Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
29-08-2010
Elma van Haren, Herbert Meier, Jacques Kruithof, Djamel Amrani, Valery Larbaud
...En met de geur van water in de schaduw, een groene. Ik kantelde de bemoste stenen om de zilvervisjes weg te zien glibberen. Het was een droom over het plezier van het omkeren, die wetenschap dat je van alle kanten... en dan toch niet verloren raken! De vrijheid om vanuit elk opzicht het uitzicht... Zoals dieren ruiken dat het gaat regenen, terwijl de lucht nog blauw is. Ja, dat moest ik beter begrijpen. Ook wolken behoren tot het landschap. Niet altijd denken dat omhoog kijken meteen het zwaard naar beneden laat suizen.
Het was een droom over kristalhelderheid, waarin ik mijn eigen bewegingen zag, die ik maakte in slaap. Een slaapvattend mij. Eerst een slaapdronken ademen en dan het kneden van droom door de hersens om met veel zuurstof wakker te worden. Uit bed gesprongen om vlug in de spiegel te zien wat erin zat die dag. De zilvervisjes, die van onder uit de slaap naar boven waren geschoten door mijn gezicht en zich hadden verborgen in de schaduw bij de mond de ogen de haargrens. Ik telde mijn geld en liep in de dag met een zilvergezicht.
Elma van Haren (Roosendaal, 29 augustus 1954)
De Zwitserse dichter, schrijver en vertaler Herbert Meier werd op 29 augustus 1928 in Solothurn geboren. Reeds op school begon hij gedichten en stukjes schrijven. Hij studeerde literatuur, geschiedenis, filosofie en kunstgeschiedenis in Bazel, Wenen, Parijs en Fribourg, en sloot zijn studie af met een proefschrift over de toneelstukken van Ernst Barlach. Hij is opgeleid als acteur bij Ernst Ginsberg. Hij werkte als redacteur in Parijs en Poitiers, en was als toneelschrijver en acteur bij het Städtebundtheater Biel / Solothurn actief. Van 1977 tot 1982 was hij de belangrijkste toneelschrijver van het Schauspielhaus in Zürich. Aan de universiteiten van Sankt Gallen en Zürich doceerde hij drama en hij werd benoemd in 1986 als schrijver in residence aan de University of Southern California in Los Angeles. Van 1994 tot 1998 was hij gastheer van de show "Sternstunde Philosophie" op de Zwitserse televisie. Sinds 1955 werkt hij als freelance schrijver en vertaler in Zürich.
Iemand die van Herman Gorter helemaal niets af weet, kan een encyclopedie of een literatuurgeschiedenis opslaan, en leert dan, behalve de jaartallen 1864-1927, dat er vier dichters naar die naam hebben geluisterd: de maker van Mei, de enige echte sensitivist, een volgeling van Spinoza, en een doorgewinterde communist. Aan dat vierkoppige beeld verandert, wanneer zo'n lezer zich verder in de figuur verdiept, en een hele boekenkast vol studies en artikelen door worstelt, betrekkelijk weinig. Het kwartet wordt soms tot een tweetal teruggebracht: er was eerst de Tachtiger Gorter; na een crisis, gemarkeerd door de Kenteringssonnetten van 1891-1893, werd hij de dichter van een Idee, en uiteindelijk marxist - nog altijd een Januskop. Meestal komt daar een waardering aan te pas: sommigen (Coster, Prinsen hielden het ervoor dat de tweede Gorter een ondermaats poëet was, anderen (Brandt Corstius, Van Ravesteijn vonden dat het eerst met het dichtwerk van de latere Gorter menens werd.
Het beeld van Herman Gorter in hand- en schoolboek berust op verkaveling en vierendeling, en op het eerste gezicht valt daar heel weinig tegen in te brengen. Gorter heeft zelf zijn ontwikkeling meermalen geperiodiseerd, en vooral zijn kennismaking met het socialisme als een scheepsramp voorgesteld, waaruit hij als krachtig schipbreukeling van het schip der bourgeoisie in het land der arbeiders aangekomen is.
Jacques Kruithof (29 augustus 1947 7 maart 2008)
Depuis deux ou trois ans James Joyce a obtenu, parmi les gens de lettres de sa génération, une notoriété extraordinaire. Aucun critique ne s'est encore occupé de son uvre et c'est à peine si la partie la plus lettrée du public anglais et américain commence à entendre parler de lui ; mais il n'y a pas d'exagération à dire que, parmi les gens du métier, son nom est aussi connu et ses ouvrages aussi discutés que peuvent l'être, parmi les scientifiques, les noms et les théories de Freud ou de Einstein. Là, il est pour quelques-uns le plus grand des écrivains de langue anglaise actuellement vivants, l'égal de Swift, de Sterne et de Fielding, et tous ceux qui ont lu son Portrait de l'Artiste dans sa Jeunesse s'accordent, même lorsqu'ils sont de tendances tout opposées à celles de Joyce, pour reconnaître l'importance de cet ouvrage ; tandis que ceux qui ont pu lire les fragments d'Ulysse publiés dans une revue de New-York en 1919 et 1920 prévoient que la renommée et l'influence de James Joyce seront considérables. Cependant, si, d'autre part, vous allez demander à un Membre de la « Société (américaine) pour la Suppression du Vice » : Qui est James Joyce ? Vous recevrez la réponse suivante : C'est un Irlandais qui a écrit un ouvrage pornographique intitulé Ulysse que nous avons poursuivi avec succès en police correctionnelle lorsqu'il paraissait dans la Little Review de New-York. Il s'est en effet passé pour Joyce aux États-Unis ce qui s'est passé chez nous pour Flaubert et pour Baudelaire. Il y a eu plusieurs procès d'intentés contre The Little Review à propos d'Ulysse. Les débats ont été parfois dramatiques et plus souvent comiques, mais toujours à l'honneur de la directrice de The Little Review, Miss Margaret Anderson, qui a combattu vaillamment pour l'art méconnu et la pensée persécutée.
Valery Larbaud (29 augustus 1881 2 februari 1957)
In einem hochgewölbten, engen gotischen Zimmer Faust, unruhig auf seinem Sessel am Pulte.
FAUST: Habe nun, ach! Philosophie, Juristerei und Medizin, Und leider auch Theologie Durchaus studiert, mit heißem Bemühn. Da steh ich nun, ich armer Tor! Und bin so klug als wie zuvor; Heiße Magister, heiße Doktor gar Und ziehe schon an die zehen Jahr Herauf, herab und quer und krumm Meine Schüler an der Nase herum- Und sehe, daß wir nichts wissen können! Das will mir schier das Herz verbrennen. Zwar bin ich gescheiter als all die Laffen, Doktoren, Magister, Schreiber und Pfaffen; Mich plagen keine Skrupel noch Zweifel, Fürchte mich weder vor Hölle noch Teufel- Dafür ist mir auch alle Freud entrissen, Bilde mir nicht ein, was Rechts zu wissen, Bilde mir nicht ein, ich könnte was lehren, Die Menschen zu bessern und zu bekehren. Auch hab ich weder Gut noch Geld, Noch Ehr und Herrlichkeit der Welt; Es möchte kein Hund so länger leben! Drum hab ich mich der Magie ergeben, Ob mir durch Geistes Kraft und Mund Nicht manch Geheimnis würde kund; Daß ich nicht mehr mit saurem Schweiß Zu sagen brauche, was ich nicht weiß; Daß ich erkenne, was die Welt Im Innersten zusammenhält, Schau alle Wirkenskraft und Samen, Und tu nicht mehr in Worten kramen.
O sähst du, voller Mondenschein, Zum letzenmal auf meine Pein, Den ich so manche Mitternacht An diesem Pult herangewacht: Dann über Büchern und Papier, Trübsel'ger Freund, erschienst du mir! Ach! könnt ich doch auf Bergeshöhn In deinem lieben Lichte gehn, Um Bergeshöhle mit Geistern schweben, Auf Wiesen in deinem Dämmer weben, Von allem Wissensqualm entladen, In deinem Tau gesund mich baden!
Johann Wolfgang von Goethe (28 augustus 1749 22 maart 1832)
Buste van Alexander Trippel in de Anna-Amalia-Bibliothek in Weimar
Tenslotte belandde hij op de 's-Gravendijkwal van zijn woonplaats (Rotterdam). Een verouderde wel wat van een open gevangenis weghebbende dependance. Hij kreeg een tweepersoons slaapkamer twee hoog. Dag en nacht klonk het opbeurende lawaai van doorgaand verkeer uit en naar de Maastunnel. Binnen de recreatieruimtes vernam hij Skyradio met ordinaire zangstemmen en optimistische reclames en praatjes.
Zeer besteed aan het gewone volk plus medepatiënten schijnbaar, doch een ware hel voor zijn zich traag herstellend gemoed. Er was een rookhok met uitzicht op een binnenplaats. Feitelijk sinds zijn longontsteking tot de niet-rokers behorend voor ruim een maand, kwam hij in de verleiding af en toe een sigaret te bietsen. Eerst werd hij daar misselijk van, allengs echter ging dat over, zeker naarmate hij er diverse zelf gekochte pakjes op liet volgen. Van zijn vroegere sprankelendheid was niks meer over. Hiervoor in de plaats was een via lithiummedicatie getemperde desgeïnteresseerde stemming gekomen. Twee grote witte tabletten moest hij zelf beneden komen ophalen rond tien uur 's avonds, terwijl hij toch al uren lang in bed wezenloos het verkeerslawaai lag te beluisteren.
Kortom, hij zakte in een uitzichtloze diepte weg.
Nog in de kliniek te Capelle verblijvend, mocht hij op een avond zich naar zijn huisadres begeven per openbaar vervoer. Maar hij bezat geen huissleutels. De groene gordijnen waren gesloten. Noch de bovenbuurman bleek thuis, noch de zich over zijn katten ontfermd hebbende overbuurman. Ontmoedigd liep hij de donkere straat weer uit en belde bij de stuurman om de hoek aan. Deze leeftijdgenoot, een goeie kennis, was alweer ettelijke jaren met een veel jongere Caboverdiaanse gehuwd. Gastvrij werd hij ontvangen en zelfs door de heer des huizes vergezeld richting Capelle. Er stond een venijnige oostenwind. Het lopen werd bemoeilijkt wegens de in linkerschoen knellende pijnlijke kleine teen. Bovendien bleek hij te licht gekleed op deze barre maartse kou. De stuurman sprak hem moed in. Moeilijk bereikbaar was de kliniek en beide voetgangers wisten, na bij een bushalte vergeefs gewacht te hebben, de juiste weg niet meer.
Scheidungen, Taufen, Firmenjubiläen. Es hatte sich wohl herumgesprochen, dass man auf mich bauen konnte, was die Bilder anging. Ich sorgte für die gute Erinnerung. Darin erkannte ich nach und nach die Aufgabe meines Lebens. Man war ja für irgendetwas angetreten, die Gene wussten Bescheid. Meine Gene sagten: Mach ihnen etwas, damit sie bestimmte Momente im Leben nicht vergessen. Gib ihnen etwas in die Hand, damit sie zumindest glauben, dass dies ein wichtiger Moment war. Mache ihnen den Moment wichtig. Ich war kein Philosoph, jedenfalls nicht in dieser neu entstandenen Vergangenheit, ich war kein Kfz-Mechaniker, ich war kein Vertreter von biologisch
geprüften landwirtschaftlichen Produkten. Alle diese Leute versuchten, den Leuten bestimmte Momente schmackhaft zu machen: gute Autos, gute Gedanken, gutes Essen. Aber eigentlich waren das alles Ablenkungen vom Augenblick. Ich dagegen sage einfach:
»Moment mal « und schon ist etwas geschehen.
» Das mag ja alles sein «, sagte Manja. » Aber wie gesagt, ich hatte den Eindruck, dass deine letzten Bilder dich irgendwie von diesen fixierten Momenten des gesellschaftlichen Lebens abgerückt haben. Auf dem letzten Bild eines Geburtstags habe ich gesehen, dass du dem alten Mann einen Zopf angedichtet hast und seiner Mamsell einen Schnurrbart. Dich scheint der Hafer zu stechen! Ich sehe dich abstürzen mit heiß genähten Flügeln aus Wachs. Also hab ich dich angesprochen, damit du wieder für die Gesellschaft im positiven Sinne produktiv wirst. «
Nadat zijn vader in 1937 slachtoffer werd van Jozef Stalins zuiveringen verhuisde het gezin Trifonov echter naar een onderkomen communale woning (welke later model zou staan voor het huis aan de kade), tegenover het Kremlin. Tijdens de oorlog diende Trifonov bij een Moskouse vliegtuigfabriek. Van 1944 tot 1949 studeerde hij literatuur en vervolgens wierp hij zich op het schrijverschap.
Trifonov staat bekend om zijn zogenaamde stadse proza en schetst de alledaagse problemen van het leven in de Sovjet-Unie. In de psychologische uitwerking liet hij zich sterk inspireren doos Anton Tsjechov. Bekende romans van Trifonov (ook in het Nederlands vertaald) zijn Het huis aan de kade (1972), Het andere leven (1976) en De oude man (1978).
In Het huis aan de kade beschrijft Trifonov het intellectuele klimaat tijdens de laatste jaren van Stalins bewind. Hij behandelt het leven van alledag van een Sovjet-geleerde die het uiteindelijk in de jaren zeventig tot een aanzienlijke post heeft gebracht. Daarnaast is het een geschiedenis van meerdere generaties in het huis aan de kade, hun vechten en compromissen, hun cynisme en illusies, hun zuiverheid en omgang, symbolisch voor een tijdperk.
Uit: Zeit des Zögerns (Bespreking van Die Zeit der Ungeduld" door Heinrich Böll in Die Zeit, 1975)
Eine Zigeunerin in Paris hatte dem Zaren Alexander II. prophezeit, sieben Attentate würde er überleben. Das sechste fand im Februar 1880 statt und bestätigte die Wahrsagerin: Es war dem Tischler Stepan Ghaltürin gelungen, sage und schreibe 150 Kilogramm Dynamit in das Winterpalais zu schmuggeln, und der Zar hatte diese fürchterliche Explosion überlebt. Chalturin entkam, während die Zündschnur noch schwelte; Wachsoldaten und Personal entkamen nicht. Und obwohl die Zeichen ungünstig standen (er hatte am Abend vorher beim Whist sein eigenes Bild vom Tisch gestoßen), ließ Alexander II. sich schon .wenige Wochen später, am 1. März 1880, ausfahren, um eine Parade abzunehmen und bei deiner Lieblingskusine Tee zu trinken. Wie konnte er ahnen, daß im siebten Attentat das achte enthalten war? (Ein Zwillingsattentat, das als Drilling geplant war, denn als neuntes Attentat war Scheljabows Dolchstoß in Reserve gewesen, doch war Scheljabow im letzten Augenblick verhaftet worden.) So entging der Zar dem siebten Anschlag, Ryssakows Schuß, und erlag dem achten, Grinewitzkijs Bombe, die wenige Sekunden später geworfen wurde.
Vorbereitungen und Ausführungen des geglückten Anschlags und einiger mißglückter Attentate bilden den Handlungsfaden dieses erstaunlichen Buches von - ' Jurij Trifonow: Die Zeit der Ungeduld". Trifonow begibt sich: in die spannungsgeladene Tradition russischer Langatmigkeit" und wird doch weder konventionell noch spekulativ. Man muß den Glücksfall der Übersetzung von Alexander Kaempfe hinzuzählen, wenn man sich fragt: was ist das für ein Land, für ein Volk, eine Sprache, die nicht nur den Stoff für einen solchen Roman vor der Tür liegen haben, sondern wo ein solcher Roman auch noch geschrieben wird? Wir sollten uns, denke ich, auf einiges gefaßt machen, nicht nur von Trifonow oder Woinowitsch. In Trif onows Roman wird vom Autor weder gerichtet noch hingerichtet; Trifonow hält sich an keinerlei Klischee, weder ideologisch noch in seinen Formalitäten. Er bietet keine Revolutionärs- Ikonographie und hält sich an kein gängiges Kritiker-Klischee, nach dem ein Roman in eine.bestimmte Kategorie zu gehören hat.
Upstairs in the attic Grace wondered at the nature of those who allow others to enter a room where their deepest secrets lie.
She sat before Philip's huge desk, considering the drawers and pigeonholes crammed with papers and letters and the Imperial Portable typewriter on the desk with a sheet of paper thrust in it, naked for all the world to see! Somewhere in one of the drawers perhaps Philip's novel lay typed and bound. How could he dare to give a stranger permission to enter this room! Or was this room not the repository of his secrets? Perhaps he himself had no access to his treasures; perhaps he hoarded them elsewhere without ever recognizing them; perhaps he discarded them one by one without ever having known them?
Telling herself that in spite of temptation it is not kind to explore the papers of another whether or not they are admitted secrets, Grace turned her attention to the window which was small, overlooking the golf course and the rigid death-posed trees that stood in their monumental anguish like the thorn trees that are the suicides in hell.
The room, Grace decided, would be a perfect place to write in, although not because of the view, for in writing the studied landscape is not the Holly Road back garden, the Winchley golf course; nor the Old Brompton Road, the car salesroom, the jet cotton-trails in the sky; it is some mysterious place out of the world's depths where the waves are penetrated by the faint gleam of the drowning sun and the last spurts of light escape like tiny sparkling fi sh into the dark folds and ceaselessly moving draperies of the water; it is the inner sea; you may look from every window in Winchley, London, New Zealand, the World, and never fi nd the Special View. Yet here, in the attic, Grace decided, little effort or encouragement would be needed to draw aside the curtains of the secret window, to smash the glass, enter the View; fearful, hopeful, lonely; disciplining o'e's breath to meet the demands of the new element; facing again and again the mermaid'n's conflict to go or stay; to return through the window whose one side is a mirror, or inhabit the blood-cave and slowly change from one who gazed at the view to one who is a part or whole of the view itself; and from there (for creation is movement) when all the mirror is a distorted image of oneself, bobbing in the dark waves with stripes of light like silver and gold bars imprisoning'one's face and body, to pass beyond the view, beyond oneself to where?
Though not a large place it is truly describable as a city. That word is now used of any large settlement, and Salterton is big enough to qualify; but a city used to be the seat of a bishop, and Salterton was city in that sense long before it became one of the latter. It is, indeed, the seat of two bishoprics, one Anglican and one Roman Catholic. As one approaches it from the water the two cathedrals, which are in appearance so characteristic of the faiths they embody, seem to admonish the city. The Catholic cathedral points a vehement and ornate Gothic finger toward Heaven; the Anglican cathedral has a dome which, with offhand Anglican suavity, does the same thing. St. Michael's cries, "Look aloft and pray!"; St. Nicholas' says, "If I may trouble you, it might be as well to lift your eyes in this direction." The manner is different; the import is the same.
William Robertson Davies (28 augustus 1913 2 december 1995)
De Nederlandse schrijfster, dichter en beeldend kunstenaar Maria Barnas werd geboren in Hoorn in 1973..Maria Barnas studeerde aan de Rietveld Academie en de Rijksacademie te Amsterdam. Beeldend werk van haar was te zien in het buitenland bij galerie Du Jour in Parijs, Buro Friedrich en Klemms Gallery in Berlijn. Ze schrijft voor NRC Handelsblad. Van 2008-2010 wekelijkse columns in het Cultureel Supplement. Eerder schreef zij voor De Groene Amsterdammer en De Volkskrant
En dit is het relaas van een beroerte, vernietigend als een inwendige blikseminslag, en van de tergende aftakeling die zich daarna twee jaar lang voltrok aan een vijfvoudig moederdier en amateuractrice eersteklas. Ze had haar bestaan altijd ten dienste gesteld van het gesproken woord, van werklust en gezonde kost voor heel de familie, van profijtelijk genieten en betaalbare hygiëne van kop tot teen. En toch werd uitgerekend zij, door het leven dat ze altijd had geëerd met bescheiden middelen en tomeloze ambitie, met trotse koppigheid en koppige trots beloond met kwade dank en botte wreedheid.
Ze verloor eerst haar spraak, dan haar waardigheid, dan haar hartenklop.
Wie haar kende, had altijd verwacht dat het anders zou gaan. Dat haar hart, hoe broos en krakkemikkig ze het zelf ook altijd noemde, geen twee jaar zou wachten. Het zou met kloppen stoppen zodra die mond van haar niet meer kon spreken, niet meer kon kijven, prijzen, proeven, monkelen en declameren en dan laat ik het discuteren nog achterwege, en het zuinige trekken aan haar, met de jaren, steeds lichtere filtersigaretten, en ook ga ik voorbij aan het misprijzende samenknijpen van haar dunne lippen als iets haar niet beviel, ik maak zelfs geen gewag van het schampere optrekken van haar ene mondhoek en de tegenovergestelde wenkbrauw, als ze te kennen wilde geven dat niemand haar iets moest komen wijsmaken aangaande haar stiel, haar opvoedingsmethodes, haar kookboeken, haar visie op treffelijk theater of op de rest van het menselijk bestaan.
En ik waarschuw u graag, lezer. Indien u niet houdt van geschriften die grotendeels berusten op waarheid en de onbrekende delen er gewoon bij fantaseren; indien u afknapt op een roman die volgens velen geen roman zal mogen heten omdat hij een deugdelijke kop mankeert, een schone krulstaart en een ordentelijk middenstuk, laat staan dat hij bij wijze van darmstelsel een fatsoenlijk samenhangend verhaal bevat; en indien u onwel wordt van teksten die tegelijk een klaagzang zijn, een eerbewijs en een krakende vlok, omdat ze handelen over het leven zelf en tegelijk slechts één dierbare verwant van de auteur opvoeren dan is voor u nu al het moment aangebroken om dit boek te sluiten.
My mother called me Silver. I was born part precious metal part pirate.
I have no father. There's nothing unusual about that - even children who do have fathers are often surprised to see them. My own father came out of the sea and went back that way. He was crew on a fishing boat that harboured with us one night when the waves were crashing like dark glass.
His splintered hull shored him for long enough to drop anchor inside my mother.
Shoals of babies vied for life.
I won.
I lived in a house cut steep into the bank. The chairs had to be nailed to the floor, and we were never allowed to eat spaghetti. We ate food that stuck to the plate - Shepherd's Pie, Goulash, Risotto, scrambled egg. We tried peas once - what a disaster - and sometimes we still find them, dusty and green in the corners of the room.
Some people are raised on a hill, others in the valley. Most of us are brought up on the flat. I came at life at an angle, and that's how I've lived ever since.
At night my mother tucked me into a hammock slung cross-wise against the slope. In the gentle sway of the night, I dreamed of a place where I wouldn't be fighting gravity with my own body weight. My mother and I had to rope us together like a pair of climbers, just to achieve our own front door. One slip, and we'd be on the railway line with the rabbits.
'You're not an outgoing type' she said to me, though this may have had much to do with the fact that going out was such a struggle. While other children were bid farewell with a casual, 'Have you remembered your gloves?' I got, 'did you do up all the buckles on your safety harness?'
Why didn't we move house?
My mother was a single parent and she had conceived out of wedlock. There had been no lock on her door that night when my father came to call. So, she was sent up the hill, away from the town, with the curious result that she looked down on it.
Jeanette Winterson (Manchester, 27 augustus 1959)
De Franse schrijfster Lolita Pille werd geboren op 27 augustus 1982 in Sèvres. Pille groeide op in Boulogne-Billancourt, nabij Parijs. Na de middelbare school begon ze rechten te studeren, voordat ze begon te schrijven. Ze werd ontdekt door het enfant terrible van de Franse literaire scene Frederic Beigbeder. Haar eerste roman Hell was een bestseller. Bovendien is het interessant dat zij de inspiratie voor haar debuut vond op de juridische faculteit van de universiteit van Parijs. In 2005 werd het boek verfilmd met de Franse actrice Sara Forestier. De film kwam op 1 Maart 2006 in de Europese bioscopen. Haar tweede boek Bubble Gum was even succesvol en ging evenals het eerste boek over de leegte in het bestaan van de jonge upper class en het leven van de jet-set.
Uit: Hell
On vit...comme des cons. On mange, on dort, on baise, on sort. Encore et encore. Et encore... Chaque jour est l'inconsciente répétition du précédent : on mange autre chose, on dort mieux, ou moins bien, on baise quelqu'un d'autre, on sort ailleurs. Mais c'est pareil, sans but, sans intérêt. On continue, on se fixe des objectifs factices. Pouvoir. Fric. Gosses. On se défonce à la réaliser. Soit on ne les réalise jamais et on est frustrés pour l'éternité, soir on y parvient, et on se rend compte qu'on s'en fout. Et puis on crève. Et la boucle est bouclée. Quand on se rend compte de ça, on a singulièrement envie de boucler la boucle immédiatement, pour ne pas lutter en vain, pour déjouer la fatalité, pour sortir du piège. Mais on a peur. De l'inconnu. Du pire. Et puis qu'on le veuille ou non, on attend toujours quelque chose. Sinon on presserait sur la détente, on avalerait la plaquette de médocs, on appuierait sur la lame de rasoir jusqu'à ce que le sang gicle... On tente de se distraire, on fait la fête, on cherche l'amour, on croit le trouver, puis on retombe. De haut. On tentede jouer avec la vie pour se faire croire qu'on la maîtrise. On roule trop vite, on frôle l'accident, on prend tropde coke, on frôle l'overdose. Ça fait peur aux parents, des gènes de banquiers, de PDG, d'hommes d'affaires, qui dégénèrent à ce point là, c'est quand même incroyable. Il y en a qui essaient de faire quelque chose, d'autresqui déclarent forfait. Il y en a qui ne sont jamais là, qui ne disent jamais rien, mais qui signent le chèque à la fin du moi. Et on les déteste, parce qu'ils donnent tant et si peu.
Lolita Pille (Sèvres, 27 augustus 1982)
De Nederlandse dichter en schrijver Lernert Engelberts werd geboren op 27 augustus 1977 in Leerdam. In 1995 besloot Engelberts te stoppen met zijn havo-opleiding. Hij vertrok naar Ierland en vervolgens naar Israël zonder zijn ouders in te lichten. Engelberts werkte in Israël op een kibboets.
Hij publiceerde onder andere in het cultureel humoristische magazine Mens & Gevoelens en het literaire tijdschrift Maatstaf.Engelberts debuteerde in 1996 op 19-jarige leeftijd met zijn dichtbundel 'Oedipoes werpt jongen'. In 1996 trad Engelberts op tijdens het Crossing Border Festival en in 1997 las hij voor tijdens de Nacht van de poëzie.In 1997 verscheen'Ivoren toren te huur',de tweede gedichtenbundel. Engelberts schrijft voor onder meer Rails. Ook werkt hij als redacteur van VPRO's Waskracht!Voor Waskracht! schreef hij samen met Arnoud Holleman het script van de in India opgenomen televisiefilm Driving Miss Palmen, een parodie op de Nederlandse literaire wereld.
Verlaten terrein
Het mooitste van de kermis was niet het schelle geluid van botsende auto's het lonkende licht, de grijparm die het horloge miste of de zoete geur van de suikerspinwagen, maar
de bleke vierkanten in het gras, de afdruk die de kermis op de grasmat van het park achterliet.
En dat ik dan met mijn zusje aan de hand naar die plek terugkeerde en zei: 'Kijk, daar stond de draaimolen, daar de schiettent, en hier de jongen die kaartjes verkocht voor het spookhuis.'
Stilte Dit zijn woorden voor alle ouders die in stilte rouwen om hun gestorven kinderen, de kinderen voor wie geen boom wordt geplant, geen mars georganiseerd, geen bergen bloemen neergelegd, geen petities getekend, geen comités opgericht, geen ballonnen opgelaten, geen bos aangelegd, geen verontwaardigde brieven geschreven, geen volkswoede gevreesd, geen. Dit zijn woorden voor de vrouw die me achter in een propvolle kerk tijdens de begrafenis van een hoogbejaarde vage kennis aanklampte om het verhaal van haar doodgeboren kind te vertellen. Ik zou het immers begrijpen, zei ze, ik zou weten wat het betekende, maar in alle eerlijkheid, hoezeer haar verhaal me ook aangreep, ik kan me niet beginnen voor te stellen wat het betekent om van een dood kind te bevallen, om vooraf te weten dat de baby in je buik dood is, maar dat je hem toch uit je lijf moet persen, hij kan er niet blijven zitten. Goddank weet ik niet echt wat dat betekent. Maar deze woorden zijn voor haar en voor al wie deze bittere weg heeft moeten gaan. En ook voor de vrouw van wie de schijnbaar kerngezonde zoon zomaar dood neerviel, hij was dertig, haar lieveling, ze had al twee kindjes op erg jonge leeftijd verloren, en ook door haar man was ze in de steek gelaten, hij was er met een ander vandoor. Haar familie begreep niet dat ze na één jaar het verlies van haar zoon nog altijd niet had verwerkt, vond dat het tijd was om op te houden met huilen en jammeren en de morbide details van zijn dood herkauwen. Waarom liet ze zich zo gaan? Tja, waarom? Dit zijn woorden voor de zwangere vrouw die, opgenomen in een ziekenhuis, s nachts alleen was toen ondanks de medicatie de geboorte op gang kwam en haar eigengereide tweeling niet langer in haar buik wilde blijven, al kwam hun voortvarendheid op een zelfmoordactie neer, ze waren immers nog lang niet levensvatbaar.
He is the bird-lover and the solemn mender Of shoes; in shop half-light endures the leer Of a ceiling, leathers irritation, the taste Of tacks and the petulant thump of a hammers head Beating above the tremor of his heart. Around his feet the chips of leather fall And tumble like the crumbs he throws to wagtails, sparrows And pardalotes in spring, when weekend means A closed shop door, an open heart, and the songs Of a valley miles away by zig-zag track, A wing by a thought of love... The valleyed trees
There brush from him the dungeon-dust that smells of drab routine. Cupped in the earths contours, He drinks a thousand lyric syllables To toast the day and sits against a rock Lit with flecks of congealed sunset, feeling A legend warm his bones... Here he pounds A mite of pointed steel into a shoe Which, in its dark restored perfection, seems To his dreaming eyes a moment like a bird At rest... and he fondles it with rough hands.
Aladdin And The Ghost At The Guilty Door - To The Fallen -
Theres no pleasing anyone once you go to war. Theres more to survival than returning. One climbs fast as the rest fall down, and to the ghost at the guilty door, who does get home, goes nothing.
In the whole household of his life the sly ones keep on thieving. They pick his pocket while hes dining, perhaps to find in his heart a leaf of the tree of knowledge they resent, or a wound still there that they badly want.
Up the steps of their masked dungeon, damp to a medieval door, they slide like confessional instruments to extract and possess his worst offence. The worst wound of his woebegone war healed to their want of the wonderful lamp
of some Aladdin, a sesame magic like his at their guilty door. Even the most residual gift of a genie should have been theirs like logic. Theres no pleasing the angels of theft once you go to war.
JUST BEFORE THE MOON ROSE to full glory over the city of Bordeaux in that June of 1137, a young man who had been moving swiftly and secretively through the deserted streets came to the end of his journey at the foot of a tall round tower. There he stood for a moment in the shadow and then, emerging cautiously, moved away a little, took in his right hand one of three small stones which he carried in his left palm, and aimed it at the narrow, unglazed arrow-slit near the tower's top. His aim was accurate and the stone disappeared into the opening. He stepped back into the shadow and waited while a man might have counted, with deliberation, to fifty. He was fingering a second stone when a door close beside him opened silently and a voice whispered,
"Richard?"
In his excitement he momentarily forgot to be cautious and said, "Eleanor . . ." in a loud, normal voice. The girl who had been waiting for him said,
"Sh! Danger everywhere!" She drew him into the complete black darkness of the tower and guided his hand to the wall. "Keep to this side," she whispered. "There are eighty-four steps; be careful." She closed the door, which swung silently on its well-oiled hinges, but she did not replace its heavy iron bar.
The eighty-four steps were worn hollow and smooth and dangerous, for they were part of the original castle and in the fardistant times of the Roman occupation of Aquitaine had formed the main approach to the lookout turret at the top of the tower; for the past two hundred and fifty years they had been used only by those on secret errands, by lovers and assassins, by grave men on worthy but unadvertised business, by hurried men carrying secret messages from popes and kings and sultans to successive Dukes of Aquitaine. The staircase ended at a doorway, always locked and concealed by a hanging tapestry within arm's reach of the bed in the Duke's own sleeping chamber. Tonight this door stood open and, as young Richard de Vaux rounded the last curve of the spiral staircase, he could see the glimmer of light ahead. Moving more swiftly, he gained the room and stood aside as Eleanor, who had been hard on his heels, entered and half closed the door behind her.
Although she herself was ill enough to justify being in bed had she been a person weakminded enough to give up, Rose Sayer could see that her brother, the Reverend Samuel Sayer, was far more ill. He was very, very weak indeed, and when he knelt to offer up the evening prayer the movement was more like an involuntary collapse than a purposed gesture, and the hands which he raised trembled violently. Rose could see, in the moment before she devoutly closed her eyes, how thin and transparent those hands were, and how the bones of the wrists could be seen with almost the definition of a skeletonÌs.
The damp heat of the African forest seemed to be intensified with the coming of the night, which closed in upon them while they prayed. The hands which Rose clasped together were wet as though dipped in water, and she could feel the streams of sweat running down beneath her clothes as she knelt, and forming two little pools at the backs of her bent knees. It was this sensation which helped most to reconcile RoseÌs conscience to the absence, in this her approaching middle age, of her corset Ûa garment without which, so she had always been taught, no woman of the age of fourteen and upwards ever appeared in public. A corset, in fact, was quite an impossibility in Central Africa, although Rose had resolutely put aside, as promptings of the evil one, all the thoughts she had occasionally found forming in her mind of wearing no underclothing at all beneath her white drill frock.
Under the stress of this wet heat that notion even returned at this solemn moment of prayer, but Rose spurned it and bent her mind once more with anguished intensity to the prayer which Samuel was offering in his feeble voice and with his halting utterance. Samuel prayed for heavenly guidance in the ordering of their lives, and for the forgiveness of their sins. Then, as he began to utter his customary petition for the blessing of God upon the mission, his voice faltered more and more.
Cecil Scott Forester (27 augustus 1899 2 april 1966)
But then he hears Sir! right behind him, and he turns and its Kenny. Kenny has come running up silently in his sneakers. George supposes he will ask some specific question such as what book are they going to read next in class, and then leave again. But no, Kenny drops into step beside him, remarking in a matter-of-fact voice, I have to go down to the bookshop. He doesnt ask if George is going to the bookshop and George doesnt tell him that he hasnt been planning to.
Did you ever take mescaline, sir?
Yes, once. In New York. That was about eight years ago. There werent any regulations against selling it then. I just went into a drugstore and ordered some. Theyd never heard of it, but they got it for me in a few days.
And did it make you see thingslike mystical visions and stuff?
No. Not what you could call visions. At first I felt seasick. Not badly. And scared a bit, of course. Like Dr. Jekyll might have felt after hed taken his drug for the first time. And then certain colors began to get very bright and stand out. You couldnt think why everybody didnt notice them. I remember a womans red purse lying on a table in a restaurantit was like a public scandal! And peoples faces turn into caricatures; I mean, you seem to see what each one is about, and its very crude and simplified. Ones absurdly vain, and another is literally worrying himself sick, and another is longing to pick a fight. And then you see a very few who are simply beautiful, just cause they arent anxious or aggressive about anything; theyre taking life as it comes. . . . Oh, and everything becomes more and more three-dimensional: Curtains get heavy and sculptured-looking, and wood is very grainy. And flowers and plants are quite obviously alive. I remember a pot of violetsthey werent moving, but you knew they could move. Each one was like a snake reared up motionless on its coils. . . . And then, while the thing is working full strength, its as if the walls of the room and everything around you are breathing, and the grain in woodwork begins to flow, as though it were a liquid. . . . And then it all slowly dies down again, back to normal. You dont have any hangover. Afterwards I felt fine. I ate a huge supper.
You didnt take it again after that?
No. I found I didnt want to, particularly. It was just an experience Id had. I gave the rest of the capsules to friends. One of them saw pretty much what I saw, and another didnt see anything. And one told me shed never been so scared in her whole life. But I suspect she was only being polite. Like thanking for a party
Christopher Isherwood (26 augustus 1904 4 januari 1986)
Ah! voici les consultants. (A la cantonade.) Une douzaine, déjà? Prévenez les nouveaux arrivants qu'après onze heures et demie je ne puis plus rece voir personne, au moins en consultation gratuite. C'est vous qui êtes la première, madame? (Il fait entrer la dame en noir et referme la porte.) Vous êtes bien du canton?
LA DAME EN NOIR
Je suis de la commune.
KNOCK
De Saint-Maurice même?
LA DAME
J'habite la grande ferme qui est sur la route de Luchère.
KNOCK
Elle vous appartient?
LA DAME
Oui, à mon mari et à moi
KNOCK
Si vous l'exploitez vous-même, vous devez avoir beaucoup de travail?
LA DAME
Pensez, monsieur! dix-huit vaches, deux bceufs, deux taureaux, la jument et le poulain, six chèvres, une bonne douzaine de cochons, sans compter la basse-cour.
KNOCK
Diable! Vous n'avez pas de domestiques?
LA DAME
Dame si. Trois valets, une servante, et les journaliers dans la belle saison.
KNOCK
Je vous plains. Il ne doit guère vous rester de temps pour vous soigner?
LA DAME
Oh! non.
KNOCK
Et pourtant vous souffrez.
LA DAME
Ce n'est pas le mot. J'ai plutôt de la fatigue.
KNOCK
Oui, vous appelez ça de la fatigue. (Il s'approche d'elle.) Tirez la langue. Vous ne devez pas avoir beaucoup d'appétit.
Jules Romains (26 augustus 1885 14 augustus 1972)
Kaum stand sie vor dem Spiegel im Badeziminer, um sich herzurichten, als ihre Mutter aus dem Zimmer nebenan zu ihr hereinkam, unter dem Vorwand, sie wolle sich nur die Hände waschen.
Also doch! Wie immer, wie fast immer.
Elsas Mund krampfte sich zusammen. Ihre Finger spannten sich. Ihre Augen wurden schmal. Ruhig bleiben!
Sie hatte darauf gewartet, daß ihre Mutter auch dieses Mai hereinkommen würde, voller Behutsamkeit: mit jener scheinbaren Zurückhaltung, die durch ihre Aufdringlichkeit die Nerven freilegt. Sie hatte - behext, entsetzt, gepeinigt - darauf gewartet, weil sie sich davor fürchtete.
- Komm, ich mach dir Platz, sagte sie zu ihrer Mutter und lächelte ihr zu.
- Nein, bleib nur hier, ich bin gleich soweit, antwortete die Mutter und lächelte.
- Aber es ist doch so eng, sagte Elsa, und ging rasch hinaus, über den Flur, in ihr Zimmer. Sie behielt einige Augenblicke länger als nötig die Klinke in der Hand. wie um die Tür mit Gewalt zuzuhalten. Sie ging auf und ab, von der Tür zum Fenster, vom Fenster zur Tür. Vorsichtig öffnete ihre Mutter. Ich bin schon fertig, sagte sie.
Elsa tat, als ob ihr inzwischen etwas anderes eingefallen ware, und machte sich an ihrem Tisch zu schaffen.
- Du kannst weitermachen: sagte die Mutter.
- Ja, gleich.
Die Mutter nahm die Verzweiflung ihrer Tochter nicht einmal als Ungeduld wahr.
Wenig später allerdings verließ Elsa das Haus, ohne ihrer Mutter adieu zu sagen. Mit der Tram fuhr sie in die Stadt, in die Gegend der Post. Dort sollte es eine Wohnungsvermittlung geben, hatte sie einmal gehört. Sie hätte zu Hause im Telefonbuch eine Adresse nachsehen können. Sie hatte nicht daran gedacht, als sie die Treppen hinuntergeeilt war.
"Eleven twenty-four took my baby away-ay..." Babs had taken so many trains in her life, she liked to go by train if in the end there was some friend waiting for her, if Ronald softly put his hand on her hip the way he was doing now, sketching out the music on her skin, "Eleven-thirty'll carry her back one day," obviously some train would bring her back, but who knows if Jelly Roll was going to be on that platform, at that piano, that time he sang the blues about Mamie Desdume, the rain on a Paris skylight at one o'clock in the morning, wet feet, and a whore who muttered "If you can't hand me a dollar then hand me a rotten dime," Babs had said things like that in Cincinnati, ever woman had said things like that somewhere, even in the bed of a king, Babs had a very special idea of what the bed of a king was like but in any case some woman must have said something like, "If you can't give me a million, give me a lousy grand," a matter of proportions, and why was Jelly Roll's piano so sad, so much that rain that woke Guy up, that was making La Maga cry, and Wong who wasn't coming with the coffee.
"It's too much," Etienne said, sighing. "I don't know why I stand for that garbage. It's moving, but it's garbage."
"It's no Pisanello medal, of course," Oliveira said.
"Or opus whatever-you-want by Schoenberg," said Ronald. "Why did you want to hear it? Besides intelligence you also lack charity. Have you ever stood with your feet in a puddle at midnight? Jelly Roll has, you can tell when he sings, it's something you learn, man."
"I can paint better if my feet are dry," Etienne said. "And don't come around with any Salvation Army arguments. Why don't you put on something more intelligent, like those Sonny Rollins solos. At least those modern guys make you think of Jackson Pollock or Tobey, it's easy to see that they've left the age of the pianola and the box of watercolors."
"He's capable of believing in progress in art," Oliveira said yawning. "Don't pay any attention to him, Ronald, and with that hand you have free dig out that little record of the "Stack O'Lee Blues," when all's said and done I think it has a fine piano solo on it."
Julio Cortázar (26 augustus 1914 - 12 februari 1984)
Was ein Sonntag ist? Wollte ich wissen. Denn heute war Sonntag. Das sagte mir die Ärztin. Also fragte ich sie, was das sei, ein Sonntag? Und sie antwortete: Ein Sonntag ist ein Tag. Ein Tag neben anderen Tagen. Es gibt nicht nur einen, sondern viele Tage. Heute ein Tag, morgen ein Tag, übermorgen ein Tag Das war einleuchtend.
Ich wollte eine Zahl wissen, eine grobe Zahl, wie viele Tage es ungefähr geben könnte: 300 Tage, 600 Tage, 1000 Tage? Nein, sagte die Ärztin, es sind sieben Tage. Nur sieben Tage? Das war wenig. Sie fragte, ob ich einige dieser Tage kennen würde? Nein, ich kannte keinen dieser Tage. Sie nannte zum Beispiel den Sonntag. Das sei ein Tag, sagte sie. Ob mir vielleicht andere Tage einfielen? Und ich sagte Mondtag. Das war ein Tag, der mir einfiel. Und sie sagte: Ja, fast richtig, Montag, ohne Mond, und sie nannte weitere Tage, Dienstag, Mittwoch, und ich nannte ihr die restlichen Tage, Donnerstag und Freitag und Samstag, und sie war glücklich.
Sieben Tage, vier Jahreszeiten, zehn Finger, zwölf Monate, neunundzwanzig Buchstaben und zahlreiche andere Zahlen, die ich kannte. Zum Beispiel mein Geburtsdatum. Oder die Geheimnummern meiner Scheckkarten. Oder einige Telefonnummern.
Die Ärztin fragte nach diesen Nummern, und ich nannte ihr die Nummern in rasender Geschwindigkeit, und das überraschte sie.
Sie blieb bei mir und sprach von Lücken.
Lücken?
Jawohl, Lücken.
Welche Lücken?
Sie meinte Lücken in meinem Kopf. Namenslücken, Freundeslücken, Familienlücken, Berufslücken, Landschaftslücken, Er innerungslücken, Wortlücken und andere Lücken Sie setzte sich auf einen Stuhl und fand immer weitere Lücken.
Ich fragte sie, was das sei, eine Lücke? Sie antwortete: Eine Lücke sei etwas, das nicht mehr ist, wo vorher etwas war. Vielleicht ist bei einer Lücke aber auch etwas nicht da, wo vorher auch nichts da war. Wie will man das wissen?
Joachim Zelter (Freiburg im Breisgau, 26 augustus 1962)
Hamburg steht im Novemberzwielicht da wie immer, unbeeindruckt vom Sturm der Welt und nicht sehr beflissen, irgendeinen Eindruck auf die Welt zu machen, ohne allzu viel Gesicht durch eine Geschichte durchgekommen, die immer anderswo gemacht wird, gut betucht, aber bemüht, es nicht zu zeigen, den Kragen des Backsteinmantels hochgeschlagen gegen Nieselregen und Atlantikböen. Florian hastet durch Sankt Georg, vom Hauptbahnhof zu Hans durch jene Lange Reihe, wo die steife Hansestadt beinahe Kiez wird: Asia-Märkte und Trödelläden neben altehrwürdigen Buchhandlungen und Apotheken, vergilbte Tavernen und Trattorien neben schicken Bistros mit Regenbogenfahne. Bei Sonnenschein betrachtet nur ein paar, und bei jedem Wetter zu wenige Schritte für eine Taxifahrt, die aber lang werden, wo es einem den Schirm aus der Faust windet und von unten in die Hosen regnet. Der Bär, in dessen Souterrainhöhle voller Teekisten und Wasserpfeifen, falschem Ethno-Schmuck und echter Airport-Art er nun endlich hinein tröpfelt, haut ihm zur Begrüßung auf den Rücken: "Alter Kalter! Sind euch die Fellmützen ausgegangen im Osten?" Als wir uns kennenlernten, denkt Florian fröstelnd, hast du mir immer noch auf den Hintern gehauen Pierre konnte ohnehin unmöglich begeistert sein von dem Besucher, der bald nach der Eröffnung in die Galerie geschwappt war wie eine Sturmflut: Ein aufgeschwemmter Oberbayer in Cowboystiefeln und Lederweste, mit den hübschen Zügen von Hitlers kunstsinnigem Reichsluftmarschall und dem Organ eines Fischmarktschreiers, der alles ungefragt in die Pranken nahm und zu jedem Stück eine ungebetene Expertise abgab: Fand Florian. Pierre dagegen war von diesem Hans, der "Zeig mir mal dein zweitbestes Stück!" dröhnte, "Das Beste ist ja wohl der junge Mann hier " durchaus angetan: Mochte er aussehen, wie er wollte, dieser Aussteiger der ersten Generation kannte nach drei Jahrzehnten auf dem Weg nach Shangri-La jeden Buddha und jeden Tempel zwischen Japan und Java, und wenn er eine Datierung anzweifelte, hatte er unfehlbar recht: "So, und du spielst hier also den House-Boy - aber du gehst doch auch schon auf die dreißig!"
Wie die sieben Schwaben weiter ziehen, und welchen Weg sie einschlagen
Der Allgäuer, der an der Spitze ging, stimmte sein Posthörnle an und blies ein Trompeterstückle; hinter ihm kam der Seehaas und dann der Nestelschwab, der ihm seinen Bünkel [Fußnote]Bündel. auf dem Buckel trug; drauf folgte der Blitzschwab, der sang: »Es geht ein Butzemann im Reich herum, Didum, Bidi, Bum.« Dann kam der Spiegelschwab, und ganz hintennach grattelte [Fußnote]schwerfällig gehen. und pfnauste [Fußnote]schnauben. der Knöpfleschwab mit seinen Häfen und Pfannen. Und sie trugen zusammen, Mann für Mann, den Spieß, und sahen schier aus wie ein Widle [Fußnote]Weidenrute, auf der man Vögel, Frösche usw. aufreiht. gespießter Lerchen. Sie waren aber schon eine ziemliche Weile gegangen, da fiel's ihnen erst ein, zu überlegen, welchen Weg sie einschlagen sollten nach dem Bodensee, wo das Ungeheuer hauste, das zu erlegen war. Der Allgäuer meinte, sie sollten der Wertach nachgehen, dann kämen sie ans Gebirg, und dann könnten sie nimmer fehlen. Der Gelbfüßler aber sagte: Über das Gebirg sei es ein Umweg; sie sollten ihm folgen bis an den Neckar; der Neckar fließe in den Rhein, und der Rhein in den Bodensee. »Potz Blitz!« sagte der Blitzschwab, »ein braver Mann geht gradaus.« Und die andern lobten ihn deshalb, und sie beschlossen, gradaus zu gehen, zwischen Göggingen und Pfersen durch, und weiter. Und so wateten sie denn durch die Wertach, weil die Brücke abseiten lag, und gingen weiter über Stock und Stein, über Wiesen und Felder, durch Wüsten und Wälder, Berg auf Berg ab, bis sie an Ort und Stelle kamen.
It's a Sunday afternoon, and the smooth and sinuous asphalt strip that leads ever higher into the mountains is not as desolate as I would have wished it to be. Cars pass me or return down into the valley, toward Schirmeck, and the volume of tourist traffic disrupts, defiles, even, the calm I had anticipated. Admittedly, my car and I are now a part of the motorized procession. I had hoped that if there was no other traffic but me, my former intimacy with this place would keep my intrusion from distorting the dreamlike images that have lived untouched in the shadows of my mind ever since the war. I realize that some vague resistance is forming in meresistance to the fact that this mountainous region, such an integral part of our inner world, should be laid bare, made accessible. My resistance is tinged with jealousy, because these outsiders are coming to sightsee in the place that witnessed our anonymous captivity. Butand I sense this unmistakablytheir eyes will never see the abyss of desolation that was our punishment for believing in mans dignity and freedom. At the same time I feel an unbidden and gently persistent satisfaction that this mountain in the Vosges is no longer the site of a distant, self-consuming fury of destruction; that it has become, instead, the destination of endless crowds which, naïve and guileless though they may be, are sincere in their wish to experience just a hint of the inconceivable fate of their lost brothers.
Maybe in the ascent here there is something of the fervor of religious pilgrimages to the remote peaks of holy mountains. But nothing in this pilgrimage is even remotely connected to the blind idolatry that Primus Truber so fervently opposed when he exhorted the Slovenes to discover their own inner enlightenment and not spend themselves in superficial, pompous ritual. People all over Europe are coming together on high mountain terraces where human evil wrung victory after victory out of human pain and nearly set the seat of permanence on destruction. It isnt the search for miracle that brings these modern pilgrims. They come here to tread on truly holy ground, to pay homage to the ashes of fellow creatures who by their mute presence have raised, in our hearts, an immovable landmark of human history.
Frederick Forsyth, Charles Wright, Maxim Biller, Martin Amis
De Engelse schrijver Frederick Forsyth werd geboren in Ashford, Kent, op 25 augustus 1938. Hij werd geplaatst op de beroemde Engelse Tonbridge School, een kostschool die deel uitmaakt van de Etongroup. Na Tonbridge studeerde Forsyth aan de Universiteit van Granada in Spanje. Al na vijf maanden staakte hij zijn studie en keerde terug naar Engeland. In mei 1956 sloot hij zich op zijn negentiende aan bij de RAF als één van de jongste piloten. In 1958 zwaaide hij af en werd journalist bij de Eastern Daily Press in Norfolk. In 1961 ging hij bij Reuters werken, eerst in Parijs en later in Oost-Europa. In 1965 keerde hij terug naar Engeland en werd verslaggever voor de BBC. In 1967 brak er in Nigeria een burgeroorlog uit. De provincie Biafra was in opstand gekomen en er woedde een strijd tussen rebellen en regeringstroepen. Forsyth verbleef van juli tot september in Biafra en versloeg de oorlog voor zijn werkgever. In 1970 had hij genoeg van de oorlog en keerde weer terug naar Engeland. Hij begon te werken aan een roman over een huurmoordenaar die in opdracht van de OAS een aanslag wil plegen op president De Gaulle. Forsyth gebruikte voor zijn roman de kennis die hij had opgedaan toen hij als correspondent voor Reuters in Parijs werkte. Elk feitje is gecontroleerd, elke straat, plein, regeringsinstelling of functionaris klopt. Ondanks al deze moeite werd het boek aanvankelijk geweigerd totdat uitgeverij Hutchinson het manuscript aankocht en uitgaf onder de titel, The Day of the Jackal. Het boek werd een bestseller en is inmiddels twee keer verfilmd. Na The Day Of The Jackal schreef Forsyth nog een groot aantal romans en verhalenbundels., waarbij steeds zijn voorliefde voor feiten wordt vermengd met spannende, thrillerachtige verhalen.
Uit: The Day of the Jackal
Colonel Marc Rodin stared at the man from London. The visitor, apparently in his early thirties, was about six feet tall, with a lean athletic build. The face was suntanned, with regular but not remarkable features. He looked like a man who retained control of himself, but the eyes bothered Rodin. The flecked grey irises seemed smoky, and it took Rodin a few seconds to realise that they had no expression at all. Whatever thoughts did go on behind the smoke screen, nothing came through, and Rodin felt a worm of unease. We know who you are, he began abruptly. I had better introduce myself. I am Colonel Marc Rodin I know, said the Englishman. You are chief of operations of the OAS. You are Major René Montclair, treasurer, and you are Monsieur André Casson, head of the underground. He stared at each in turn as he spoke, and reached for a cigarette. Then he lit up, leaned back and blew out the first stream of smoke. Gentlemen, let us be frank. I know what you are and you know what I am. We both have unusual occupations. I operate for money, you for idealism. But we are all professionals. Therefore we do not need to fence. You have been making enquiries. It was important to me to know who was so interested in me. As soon as I discovered the identity of the organisation, two days among the French newspaper files in the British Museum were enough to tell me about you. Bon. What I would like to know is what you want. There was a silence for several moments; then Rodin spoke. I will not bore you with the motivations behind our organisation. We believe France is now ruled by a dictator and can only be restored to Frenchmen if he dies. Our attempts to eliminate him so far have misfired. We are now considering engaging the services of a professional. However, we do not wish to waste our money. The first thing we would like to know is if it is possible.
Ich mag keine Gedichte, sie sind mir fremd, und ich verstehe auch nichts von bisexuellen russischen Poetessen à la Marina Zwetajewa. Bei meiner Mutter jedoch liegt der Fall anders, und obwohl man mit der Behauptung vorsichtig sein sollte, sie lebe ganz allein und für sich in einer kleinen, engen Welt aus Jamben, Trochäen und Daktylen, ist doch etwas dran, denn Lyrik bedeutet ihr sehr viel.
Früher, erinnere ich mich, verschwand sie manchmal für ganze Nachmittage im Schlafzimmer, um zu lesen. Wenn sie mich dann plötzlich von dort rief, wußte ich genau, daß sie mich an ihren Versabenteuern beteiligen wollte. So stand ich in der Tür, trat von einem Fuß auf den anderen und sah sie an. Die Gardinen waren zugezogen, nur die Bettlampe gab ein gedrängtes, ockergelbes Licht ab. Meine Mutter lag am äußersten Rand des Ehebettes, im Morgenrock, zugedeckt, den Rücken von dicken Kissen hochgestützt, die Beine angewinkelt. Auf ihren Knien ruhte ein Buch von Mandelstam, das sie seit Wochen studierte. Bestimmt las sie schön, und ich hatte auch nie etwas gegen ihre russischen Gedichte aber sie interessierten mich eben nicht. Manchmal ließ ich das Ganze über mich ergehen, manchmal nicht, weshalb ich dann sofort angeödet die Schlafzimmertür von außen schloß.
Die Mandelstam-Phase ist längst vorbei. Ich lebe jetzt in München, doch meine Eltern wohnen nach wie vor in dem alten Bürgerhaus am Hamburger Rotherbaum, wo wir 1974 auf unserem Weg von Moskau über Wien, Israel und New York schließlich untergekommen waren, zufrieden über jene lebensnotwendige Portion materieller und ziviler Sicherheit, die Deutschland uns bot.
What happened, El?' said Vernon Presley to his son, one day in 1956. Elvis was twenty-one at the time, and a multimillionaire. 'The last thing I can remember is I was working in a can factory and you were driving a truck.' Elvis laughed. 'I don't know what it is,' he later told a reporter. 'I just fell into it, really.'
What happened was this. The Presleys were Depression-shoved nomads from the deep rural South. Elvis's uncle, Vester Presley, was a teenager before he owned his first pair of shoes. Looking for work, the family straggled into Memphis. Elvis was a half-employed slum spiv when he did his first audition. He recorded the rockabilly classic 'That's All Right, Mama'and suddenly the tenement Okies found themselves in Graceland, a Doric mansion at the far end of Elvis Presley Boulevard.
It was during Elvis's much-publicized stint of military service in Germany that the present writers came into the story. Dee Stanley was the wife of a morose sergeant stationed in Bad Nauheim. On a bored impulse Dee gave El a call, to offer him some Southern hospitality. They arranged to meet for coffee. As it happened, Elvis was on manoeuvres; but Dee was greeted and squired by the courtly, personable and recently widowed Vernon... On her return to the US, Dee got a divorce and ensconced herself at Graceland, with her three small sons, Billy, Rick and David.
Elvis, We Love You Tender is their story, cobbled together twenty years on with the excitable help of journalist Martin Torgoff. Elvis's entourage was divided into TCBers and TLCers: those who Took Care of Business and those who gave Tender Loving Care when the exhausted menfolk returned from the road.
Jógvan Isaksen, U Tchicaya Tam'si, Thea Astley, Brian Moore, Johann Herder
De Faeröerse schrijver Jógvan Isaksen werd geboren op 25 augustus 1950 in 25/08/1950 in Tórshavn, Faröer Eilanden. Na zijn afstuderen in 1970 in Tórshavn studeerde hij Scandinavistiek aan de universiteit van Aarhus n werd hijin 1982 Master in de Scandinavische literatuur. Sinds 1986 is hij docent aan de Universiteit van Kopenhagen en doceert hij Faeröisch. Sinds 2000 is hij redacteur van het tijdschrift Nordisk literatuur van de Noordse Raad. Sinds 1978 is Isaksen actief als schrijver. In 1994 kreeg hij de Literatuurprijs van de Faeröer voor zijn leerboek Literaturwissenschaftliches Í hornatøkum vid Procrustes over de schrijver Andreassen Hanus (Hanus Kamban), maar ook voor zijn hoofdwerk, dat de Faeröer literatuur als belangrijkste onderwerp heeft. De detective Blid á Føroyalandi summarnátt uit 1990 was de eerste misdaadroman ooit in de Faeröische taal en werd onmiddellijk vertaald in het Deens en IJslands en later in het Duits en Engels.
Uit: Endstation Färöer (Vertaald door Christel Hildebrandt)
Das Feuer loderte zum dämmrigen Himmel empor. Die Flammen rissen sich von ihrem heißen Ursprung los und führten für einen kurzen Augenblick ihr eigenes Leben. Der Nachtwind kam langsam herangestrichen und mit ihm stieg und fiel der Funkenregen, tanzte umher und verschwand gen Himmel. Die Gesänge waren verstummt und die Meisten standen nur da und starrten ins Feuer. Sie versuchte, etwas zu finden, wohinter sie sich hocken konnte. Nun hatte sie so lange ausgehalten, jetzt war sie an der Reihe. Sie war etwas unsicher auf den Beinen und sagte zu sich selbst, dass sie aufpassen musste, wenn sie noch etwas von der Nacht haben wollte. Und sie wollte viel haben. Mehr als irgendeiner dieser Ignoranten, die jetzt damit angefangen hatten, aus dem Liederbuch des Färöischen Volkes zu singen, sich erträumen konnte. Aber sie musste aufpassen und einen klaren Kopf bewahren. Warum war die Hochebene nur so kahl? Es gab nicht einmal einen passenden Stein, um sich dahinter zu verstecken. Sie war jetzt so weit von den anderen entfernt, dass sie meinte, hier würde auch ein kleinerer Stein genügen. Während sie dasaß, hörte sie es irgendwo im Dunkeln atmen. Eine Gänsehaut überlief sie, aber das war nicht der richtige Augenblick für schwache Nerven. Wahrscheinlich war es ein Schaf. Oder ein Mensch, der wie sie nach einem Ort suchte, an dem er der Natur freien Lauf lassen konnte. Die Götter waren Zeuge, dass reichlich getrunken wurde. Auf dem Weg zurück sah sie auf dem nördlichen Ende der Hochebene die Umrisse einer Person sich gegen den Himmel abzeichnen. Jetzt ist die Stunde gekommen, dachte sie plötzlich. Und ihr wurde im gleichen Moment klar, dass man weit davon entfernt ist, nüchtern zu sein, wenn einem solche Worte einfallen. Sie blieb stehen. Hatte sie Schritte auf dem Kies gehört? Nein, da war nichts. Nur von der Versammlung dröhnte es herüber: Und Menschen verschwinden wie Schatten von Pfaden und taufeuchten Grasmatten
Jógvan Isaksen (Tórshavn, 25. augustus 1950)
De Congolese dichter en schrijver U Tchicaya Tam'si werd geboren op 25 augustus 1931 in Mpili. Zijn officiële naam is Gerald-Felix Tchicaya; zijn artiestennaambetekent zoiets als: een kleine krant die namens een land in Kikongo. U Tam'si bracht zijn jeugd door in Frankrijk, waar hij werkte als journalist, totdat hij in 1960 terugkeerde naar zijn vaderland. Terug in Congo bleef hij werken als journalist en tijdens deze periode heeft hij contact onderhouden met de politicus Patrice Lumumba. In 1961, begon hij te werken voor de UNESCO. Sinds 1989 wordt in de kleine Marokkaanse stad Asilah om de twee jaar de Tchicaya U Tam'si-Award uitgereikt voor Afrikaanse poëzie.U Tam'si's poëzie bevat elementen van het surrealisme, heeft vaak levendige historische beelden en geeft commentaar op het Afrikaanse leven en de Afrikaanse maatschappij, evenals op de mensheid in het algemeen.
The Belly Remains
Sure the belly remains chaste
under a treasure of white bones
then open to a fighter's song
lost body and soul
in the flames of his passion
As at Mont Ségur
As elsewhere where
a feast of fallow bodies
invents tortures.
Bannered at the spectacle made of it
one hears chimings a-rattle
from one song to the other
under an own sky
when one no longer knows
in what night were lost
the body and wherewithal of a crown
got it in the spine and on the chine.
Sure, the belly remains.
Is it more filthy than chaste?
Because of certain heartbreaks?
Love for love's
sake is as depressing as the rest.
But love for life's sake
the one one gives with the belly
the earth takes charge of it
Thank god the visionaries fall
most often on their backs
most often with arms open wide
most often
with their belly skyward!
Vertaald door Pierre Joris
Forest, Part III (of V)
- Where are the flowers that smell of the warm flesh under the armpits? - In paradise on the victim's burial mound Those that as a child I lapped closed my burning eyes the sun itself on my cropped head through it was all red lead ah! I still danced though I had no woman hilarious toads and astounding pythons as if my dead returned through them
U Tchicaya Tam'si (25 augustus 1931 - 22 april 1988)
De Australische schrijfster Thea Astley werd geboren op 25 augustus 1925 in Brisbane. Ze was een productief schrijfster, die vanaf 1958 meer dan 40 jaar bleef publiceren. Op het moment van haar dood, had ze meer Miles Franklin Awards, de belangrijkste literaire onderscheiding in Australië, gewonnen dan welke andere schrijver ook. Astley werd opgeleid aan de All Hallows 'School, studeerde kunsten aan de Universiteit van Queensland en werd vervolgens opgeleid om leraar te worden.Na haar huwelijk met Jack Gregson in 1948 verhuisde ze naar Sydney waar ze doceerde aan verschillende middelbare scholen, maar zij bleef ook altijd schrijven..Ze begeleidde studenten aan de Macquarie University van 1968 tot 1980, toen zij full-time ging schrijven en zij en haar man verhuisden naar Kuranda in Noord-Queensland. In de late jaren 1980 verhuisden ze naar Nowra op de NSW South Coast, en, na de dood van haar man in 2003, verhuisde ze naar Byron Bay.Astley vond haar materiaal in de krant en op haar reizen, maar meestal in de verschillende gemeenschappen waarin zij en haar man woonden.
Uit:It's Raining in Mango
Cornelius Laffey had slipped ashore, father told her often enough, from the dinghy of the sailing ship Jeannie Dove, one steamy late March day, onto burning sand in a place that would later be called Bowen.The nothingness appalled him, quite apart from the heat, the mangroves, the flies.His soft northern skin, attuned to the Canadian maritime provinces, crisped as if it had been placed on a griddle. He thought momentarily of the grey waterfront of St. John, but flies alone kept him busy. For days the ship's party had been camped offshore on Stone Island, because the mainland natives-foolishly, all the crew agreed-were preventing their landing.Stone Island was nothing like the tropical nirvana his dreamy Celtic soul had imagined. His hands were pulpy from trapping fish in reef pools, his feet skinned and bleeding from coral. He was convinced of error, of misjudgement. He had celebrated his twenty fourth birthday gutting mackerel hauled from the shallows of the most virulent blue waters he had ever seen. His scaling knife slipped and cut his thumb. Scales clung like spangles. From across the channel came the sound of rifle fire as officious colonisers showed the indigenous people what's what in a ratatat, idiot anticipation of another civil war half a world and half a week away.It was 1861.That early day in April when the township, cleared of black landowners, was proclaimed, Cornelius was looking for and expecting a frontier magic he still failed to find a month later. Scowling at the hopeless canvas village that scabbed the bay-line, he resolved his stay would be the shortest. He had come to this new southern land as a journalist, trained for something more than sandflies and heat, he thought aggrievedly. With a yearning affection he recalled his old newspaper offices in St. John.
The first thing Miss Judith Hearne unpacked in her new lodgings was the silver-gramed photograph of her aunt. The place for her aunt, ever since the sad day of the funeral, was on the mantelpiece of whatever bed-sitting-room Miss Hearne happened to be living in. And as she put her up now, the photograph eyes were stern and questioning, sharing Miss Hearne's own misgivings about the condition of the bed-springs, the shabbiness of the furniture and the run-down part of Belfast in which the room was situated. After she had arranged the photograph so that her dear aunt could look at her from the exact centre of the mantelpiece, Miss Hearne unwrapped the white tissue paper which covered the coloured oleograph of the Sacred Herat. His place was at the head of the bed, His fingers raised in benediction. His eyes kindly yet accusing. He was old and the painted halo around His head was beginning to show little cracks. He had looked down on Miss Hearne for a long time, almost half her lifetime. The trouble about hanging the Sacred Heart, Miss Hearne discovered, was that there was no picture hook in the right place. She had bought some picture hooks but she had no hammer. So she laid the Sacred Heart down on the bed and went to the bay window to see how the room looked from there. The street outisde was a university bywater, once a good residential area, which had lately been reduced to the level of taking in paying guests. Miss Hearne stared at the houses opposite and thought of her aunt's day when there were only private families in this street, at least one maid to every house, and dinner was at night, not at noon. All gone now, all those people dead and all the houses partitioned off into flats, the bedrooms cut in two, kitchenettes jammed into linen closets, linoleum on the floors and 'To Let' cards in the bay windows. Like this house, she thought.
Wij zien de herder op een helling Daar laat hij al zijn schaapjes uit Ze grazen nu eens naar beneden En dan weer grazen zij omhoog
Maar overal zijn zij tevreden
Dit was deel 1 van mijn betoog
'Het wordt eentonig zegt de herder
Ik denk dat ik eens verder trek
Helaas, daar is een wegversperder Een huizenhoog metalen hek
De herder zegt: We moeten stoppen De schaapjes stoppen allemaal
En blaten droevig met hun koppen
Maar ik ga door met mijn verhaal
En wat doet nu de slimme herder? Wat hij moet doen bedenkt hij vlug
Hij zegt: We kunnen hier niet verder
'En daarom gaan we maar terug'
En om de schaapjes op te fleuren
Blaast hij een wijsje op zijn fluit
Dat hoort u binnenkort gebeuren
Want deze fabel is nu uit.
De afsluitdijk (1932)
Scheepvaartbedrijvigeid!
Talloze zeedieren!
Toen kwam de afsluitdijk -
Ging de zaak dicht
Pech voor de zeldzame
Coloratuurgarnaal
Die men te laat, helaas
In had gelicht.
Het goede boek
Het goede boek - je kunt het zomaar kopen Je neemt het mee, je zet het in een kast Het zal je nimmer voor de voeten lopen Maar legt, zodra je wilt, een wereld open En daarin ben je dan zijn eregast.
Ik was bij de een en dacht na over de ander toen ik schreef over de zon Ik kan niet kiezen tussen passie of geluk. Lik mijn oor Kus mijn schouder Wees plat wees vloers Bijt mijn hart heb ik met potlood in jouw oksels gefluisterd Maar je was blind voor de regen in mijn zon- negedicht Elke zin is een traan die het dansen heeft gemist
Bij hem
Terwijl hij zijn schoenveter strikte keek ik uit het raam en zag hoe de zon al verdween achter het dak van de buren
nu wij zo lang vruchteloos hadden zitten praten over een later dat ontbreekt in ons verschiet Kijk,
het betrekt, zei ik Hij lachte, niet vrolijk, niet triest en we gingen tóch naar buiten omdat het binnen donker was
I have often felt a hot flare of shame inside me when I listen to my fellow Britons casually jeering at the perceived depth of American ignorance, American crassness, American isolationism, American materialism, American lack of irony and American vulgarity. Aside from the sheer rudeness of such open and unapologetic mockery, it seems to me to reveal very little about America and a great deal about the rather feeble need of some Britons to feel superior. All right, they seem to be saying, we no longer have an Empire, power, prestige or respect in the world, but we do have taste and subtlety and broad general knowledge, unlike those poor Yanks.
What silly, self-deluding rubbish! What dreadfully small-minded stupidity! Such Britons hug themselves with the thought that they are more cosmopolitan and sophisticated than Americans because they think they know more about geography and world culture, as if firstly being cosmopolitan and sophisticated can be scored in a quiz and as if secondly (and much more importantly) being cosmopolitan and sophisticated is in any way desirable or admirable to begin with. Sophistication is not a moral quality, nor is it a criterion by which one would choose ones friends. Why do we like people? Because they are knowledgeable, cosmopolitan and sophisticated? No, because they are charming, kind, considerate, exciting to be with, amusing there is a long list, but knowing what the capital of Kazakhstan is will not be on it.
Uit: The Book of Sand and Shakespeare's Memory (Vertaald door Andrew Hurley)
The Disk
I am a woodcutter. My name doesn't matter. The hut I was born in, and where I'm soon to die, sits at the edge of the woods. They say these woods go on and on, right to the ocean that surrounds the entire world; they say that wooden houses like mine travel on that ocean. I wouldn't know; I've never seen it. I've not seen the other side of the woods, either. My older brother, when we were boys he made me swear that between the two of us we'd hack away at this woods till there wasn't a tree left standing. My brother is dead now, and now it's something else I'm after, and always will be. Over in the direction where the sun goes down there's a creek I fish in with my hands. There are wolves in the woods, but the wolves don't scare me, and my ax has never failed me. I've not kept track of how old I am, but I know I'm oldmy eyes don't see anymore. Down in the village, which I don't venture into anymore because I'd lose my way, everyone says I'm a miser, but how much could a woodcutter have saved up?
I keep the door of my house shut with a rock so the snow won't get in. One evening I heard heavy, dragging footsteps and then a knock. I opened the door and a stranger came in. He was a tall, elderly man all wrapped up in a worn-out old blanket. A scar sliced across his face. The years looked to have given him more authority than frailty, but even so I saw it was hard for him to walk without leaning on his stick. We exchanged a few words I don't recall now. The finally the man said:
I am without a home, and I sleep wherever I can. I have wandered all across Saxony.
His words befitted his age. My father always talked about Saxony; now people call it England.
There was bread and some fish in the house. While we ate, we didn't talk. It started raining. I took some skins and made him a pallet on the dirt floor where my brother had died. When night came we slept.
Jorge Luis Borges (24 augustus 1899 14 juni 1986)
Sascha Anderson, Linton Kwesi Johnson, A. S. Byatt, Arthur West
De Duitse dichter en schrijver Sascha Anderson werd geboren op 24 augustus 1953 in Weimar. In
de jaren 1980was hij een belangrijke voorvechter van de alternatieve schrijvers en kunstscène in Prenzlauer Berg. In de vroege jaren 1990 werd hij ontmaskerd als een voormalige medewerker van het ministerie van Staatsveiligheid. Van 1969 tot 1971, leerde hij het beroep van een letterzetter in Dresden. In 1972 werkte hij o.a. als assistent in een tweedehands boekhandel. Van 1974 tot 1975 liep hij stage bij de DEFA studio's in Babelsberg, van 1976-1978 was Anderson auteur aan de School voor Film en Televisie Potsdam. Sinds 1981 is Anderson freelance schrijver in Berlijn. Anderson heeft in 1990 mede de poëzie-uitgeverij drukkerij Galrev opgericht. Sinds 1975 wasAnderson onder het pseudoniem David Menzer, Fritz Müller en Peters medewerker van het Ministerie voor Staatsveiligheid. Hij bespioneerde speciaal collega-kunstenaars en vrienden in de wijk Prenzlauer Berg. Zijn ontmaskering door Wolf Biermann en Jürgen Fuchs was aanleiding tot een heftig en uitgebreid debat.
Uit: Jeder Satellit hat einen Killersatelliten
alle dinge liegen klar in meinem herzen das modell der schwarze vogel februar tanzt auf den wochen & ich habe angst dass er eines tages im august alles zurück dreht um es wieder september zu nennen
alle dinge liegen klar in meinem herzen denn die gelegenheitsstunde an der weissen parkuhr unschuld hat zwei zeiger die jedes lied sechzig mal teilen & das ist auch das alibi für das ende der zeit
alle dinge liegen klar in meinem herzen nichts wird vergessen werden denn der punkt am ende ist nach zwei der menschlichen seiten offen & nur auf den pfauenaugen taut der schnee zum mittag restlos
alle dinge liegen klar in meinem herzen so dass mir nichts bleibt als an den abenden wenn ich der graue spiegel über dem wortefluss bin jenes schwarze recht eck nacht auf die namen & reime zu legen
alle dinge liegen klar in meinem herzen zeugen wird es nicht geben mutter sag dass der krieg eine erfindung ist & alles wurde nur
erfunden um in den spielhöllen die väterlichen taschen zu wechseln
alle dinge liegen klar in meinem herzen das modell der weisse vogel november tanzt auf den wochen & ich habe angst dass er eines tages im februar alles zurück dreht um es wieder frühling zu nennen
Sascha Anderson (Weimar, 24 augustus 1953)
De Britse dichter en musicus Linton Kwesi Johnson werd geboren in Chapelton (Jamaica) op 24 augustus 1952. Toen hij nog jong was vertrok hij naar Groot-Brittannië om daar succes te krijgen als dichter. Hij ontdekte daar echter dat in Engeland buitenlanders slecht werk konden krijgen. Hij kreeg grote bekendheid toen hij zijn gedichten met reggaemuziek combineerde. Zijn bekendste plaat is Bass Culture, met de kleine hit Englan is a Bitch.Het meeste dichtwerk van Johnson is politiek georiënteerd en handelt voornamelijk over de ervaringen als Britse Afrikaans-Cariben in Groot Brittannië. Zijn meest bekende gedichten schreef hij tijdens het bewind van premier Margaret Thatcher. De gedichten bevatten beschrijvingen van de racistische wreedheden van de politie in die tijd. Johnsons gedichten verschenen voor het eerst in het tijdschrift Race Today, die zijn eerste gedichtenbundel Voices of the Living and the Dead in 1974 uitbracht. Zijn tweede bundel, Dread Beat An' Blood, verscheen in 1975 bij Bogle-L'Ouverture. Een verzameling gedichten van hem verscheen onder de titel Mi Revalueshanary Fren bij Penguin Modern Classics. Johnson is daarmee een van de drie dichters waarvan ooit bij leven werk is gepubliceerd door Penguin Modern Classics.
Inglan is a bitch
W'en mi jus' come to Landan toun
mi use to work pan di andahgroun
but workin' pan di andahgroun
y'u don't get fi know your way aroun'
Inglan is a bitch
dere's no escapin' it
Inglan is a bitch
dere's no runnin' whey fram it
mi get a lickle jab in a big 'otell
an' awftah a while, mi woz doin' quite well
dem staat mi aaf as a dish-washah
but w'en mi tek a stack, mi noh tun clack-watchah!
Inglan is a bitch
dere's no escapin it
Inglan is a bitch
noh baddah try fi hide fram it
w'en dem gi' you di lickle wage packit
fus dem rab it wid dem big tax rackit
y'u haffi struggle fi mek en's meet
an' w'en y'u goh a y'u bed y'u jus' cant sleep
Inglan is a bitch
dere's no escapin it
Inglan is a bitch fi true
a noh lie mi a tell, a true
mi use to work dig ditch w'en it cowl noh bitch
mi did strang like a mule, but, bwoy, mi did fool
den awftah a while mi jus' stap dhu ovahtime
den aftah a while mi jus' phu dung mi tool
Inglan is a bitch
dere's no escapin it
Inglan is a bitch
y'u haffi know how fi suvvive in it
well mi dhu day wok an' mid dhu nite wok
mi dhu clean wok an' mid dhu dutty wok
dem seh dat black man is very lazy
but it y'u si how mi wok y'u woulda sey mi crazy
Inglan is a bitch
dere's no escapin it
Inglan is a bitch
y'u bettah face up to it
dem have a lickle facktri up inna Brackly
inna disya facktri all dem dhu is pack crackry
fi di laas fifteen years dem get mi laybah
now awftah fiteen years mi fall out a fayvah
Inglan is a bitch
dere's no escapin it
Inglan is a bitch
dere's no runnin' whey fram it
mi know dem have work, work in abundant
yet still, dem mek mi redundant
now, at fifty-five mi gettin' quite ol'
yet still, dem sen' mi fi goh draw dole
Inglan is a bitch
dere's no escapin it
Inglan is a bitch fi true
is whey wi a goh dhu 'bout it?
Linton Kwesi Johnson (Chapelton, 24 augustus 1952)
De Engelse schrijfster A. S. Byatt werd geboren als Antonia Susan Drabble op 24 augustus 1936 in Sheffield. Met haar roman Obsessie (oorspr. Possession, 1990) won ze in 1990 de Booker Prize. A.S. Byatt werd onder meer bekend door haar kritiek op de boeken van J.K. Rowling. In 2004 sprak Byatt in Leiden de 33e Huizingalezing uit ('From soul to heart to psyche to personality). Op 8 februari 2010 ontving ze een eredoctoraat van de Universiteit Leiden.
Uit: Babel Tower
The thrush has his anvil or altar on one fallen stone in a heap, gold and grey, roughly squared and shaped, hot in the sun and mossy in the shade. The massive rubble is in a clearing on a high hill. Below is the canopy of the forest. There is a spring, of course, and a little river flowing from it. The thrush appears to be listening to the earth. In fact he is looking, with his sideways stare, for his secret prey in the grass, in the fallen leaves. He stabs, he pierces, he carries the shell with its soft centre to his stone. He lifts the shell, he cracks it down. He repeats. He repeats. He extracts the bruised flesh, he sips, he juggles, he swallows. His throat ripples. He sings. His song is liquid syllables, short cries, serial trills. His feathers gleam, creamy and brown-spotted. He repeats. He repeats. Characters are carved on the stones. Maybe runes, maybe cuneiform, maybe ideograms of a bird's eye or a creature walking, or pricking spears and hatchets. Here are broken alphabets, a and ?, C and T, A and G. Round the stones are the broken shells, helical whorls like empty ears in which no hammer beats on no anvil. They nestle. Their sound is brittle. Their lips are pure white (Helix hortensis) and shining black (Helix nemoralis). They are striped and coiled, gold, rose, chalk, umber; they rattle together as the quick bird steps among them. In the stones are the coiled remains of their congeners, millions of years old. The thrush sings his limited lovely notes. He stands on the stone, which we call his anvil or altar, and repeats his song. Why does his song give us such pleasure?
A. S.Byatt (Sheffield, 24 augustus 1936)
De Oostenrijkse dichter, schrijver en politiek journalist Arthur West werd geboren op 24 augustus 1922 in Wenen. Door de vorming van een anti-fascistische verzetsgroep in zijn school was Arthur West aan het eind van het schooljaar 1938 als onwaardig raciaal uitgesloten van school. West vluchtte eind januari 1939 met zijn ouders uit Oostenrijk naar Engeland. Daar werkte hij als arbeider in een schoenenfabriek. In 1940, hij was een zogenaamde "vijandelijke buitenlander (Duits paspoort) werd hij gedeporteerd en geïnterneerd in een kamp in New South Wales, Australië. In 1941 werd hij vrijgelaten, keerde terug naar Engeland en werkte hij o.a. als metaalbewerker. In 1942 werd hij lid van de Communistische Jeugd Liga. Zijn eerste literaire pogingen werden gepubliceerd in de organen van deze jeugdorganisatie. In 1944 werd hij ingezet tijdens de landing in Normandië en nam hij deel aan de oorlog in Italië. Net als vele andere repatrianten ging hij in november 1946 terug naar Wenen. West was lid van de Oostenrijkse Communistische Partij en werkte als redacteur en corrector in de uitgeverij van de KPO Globus. Zijn persoonlijke contacten en vriendschappen met Oostenrijkse kunstenaars, in het bijzonder auteurs, omvatten onder meer namen als Elfriede Jelinek, Peter Turrini, Erika Danneberg, Ernst Hinterberger, Francis Kaïn, Marie-Therèse Kerschbaumer, Karl Paryla, Erwin Riess, Gerhard Ruiss, Michael Scharang Heinz Rudolf Unger, Helmut Zenker.
Haikus
Stadt bräunlich in Weiß; Frost ringt um ihre Unschuld, doch Tau befleckt sie.
Scheerosenjunge spreizen die Schnäbel: Es taut Eiszapfentröpfchen.
Wolke aus Staren kreuzt den Blick auf durchsonnte Flugspur des Menschen.
Herbst in der Schwebe: Erntegold schmückt die Scheune; der Acker ist kahl.
Maar zijn gezicht betrok toen zijn boze vrouw de smidse binnenstoof en snauwde: Ben je doof? D'r is al driemaal volk geroepen in de winkel, en m'n bieten staan aan te branden!
De hoefsmid uit De IJzeren Man keek verbluft naar de deur, die alweer met een slag dichtgevallen was, zette toen grommend de voorhamer neer. Peter Hajo bleef alleen, - tuurde in de vlammen van de oven.
Kom maar eens terug als je zestien bent... - Over twee jaar! Alsof hij niet het werk van een zestienjarige jongen zou kunnen doen! Hij zétte het alle zestienjarige jongens in Hoorn om die bout vast te houden zoals hij dat daareven had gedaan! Was er één bij, die hem aandurfde? Had hij Peer den Vos geen pak slaag gegeven als hij in zijn leven niet had gehad, omdat hij (zonder het te vragen!) in de bijt was gaan vissen die Peter Hajo in het ijs had gekapt? Peer den Vos, die wel een hoofd groter was dan hij!
't Was een gemene streek om hem als landkikker te laten rondspringen, hem, die, toen hij nauwelijks lopen kon, de touwen die de binnenzeilende vissers zijn oudere vrienden toewierpen al met een echte zeemansknoop om de meerpalen sloeg; hem, die zich op z'n vijfde jaar stiekem in vaders botter had verscholen en mee ter haringvangst was gegaan!
Hoe snakte hij ernaar op zee te zwalken zonder een streepje land mijlen in de omtrek; hoe snakte hij ernaar de wijde wereld te zien en met echte zeebenen terug te komen en op te snijden net als die bruingebrande pikbroeken die met Jan Pieterszoon Coen naar de Oost waren getogen en nu de waarheid spraken of logen, juist als het hun inviel, zonder dat een landrot zeggen kon: Je zuigt uit je duim! - De Oost... daar was voorlopig helemáál geen kans op. Misschien later, als hij eerst een paar reizen met een walvisvaarder had gemaakt; als het vel van zijn handen was gebarsten door het zout; als de traanlucht in z'n haar en in z'n kleren hing, - misschien zouden ze hem dan willen meenemen. Jandorie! Peter Hajo zag een beeld opdoemen van bergen, fladderende papegaaien, dansende wilden, van apen, tijgers, krokodillen...
Weg was het beeld.
Johan Fabricius (24 augustus 1899 21 juni 1981)
Beeld van de scheepsjongens van Bontekoe door beeldhouwer Jan van Druten in Hoorn.
Passing off, thought William. Spanish sparkling winefilthy stuff, he thought, filthypassed itself off as champagne. Japanese whiskyGlen Yakomoto!was served as Scotch. Inferior hard cheesefrom Mafia-run factories in Cataniawas sold to the unsuspecting as Parmesan. Lots of things were passed off in one way or another, and now, as he stood before the bathroom mirror, he wondered if he could be passed off too. He looked at himself, or such part of himself as the small mirror encompassed-just his face, really, and a bit of neck. It was a fifty-one-year-old face chronologically, but would it pass, he wondered, for a forty-something-year-old face? He looked more closely: there were lines around the eyes and at the edge of the mouth but the cheeks were smooth enough. He pulled at the skin around the eyes and the lines disappeared. There were doctors who could do that for you, of course: tighten things up; nip and tuck. But the results, he thought, were usually risible. He had a customer who had gone off to some clinic and come back with a face like a Noh-play mask-all smoothed out and flat. It was sad, really. And as for male wigs, with their stark, obvious hairlines, all one wanted to do was to reach forward and give them a tug. It was quite hard to resist, actually, and once, as a student-and when drunk-he had done just that. He had tugged at the wig of a man in a bar and . . . the man had cried. He still felt ashamed of himself for that. Best not to think about it. No, he was weathering well enough and it was far more dignified to let nature take its course, to weather in a National Trust sort of way. He looked again at his face. Not bad. The sort of face, he thought, that would be hard to describe on the Wanted poster, if he were ever to do anything to merit the attention of the police-which he had not, of course. Apart from the usual sort of thing that made a criminal of everybody: "Wanted for illegal parking," he muttered. "William Edward French (51). Average height, very slightly overweight (if you don't mind our saying so), no distinguishing features. Not dangerous, but approach with caution."
Alexander McCall Smith (Bulayawo, 24 augustus 1948)
The boy's name was Santiago. Dusk was falling as the boy arrived with his herd at an abandoned church. The roof had fallen in long ago, and an enormous sycamore had grown on the spot where the sacristy had once stood.
He decided to spend the night there. He saw to it that all the sheep entered through the ruined gate, and then laid some planks across it to prevent the flock from wandering away during the night. There were no wolves in the region, but once an animal had strayed during the night, and the boy had had to spend the entire next day searching for it.
He swept the floor with his jacket and lay down, using the book he had just finished reading as a pillow. He told himself that he would have to start reading thicker books: they lasted longer, and made more comfortable pillows.
It was still dark when he awoke, and, looking up, he could see the stars through the half-destroyed roof.
I wanted to sleep a little longer, he thought. He had the same dream that night as a week ago, and once again he had awakened before it ended.
He arose and, taking up his crook, began to awaken the sheep that still slept. He had noticed that, as soon as he awoke, most of his animals also began to stir. It was as if some mysterious energy bound his life to that of the sheep, with whom he had spent the past two years, leading them through the countryside in search of food and water. "They are so used to me that they know my schedule," he muttered. Thinking about that for a moment, he realized that it could be the other way around: that it was he who had become accustomed to "their" schedule.
Marino is een stadje aan de noordelijke oever van het meer van Albano. Het is gebouwd in een bescheiden terrasvorm en het onderste terras is tegelijkertijd de weg, die om het hele meer ligt. Iedereen, die in een auto, op een scooter of zelfs op een fiets die weg oprijdt in wat voor richting dan ook, komt na een kilometer of twaalf weer in Marino terecht. Hij kan tijdens die rit heel wat hebben gezien: Castel Gandolfo, het buitenverblijf van de paus, het bijzonder deftige stadje Albano Laziale met de graftomben van enige Horatiussen en het nog kleinere en misschien nog deftiger Arricia.
Het meer is bijna voortdurend te zien: een diepe krater, bijna tot de rand toe vol met water, waar maar zelden rimpels op komen. Geweldig mooi, maar op de duur een beetje eentonig. Soms ondergaat de weg een kleine omlegging. Dan ziet men het meer even niet. En weer even later zegt men: kijk daar is het meer nog steeds. Het is bijna een opluchting weer in Marino terug te komen, uit- of af te stappen en aan de zijkant, tussen de weg en het meer het kleine, lage, langgestrekte restaurant van Monna Paola binnen te gaan. Aan de straatkant is het een café, aan de andere kant een veranda. En die veranda ziet natuurlijk weer uit op het meer, maar dat is dan niet erg.
Dat is natuurlijk niet erg. Het meer is van een wat al te langdurige bezienswaardigheid ineens een tevreden decor geworden. In de zomer zitten er 's middags tegen een uur of zes een stuk of wat mensen in de veranda wijn te drinken en rauwe tuinbonen te doppen en te eten. Daarna wordt het wat stiller en tegen een uur of negen wordt het weer wat voller. Om tien uur is het er bepaald gezellig druk. Het meer is dan allang niet meer te zien, alleen nog maar de lichtjes op de hellingen.
Albert Alberts (23 augustus 1911 16 december 1995)
Uit: Busched and Ambushed in The Third Story (Bespreking in The Village Voice door Michael Feingold)
This is rich food; not surprisingly, palates accustomed to the thin gruel that today's theater too often serves up have grimaced at it. It's also, let's face the fact, hearty peasant cuisinea thick stew, the chewy ingredients and peppery flavor of which may not appeal to fastidious tastes. Nor is it dished up with much elegance: The designs have been conceived serviceably but without panache; Carl Andress's direction comes in, competently, just under the imaginative flair that gives such works sparkle.
The cast's likability partly makes up for these shortfalls: Jennifer Van Dyck embodies the monomaniac scientist with crisp comic authority; Turner's brassy energy is as delightful as her slurry diction is maddening (startlingly, it improves when she takes on the German accent). Walker is irresistibly charming as he lurches, like a bipedal shuttlecock, from lapsed screenwriter to Oedipally traumatized gangster; Sarah Rafferty makes his ambiguously wide-eyed doll and the woebegone Russian princess equally fetching. Busch's definitive gift for female haughtiness, whether sporting gangster haute couture or a massive gray fright wig larger than himself, needs no critic's confirmation.
The main joy of The Third Story is that its foolery embodies something substantive, making its occasional unevenness easy to bear. Like that good peasant food, it sticks to your ribs. Jung says somewhere that the psychic "work" accomplished by myths and fairy tales doesn't occur on the story's realistic, psychological, or allegorical level; it's in the energy created as our minds move among the three. No wonder The Third Story feels like such an energizing event.
Früh raus. Der Wecker klingelt. Es ist noch dunkel. Nicht gleich Licht machen, eine Minute auf dem Bettrand sitzen bleiben. Die Morgenluft einatmen. Das Fenster ist gekippt, die Tür zum Flur offen. In der Küche wartet die Espressomaschine. Wo sind die Hausschuhe? Sich strecken, aufstehen,
das Licht anknipsen.
Sie ziehen den Vorhang am Küchenfenster zu, damit der Nachbar von gegenüber nicht hereinschauen kann, für alle Fälle, denn eigentlich schläft der an Wochentagen so lange wie Sie am Wochenende. Sie kochen sich einen doppelten Espresso, in ihrer großen Lieblingstasse, damit Platz bleibt für die Milch. Sie führen die Tasse zum Mund, sie pusten ein wenig, dann nehmen Sie einen Schluck. Jetzt kann der Tag beginnen. Sie setzen die Tasse auf dem Tisch ab. Am Rand haben Sie zwei wunderschöne Fingerabdrücke hinterlassen. So scharf konturiert und vollständig wie die in Ihrem Reisepaß. Oder die in den Datenbanken der U.S. Customs and Border Protection, seit Ihrem letzten Sommerurlaub in Florida. Beruflich sind Sie viel unterwegs? Dann kennt man das Muster auf der Kaffeetasse, die Sie gerade ins Arbeitszimmer tragen, auch in Schweden, Georgien und im Jemen.
Wie jeden Morgen rufen Sie Ihre privaten E-Mails ab. Die sind schon überprüft worden nicht nur von Ihrem Virenscanner. Sie haben noch ein paar Minuten Zeit, bevor Sie zur Arbeit müssen, also rufen Sie die eine oder andere Webseite auf die Kripo weiß, welche, wenn sie möchte, und kann das auch in sechs Monaten noch überprüfen. Sie nehmen schnell noch eine Überweisung vor, die Ihnen gerade
eingefallen ist die zuständigen Behörden wissen, an wen. Zum Glück heißen Sie Müller, das schützt ein wenig. Bei Ihrem Kollegen Tarik al-Sultan, der neulich zum Bergsteigen in Kaschmir war, verschickt der Computer gerade den gesamten Inhalt der Festplatte an den Verfassungsschutz.
I thought about it. And then I said, 'Because of Morrissey.'
'Morris who?' he said.
'Morrissey,' I told him, 'not Morris who. Morrissey, the greatest living lyricist. He used to be with The Smiths.'
'Oh,' he said, 'that boring twat!'
I didn't talk to him any more. He put a Phil Collins cassette on and farted a few times which, in the musical circumstances, I thought was rather apposite.
He's just stuffed another bacon buttie between his teeth and he's laughing again so that you can see all the chewed-up bread and bacon and saliva in his mouth. He thinks it's dead hilarious 'cause I said I was a vegetarian. That's what started him laughing.
'I don't know what you're laughing for,' I said, 'because all sorts of people are vegetarian; like George Bernard Shaw was vegetarian. And Mahatma Gandhi! And the majority of the world happens to be vegetarian,' I said, 'including Morrissey. And me.'
He just laughed even more.
'And that's why I became a vegetarian,' I told him. 'Because of Morrissey.'
But I was wasting my breath so I shut up and let him laugh. What can you say to a Philistine who's into Phil Collins and Dire Straits and other such frivolity? I've got my Walkman on now so at least I can't hear him laughing. The only saving grace in having a lift from him is that he's so fat he makes me feel really thin. It's not that I'm obese or anything, not any more, Morrissey. But even though I'm not fat nowadays, I sometimes forget and still think of myself as being corpulent. And I hate having to look at pictures of me when I was fat. Photographs are just like computers - they never tell the truth. It's like that picture of Oscar Wilde, Morrissey, you know the one where he's got those boots on and he's leaning against that wall. And if that was the only surviving picture of Oscar Wilde everybody'd think he was a fat person, wouldn't they? But Oscar Wilde wasn't fat, not on the inside. And I wasn't fat, not on the inside, I wasn't. It was just a phase I was going through. And probably it was just a phase that Oscar Wilde was going through and he couldn't help it just like I couldn't help it. They used to call me Moby Dick! When we moved to Wythenshawe and they put me in that comprehensive school where I didn't know nobody and it was already the middle of term by the time I started, I walked into the classroom and Steven Spanswick looked up and said, 'Fuckin' hell, it's Moby Dick!'
Alles ist eine Frage der Einteilung. Deshalb bewahren wir in einem nach Fächern eingeteilten
Kasten unbrauchbare Geschenke zur künftigen Wiederverwendung auf.Wann immer so ein Geschenk
kommt, und es kommt oft, wird es registriert, klassifiziert und eingeordnet. Babysachen kommen automatisch in ein Extrafach, Bücher von größerem Format als 20 × 25 cm werden in der »Geburtstags«-Abteilung abgelegt,Vasen und Platten unter »Hochzeit«, besonders scheußliche
Aschenbecher unter »Neue Wohnung«, und so weiter.
Eines Tages ist Purim, das Fest der Geschenke, plötzlich wieder da, und plötzlich geschieht Folgendes:
Es läutet an der Tür. Draußen steht Benzion Ziegler mit einer Pralinenschachtel unterm Arm. Benzion Ziegler tritt ein und schenkt uns die Schachtel zu Purim. Sie ist in Cellophanpapier verpackt. Auf dem Deckel sieht man eine betörend schöne Jungfrau, umringt von allerlei knallbunten Figuren.Wir sind tief gerührt und Benzion Ziegler schmunzelt selbstgefällig.
So weit, so gut. Die Pralinenschachtel war uns hochwillkommen, denn Pralinenschachteln sind sehr verwendbare Geschenke. Sie eignen sich für vielerlei Anlässe, für den Unabhängigkeitstag so gut wie für silberne Hochzeiten.Wir legten sie sofort in die Abteilung »Diverser Pofel«.
Aber das Schicksal wollte es anders. Mit einem Mal befiel die ganze Familie ein unwiderstehliches
Verlangen nach Schokolade, das nur durch Schokolade zu befriedigen war. Zitternd vor Gier, rissen wir die Cellophanhülle von der Pralinenschachtel, öffneten sie und prallten zurück.
Die Schachtel enthielt ein paar bräunliche Kieselsteine mit leichtem Moosbelag.
Ephraïm Kishon (23 augustus 1924 29 januari 2005)
Wir wundern uns dass die Poeten gschriben So künstlich Vers und Meisterstück getrieben Dass doch nit ist solch wunder Weil sie gschrieben b'sunder Ihr Sprach jetzunder.
Den sein Ouidius und Maro Gierte Nit gwesen Reimer also hoch geehrte Die sie in der Mutter Zungen Lateinisch gsungen Dass ihnen g'lungen.
Warumb sollen wir den unser Teutsche Sprachen In gwisse Form und Gsatz nit auch mögen machen Und Deutsches Carmen schreiben Die Kunst zutreiben Bei Mann und Weiben.
Theobald Hock (23 augustus 1573 - na 1624) Kerk in Limbach (Geen portret beschikbaar)
Uit: Interview with Andrei Pleşu (Door Alexandre Mirlesse in Notre Europe)
Can we speak of a European identity?
I think on the contrary that it is time to pause, to stop speaking about it in the hyperbole currently in favour. Much has been said about Europe already, much has been written; the original nucleus has been enlarged.
Now, whatever happens, there will be a break before the next enlargement, if it takes place. Under these circumstances an exercise in silence might help. Besides, what has been said was not terribly imaginative. Some words appear too often!
So you think, like Hungarian writer Peter Esterhazy, that people should be fined for using expressions like return to Europe, common house, European values?
Oh! I have heard better: A soul for europe! It was the theme of a conference recently organised by some Germans. They like that sort of schmaltz But, to be quite candid, it isnt just a few similar words but also the same themes that keep popping up
Which ones?
Before we go any further let one thing be clear: these themes are per se utterly honourable. What actually shocks me is the way they are treated. Firstly, of course, we find the famous values. Ah! Values! Culture! Heritage! They never fail to adorn the end of speeches, but you cant help feeling that they are not the heart of the matter rather some kind of flourish, so to speak, the rococo of political discourse. I was recently disturbed by something Angela Merkel said on this subject: Europe is not a Christian club, Europe is a club of values. As though there were some primary contradiction between Christianity and values! If she had said: Europe is not a Christian club, Europe is a ecumenical club or Europe is not a club of madmen, Europe is a club of values that would have been logical. But, as it stands, her sentence suggests a serious lack of understanding of values, Christianity and Europe.
Ennis Del Mar wakes before five, wind rocking the trailer, hissing in around the aluminum door and window frames. The shirts hanging on a nail shudder slightly in the draft. He gets up, scratching the grey wedge of belly and pubic hair, shuffles to the gas burner, pours leftover coffee in a chipped enamel pan; the flame swathes it in blue. He turns on the tap and urinates in the sink, pulls on his shirt and jeans, his worn boots, stamping the heels against the floor to get them full on. The wind booms down the curved length of the trailer and under its roaring passage he can hear the scratching of fine gravel and sand. It could be bad on the highway with the horse trailer. He has to be packed and away from the place that morning. Again the ranch is on the market and theyve shipped out the last of the horses, paid everybody off the day before, the owner saying, Give em to the real estate shark, Im out a here, dropping the keys in Enniss hand. He might have to stay with his married daughter until he picks up another job, yet he is suffused with a sense of pleasure because Jack Twist was in his dream.
The stale coffee is boiling up but he catches it before it goes over the side, pours it into a stained cup and blows on the black liquid, lets a panel of the dream slide forward. If he does not force his attention on it, it might stoke the day, rewarm that old, cold time on the mountain when they owned the world and nothing seemed wrong. The wind strikes the trailer like a load of dirt coming off a dump truck, eases, dies, leaves a temporary silence.
Scène uit de film Brokeback Mountain
They were raised on small, poor ranches in opposite corners of the state, Jack Twist in Lightning Flat up on the Montana border, Ennis del Mar from around Sage, near the Utah line, both high school dropout country boys with no prospects, brought up to hard work and privation, both rough-mannered, rough-spoken, inured to the stoic life. Ennis, reared by his older brother and sister after their parents drove off the only curve on Dead Horse Road leaving them twenty-four dollars in cash and a two-mortgage ranch, applied at age fourteen for a hardship license that let him make the hour-long trip from the ranch to the high school. The pickup was old, no heater, one windshield wiper and bad tires; when the transmission went there was no money to fix it. He had wanted to be a sophomore, felt the word carried a kind of distinction, but the truck broke down short of it, pitching him directly into ranch work.
Uit: In memoriam W. Arondéus door Martinus Nijhoff
Van aanleg was Arondéus schilder. Geleid - misleid, zou hij later zeggen - door zijn vereerde oudere vriend R.N. Roland Holst, ontwikkelde zich zijn werk in de richting van monumentaal-decoratieve kunst. Grote, peinzende gestalten schiep zijn hand, omlijst door symbolische siermotieven, dikwijls toegelicht door versregels van Leopold en anderen. Hij bleek veel talent te bezitten. Geen prijsvraag die hij niet won als hij meedong. De ramen van het stadhuis te Rotterdam, de muren van andere openbare gebouwen, bewaren blijvende getuigenissen van zijn artistiek vermogen. Maar hij zelf bleef onbevredigd. Hij was, in tegenstelling tot Roland Holst, een anti-maatschappelijk wezen, geladen met ironie, waarmee hij zichzelf in bedwang en de buitenwereld op een afstand hield. De decoratieve kunst, zoveel aanpassing vergend, was niet het gebied waarin hij zijn eigenmachtig gevoelsleven op den duur uit kon drukken. Hij verliet de figuurlijke tekens en wendde zich tot de levende taal. Hij ging schrijven, romans, novellen, een studie genaamd Monumentale schilderkunst in Nederland, in wezen een felle, partijdige afrekening met Roland Holst. Hiermede ontdeed hij zich van een obsessie: de kunst om de kunst. Ten slotte schreef hij dit boek over Matthijs Maris, het schoonste en persoonlijkste werk dat hij voortbracht. In Matthijs Maris, de dromer die ongebaande wegen insloeg, de schilder die geen schilder was, maar zich van de schilderkunst bediende om zijn verbeelding een telkens weer voorlopige vorm te geven, herkende hij zichzelf, neen, ontmoette hij voor het eerst de grotere, zielsverwante broeder, naar wie hij zijn leven lang had gehunkerd. De winter dat hij in het Amsterdamse museum - waar hij Sandberg leerde kennen - gebogen zat in een doodstille zaal over de uit honderden onbeduidende briefjes bestaande correspondentie van Matthijs Maris, was, naast de laatste maanden, de gelukkigste tijd van zijn leven. Hoe graag, zei hij mij eens, had ik één van Thijs' ontelbare kattebelletjes, die voor de historie toch geen waarde hebben, meegenomen en voor mijzelf behouden, om zijn handschrift altijd bij mij te hebben... Arondéus had lief gekregen.
Ja ik zie je wel kijken, maar ik fietste toch echt de Amstel af, gister nog, jij rende met mij op, riep kijk daar, zon, meeuw, wind die mij opstuwde met jou in mijn kielzog, werd ik even moe ik ging gewoon liggen op een bed in de V&D ja raar was het wel, maar het ging zo en niemand die iets merkte, ook niet toen ik wakker werd, een zwiep aan dit rotbeen gaf, verder liep, daar lag het pontje naar Amsterdam-Noord, een agent nam mijn hand en bracht mij naar moeder uw zoon, mevrouw? tss alsof alleen jongens in bomen klommen, zo zag ik ons aan, op de voorplecht, de achterplecht heen en weer, de mensen stroomden voorbij en niemand die mij aanzag, zelfs jij niet.
Natürlich ist das Land ein Ort des Wunderbaren. Mir fiel es auf, als mir eine Frau entgegentrat. In meiner Straße. Eines Morgens im April. Die fremde Frau fragte, ob ich Geld hätte. Da ich nüchtern Gesprächen abgeneigt bin, grüßte ich zurück. War auch in Eile, auf dem Weg zum Kindergarten. Die Frau, an deren linker Hand ebenfalls ein Junge zerrte, holte mich ein, nötigte mir mit der rechten Hand ein Paket auf und sagte: »Fünftausend.
« Wir starrten einander an. Die Jungen rissen sich los. Ich hörte der Zahl nach. Als sie mir bewußt wurde, versuchte ich, die Last loszuwerden. Aber die Frau wich zurück und grub ihre Hände in die Taschen ihres Mantels. Seine reichliche Weite war gefüllt. Das kurze Kleidungsstück ließ keineswegs Knie sehen, kaum Waden. Obgleich ich allen Grund hatte, der aufdringlichen Frau eine Entschuldigung abzugewinnen, entschuldigte ich mich. Ließ mir von ihren braunen Knopfaugen das
Gesicht durchmustern. Duldete, wer weiß, warum, das unverlangte Gewicht. Erst als ich spürte, daß die Paketverschnürung meine Fingerkuppen abgebunden hatte, schickte ich mich an, das Heck eines parkenden Personenwagens als Ablageplatz zu benutzen. »Dreitausend«, sagte die Frau. Dann zog sie ein Zellstofftaschentuch aus der Manteltasche und rieb ihre Augen. Bald die Nase. Meine kitzelte Regenwasser. Es floß vom Scheitel ab. Die Kunstlocken der Frau waren bereits in ein Stadium
demoliert, das Wolle einer aufgetrennten braunen Socke vermuten ließ. Drei Schluchzer.
L'Air paraît tout obscur ; la clarté diminue ; Les arbres sont tous nus ; les ruisseaux tous glacés ; Et les rochers affreux, sur leurs fronts hérissés, Reçoivent cet amas, qui tombe de la Nue.
Tout le Ciel fond en eau ; la grêle continue ; Des vents impétueux, les toits sont renversés ; Et Neptune en fureur, aux Vaisseaux dispersés, Fait sentir du Trident, la force trop connue :
Un froid âpre et cuisant, a saisi tous les corps ; Le Soleil contre lui, fait de faibles efforts ; Et cet Astre blafard, n'a chaleur, ni lumière :
L'Univers désolé, n'a plus herbes ni fleurs ; Mais on le doit revoir, dans sa beauté première, Et l'orage éternel, ne se voit qu'en mes pleurs.
Georges de Scudéry (22 augustus 1601 14 mei 1667)
« Il tira de sa poche une de ces bourses en canevas avec des fausses perles et des franges, que les prisonniers fabriquent dans les maisons centrales ; il moffrit une pièce en cuivre. Je dis : - Merci, monsieur : je naccepte pas Très étonné, il laissa tomber sa main : - Tu nacceptes pas ? Pourquoi ? - Parce que ma mère me dit quil ne faut rien accepter quand on rend un service - Tiens ! Ça, cest pas mal » [ ] « Sais-tu ce que cest : faire mal à quelquun ? - Cest le faire souffrir, dis-je. - Non mon bonhomme Tu ny es pas. Le mal, le seul mal, cest linjustice : tu attrapes un oiseau et tu le mets en cage ; ou bien, au lieu de donner de lavoine à ton cheval, tu lui fous un coup de fouet. »
(...)
« Alors, tu ne crois pas en la patrie, Kir Nicolas ? demandait Adrien. - Mais si, pédakimou (mon petit enfant), jy crois : la nuit, quand je travaille seul. Je me rappelle que je suis ici un « sale Albanais ». Alors je pense aux belles montagnes où je suis né et où jai passé une enfance douce et paisible Et dans ces moments-là, je chante, ou je pleure ; mais jamais lenvie ne me prend dégorger un homme en pensant à ma patrie. »
Van oude kerken als kreuken in hun heuvel kende de klankenverliezer het gebed. Een klamme echo een akoestiek een gesuis dat ragfijn geel onophoudelijk de muren in rinkelt.
Van oude kerken waar schellend zijn stem voor de adem op fresco's een sleutel vroeg herhaalde hij het bezoekuur. Een vraag brandde in des klankenverliezers koudvuur en nu niet.
Niets te maken met wie ik tien jaar geleden was, ik heb me nu. 'Toen, toen', sinds die tijd ben ik mijzelf zoveel een ander dat ik misschien leef voor Judith. Ja.
Een dichter die gekkenhuizen kent, de bajes, handboeien, isoleer; ik lijk wel een verdoemde dichter. Had een vak geleerd. 'Had, had', sinds die tijd is mijzelf zoveel een ander.
Het dorre gras, de enige bloem in het veld is donker met rode randen, als een uitgehuild oog, donker als de nacht waarop Judith voor altijd plaatsnam in het 'ik' van mijzelf, donker als de inkt van een vergelijking, terwijl niets met niets valt te vergelijken.
Niets te maken met wie ik tien jaar geleden was, laat het vergelijken, zoek geen metafoor voor een cel waarvan men de deur dichtslaat. En vraag ook nooit hoe het kan dat IK binnen zit. Want het zij zo, en het is zo, en zo is het. Ja.
Als je net slaapt
Waar dingen eindigen beginnen nieuwe dingen,
wanneer de avond is gevallen, en eveneens de wind,
als je net slaapt, keert de hand die je liefste bedekt
zich om, en vliegt er tederheid uit de handpalm op
die ruist over de stad, over donkere akkers,
wegen, rivieren, over de dorpen en je droomt dat je
op reis bent, dat je op weg bent naar iets dat heel ver
van je is, je komt aan bij de zee, maar daar is al
het eerste licht van de morgen, en je weet
dat het snel erg licht zal worden, dat de tederheid
terug moet keren naar de hand die je liefste moet strelen,
die moet dragen en bouwen; in de vroege ochtend
zie je de hand, de kamer is open, de wind
staat op, nieuwe dingen beginnen en
iemand vraagt of je haar liefhebt.
Ik wilde je iets geven
Ik stelde je de eerste vraag, en later de laatste,
maar toen ik eenmaal alles had bestudeerd
zag ik dat de vragen en de antwoorden
niet goed op elkaar aansloten, dat ik
zoveel door elkaar zou moeten halen
om een verband te krijgen, de vraag over de maan
werd de eerste, die over nevels schoof ik
een heel eind op, alle vragen over de hemelboog
moest ik laten vervallen, omdat ze geen mooie plaats
konden krijgen, bij de vragen over de liefde heb ik
iets verzonnen over de positie van lichamen,
toen ik uiteindelijk alles aan elkaar had aangepast,
toen ik eindelijk iets helders had gemaakt,
zag ik een heelal dat ik niet kende, maar
ik wilde je iets geven waar je gelukkig mee zou zijn.
Rogi Wieg (Delft, 21 augustus 1962)
Tijdens een interview met Theo van Gogh, november 1992
"Le garçon marche dans la nuit à quelques pas devant moi. Pantalon de teinte sombre ajusté sur les hanches, étroit le long des jambes ; tee-shirt blanc qui colle au contour des épaules et à la ligne du dos ; bras nus, une Swatch au poignet, cheveux noirs avec des reflets brillants, dégagés sur la nuque. Démarche souple, allure tranquille, tout est beau, net, irréprochable. Il ne se retourne pas, il sait que je le suis et il devine sans doute que cet instant où je le regarde en profil perdu, de près et sans le toucher, me procure un plaisir violent. Il a l'habitude. C'est le quatrième depuis hier soir, j'ai voulu passer par un club que je ne connaissais pas encore avant de rentrer à l'hôtel et je l'ai aussitôt remarqué. Il n'y a que pour ceux qui ne les désirent pas qu'ils se ressemblent tous. Il se tenait comme les autres sur la petite scène, les mains croisées en arrière pour bien marquer le corps dans la lumière, en boxer short immaculé, le côté saint Jean-Baptiste qu'ils retrouvent instinctivement et que les pédés adorent, mais le visage fermement dessiné, l'expression avec du caractère, regard sans mièvrerie et sourire sans retape, un charme immédiat qui le détachait du groupe des enjôleurs professionnels. J'imaginais Tony Leung à vingt ans. Il a ri comme s'il avait gagné à la loterie quand j'ai fait appeler son numéro et lorsqu'il est venu près de moi, j'ai deviné brièvement l'odeur de sa peau, eau de Cologne légère et savon bon marché ; pas de ces parfums de duty free dont ils raffolent en général. Il avait l'air vraiment content d'aller avec moi ; j'ai senti qu'il serait vif et fraternel. Les rats qui grouillent dans la ruelle détalent à notre passage, les néons disparaissent derrière nous dans la pénombre, les remugles des poubelles s'estompent dans la chaleur poisseuse, et le vacarme assourdissant de la techno qui dégorge par les portes ouvertes de tous les autres clubs accentue cette impression de privation sensorielle où je concentre toute mon attention uniquement sur lui et sur ce que j'en attends.
When she showed up in California again it was in San Francisco. I got a call from her up there and this time I didn't bother to erase it. Jennifer and I were in trouble. I had a bit of a drug problem. I was drinking a lot. I suspected her of having an affair with some washed up Bosnian ballet dancer she had hired down at UCSD. The fellow was supposed to be gay but I was suspicious. Jennifer was a well-bred, well-spoken East Texas hardass a couple of generations past sharecropping. Amazingly, the more I drank and used, the more she lost respect for me. At the same time I was selling scripts like crazy, rewriting them, sometimes going out on locations to work them through. Jennifer was largely unimpressed. Everything was stressful.
I was full of anger and junkie righteousness and I went up to see Lucy, hardly bothering to cover my tracks. She had rented an apartment there that belonged to her stockbroker sister, not a bad one at all though it was in the dreary Haight. I guess I had wanted a look at who Lucy's latest friends were.
Her live-in friend was Scott and she introduced us. I had expected a repellent creep. Scott surpassed my grisliest expectations. He had watery eyes, of a blue so pale that his irises seemed at the point of turning white. He had very thin trembly red lips that crawled up his teeth at one corner to form a kind of tentative sneer. He had what my mother would have called a weak chin, which she believed was characteristic of non-Anglo Saxons. There were no other features I recall.
and some people have been trying to tell the black from the white since the very first moment they saw the daylight they succeed at long last and go into raptures and hasten to bring to our notice: this is white and that is black
Our Way
When nobody likes us we learn how to love our mothers
When nobody writes to us we call to mind old friends
And we utter a few words simply because we are scared of silence and deem any movement dangerous
And in the end we find ourselves in a park overgrown with shrubs and we sob as we hear the pitiable trumpets of a pitiable brass band
Vertaald doorAnatoly Kudryavitsky
Gennadi Ajgi (21 augustus 1934 21 februari 2006)
Uit: Palast der Winde (The Far Pavillons, vertaald door Emil Bastuk)
Sita war zur Stelle, und Hira Lal enttäuschte ihn nicht. Im Schatten, wo Sita angstvoll wartet, sah Ash ein kräftiges Pferd aus heimischer Zucht. Sita hatte am Nachmittag im Basar Kleidung und Nahrung gekauft und zu einem schweren Bündel verschnürt. Das Pferd wurde von einem Fremden gehalten, der Ash jetzt das Päckchen in die Hand drückte und sagte: ?Das schickt dir Hilra Lal. Er meint, du könntest auf deiner Reise Geld brauchen.
Das Tier ist wertvoller als es aussieht?, fuhr er fort und zog den Sattelgurt fest. ?Es schafft viele Meilen an einem Tag und du kannst es zwei, drei Stunden hintereinander traben lassen, denn es ist gewöhnt einen leichten Wagen zu ziehen und ermüdet nicht leicht. Am besten nimmst du diesen Weg-? er kniete hin und zeichnete mit dem Zeigefinger eine Landkarte in den Staub. ?Über den Fluss führt keine Brücke, und die Fähre zu benutzen, ist für dich nicht ratsam. Aber hier, weiter im Süden, setzt eine kleine Fähre über, die nur die Einheimischen kennen. Auch am anderen Ufer musst du noch vorsichtig sein, denn Hira Lal sagt, die Rani wird dich auch über die Grenzen von Golkote hinaus verfolgen lassen. Die Götter mögen euch schützen, reitet rasch.? Als Ash die Zügel nahm, gab der Fremde dem Tier einen Klaps auf das Hinterteil.
"He had the fatal speed of those who are to die young; that disquieting completeness and extent of knowledge, that absorption of a lifetime in an hour, which we find in those who hasten to have done their work before noon, knowing that they will not see the evening. He had played the piano in drawing-rooms as an infant prodigy, before, I suppose, he had ever drawn a line. "Famous at twenty as a draughtsman, he found time, in those incredibly busy years which remained to him, to deliberately train himself as a writer of prose, which was in its way as original as his draughtsmanship, and into a writer of verse which had at least ingenious and original movements. He seemed to have read everything, and had his preferences as adroitly in order, as wittily in evidence, as almost any man of letters; indeed, he seemed to know more, and was a sounder critic, of books than of pictures; with perhaps a deeper feeling for music that for either. "His conversation had a peculiar kind of brilliance, different in order, but scarce inferior in quality to that of any other contemporary master of that art; a salt, whimsical dogmatism, equally full of convinced egoism and of imperturbable keen-sightedness. Generally choosing to be paradoxical, and vehement on behalf of any enthusiasm of the mind, he was the dupe of none of his own statements, or indeed of his own enthusiasms, and, really, very coldly impartial. "He thought, and was right in thinking, very highly of himself; he admired himself enormously; but his intellect would never allow itself to be deceived even about his own accomplishments."
Aubrey Beardsley (21 augustus 1872 - 16 maart 1898)
Aubrey Beardsley, 19th Century door Aubrey Beardsley
Uit: Typen, wie wir sie kennen (Bespreking van Explodierende Pottwale door Robert Schröpfer in Theaterbuffet)
Paranoia, Identitätsverlust und Selbstentfremdung sind die Themen in Lukas Holligers "Explodierenden Pottwalen", mit dem das Schauspiel Leipzig auf die Generation der Mitte 30-jährigen zielt. Denn das Stück des Schweizer Autors zwischen Boulevard, Groteske und Traumspiel angesiedelt lässt nicht bloß den Lebensentwurf seines Protagonisten wie den gestrandeten Pottwal der Titel gebenden Metapher platzen. Indem er Marcel im Epilog mit Haus, Frau und fünf Kindern die Eingangsszene wiederholen lässt und dessen Alp so in die Endlosschleife führt, hebt Holliger den Fall ins Allgemeine: Gibt es einen Ausweg zwischen beruflichem und familiären Leistungsdruck? Könnte Tom nicht ebenso in Marcels Lage stecken?
Die Herausforderung für die Uraufführungsinszenierung: die tatsächliche Spielbarkeit der vertrackt-verstiegenen Vorlage beweisen, die beim Heidelberger Stückemarkt und den Autorentheatertagen des Hamburger Thalia Theaters mit viel Vorschusslorbeeren ausgestattet wurde. Regisseur Wulf Twiehaus und das Ensemble schaffen dies zunächst recht unterhaltsam, wenn sie auf der großen Bühne hinterm Eisernen, die die Fassaden von Schuppen und Wohnhaus unter der Schwärze des Schnürbodens andeutet (Volker Thiele), das Farcenhafte der Szenen forcieren und den Abend im zweiten Teil dann gedimmt ins Surreale driften lassen.
Ihr eigenes Zuhause hatten Mama und Sina einige Tage später verloren. Nach der Schrei-Nacht waren sie ausgezogen. Hals über Kopf. Im Morgengrauen. Sie waren erst zu Oma gezogen, dann, vor zwei Wochen, in die kleine Dachwohnung am Rande der Stadt. Dabei war Sina in ihrem Haus glücklich gewesen. Papa lebte jetzt allein da. Möllemann und sein Halstuch waren das letzte, was Sina von Papa geblieben war. Sie ließ ihn sogar in ihrem Bett schlafen. Und er? Sah einfach weg, wenn sie weinte. Ärgerte sie sogar noch. Sagte Sachen wie: Dein Vater weiß schon, warum er ausgezogen ist. Wahrscheinlich hat er ne Neue. Die ist bestimmt viel schöner als deine Mutter. Und vermissen tut er euch schon gar nicht. Irgendwann war Sina wütend geworden. Kannst von Glück sagen, dass Papa nicht den Roller genommen hat. Für 300 Punkte hätte er sogar ein Radio gekriegt. Da kommt wenigstens Musik raus. Das saß! Zwei Tage lang hatte Möllemann die beleidigte Leberwurst gespielt. Aber jetzt wurde er schon wieder frech. Und? Was für ein Tag ist denn heute? Sina sah ihre Riesengiraffe gelangweilt an.