Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
17-08-2010
Roger Peyrefitte, Nicola Kraus, Ted Hughes, Robert Sabatier
Uit: Der junge Alexander (Vertaald door Sybille A. Rott-Illfeld)
Sie hatten sich nackt ausgezogen. Der Geruch des Meeres vermischte sich mit dem Duft ihrer Haut. Gedämpft klangen Kitharaklänge (...) an ihre Ohren. Hephaistions Lippen glitten zart über Alexanders Lider. Seit Aristoteles ihnen gesagt hatte, dass die Haut der Lider ebenso empfindlich sei wie die Vorhaut, mochten sie diese Liebkosung ganz besonders. "Erinnerst du dich", fragte Alexander, "wie wir ihn nach dem Wesen der Lust befragten?" "Er glaubte weder, wie Pythagoras, dass das Sperma aus dem Hirn kommt, noch wie andere Philosophen, aus allen Körperteilen. Er definierte die Lust einfach als `unbändiges Verlangen, und das schien uns unzureichend. Aber wie soll man solche Dinge auch erklären? Man muss sich damit begnügen, sie zu empfinden." (...) Ihre Lippen fanden sich und Gott verströmte seine Kraft. (...)
Roger Peyrefitte (17 augustus 1907 5 november 2000)
The ladies' room door squeaks open and I stop breathing, jerking my feet up on the toilet seat lid in an effort to work through my lunch hour in solitude. Rubber soles scuff along the honeycomb tiles as I bend to inch the remains of my lunch out of view, but my pen betrays me, rolling brazenly out of my lap and onto the warped floor.
"Who's in here?" my boss, Doris, shouts over the din of sweatshop sewing machines whirring up the air shaft. I consider not responding -- maybe she'll think the pipes are now leaking not only asbestos but pens. "Hello-o?" She knocks once on the last stall door before rattling it forcefully. Her tightly permed gray curls appear below me. "Oh, Girl, it's you."
I will a cheery smile.
"You have your period again, don't you?" She stares up disdainfully as she turns a deep red from her inverted stance. "You know, Girl" -- she takes in my research materials on the floor -- "I've provided you with a perfectly good desk."
"Yes, thank you..." I try to dislodge my crossed legs without stepping on her face. "I was just taking advantage of the quiet to finish my presentation for the conference." I unlatch the door, and she abruptly shoves it in toward me, spraying the cup of coffee I'd balanced on the toilet-paper dispenser onto my coat. My new coat.
She arches her eyebrows over her multicolored Fimo clay bifocals. "You're a mess," she pronounces. "You really should make your lunch at home and bring it with you. You're not managing your finances very well if you buy those expensive sandwiches every day. But I guess that'd mean you'd actually have to get out of bed on time." She remains squarely in the stall doorway, indicating that I owe her an explanation.
Sur ce conseil insolite d'un clochard, le jeune Julien, qui traîne dans le Paris de l'après-guerre le souvenir d'une blessure d'amour, trouve un petit emploi chez un libraire. Il rencontre Roland, un étudiant dandy, qui le présente bientôt à sa mère Eleanor, une Américaine de Boston, éprise de littérature et d'art français. Ainsi va commencer pour Julien un roman d'apprentissage que Stendhal n'eût pas désavoué.
Apprentissage du monde, d'abord, dans un Paris où l'on croise Aragon, Bachelard, Asturias ou Darius Milhaud. Initiation amoureuse, aussi, qui, bien qu'elle finisse mal, aidera le jeune homme à trouver son destin. Mais la grande affaire, ce sont les livres. " Viens creuser le lit de la merveille ", a dit à Julien un vieil émigré de l'Est en l'entraînant dans sa bibliothèque. Il ne l'oubliera plus. A travers cette peinture attendrie et souriante du Boul'Mich' et du Saint-Germain d'autrefois, le romancier des Allumettes suédoises et du Cygne noir salue sa propre jeunesse et la passion de sa vie : la lecture.
Romance Don't say that love will come and go, Your friend suggests that you forget it, He thinks that it's eternal, so His happiness, he says he'll bet it.
Why should my soul suppress the will That flashed and seized me suddenly, Now let me give myself, and humbly, All to your tenderness and thrill.
Why should I suffer? What has love Donated me from up above? Except for wounds and bitter tear, Except for sorrow, pain and fear?
Though love is not a lasting thing I'll never see it kiss the ground, I'll die with it like the sad sound Of an abruptly broken string.
Love
Well, what is love? A rambling dream, The link of charm and admiration! And you, in reverie and aspiration, Now moan in agony, now seem
To doze, absorbed in golden slumbers, And stretch your hand to dreams ahead Forgetting all your drowsy rambles, Unwell, and with a heavy head.
Oh no! I will not sing of love today, of what is sacred, angelic, and eternal, powerful like God, like the immortal He.--I will not sing a hymn of love. Oh yes! Oh yes! Hatred walks on our streets, snickers, hands on her hips, totters like a drunk, like that ultimate streetwalker and spits in the face of anyone who dares to live. Both you and me. And oh, how her blinkers blaze! She saw the cross on a shrine's golden cupola and a torrent poured down on it from her piercing eyes. And the cross rusted in shame and blackened in offense. Oh, how that once gold cross did turn black. She cast an abusive word into the church, through the wide open doors, and holy icons paled and heads turned in their halos, and the host was covered in mold and spoiled before it was brought before the people congregated in hunger for the miracle of love!... Oh terrible defiled host! Hatred walks on our streets...and when she spies a mother, a mother who carries the fetus of a child in her womb--the fetus has already turned to vermin.--And the vermin chew the maternal womb. Oh, how awfully the vermin chew the mother's womb!... And hatred bewitched an infant in its cradle, touching it's shoulders-- And when the mother presses her child to her breast. And when the mother kisses her infant's little mouth --vile leprosy descends on her maternal visage. Oh, how foully leprosy deformed the mother!
Józef Wittlin (17 augustus 1896 28 februari 1976)
Are you now all assembled here t"Bellmix. We enter an apartment where soft sofas, handsome mats, clear mirrors, rich window drapery, and so forth, present that picture of comfort, which the great artist of the present ageUtility, pre-eminently strives to establish. With a somewhat over-heated head inclining over a chess hoard, sits on a sofa, the well- preserved President, his Excellency Von G. Before him we see his daughter Edla busily intent upon being check-mated by her father, partly because she has already won one game of him, partly because his Excellency was not in the very best humour. However, the game and the humour of the President now all at once begin to brighten up. "Edla," he observed," the queen is a precious piece ; without her there is no life in the game. You must excuse me now for taking yours to give check .... and check-mate you 1" "Check-mate? Yes, irretrievably!" exclaimed Edla. " That, upon my word, was an excellent move. How foolishly my bishops stand there." His Excellency turned up his nose, snuffed, and chapter{Section 4could not for the world suppress a hearty laugh at the astonished look of his daughter, then he very pleasantly said: " My good child, if you are not too weary with being check-mated, give me a cup of tea." " Directly," said Edla, with gladsome readir.'ess. The President stretched himself out very comfortably on the sofa. At a little distance from these, we behold another group near the window. A very handsome young lady is occupied in painting some fresh flowers, which stand before her in a glass. Another lady, not young, and still less handsome, but with a most elaborate toilette, sits next to her embroidering a shepherdess in tapestry.
Fredrika Bremer (17 augustus 1801 31 december 1865)
Ort der Handlung ist das Foyer einer Agentur für Arbeit. Lukas Friedländer ist seit Monaten arbeitslos. Sonia Berger, seine Frau, ist eine bekannte und erfolgreiche Moderatorin mit einer eigenen Sendung im Fernsehen. Mit ihrer Stimme wurde einComputer gespeist, der den Arbeitslosen, sobald sie ihre Registriernummer angeben, Stellenangebote mitteilt. Nach einem Pressegespräch sucht sie abends
ihren Mann.
SONIA: Lukas?
Schweigen
SONIA: Es ist zehn. Haben die jetzt rund um die Uhr auf?
Schweigen
5 SONIA: Lukas?
LUKAS: Ja?
SONIA: Gut. Dann geh ich wieder.
LUKAS: Hast du noch einen Termin?
SONIA: Nein.
10 LUKAS: Wenn man einen Menschen langsam töten will, so wie du, dann muss man
jetzt nur noch rausgehen zu einem Termin ... Welttermin. Dann wird er schon
sterben.
SONIA: Jetzt geht das wieder los. Soll ich mich auch die ganze Zeit hier hinhocken,
damit du nicht stirbst?
15 Schweigen
LUKAS: Du hast also ein bisschen Zeit?
SONIA: Lass uns was essen gehen.
LUKAS: Ich hab keinen Hunger. Komm mal mit. (Führt sie zum Automaten) Setz
dich mal so davor.
20 SONIA: Lukas, ich weiß, das war nicht richtig ...
LUKAS: Bitte.
Sie sitzt auf dem Boden, mit dem Rücken am Automaten. Lukas nimmt die
Verlängerungsschnur vom Diaprojektor und bindet Sonia widerstandslos am
Automaten fest.
25 SONIA: Ich habs verstanden, ich bin gefesselt, okay? Hör jetzt bitte auf. Hier
kommt doch gleich der Pförtner...
LUKAS: Hier kommt kein Pförtner mehr. Hier kommt niemand mehr.
Schweigen
SONIA: Und nun?
30 LUKAS: Schau mal. Dies ist der Ausweis mit der Registriernummer, die haben wir
hier alle. Und dann tippt man die da ein. (Gibt seine Nummer ein)
De Nederlandse schrijver en ex-criminoloog Herman Frankeis op 61-jarige leeftijd overleden. Herman Franke werd geboren op 13 oktober 1948 in Groningen. Hij werkte al jaren aan een doorlopende romancyclus. Het laatste deel is af en zal postuum verschijnen. Franke overleed op zaterdag 14 augustus in zijn woning in Amsterdam, zo maakte zijn uitgeverij Podium vandaag bekend. Pas op zijn vijftigste brak Franke echt door als schrijver, met De verbeelding (1998). Met deze roman won hij de Generale Bank Literatuurprijs (Nu AKO Literatuurprijs). Daarna was het even stil rond de auteur, pas met de roman Wolfstonen (2003) beleefde hij een nieuw groot succes. Zie ook mijn blog van 13 oktober 2006en ook mijn blog van 13 oktober 2007 en ook mijn blog van 13 oktober 2008en ook mijn blog van 13 oktober 2009.
Uit: De tuinman en de dood van Diana
Je bent met wie je omgaat. En het is onmogelijk je niets van die anderen aan te trekken. Met de dood van intieme anderen sterven stukjes van je zelf. Daar staat tegenover dat nieuwe vrienden dode stukjes van je zelf tot leven kunnen wekken. Juist mensen van wie je niet meteen inziet dat ze uniek zijn, willen hier niet aan. Zij maken zelf wel uit hoe ze zijn. Ze geloven zelfs dat ze na hun dood in het hiernamaals precies zo zijn als tijdens hun leven. In paravisische pulpbladen- en programma's doen ze alsof dit platte geloof buitengewoon interessant en mysterieus is. Het onkenbare en daardoor zozeer tot de verbeelding sprekende hiernamaals wordt door hen en passant teruggebracht tot een plaats waar vader zich nog steeds drukt maakt over de laffe smaak van moeders spruitjes of waar de overledenen niets anders te doen hebben dan op muren te kloppen, tafels op te tillen of ons in Engelse landhuizen achterbaks langs het hoofd te strijken, zodat we ons wezenloos schrikken. Vanuit een opgefokt ik-gevoel ontdoen zij zelfs de dood van zijn mystiek. Maar daar trekt hij zich gelukkig niets van aan. Ik hecht niet zo aan mijn ik. Na mijn dood blijven er miljoenen mensen over die sprekend op mij lijken. Dus zo erg is het niet als ik verdwijn. Ik vloei weer terug in datgene waarvan ik vanaf mijn geboorte een eenzame, naar eenwording hunkerende verbijzondering was: het mens-zijn. Als ik dood ben, zit ik in alle mensen en ga dagelijks door de pieken en dalen van Het Menselijk Gevoel. Als ik dood ben, doe ik aan alle vrijpartijen van de wereld mee, terwijl ik in levende lijve alleen maar kan vrijen met een paar anderen. Ik ben nu eenmaal veel meer mens dan `ik'. En alles wat mij tot mens maakt blijft zolang als de aarde om de zon draait; of nog langer als de NASA bijtijds een ander zonnig stekje voor ons in de ruimte heeft gevonden. `Alles verandert, niets vergaat', schreef Ovidius en zo is het.
Herman Franke (13 oktober 1948 - 14 augustus 2010)
Some of the evil of my tale may have been inherent in our circumstances. For years we lived anyhow with one another in the naked desert, under the indifferent heaven. By day the hot sun fermented us; and we were dizzied by the beating wind. At night we were stained by dew, and shamed into pettiness by the innumerable silences of stars. We were a self centred army without parade or gesture, devoted to freedom, the second of man's creeds, a purpose so ravenous that it devoured all our strength, a hope so transcendent that our earlier ambitions faded in its glare.
As time went by our need to fight for the ideal increased to an unquestioning possession, riding with spur and rein over our doubts. Willy nilly it became a faith. We had sold ourselves into its slavery, manacled ourselves together in its chain-gang, bowed ourselves to serve its holiness with all our good and ill content. The mentality of ordinary human slaves is terrible - they have lost the world - and we had surrendered, not body alone, but soul to the overmastering greed of victory. By our own act we were drained of morality, of volition, of responsibility, like dead leaves in the wind.
The everlasting battle stripped from us care of our own lives or of others'. We had ropes about our necks, and on our heads prices which showed that the enemy intended hideous tortures for us if we were caught. Each day some of us passed; and the living knew themselves just sentient puppets on God's stage: indeed, our taskmaster was merciless, merciless, so long as our bruised feet could stagger forward on the road.
DE bundel proza-gedichten, dien Karel van de Woestijne Goddelijke Verbeeldingen noemde, bevat drie schetsen, welke bekende bijbelsche motieven hebben tot uitgangspunt.
De eerste Verbeelding stelt ons de geboorte van het Kindeken Jezus in den stal te Bethlehem voor den geest. - Na het verhaal der geboorte doet de schrijver drie herders verschijnen, en spreken tot het Kindeke. De eerste zegt, zich een meester te hebben getoond over zijne schapen, maar door zijn al te strenge verzorging leed de kudde verliezen. De tweede, die wat ouder is, vertelt, hoe hij zijn kudde niet heeft geleid, doch zich heeft laten leiden, maar zijne schapen waren vadsig en weerspannig geworden op het oogenblik dat zij zorg en leiding behoefden. De derde, de oudste, zegt niet te hebben geleid, en zich niet te hebben laten leiden. Hij heeft alleen getracht te zijn een geoefend beschouwer van zichzelf. Die zelfbeschouwing echter, voerde tot zelfbespotting, kweekte den naijver in zijn hart, bracht hem tot kommer en bitterheid. En zoo geraakte hij er toe, weêr om te gaan met herders, met hen die leiden en hen die geleid worden. Na hunne bekentenis zwegen de drie herders, en zij bogen het hoofd en weenden tranen. - Maar toen het Kindeke hen, bij beurte, lang aankeek, toen werd het opeens stil en rustig, en kwam er blijheidsverwachting in het hart der herders. Het was of ze nu eindelijk misschien gingen begrijpen hoe het hoort dat men omgaat met schapen, die even moeilijk te behandelen zijn als de driften der menschen. Op de herders volgen de Koningen, om het heilige Kindeke te begroeten.
Pierre Henri Ritter jr. (16 augustus 1882 13 april 1962)
Hier ecn huis bouwen waar het land uitscheidt en haar hart voelen slaan tegen de binten, haar adem horen gaan tegen de blinden, infinitieven schrijven in de tijd
En toch blijf ik doodeenzaam in mijn huid. Ik kan mijn naam niet met zeeschuim bedekken. Ik kan haar proeven maar niet meer bereiken want ik ben niet genoeg onvoorbereid.
Tussen de grieken die Thalassa riepen en mij die roep moeder de eeuwigheid liggen al die jaren des onderscheids die nog altijd zout smaken op dc lippen.
Vogels en vissen
Ik zat in de bioscoop en keek naar een film van Parijs negentienhonderd. De tijd werd spotgoedkoop en de mensen leken niet wijs, ik zag verwonderd hoe men zich repte als vogels op glad ijs, de vrouwen het staartje omhoog, de mannen de snavel omlaag, het navelstaartje, het snavelbaardje wit waren de mensen en zwart en met een veel vloeibaarder hart dan wij die hard zijn en grijs.
Maar wij daarentegen, wij bewegen ons vloeiend als vissen van celluloid zonder vleugelbeginsel en zonder dracht van poten. En ik bedacht: ik ben zelf onverwachts onder het ijs geschoten van dit bevroren paradijs waar men lacht om Parijs negentienhonderd; maar als ik weer opduik en kom uit het wak van de Uitkijk en sta op de Prinsengracht onder de bomen, dan kan ik mij niet vergissen: vogels en vissen werden geschapen op één dag en overmorgen zullen de mensen komen.
Guillaume van der Graft (Rotterdam, 15 augustus 1920)
Van links naar rechts Ad den Besten, Klaas Heeroma, Jan Wit, Jan Willem Schulte Nordholt (staand) en Guillaume van der Graft in 1955.
Wenn Suszko durchs Dorf fährt, hat er stets eine Mütze auf, eine verbeulte Postmütze, auf die er etwas hält.
Ohne Mütze ist er nur die Hälfte wert, denn ohne sein Amt wären Suszko alle Möglichkeiten genommen, mehr zu wissen als die anderen im Dorf. Deshalb nimmt er die Mütze nie vom Kopf. Und fragt man die Bewohner von Ujazd, wer denn den Suszko schon einmal ohne Mütze gesehen hätte, könnte das niemand außer der Sabina behaupten.
Aber auch Sabina hat Suszko nur ein einziges Mal ohne Mütze gesehen und das sehr kurz, weil er sie sofort wieder aufsetzte, obwohl er versuchte, es mit ihr zu machen. Bei Tag - im Kuhstall des Kombinats, wo sie beide im Grunde nichts zu suchen hatten.
Hinterher hatte der Suszko ein Stückchen Kuhfladen auf der Amtsmütze, was aber Gott sei Dank niemandem weiter auffiel.
Das Licht scheint gelbweiß vom Himmel. Kein Lüftchen in den Pappeln. Perkas Enten liegen flach auf der Straße, als wären sie bereits überfahren. Das Grün der Dorfstraßenbäume hat einen Blaustich. Die alte Jula sitzt auf einer Bank an der Stelle, wo früher das deutsche Kriegerdenkmal stand. Unbeweglich blinzelt sie in die Sonne, und das -kann sie nur, weil sie fast blind ist.
Suszko rückt die Mütze zurecht, schwingt sich auf sein Rad und verläßt das Postgebäude...
Uit: Nop Maas. Een harde kei in de Nederlandse fatsoensvyver
Brieven van G.A. van Oorschot aan W.F. Hermans
17.5.51
Beste Wim,
Dank voor je brief van 14 Mei. Ik wist niet dat je toch naar Duitsland was gegaan en ik hoorde er pas van toen Guus, Alissa die hier logeerde weer op kwam halen.
Het is je daar dus niet erg bevallen; maar dit kon je toch eigenlijk
[p. 377]
van tevoren wel geweten hebben. Duitsers zijn nu eenmaal geen mensen en de Duitsers die aan cultuur doen wantrouw ik vaak nog het meest. Wat jammer toch dat die vertaling van je novelle zo slecht was. Je had haar dan eigenlijk beter helemaal maar niet moeten voorlezen.
Ik hoop dat jouw gerechtvaardigde hoop op het tijdig klaarkomen van je roman in vervulling zal gaan. Ik ben zeer nieuwsgierig hoe het boek ten slotte uitvalt en ik zal je, als je daar althans prijs op stelt, mijn oordeel doen geworden.
Wat het geval van 't Reve betreft, is natuurlijk de zaak zoals jij zegt: Elke letterkundige met enig zelfrespect moet weigeren nog ooit in een jury zitting te nemen indien de jury niet gerechtigd is een bindende uitspraak te doen.
Deze consequentie had de jury van de reisbeurzen in 1950 in het openbaar moeten trekken en de Vereniging voor Letterkundigen had dit standpunt in het openbaar alweer moeten verkondigen.
Dat het gevolg daarvan is dat alleen lapzwansen en roomse schooiers in toekomstige jury's zitting nemen kan ons dan koud laten.
Een tweede consequentie zou moeten zijn dat geen enkele auteur aan een dergelijke jury nog iets inzond. Dat de Partij van de Arbeid ook op het terrein van de cultuur en kunstpolitiek een partij is, die als devies heeft: de roomsen te ontzien in verband met de instandhouding van de coalitie, moet die partij zelf maar weten. In ieder geval zou dan van de zijde der zichzelf en de literatuur-respecterende kunstenaars de kwestie scherp en duidelijk gesteld zijn. Maar scherp en duidelijk stellen behoort helaas niet tot het karakter van de meeste kunstenaars omdat zij niet politiek kunnen denken, omdat zij geen lef hebben om te vechten en omdat zij dermate in financiële nood verkeren, dat ze bijna verplicht zijn mee te dingen naar een prijs die uiteindelijk door de bisschoppen wordt uitgekeerd. Ik heb mij toch voorgenomen op de as. Vergadering van de Vereniging v. Letterkundigen daarover het mijne te zeggen. Veel succes zal het wel niet hebben, maar misschien is er toch een aantal lieden die het met mij eens is en ik stel er wel prijs op te weten wie dit zijn.
Met hartelijke groeten,
Geert
R.J. Peskens (15 augustus 1909 - 18 december 1987)
Hier met de schrijfster Josine Meyer en Gerard Reve
Toen Alfa voor het eerst zijn Bet ontmoette, Heeft hij haar lang met kennersblik aanschouwd. En nog dezelfde dag deed hij zijn aanzoek En nog dezelfde maand zijn zij getrouwd.
En waren samen letterlijk gelukkig En hadden lief in letterlijke zin. En Bet schonk na verloop van negen maanden Het leven aan een vierentwintigling.
Dat was de aanvang van de overwinning Van dit geletterd, kinderrijk geslacht Dat duizendtallen dromen heeft geschapen, Maar honderdduizenden heeft omgebracht,
Dat menige bibliotheek heeft volgelogen, Dat dagelijks smaad schrijft in het ochtendblad, Dat laster pleegt in duizend conversaties, Dat roddelt op het land en in de stad.
En was de dichter niet ter hulp gekomen, en wisten wij na alle laster niet Dat wat in proza enkel maar kan liegen Tot waarheid wordt gelouterd in een lied,
Wie zou dan niet de tijd terug begeren, Toen Alfa vrijgezel was en haast stom, Wie zou niet liever vreedzaam vegeteren, In een sereen analfabetendom?
Daan Zonderland (15 augustus 1909 5 augustus 1977)
Hoezeer in zich besloten, van elke schijn ontdaan is uwe stem tot ons gegaan zingende en voor gòed in ons verloren, de weinigen, de enkelen uitverkoren om te bestaan.
Achter de eerste stilte aarzelend begint het woord, zwevende als de wind in het herfsten, - o, het vlagen der verrukkingen, het martelend klagen om wat eèns werd bemind!
Verlaine sterft
Een kamer, een tafel, een bed, grillige bloemen van ijs waaieren wit aan het raam - de nacht staat over Parijs.
Een oud man weet zich alleen, geen hand die de zijne vindt; zelfs niet eens de goede troost van een enkel glas absinth.
De muren zijn verveloos in het armzalige vertrek, waar ik, denkt Paul Verlaine, alleen, als een hond verrek.
Een kamer, een tafel, een bed, bloemenwaaiers van ijs - zo crepeerde Paul Verlaine, rue Descartes, Parijs.
Ines war froh, als sie aus der Straßenbahn steigen konnte. Irgendwie hatte sie heute das Gefühl, dass alle sie anstarrten, aber wahrscheinlich bildete sie sich das nur ein. Als sie und ihre Mutter voriges Jahr in dieses öde Dorf gezogen waren, hatte Ines kurz überlegt, auch die Schule zu wechseln. Es gab eine Gesamtschule mit einem gymnasialen Zweig im nächsten Ort, nur zehn Fahrradminuten entfernt. Vielleicht würde ein Neuanfang vieles zum Positiven wenden, vielleicht würde sie in einer anderen Schule endlich Freunde finden? Aber Ines war vor dem Schritt ins Ungewisse zurückgescheut. Okay, sie hatte an ihrer alten Schule keine Freunde und häufig wurde über sie gelästert und gekichert, aber selbst das hatte in letzter Zeit nachgelassen. Man schien sich an sie gewöhnt zu haben, sie war einfach da, wie ein Teil des Mobiliars, unbeachtet, so lange sie sich unauffällig verhielt. Ein Zustand, über den sie zwar nicht glücklich war, mit dem sie sich aber arrangiert hatte. Wer konnte schon sagen, was in einer neuen Schule auf sie zukommen würde? Als Neue stand man automatisch im Mittelpunkt des Interesses, wahrscheinlich wäre alles nur noch schlimmer geworden. Außerdem hatte das Gymnasium, das sie jetzt besuchte, einen guten Ruf. Also hatte sie sich entschlossen zu bleiben, auch wenn ihr Schulweg mit Bus, S-Bahn und Straßenbahn nun fast eine Stunde dauerte.
Das weiße Huhn Mein Vater starb letzten August. Das ist jetzt bald vierzig Jahre her. Der Tag war so heiß, dass die Vögel unter den Blättern blieben und alles ringsum sich verlangsamte. Wir dachten an die Hitze des Krankenzimmers, des Krankenbetts, in dem der inzwischen zu einem dünnen Herrn zusammengeschmolzene Mann seinen Tod erwartete. Dass es Regen geben solle, war das Thema auf den Fluren. Erst für den Abend wurde er erwartet, als er endlich fi el, war er der erste Regen, den mein Vater nicht mehr erleben sollte. In München nahmen an diesem Tag ein paar Männer die Kunden und Angestellten einer Bank als Geiseln und verlangten 500 000 Mark. Die Eilmeldungen im Radio überschlugen sich, dauernd gab es »neue Entwicklungen«, das Land blickte nach München. Wir nicht. Mittags aß ich bei einem Freund, folgte aber dem Tischgespräch nicht, bis ein Erwachsener eine längere Geschichte abschloss mit dem Seufzer: »Unsere Familie wurde geboren, Gräber zu füllen.« In die Pause, die folgte, schepperte das Gelächter, erst langsam, dann selbstbewusst. Man traute sich, die drastische Formulierung mit Ironie zu beantworten. Ein Aperçu war geboren. In die Pause, die diesem folgte, sagte ein anderer: »So gesehen, dauert der Tod ein Leben lang.« Die beiden Sätze standen unverbunden nebeneinander, und aus der Pause, die dann folgte, erhob sich kein Gelächter mehr. Komische Art, sich zu unterhalten, war alles, was ich dachte. In den Wochen davor war meine Mutter täglich ins Krankenhaus gefahren, einen Krebsbunker mit massiven Strahlungsapparaten, Kobalt-Kabinen, dreißigjährigen Untoten auf den Fluren und diesem einen, nie mehr aufzulösenden Geruch. Nicht Kampfer, nicht Melisse roch so, unnatürlich, chemisch, strahlend roch es.
It's hard trying to develop into a real Writer Lady in the bosom of one's family, especially when the family refuses to take one seriously. Seven years of newspaper grind have taught me the fallacy of trying to write by the inspiration method. But there is such a thing as a train of thought, and mine is constantly being derailed, and wrecked and pitched about. Scarcely am I settled in my cubbyhole, typewriter before me, the working plan of a story buzzing about in my brain, when I hear my name called in muffled tones, as though the speaker were laboring with a mouthful of hairpins. I pay no attention. I have just given my heroine a pair of calm gray eyes, shaded with black lashes and hair to match. A voice floats down from the upstairs regions: "Dawn! Oh, Dawn! Just run and rescue the cucumbers out of the top of the ice-box, will you? The iceman's coming, and he'll squash 'em." A parting jab at my heroine's hair and eyes, and I'm off to save the cucumbers. Back at my typewriter once more. Shall I make my heroine petite or grande? I decide that stateliness and Gibsonesque height should accompany the calm gray eyes. I rattle away happily, the plot unfolding itself in some mysterious way. Sis opens the door a little and peers in. She is dressed for the street. "Dawn, dear, I'm going to the dressmaker's. Frieda's upstairs cleaning the bathroom, so take a little squint at the roast now and then, will you? See that it doesn't burn, and that there's plenty of gravy. Oh, and Dawn--tell the milkman we want an extra half-pint of cream today. The tickets are on the kitchen shelf, back of the clock. I'll be back in an hour."
"Toen ik een kind was, woonde hier een timmerman, een wagenmaker, een bakker. De geur van pasgebakken brood zweefde over de straat als ik naar school liep. Het winkelbelletje van de VIVO van tante Stien, die niet mijn tante was maar die gewoon zo heette, rinkelde wanneer een boek met de klink in de hand, de winkeldeur al open, uit zijn klompen stommelde."
( )
"Vroeger kleurde de essen 's zomers in alle tinten groen: het blauwgroen van de rogge, het geelgroen van de haver, het grijsgroen van de gerst. Waar de rogge dun stond, op het magere zand, straalde aan de voet van het koren de geelwitte kamille, hogerop het blauw en het wit van korenbloemen en margrieten, de felle hartstocht van de klaprozen. Er trilden sluiers van stuifmeel boven de akker. Leeuweriken jubelden zich kleiner en kleiner tegen de strakke hemel, tot ze volledig opgingen in lucht en zang"
That, for him, had been the well at the worlds end mentioned in the old stories. No water had ever tasted like that water. One of the best meals he had ever eaten had been eaten there: raw turnips taken from a neighbouring field, cleaned in the spring and sliced, washed down by the clear ice-cold water.
( )
Below, in a hollow of quaking bog was a small lake, surrounded by sallies and bog-birch, in which demented old ladies and others were continually drowning themselves. There was an almost vocal sadness about the place.
( )
Fight the Brits, says Binchy Two, to the last Catholic shop in the village of Belleek or the town of Strabane. Man, you love the Brits, you couldnt exist without them. The nickname is affectionate. They give you the chance to be Irish heroes. They give you targets you can easily see.
Benedict Kiely (15 augustus 1919 - 9 februari 2007)
And, first, one word with respect to its bodily effects; for upon all that has been hitherto written on the subject of opium, whether by travellers in Turkey (who may plead their privilege of lying as an old immemorial right) or by professors of medicine, writing ex cathedrâ, I have but one emphatic criticism to pronounce, -- Lies! lies! lies! I remember once, in passing a book-stall, to have caught these words from a page of some satiric author: "By this time I became convinced that the London newspapers spoke truth at least twice a week, namely, on Tuesday and Saturday, and might safely be depended upon for -- the list of bankrupts." In like manner, I do by no means deny that some truths have been delivered to the world in regard to opium; thus, it has been repeatedly affirmed, by the learned, that opium is a dusky brown in colour, -- and this, take notice, I grant, -- secondly, that it is rather dear, which also I grant -- for, in my time, East India opium has been three guineas a pound, and Turkey, eight; and, thirdly, that if you eat a good deal of it most probably you must do what is particularly disagreeable to any man of regular habits, namely, -- die. These weighty propositions are, all and singular, true; I cannot gainsay them; and truth ever was, and will be, commendable. But, in these three theorems, I believe we have exhausted the stock of knowledge as yet accumulated by man on the subject of opium. And, therefore, worthy doctors, as there seems to be room for further discoveries, stand aside, and allow me to come forward and lecture on this matter.
First, then, it is not so much affirmed as taken for granted, by all who ever mention opium, formally or incidentally, that it does or can produce intoxication. Now, reader, assure yourself, meo periculo, that no quantity of opium ever did, or could, intoxicate. As to the tincture of opium (commonly called laudanum) that might certainly intoxicate, if a man could bear to take enough of it; but why? because it contains so much proof spirit, and not because it contains so much opium.
Thomas de Quincey (15 August 1785 8 December 1859)
In einem kleinen Zimmer in Paris, wo ich den Kopf vor Sehnsucht gegen alle Wände stieß und deinen Namen leise in die Spiegel schrie, doch keiner kam und niemand nahm mich in den Arm wie du, der mich verließ. Und als du gingst, hast du gesagt: "Du machst das schon, mein Kleines, irgendwie!" Oh ja, mein Mann! Ich mach das schon. Ich weine ohne Träne jede Nacht, ich liebe dich, auch wenn es einsam macht, ich sterbe so dahin und frag nicht mehr nach einem Sinn in diesem kleinen Zimmer hier, wo Gaukler wohnten, Trinker, Diebe, es war umsonst, denn es war Liebe.
Die Liebe mit dem Leben büßen Warten, bis das Leben dich vergisst Jede Nacht, sie bleibt in mir Auch wenn es Tag geworden ist.
Dann war es still. Dann gingen viele Jahre hin und ich blieb hier, in diesem kleinen Zimmer in Paris und trank mit Trinkern auf ihr Glück und sang mit Gauklern Liebeslieder und morgens kamen auch die Diebe wieder, nur du kamst nie zurück.
Fliehende sind wir
"Ungleiches Paar, beide kalt genug für das kälteste Unglück Gegner, die auf keine zweite Chance warten -
solche Gegner gehen niemal einen Schritt zurück und bleiben doch einander unnahbar bis in ihr Schweigen in dem, was einmal Feuer war und Liebesglück ausglüht zu Asche
Und wie auf Gesichtern von Toten siehst du ihr letztes Erstaunen erkalten Fliehende sind wir, die sich festhalten
Reisende durch leere Zimmer Gleichgültig schluchzen die Geigen noch immer Sterbende betteln um Dollarnoten"
Wolf Wondratschek (Rudolstadt, 14 augustus 1943)
Hier met de Zweedse dichterLars Gustafsson (links)
Christianna stood at her bedroom window, looking down at the hillside in the pouring rain. She was watching a large white dog, soaking wet with matted hair, digging excitedly in the mud. Every now and then he would look up at her and wag his tail, and then return to digging again. He was the Great Pyrenees her father had given her eight years before. His name was Charles, and in many ways he was her best friend. She laughed as she watched him chase a rabbit that eluded him and promptly disappeared. Charles barked frantically and then splashed happily through the mud again, looking for something else to pursue. He was having a great time, as Christianna was, watching him. It was the last of summer and the weather was still warm. She had returned to Vaduz in June, after four years of college in Berkeley. Coming home had been something of a shock, and so far the best thing about her homecoming was Charles. Other than her cousins in England and Germany, and acquaintances throughout Europe, her only friend was Charles. She led a sheltered and isolated life, and always had. It seemed unlikely she would see her Berkeley friends again. As she watched the dog disappear toward the stables, Christianna hurried out of her room, intent on going outside and following him. She grabbed her riding slicker and a pair of rubber boots she used to muck out her horse's stall, and ran down the back stairs. She was grateful that no one noticed her, and a moment later she was outside, sliding through the mud and running after the big white dog. She called his name, and in an instant he bounded up to her, nearly knocking her down. He wagged his tail, splashing water everywhere, put a muddy paw on her, and when she bent to stroke him, he reached up and licked her face, and then ran away again as she laughed. Together, they ran side by side along the bridle path. It was too wet today to ride.
NÄCHSTES JAHR nehmen wir Einzelzimmer, sagte meine Geliebte im Vorjahr. Ein guter Einfall, sagte ich, da muß ich nicht mehr fürchten, daß ich dich störe, wenn ich meinem kleinen Taschentonband etwas einsage, muß nicht mehr hinaus in den Park, wenn es gar zuviel ist, was ich auf dieses Zelluloid- oder Plasteband einzureden habe, muß nicht, wenn meine auszementierte Diktierbahn unter dem Damm bei Regenwetter von Liebespaaren besetzt ist, hinauf auf den Damm, wo der Váh-Wind mich packt und wo die Kälte mich trotz meiner Lederjacke zu fassen bekommt und mir bis unter die Haut kriecht. Nicht zu vergessen, daß du mich nachts nicht mehr stören wirst, sagte meine Geliebte, wenn du bei halber Nacht das Licht einschaltest und liest bis zum Morgen. Duvergißt, sagte ich, daß ich aufwach, weil du schnarchst, und daß ich lange wach lieg, ehe ich mich entschließen kann, dich zu wecken, aber dann tue ich es. Ja, und dann bin ich wach, sagte meine Geliebte, und du schläfst ein und schnarchst. Also, es blieb dabei, wir nahmen Einzelzimmer, und nun haben wir sie. Das hat seine Romantik und macht mein Piestanyer Märchen noch märchenhafter. Ich darf tatsächlich diktieren, wann ich will oder wann mir danach ist, und ich platze nicht in den Essay hinein, den meine Geliebte über eine gemeinsame Freundin in Ungarn, über eine Malerin, schreibt. Wir wissen weniger voneinander. Eines weiß die Badezeiten des anderen nur dunkel, und wir lassen auch im finstern, wann wer zur Massage geht, aber wir haben eine neue Aufgabe, ich jedenfalls, eine romantische Aufgabe. Das beschäftigt mich ziemlich, fast kriminalistisch, aber mindestens so arg wie einen jungen eifersüchtigen Liebhaber, festzustellen, wo meine Geliebte sich in dieser oder jener Stunde befindet, und sie aufzuspüren. Oft ist es dann so, als ob wir uns in der großen Welt zum ersten Mal träfen, und das hat seinen Reiz, das übt seine Macht aus auf unser Zueinander. Aber an manchen Abenden, wenn jedes von uns seinen Zimmerschlüssel aus der Tasche zieht, seine eigene Tür aufschließt, und wenn durchs mondhelle Zimmer hindurch in den blühenden Kastanien von gegenüber die Nachtigall ihre Roller und Schleifer, ihr gar nicht so sanftes Getön, sondern ihren harten, fordernden Schlag (nein nicht) in die Nacht hinausläßt, sondern hinausstößt, sagt meine Geliebte, das machen wir aber nie wieder.
Erwin Strittmatter (14 augustus 1912 31 januari 1994)
Wenn man in Rostock geboren und aufgewachsen ist, glaubt man lange Zeit, man könne dieser Stadt niemals den Rücken zukehren. Vom Küchenfenster unserer Neubauwohnung aus konnte ich an Sonntagen die alten Glocken schlagen hören, und ich lauschte andächtig. Irgendwann begannen meine Freundinnen und ich, die alten Gemäuer der Stadt auf eigene Faust zu erkunden und stießen auf viele freundliche Leute, die uns, wohl verwundert über das eher ungewöhnliche Interesse einiger Backfische, bereitwillig Kirchenportale öffneten und uns sogar hinter schmiedeeiserne Türen geheimnisvoller Grabkapellen schauen ließen. Überall spürte ich den Atem der Geschichte. Doch nichts berührte mich mehr, als ein riesiges Ölgemälde, es hing damals im Ostchor der Marienkirche. Ich stand davor und begriff plötzlich, in einer Zeit leben zu dürfen, in der die den Kriegskindern nachfolgende Generation Krieg und Zerstörung, zumindest im Herzen Europas, nicht durch eigenes Erleben würde kennen lernen müssen und ich bin dankbar dafür. Der Künstler war vogelgleich über St. Marien geschwebt und hatte auf die unversehrt wirkende Kirche geschaut, die inmitten eines gewaltigen Trümmerfeldes wie ein unzerstörbares Bollwerk aufragte. Wir haben ein Geschenk erhalten, denn St. Jacobi und St. Petri brannten in den Bombennächten von 1942, ganze Stadtquartiere fielen in Schutt und Asche. Die Wunden der Vergangenheit sind vernarbt, vieles, was unwiederbringlich verloren ging, lebt in Erinnerungen, in alten Fotos, alten Kupferstichen und Gemälden weiter und wenn man ganz genau hinschaut, dann entdeckt man die Straßen, Wege und Plätze, auf denen Franz den Spuren seines Bruders folgte.
It is, then, sixty years since Edward Waverley, the hero of the following pages, took leave of his family, to join the regiment of dragoons in which he had lately obtained a commission. It was a melancholy day at Waverley-Honour when the young officer parted with Sir Everard, the affectionate old uncle to whose title and estate he was presumptive heir.
A difference in political opinions had early separated the Baronet from his younger brother Richard Waverley, the father of our hero. Sir Everard had inherited from his sires the whole train of Tory or High-Church predilections and prejudices which had distinguished the house of Waverley since the Great Civil War. Richard, on the contrary, who was ten years younger, beheld himself born to the fortune of a second brother, and anticipated neither dignity nor entertainment in sustaining the character of Will Wimble. He saw early that, to succeed in the race of life, it was necessary he should carry as little weight as possible.
Painters talk of the difficulty of expressing the existence of compound passions in the same features at the same moment; it would be no less difficult for the moralist to analyse the mixed motives which unite to form the impulse of our actions. Richard Waverley read and satisfied himself from history and sound argument that, in the words of the old song,
Passive obedience was a jest,
And pshaw! was non-resistance;
yet reason would have probably been unable to combat and remove hereditary prejudice could Richard have anticipated that his elder brother, Sir Everard, taking to heart an early disappointment,
would have remained a bachelor at seventy-two. The prospect of succession, however remote, might in that case have led him to endure dragging through the greater part of his life as 'Master Richard at the Hall, the Baronet's brother,' in the hope that ere its conclusion he should be distinguished as Sir Richard Waverley of Waverley-Honour, successor to a princely estate, and to extended political connections as head of the county interest in the shire where it lay.
Sir Walter Scott (14 augustus 1771 - 21 september 1832)
Uit: Der Flügelschlag eines brasilianischen Schmetterlings
(Bespreking Thomas Manns roman Felix Krull door Martin R. Dean in NNZ Online)
Verfolgt man den Familienstammbaum rückwärts, entdeckt man die Rückseite dieser Weltläufigkeit in der Entwurzelungserfahrung seiner Mutter Julia. Denn die ersten Tropfen seines Weltbürgertums nimmt der Lübecker mit der Muttermilch ein: «Meine Mutter», schreibt Mann, «stammte aus Rio de Janeiro, hatte aber einen deutschen Vater, so dass nur zum vierten Teil unser Blut mit lateinamerikanischem gemischt ist. Uns Kindern erzählte sie von der paradiesischen Schönheit der Bucht von Rio, von Giftschlangen, die sich auf der Pflanzung ihres Vaters zeigten und von Negersklaven mit Stöcken erschlagen wurden. Mit sieben Jahren fand sie sich nach Lübeck verpflanzt - den ersten Schnee, den sie sah, hielt sie für Zucker.» Man wundert sich hier vielleicht über das «nur», mit dem Thomas Mann den Anteil brasilianischen Blutes qualifiziert, was er in der Folge kaum mehr zu würdigen sich genötigt sah.
Nach dem Tod ihrer Mutter Maria da Silva wird Julia 1885 ins deutsche Lübeck verpflanzt. Dort lebt sie mit ihrem Vater und den Geschwistern und wird, in der Entourage ihres schwarzen Kindermädchens Anna, schnell zur auffälligen Exotin. Julia Mann ist hübsch, lebenssüchtig und geniesst das Leben sorglos wie ein Schmetterling. Nach dem Tod ihres Mannes wird sie von der Stadt Lübeck entmündigt und muss nach München umsiedeln, um ihre persönliche Freiheit wieder zu gewinnen. Ihre beiden Söhne Thomas und Heinrich aber werden dieses Gefühl der Entwurzelung, das sich im Familienkörper ausbreitet, nicht verdrängen können. Der Flügelschlag des tropischen Schmetterlings bewegt die Familie selbst noch im kalten und fernen Norden.
Julia Mann - da Silva-Bruhns (14 augustus 1851 11 maart 1923)
Villa Boa Vista in Paraty, ouderlijk huis van Julia Mann
On June 15, eighteen eighty-six, about four of the afternoon, the observer who chanced to be present at the house of old Jolyon Forsyte in Stanhope Gate, might have seen the highest efflorescence of the Forsytes.
This was the occasion of an 'at home' to celebrate the engagement of Miss June Forsyte, old Jolyon's granddaughter, to Mr. Philip Bosinney. In the bravery of light gloves, buff waistcoats, feathers and frocks, the family were present, even Aunt Ann, who now but seldom left the comer of her brother Timothy's green drawing-room, where, under the aegis of a plume of dyed pampas grass in a light blue vase, she sat all day reading and knitting, surrounded by the effigies of three generations of Forsytes. Even Aunt Ann was there; her inflexible back, and the dignity of her calm old face personifying the rigid possessiveness of the family idea.
When a Forsyte was engaged, married, or born, the Forsytes were present; when a Forsyte died--but no Forsyte had as yet died; they did not die; death being contrary to their principles, they took precautions against it, the instinctive precautions of highly vitalized persons who resent encroachments on their property.
About the Forsytes mingling that day with the crowd of other guests, there was a more than ordinarily groomed look, an alert, inquisitive assurance, a brilliant respectability, as though they were attired in defiance of something. The habitual sniff on the face of Soames Forsyte had spread through their ranks; they were on their guard.
The subconscious offensiveness of their attitude has constituted old Jolyon's 'home' the psychological moment of the family history, made it the prelude of their drama.
The Forsytes were resentful of something, not individually, but as a family; this resentment expressed itself in an added perfection of raiment, an exuberance of family cordiality, an exaggeration of family importance, and--the sniff. Danger--so indispensable in bringing out the fundamental quality of any society, group, or individual--was what the Forsytes scented; the premonition of danger put a burnish on their armour. For the first time, as a family, they appeared to have an instinct of being in contact, with some strange and unsafe thing.
John Galsworthy (14 augustus 1867 - 31 januari 1933)
Je sens que je souris, Attendrie, Il y a de la pudeur et une grâce puérile, Dans le sentiment qui menvahit, Seule, Frémissement imprévu, Ô lumière à travers les branches bourgeonnantes, Soirée qui approche du printemps, Je sens que je souris, Attendrie, Tant la vie est pure, tant elle est légère et présente, Avec elle aussi son sentiment de chaste vertu, Riant, Dune heure qui revient, revient, mais oui, toujours Dune heure suspendue, Ô si neuve !
Vertaald door Béatrice Vierne
Sibilla Aleramo (14 augustus 1876 13 januari 1960)
Uit: Une étude sur Alice Rivaz, door Françoise Fornerod
Ancrée dans la réalité de Suisse romande, l'uvre d'Alice Rivaz offre le reflet de préoccupations auxquelles la littérature de ce pays a longtemps accordé peu d'attention : le sort des êtres marginalisés par la société, la complexité des rapports dans le monde du travail, la place des femmes dans la littérature, la solitude de ceux qui appartiennent à des minorités. Sans doute son milieu familial aussi bien que celui dans lequel la romancière a exercé son activité professionnelle ont-ils déterminé ses prises de position.
Lorsqu'Alice Rivaz vient au monde le 14 août 1901 à Rovray, petit village du Nord vaudois, son père, Paul Golay est instituteur ; il exercera encore sa profession à Clarens de 1904 à 1910 avant de rejoindre Lausanne pour se consacrer entièrement à la politique et s'illustrer comme l'un des ténors du jeune parti socialiste vaudois. Le récit que, dans L'Alphabet du matin, Alice Rivaz fait de son enfance heureuse et protégée n'occulte pas les tensions familiales nées du heurt des idées paternelles avec les convictions religieuses de sa mère, née Ida Etter, dont un début de noviciat chez les diaconesses de Saint-Loup avait renforcé le rigorisme moral. La dénonciation de l'injustice sociale, la défense des humbles et les opinions pacifistes défendues au sein de la famille, Alice Rivaz les a retrouvées ensuite sur son lieu de travail. Ayant renoncé à gagner sa vie en donnant des leçons de musique après avoir obtenu un diplôme de piano au Conservatoire de Lausanne, elle a suivi une école de dactylo qui lui a permis d'être engagée en 1925 au Bureau International du Travail à Genève. Elle a fait toute sa carrière dans ce milieu international, chargée de recherches et d'enquêtes qui ne lui laissaient que peu de temps pour sa vocation littéraire. Il a fallu la guerre et la suspension des activités du BIT à Genève pour qu'elle puisse s'y consacrer.
Then from five thousand throats and more there rose a lusty yell; It rumbled through the valley, it rattled in the dell; It pounded on the mountain and recoiled upon the flat, For Casey, mighty Casey, was advancing to the bat.
There was ease in Casey's manner as he stepped into his place; There was pride in Casey's bearing and a smile lit Casey's face. And when, responding to the cheers, he lightly doffed his hat, No stranger in the crowd could doubt 'twas Casey at the bat.
Ten thousand eyes were on him as he rubbed his hands with dirt; Five thousand tongues applauded when he wiped them on his shirt; Then while the writhing pitcher ground the ball into his hip, Defiance flashed in Casey's eye, a sneer curled Casey's lip.
And now the leather-covered sphere came hurtling through the air, And Casey stood a-watching it in haughty grandeur there. Close by the sturdy batsman the ball unheeded sped-- "That ain't my style," said Casey. "Strike one!" the umpire said.
Ernest Thayer (14 augustus 1863 21 augustus 1940)
Comment avait-il entendu parler de moi ? Certains de mes romans avaient été traduits en anglais et avaient eu aux Etats-Unis un accueil plutôt confidentiel, cinq années auparavant. J'avais déjà reçu sans surprise des plis de militaires belges ou français qui, le plus souvent, demandaient des photos dédicacées. Mais un 2e classe de l'armée américaine basé en Irak, cela me dépassait.
Savait-il qui j'étais ? A part l'adresse de mon éditeur correctement libellée sur l'enveloppe, rien ne le prouvait. "J'ai besoin d'un peu de compréhension et vous, vous me comprendrez, je le sais." Comment pouvait-il savoir que moi, je le comprendrais ? A supposer qu'il ait lu mes livres, ceux-ci étaient-ils les témoignages les plus flagrants de la compréhension et de la compassion humaines ? Tant qu'à être une marraine de guerre, le choix de Melvin Mapple me laissait perplexe.
D'autre part, avais-je envie de ses confidences ? Tant de gens déjà m'écrivaient leurs peines en long et en large. Ma capacité à supporter la douleur d'autrui était au bord de la rupture. De plus, la souffrance d'un soldat américain, cela prendrait de la place. Contiendrais-je un tel volume ? Non.
Melvin Mapple avait sûrement besoin d'un psy. Ce n'était pas mon métier. Me mettre à la disposition de ses confidences serait lui rendre un mauvais service, car il se croirait dispensé de la thérapie dont six années de guerre avaient dû engendrer la nécessité.
Ne pas répondre du tout m'eût paru un rien salaud. Je trouvai une solution médiane : je dédicaçai au soldat mes livres traduits en anglais, je les empaquetai et les lui postai. Ainsi, il me sembla avoir fait un geste pour le sous-fifre de l'armée américaine et j'eus ma conscience pour moi.
Amélie Nothomb (Kobe, 13 augustus 1967)
De Duitse schrijver en journalist Jens Bisky werd geboren op 13 augustus 1966 in Leipzig. Na zijn afstuderen aan de Erweiterte Oberschule "Immanuel Kant" in Berlijn in 1985 ging Bisky als vrijwilliger voor een verlengde periode in militaire dienst als officier in de Nationale Volksarmee, waar hij als luitenant afzwaaide. Daarna werkte hij bij de jeugd radiozender DT64 in Berlijn. Vervolgens behaalde Bisky een diploma in culturele studies en germanistiek. Bisky werkt als redacteur bij de Süddeutsche Zeitung.
Uit: Geboren am 13. August
Ich bin im Kommunismus groß geworden, der 1966 im Leipziger Osten zur Untermiete wohnte. Glücklicherweise lagen die zwei winzigen Zimmer im dritten Stock zum Hinterhof, sodass die Straßenbahn Nr. 22, die vor dem Haus mit landestypischem Quietschen hielt, meinen Schlaf nicht störte.
Hätte sie mich geweckt, so hätte mein Geschrei die Fortschritte der Wissenschaft aufgehalten: Hier wurde gearbeitet. Weder Fernseher noch Klospülung unterbrachen den Gedankengang.
Das WC befand sich eine halbe Treppe tiefer. In meiner Vorstellung kann ich vom Gitterbett im elterlichen Schlafzimmer über die Aschenkästen auf dem Hof bis zur Rückseite der «Grünen Schenke» schauen, dem verwunschenen Ort, der sein Geheimnis nie preisgegeben hat. Als
ich geboren wurde, lagerten dort Möbel; in einer besseren, längst versunkenen Zeit aber müssen vor den mit Stuck, Gold, Spiegeln und hellgrünen Arabesken schwungvoll verzierten Wänden Vorstadtpaare getanzt haben, Blicke und Küsse tauschend.
Es gab in Leipzig an allen Ecken schäbig gewordene Überbleibsel einer untergegangenen Welt, Mauerreste, verblasste Inschriften, verwitterte Passagen und Toreinfahrten, verfallende Türme in Parks. Was aus der bürgerlichen Epoche der Stadt noch stand, führte meine Phantasie in die Ferne
einer unerschlossenen Vergangenheit, diente ihr als Ersatz für die fehlenden Ritterburgen. Die Gegenwart war geschäftig, frisch, frei und auf unangestrengte Weise ernst zugleich.
Meine Eltern, beide Studenten, waren ein schönes Paar: er ein etwas kurz geratener Belmondo, sie eine Lollobrigida, die es ins Sächsische verschlagen hatte, wo sie mit ihren üppig wuchernden tiefschwarzen Haaren und dem dunklen Teint als Exotin auffiel, und das mit Freude.
Me, Myself, and Irene, Sarah thought impatiently. By the Farrelly Brothers. Why was it that the other mothers could never remember the titles of anything, not even movies theyd actually seen, while she herself retained lots of useless information about movies she wouldnt even dream of watching while imprisoned on an airplane, not that she ever got to fly anywhere? Oh, I saw that, said Theresa, mother of Courtney. A big, raspy-voiced woman who often alluded to having drunk too much wine the night before, Theresa was Sarahs favorite of the group. Sometimes, if no one else was around, the two of them would sneak a cigarette, trading puffs like teenagers and making subversive comments about their husbands and children. When the others arrived, though, Theresa immediately turned into one of them. I thought it was cute. Of course you did, Sarah thought. There was no higher praise at the playground than cute. It meant harmless. Easily absorbed. Posing no threat to smug suburbanites. At her old playground, someone had actually used the c-word to describe American Beauty (not that shed actually named the film; it was that thing with Kevin whats-his-name, you know, with the rose petals). That had been the last straw for Sarah. After exploring her options for a few days, she had switched to the Rayburn School playground, only to find that it was the same wherever you went. All the young mothers were tired. They all watched cute movies whose titles they couldnt remember. I was enjoying it, Cheryl said. But fifteen minutes later, Jimmy and I were both fast asleep. You think thats bad? Theresa laughed. Mike and I were having sex the other night, and I drifted off right in the middle of it. Oh, well. Cheryl chuckled sympathetically. It happens. I guess, said Theresa. But when I woke up and apologized, Mike said he hadnt even noticed. You know what you should do? Mary Ann suggested. Set aside a specific block of time for making love. Thats what Lewis and I do. Every Tuesday night at nine.
According to Shelby's DNA, our son, Noah, is likely to grow up to be a wealthy philanderer who will father tons of kids out of wedlock -- who will in turn grow up and do the same. This will be very good for my genetic proliferation. Morally, though, it kind of sucks. But Shelby's DNA reminded me that evolution is amoral and so is Shelby's sex drive.
It's her way of hedging her evolutionary bets. If there's a war or something and we go back to a primitive society, her hearty offspring from those athletic fucks will survive, whereas my offspring might die because they're too brainy. Plus her genes get the best of both worlds. She can have genetically diverse offspring and still be married to the "cerebral provider" who will use his high IQ and income to raise her bastard kids.
Shelby would tell you this is all horseshit. She will tell you she's never once thought about genetics or evolutionary strategies. And she would be telling you the truth. But her genes have told me the real story. And it's really fucking me up.
So far, we've only had one kid. Noah. And he's mine. I can see it in his eyes; I can read it in his soul. Besides, Noah looks just like I did in baby pictures -- all blue eyes, blond hair, and slobber. You see, my DNA has a little trick of its own. My sperm are a fierce sort and my body knows what Shelby's up to. So I fuck her every chance I get. At least once a day. That way my little guys attack and kill all the foreign sperm. So far this has kept her extramarital affairs from fertilizing any eggs. Which is good, considering Shelby refuses to go on the Pill; she says it makes her fat. Plus, her infidelity always peaks when she's ovulating. Or at least that's when my dreams about her infidelity always peak. So far I've been winning. But I'm not sure how much longer me and my little guys can keep up the fight.
Anyway, it really doesn't matter if I'm right about Shelby or not. Either way I'm fucked.
Rappa, Rudolf G. Binding, Vladimir Odojevski, Albert Sorel, Julia Mann
De Surinaamse schrijver Rappa (pseudoniem van Robby Jonathan Parabirsing) werd geboren in Paramaribo op 13 augustus 1954. Zie ookmijn blog van 13 augustus 2009.
Uit: Niet Loellen
We stapten uit; het was typisch herfstweer, ik was voor het eerst in dit jaargetijde in Nederland; Surinamers gaan echt niet zomaar buiten de zomerse tijden om naar Nederland. Ik was er voor een familiaire bigi-jari, vandaar.
We stapten uit; het was nog licht, maar het was al half acht s avonds, ook zoiets vreemds van Holland: s avonds is het nog licht en s overdag is het nog donker. Net zoals bij het afdrogen als je je s morgens had gebaad: je baddoek voelde koud aan, maar was droog en bruikbaar om af te drogen. Bij ons betekende een koude handdoek dat hij nat was. Dus thuis betekende koud nat en hier was koud droog. En als ik mijn tandpasta s morgens op mn tandenborstel uitdrukte, moest ik er even aan wennen dat die koud was, kouwe tandpasta.
We moesten wachten op een andere tram om over te stappen. Die is er over vijf minuten, zei mijn zwager. Dat van dit land, alles gaat zo op tijd, schitterend gewoon voor ons, wij die aan die beroemde Surinaamse Tijd (ST) gewend zijn. Iemand uit het buitenland vroeg me eens een definitie van ST; ik zei: Dat is Greenwich time plus tussen vijf en vijfentwintig minuten. De persoon keek me aan alsof ik de aarde plat had verklaard. Een natte regen (ja, wij kennen ook droge regens) druilde neer, opeens begon het stevig te waaien; ik had een tropische lange broek aan, geen jeans, dus die koude wind sneed dwars door me heen. Mn zwager zei:Fris weertje. Ik dacht:Zo moeten bergbeklimmers zich voelen als ze via de westkant de laatste 500 meter van de Mount Everest beklimmen. Mijn zwager had intussen een discussie met me opgestart over het begrip van dat moment in Nederland: allochtonen, met allerlei combinaties daarmee: allochtonenbeleid, allochtonenbuurten, allochtonenonderwijs, en ga zo maar voort. Weer blies de wind, kowroe nak mi van voor en van achter. Ik gaf een reactie op een uitspraak van mijn zwager, maar terwijl ik dat deed, zocht ik dekking in het minuscule plexiglazen bushuisje, gelukkig, er waren metalen zitbankjes.
Wohin steigt er unserer Liebe verliebter Kalender?
Auf zur Höhe des Jahres mit der steigenden Sonne.
Lassen wollen wir auch die Erde nicht
wenn sie sich sonnab wendet in ihrem Laufe.
Aber wir werden ihr doch nur zögernd folgen
mit dem großen Vorrat unserer Sommer.
Juli
Das Lied des hohen Sommers
vom Reifen schwellt das Herz.
Was frommt des späten Kommers
nachzüglerischer Schmerz?
Dass tiefer uns ergreife
des Lebens Glut vom Grund
singt sich das Lied der Reife
von selbst in unserm Mund.
Entfliehe nicht dir selber.
Lass aller Zeit den Flug.
Reif mit dem Korn der Felder.
Des Blühens war genug.
Rudolf G. Binding (13 augustus 1867 4 augustus 1938)
De Russische schrijver en muziekcriticus Prins Vladimir Fjodorovitsj Odojevski werd geboren op 13 augustus 1803 in Moskou. Hij studeerde aan de Universiteit van Moskou, werd vervolgens journalist en muziekcriticus, was mederedacteur van het bekende tijdschrift Sovremennik (samen met onder anderen Aleksandr Poesjkin) en publiceerde vanaf de jaren 1820 zijn eerste verhalen. Odojevski was sterk beïnvloed door de Duitse romantiek, in het bijzonder door de filosofie van Schelling. In zijn in 1844 gepubliceerde bundel Russische nachten, een door een centrale Faust-figuur aan elkaar geregen verhalencyclus worden filosofische en sociaal-politieke vragen opgeworpen en wordt gezocht naar een universele wetenschap. Odojevski staat ook bekend als de schrijver van Het jaar 4338 ((pas gepubliceerd in 1926), een utopische roman waarin hij zelfs preludeert op de basisprincipes van het internet (communicatie via magnetische telegraafsystemen) en onder andere blogging-technieken.
«Sagen Sie, mit wem haben Sie eben getanzt?» sagte Prinzessin Mimi, eine Dame am Arm aufhaltend, die, nach beendigter Mazurka, an der Prinzessin vorüberging.
«Er hat einmal mit meinem Bruder gedient! Seinen Familiennamen habe ich vergessen», antwortete Baronesse Dauerthal im Vorbeigehn und warf sich, müde, auf ihren Platz.
Dieses kurze Gespräch verlief inmitten der allgemeinen Bewegung, die gewöhnlich nach Beendigung des Tanzes einsetzt, für die Umstehenden unbemerkt.
Doch die Baronesse ließ dieses Gespräch nachdenklich werden, und das nicht ohne Grund. Die Baronesse, wenn auch bereits zum zweiten Mal verheiratet, war noch immer jung und schön; ihre Liebenswürdigkeit, ihre prächtige Gestalt, ihre seidigen kastanienbraunen Locken zogen eine Menge junger Männer an. Jeder von ihnen verglich Eliza unwillkürlich mit ihrem Ehemann, dem heiseren alten Baron, und jedem von ihnen schien, als sprächen ihre schmachtenden, von Feuchtigkeit überzogenen
Augen von Hoffnung; lediglich ein erfahrener Beobachter fand in diesen dunkelbraunen Augen nicht die Flamme der Wonne, sondern schlicht jene südländische Trägheit, die sich, seiner Ansicht nach, in unseren Damen auf so seltsame Weise mit dem nordischen Phlegmatismus paart und den sie kennzeichnenden Charakter ausmacht.
Die Baronesse wußte um jeden einzelnen ihre Vorzüge; sie wußte, daß sie an der Seite des Barons für alle etwas Unmögliches, das Anstandsgefühl Verletzendes, Widersinniges war; sie wußte auch, daß während ihrer Hochzeit in der Stadt geredet worden war, sie hatte den Baron aus Berechnung geheiratet;...
Vladimir Odojevski (13 augustus 1803 11 maart 1867)
Je crois bien que l'on pourrait même étendre le principe de la conservation aux choses militaires et montrer que les armées de la révolution et de l'empire furent une extension d'institutions antérieures. En tout cas il est assez curieux que Napoléon n'ait point fait d'innovations sérieuses dans le matériel et que ce soient les armes à feu de l'ancien régime qui aient tant contribué à assurer la victoire aux troupes révolutionnaires. C'est seulement sous la restauration que l'on modifia l'artillerie. La facilité avec laquelle la révolution et l'empire ont réussi dans leur uvre, en transformant si profondément le pays, tout en conservant une si grande quantité d'acquisitions, est liée à un fait sur lequel nos historiens n'ont pas toujours appelé l'attention et que Taine ne semble pas avoir remarqué: l'économie productive faisait de grands progrès et ces progrès étaient tels que vers 1780 tout le monde croyait au dogme du progrès indéfini de l'homme. Ce dogme, qui devait exercer une si grande influence sur la pensée moderne, serait un paradoxe bizarre et inexplicable si on ne le considérait pas comme lié au progrès économique et au sentiment de confiance absolue que ce progrès économique engendrait. Les guerres de la révolution et de l'empire ne firent que stimuler encore ce sentiment, non seulement parce qu'elles furent glorieuses, mais aussi parce qu'elles firent entrer beaucoup d'argent dans le pays et contribuèrent ainsi à développer la production. Le triomphe de la révolution étonna presque tous les contemporains et il semble que les plus intelligents, les plus réfléchis et les plus instruits des choses politiques aient été les plus surpris; c'est que des raisons tirées de l'idéologie ne pouvaient expliquer ce succès paradoxal.
Albert Sorel (13 augustus 1842 29 juni 1906)
Monument in het Le Jardin des Personnalités in Honfleur
De oudste zuster van de schrijvers Thomas en Heinrich Mann Julia Mann werd geboren op 13 augustus 1877 in Lübeck. Julia Mann groeide net als haar broers en zussen, Heinrich Mann, Thomas Mann, Carla en Victor Mann op in een grootburtgerlijke familie in Lübeck. In 1893 verhuisde het gezin naar München. Ze trouwde in 1900 als de eerste van haar broers en zussen met de vijftien jaar oudere bankdirecteur, dr. Joseph Löhr. Löhr werd door de familie Mann', hoewel hij Julia een financieel zekere positie Julia bood, met reserve bekeken. Het echtpaar kreeg drie dochters. In 1901 werd dochter Maria Eva geboren, de tweeling Ilsemarie en Rose Marie kwam in 1907 ter wereld. Op dat moment had Julia Mann waarschijnlijk al een aantal buitenechtelijke relaties en was ook haar morfineverslaving bekend. Golo Mann schreef deze drugsverslaving, toe aan de walging die zijn tante voelde voor haar man en zijn eisen. Na zijn dood in 1922 verloor ze haar levensonderhoud door de inflatie en in 1927 verhing zij zich. Aaan Julia dankt Thomas Mann een gedetailleerd schriftelijk verslag over hun gemeenschappelijke Tante Elizabeth, die het archetype werd van Tony Buddenbrooks.
Uit: Julia und Carla Mann im Werk ihrer Brüder Thomas und Heinrich (Dossier des Bayerischen Rundfunks)
In der Literatur lebt Julia Mann weiter - als Ines Institoris, Tochter der Senatorenwitwe Rodde, in Thomas Manns "Doktor Faustus". Der Schriftsteller stand dieser Schwester Julia wesentlich näher als der Bohème-haften Carla. Beide hatten sie den Drang, innere Gefährdungen durch bürgerliche Repräsentation abzuwehren. Thomas Manns Sohn Golo in seinen Erinnerungen: "[In Thomas Manns] Roman 'Lotte in Weimar' ... läßt er Goethe von seiner Schwester als von 'meinem weiblichen Neben-Ich' sprechen. Da dachte er ganz sicher an Julia. Wenn im inneren Monolog Goethes die Schwester Cornelia an 'Gattenekel' leidet, so litt Julia auch daran, und wer den Hofrat Löhr kannte, mag es begreifen. Ihre Neigung zum Morphium ... kam von daher; was der Bankier nur zu oft von ihr wollte, konnte sie ohne das erlösende Gift nicht prästieren."
Golo Mann liefert eine Interpretation hinterher, warum Julias Selbstmord für Thomas Mann erschütternd war, "nicht weil der Tod der längst peinlich gewordenen Verwandten einen Verlust bedeutet hätte, sondern, so hörte ich ihn zu meiner Mutter sagen, weil er ihn als einen Blitz empfand, der dicht neben ihm niedergegangen war (...) Kurzum, sein weibliches Neben-Ich war jammervoll gescheitert, und damit ein selbständig gewordener Splitter seiner eigenen Seele."
Es war ein kühler, bedeckter Morgen gegen halb neun Uhr. Wie er es sich vorgenommen, atmete Hans Castorp tief die reine Frühluft, diese frische und leichte Atmosphäre, die mühelos einging und ohne Feuchtigkeitsduft, ohne Gehalt, ohne Erinnerungen war Er überschritt den Wasserlauf und das Schmalspurgeleise, gelangte auf die unregelmäßig bebaute Straße, verließ sie gleich wieder und schlug einen Wiesenpfad ein, der nur ein kurzes Stück zu ebener Erde lief und dann schräg hin und ziemlich steil den rechtsseitigen Hang emporführte. Das Steigen freute Hans Castorp, seine Brust weitete sich, er schob mit der Stockkrücke den Hut aus der Stirn, und als er, aus einiger Höhe zurückblickend, in der Ferne den Spiegel des Sees gewahrte, an dem er auf der Herreise vorübergekommen war, begann er zu singen.
Thomas Mann in Davos in 1921
Thomas Mann bezocht zijn zieke vrouw in 1912 inDavos, die daar kuurde. Het bezoek inspireerde hem tot het schrijven van zijn monumentale roman Der Zauberberg.
Er sang die Stücke, über die er eben verfügte, allerlei volkstümlich empfindsame Lieder, wie sie in Kommers- und Turnliederbüchern stehen, unter anderem eines, worin die Zeilen vorkamen: "Die Barden sollen Lieb' und Wein, Doch öfter Tugend preisen" sang sie anfangs leise und summend, dann laut und aus ganzer Kraft. Sein Bariton war spröde, ab Der Zauberberg er heute fand er ihn schön, und das Singen begeisterte ihn mehr und mehr. Hatte er zu hoch eingesetzt, so verlegte er sich auf fistelnde Kopftöne, und auch diese erschienen ihm schön. Wenn sein Gedächtnis ihn im Stich ließ, so half er sich damit, daß er der Melodie irgendwelche sinnlosen Silben und Worte unterlegte, die er nach Art der Kunstsänger formenden Mundes und mit prunkendem Gaumen-r in die Lüfte sandte, und ging schließlich dazu über, sowohl was den Text als auch was die Töne betraf, nur noch zu phantasieren und seine Produktion sogar mit opernhaften Armbewegungen zu begleiten. Da es sehr anstrengend ist, zugleich zu steigen und zu singen, so wurde ihm bald der Atem knapp und fehlte ihm immer mehr. Aber aus Idealismus, um der Schönheit des Gesanges willen, bezwang er die Not und gab unter häufigen Seufzern sein Letztes her, bis er sich endlich in äußerster Kurzluftigkeit, blind, nur ein farbiges Flimmern vor Augen und mit fliegenden Pulsen unter einer dicken Kiefer niedersinken ließ, - nach so großer Erhebung plötzlich die Beute durchgreifender Verstimmung, eines Katzenjammers, der an Verzweiflung grenzte.
Thomas Mann (6 juni 1875 - 12 augustus 1955)
Met Hermann Hesse (r) in Davos, in het midden Katia Mann
De groote cavalerie-manoeuvres waren op hoog bevel gestaakt en de troepen teruggekeerd naar hunne garnizoenen.
Luitenant van Harden was er niet rouwig om.
Ofschoon hij zich nooit in het openbaar, zelden onder vrienden, over den gang van zaken op militair gebied beklaagde, droeg hij toch de verlammende overtuiging met zich om, dat onkunde en sleurgeest, laffe jaloezie en bekrompen eigenwaan aan een flinke organisatie onzer strijdbare krachten in den weg stonden. Ook bij de laatste oefeningen was, zijns inziens, het gebrek aan eene energieke leiding duidelijk gebleken en herhaaldelijk had hij zich geschaamd tegenover de vreemde officieren, die de manoeuvres medemaakten. Met hart en ziel soldaat was hij een vijand van soldaatje-spelen; onder zijn gelijkmatige opgeruimdheid lag een even gelijkmatige, diepe ernst. Aan wedrennen nam hij nooit deel; van luidruchtige feesten bleef hij weg, indien dit gebeuren kon zonder iemand te kwetsen; voor een gezelligen avond onder vrienden was hij echter altijd te krijgen en geraakte een officier van het regiment in moeilijkheden, dan klopte hij 't eerst, en dikwijls alleen, bij van Harden aan om hulp of raad.
Dat hij knap was in zijn vak, wisten ook zij, die hem maar uit de verte kenden; eenige intiemen stelden hem insgelijks als denker, als wijze op hoogen prijs. - Hoewel groot en forsch gebouwd, muntte hij niet uit door mannelijk schoon. De breede borst door de donkerblauwe attila omsloten, de oogen bijna verborgen onder het zwarte haar van zijn kolbak, den langen, rossig blonden knevel om de mondhoeken neerhangend tot beneden de kin, maakte hij in zijn stramme houding te paard struisvogel-politiek.
Marcellus Emants (12 augustus 1848 14 oktober 1923)
After hearing the news of imminent war in the Middle East, we march in a platoon formation to the base barber and get fresh high-and-tight haircuts. And no wonder we call ourselves jarheads -- our heads look just like jars. Then we send a few guys downtown to rent all of the war movies they can get their hands on. They also buy a hell of a lot of beer. For three days we sit in our rec room and drink all of the beer and watch all of those damn movies, and we yell Semper fi and we head-butt and beat the crap out of each other and we get off on the various visions of carnage and violence and deceit, the raping and killing and pillaging. We concentrate on the Vietnam films because it's the most recent war, and the successes and failures of that war helped write our training manuals. We rewind and review famous scenes, such as Robert Duvall and his helicopter gunships during Apocalypse Now, and in the same film Martin Sheen floating up the fake Vietnamese Congo; we watch Willem Dafoe get shot by a friendly and left on the battlefield in Platoon; and we listen closely as Matthew Modine talks trash to a streetwalker in Full Metal Jacket. We watch again the ragged, tired, burnt-out fighters walking through the villes and the pretty native women smiling because if they don't smile, the fighters might kill their pigs or burn their cache of rice. We rewind the rape scenes when American soldiers return from the bush after killing many VC to sip cool beers in a thatch bar while whores sit on their laps for a song or two (a song from the fifties when America was still sweet) before they retire to rooms and fuck the whores sweetly. The American boys, brutal, young farm boys or tough city boys, sweetly fuck the whores. Yes, somehow the films convince us that these boys are sweet, even though we know we are much like these boys and that we are no longer sweet.
Anthony Swofford (Fairfield, 12 augustus 1970)
Hier met acteur Jake Gyllenhaal (l) die Swofford speelt in de verfilming van Jarhead
Uit: Autumnal Roses (Vertaald door John Garrett Underhill)
RAMÓN: We never learn to know each other fully. I am not a poet, but I understand Isabel's heart better than you do. There was a time when I felt my Carmen's love grow cold, as Isabel does yours. Her spirit was dreamy, ambitious, while our life was prosaic indeed. I am a man so blind to idealities that it seems to me a crime not only to dream, but to sleep, unless the provision for the morrow is assured. My one thought was to work--for the sake of my wife and my children, naturally; but work, which bound me to them most closely, was, as it appeared, that which pushed them farthest away. So I observed at first a certain wistfulness, an impatience in Carmen, then coldness and indifference, then ... then ... how can I tell? If I had not been so sure of her honor, I might even have believed that her heart was no longer mine. I sought to impose myself, my complaints became violent and loud; I turned to threats, but the most that I could achieve was submission, respect, the outward show of love--love still absented itself and grew cold. So then, I waited; I waited, working on as before, with the same purpose--my wife, my children, and with the same love. I was hers, always hers! Then, one day, as I sat over my books and accounts, I felt two arms steal about my neck, which hugged me tight, and another face pressed close to mine, looming up over the accounts, and two tears fell upon the page and blotted the figures out, and a voice said to me, and a soul quivered in that voice: "Ramón, how good you are! And how I love you!" It was love which had returned again, love at last had understood--who knows after how many wanderings? For the poetry of our lives today, which are barren of swords and lances and princesses and troubadours and Moors, consists in simple duty done and the tasks of every day. Either you misjudge Isabel, or you misjudge yourself. When love absents itself and grows cold, how detain it in its flight? By threats, perhaps, by force? By murder and sudden death? When the bird leaves the cage, how recall him as he flies? Either you must shoot him, resolved that he will be yours or belong to nobody, in which case you will surely recover him, but you will recover him dead, or otherwise, if you prefer him as he was, you have no recourse but to wait--to wait until the cage shall seem sweeter in his eyes than the liberty which he has enjoyed.
Jacinto Benavente (12 augustus 1866 14 juli 1954)
« LE COMTE : C'est à moi que la job revenait. Il y a pas à sortir de là. / DON DIÈGUE : Tu as menti. / COMTE : Je vais te le montrer si j'ai menti, moi! / DIÈGUE : Envoie donc pour voir si tu es capable, jeune faluette! / COMTE : Tu t'es usé la langue à lécher les bottes du roi. Il te reste même plus assez de langue dans la bouche pour communier. / DIÈGUE : Tu as la langue trop sale pour les lécher, les bottes du roi. / COMTE : Le roi a choisi un vieux parce qu'il est vieux lui itou et qu'il a peur des jeunes. / DIÈGUE : Jaloux! / COMTE : J't'avertis : tu ambitionnes. / DIÈGUE : Puant! / COMTE : Tu mérites une bonne claque sur la gueule. Elle s'en vient. La voilà. Catche-la! (Claque sur la gueule. Don Diègue tombe, se relève.) / DON DIÈGUE : Je vais le dire à mon gars. »
Réjean Ducharme (Saint-Félix-de-Valois, 12 augustus 1941)
Uit: The Burial of the Sardine (Vertaald door Patrick Bowles)
XXVIII
Lis came in wearing a blue dress. So I went and hid behind the wardrobe and put on my yellow suit. I asked her if I might place one hand on her neck when I spoke to her and the other on her hair. And she said, 'Yes.' Since her breasts were bare I laid white roses on her bosom but I noticed that like all flowers they smelled bad. So I asked her if she'd prefer to watch me draw a goat on the wall. She smiled and I smiled. I went over to the wall to draw her a goat. But it was a green horse that took shape beneath my fingers. And she smiled. And I didn't smile, but later on I smiled. Then I drew a blue fish, then a red cockerel. And I asked her if I might place one hand on her neck when I spoke to her and the other on her hair. She said, 'Yes.' She said, 'Yes,' or she smiled or she kept silent. And as for me, I spoke to her with one hand on her hair and the other on her neck.
XXXII
When Lis arrived I closed the window and I didn't climb onto the wardrobe. Lis came to see me from time to time and brought me insects with their bodies pierced with a pin: wasps and scarabs and ants, and I fixed them to the head of my bed. Lis came alone. I asked her why she didn't stay in my room all the time. And she didn't reply. I told her that I could show her many things Altagora had taught me or else I could draw on the wall. She didn't reply, but she smiled.
Takezo lag unter den Toten. Unter Tausenden von Toten. Auch er sah aus wie einer der leblosen Gefallenen um ihn herum. Er versuchte, den Kopf zu heben, gab jedoch schon wenige Fingerbreit über dem Boden auf. Nie war er sich so schwach vorgekommen. Ich muß eine ganze Weile bewußtlos gewesen sein, dachte er. Er ahnte dunkel, daß er verwundet war. Zwei Kugeln steckten in seinem Oberschenkel.
Tiefhängende, dunkle Wolken schoben sich unheilverheißend ineinander. Während der vergangenen Nacht, irgendwann zwischen Mitternacht und Morgengrauen, hatte ein alle Sicht auslöschender Regen die Ebene von Sekigahara aufgeweicht. Jetzt war es Nachmittag, und man schrieb den fünfzehnten Tag des neunten Monats im Jahre sechzehnhundert. Obwohl der Wirbelsturm vorübergezogen war, prasselten immer wieder neue Regenschauer auf die Leichen und auf Takezo. Seine Seite hatte verloren; so viel immerhin war ihm klar. Kobayakawa Hideaki, dem Vernehmen nach ein Verbündeter, hatte insgeheim auf Seiten der Ost-Armee gestanden; als er bei Morgengrauen plötzlich gegen Ishida Mitsunaris Truppen vorging, wendete sich das Kriegsglück. Nachdem er dann auch noch die Armeen der anderen Befehlshaber - Ukita, Shimazu und Konishi - angriff, war die
Niederlage der West-Armee besiegelt. Die Kämpfe hatten noch nicht einmal einen halben Tag gedauert, und schon war die Frage, wer fürderhin das Land regieren würde, entschieden: Tokugawa leyasu, der mächtige Daimyo von Edo.
Bilder seiner Schwester und der alten Dorfbewohner zogen vor Takezos innerem Auge vorüber. Plötzlich hob eine der Leichen in seiner Nähe den Kopf. "Takezo?"
Die Bilderflut vor seinem inneren Auge riß ab. Er drehte den Kopf. Die Stimme gehörte seinem besten Freund. "Matahachi, bist du's?" "Takezo! Lebst du wirklich?"
"Ja, ich lebe!" schrie er plötzlich in einem Ausbruch freudiger Erregtheit. "Und du? Paß auf, daß auch du nicht stirbst. Untersteh dich!"
Yoshikawa Eiji (11 augustus 1892 7 september 1962)
By ancient custom, for the next seven days, there was but a single task with which Omoro would seriously occupy himself: the selection of a name for his firstborn son. It would have to be a name rich with history and with promise, for the people of his tribe-the Mandinkas-believed that a child would develop seven of the characteristics of whomever or whatever he was named for.
On behalf of himself and Binta, during this week of thinking, Omoro visited every household in Juffure, and invited each family to the naming ceremony of the newborn child, traditionally on the eighth day of his life. On that day, like his father and his father's father, this new son would become a member of the tribe.
When the eighth day arrived, the villagers gathered in the early morning before the hut of Omoro and Binta. On their heads, the women of both families brought calabash containers of ceremonial sour milk and sweet munko cakes of pounded rice and honey. Karamo Silla, the jaliba of the village, was there with his tan-tang drums; and the alimamo, and the arafang, Brima Cesay, who would some day be the child's teacher; and also Omoro's two brothers, Janneh and Saloum, who had journeyed from far away to attend the ceremony when the drumtalk news of their nephew's birth had reached them.
As Binta proudly held her new infant, a small patch of his first hair was shaved off, as was always done on this day, and all of the women exclaimed at how well formed the baby was. Then they quieted as the jaliba began to beat his drums. The alimamo said a prayer over the calabashes of sour milk and munko cakes, and as he prayed, each guest touched a calabash brim with his or her right hand, as a gesture of respect for the food. Then the alimamo turned to pray over the infant, entreating Allah to grant him long life, success in bringing credit and pride and many children to his family, to his village, to his tribe-and, finally, the strength and the spirit to deserve and to bring honor to the name he was about to receive.
On the August morning when Matt Fowler buried his youngest son, Frank, who had lived for twenty-one years, eight months, and four days, Matt's older son, Steve, turned to him as the family left the grave and walked between their friends, and said: 'I should kill him.' He was twenty-eight, his brown hair starting to thin in front where he used to have a cowlick. He bit his lower lip, wiped his eyes, then said it again. Ruth's arm, linked with Matt's, tightened; he looked at her. Beneath her eyes there was swelling from the three days she had suffered. At the limousine Matt stopped and looked back at the grave, the casket, and the Congregationalist minister who he thought had probably had a difficult job with the eulogy though he hadn't seemed to, and the old funeral director who was saying something to the six young pallbearers. The grave was on a hill and overlooked the Merrimack, which he could not see from where he stood; he looked at the opposite bank, at the apple orchard with its symmetrically planted flees going up a hill.
Next day Steve drove with his wife back to Baltimore where he managed the branch office of a bank, and Cathleen, the middle child, drove with her husband back to Syracuse. They had left the grandchildren with friends. A month after the funeral Matt played poker at Willis Trottier's because Ruth, who knew this was the second time he had been invited, told him to go, he couldn't sit home with her for the rest of her life, she was all right. After the game Willis went outside to tell everyone goodnight and, when the others had driven away, he walked with Matt to his car. Willis was a short, silver-haired man who had opened a diner after World War II, his trade then mostly very early breakfast, which he cooked, and then lunch for the men who worked at the leather and shoe factories. He now owned a large restaurant.
They came to Great Giddings at about ten past five. Although it was called Great is was really very small. There was a little tea-place that said 'Home-made cakes and jams', so they went in there for tea. The woman who kept it was a plump, cheerful soul, fond of children. She guessed she would make very little out of the tea she served to five healthy children - but that didn't matter! She set to work to cut three big plates of well-buttered slices of bread, put out apricot jam, raspberry, and strawberry, and a selection of home-made buns that made the children's mouths water. She knew Richard quite well, because he had sometimes been to her cottage with his aunt. 'I suppose you'll be going to stay with her tonight?' she said to Richard, and he nodded, his mouth full of ginger cake. It was a lovely tea. Anne felt as if she wouldn't be able to eat any supper at all that night! Even Timmy seemed to have satisfied his enormous appetite. 'I think we ought to pay double price for our gorgeous tea,' said Julian, but the woman wouldn't hear of it. No, no - it was lovely to see them all enjoying her cakes; she didn't want double price! 'Some people are so awfully nice and generous,' said Anne, as they mounted their bicycles to ride off again. 'You just can't help liking them. I hope I can cook like that when I grow up.' 'If you do, Julian and I will always live with you and not dream of getting married!' said Dick, promptly they all laughed.
Marx schildert nicht nur das konkrete Elend, sondern auch, was es bewirken wird. "Damit die Revolution eines Volkes und die Emanzipation einer besondern Klasse der bürgerlichen Gesellschaft zusammenfallen, damit ein Stand für den Stand der ganzen Gesellschaft gelte, dazu müssen umgekehrt alle Mängel der Gesellschaft in einer andern Klasse konzentriert, dazu muß ein bestimmter Stand der Stand des allgemeinen Anstoßes, die Inkorporation der allgemeinen Schranke sein, dazu muß eine besondre soziale Sphäre für das notorische Verbrechen der ganzen Sozietät gelten, so daß die Befreiung von dieser Sphäre als die allgemeine Selbstbefreiung erscheint." So völlig logisch ist das nicht. Auch der Elendste kann nach seinder Selbstbefreiung andere unterdrücken. Ich möchte Ihre geschätzte Aufmerksamkeit aber auf einen anderen Punkt lenken. Kommt Ihnen das, was Marx da sagt, nicht bekannt vor? Jemand (hier eine Klasse), der alles Leiden, alle Erniedrigungen, alle Schranken in sich verkörpert ("eine Sphäre, welche einen universellen Charakter durch ihre universellen Leiden besitzt und kein besondres Recht in Anspruch nimmt, weil kein besondres Unrecht, sondern das Unrecht schlechthin an ihr verübt wird") und gerade deshalb die "allgemeine Selbstbefreiung" ermöglicht. Da sitzt doch was ganz tief in unser aller Unterbewußtsein, das auf solche Beweisführung anspringt. Richtig! Jesus hat das doch gemacht, erniedrigt, geknechtet, leidend. Die Idee vom geschundenen Proletariat als dem neuen Erlöser mußte in diesem zutiefst mit Christentum durchtränkten Weltteil ein Hit werden.
Uit: Dagboek van een rij-instrukteur (Het groot bescheurboek)
Maandag
Oude van Swieten opgehaald voor wekelijks uurtje Achteruit Parkeren. Grote genade: hoe lang geef ik die sul nou al les? Rechtsaf gaat nu wel, maar linksaf en parkeren nog hopeloos. Hij is ook zo doof als een kwartel. Maar geld geen probleem. Zwaait aan eind van les deur weer eens open zonder in achteruitkijkspiegel te hebben gekeken.
's Avonds fietser opgezocht in RK Ziekenhuis, met bloemetje namens Rijschool. Directie verzocht om grotere L die ik op dak kan zetten als ik met van Swieten les. Policy van direktie echter er zo min mogelijk leswagen-achtig uit te zien, wat publiek wil. Als we '83 in zijn geheel aan de hellingproef besteden, moet de man medio '85 af kunnen rijden. Morgen nieuwe leerling.
Donderdag
Ik ben voor het eerst van mijn leven verliefd op een leerlinge! Ik zet haar vóór van Swieten, want dat geeft me de energie om dat uur door te komen. Vanmorgen het voor de bocht terugschakelen met haar doorgenomen, waarbij steeds hand op haar hand kon leggen voor zogenaamd korrigeren versnellingshandle. Wil theorie met haar niet op zaak maar in auto zien te doen. Koud maar aanblazer aan en stationair draaien. Zij draagt geen beha, dat heb ik ook gezien. Onweerstaanbare vrouw! Stel drie lessen per week voor. Zij vindt dit goed!
Seine Nasenspitze vereiste, über seine Backe schwirrte es. «Zwölf Uhr Mittagszeitung
», «B. Z.», «Die neuste Illustrirte» , «Die Funkstunde neu«, «Noch jemand zugestiegen?« Die Schupos haben jetzt blaue Uniformen. Er stieg unbeachtet wieder aus dem Wagen, war unter Menschen. Was war denn? Nichts. Haltung, ausgehungertes Schwein, reiß dich zusammen, kriegst meine Faust zu riechen. Gewimmel, welch Gewimmel. Wie sich das bewegte. Mein Brägen hat wohl kein Schmalz mehr, der ist wohl ganz ausgetrocknet. Was war das alles. Schuhgeschäfte, Hutgeschäfte, Glühlampen, Destillen. Die Menschen müssen doch Schuhe haben, wenn sie so viel rumlaufen, wir hatten ja auch eine Schusterei, wollen das mal- festhalten. Hundert blanke Scheiben, laß die doch blitzern, die werden dir doch nicht bange machen, kannst sie ja kaputt schlagen, was ist denn mit die, sind eben blankgeputzt. Man riß das Pflaster am Rosenthaler Platz auf, er ging zwischen den andern auf Holzbohlen. Man mischt sich unter die andern, da vergeht alles, dann merkst duStrümpfen und Schuhen. Draußen bewegte sich alles, aber dahinter war nichts! Es lebte nicht! Es hatte fröhliche Gesichter, es lachte, nichts, Kerl. Figuren standen in den Schaufenstern in Anzügen, Mänteln, mit Röcken, mit wartete auf der Schutzilisel gegenüber Aschinger zu zweit oder zu
dritt, rauchte Zigaretten, blätterte in Zeitungen. So stand das da wie die Laternen und wurde immer starrer. Sie gehörten zusammen mit den Häusern, alles weiß, alles Holz.
Schreck fuhr in ihn, als er die Rosenthaler Straße herunterging und in einer kleinen Kneipe ein Mann und eine Frau dicht am Fenster saßen: die gossen sich Bier aus Seideln in den Hals, ja was war dabei, sie tranken eben, sie hatten Gabeln und stachen sich damit Fleischstücke in den Mund, dann zogen sie die Gabeln wieder heraus und bluteten nicht. Oh, krampfte sich sein Leib zusammen, ich kriege es nicht weg, wo soll ich hin ? Es antwortete: Die Strafe.
Er konnte nicht zurück, er war mit der Elektrischen so weit hierher gefahren, er war aus dem Gefängnis entlassen und mußte hier hinein, noch tiefer hinein.
Serenity could not get over the way the Fiddler walked with legs wide apart. It would have been very impolite to ask the man why he walked that way, and Serenity feared that if he asked his children, they would tell their father, who in turn would report him to his father for punishment. Consequently, he turned to his aunt with the question "Why does the Fiddler have breasts between his legs?"
"Who said the Fiddler had breasts between his legs?"
"Have you never noticed the way he walks?"
"How does he walk?"
"With legs spread wide apart as if he were carrying two jackfruits under his tunic." He then gave a demonstration, very exaggerated, of the way the man walked.
"It is very funny, but I have never noticed it," Grandma said, humoring him the way adults did to get out of a sticky situation.
"How could you not have noticed? He has large breasts between his legs."
"The Fiddler has no breasts between his legs. He is ill. He has got mpanama."
Serenity's sisters somehow got wind of the duckwalk and could not resist telling their village peers and schoolmates about the Fiddler, his breasts, and the little clown who portrayed him in silly mimicries. As a result, Serenity got the nickname Mpanama, a ghastly sounding word used out of adult hearing that dropped from gleeful lips with the wet slap of dung hitting hard ground from the rear of a half-constipated cow. Once again he was cured of an obsession, though he continued with his visits to the poor man's home, faintly hoping to catch him pissing or, better still, squatting on the latrine, for he really wanted to see if the Fiddler's breasts were as large and smooth as those of the women in his father's homestead.
Uit: A Thousand Peaceful Cities(Vertaald door David Frick)
The parchment map of the sky slowly took on life. Streams of deep blue air flowed across it. Golden sand poured from the planets. Within the large constellations you could hear music. I awoke in the middle of the night, and in the dark, gropingly, I recorded in my notebook the word occupation, which in a moment someone would whisper in the depths of the sleeping house.
In those days I never parted for a moment with my pencil and notebook. The desire, stronger than anything else, to record words and sentences that had just been or would in a moment be uttered, directed my every step, waking and sleeping. I would place the notebook and pencil on the nightstand, and when the golden-black grandfather clock in the entryway rang out the most terrible of hours, two or three in the morning, when the Antichrist himself touched my featherbed with a wet wing, when during every season of the year an infernal silence reigned, I would reach for notebook and pencil and record the word or sentence that brought relief. Ocupation, I wrote, but I didnt feel relief or consolation. From the kitchen came noises unusual for that hour. Someone was moving a chair. Someone knocked delicately, probably at the window, since the panes rattled. Someone said something. Somebody answered. I lit the lamp, and Mr. Trąbas voice became more distinct, as if intensified by the light. To this day I am absolutely certain that, throughout my entire childhood, I was awakened from sleep either by Mr. Trąbas voice, or by the sound of the Wittenberg bells in the church tower.
Michail Zosjtsjenko, Philipp Nicolai, Joseph Bialot
De Russische schrijver Michail Michailovitsj Zosjtsjenko werd geboren in Sint-Petersburg op 10 augustus 1895. Zosjtsjenko begon al op jonge leeftijd met het schrijven van kortedroog-humoristische en satirische verhalen, aanvankelijk onder invloed van Maupassant. In 1921 werd hij lid van de bekende literaire broederschap Serapionbroeders. Zosjtsjenko verkreeg in de jaren twintig en dertig grote populariteit met zijn vejk-achtige verhalen, ook in het buitenland. Later begon Zosjtsjenko ook grotere, meer experimentele werken te schrijven. Pogingen uit de jaren dertig om zich aan te passen aan het sociaal realisme kunnen echter als mislukt worden beschouwd. Zijn zwartgallige, in 1943 gedeeltelijk in het tijdschrift Oktjabr verschenen zelfanalyse Voor zonsopgang viel niet in de de gratie viel bij de CPSU en kreeg felle kritiek van Andrej Zjdanov. Zosjtsjenko werd een "verderfelijke Freudiaan" genoemd. Zijn werken mochten niet meer gedrukt worden en vanaf 1946 publiceerde hij enkel nog feuilletons en kinderboeken. Zosjtsjenko leefde na de oorlog lange tijd in kommervolle omstandigheden. Pas na de dood van Stalin in 1953 werd hij gerehabiliteerd. Hierdoor kon in 1956, twee jaar voor zijn dood, nog een band met verzameld werk worden uitgegeven.
An Old Man Dies
I am standing in a peasant hut. On the table lies an old man dying.
Hes been there for three days and hasnt died.
Today there is a small wax candle in his hand. It falls over and goes out, but they light it again.
His relatives stand at the head of the table. Their gaze never wanders from the old man. All around there is the most unbelievable poverty, filth, rags, misery.
The old man is lying with his feet toward the window. His face is dark, tense. His breathing is irregular. At times it seems that he is already dead.
Leaning toward the old woman, his wife, I say softly: Ill go get the doctor. He shouldnt be left lying there on the table for three days.
The old woman shakes her head.
Dont upset him, she says.
The old man opens his eyes and looks with his bleary gaze at those standing around him. His lips whisper something.
One of the women, young and dark complexioned, bends over the old man and listens silently to his mumblings.
Whats he want? asks the old woman.
He wants titty, answers the woman. And, quickly unbuttoning her blouse, she takes the old mans hand and places it on her naked breast.
I see the old mans face brighten up. Something like a smile spreads across his lips. His breathing becomes more regular and peaceful.
Everyone stands silently, stock-still.
Suddenly the old mans body is shaken by a violent spasm. His hands fall helplessly. His face becomes stern and absolutely still. He stops breathing. Hes dead.
Immediately the old woman begins to wail. And after she starts they all wail.
I leave the hut.
Michail Zosjtsjenko (10 augustus 1895 - 22 juli 1958)
De Duitse dichter en pastor Philipp Nicolai werd geboren in Mengeringhausen op 10 augustus 1556. Hij was leerling Ludwig Helmbold in Mühlhausen (Thüringen) en studeerde tussen 1575 en 1579 theologie in Erfurt en Wittenberg. Hierna werd hij pastor in Herdecke, waar hij moest vertrekken toen Spaanse soldaten tijdens de contrareformatie in de stad kwamen. Hij werd vervolgens luthers predikant van een ondergrondse kerk in het katholieke Keulen. In 1588 werd hij hofprediker in Wildungen en leraar van de graaf Wilhelm Ernst von Waldeck. Vanaf 1596 was hij predikant in de stad Unna in Westfalen. Unna werd in 1599 getroffen door de pest, waardoor honderden kerkleden omkwamen. Toen de dood er rondwaarde schreef Nicolai de liederenbundel Freudenspiegel des ewigen Lebens, een visioen van de hemel in het aangezicht der dood. In deze bundel komen twee van zijn beroemde koralen Wie schön leuchtet der Morgenstern en Wachet auf, ruft uns die Stimme voor. Johann Sebastian Bach inspireerde zich op deze koralen in gelijknamige cantates. Nicolai was een groot verdediger van het Lutheranisme tegen het Katholicisme en het Calvinisme.
Wie schön leuchtet der Morgenstern...(Fragment)
Wie schön leuchtet der Morgenstern,
voll Gnad und Wahrheit von dem Herrn
uns herrlich aufgegangen.
Du Sohn Davids aus Jakobs Stamm,
mein König und mein Bräutigam,
du hälst mein Herz gefangen.
Lieblich, freundlich, schön und prächtig,
groß und mächtig, reich an Gaben,
hoch und wunderbar erhaben.
Du meine Perl, du werte Kron,
wahr Gottes und Marien Sohn,
ein König hochgeboren!
Mein Kleinod du, mein Preis und Ruhm,
dein ewig Evangelium,
das hab ich mir erkoren.
Herr, dich such, hosianna,
himmlisch Manna, das wir essen,
deiner wird ich nie vergessen.
Gieß sehr tief in mein Herz hinein,
du leuchtend Kleinod, edler Stein,
die Flamme deiner Liebe
und gib, daß ich an deinem Leib,
dem auserwählten Weinstock, bleib
ein Zweig in frischem Triebe.
Nach dir steht mir mein Gemüte
ew'ge Güte, bis es findet
dich des Liebe mich entzündet.
Philipp Nicolai (10 augustus 1556 - 26 oktober 1608)
De Franse schrijver Joseph Bialot werd op 10 Augustus 1923 geboren in Warschau. Hij vluchtte met zijn familie in 1930 voor de anti-semitische represailles naar Frankrijk. In 1944 werd hij met valse papieren gearresteerd in Grenoble. Een dag na zijn 21e Verjaardag volgde de deportatie naar Auschwitz-Birkenau. Hij overleefde de hel van het concentratiekamp door zijn joodse geloof te ontkennen. Na zijn terugkeer naar Frankrijk schreef hij tal van detectives, die hem bekend maakten bij een breed publiek. Pas tientallen jaren na zijn bevrijding vond hij de kracht om te schrijven over Auschwitz. In 2002 verscheen C'est en hiver que les jours rallongent.
Uit: C'est en hiver que les jours rallongent
Un soir, il y a quelques années de cela, je feuilletais un bouquin en attendant l'heure des infos à la télévision.
Son coupé, je jetais pas intermittence un coup d'oeil sur le téléviseur.
Sans préavis, une image capte mon attention. Une photo de barbelés encadrant un ensemble de bâtisses en briques, d'arbres, de miradors. Pas de doute, le décor incrusté sur l'écran est celui d'un Lager, d'un camp. Plus précisément: Auschwitz. Le camp central, Auschwitz I. Mon lieu de séjour en 1944.
J' ignorais que, ce soir-là, FR3 passait 'La mort est mon métier', le film tiré de l'ouvrage de Robert Merle.
Mais un détail m'impressionne, m'intrigue, les arbres!
- Où ont-ils donc tourné? Ces arbres n'existaient pas à Auschwitz I.
Eclair. Mémoire idiote. Il y avait des arbres au camp. Ils venaient d'être plantés, de jeunes arbustes encore soutenus par leurs tuteurs. Et, plus de quarante ans après, ils étaient montés à l'assaut du ciel.
Le lendemain, encore étonné de ma découverte,j'en fais part au téléphone à une amie, une ancienne de Bergen-Belsen, Isa C. Sa réponse arrive d'un jet.
-Que veux-tu, les arbres ont poussé après notre mort.
( )
Tout cela nous apparaissait naturel à l'époque. Chacun pour soi et Dieu pour tous ! L'ennui est que, lorsqu'Il s'est aperçu de ce que faisaient les êtres qu'Il avait bâtis à son image, Il a été pris d'une telle trouille qu'Il s'est enfui et qu'Il court encore.
Au camp, tout était simple. Croyant ? Il ne restait qu'à se suicider... Athée ? Il fallait absolument découvrir la foi, ou du moins croire en soi, non pour vivre mais pour durer. Ceux qui n'ont pas résolu le dilemne sont morts les premiers.
The confetti was a bit of a mystery. Two weeks after the wedding and the multicoloured flakes still kept appearing in every room of the flat. Sometimes they materialized in force under the new king-sized bed or piled up in small drifts behind the television in the sitting room; other times no more than a single fragment floated delicately on toaster thermals around the kitchen. At first, despite the need to vacuum every room on a daily basis, its presence had given Tess a warming sense of fulfilment, a constant reminder of everything that had happened on her Big Day. But now, as she pulled the polo-necked jersey from the top shelf of her wardrobe and a fresh flurry drifted down onto the polished floorboards of the bedroom, she felt it was all becoming a bit of an inconvenience and, like thawing snow, it had been around too long.
Tess had a sneaking suspicion that it was Allan who was to blame for it all. She had visions of him tiptoeing about the flat, sprinkling the tissue petals around like love dust so as to keep the spirit of their wedding day alive. But when she had broached the subject on the previous morning as he stood stark-naked shaving in front of the full-length bathroom mirror, he had rather disappointingly denied the whole idea. Nice thought, angelmouth to the left as he scraped away at the right cheekbut Im afraid its not been mechin pulled down for more scraping under noseprobably like sand after being on a beachturns to look at newly-wedded wife with perfectly formed shaving-foam goatee and gesticulates with razor in handyou know, you find it between your toes and in your belly button and other places for days afterwards.
Uit: The War Of The Saints(Vertaald door Gregory Rabassa)
That day, though the hour was surprisingly late, the Sailor Without a Port was only just entering the far side of the Bay of All Saints, from upriver, under full sailthe sea, a blue mantle, the lover told his beloved. And strangely enough, in the wake of the wind, Maria Clara''s voice was not to be heard trailing off in the throes of a love song. If it happened that way it was simply because, in addition to the customary cargo of aromatic pineapples, cashews, and mangos, at Santo Amaro da Purificação the sloop had undertaken the responsibilitythe mission, we should sayof transporting to the state capital a statue of Saint Barbara of the Thunder, famed for her eternal beauty and miraculous powers. Despite the evident displeasure of the vicar, the parish had agreed to loan the statue, to be displayed at a highly touted religious art exhibit that was being celebrated in prose and verse in the press and among intellectuals: "The cultural event of the year," as the newspapers proclaimed. In order to carry out this sacred commission, the sloop''s captain, Master Manuel, had had to put off his habitual morning departure, delaying almost twelve hours, but he did it willingly: It would be worth the trouble, and besides, Dona Canô never requested favors, she gave orders. The vicar felt less upset when he learned that a priest and a nun were also going along; he was young and modern, hair in disarray, wearing civilian clothes, while she was on in years, thin, pale, in a black habit. Divine providence, which never fails, had sent them to accompany the saint.
Zo kwam Ciske de Rat bij ons op school" "We krijgen vandaag een exemplaar, waar we nog wel vreugde van zullen beleven," zei Maatsuyker, de bovenmeester, toen we vanmorgen op de gang een laatste trekje aan onze sigaren deden. "Nee mensen, een nummer! En jij krijgt 'm in je klas, Bruis!" Dat laatste was voor mij bestemd. Ik keek hem een beetje onverschillig aan, want Maatsuyker doet altijd zo opgewonden en gewichtig. Speciaal tegen mij omdat ik nog maar een blauwe Maandag op z'n school ben. Van de anderen weet hij, dat hij ze moeilijk kan imponeren, van mij moet hij dat nog ondervinden. "Wat is er aan de hand?" deed ik droogjes. Maatsuyker liet de as op zijn vest vallen en deed onaangenaam druk. "Nou dat zal ik je vertellen. Gisteren is Verdoef van de Roomse school bij me geweest en die zei, dat we een jongen van hun bij ons kregen en dat schijnt me een knááp te zijn, anders zouden ze niet zo vrijgevig wezen. Hoe hiet dat jog...? 'k Heb 'm hier op een briefje ... Franciscus Aloysius Gerardus Vrijmoeth, Roomser kan het niet me al die voornamen! Maar bij Verdoef noemden ze 'm de Rat. Da's in ieder geval kort en krachtig.
When I was a child I set up an altar in woodland at the bottom of the garden. on it I put a little gold cross wedged into a lump of plasticine. Now, many years later, I realise this was a first expression of leanings towards what I now recognise as druidic Christianity, or Christian Druidism.
I came from a Church of England family and went to a school which worshipped daily in the chapel. Faith foundered however when I studied history at university. I encountered for the first time Christianitys downside: it had been too much mediated by politics, cruelty, misogyny and fundamentalism, caring little for Jesuss teachings of tolerance and love; it seemed to encourage exploitation of the natural world and it used the heavy hand of guilt rather than love to corral its followers. Like many others I questioned and fell away.
When I discovered Druidry it was a homecoming into a philosophy which encompassed all that I held dear and it brought me into the western spiritual tradition, something which had been part of my soul without my realising it. My world was animistic. I had always prayed to the one God and all the gods, feeling that that expressed my true beliefs even though I was not comfortable with wholesale paganism. (Barbara Erskine April 2005)
Sterven was het snelste wat je deed: van zoveel vlees had ik verwacht dat het kilo per kilo overleed met veel vertoon en varieté. Een stuip volstond en dat was dat.
Je lichaam was je lievelingsplek. Het kon heel stijlvol vadsig zijn. Je ging alleen om te bewijzen hoe het gelijk van vaders is en hoe het ongelijk van lijken.
Voor afscheid had je geen talent. Nog pest je mij vanuit je kist met al je trots, verkeerd belegd in mij, een zoon van niemendal: een ziekte met vier poten en een kop.
Ik moest het altijd beter doen, nooit goed in woede en in moed, zelfs onderdanig aan je lijk: dat waardig lijk dat vader bleef en waar geen gram van rest.
Een man en een vrouw
Zij hadden de tafel af vijftig jaar niet meer afgeruimd, een man en een vrouw, en bleven levenslang samen,
omringd door eierdopjes, koffiekopjes, portretten van oude beminden wier namen zij vergeten waren.
Zij spelden al vijftig jaar, dag in dag uit, de krant van dezelfde dag, een man en een vrouw,
om de wereld eindelijk stil te doen staan: jong en fleurig om een ijzersterke as.
Maar op de tafel werd alles oud. Zelfs hun messen en hun vorken. Alleen zij niet, die man en die vrouw.
Geen twee woonden intiemer samen dan die twee, stikkend in hun rommel, twistend om de laatste lucht.
Zo werden zij ten slotte gevonden: bleek, jong, met wijd open monden, nog hevig snakkend naar elkaar.
Romance
Het laatste woord trok op zoek naar het voorlaatste en vond het niet. Toen trok het laatste woord op zoek naar het eerste dat net naar het laatste onderweg was. Het eerste en het laatste woord trokken zwijgend verder, arm in arm. Zij waren eenzaam, misten iets, maar wat? Waren verliefd, maar wisten niet op wat. Alle woorden die tussen hen kwamen? Een verhaal? Ja. Ja, dat.
De hele faculteit stinkt trouwens! zei de Amerikaanse schor. Allicht - als je iemand als Broomfield binnenhaalt - Haar sigarettenkoker zwaaide verontwaardigd. Broomfield! Het is al dadelijk begonnen toen - Wat? Peter Roskam stond wat terzijde, een bemist glas vochtig in zijn vochtige hand. Hij liet de stemmen om hem heen hun raadselachtig werk in vrede doen. Wat? vroeg hij. O, ik praatte met, met, met, met mevrouw - Ze rukte haar hoofd naar links, het duivels ongeduld. Mevrouw Biesbos of zoiets, zei ze, wat een namen hebben jullie hier, ik moet zeggen - die mevrouw met dat grijze haar, ze is in een bestuur of in een raad of zoiets geheimzinnigs. Ja, dan moet je niet zo hard naar haar kijken, lachte ze. Iets van kunstzaken of zoiets. En ze vroeg me of ik van Amerika houd en ik zei, nee, afschuwlijk. En toen vroeg ze of ik wel van Holland houd en ik zei nee, verschrikkelijk. Ik woon hier nu al twee jaar, bijna drie jaar, hier, dat wil zeggen in het Gooi en ik ken hier nog bijna niemand. En laatst belde iemand van een of andere krant, die vroeg of mijn man een artikel wilde schrijven voor de, de - voor welke krant was dat? Herb! Herb! Welke krant was dat? Voor de derde maal die avond dwaalde Peters blik af naar de exotische vogel aan de muur, een litho in kleuren waarvoor hij joelend had bedacht, een vogel in een vonkenregen opvliegend uit schuwheid over zoveel vreemde mensen. Hij hoorde fladderen, het krijsen, de spotlach boven ieders hoofd. Wat? vroeg de Amerikaanse. Ja, zoiets was het wel. En ze herhaalde de naam van de krant en blies hem weg in de rook van haar sigaret. En Herb zei: maar ik ken u helemaal niet. En hij zei, ik ben van de, hoe heet die krant nou ook weer - Herb! Maar als u twee jaar in Nederland heeft gewoond dan mag u toch de naam van die krant wel kennen, zei Peter.
Henk Romijn Meijer (9 augustus 1929 23 februari 2008)
Als ihm der junge Arzt nach einigem Hin und Her die neue Diagnose offenbarte und sich ein wenig halbherzig darüber ausließ, welche Behandlungsmethoden seiner Meinung nach angemessen wären, ohne jedoch zu verheimlichen, dass das Elend meinen Freund Johan Sletten am Ende das Leben kosten würde, schloss Johan die Augen und dachte an Mais Haare. Der Arzt war ein junger Mann mit hellen Haaren, der nichts dafür konnte, dass er große, veilchenblaue Augen hatte, die einer Frau viel besser zu Gesicht gestanden hätten. Er erwähnte den Tod mit keinem Wort. Das Wort, das er benutzte, war »alarmierend«. »Johan!«, sagte der Arzt und versuchte, den Blick des anderen einzufangen. »Bitte hören Sie mir zu.« Johan gefiel diese Verwendung des Vornamens nicht. Außerdem hatte die Stimme des Arztes etwas Schrilles. Es hörte sich an, als hätte er den Stimmbruch nie ganz hinter sich gebracht oder als wäre er als Kind womöglich von den Eltern kastriert worden, die sich eine Zukunft als Eunuch für ihn erhofft hatten, überlegte Johan, der das mit dem Vornamen und dem Nachnamen ansprechen wollte, vor allem im Hinblick auf den Altersunterschied. Der Arzt war jünger als Johans eigener Sohn, mit dem er seit acht Jahren nicht mehr gesprochen hatte. Doch es ging nicht nur um die Erziehung, wenn er meinte, dass jüngere Menschen ältere Menschen nicht einfach mit dem Vornamen anreden sollten, nein, Johan hatte immer Wert darauf gelegt, eine gewisse Distanz zu wahren. Jegliche Form von Intimität zwischen Fremden beispielsweise die Unart, sich in sozialen Situationen zu umarmen (oder vielleicht nicht wirklich zu umarmen, sondern lediglich flüchtig die Wange des anderen mit der eigenen zu berühren) empfand er als unangenehm und im Grunde respektlos. Er zog es, wie gesagt, vor, dass man ihn, wenn man nicht mit ihm verheiratet war, Sletten nannte.