Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
22-08-2010
Krijn Peter Hesselink, Irmtraud Morgner, Gustaf Fröding, Georges de Scudéry, Panait Istrati, Jean Regnault de Segrais
Ja ik zie je wel kijken, maar ik fietste toch echt de Amstel af, gister nog, jij rende met mij op, riep kijk daar, zon, meeuw, wind die mij opstuwde met jou in mijn kielzog, werd ik even moe ik ging gewoon liggen op een bed in de V&D ja raar was het wel, maar het ging zo en niemand die iets merkte, ook niet toen ik wakker werd, een zwiep aan dit rotbeen gaf, verder liep, daar lag het pontje naar Amsterdam-Noord, een agent nam mijn hand en bracht mij naar moeder uw zoon, mevrouw? tss alsof alleen jongens in bomen klommen, zo zag ik ons aan, op de voorplecht, de achterplecht heen en weer, de mensen stroomden voorbij en niemand die mij aanzag, zelfs jij niet.
Natürlich ist das Land ein Ort des Wunderbaren. Mir fiel es auf, als mir eine Frau entgegentrat. In meiner Straße. Eines Morgens im April. Die fremde Frau fragte, ob ich Geld hätte. Da ich nüchtern Gesprächen abgeneigt bin, grüßte ich zurück. War auch in Eile, auf dem Weg zum Kindergarten. Die Frau, an deren linker Hand ebenfalls ein Junge zerrte, holte mich ein, nötigte mir mit der rechten Hand ein Paket auf und sagte: »Fünftausend.
« Wir starrten einander an. Die Jungen rissen sich los. Ich hörte der Zahl nach. Als sie mir bewußt wurde, versuchte ich, die Last loszuwerden. Aber die Frau wich zurück und grub ihre Hände in die Taschen ihres Mantels. Seine reichliche Weite war gefüllt. Das kurze Kleidungsstück ließ keineswegs Knie sehen, kaum Waden. Obgleich ich allen Grund hatte, der aufdringlichen Frau eine Entschuldigung abzugewinnen, entschuldigte ich mich. Ließ mir von ihren braunen Knopfaugen das
Gesicht durchmustern. Duldete, wer weiß, warum, das unverlangte Gewicht. Erst als ich spürte, daß die Paketverschnürung meine Fingerkuppen abgebunden hatte, schickte ich mich an, das Heck eines parkenden Personenwagens als Ablageplatz zu benutzen. »Dreitausend«, sagte die Frau. Dann zog sie ein Zellstofftaschentuch aus der Manteltasche und rieb ihre Augen. Bald die Nase. Meine kitzelte Regenwasser. Es floß vom Scheitel ab. Die Kunstlocken der Frau waren bereits in ein Stadium
demoliert, das Wolle einer aufgetrennten braunen Socke vermuten ließ. Drei Schluchzer.
L'Air paraît tout obscur ; la clarté diminue ; Les arbres sont tous nus ; les ruisseaux tous glacés ; Et les rochers affreux, sur leurs fronts hérissés, Reçoivent cet amas, qui tombe de la Nue.
Tout le Ciel fond en eau ; la grêle continue ; Des vents impétueux, les toits sont renversés ; Et Neptune en fureur, aux Vaisseaux dispersés, Fait sentir du Trident, la force trop connue :
Un froid âpre et cuisant, a saisi tous les corps ; Le Soleil contre lui, fait de faibles efforts ; Et cet Astre blafard, n'a chaleur, ni lumière :
L'Univers désolé, n'a plus herbes ni fleurs ; Mais on le doit revoir, dans sa beauté première, Et l'orage éternel, ne se voit qu'en mes pleurs.
Georges de Scudéry (22 augustus 1601 14 mei 1667)
« Il tira de sa poche une de ces bourses en canevas avec des fausses perles et des franges, que les prisonniers fabriquent dans les maisons centrales ; il moffrit une pièce en cuivre. Je dis : - Merci, monsieur : je naccepte pas Très étonné, il laissa tomber sa main : - Tu nacceptes pas ? Pourquoi ? - Parce que ma mère me dit quil ne faut rien accepter quand on rend un service - Tiens ! Ça, cest pas mal » [ ] « Sais-tu ce que cest : faire mal à quelquun ? - Cest le faire souffrir, dis-je. - Non mon bonhomme Tu ny es pas. Le mal, le seul mal, cest linjustice : tu attrapes un oiseau et tu le mets en cage ; ou bien, au lieu de donner de lavoine à ton cheval, tu lui fous un coup de fouet. »
(...)
« Alors, tu ne crois pas en la patrie, Kir Nicolas ? demandait Adrien. - Mais si, pédakimou (mon petit enfant), jy crois : la nuit, quand je travaille seul. Je me rappelle que je suis ici un « sale Albanais ». Alors je pense aux belles montagnes où je suis né et où jai passé une enfance douce et paisible Et dans ces moments-là, je chante, ou je pleure ; mais jamais lenvie ne me prend dégorger un homme en pensant à ma patrie. »
Van oude kerken als kreuken in hun heuvel kende de klankenverliezer het gebed. Een klamme echo een akoestiek een gesuis dat ragfijn geel onophoudelijk de muren in rinkelt.
Van oude kerken waar schellend zijn stem voor de adem op fresco's een sleutel vroeg herhaalde hij het bezoekuur. Een vraag brandde in des klankenverliezers koudvuur en nu niet.
Niets te maken met wie ik tien jaar geleden was, ik heb me nu. 'Toen, toen', sinds die tijd ben ik mijzelf zoveel een ander dat ik misschien leef voor Judith. Ja.
Een dichter die gekkenhuizen kent, de bajes, handboeien, isoleer; ik lijk wel een verdoemde dichter. Had een vak geleerd. 'Had, had', sinds die tijd is mijzelf zoveel een ander.
Het dorre gras, de enige bloem in het veld is donker met rode randen, als een uitgehuild oog, donker als de nacht waarop Judith voor altijd plaatsnam in het 'ik' van mijzelf, donker als de inkt van een vergelijking, terwijl niets met niets valt te vergelijken.
Niets te maken met wie ik tien jaar geleden was, laat het vergelijken, zoek geen metafoor voor een cel waarvan men de deur dichtslaat. En vraag ook nooit hoe het kan dat IK binnen zit. Want het zij zo, en het is zo, en zo is het. Ja.
Als je net slaapt
Waar dingen eindigen beginnen nieuwe dingen,
wanneer de avond is gevallen, en eveneens de wind,
als je net slaapt, keert de hand die je liefste bedekt
zich om, en vliegt er tederheid uit de handpalm op
die ruist over de stad, over donkere akkers,
wegen, rivieren, over de dorpen en je droomt dat je
op reis bent, dat je op weg bent naar iets dat heel ver
van je is, je komt aan bij de zee, maar daar is al
het eerste licht van de morgen, en je weet
dat het snel erg licht zal worden, dat de tederheid
terug moet keren naar de hand die je liefste moet strelen,
die moet dragen en bouwen; in de vroege ochtend
zie je de hand, de kamer is open, de wind
staat op, nieuwe dingen beginnen en
iemand vraagt of je haar liefhebt.
Ik wilde je iets geven
Ik stelde je de eerste vraag, en later de laatste,
maar toen ik eenmaal alles had bestudeerd
zag ik dat de vragen en de antwoorden
niet goed op elkaar aansloten, dat ik
zoveel door elkaar zou moeten halen
om een verband te krijgen, de vraag over de maan
werd de eerste, die over nevels schoof ik
een heel eind op, alle vragen over de hemelboog
moest ik laten vervallen, omdat ze geen mooie plaats
konden krijgen, bij de vragen over de liefde heb ik
iets verzonnen over de positie van lichamen,
toen ik uiteindelijk alles aan elkaar had aangepast,
toen ik eindelijk iets helders had gemaakt,
zag ik een heelal dat ik niet kende, maar
ik wilde je iets geven waar je gelukkig mee zou zijn.
Rogi Wieg (Delft, 21 augustus 1962)
Tijdens een interview met Theo van Gogh, november 1992
"Le garçon marche dans la nuit à quelques pas devant moi. Pantalon de teinte sombre ajusté sur les hanches, étroit le long des jambes ; tee-shirt blanc qui colle au contour des épaules et à la ligne du dos ; bras nus, une Swatch au poignet, cheveux noirs avec des reflets brillants, dégagés sur la nuque. Démarche souple, allure tranquille, tout est beau, net, irréprochable. Il ne se retourne pas, il sait que je le suis et il devine sans doute que cet instant où je le regarde en profil perdu, de près et sans le toucher, me procure un plaisir violent. Il a l'habitude. C'est le quatrième depuis hier soir, j'ai voulu passer par un club que je ne connaissais pas encore avant de rentrer à l'hôtel et je l'ai aussitôt remarqué. Il n'y a que pour ceux qui ne les désirent pas qu'ils se ressemblent tous. Il se tenait comme les autres sur la petite scène, les mains croisées en arrière pour bien marquer le corps dans la lumière, en boxer short immaculé, le côté saint Jean-Baptiste qu'ils retrouvent instinctivement et que les pédés adorent, mais le visage fermement dessiné, l'expression avec du caractère, regard sans mièvrerie et sourire sans retape, un charme immédiat qui le détachait du groupe des enjôleurs professionnels. J'imaginais Tony Leung à vingt ans. Il a ri comme s'il avait gagné à la loterie quand j'ai fait appeler son numéro et lorsqu'il est venu près de moi, j'ai deviné brièvement l'odeur de sa peau, eau de Cologne légère et savon bon marché ; pas de ces parfums de duty free dont ils raffolent en général. Il avait l'air vraiment content d'aller avec moi ; j'ai senti qu'il serait vif et fraternel. Les rats qui grouillent dans la ruelle détalent à notre passage, les néons disparaissent derrière nous dans la pénombre, les remugles des poubelles s'estompent dans la chaleur poisseuse, et le vacarme assourdissant de la techno qui dégorge par les portes ouvertes de tous les autres clubs accentue cette impression de privation sensorielle où je concentre toute mon attention uniquement sur lui et sur ce que j'en attends.
When she showed up in California again it was in San Francisco. I got a call from her up there and this time I didn't bother to erase it. Jennifer and I were in trouble. I had a bit of a drug problem. I was drinking a lot. I suspected her of having an affair with some washed up Bosnian ballet dancer she had hired down at UCSD. The fellow was supposed to be gay but I was suspicious. Jennifer was a well-bred, well-spoken East Texas hardass a couple of generations past sharecropping. Amazingly, the more I drank and used, the more she lost respect for me. At the same time I was selling scripts like crazy, rewriting them, sometimes going out on locations to work them through. Jennifer was largely unimpressed. Everything was stressful.
I was full of anger and junkie righteousness and I went up to see Lucy, hardly bothering to cover my tracks. She had rented an apartment there that belonged to her stockbroker sister, not a bad one at all though it was in the dreary Haight. I guess I had wanted a look at who Lucy's latest friends were.
Her live-in friend was Scott and she introduced us. I had expected a repellent creep. Scott surpassed my grisliest expectations. He had watery eyes, of a blue so pale that his irises seemed at the point of turning white. He had very thin trembly red lips that crawled up his teeth at one corner to form a kind of tentative sneer. He had what my mother would have called a weak chin, which she believed was characteristic of non-Anglo Saxons. There were no other features I recall.
and some people have been trying to tell the black from the white since the very first moment they saw the daylight they succeed at long last and go into raptures and hasten to bring to our notice: this is white and that is black
Our Way
When nobody likes us we learn how to love our mothers
When nobody writes to us we call to mind old friends
And we utter a few words simply because we are scared of silence and deem any movement dangerous
And in the end we find ourselves in a park overgrown with shrubs and we sob as we hear the pitiable trumpets of a pitiable brass band
Vertaald doorAnatoly Kudryavitsky
Gennadi Ajgi (21 augustus 1934 21 februari 2006)
Uit: Palast der Winde (The Far Pavillons, vertaald door Emil Bastuk)
Sita war zur Stelle, und Hira Lal enttäuschte ihn nicht. Im Schatten, wo Sita angstvoll wartet, sah Ash ein kräftiges Pferd aus heimischer Zucht. Sita hatte am Nachmittag im Basar Kleidung und Nahrung gekauft und zu einem schweren Bündel verschnürt. Das Pferd wurde von einem Fremden gehalten, der Ash jetzt das Päckchen in die Hand drückte und sagte: ?Das schickt dir Hilra Lal. Er meint, du könntest auf deiner Reise Geld brauchen.
Das Tier ist wertvoller als es aussieht?, fuhr er fort und zog den Sattelgurt fest. ?Es schafft viele Meilen an einem Tag und du kannst es zwei, drei Stunden hintereinander traben lassen, denn es ist gewöhnt einen leichten Wagen zu ziehen und ermüdet nicht leicht. Am besten nimmst du diesen Weg-? er kniete hin und zeichnete mit dem Zeigefinger eine Landkarte in den Staub. ?Über den Fluss führt keine Brücke, und die Fähre zu benutzen, ist für dich nicht ratsam. Aber hier, weiter im Süden, setzt eine kleine Fähre über, die nur die Einheimischen kennen. Auch am anderen Ufer musst du noch vorsichtig sein, denn Hira Lal sagt, die Rani wird dich auch über die Grenzen von Golkote hinaus verfolgen lassen. Die Götter mögen euch schützen, reitet rasch.? Als Ash die Zügel nahm, gab der Fremde dem Tier einen Klaps auf das Hinterteil.
"He had the fatal speed of those who are to die young; that disquieting completeness and extent of knowledge, that absorption of a lifetime in an hour, which we find in those who hasten to have done their work before noon, knowing that they will not see the evening. He had played the piano in drawing-rooms as an infant prodigy, before, I suppose, he had ever drawn a line. "Famous at twenty as a draughtsman, he found time, in those incredibly busy years which remained to him, to deliberately train himself as a writer of prose, which was in its way as original as his draughtsmanship, and into a writer of verse which had at least ingenious and original movements. He seemed to have read everything, and had his preferences as adroitly in order, as wittily in evidence, as almost any man of letters; indeed, he seemed to know more, and was a sounder critic, of books than of pictures; with perhaps a deeper feeling for music that for either. "His conversation had a peculiar kind of brilliance, different in order, but scarce inferior in quality to that of any other contemporary master of that art; a salt, whimsical dogmatism, equally full of convinced egoism and of imperturbable keen-sightedness. Generally choosing to be paradoxical, and vehement on behalf of any enthusiasm of the mind, he was the dupe of none of his own statements, or indeed of his own enthusiasms, and, really, very coldly impartial. "He thought, and was right in thinking, very highly of himself; he admired himself enormously; but his intellect would never allow itself to be deceived even about his own accomplishments."
Aubrey Beardsley (21 augustus 1872 - 16 maart 1898)
Aubrey Beardsley, 19th Century door Aubrey Beardsley
Uit: Typen, wie wir sie kennen (Bespreking van Explodierende Pottwale door Robert Schröpfer in Theaterbuffet)
Paranoia, Identitätsverlust und Selbstentfremdung sind die Themen in Lukas Holligers "Explodierenden Pottwalen", mit dem das Schauspiel Leipzig auf die Generation der Mitte 30-jährigen zielt. Denn das Stück des Schweizer Autors zwischen Boulevard, Groteske und Traumspiel angesiedelt lässt nicht bloß den Lebensentwurf seines Protagonisten wie den gestrandeten Pottwal der Titel gebenden Metapher platzen. Indem er Marcel im Epilog mit Haus, Frau und fünf Kindern die Eingangsszene wiederholen lässt und dessen Alp so in die Endlosschleife führt, hebt Holliger den Fall ins Allgemeine: Gibt es einen Ausweg zwischen beruflichem und familiären Leistungsdruck? Könnte Tom nicht ebenso in Marcels Lage stecken?
Die Herausforderung für die Uraufführungsinszenierung: die tatsächliche Spielbarkeit der vertrackt-verstiegenen Vorlage beweisen, die beim Heidelberger Stückemarkt und den Autorentheatertagen des Hamburger Thalia Theaters mit viel Vorschusslorbeeren ausgestattet wurde. Regisseur Wulf Twiehaus und das Ensemble schaffen dies zunächst recht unterhaltsam, wenn sie auf der großen Bühne hinterm Eisernen, die die Fassaden von Schuppen und Wohnhaus unter der Schwärze des Schnürbodens andeutet (Volker Thiele), das Farcenhafte der Szenen forcieren und den Abend im zweiten Teil dann gedimmt ins Surreale driften lassen.
Ihr eigenes Zuhause hatten Mama und Sina einige Tage später verloren. Nach der Schrei-Nacht waren sie ausgezogen. Hals über Kopf. Im Morgengrauen. Sie waren erst zu Oma gezogen, dann, vor zwei Wochen, in die kleine Dachwohnung am Rande der Stadt. Dabei war Sina in ihrem Haus glücklich gewesen. Papa lebte jetzt allein da. Möllemann und sein Halstuch waren das letzte, was Sina von Papa geblieben war. Sie ließ ihn sogar in ihrem Bett schlafen. Und er? Sah einfach weg, wenn sie weinte. Ärgerte sie sogar noch. Sagte Sachen wie: Dein Vater weiß schon, warum er ausgezogen ist. Wahrscheinlich hat er ne Neue. Die ist bestimmt viel schöner als deine Mutter. Und vermissen tut er euch schon gar nicht. Irgendwann war Sina wütend geworden. Kannst von Glück sagen, dass Papa nicht den Roller genommen hat. Für 300 Punkte hätte er sogar ein Radio gekriegt. Da kommt wenigstens Musik raus. Das saß! Zwei Tage lang hatte Möllemann die beleidigte Leberwurst gespielt. Aber jetzt wurde er schon wieder frech. Und? Was für ein Tag ist denn heute? Sina sah ihre Riesengiraffe gelangweilt an.
SIE HATTE IHM den Fensterplatz zugewiesen, zwischen ihnen lag die Krücke, ein Stück schwarzes Ebenholz mit goldverziertem Knauf.
Ich habe schon alles gesehen, erklärte sie und erzählte von ihrem ersten Flug mit einer »Superconstellation« vor fünfunddreißig Jahren. Stundenlang saß ich am Fenster und zählte Schiffe. Wir sahen siebenunddreißig Dampfer, bevor wir vor Neufundland in den Nebel gerieten.
Mit geschlossenen Augen saß sie neben ihm. Ab und zu zuckten ihre Lider, er hatte das Gefühl, sie beobachte ihn. Er vertiefte sich in die PanAm-Safety-Informationen, die so furchtbare Dinge wie das Aufblasen von Schwimmwesten und den Gebrauch der Notrutschen schilderten. Über den Rand des Papiers hinweg sah er ihre überpuderten Krähenfüße, die braunen Flecken auf den vertrockneten Händen und die hervortretenden blauen Adern. Amanda hatte einen Adligen geheiratet, seitdem besaß sie blaues Blut. War Vegesack nicht ein Vorort von Bremen?
Auch im Flugzeug trug sie ihr Hütchen. Die Goldkette schien zu schwer für den zarten Hals, ein mit Steinen besetzter Ring hob sich vorteilhaft vom Schwarz der Krücke ab. Im Central Park in New York werden sie dir die Kette vom Hals reißen und den Finger samt Ring abschneiden, dachte er und
versuchte sich vorzustellen, wie die zierliche Person vor fünfzig Jahren ausgesehen haben mochte: Bubikopf, Rehaugen, Grübchen im Gesicht, ein sehr kleiner Mund. Sicherlich eine Schönheit, nach der sich die Männer in Berlin, Hamburg, München, Paris und New York umschauten. Etwas Geheimnisvolles umgab die kleine Frau; die wenigen Stunden bis New York würden nicht ausreichen, um das Geheimnis zu lüften.
Eine Viertelstunde lang fiel kein Wort, nur das Flugzeug dröhnte und die Stewardessen flüsterten. Amanda kommentierte die ungewöhnliche Stille später mit den Worten: Durch Schweigen hat sich noch keiner um Kopf und Kragen geredet
Wenn Liron Dulzian zuhörte, wurde alle Welt gesprächig. Dabei versuchte er gar nicht, sein Gegenüber zum Reden zu bewegen, er zeigte weder überzogenes Interesse, noch fragte er besonders häufig nach. Er hörte einfach nur zu, so auch dem Dreimaster Engel, der an einem nasskalten Februarmorgen 1665 im Hafen zu Lübeck vor Anker lag. Vom Knattern der Flagge angefangen bis hin zum Schlagen der Takelage hatte der Tonfall der Galeone etwas Gereiztes. Es brauste in den gerefften Tuchen, der Rumpf knurrte, sogar die Masten reckten sich in den eisigen Wind und raunten von widriger Fahrt. All das vernahm Liron noch tief unter Deck, etwas gedämpft und verwoben mit dem Murmeln der Trave. Kräuselwellen schwappten gegen die Steuerbordplanken, während sich Backbord das Wasser zwischen Schiffsrumpf und Steg in Strudeln verschluckte. Er selbst war nur ein einziges Mal mit einem Schiff gereist, von Dassow über die Trave hierher nach Lübeck. Und keinen Moment war das offene Meer zu sehen gewesen. Im gewohnten Tempo ging er in die Hocke und wuchtete sich das Heringsfass auf den Rücken. Zum hundertsten Mal folgte er dem Keuchen seines Vordermannes, dem dumpfen Trampeln auf den Bohlen, dann dem hohleren Klang der Schritte auf der Stiege. Liron liebte den Moment, wenn er mit dem Kopf aus der Schiffsluke tauchte und das Spektakel von Hafen und Stadt plötzlich wieder klar von allen Seiten auf ihn einstürmte. He Dulzian, rief Eggert ihm von hinten zu. Pass auf, wenn du hinuntergehst, Kortholt kontrolliert. Meint wohl, seine Fässer könnten Beine bekommen. Schön wärs, gab Liron zurück. Eggert lachte. Dieses volle Lachen aus den Tiefen seines massigen Leibes hatte Liron vor ein paar Wochen bewogen, Zimmer und Miete mit dem Hünen zu teilen.
Uit: De legende en de heldhaftige, vroolijke en roemrijke daden van Uilenspiegel en Lamme Goedzak in Vlaanderenland en elders
Klaas kwam aan de Brugsche vaart, niet verre van de zee. Daar stak hij het aas aan zijne hengelroede, wierp uit en liet ook zijn net in 't water zinken. Op den overkant der vaart lag een netgekleede knaap vast te slapen, op eene mosselbank.
Op het gerucht dat Klaas maakte, werd de jongen wakker en wilde hij wegvluchten, hij dacht dat het een serjant der naburige gemeente was, die kwam om hem te pakken en naar het Steen te brengen, voor landlooperij.
Doch hij had geen schrik meer als hij Klaas herkende en deze hem toeriep:
- Wilt gij zes duiten verdienen? Ja?... Jaag dan de visch langs hier.
Op die woorden ging het knaapje, dat reeds een kleine dikzak was, het water in; hij trok er eenige lischbladeren, vatte die samen tot een bundel en joeg er meê de visch naar Klaas.
Als de vangst gedaan was, trok Klaas net en lijn uit 't water, daarna ging hij over de sluis, tot bij het knaapje.
- Gij zijt het, zegde hij, die Lamme heet bij uw doopnaam, en Goedzak ter wille van uw zachtaardig karakter, en bachten Onze-Lieve-Vrouwekerk, in de Reigerstraat woont. Hoe komt het dat gij, zoo jong en zoo netgekleed, onder den blooten hemel slaapt?
- Laas! baas kooldrager, antwoordde het jongentje, ik heb t'huis eene zuster die een jaar jonger is dan ik en mij troef geeft bij den minsten twist. Maar op haren rug durf ik mijne weerwraak niet nemen, want ik zou haar zeer doen, baas. Gisteravond, onder het eten, wischte ik met de vingers eene teil uit, waarin ossenvleesch met boonen geweest was, en zij wou er heur deel van hebben. Daar was niet eens genoeg voor mij, baas. Als ze mij zag likkebaarden om den goeden smaak der saus, werd ze als razend en sloeg ze mij met de volle hand zóó in 't gezicht, dat ik heel gekneusd het huis uitgeloopen ben.
Klaas vroeg hem wat zijn vader en zijne moeder zeiden, terwijl hij zoo geslagen werd.
Lamme Goedzak antwoordde:
- Vader stompte mij op den rechterschouder en moeder klopte mij op den andere, roepende: Verweer u, laffe Lamme. Maar ik wilde geen meisje slaan en daarom ben ik weggeloopen.
Eensklaps verbleekte Lamme en begon hij te beven als een riet.
En Klaas zag eene lange vrouw afkomen, met een mager meisje naast zich, dat er barsch uitzag.
- Ah! zuchtte Lamme, terwijl hij Klaas bij zijne broek vastgreep, daar komen moeder en zuster mij halen. Bescherm mij toch, baas kooldrager.
Uit: The Pharaoh and the Priest (Vertaald door Christopher Kasparek)
They not only performed the minute ceremonies of religion for the gods and the pharaohs, but they healed the sick as physicians, they influenced the course of public works as engineers, and also politics as astrologers, but above all they knew their own country and its neighbors.
In Egyptian history the first place is occupied by the relations which existed between the priests and the pharaohs. Most frequently the pharaoh laid rich offerings before the gods and built temples. Then he lived long, and his name, with his images cut out on monuments, passed from generation to generation, full of glory. But many pharaohs reigned for a short period only, and of some not merely the deeds, but the names disappeared from record. A couple of times it happened that a dynasty fell, and straightway the cap of the pharaohs, encircled with a serpent, was taken by a priest.
In ons land regent het altijd, er zijn tenminste altijd; wolken, ook waait het altijd en toch komt het voor, een paar dagen per jaar, dat het zo warm is, dat de vogels in het laatste beetje water in de dakgoot hun vleugels spreiden om verkoeling te zoeken. Gisteren was zon dag. Alle ramen had ik thuis tegen elkaar opengezet, maar geen zuchtje wind kwam er. De ventilator blies alleen maar hete lucht in mijn gezicht. Voor mijn werkkamer, in de rivier, was het een vrolijke boel. Het leek wel of iedereen zich in het water had laten zakken. Achterin een oude rommelkast had ik nog een korte broek liggen en een paar sandalen. Ik wrong mijzelf erin, het laatste knoopje van de broek ging niet meer dicht, maar met een riem kon ik de broek nog hooghouden. Ik liep door de achtertuin naar het water en ging op een grote zware biels zitten, die in de schaduw van een rode beuk lag, deed de sandalen uit en liet mijn voeten i het water bengelen. Om mij heen zwommen kinderen in het water, voeren bootjes af en aan en doken anderen van surfplanken af. Wat een vrolijk festijn! Voor mij verschenen opeens Bas en Elsemiek in een rubberbootje. Elsemiek had het goed voor elkaar. Ze hing lui achterover met haar voeten in het water, terwijl Bas voorzichtig aan het roeien was. Het was geen dag om nu eens in een verhit gesprek te raken, het was al warm genoeg, dus ik deed geen moeite om hun aandacht te trekken. Laat ze maar lekker varen, zei ik tot mijzelf.
The customs specialist reads faces, gestures, any movement. The potential violator is always spotted from a long way off. For example, the balding, finely featured head. An individual difficult to put in a category. The shoulders were twitching strangely--too much, somehow. A drug smuggler doesn't give little jumps like that. Let the head and ears go by, or check him out? It's always a toss-up. "Please open your suitcase," he asked politely, and added: "sir." The individual thrusts a piece of paper at him: "Declaration! Declaration!" Doesn't even understand English! Jim Corbett makes a gesture: a sharp turn of the wrists followed by an elegantly proportioned raising of the palms. "If you don't mind, sir." There is nothing attractive, but nothing particularly repulsive either, in the suitcase. Among perspiration-stained shirts is a book in an old binding, embossed with a large gold D. Obviously no false bottom. Corbett glances in the passport: you don't get many of them, these Soviets. "Got any vodka?" the officer jokes. "Only in here," the new arrival jokes in reply, tapping himself on the forehead. Great guy--Corbett laughs to himself--it'd be nice to sit with him at Tony's. A Russian must carry a lot of interesting stuff around inside, Corbett went on thinking for several minutes, allowing potential violators to pass without a check. A country of exceptional order, everything under control, no homosexuality--how do they manage it? Meanwhile, Alexander Korbach was making his way in a crowd toward the entrance to a yawning tunnel, at the other end of which, in fact, the land of freedom began. A body that has just flown across an ocean might not yet be at full strength. Maybe the astral threads, all of these chakras, idas, pingalas, kundalinis, had to reassemble themselves into their natural order after having been transported at a speed so unnatural to human creatures, he mused with a melancholy chuckle. The shuffling of feet doesn't mean anything yet--it's just the movement of indistinguishable mechanisms wanting to end up in America. It takes time for old passions to rekindle.
Prologue, 1987. Whatever happened to Anne Welles? people used to ask. It was a parlor game played at parties, after the dishes were cleared and the fresh bottle of vodka came out, after everyone had drunk too much but no one wanted to go home yet. Whatever happened to that sitcom star who got arrested for carrying the gun onto the airplane? Whatever happened to that rock-and-roll singer who married the swimsuit model? Whatever happened to that talk-show host, that child actress, that overweight comedian? And, Whatever happened to Anne Welles? No one ever had to ask what happened to Neely O'Hara. Everyone knew. She was still in the tabloids at least once a month. The pictures were always the same: Neely caught off-guard, looking grim and puffy in her signature oversize dark blue sunglasses, wearing a thousand-dollar designer version of sweatshirt and track pants, her hair tucked up into a baseball cap, her hands covered with jewelry. The headlines screamed from supermarket checkout stands: Neely O'Hara hires live-in psychic after third marriage fails! Neely and Liz make bizarre rehab pact! Neely O'Hara threatens suicide after record-company lawsuit! Neely O'Hara's Comeback Diet! But whatever happened to Anne Welles? Women recalled her Gillian Girl commercials almost word for word. They could recite the names of the products they had bought because of her. Candlelight Beige lipstick. Summersong perfume. Forever Roses nail polish.
Jacqueline Susann (20 augustus 1918 21 september 1974)
Uit: The Ice Palace (Vertaald door Elisabeth Rokkan)
"Is anything the matter ?" she asked. "Yes. Things aren't the same as they used to be yet," he replied, looking her straight in the eyes. She felt a desire to touch him, or rather that he would do something of the sort. Neither made any move. "No, it's not the same as it used to be," said Siss, more unwillingly than her expression warranted. "And you surely know why." "It can be as it used to be," he said obstinately. "Are you so sure ?" "No, but it can be as it used to be just the same." She was glad he had said it, and yet ...
Uit: Retours et autres pertes (Vertaald door Nathalie Zanello)
"Mon intention première était d'écrire un livre sur ma mère. Non, à vrai dire, ma toute première intention était de devenir romancier (et non romancière). Seulement, maman me refusa toujours l'espoir de pouvoir devenir un jour écrivain. Elle me conseillait plutôt de choisir un mari écrivain ou critique littéraire, qui m'introduirait au moins dans le milieu..."
(...)
"Je me glissai jusqu'à ma place, se souvient-elle, et essayai de me pétrifier, en vitesse, comme les autres. Je levai les yeux à l'oblique, là où mes camarades pointaient leur regard, et j'aperçus un bandeau noir autour du portrait de Staline. Un horrible pressentiment me fit frissonner, les dernières notes de musique retentirent et nous, nous restions toujours debout. Puis une voix s'éleva du haut-parleur de la radio scolaire: "Josef Vissarionovic Staline est mort." Je ne compris pas la suite, mais c'était terrible et injuste."
I have not yet described Warden Farmthe house itselfin any detail, but I think I will talk about the caravan first. It was one of the first things that Beatrix showed me in the garden, and it quickly became the place where we would retreat and hide together. You could say that everything started from there. Aunt Ivy gave me this photograph herself, I remember, at the end of my time living at her house. It was one of her few real acts of kindness. Beneath her warm and welcoming exterior, she turned out to be a rather distant, unapproachable woman. She and her husband had built for themselves an active and comfortable life, which revolved mainly around hunting and shooting and all the associated social activities which came with them. She was a busy organizer of hunt balls, tennis-club suppers and the like. Also, she doted on her two sons, athletic and sturdy boysgood-natured, too, but not very well endowed in the brains department, it seems to me in retrospect. None of these things, at any rate, made her inclined to expend much of her attention on methe unwanted guest, the evacueeor indeed on her daughter, Beatrix. Therein lay the seeds of the problem. Neglected and resentful, Beatrix seized upon me as soon as I arrived, knowing that in me she had found someone in an even more vulnerable position than her own, someone it would be easy to enlist as her devoted follower. She showed me kindness and she showed me attention: these things were enough to win my loyalty, and indeed I have never forgotten them even to this day, however selfish her motives might have been at the time. The housewas large, and full of places we might have made our own: unvisited, secret places. But in Beatrixs mindthough I did not understand this until laterit was their place, it belonged to the family by whom she felt so rejected, and so she chose somewhere else, somewhere quite separate, as the place where she and I should pursue our friendship. That was why we spent so much of our time, during those early days and weeks, in the caravan.
Out in the Atlantic Ocean great sheets of rain gathered to drift slowly up the River Shannon and settle forever in Limerick. The rain dampened the city from the Feast of the Circumcision to New Year's Eve. It created a cacophony of hacking coughs, bronchial rattles, asthmatic wheezes, consumptive croaks. It turned noses into fountains, lungs into bacterial sponges. It provoked cures galore; to ease the catarrh you boiled onions in milk blackened with pepper; for the congested passages you made a paste of boiled flour and nettles, wrapped it in a rag, and slapped it, sizzling, on the chest.
From October to April the walls of Limerick glistened with the damp. Clothes never dried: tweed and woolen coats housed living things, sometimes sprouted mysterious vegetations. In pubs, steam rose from damp bodies and garments to be inhaled with cigarette and pipe smoke laced with the stale fumes of spilled stout and whiskey and tinged with the odor of piss wafting in from the outdoor jakes where many a man puked up his week's wages.
The rain drove us into the church our refuge, our strength, our only dry place. At Mass, Benediction, novenas, we huddled in great damp clumps, dozing through priest drone, while steam rose again from our clothes to mingle with the sweetness of incense, flowers and candles.
Limerick gained a reputation for piety, but we knew it was only the rain.
My father, Malachy McCourt, was born on a farm in Toome, County Antrim. Like his father before, he grew up wild, in trouble with the English, or the Irish, or both. He fought with the Old IRA and for some desperate act he wound up a fugitive with a price on his head.
When I was a child I would look at my father, the thinning hair, the collapsing teeth, and wonder why anyone would give money for a head like that. When I was thirteen my father's mother told me a secret: as a wee lad your poor father was dropped on his head. It was an accident, he was never the same after, and you must remember that people dropped on their heads can be a bit peculiar.
in onze bios baden beresterke berbers die de hel van de woestijn overleefden en zweefden op het manna en de mantra van de god die genadig gading schonk maar ook harde tafels en wetten van bloed om te ontvangen een gestel van kruppstaal een huid volgescholden tot een schild en binnenin zuur en slijm neutraliserend de nucleus van de vijand tot ongevaar de stress weggesist, met een list verbannen globulines als belles dames die hun prooien kooien -sans merci- en zich met hun hoofden tooien: een trail & error evolutionaire track naar een taai organisme met defense mode dat zich wel eens tegen zichzelf keert wanneer het zich verveelt, en dan teert op de suiker of de huid aantast met een tirade van vlekken maar het gaat doorgaans als volgt: er vormt zich een heilige triade van pijn, roodheid en warmte voor de indringer die zich in het lichaam dwingt maar al vlug is gesnapt, omringd door een zwerm, een dodelijk kapsel dat het vreemde capteert en dissecteert tot dolende fragmenten van een compact gevaar dat kan leiden tot een nooit geziene cataract die de geschiedenis van a tot z herschrijft in een onontcijferbare schijf, een vreemde code van een vreemd virus dat ons binnenrijft.
Frederik Lucien De Laere (Brugge, 19 augustus 1971)
Toen hij de vrouw ontwaarde, die door de straat in de richting van de brug te Sreniawa liep, zwenkte Podgorski opzij naar het trottoir en bracht de wagen bruusk tot stilstand. Twee jongere met stenguns gewapende politiemannen, die achterin de auto zaten, namen direct een waakzame houding aan. De districtssecretaris Szczuka, die naast Podgorski zat, ging daarentegen rechtop zitten en hief zijn zware, door een te korte slaap gezwollen oogleden naar de chauffeur. 'panne?' 'Neen. 'n Ogenblikje, kameraad secretaris'. Zonder de motor af te zetten, sprong hij uit de jeep, en met zijn beslagen laarzen luidt op de stenen tikkend, begon hij de vrouw na te rennen, die de brug reeds naderde. Het trottoir was nog niet hersteld, op deze plek was het stukgeslagen door granaten, zij moest dus op de rijweg lopen. Zij liep langzaam, met gebogen hoofd, de schouders ook ietwat naar voren en droeg in de linkerhand een volgeladen tas. 'Mevrouw Alice!' riep hij. Mevrouw Kossecka was zo in gedachten dat, toen zij zich omkeerde en de jonge man voor zich zag, gekleed in de militaire broek, met de hoge laarzen en de donkere trui oner de losgeknoopte leren jekker, zij de voormalige assistent van haar man het eerste ogenblik niet herkende. Maar Podgorski had teveel haast en was te zeer verheugd met deze onverwachte ontmoeting, om in de ogen van mevrouw Alice twijfel te ontdekken. 'Goedendag!' Hij kuste haar hand. 'Wat een geluk dat ik u vanuit de auto zag.' Nu pas herkende zij hem door zijn ietwat hese stem en de karakteristieke buiging van zijn om de slapen te smalle hoofd. Hij had zich sedert dagen niet geschoren en de schaduw van de baardgroei verdonkerde zijn magere gezicht. Zij zette de zwaargeladen tas op de grond en begon vriendelijk te glimlachen. Ondanks de grijze haren, de talrijke groeven op het voorhoofd en de vermoeidheid in haar ogen, had zij ee nog jeugdige glimlach...
Jerzy Andrzejewski (19 augustus 1909 19 april 1983)
Enemies of Woodys, a hostile clique trying to do-him-in, would have asked nothing better than a chance to make these attitudes and opinions of Colonel Woodmans known at AAF Headquarters. Woody made them known himself, in black and white, over his signature. Colonel Ross could not help thinking that the evidence showed, if anything, that there were certain parties at Headquarters who were still ready, for old times sake, to cover for Woody, to try and keep him out of trouble. An angry man (so Colonel Woodman thought a little wire-pulling could determine Air Staff decisions, did he?) might have walked across the hall, laid the message before the CG/AAF and watched the roof blow off. Even a mildly annoyed man might have supplied Fort Worth with an information copy and left Woody to explain. Instead Woody got a personal reply at Sellers Field. He was peremptorily ordered to make available at once one of the first ten subject articles delivered to him. He was curtly reminded that direct communication between Headquarters Sellers Field and Headquarters Army Air Forces was under no repeat no circumstances authorized.
Of course, Colonel Woodman had done irreparable damage to any remaining chances he might have had for advancement, or an important command. Still, there was such a thing as the good of the service; and Woody, making it certain that he had no future, might be promoting that.
James Gould Cozzens (19 augustus 1903 9 augustus 1978)
Surely, I may say so; since all duties are reciprocal. But for Mrs. Greme,poor .woman! when my lord has the gout, and is at the Lawn, and the chaplain not to be found, she prays by him, or reads a chapter to him in the Bible, or some other good book. Was it not therefore right, to introduce such a good sort of woman to the dear creature; and to leave them, without reserve, to their own talk! And very busy in talk I saw they were, as they rode; und /ell it too; for most charmingly glowed my cheeks. I hope I shall be honest, I once more say: but as we frail mortals are not our own masters at all times, I must endeavour to keep the dear creature unapprehensive, until I can get her to our acquaintance's in London, or to some other safe place there. Should I, in the interim, give her the least room for suspicion ; or offer to restrain her; she can make her appeals to strangers, and call the country in upon me; and, perhaps, throw'herself upon her relations on their own terms. And were I now to lose her, how unworthy should I be to be the prince and leader of such a confraternity as ours! How unable to look up among men! or to shew my face among women! As things at present stand, she dare not own, that she went off against her own consent; and I have taken care to make all the Implacables believe, that she escaped with it. She has received an answer from Miss Howe, to the letter written to her from St. Alban's. Vol. II. Letter xlvU. VOL. HI. G Whatever are the contents, I know not; but she was drowned in tears at theperusal of it.
Samuel Richardson (19 augustus 1689 4 juli 1761)
Je suis né à Montréal le 19 août 1925. J'ai fait mes études primaires au Jardin de l'Enfance, rue Saint-Denis, près de Roy. Ces années-là, nous passions l'été à Sabrevois dans le comté de Missisquoi. Une poétesse amie de ma mère, Thérèse Bouthillier, nous initia au théâtre, mon frère Pierre et moi. À neuf ans, stimulé par l'influence de Thérèse Bouthillier, j'écrivis ma première pièce de théâtre; Thérèse lui trouva un titre: L'humour américain. Je devins ensuite élève du collège Sainte-Marie; mais, la situation financière étant alors très difficile à la maison, ces débuts d'études classiques furent chaotiques on ne peut plus. Faute d'argent, je dus manquer une année entière de cours; et , par la suite, en syntaxe, je fus mis à la porte pour avoir composé des dessins et des histoires grivoises destinés à l'amusement de quelques camarades. Je devins alors athée, temporairement. Je suivis alors les cours privés de Hermas Bastien. Ma méthode, je l'étudiai tout seul. L'année suivante, les jésuites acceptèrent de me reprendre en versification. Paul Claudel eut sur moi une influence prédominante pendant quelques années et je redevins croyant pour un temps. À quinze ans, je décidai de devenir écrivain pour la vie. J'écrivis alors des poèmes et quelques courtes pièces de théâtre. Mon frère Pierre devint élève de l'École des Beaux-arts et, par lui, je découvris l'art moderne. J'allais bientôt faire la connaissance de Borduas.
Bésame y abrázame, marido mío, y daros hé en la mañana camisón limpio.
Yo nunca vi hombre vivo estar tan muerto, ni hacer el dormido estando despierto. Andad, marido, alerta, y tened brío, y daros hé en la mañana camisón limpio.
Iñigo López de Mendoza (19 augustus 1398 25 maart 1458)
»Von nun an hörte ich Woodstock, Hendrix, The Doors; trug polanges Haar, glitzernde Plastikperlenketten, gebatikte Schlabberklamotten; las Hesse, Bloch und Wilde, schrieb feinfühligen Lyrikdung und hielt mich für die Reinkarnation von Jim Morrison. Es gab sogar mehrere unumstößliche Beweise dafür, daß ich Jim Morrison war. Zum einen hatte auch ich fülliges, langes Haar, zum anderen schrieb auch ich Gedichte. Desweiteren spielte und sang ich ebenfalls in einer Musikband. Und schließlich hatte ich einmal ein Selbstportrait angefertigt, auf dem ich genauso wie Jim Morrison aussah. Er war in mir, dies spürte ich zweifelsfrei. Die Seelenwanderung mußte sich damals wie folgt abgespielt haben. Am 3. Juli 1971 starb James Douglas Morrison in der Badewanne seiner Wohnung in der RUE BEAUTREILLIS 17 in Paris. Sein Geist schaute sich nun nach einem passenden Körper um und stieß dabei auf mich. Ich wurde am 18. August desselben Jahres geboren, also etwa eineinhalb Monate später. Diese verhältnismäßig lange Zeit zwischen Tod und Wiedergeburt wird Jims Seele wohl dafür benötigt haben, den strapaziösen Weg von Paris nach Essen in das evangelische Bethesda Krankenhaus zurückzulegen. Dort endlich angekommen, vereinten wir uns.«
Alles, was mit uns geschieht, ist eine Mischung aus Zufall und Notwendigkeit; aber nur auf den Zufall ist Verlaß.
Es war ja Cora gewesen, die behauptet hatte, unsereVerlage würden sich um ein verständliches Buch überMathematik reißen. Darauf hatte ich mich verlassen aber was waren fünftausend Euro? Und so schwieg ich eineWeile an meinem Ende der Telefonleitung, als wäre es möglich, ein Argument hervorzuzaubern, das ihr bewies, daß sie sich irrte. Aber das war unwahrscheinlich beziehungsweise
ausgeschlossen, denn Cora war meine Agentin. Bis vor kurzem hatte ich von der Buchbranche von Verlagen, Agenten, Tantiemen und Provisionen noch kaum etwas gewußt. Die Verhältnisse dort kamen mir kompliziert vor. Die Aufgabenteilung zwischen Cora und mir war allerdings simpel: Ich schrieb ein Buch, und sie verkaufte es. Es war ein einfaches und, wie mir zunächst schien, nützliches Arrangement. Um so mehr war ich enttäuscht. »Fünftausend sind praktisch nichts«, sagte ich.
Ich versenkte meinen Blick in die trübe Wolkendecke über unserer Stadt. Während Cora auf mich einredete, versuchte ich, meine innere Haltung zu unserem Gespräch ins Gleichgewicht zu bringen. Ich sprach ungern über Geld. Geld machte aus Zahlen etwas Dehnbares, es raubte ihnen ihre reine, mathematische Natur. In finanziellen Angelegenheiten verhielt ich mich zumeist so, als seien mir die Dinge nicht besonders wichtig, und gab mir durch eine bestimmte, zur Schau gestellte Gleichgültigkeit
den Anschein von Souveränität. Das gelang mir meistens, weil man von mir als Mathematiker beim Umgang mit Zahlen Nüchternheit erwartete. Aber Cora konnte ich nicht täuschen. Es wäre sinnlos gewesen, ihr etwas vormachen zu wollen, und ich sagte: »Du weißt, daß mir Liv im Nacken sitzt. Sie quält mich mit ihren Unterhaltsforderungen.
Ulrich Woelk (Beuel, 18 augustus 1960)
"Beueler Waschfrau" van de beeldhouwer Ernemann Sander voor het Heimatmuseum
Uit: Perfume of the Desert (Vertaald door Andrew Harvey and Eryk Hanut)
Hidden behind the veil of mystery, Beauty is eternally free from the slightest stain of imperfection. From the atoms of the world, He created a multitude of mirrors; into each one of them He cast the image of His Face; to the awakened eye, anything that appears beautiful is only a reflection of that Face.
Now that you have seen the reflection, hurry to its Source; in that primordial Light the reflection vanishes completely. Do not linger far from that primal Source; when the reflection fades, you will be lost in darkness. The reflection is as transient as the smile of a rose; if you want permanence, turn towards the Source; if you want fidelity, look to the Mine of faithfulness. Why tear your soul apart over something here one moment and gone the next?
Dans la pénombre de la salle de café le patron dispose les tables et les chaises, les cendriers, les siphons deau gazeuse ; il est six heures du matin. Il na pas besoin de voir clair, il ne sait même pas ce quil fait. Il dort encore. De très anciennes lois règlent le détail de ses gestes, sauvés pour une fois du flottement des intentions humaines ; chaque seconde marque un pur mouvement : un pas de côté, la chaise à trente centimètres, trois coups de torchon, demi-tour à droite, deux pas en avant, chaque seconde marque, parfaite, égale, sans bavure. Trente et un. Trente-deux. Trente-trois. Trente-quatre. Trente-cinq. Trente-six. Trente-sept. Chaque seconde a sa place exacte. Bientôt malheureusement le temps ne sera plus le maître. Enveloppés de leur cerne derreur et de doute, les événements de cette journée, si minimes quils puissent être, vont dans quelques instants commencer leur besogne, entamer progressivement lordonnance idéale, introduire ça et là, sournoisement, une inversion, un décalage, une confusion, une courbure, pour accomplir peu à peu leur oeuvre : un jour, au début de lhiver, sans plan, sans direction, incompréhensible et monstrueux. Mais il est encore trop tôt, la porte de la rue vient à peine dêtre déverrouillée, lunique personnage présent en scène na pas encore recouvré son existence propre. Il est lheure où les douze chaises descendent doucement des tables de faux marbres où elles viennent de passer la nuit. Rien de plus. Un bras machinal remet en place le décor. Quand tout est prêt, la lumière sallume
Alain Robbe-Grillet(18 augustus 1922 18 februari 2008)
As a break from all this debate, which I was not alone in finding exhausting, I did the morning rounds with Arnold Poulsen, the domes' chief computer technician, after the day's communal t'ai chi session.
Poulsen was one of the early arrivals on Mars. I regarded him with interest. He was of ectomorphic build, with a slight stoop. A flowing mop of pale yellowish hair was swept back from a high brow. Although his face was lined, he seemed neither young nor old. He spoke in a high tenor. His gestures were slow, rather vague; or perhaps they might be construed as thoughtful. I found myself impressed by him.
We walked among the machines. Poulsen casually checked readings here and there. These machines maintained atmospheric pressure within the domes, and monitored air content, signalling if CO2 or moisture levels climbed unacceptably high.
'They are perfectly reliable, my computers. They perform miracles of analysis in microseconds which would otherwise take us years -- possibly centuries,' Poulsen said. 'Yet they don't know they're on Mars!' if you tell them -- what then?'
He gave a high-pitched snort. 'They would be about as emotionally moved as the sands of Mars . . . . . These machines can compute but not create. They have no imagination, Nor have we yet created a program for imagination,' he added thoughtfully. 'It is because of their lack of imagination that we are able completely to rely on them.'
They could arrive swiftly at the solution of any problem set for them, but had no notion what to do with the solution. They never argued among themselves. They were perfectly happy, conforming to Aristotle's ancient dictum, as quoted by May Porter, that happiness was activity in accordance with excellence -- whereas I felt myself that morning to be baffled and cloudy.
Interviewerin: Dann muss ja irgendwas dran sein am Schreiben. Herr Jules: Mir egal. Von mir aus könnte sie statt dessen putzen. Nötig wäre es schon. Bügeln soll auch eine schöne Beschäftigung sein. Interviewerin: Aber wie ist das denn nun mit dem Schreiben? Nach dem virtuellen Kartenspiel geht es dann los? Sind sie dabei, wenn sie ihre Ideen bekommt? Herr Jules: Was denn für Ideen? Meinen Sie etwa dieses schwarze Kästchen da auf dem Tisch, aus dem es manchmal qualmt? Also mehr zu sehen ist hier jedenfalls nicht. Erst immer die blöden Computer-Karten, dann die doofen Tricks, das von gestern durchlesen, bisschen ändern, und dann weiterschreiben, ohne es selbst zu merken. Das heißt, das merkt sie schon, aber sie tut so, als merke sie es nicht, dann geht es besser. Interviewerin: Mein Gott, was für ein Umstand. Muss das denn sein, für die paar Zeilen? Herr Jules: Fragen Sie mich das? Übrigens sind es mehr als ein paar Zeilen. Eine Seite kann sie an einem Abend schon schaffen, manchmal sogar mehr. Interviewerin: Vielleicht schreibt sie ja manchmal auch woanders? Mit dem Laptop? Herr Jules: Laptop, Schlepptop, wenn ich das schön höre. Im Sommer nimmt sie ihn manchmal abends mit auf die Terrasse. Aber da schreibt sie nicht, da sieht sie den Fledermäusen zu, denkt an den Einkaufszettel von morgen und hat unoriginelle Sommerabendgefühle. Und wieder keine Zeile geschrieben. Interviewerin: Vielleicht könnte ich jetzt doch lieber mit ihr selbst sprechen? Über das, was sie zum Schreiben bewegt, was da nach außen drängt, seit wann sie schreibt? Herr Jules: Um Gottes Willen! Tun Sie das ja nicht! Fragen sie niemals Schriftsteller, warum sie schreiben und seit wann und wie und wieso, ob als Kind schon, zuerst Gedichte, und woher und wohin und ".
Uit: Und sie bewegt sich doch (Vertaald door Bruno Genzler)
Wenn von «Revolution» die Rede ist, denkt man aus irgendeinem Grund sogleich an das Ende des 18. oder den Beginn des 20. Jahrhunderts, also an die erste französische oder die russische Oktoberrevolution, nie, aber wirklich nie jedoch an die Geschehnisse des 15. und 16. Jahrhunderts. Dabei trugen sich die einschneidendsten Umwälzungen eben zu jener Zeit zu. Wahllos, so wie sie mir in den Sinn kommen, seien hier die wichtigsten kulturellen Bereiche und die Persönlichkeiten, die für sie stehen, genannt: die Philosophie mit Marsilio Ficino und Francis Bacon, die Geographie mit Christoph Kolumbus und Amerigo Vespucci, die Astronomie mit Kopernikus, Tycho Brahe, Kepler und Galilei, die Politik mit Machiavelli und Guicciardini, die Kunst mit Leonardo da Vinci, Raffael und Michelangelo, die Religion mit Martin Luther, Zwingli und Calvin, oder die Entdeckung der Perspektive durch Brunelleschi und Leon Battista Alberti sowie die Erfindung des Buchdrucks durch Johannes
Gutenberg. Dazu wer weiß wie viele andere mehr, die mir jetzt gerade nicht einfallen. Kurz, es ist all das, was unter den Bezeichnungen Humanismus und Renaissance in die Geschichte einging.
Manche verstehen unter Humanismus eine historische
Epoche, die im 15. Jahrhundert ihren Ausgang nahm, jene Zeit also, als man die römischen und griechischen Klassiker wiederentdeckte und zu neuer Geltung brachte. Andere hingegen die Bestrebungen, den Menschen an sich in den Mittelpunkt des Interesses zu rücken. Ging es für die einen darum, wieder in Erinnerung zu rufen, was Sokrates, Platon, Aristoteles, Cicero, Tacitus, Seneca und so weiter gesagt hatten, so mühten sich die anderen, Gott ein wenig zur Seite zu schieben, um für den Menschen und seinen Erfindungsgeist Platz zu schaffen. Nicht zufällig erschien ja in jenen Jahren Pico della Mirandolas berühmtes Werk mit dem bezeichnenden Titel: De hominis dignitate (Über die Würde des Menschen).
"Abend, Herr Inspektor!" "Abend, Herr Krause!" "Heil dem Sherlock Holmes von Berlin und Umgebung!"
Ein halbes Dutzend Hände streckten sich Krause entgegen und er ließ sich lächelnd an dem Tisch der Journalisten im Romanischen Cafe nieder. Es ging schon auf Mitternacht und aus verschiedenen Zeitungsbureaus kamen die Zeitungsmenschen angeschwirrt, um jetzt endlich, wenn die Bürger an das Bett dachten, ein wenig zu leben und die aufgekratzten Nerven zu beruhigen. Krause war an dem Tisch ein seltener, dafür um so lieber gesehener Gast, er verstand fesselnd aus seinem Berufsleben zu erzählen, auch die Nichteingeweihten witterten in ihm einen Menschen von Klasse und Erziehung und außerdem machte er mitunter dem einen oder anderen Redakteur dieser oder jener Zeitung Mitteilungen, die man als Tagessensation gut verwerten konnte.
Der dicke, kleine Rot von der "Lokalpresse" bemächtigte sich sofort des Polizeibeamten, den man gewöhnlich per Herr Inspektor titulierte.
"Sagen Sie einmal, Herr Inspektor, wann wird unsere sehr verehrliche Polizei nun eigentlich den Frauenmörder erwischen? Oder will man warten, bis er sämtliche alten Jungfern von Berlin umgebracht hat?"
Kunzendorf von der "Mittagspost" warf tadelnd ein:
"Sie sind zynisch, Herr Kollege, man scherzt über solch gräßliche Dinge nicht! Außerdem belieben Sie aber auch taktlos zu sein, da Sie doch ebensogut wie wir alle wissen, daß Herr Krause selbst die Nachforschungen in diesem Falle fuhrt."
She attended to the funeral arrangements for her mother-in-law in a mental state whose fragility the autobiographer hopes at least partly explains her poor handling of her discovery that an older neighbor girl, Connie Monaghan, had been preying on Joey sexually. The litany of the mistakes that Patty proceeded to make in the wake of this discovery would exceed the current length of this already long document. The autobiographer is still so ashamed of what she did to Joey that she cant begin to make a sensible narrative out of it. When you find yourself in the alley behind your neighbors house at three in the morning with a box cutter in your hand, destroying the tires of your neighbors pickup truck, you can plead insanity as a legal defense. But is it a moral one?
For the defense: Patty had tried, at the outset, to warn Walter about the kind of person she was. Shed told him there was something wrong with her.
For the prosecution: Walter was appropriately wary. Patty was the one who tracked him down in Hibbing and threw herself at him.
For the defense: But she was trying to be good and make a good life! And then she forsook all others and worked hard to be a great mom and homemaker.
For the prosecution: Her motives were bad. She was competing with her mom and sisters. She wanted her kids to be a reproach to them.
For the defense: She loved her kids!
For the prosecution: She loved Jessica an appropriate amount, but Joey she loved way too much. She knew what she was doing and she didnt stop, because she was mad at Walter for not being what she really wanted, and because she had a bad character and felt she deserved compensation for being a star and a competitor who was trapped in a housewifes life.
Jonathan Franzen (Western Springs, 17 augustus 1959)
BOGART Every morning when he got up Hat would sit on the banister of his back verandah and shout across, 'What happening there, Bogart?' Bogart would turn in his bed and mumble softly, so that no one heard, 'What happening there, Hat?' It was something of a mystery why he was called Bogart; but I suspect that it was Hat who gave him the name. I don't know if you remember the year the film Casablanca was made. That was the year when Bogart's fame spread like fire through Port of Spain and hundreds of young men began adopting the hardboiled Bogartian attitude. Before they called him Bogart they called him Patience, because he played that game from morn till night. Yet he never liked cards. Whenever you went over to Bogart's little room you found him sitting on his bed with the cards in seven lines on a small table in front of him. 'What happening there, man?' he would ask quietly, and then he would say nothing for ten or fifteen minutes. And somehow you felt you couldn't really talk to Bogart, he looked so bored and superior. His eyes were small and sleepy. His face was fat and his hair was gleaming black. His arms were plump. Yet he was not a funny man. He did everything with a captivating languor. Even when he licked his thumb to deal out the cards there was grace in it. He was the most bored man I ever knew. He made a pretence of making a living by tailoring, and he had even paid me some money to write a sign for him: TAILOR AND CUTTER Suits made to Order Popular and Competitive Prices
He bought a sewing machine and some blue and white and brown chalks. But I never could imagine him competing with anyone; and I cannot remember him making a suit. He was a little bit like Popo, the carpenter next door, who never made a stick of furniture and was always planing and chiselling and making what I think he called mortises. Whenever I asked him, 'Mr Popo, what you making?' he would reply, 'Ha, boy! That's the question. I making the thing without a name.' Bogart was never even making anything like this.
Auf dem Bahnhof liefen die Verwandten neben dem dampfenden Zug her. Bei jedem Schritt bewegten sie den hochgehobenen Arm und winkten.
Ein junger Mann stand hinter dem Zugfenster. Die Scheibe reichte ihm bis unter die Arme. Er hielt einen Strauß weißer, zerfledderter Blumen vor der Brust. Sein Gesicht war starr. Eine junge Frau trug ein fades Kind aus dem Bahnhof hinaus. Die Frau hatte einen Buckel.
Der Zug fuhr in den Krieg.
Ich knipste den Fernseher aus.
Vater lag in einem Sarg mitten im Zimmer. An den Wänden hingen so viele Bilder, dass man die Wand nicht sah. Auf einem Bild war Vater halb so groß wie der Stuhl, an dem er sich festhielt. Er hatte ein Kleid an und stand auf krummen Beinen, die voller Speckfalten waren. Sein Kopf war birnenförmig und kahl.
Auf einem anderen Bild war Vater Bräutigam. Man sah nur seine halbe Brust. Die andere Hälfte war ein Strauß weißer, zerfledderter Blumen, die Mutter in der Hand hielt. Ihre Köpfe waren so nahe nebeneinander, dass sich ihre Ohrläppchen berührten.
Auf einem anderen Bild stand Vater kerzengerade vor einem Zaun. Unter seinen hohen Schuhen lag Schnee. Der Schnee war so weiß, dass Vater im Leeren stand. Seine Hand war über den Kopf gehoben zum Gruß. Auf seinem Rockkragen waren Runen.
Auf dem Bild, das daneben hing, hielt Vater eine Hacke auf der Schulter. Hinter ihm stand ein Maisstengel, der in den Himmel ragte. Vater hatte einen Hut auf dem Kopf. Der Hut warf einen breiten Schatten und verdeckte Vaters Gesicht.
Auf dem nächsten Bild saß Vater am Lenkrad eines Lastautos. Das Auto war mit Rindern beladen. Vater fuhr jede Woche die Rinder ins Schlachthaus in die Stadt. Vaters Gesicht war schmal und hatte harte Kanten.
Uit: Der junge Alexander (Vertaald door Sybille A. Rott-Illfeld)
Sie hatten sich nackt ausgezogen. Der Geruch des Meeres vermischte sich mit dem Duft ihrer Haut. Gedämpft klangen Kitharaklänge (...) an ihre Ohren. Hephaistions Lippen glitten zart über Alexanders Lider. Seit Aristoteles ihnen gesagt hatte, dass die Haut der Lider ebenso empfindlich sei wie die Vorhaut, mochten sie diese Liebkosung ganz besonders. "Erinnerst du dich", fragte Alexander, "wie wir ihn nach dem Wesen der Lust befragten?" "Er glaubte weder, wie Pythagoras, dass das Sperma aus dem Hirn kommt, noch wie andere Philosophen, aus allen Körperteilen. Er definierte die Lust einfach als `unbändiges Verlangen, und das schien uns unzureichend. Aber wie soll man solche Dinge auch erklären? Man muss sich damit begnügen, sie zu empfinden." (...) Ihre Lippen fanden sich und Gott verströmte seine Kraft. (...)
Roger Peyrefitte (17 augustus 1907 5 november 2000)
The ladies' room door squeaks open and I stop breathing, jerking my feet up on the toilet seat lid in an effort to work through my lunch hour in solitude. Rubber soles scuff along the honeycomb tiles as I bend to inch the remains of my lunch out of view, but my pen betrays me, rolling brazenly out of my lap and onto the warped floor.
"Who's in here?" my boss, Doris, shouts over the din of sweatshop sewing machines whirring up the air shaft. I consider not responding -- maybe she'll think the pipes are now leaking not only asbestos but pens. "Hello-o?" She knocks once on the last stall door before rattling it forcefully. Her tightly permed gray curls appear below me. "Oh, Girl, it's you."
I will a cheery smile.
"You have your period again, don't you?" She stares up disdainfully as she turns a deep red from her inverted stance. "You know, Girl" -- she takes in my research materials on the floor -- "I've provided you with a perfectly good desk."
"Yes, thank you..." I try to dislodge my crossed legs without stepping on her face. "I was just taking advantage of the quiet to finish my presentation for the conference." I unlatch the door, and she abruptly shoves it in toward me, spraying the cup of coffee I'd balanced on the toilet-paper dispenser onto my coat. My new coat.
She arches her eyebrows over her multicolored Fimo clay bifocals. "You're a mess," she pronounces. "You really should make your lunch at home and bring it with you. You're not managing your finances very well if you buy those expensive sandwiches every day. But I guess that'd mean you'd actually have to get out of bed on time." She remains squarely in the stall doorway, indicating that I owe her an explanation.
Sur ce conseil insolite d'un clochard, le jeune Julien, qui traîne dans le Paris de l'après-guerre le souvenir d'une blessure d'amour, trouve un petit emploi chez un libraire. Il rencontre Roland, un étudiant dandy, qui le présente bientôt à sa mère Eleanor, une Américaine de Boston, éprise de littérature et d'art français. Ainsi va commencer pour Julien un roman d'apprentissage que Stendhal n'eût pas désavoué.
Apprentissage du monde, d'abord, dans un Paris où l'on croise Aragon, Bachelard, Asturias ou Darius Milhaud. Initiation amoureuse, aussi, qui, bien qu'elle finisse mal, aidera le jeune homme à trouver son destin. Mais la grande affaire, ce sont les livres. " Viens creuser le lit de la merveille ", a dit à Julien un vieil émigré de l'Est en l'entraînant dans sa bibliothèque. Il ne l'oubliera plus. A travers cette peinture attendrie et souriante du Boul'Mich' et du Saint-Germain d'autrefois, le romancier des Allumettes suédoises et du Cygne noir salue sa propre jeunesse et la passion de sa vie : la lecture.
Romance Don't say that love will come and go, Your friend suggests that you forget it, He thinks that it's eternal, so His happiness, he says he'll bet it.
Why should my soul suppress the will That flashed and seized me suddenly, Now let me give myself, and humbly, All to your tenderness and thrill.
Why should I suffer? What has love Donated me from up above? Except for wounds and bitter tear, Except for sorrow, pain and fear?
Though love is not a lasting thing I'll never see it kiss the ground, I'll die with it like the sad sound Of an abruptly broken string.
Love
Well, what is love? A rambling dream, The link of charm and admiration! And you, in reverie and aspiration, Now moan in agony, now seem
To doze, absorbed in golden slumbers, And stretch your hand to dreams ahead Forgetting all your drowsy rambles, Unwell, and with a heavy head.
Oh no! I will not sing of love today, of what is sacred, angelic, and eternal, powerful like God, like the immortal He.--I will not sing a hymn of love. Oh yes! Oh yes! Hatred walks on our streets, snickers, hands on her hips, totters like a drunk, like that ultimate streetwalker and spits in the face of anyone who dares to live. Both you and me. And oh, how her blinkers blaze! She saw the cross on a shrine's golden cupola and a torrent poured down on it from her piercing eyes. And the cross rusted in shame and blackened in offense. Oh, how that once gold cross did turn black. She cast an abusive word into the church, through the wide open doors, and holy icons paled and heads turned in their halos, and the host was covered in mold and spoiled before it was brought before the people congregated in hunger for the miracle of love!... Oh terrible defiled host! Hatred walks on our streets...and when she spies a mother, a mother who carries the fetus of a child in her womb--the fetus has already turned to vermin.--And the vermin chew the maternal womb. Oh, how awfully the vermin chew the mother's womb!... And hatred bewitched an infant in its cradle, touching it's shoulders-- And when the mother presses her child to her breast. And when the mother kisses her infant's little mouth --vile leprosy descends on her maternal visage. Oh, how foully leprosy deformed the mother!
Józef Wittlin (17 augustus 1896 28 februari 1976)
Are you now all assembled here t"Bellmix. We enter an apartment where soft sofas, handsome mats, clear mirrors, rich window drapery, and so forth, present that picture of comfort, which the great artist of the present ageUtility, pre-eminently strives to establish. With a somewhat over-heated head inclining over a chess hoard, sits on a sofa, the well- preserved President, his Excellency Von G. Before him we see his daughter Edla busily intent upon being check-mated by her father, partly because she has already won one game of him, partly because his Excellency was not in the very best humour. However, the game and the humour of the President now all at once begin to brighten up. "Edla," he observed," the queen is a precious piece ; without her there is no life in the game. You must excuse me now for taking yours to give check .... and check-mate you 1" "Check-mate? Yes, irretrievably!" exclaimed Edla. " That, upon my word, was an excellent move. How foolishly my bishops stand there." His Excellency turned up his nose, snuffed, and chapter{Section 4could not for the world suppress a hearty laugh at the astonished look of his daughter, then he very pleasantly said: " My good child, if you are not too weary with being check-mated, give me a cup of tea." " Directly," said Edla, with gladsome readir.'ess. The President stretched himself out very comfortably on the sofa. At a little distance from these, we behold another group near the window. A very handsome young lady is occupied in painting some fresh flowers, which stand before her in a glass. Another lady, not young, and still less handsome, but with a most elaborate toilette, sits next to her embroidering a shepherdess in tapestry.
Fredrika Bremer (17 augustus 1801 31 december 1865)
Ort der Handlung ist das Foyer einer Agentur für Arbeit. Lukas Friedländer ist seit Monaten arbeitslos. Sonia Berger, seine Frau, ist eine bekannte und erfolgreiche Moderatorin mit einer eigenen Sendung im Fernsehen. Mit ihrer Stimme wurde einComputer gespeist, der den Arbeitslosen, sobald sie ihre Registriernummer angeben, Stellenangebote mitteilt. Nach einem Pressegespräch sucht sie abends
ihren Mann.
SONIA: Lukas?
Schweigen
SONIA: Es ist zehn. Haben die jetzt rund um die Uhr auf?
Schweigen
5 SONIA: Lukas?
LUKAS: Ja?
SONIA: Gut. Dann geh ich wieder.
LUKAS: Hast du noch einen Termin?
SONIA: Nein.
10 LUKAS: Wenn man einen Menschen langsam töten will, so wie du, dann muss man
jetzt nur noch rausgehen zu einem Termin ... Welttermin. Dann wird er schon
sterben.
SONIA: Jetzt geht das wieder los. Soll ich mich auch die ganze Zeit hier hinhocken,
damit du nicht stirbst?
15 Schweigen
LUKAS: Du hast also ein bisschen Zeit?
SONIA: Lass uns was essen gehen.
LUKAS: Ich hab keinen Hunger. Komm mal mit. (Führt sie zum Automaten) Setz
dich mal so davor.
20 SONIA: Lukas, ich weiß, das war nicht richtig ...
LUKAS: Bitte.
Sie sitzt auf dem Boden, mit dem Rücken am Automaten. Lukas nimmt die
Verlängerungsschnur vom Diaprojektor und bindet Sonia widerstandslos am
Automaten fest.
25 SONIA: Ich habs verstanden, ich bin gefesselt, okay? Hör jetzt bitte auf. Hier
kommt doch gleich der Pförtner...
LUKAS: Hier kommt kein Pförtner mehr. Hier kommt niemand mehr.
Schweigen
SONIA: Und nun?
30 LUKAS: Schau mal. Dies ist der Ausweis mit der Registriernummer, die haben wir
hier alle. Und dann tippt man die da ein. (Gibt seine Nummer ein)
De Nederlandse schrijver en ex-criminoloog Herman Frankeis op 61-jarige leeftijd overleden. Herman Franke werd geboren op 13 oktober 1948 in Groningen. Hij werkte al jaren aan een doorlopende romancyclus. Het laatste deel is af en zal postuum verschijnen. Franke overleed op zaterdag 14 augustus in zijn woning in Amsterdam, zo maakte zijn uitgeverij Podium vandaag bekend. Pas op zijn vijftigste brak Franke echt door als schrijver, met De verbeelding (1998). Met deze roman won hij de Generale Bank Literatuurprijs (Nu AKO Literatuurprijs). Daarna was het even stil rond de auteur, pas met de roman Wolfstonen (2003) beleefde hij een nieuw groot succes. Zie ook mijn blog van 13 oktober 2006en ook mijn blog van 13 oktober 2007 en ook mijn blog van 13 oktober 2008en ook mijn blog van 13 oktober 2009.
Uit: De tuinman en de dood van Diana
Je bent met wie je omgaat. En het is onmogelijk je niets van die anderen aan te trekken. Met de dood van intieme anderen sterven stukjes van je zelf. Daar staat tegenover dat nieuwe vrienden dode stukjes van je zelf tot leven kunnen wekken. Juist mensen van wie je niet meteen inziet dat ze uniek zijn, willen hier niet aan. Zij maken zelf wel uit hoe ze zijn. Ze geloven zelfs dat ze na hun dood in het hiernamaals precies zo zijn als tijdens hun leven. In paravisische pulpbladen- en programma's doen ze alsof dit platte geloof buitengewoon interessant en mysterieus is. Het onkenbare en daardoor zozeer tot de verbeelding sprekende hiernamaals wordt door hen en passant teruggebracht tot een plaats waar vader zich nog steeds drukt maakt over de laffe smaak van moeders spruitjes of waar de overledenen niets anders te doen hebben dan op muren te kloppen, tafels op te tillen of ons in Engelse landhuizen achterbaks langs het hoofd te strijken, zodat we ons wezenloos schrikken. Vanuit een opgefokt ik-gevoel ontdoen zij zelfs de dood van zijn mystiek. Maar daar trekt hij zich gelukkig niets van aan. Ik hecht niet zo aan mijn ik. Na mijn dood blijven er miljoenen mensen over die sprekend op mij lijken. Dus zo erg is het niet als ik verdwijn. Ik vloei weer terug in datgene waarvan ik vanaf mijn geboorte een eenzame, naar eenwording hunkerende verbijzondering was: het mens-zijn. Als ik dood ben, zit ik in alle mensen en ga dagelijks door de pieken en dalen van Het Menselijk Gevoel. Als ik dood ben, doe ik aan alle vrijpartijen van de wereld mee, terwijl ik in levende lijve alleen maar kan vrijen met een paar anderen. Ik ben nu eenmaal veel meer mens dan `ik'. En alles wat mij tot mens maakt blijft zolang als de aarde om de zon draait; of nog langer als de NASA bijtijds een ander zonnig stekje voor ons in de ruimte heeft gevonden. `Alles verandert, niets vergaat', schreef Ovidius en zo is het.
Herman Franke (13 oktober 1948 - 14 augustus 2010)
Some of the evil of my tale may have been inherent in our circumstances. For years we lived anyhow with one another in the naked desert, under the indifferent heaven. By day the hot sun fermented us; and we were dizzied by the beating wind. At night we were stained by dew, and shamed into pettiness by the innumerable silences of stars. We were a self centred army without parade or gesture, devoted to freedom, the second of man's creeds, a purpose so ravenous that it devoured all our strength, a hope so transcendent that our earlier ambitions faded in its glare.
As time went by our need to fight for the ideal increased to an unquestioning possession, riding with spur and rein over our doubts. Willy nilly it became a faith. We had sold ourselves into its slavery, manacled ourselves together in its chain-gang, bowed ourselves to serve its holiness with all our good and ill content. The mentality of ordinary human slaves is terrible - they have lost the world - and we had surrendered, not body alone, but soul to the overmastering greed of victory. By our own act we were drained of morality, of volition, of responsibility, like dead leaves in the wind.
The everlasting battle stripped from us care of our own lives or of others'. We had ropes about our necks, and on our heads prices which showed that the enemy intended hideous tortures for us if we were caught. Each day some of us passed; and the living knew themselves just sentient puppets on God's stage: indeed, our taskmaster was merciless, merciless, so long as our bruised feet could stagger forward on the road.
DE bundel proza-gedichten, dien Karel van de Woestijne Goddelijke Verbeeldingen noemde, bevat drie schetsen, welke bekende bijbelsche motieven hebben tot uitgangspunt.
De eerste Verbeelding stelt ons de geboorte van het Kindeken Jezus in den stal te Bethlehem voor den geest. - Na het verhaal der geboorte doet de schrijver drie herders verschijnen, en spreken tot het Kindeke. De eerste zegt, zich een meester te hebben getoond over zijne schapen, maar door zijn al te strenge verzorging leed de kudde verliezen. De tweede, die wat ouder is, vertelt, hoe hij zijn kudde niet heeft geleid, doch zich heeft laten leiden, maar zijne schapen waren vadsig en weerspannig geworden op het oogenblik dat zij zorg en leiding behoefden. De derde, de oudste, zegt niet te hebben geleid, en zich niet te hebben laten leiden. Hij heeft alleen getracht te zijn een geoefend beschouwer van zichzelf. Die zelfbeschouwing echter, voerde tot zelfbespotting, kweekte den naijver in zijn hart, bracht hem tot kommer en bitterheid. En zoo geraakte hij er toe, weêr om te gaan met herders, met hen die leiden en hen die geleid worden. Na hunne bekentenis zwegen de drie herders, en zij bogen het hoofd en weenden tranen. - Maar toen het Kindeke hen, bij beurte, lang aankeek, toen werd het opeens stil en rustig, en kwam er blijheidsverwachting in het hart der herders. Het was of ze nu eindelijk misschien gingen begrijpen hoe het hoort dat men omgaat met schapen, die even moeilijk te behandelen zijn als de driften der menschen. Op de herders volgen de Koningen, om het heilige Kindeke te begroeten.
Pierre Henri Ritter jr. (16 augustus 1882 13 april 1962)
Hier ecn huis bouwen waar het land uitscheidt en haar hart voelen slaan tegen de binten, haar adem horen gaan tegen de blinden, infinitieven schrijven in de tijd
En toch blijf ik doodeenzaam in mijn huid. Ik kan mijn naam niet met zeeschuim bedekken. Ik kan haar proeven maar niet meer bereiken want ik ben niet genoeg onvoorbereid.
Tussen de grieken die Thalassa riepen en mij die roep moeder de eeuwigheid liggen al die jaren des onderscheids die nog altijd zout smaken op dc lippen.
Vogels en vissen
Ik zat in de bioscoop en keek naar een film van Parijs negentienhonderd. De tijd werd spotgoedkoop en de mensen leken niet wijs, ik zag verwonderd hoe men zich repte als vogels op glad ijs, de vrouwen het staartje omhoog, de mannen de snavel omlaag, het navelstaartje, het snavelbaardje wit waren de mensen en zwart en met een veel vloeibaarder hart dan wij die hard zijn en grijs.
Maar wij daarentegen, wij bewegen ons vloeiend als vissen van celluloid zonder vleugelbeginsel en zonder dracht van poten. En ik bedacht: ik ben zelf onverwachts onder het ijs geschoten van dit bevroren paradijs waar men lacht om Parijs negentienhonderd; maar als ik weer opduik en kom uit het wak van de Uitkijk en sta op de Prinsengracht onder de bomen, dan kan ik mij niet vergissen: vogels en vissen werden geschapen op één dag en overmorgen zullen de mensen komen.
Guillaume van der Graft (Rotterdam, 15 augustus 1920)
Van links naar rechts Ad den Besten, Klaas Heeroma, Jan Wit, Jan Willem Schulte Nordholt (staand) en Guillaume van der Graft in 1955.
Wenn Suszko durchs Dorf fährt, hat er stets eine Mütze auf, eine verbeulte Postmütze, auf die er etwas hält.
Ohne Mütze ist er nur die Hälfte wert, denn ohne sein Amt wären Suszko alle Möglichkeiten genommen, mehr zu wissen als die anderen im Dorf. Deshalb nimmt er die Mütze nie vom Kopf. Und fragt man die Bewohner von Ujazd, wer denn den Suszko schon einmal ohne Mütze gesehen hätte, könnte das niemand außer der Sabina behaupten.
Aber auch Sabina hat Suszko nur ein einziges Mal ohne Mütze gesehen und das sehr kurz, weil er sie sofort wieder aufsetzte, obwohl er versuchte, es mit ihr zu machen. Bei Tag - im Kuhstall des Kombinats, wo sie beide im Grunde nichts zu suchen hatten.
Hinterher hatte der Suszko ein Stückchen Kuhfladen auf der Amtsmütze, was aber Gott sei Dank niemandem weiter auffiel.
Das Licht scheint gelbweiß vom Himmel. Kein Lüftchen in den Pappeln. Perkas Enten liegen flach auf der Straße, als wären sie bereits überfahren. Das Grün der Dorfstraßenbäume hat einen Blaustich. Die alte Jula sitzt auf einer Bank an der Stelle, wo früher das deutsche Kriegerdenkmal stand. Unbeweglich blinzelt sie in die Sonne, und das -kann sie nur, weil sie fast blind ist.
Suszko rückt die Mütze zurecht, schwingt sich auf sein Rad und verläßt das Postgebäude...
Uit: Nop Maas. Een harde kei in de Nederlandse fatsoensvyver
Brieven van G.A. van Oorschot aan W.F. Hermans
17.5.51
Beste Wim,
Dank voor je brief van 14 Mei. Ik wist niet dat je toch naar Duitsland was gegaan en ik hoorde er pas van toen Guus, Alissa die hier logeerde weer op kwam halen.
Het is je daar dus niet erg bevallen; maar dit kon je toch eigenlijk
[p. 377]
van tevoren wel geweten hebben. Duitsers zijn nu eenmaal geen mensen en de Duitsers die aan cultuur doen wantrouw ik vaak nog het meest. Wat jammer toch dat die vertaling van je novelle zo slecht was. Je had haar dan eigenlijk beter helemaal maar niet moeten voorlezen.
Ik hoop dat jouw gerechtvaardigde hoop op het tijdig klaarkomen van je roman in vervulling zal gaan. Ik ben zeer nieuwsgierig hoe het boek ten slotte uitvalt en ik zal je, als je daar althans prijs op stelt, mijn oordeel doen geworden.
Wat het geval van 't Reve betreft, is natuurlijk de zaak zoals jij zegt: Elke letterkundige met enig zelfrespect moet weigeren nog ooit in een jury zitting te nemen indien de jury niet gerechtigd is een bindende uitspraak te doen.
Deze consequentie had de jury van de reisbeurzen in 1950 in het openbaar moeten trekken en de Vereniging voor Letterkundigen had dit standpunt in het openbaar alweer moeten verkondigen.
Dat het gevolg daarvan is dat alleen lapzwansen en roomse schooiers in toekomstige jury's zitting nemen kan ons dan koud laten.
Een tweede consequentie zou moeten zijn dat geen enkele auteur aan een dergelijke jury nog iets inzond. Dat de Partij van de Arbeid ook op het terrein van de cultuur en kunstpolitiek een partij is, die als devies heeft: de roomsen te ontzien in verband met de instandhouding van de coalitie, moet die partij zelf maar weten. In ieder geval zou dan van de zijde der zichzelf en de literatuur-respecterende kunstenaars de kwestie scherp en duidelijk gesteld zijn. Maar scherp en duidelijk stellen behoort helaas niet tot het karakter van de meeste kunstenaars omdat zij niet politiek kunnen denken, omdat zij geen lef hebben om te vechten en omdat zij dermate in financiële nood verkeren, dat ze bijna verplicht zijn mee te dingen naar een prijs die uiteindelijk door de bisschoppen wordt uitgekeerd. Ik heb mij toch voorgenomen op de as. Vergadering van de Vereniging v. Letterkundigen daarover het mijne te zeggen. Veel succes zal het wel niet hebben, maar misschien is er toch een aantal lieden die het met mij eens is en ik stel er wel prijs op te weten wie dit zijn.
Met hartelijke groeten,
Geert
R.J. Peskens (15 augustus 1909 - 18 december 1987)
Hier met de schrijfster Josine Meyer en Gerard Reve
Toen Alfa voor het eerst zijn Bet ontmoette, Heeft hij haar lang met kennersblik aanschouwd. En nog dezelfde dag deed hij zijn aanzoek En nog dezelfde maand zijn zij getrouwd.
En waren samen letterlijk gelukkig En hadden lief in letterlijke zin. En Bet schonk na verloop van negen maanden Het leven aan een vierentwintigling.
Dat was de aanvang van de overwinning Van dit geletterd, kinderrijk geslacht Dat duizendtallen dromen heeft geschapen, Maar honderdduizenden heeft omgebracht,
Dat menige bibliotheek heeft volgelogen, Dat dagelijks smaad schrijft in het ochtendblad, Dat laster pleegt in duizend conversaties, Dat roddelt op het land en in de stad.
En was de dichter niet ter hulp gekomen, en wisten wij na alle laster niet Dat wat in proza enkel maar kan liegen Tot waarheid wordt gelouterd in een lied,
Wie zou dan niet de tijd terug begeren, Toen Alfa vrijgezel was en haast stom, Wie zou niet liever vreedzaam vegeteren, In een sereen analfabetendom?
Daan Zonderland (15 augustus 1909 5 augustus 1977)
Hoezeer in zich besloten, van elke schijn ontdaan is uwe stem tot ons gegaan zingende en voor gòed in ons verloren, de weinigen, de enkelen uitverkoren om te bestaan.
Achter de eerste stilte aarzelend begint het woord, zwevende als de wind in het herfsten, - o, het vlagen der verrukkingen, het martelend klagen om wat eèns werd bemind!
Verlaine sterft
Een kamer, een tafel, een bed, grillige bloemen van ijs waaieren wit aan het raam - de nacht staat over Parijs.
Een oud man weet zich alleen, geen hand die de zijne vindt; zelfs niet eens de goede troost van een enkel glas absinth.
De muren zijn verveloos in het armzalige vertrek, waar ik, denkt Paul Verlaine, alleen, als een hond verrek.
Een kamer, een tafel, een bed, bloemenwaaiers van ijs - zo crepeerde Paul Verlaine, rue Descartes, Parijs.
Ines war froh, als sie aus der Straßenbahn steigen konnte. Irgendwie hatte sie heute das Gefühl, dass alle sie anstarrten, aber wahrscheinlich bildete sie sich das nur ein. Als sie und ihre Mutter voriges Jahr in dieses öde Dorf gezogen waren, hatte Ines kurz überlegt, auch die Schule zu wechseln. Es gab eine Gesamtschule mit einem gymnasialen Zweig im nächsten Ort, nur zehn Fahrradminuten entfernt. Vielleicht würde ein Neuanfang vieles zum Positiven wenden, vielleicht würde sie in einer anderen Schule endlich Freunde finden? Aber Ines war vor dem Schritt ins Ungewisse zurückgescheut. Okay, sie hatte an ihrer alten Schule keine Freunde und häufig wurde über sie gelästert und gekichert, aber selbst das hatte in letzter Zeit nachgelassen. Man schien sich an sie gewöhnt zu haben, sie war einfach da, wie ein Teil des Mobiliars, unbeachtet, so lange sie sich unauffällig verhielt. Ein Zustand, über den sie zwar nicht glücklich war, mit dem sie sich aber arrangiert hatte. Wer konnte schon sagen, was in einer neuen Schule auf sie zukommen würde? Als Neue stand man automatisch im Mittelpunkt des Interesses, wahrscheinlich wäre alles nur noch schlimmer geworden. Außerdem hatte das Gymnasium, das sie jetzt besuchte, einen guten Ruf. Also hatte sie sich entschlossen zu bleiben, auch wenn ihr Schulweg mit Bus, S-Bahn und Straßenbahn nun fast eine Stunde dauerte.
Das weiße Huhn Mein Vater starb letzten August. Das ist jetzt bald vierzig Jahre her. Der Tag war so heiß, dass die Vögel unter den Blättern blieben und alles ringsum sich verlangsamte. Wir dachten an die Hitze des Krankenzimmers, des Krankenbetts, in dem der inzwischen zu einem dünnen Herrn zusammengeschmolzene Mann seinen Tod erwartete. Dass es Regen geben solle, war das Thema auf den Fluren. Erst für den Abend wurde er erwartet, als er endlich fi el, war er der erste Regen, den mein Vater nicht mehr erleben sollte. In München nahmen an diesem Tag ein paar Männer die Kunden und Angestellten einer Bank als Geiseln und verlangten 500 000 Mark. Die Eilmeldungen im Radio überschlugen sich, dauernd gab es »neue Entwicklungen«, das Land blickte nach München. Wir nicht. Mittags aß ich bei einem Freund, folgte aber dem Tischgespräch nicht, bis ein Erwachsener eine längere Geschichte abschloss mit dem Seufzer: »Unsere Familie wurde geboren, Gräber zu füllen.« In die Pause, die folgte, schepperte das Gelächter, erst langsam, dann selbstbewusst. Man traute sich, die drastische Formulierung mit Ironie zu beantworten. Ein Aperçu war geboren. In die Pause, die diesem folgte, sagte ein anderer: »So gesehen, dauert der Tod ein Leben lang.« Die beiden Sätze standen unverbunden nebeneinander, und aus der Pause, die dann folgte, erhob sich kein Gelächter mehr. Komische Art, sich zu unterhalten, war alles, was ich dachte. In den Wochen davor war meine Mutter täglich ins Krankenhaus gefahren, einen Krebsbunker mit massiven Strahlungsapparaten, Kobalt-Kabinen, dreißigjährigen Untoten auf den Fluren und diesem einen, nie mehr aufzulösenden Geruch. Nicht Kampfer, nicht Melisse roch so, unnatürlich, chemisch, strahlend roch es.
It's hard trying to develop into a real Writer Lady in the bosom of one's family, especially when the family refuses to take one seriously. Seven years of newspaper grind have taught me the fallacy of trying to write by the inspiration method. But there is such a thing as a train of thought, and mine is constantly being derailed, and wrecked and pitched about. Scarcely am I settled in my cubbyhole, typewriter before me, the working plan of a story buzzing about in my brain, when I hear my name called in muffled tones, as though the speaker were laboring with a mouthful of hairpins. I pay no attention. I have just given my heroine a pair of calm gray eyes, shaded with black lashes and hair to match. A voice floats down from the upstairs regions: "Dawn! Oh, Dawn! Just run and rescue the cucumbers out of the top of the ice-box, will you? The iceman's coming, and he'll squash 'em." A parting jab at my heroine's hair and eyes, and I'm off to save the cucumbers. Back at my typewriter once more. Shall I make my heroine petite or grande? I decide that stateliness and Gibsonesque height should accompany the calm gray eyes. I rattle away happily, the plot unfolding itself in some mysterious way. Sis opens the door a little and peers in. She is dressed for the street. "Dawn, dear, I'm going to the dressmaker's. Frieda's upstairs cleaning the bathroom, so take a little squint at the roast now and then, will you? See that it doesn't burn, and that there's plenty of gravy. Oh, and Dawn--tell the milkman we want an extra half-pint of cream today. The tickets are on the kitchen shelf, back of the clock. I'll be back in an hour."
"Toen ik een kind was, woonde hier een timmerman, een wagenmaker, een bakker. De geur van pasgebakken brood zweefde over de straat als ik naar school liep. Het winkelbelletje van de VIVO van tante Stien, die niet mijn tante was maar die gewoon zo heette, rinkelde wanneer een boek met de klink in de hand, de winkeldeur al open, uit zijn klompen stommelde."
( )
"Vroeger kleurde de essen 's zomers in alle tinten groen: het blauwgroen van de rogge, het geelgroen van de haver, het grijsgroen van de gerst. Waar de rogge dun stond, op het magere zand, straalde aan de voet van het koren de geelwitte kamille, hogerop het blauw en het wit van korenbloemen en margrieten, de felle hartstocht van de klaprozen. Er trilden sluiers van stuifmeel boven de akker. Leeuweriken jubelden zich kleiner en kleiner tegen de strakke hemel, tot ze volledig opgingen in lucht en zang"
That, for him, had been the well at the worlds end mentioned in the old stories. No water had ever tasted like that water. One of the best meals he had ever eaten had been eaten there: raw turnips taken from a neighbouring field, cleaned in the spring and sliced, washed down by the clear ice-cold water.
( )
Below, in a hollow of quaking bog was a small lake, surrounded by sallies and bog-birch, in which demented old ladies and others were continually drowning themselves. There was an almost vocal sadness about the place.
( )
Fight the Brits, says Binchy Two, to the last Catholic shop in the village of Belleek or the town of Strabane. Man, you love the Brits, you couldnt exist without them. The nickname is affectionate. They give you the chance to be Irish heroes. They give you targets you can easily see.
Benedict Kiely (15 augustus 1919 - 9 februari 2007)
And, first, one word with respect to its bodily effects; for upon all that has been hitherto written on the subject of opium, whether by travellers in Turkey (who may plead their privilege of lying as an old immemorial right) or by professors of medicine, writing ex cathedrâ, I have but one emphatic criticism to pronounce, -- Lies! lies! lies! I remember once, in passing a book-stall, to have caught these words from a page of some satiric author: "By this time I became convinced that the London newspapers spoke truth at least twice a week, namely, on Tuesday and Saturday, and might safely be depended upon for -- the list of bankrupts." In like manner, I do by no means deny that some truths have been delivered to the world in regard to opium; thus, it has been repeatedly affirmed, by the learned, that opium is a dusky brown in colour, -- and this, take notice, I grant, -- secondly, that it is rather dear, which also I grant -- for, in my time, East India opium has been three guineas a pound, and Turkey, eight; and, thirdly, that if you eat a good deal of it most probably you must do what is particularly disagreeable to any man of regular habits, namely, -- die. These weighty propositions are, all and singular, true; I cannot gainsay them; and truth ever was, and will be, commendable. But, in these three theorems, I believe we have exhausted the stock of knowledge as yet accumulated by man on the subject of opium. And, therefore, worthy doctors, as there seems to be room for further discoveries, stand aside, and allow me to come forward and lecture on this matter.
First, then, it is not so much affirmed as taken for granted, by all who ever mention opium, formally or incidentally, that it does or can produce intoxication. Now, reader, assure yourself, meo periculo, that no quantity of opium ever did, or could, intoxicate. As to the tincture of opium (commonly called laudanum) that might certainly intoxicate, if a man could bear to take enough of it; but why? because it contains so much proof spirit, and not because it contains so much opium.
Thomas de Quincey (15 August 1785 8 December 1859)