgie, and tend to say Sehnsucht in speaking of the desire for an absent thing. But Sehnsucht can refer both to something that has existed and to something that has never existed (a new adventure), and therefore it does not necessarily imply the nostos idea; to include in Sehnsucht the obsession with returning would require adding a complementary phrase: Sehnsucht nach der Vergangenheit, nach der verlorenen Kindheit, nach der ersten Liebe (longing for the past, for lost childhood, for a first love).
“To the door of an inn in the provincial town of N. there drew up a smart britchka--a light spring-carriage of the sort affected by bachelors, retired lieutenant-colonels, staff-captains, land-owners possessed of about a hundred souls, and, in short, all persons who rank as gentlemen of the intermediate category. In the britchka was seated such a gentleman--a man who, though not handsome, was not ill-favoured, not over-fat, and not over-thin. Also, though not over-elderly, he was not over-young. His arrival produced no stir in the town, and was accompanied by no particular incident, beyond that a couple of peasants who happened to be standing at the door of a dramshop exchanged a few comments with reference to the equipage rather than to the individual who was seated in it. "Look at that carriage," one of them said to the other. "Think you it will be going as far as Moscow?" "I think it will," replied his companion. "But not as far as Kazan, eh?" "No, not as far as Kazan." With that the conversation ended. Presently, as the britchka was approaching the inn, it was met by a young man in a pair of very short, very tight breeches of white dimity, a quasi-fashionable frockcoat, and a dickey fastened with a pistol-shaped bronze tie-pin. The young man turned his head as he passed the britchka and eyed it attentively; after which he clapped his hand to his cap (which was in danger of being removed by the wind) and resumed his way. On the vehicle reaching the inn door, its occupant found standing there to welcome him the polevoi, or waiter, of the establishment--an individual of such nimble and brisk movement that even to distinguish the character of his face was impossible. Running out with a napkin in one hand and his lanky form clad in a tailcoat, reaching almost to the nape of his neck, he tossed back his locks, and escorted the gentleman upstairs, along a wooden gallery, and so to the bedchamber which God had prepared for the gentleman's reception. The said bedchamber was of quite ordinary appearance, since the inn belonged to the species to be found in all provincial towns--the species wherein, for two roubles a day, travellers may obtain a room swarming with black-beetles, and communicating by a doorway with the apartment adjoining.”
Nikolaj Gogol (1 april 1809 – 4 maart 1852) Standbeeld in St. Petersburg
“Haar witte mutsje maakte een heldere, levende plek in het stille licht. Zij schikte eenige dingen terecht, dof tikkend met de fleschjes op het zinken tafelblad, een valsch, gebarsten, kort geluid makend bij het tegen elkaâr raken van twee flesschen. En een tijdlang stond ze gebogen, aandachtig kijkend op haar hooggeheven handen, terwijl zij draden door de naalden reeg, nu en dan kloppend met haar voet op den grond. Toen zij gedaan had, keerde zij zich om, draaide de gasvlam onder den ketel lager en ging naar het raam, waarvan zij de twee schuinhangende gordijnen van elkaâr trok. Buiten 't raam dichtte een dikke nevel, groot door eentonige witheid, in zware tastbaarheid neêrdrijvend, naar boven. Soms bewoog de wollige mist, log heen- en weêr bollend wanneer de wind er door heen blies, in groote, hoekige scheuren vaneen wijkend. En door de wijde scheuren plekte de roode veeg van een dak aan de overzij of vaagde het bruin van een boom met zijn herfstbladen onduidelijk, woelig op en schoof weêr weg achter de mist, die zich geluidloos met loome schommelingen ineenvoegde. Dan hing de damp weêr onbewegelijk, zwaar deinend voor het venster, als van verre het ratelend geluid van een rijtuig over de steenen oprommelend of de roep van een koopman op straat met een matten klank opdoffend naar boven. En diep naar onder was de mist een vaste, grijze massa, dicht in een, alles bedekkend met een gelijke, eentonige grijsheid. Gedachteloos in de stilte stond zuster Bertha naar buiten te staren, naar boven kijkend, waar 't leek of de nevel ijler werd en een bijna onmerkbare rose schijn neêrwemelde in den dunneren damp, met haar oogen soezend in de stille, droomerige witheid òm haar. Het helle, kleurlooze licht suisde door het hooge venster scherp over haar heen in de kamer, de operatietafel wit slaande met groote plekken, de instrumenten in de kast glanzend optrekkend uit den donzigen schemer, de korte glimpjes op de flesschen breed uitvegend in omtreklooze schijnsels, glijdend op den bruinen vloer met glimmende plassen. In de bocht der koperen bekkens tikten helle lichtjes, plotseling onbewegelijk blijvend.”
Arnold Aletrino (1 april 1858 - 17 januari 1916)
De Nederlandse dichter en journalist Max Nord werd geboren in Gorinchem op 1 april 1916. Zie ook alle tags voor Max Nord op dit blog.
Uit: Le Grand Meaulnes
“De roman Le Grand Meaulnes, die hier de Nederlandse lezer onder de titel Het Grote Avontuur wordt voorgelegd, is één van die, te weinige, unieke boeken, waarin het de schrijver is gelukt de sfeer van de jeugdromantiek volledig vast te houden en uit te beelden. De schrijver Henri Alain-Fournier werd 3 October 1886 geboren in la Chapelle d'Angillon, klein plaatsje bij de Cher, een 30 km ten Noorden van Bourges; de streek dus waar zijn beroemd geworden boek speelt. Een groot deel van zijn jeugd bracht hij door in Epineuil-le-Fleuriel, tussen Saint-Armand en Montluçon, waar zijn ouders lange tijd onderwijzer waren. Zijn roman verscheen in 1913, na eerst in de ‘Nouvelle Revue Française’ gepubliceerd te zijn geweest. De bekende Franse literatuur-historicus Albert Thibaudet, die vermeldt dat in dit jaar ook Les Caves du Vatican van André Gide uitkwam (evenals Du Côté de chez Swann, Barnabooth en Jean Barois!), schrijft dat beide boeken eerst met terughouding werden ontvangen. Jacques Rivière, de Franse essayist, die Fourniers schoolkameraad op het lyceum van Lakanal was van October 1903 tot Juli 1905, en die later door zijn huwelijk met Henri's zuster Isabelle zijn zwager werd, vertelt daarentegen in zijn inleiding tot Miracles - waaruit ik vrijwel alle biografische gegevens put - dat Le Grand Meaulnes tot hun teleurstelling wel niet de Prix Goncourt verwierf, maar bij het publiek en in de pers gunstig werd ontvangen; dat Fournier zelfs onmiddellijk hartstochtelijke bewonderaars had, dat hij talrijke enthousiaste brieven ontving en dat het boek, toen de oorlog uitbrak, reeds verscheidene herdrukken had beleefd. Succes heeft Fournier, mag men wel aannemen, in zijn korte leven, en met zijn ene roman, dus gekend. Korte leven, want de schrijver die, evenals zijn vriend Rivière, toen reeds zijn zwager, 4 Augustus 1914 als luitenant van de 23ste compagnie, 288ste regiment infanterie, 17de legercorps in dienst ging, en die in zijn laatste briefkaart aan zijn zuster, 11 September van dat jaar, meldde bij de generale staf der cavalerie te zijn ingedeeld, werd reeds 22 September 1914 opgegeven als vermist, tussen Baux-les-Palameix en Saint-Rémy. Hij liet geen ander werk na dan een onafgemaakte roman, die Colombe Blanchet zou heten.”
Max Nord (1 april 1916 - 28 februari 2008) Cover van Le Grand Meaulnes
Uit: Essayistische Prosa und Gedichte (Der Fliehende Holländer)
„Drei Fünf- bis Sechsjährige, ein Mädchen, zwei Jungen in einer Sandkiste. Mädchen : Ich könnt euch eine Burg bauen! Ich kann mir nie ein Babybettchen bauen – wie denn aus Sand? Geht nicht. Junge I : Abhauen – sollst hier abhauen: Spiel mit deinem Puppenwagen. Sie steht da, mit einer großen Puppe. Junge II,schreit, stößt sie weg, so heftig, daß sie auf den Rükken fällt in die Sandkiste: Blöde Gans, jetzt hast du die halbe Burg zertrampelt! Hau ab, verstehst nichts von Soldatenspielen. Mädchen : Will gar nicht mehr mit euch spielen, doch die Anneliese ist heute nicht da. Mutter :RAUFKOMMEN! Der sehr laute Ruf einer Frau, die man noch nicht sieht. Sie wiederholt: Mutter : Raufkommen! Junge I : Wollen nicht, Mama, du störst uns. Mutter, eine Vierzigjährige, betritt aufgeregt die Bühne, sagt energisch zu ihren Söhnen – ergreift das Mädchen, zieht es mit: Mutter : Wir essen – los, und du kommst heute auch mit zu uns. Junge II: Essen – noch keinen Hunger, Mama, laß uns . . . Ein Fußball wurde über die Bühne geschossen; man sieht noch nicht, von wem. Mutter : Ihr kommt mit und du kommst auch mit – heute, los. Weg hier jetzt!“
Rolf Hochhuth (Eschwege, 1 april 1931)
De Engelse dichter en schrijver John Wilmot 2e graaf van Rochester werd geboren in Ditchley, Oxfordshire, op 1 april 1647. Zie ook alle tags voor John Wilmot op dit blog.
Return
Absent from thee, I languish still; Then ask me not, When I return? The straying fool 'twill plainly kill To wish all day, all night to mourn.
Dear, from thine arms then let me fly, That my fantastic mind may prove The torments it deserves to try, That tear my fix'd heart from my love.
When, wearied with a world of woe, To they safe bosom I retire, Where love, and peace, and truth does flow, May I contented there expire!
Lest, once more wandering from that heaven, I fall on some base heart unblest; Faithless to thee, false, unforgiven - And lose my everlasting rest.
John Wilmot (1 april 1647 – 26 juli 1680) Portret door Jacob Huysmans (1633–1696)
„Borgo San Giuda war nicht einmal mehr ein Dorf, es war ein Weiler. Vierundsiebzig Häuser, davon mehr als die Hälfte verlassen, eine Bar, ein Lebensmittelgeschäft und die Kirche mit ihrem Pfarrhaus – unverhältnismäßig groß im Vergleich zum Rest. Ende. Kein Zeitungskiosk, kein Friseur, keine Ambulanz, keine Grundschule; dafür und für alle anderen Errungenschaften der Zivilisation musste man nach Serpentina durch den Wald fahren oder nach Doloroso, nach Massanera, nach Gobba Barzagli, nach Fondo, nach Dogana Nuova oder geradewegs hinunter nach Cles. Doch es gab einen Schmied, Wilfred, der Riesenkräfte hatte und wie Mangiafuoco, der Puppenspieler aus Pinocchio, aussah, und einen Friedhof mit mehr als dreihundert Gräbern. Dort zu leben ergab keinen Sinn, doch wir lebten dort, wir waren dreiundvierzig, eigentlich zweiundvierzig, seit der alte Rezè gestorben war. Es war ein Ort, der so gut wie nicht existierte, und niemand wird jemals begreifen, warum das, was geschehen ist, gerade dort geschehen ist, wo nie etwas geschah. Das Einzige, was im Winter in San Giuda geschah, war die Ankunft des Schlittens von Beppe Formento. Die Formentos waren eine der vier Familien von San Giuda – die mächtigste, könnte man sagen, wenn es nicht so lächerlich klänge. Sein Bruder und seine Schwester besaßen die Bar und das Lebensmittelgeschäft, und ihre Kinder waren die einzigen jungen Leute, die dort lebten. Die eine, Perla, Tochter von Rina, hatte der Biathlon-Nationalmannschaft angehört und auch eine Medaille im Staffellauf gewonnen; der andere, Zeno, Sohn von Sauro, war ein vielversprechendes Talent im Skispringen gewesen, doch dann hatte er damit aufgehört. Beppe Formento liebte Pferde und besaß ein Reitzentrum in der Nähe von Serpentina; im Sommer kamen Urlauber, um Pferde für Ausritte zu mieten, und im Winter gelang es Beppe im Rahmen der weißen Wochen, ein Dutzend Touristen pro Tag für eine Fahrt mit dem Pferdeschlitten zu begeistern: Alte, Mütter und kleine Kinder, die den Prospekt in den Hotels der Region fanden und beschlossen, sich einen Ausflug wie im 19. Jahrhundert zu gönnen."
Men maakt een dier dood in de nacht; iets kleins en wilds wordt in de struiken omgebracht.
Omdat hij stemmen hoorde, dacht hij dat het volstond als men geloofde;
maar even later huilt verschrikking in een gracht.
Men heeft je niets beloofd bij de geboorte; maar overlast, het roken en het drinken tot in de ochtend, de volle maan die van de lucht afglijdt
en scherven in je armen -
je hebt die dingen zelf bedacht, verwacht dus ook maar geen erbarmen.
Zoals je thuis tikt
Dat het niet aanklinkt maar er is, als regen, waaiend over de toetsen die tegen je spreken.
Lichte hagel, scherp als nagels, klinkt er nu en dan in mee.
Geduld, als je op snelheid komt, een hoger ritme dat het hart kalmeert
en alles - bomen groeien door het raam, de glasgordijnen ademen als een dier - wordt daarin opgenomen:
je handen, snel als wolken in september, tikkend op een zwart klavier.
Verwensing van geluk
Je hebt het hart niet om de stenen te begeren; maar stenen dauwen als je loopt.
Het huis heeft licht gedronken. Wankelend komen stemmen in de oren, de messen zwellen scherp op snee.
Plots helt je lichaam iets te ver. Ik ben dit niet gewend, dit snikken van je harde armen, dit warme klauwen
in mijn hals De bloemen gillen roze. We slapen ons voorbij.
Stefan Hertmans (Gent, 31 maart 1951)
De Mexicaanse schrijver, dichter, en diplomaat Octavio Paz werd geboren op 31 maart 1914 in Mixcoac, tegenwoordig een deel van Mexico-stad. Zie ook alle tags voor Octavio Paz op dit blog.
As One Listens To The Rain
Listen to me as one listens to the rain, not attentive, not distracted, light footsteps, thin drizzle, water that is air, air that is time, the day is still leaving, the night has yet to arrive, figurations of mist at the turn of the corner, figurations of time at the bend in this pause, listen to me as one listens to the rain, without listening, hear what I say with eyes open inward, asleep with all five senses awake, it's raining, light footsteps, a murmur of syllables, air and water, words with no weight: what we are and are, the days and years, this moment, weightless time and heavy sorrow, listen to me as one listens to the rain, wet asphalt is shining, steam rises and walks away, night unfolds and looks at me, you are you and your body of steam, you and your face of night, you and your hair, unhurried lightning, you cross the street and enter my forehead, footsteps of water across my eyes, listen to me as one listens to the rain, the asphalt's shining, you cross the street, it is the mist, wandering in the night, it is the night, asleep in your bed, it is the surge of waves in your breath, your fingers of water dampen my forehead, your fingers of flame burn my eyes, your fingers of air open eyelids of time, a spring of visions and resurrections, listen to me as one listens to the rain, the years go by, the moments return, do you hear the footsteps in the next room? not here, not there: you hear them in another time that is now, listen to the footsteps of time, inventor of places with no weight, nowhere, listen to the rain running over the terrace, the night is now more night in the grove, lightning has nestled among the leaves, a restless garden adrift-go in, your shadow covers this page.
“Ik stopte met zwemmen. Ik had mijn ademhaling door de krachtsinspanning niet meer onder controle. Het koude water van het IJ voelde als een ijsdeken. Mijn spieren verkrampten. Ik voelde mijn lichaam niet meer. Ik wachtte op de paniek, maar die kwam niet. Ik kon niets meer doen. Voor het eerst in mijn leven was ik de controle kwijt, maar in plaats van angst en schrik werd ik vervuld door een gevoel van tevredenheid. Het is goed zoals het is hoorde ik me zeggen. Daar, op het midden van het IJ accepteerde ik dat het toeval de vader en de moeder is van het lot. Er verscheen een lach op mijn mond. Ik was op het punt beland waar ik wilde zijn. Ik was weer klaar voor de liefde. Ik was klaar voor de samenloop van omstandigheden die geen reden kent.”
ik had een luchtfamilie met haar van graan en sikkels van handen ze woonden in een land van wind het land waar men mij uittrok door de grond van mijn gezicht te kloppen
ik werd een mijn de steengang van mijn hemelbloed en mijn ogen werden niet witter mijn gezicht alleen steeds minder een gezicht
ik werd vader van een neergedaald geslacht met haar van gruis en handen van houwelen ze wonen in een land van as
zij lopen op mij af met achterhoofd vooruit terwijl zij zeggen: er zijn dikke wolken in ons opgestegen die ons langzaam aan het vullen zijn de as zal straks langs ons gezicht en onze ribben lopen dus
zet ons toch weer rechtop en was toch onze ruggen schoon
maar daarvoor heeft mijn stem te weinig licht gezien en als ik ‘s ochtends opstijg uit mijzelf klop ik het stof nog altijd van mijn schouders
Martijn Teerlinck (31 maart 1987 – 10 december 2013)
De Nederlandse schrijfster en journaliste Marga Minco, pseudoniem van Sara Minco, werd geboren in Ginneken op 31 maart 1920. Zie ook alle tags voor Marga Minco op dit blog.
Uit: Meneer Frits en andere verhalen uit de vijftiger jaren
“Hij vond dat hij iets nuttigs moest doen in de maatschappij, maar zijn ware ambitie lag op ander terrein. Al lange tijd was meneer Frits vervuld van een groot projekt, dat achter in zijn tuin werd uitgevoerd. Daar groeven twee tuinlieden voor hem een gat, dat een geweldige diepte gekregen zou hebben als ze er niet met de pet naar hadden gegooid. Maar hun gelanterfant ontging meneer Frits. Het was hem altijd weer een intens genoegen over de rand van de kuil omlaag te kijken. Hij kreeg dan een gevoel van macht. Niet alleen deze tuin is van mij, dacht hij, maar ook alle grond daaronder, tot aan Australië toe. ‘Het is allemaal van mij,’ kon hij bewogen mompelen. ‘Hoe dieper het gat wordt, hoe meer diepte ik in eigendom heb. En als we eenmaal de andere kant van de aarde bereikt hebben zeg ik tegen zo'n australische schapenfokker: Goedendag. Hier ben ik. Dit gat is van mij.’ Nu hij telefoon had openden zich weer nieuwe mogelijkheden. Hij stelde zich voor mettertijd ook een telefoonkabel in het gat te laten aanleggen en een toestel mee naar de andere kant te nemen, zodat hij geregeld met juffrouw Plogge in verbinding kon blijven. Ze moest eindelijk eens leren met het apparaat om te gaan. ‘Bel iedereen maar op,’ zei hij gul tegen haar. ‘Vooruit, ga je gang.’ Ze wist niet wie ze bellen moest. ‘Ik heb geen familie, ik heb geen kennissen. En dan nog, wat zou ik moeten zeggen?’ ‘Bel de bakker en bestel een brood,’ opperde meneer Frits. ‘Hij is toch al geweest vanmorgen,’ zei ze. ‘We hebben brood genoeg.’ ‘De kruidenier! Bel de kruidenier.’ ‘Waarom zou ik?’ vroeg ze. ‘De provisiekast zit nog vol.’
Uit: Bartleby & Co. (Vertaald door Jonathan Dunne)
“Of the writers of the No, what we might call the scriveners' section is one of the strangest and the one that perhaps affects me the most. This is because, twenty-five years ago, I personally experienced the sensation of knowing what it is to be a copyist. And I suffered terribly. I was very young at the time and felt very proud to have published a book on the impossibility of love. I gave my father a copy without foreseeing the troublesome consequences that this would have for me. A few days later, my father, annoyed at what he perceived in my book to be a record of offences against his first wife, obliged me to write a dedication to her in the copy that I had given him, which he himself dictated. I resisted such an idea as best I could. Literature was precisely - the same was true for Kafka - the only means I had to try to become independent of my father. I fought like a madman not to have to copy what he wanted to dictate to me. But finally I gave in, it was dreadful to feel that I was a copyist under the orders of a dictator of dedications. This incident had such a negative impact on me that I did not write anything for twenty-five years. Not long ago, a few days before hearing that Mr Bartleby was in a meeting, I read a book that helped reconcile me to my condition as a copyist. I believe that the laughter and enjoyment I derived from reading Institute Pierre Menard helped pave the way for my decision to be rid of the old trauma and go back to writing. Institute Pierre Menard, a novel by Roberto Moretti, is set in a secondary school whose pupils are taught to say "no" to over a thousand proposals, ranging from the most ludicrous to the most attractive and difficult to turn down. The novel is written in a jocular vein and is a very clever parody of Robert Walser's Jakob von Gunten. In fact Walser himself and the scrivener Bartleby are among the school's pupils. Nothing much happens in the novel, except that, by the time they have completed their studies, all the pupils have been transformed into consummate and cheerful copyists.”
The stones open an eye of stone, the bones open an eye of bone. Each dog has a snout in place of its eyes, and barks from three snouts, generously. It's a constant transforming of eyes in the air. The eye of the cat turns into leaves. The leaves murmur a sweet lament in the sockets of the mother cats. My eyes remain open and misted. My eye blinks in the town council tower, and suddenly I sense in my sockets, with infant in arms, the statues of Mary.
Vertaald door Thomas Carlson en Vasile Poenaru
Nichita Stănescu(31 maart 1933 – 13 december 1983)
De Russische essayist, criticus en schrijver Kornej Ivanovitsj Tsjoekovski werd geboren in Sint-Petersburg op 31 maart 1882. Tsjoekovski werd geboren als buitenechtelijke zoon van de joodse koopman Emmanuel Lewenson en zijn huishoudster. Hij trok met zijn moeder nar Odessa, bezocht daar het gymnasium, maar kon zijn studie niet voortzetten vanwege zijn lage afkomst. Hij leerde zichzelf Engels en werd van 1903 tot 1905 correspondent te Londen voor de krant in Odessa. Terug in Rusland begon hij literatuur vanuit het Engels te vertalen, onder andere Walt Whitman. Hij kwam in zo contact met literaire kringen, onder andere met Aleksandr Blok. Tijdens een verblijf in Finland leerde hij Ilja Repin en Vladimir Korolenko kennen. Vanaf 1905 begon hij ook literaire kritieken, essays en satirische verzen te schrijven, onder meer voor de toonaangevende tijdschriften ‘Signaal’ en 'Weegschaal'. Vanwege enkele van deze publicaties werd hij in 1909 gearresteerd vanwege belediging van de Tsaar, maar uiteindelijk vrijgesproken. Tsjoekovski wierp zich een groot deel van zijn leven op als belangrijkste herontdekker en pleitbezorger van het werk van Nikolaj Nekrasov (waarvoor hij een doctorstitel kreeg toegekend), en was ook diens biograaf In de Sovjettijd verwierf Tsjoekovski vooral populariteit met zijn kinderboeken en kinderverzen, waarvan “Dokter Ajbolit”, “De gigantische voorn”, “De krokodil” en “Was ze schoon” generaties lang tot de favorieten van Russische kinderen behoorden. Ook zijn observaties over de kindertaal trokken de aandacht (Van twee tot vijf, 1933). Tsjoekovski verkreeg daarnaast veel bekendheid door zijn voortdurende steun aan schrijvers die vervolgd weren door het Sovjetregime, eerst heimelijk (hij schreef sympathieke portretten over verguisde schrijvers als Anna Achmatova en Michail Zosjtsjenko), na de ‘dooi’ ook openlijk. Hij was bijvoorbeeld de enige schrijver in de schrijversbond die Boris Pasternak in 1958 feliciteerde met de toekenning van de Nobelprijs voor de Literatuur. Tsjoekovski is de vader van Lidija Tsjoekovskaja. Hij overleed in 1969 op 87-jarige leeftijd in Peredelkino, bij Moskou.
Crocodile (Fragment) (an old tale)
There was The crocodile. He went through the streets, Cigarettes smoked, Turkish said, - Crocodile, Crocodile Crocodilefish!
Followed by the people And sings and shouts: "That's a freak so ugly! That nose, that mouth! And where is the monster?"
The students behind him, Chimney sweeps over him, And push it Offend him; And some kid Showed him shish, And some watchdog Bit him in the nose, - Bad dog, bad-mannered.
Looked Crocodile And watchdog swallowed Swallowed it along with the collar.
Angry people And calls and shouts: "Hey, hold it, Yes knit it, Yes lead rather to the police!"
He rushes into the tram, All shout: "Ah-Ah-Ah!" And running, Head over heels, Home In the corners: "Help! Help! Mercy!"
Ran the policeman: "What noise? What a howl? How dare here to go Turkish to speak? The crocodiles here to walk"sign.
Grinned Crocodile And the poor man swallowed, Swallowed with boots and sword.
Kornej Tsjoekovski (31 maart 1882 – 28 oktober 1969) Portret door Ilya Repin, 1910
Gerrit Komrij, Paul Verlaine, Milton Acorn, Erika Mitterer, Uwe Timm
De Nederlandse dichter, schrijver, criticus, polemist en toneelschrijver Gerrit Komrijwerd geboren op 30 maart 1944 in Winterswijk. Zie ook alle tags voor Gerrit Komrij op dit blog.
De monumenten 2
Daar wordt een dode nooit meteen begraven, Geen stof geveegd. Geen asfalteermachine Dicht gaten in de straat. Daar zijn geen brave Aartstegenstanders van het onvoorziene,
Geen bedden, rij aan rij, als serpentine, Waarin ze zieken aan het oog onttrekken. Elk huis vervalt er doodkalm tot ruïne. Elk mens kan er vrijuit op straat verrekken.
Elk monument zakt ongestoord ineen En op een zomaar wandelende dame Stort zich de pest. Dáár ligt haar grote teen. Het is een echte stad, en geen reclame.
Ellebogenwerk
Hij ziet de toekomst voor zich als mals gras. Hoor hem zijn kaken roeren. Hij heeft trek. Omzien geeft voor een zakenman geen pas. Maar morgen is er altijd tijdgebrek.
Agenda's heeft hij en zijn aktetas Zit vol prognoses, tot de jongste dag, Van opwinding beslaat zijn brillenglas Als hij naar nog een gaatje zoeken mag.
Hij graast de toekomst leeg om haar meteen Opnieuw met hoop te vullen. In een tijd Die niet te ruimen valt ziet hij geen been.
De toekomst is een ruif waaruit hij eet. Daar ligt het leven, denkt hij en vergeet Het nu - zijn enige gelegenheid.
Een gedicht
De eerste regel is om te beginnen. De tweede is de elfde van beneden, De derde is om wat terrein te winnen. De vierde moet weer rijmen op de tweede.
De vijfde draait u plotseling een loer. De zesde heeft het twaalftal gehalveerd. De zevende schijnt zwaar geouwehoer, De achtste bloedserieus. Of omgekeerd.
De negende vertelt nog eens hetzelfde. De tiende is misschien een desillusie. De elfde is niets anders dan de elfde. De twaalfde is van niets de eindconclusie.
Gerrit Komrij (30 maart 1944 - 5 juli 2012) In 1994
Music first and foremost! In your verse, Choose those meters odd of syllable, Supple in the air, vague, flexible, Free of pounding beat, heavy or terse.
Choose the words you use—now right, now wrong— With abandon: when the poet’s vision Couples the Precise with Imprecision, Best the giddy shadows of his song:
Eyes veiled, hidden, dark with mystery, Sunshine trembling in the noonday glare, Starlight, in the tepid autumn air, Shimmering in night-blue filigree!
For Nuance, not Color absolute, Is your goal; subtle and shaded hue! Nuance! It alone is what lets you Marry dream to dream, and horn to flute!
Shun all cruel and ruthless Railleries; Hurtful Quip, lewd Laughter, that appall Heaven, Azure-eyed, to tears; and all Garlic-stench scullery recipes!
Take vain Eloquence and wring its neck! Best you keep your Rhyme sober and sound, Lest it wander, reinless and unbound— How far? Who can say?—if not in check!
Rhyme! Who will its infamies revile? What deaf child, what Black of little wit Forged with worthless bauble, fashioned it False and hollow-sounding to the file?
Music first and foremost, and forever! Let your verse be what goes soaring, sighing, Set free, fleeing from the soul gone flying Off to other skies and loves, wherever.
Let your verse be aimless chance, delighting In good-omened fortune, sprinkled over Dawn’s wind, bristling scents of mint, thyme, clover . . . All the rest is nothing more than writing.
Vertaald door Norman R. Shapiro
Mondschein
Wie eine seltne Gegend ist dein Herz, Wo Masken, die mit Bergamasken schreiten, Zum Tanze spielen voll geheimem Schmerz Im Truggewand, mit dem sie bunt sich kleiden.
Obgleich in weichem Ton sie singen, wie Der Liebe Sieg dem Lebensglück sich eine, So glauben doch nicht an die Freude sie, Und ihr Gesang fliesst hin im Mondenscheine.
Im kalten Mondenschein, des trübe Pracht Die Vögel träumen lässt auf ihren Zweigen, Und der die Wasserstrahlen weinen macht, Die schlank aus weissen Marmorschalen steigen.
Vertaald door Graf Wolf von Kalckreuth
Femme et chatte
Elle jouait avec sa chatte, Et c'était merveille de voir La main blanche et la blanche patte S'ébattre dans l'ombre du soir.
Elle cachait - la scélérate ! - Sous ces mitaines de fil noir Ses meurtriers ongles d'agate, Coupants et clairs comme un rasoir.
L'autre aussi faisait la sucrée Et rentrait sa griffe acérée, Mais le diable n'y perdait rien... Et dans le boudoir où, sonore, Tintait son rire aérien, Brillaient quatre points de phosphore.
Paul Verlaine (30 maart 1844 - 8 januari 1896) Paul Verlaine à l'hôpital Broussais door Frédéric-Auguste Cazals, 1890
Knowing I live in a dark age before history, I watch my wallet and am less struck by gunfights in the avenues than by the newsie with his dirty pink chapped face calling a shabby poet back for his change.
The crows mobbing the blinking, sun-stupid owl; wolves eating a hamstrung calf hindend first, keeping their meat alive and fresh … these are marks of foresight, beginnings of wit: but Jesus wearing thorns and sunstroke beating his life and death into words to break the rods and blunt the axes of Rome: this and like things followed.
Knowing that in this advertising rainbow I live like a trapeze artist with a headache, my poems are no aspirins … they show pale bayonets of grass waving thin on dunes; the paralytic and his lyric secrets; my friend Al, union builder and cynic, hesitating to believe his own delicate poems lest he believe in something better than himself: and history, which is yet to begin, will exceed this, exalt this as a poem erases and rewrites its poet.
Es spielen Hasen in der Abendlichtung, das Gras der Wiesen wird allmählich grau. Ein Fernrohr sucht in ungewisser Richtung. Auf allen Halmen perlt der frische Tau.
Es mischt sich Ruch von Harz und Öl und Leder, der Wind bringt aus dem Tale Duft von Heu. Die Spur des Geiers weist die kleine Feder zu unsern Füßen, denn ihr Blut ist neu.
Wo sich die Quelle windet, tanzen Gelsen. Jäh lost der Hund, der sich die Flanke leckt: Fünf Gemsen stieben lautlos über Felsen –, leer liegt der Abhang und ein Rehbock schreckt.
Die Weiden
Siehe, wie seltsam: die hängenden Weiden, Bild unsrer Trauer in müdem Bemühn, fangen als erste an, sich zu kleiden, sich zu verschleiern mit zartestem Grün.
Während die Birken, dem Stamme zum Hohne, nackt noch verharren im milderen Wind und die Tannen, entwachsen dem Lohne des Überstehens, im Gleichgewicht sind,
neigen die Weiden sich willig und schmiegen Zartes an Zärtliches ... Sie, die so viel wissen vom fließenden Weinen, wiegen leicht und gelöst sich im windigen Spiel.
Alter
Wir haben alles im Überfluß: Essen und Trinken, Kleider und Schuhe – und am meisten das, was uns ehemals abging: Zeit!
Wir haben keinen Appetit mehr. Den Spiegel benützen wir nur, weil man muß, um nicht abstoßend zu wirken.
„Zeit, sagte er, habe ich und Lust sowieso. Aber es wird ein wenig umständlich sein, hierherzukommen. Selma hatte ihr erzählt, dass er auf einer Insel lebe, schon seit Monaten. Wie Robinson, aber mit Handy. Sie fand das aufregend, aber auch ein wenig komisch, und sagte, ich bin gespannt. Er gab ihr die Telefonnummer des Bauern, der mit seinem Pferdewagen die Besucher bei Ebbe vom Festland bringt. Ich muss mich nach den Gezeiten erkundigen. Und dein Besuch muss bewilligt werden. Hört sich nach Gefängnis an. Ja. Naturschutz, sagte er, die Insel ist Naturschutzgebiet. So viel Bürokratie garantiert die Einsamkeit. Sie lachte und sagte, das ist gut, ich bin jetzt in Hamburg bei einer Freundin. In zwei Tagen bin ich bei dir, wenn du denn die Genehmigung bekommst. Vor sechs Jahren hatte er ihre Stimme zuletzt gehört: Bitte. Ruf mich nicht mehr an. Ich will und ich kann nicht mehr. Verstehst du. Endgültig. Das war ihre Botschaft auf seinem Anrufbeantworter gewesen. Er hatte sich diese Sätze mit dem abschließenden Endgültig vorgespielt. Und ihm war bewusst geworden, dass es keine Hoffnung gab, sie in ihrem Entschluss noch mal umzustimmen. Es war ihr Tonfall, vor allem aber, dass sie auf den Anrufbeantworter gesprochen hatte. Er hatte sich ihre Nachricht einige Male angehört und sie dann gelöscht.“