Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
26-08-2010
Joachim Zelter, Joachim Helfer, Jürgen Kross, Ludwig Aurbacher, Boris Pahor
Was ein Sonntag ist? Wollte ich wissen. Denn heute war Sonntag. Das sagte mir die Ärztin. Also fragte ich sie, was das sei, ein Sonntag? Und sie antwortete: Ein Sonntag ist ein Tag. Ein Tag neben anderen Tagen. Es gibt nicht nur einen, sondern viele Tage. Heute ein Tag, morgen ein Tag, übermorgen ein Tag Das war einleuchtend.
Ich wollte eine Zahl wissen, eine grobe Zahl, wie viele Tage es ungefähr geben könnte: 300 Tage, 600 Tage, 1000 Tage? Nein, sagte die Ärztin, es sind sieben Tage. Nur sieben Tage? Das war wenig. Sie fragte, ob ich einige dieser Tage kennen würde? Nein, ich kannte keinen dieser Tage. Sie nannte zum Beispiel den Sonntag. Das sei ein Tag, sagte sie. Ob mir vielleicht andere Tage einfielen? Und ich sagte Mondtag. Das war ein Tag, der mir einfiel. Und sie sagte: Ja, fast richtig, Montag, ohne Mond, und sie nannte weitere Tage, Dienstag, Mittwoch, und ich nannte ihr die restlichen Tage, Donnerstag und Freitag und Samstag, und sie war glücklich.
Sieben Tage, vier Jahreszeiten, zehn Finger, zwölf Monate, neunundzwanzig Buchstaben und zahlreiche andere Zahlen, die ich kannte. Zum Beispiel mein Geburtsdatum. Oder die Geheimnummern meiner Scheckkarten. Oder einige Telefonnummern.
Die Ärztin fragte nach diesen Nummern, und ich nannte ihr die Nummern in rasender Geschwindigkeit, und das überraschte sie.
Sie blieb bei mir und sprach von Lücken.
Lücken?
Jawohl, Lücken.
Welche Lücken?
Sie meinte Lücken in meinem Kopf. Namenslücken, Freundeslücken, Familienlücken, Berufslücken, Landschaftslücken, Er innerungslücken, Wortlücken und andere Lücken Sie setzte sich auf einen Stuhl und fand immer weitere Lücken.
Ich fragte sie, was das sei, eine Lücke? Sie antwortete: Eine Lücke sei etwas, das nicht mehr ist, wo vorher etwas war. Vielleicht ist bei einer Lücke aber auch etwas nicht da, wo vorher auch nichts da war. Wie will man das wissen?
Joachim Zelter (Freiburg im Breisgau, 26 augustus 1962)
Hamburg steht im Novemberzwielicht da wie immer, unbeeindruckt vom Sturm der Welt und nicht sehr beflissen, irgendeinen Eindruck auf die Welt zu machen, ohne allzu viel Gesicht durch eine Geschichte durchgekommen, die immer anderswo gemacht wird, gut betucht, aber bemüht, es nicht zu zeigen, den Kragen des Backsteinmantels hochgeschlagen gegen Nieselregen und Atlantikböen. Florian hastet durch Sankt Georg, vom Hauptbahnhof zu Hans durch jene Lange Reihe, wo die steife Hansestadt beinahe Kiez wird: Asia-Märkte und Trödelläden neben altehrwürdigen Buchhandlungen und Apotheken, vergilbte Tavernen und Trattorien neben schicken Bistros mit Regenbogenfahne. Bei Sonnenschein betrachtet nur ein paar, und bei jedem Wetter zu wenige Schritte für eine Taxifahrt, die aber lang werden, wo es einem den Schirm aus der Faust windet und von unten in die Hosen regnet. Der Bär, in dessen Souterrainhöhle voller Teekisten und Wasserpfeifen, falschem Ethno-Schmuck und echter Airport-Art er nun endlich hinein tröpfelt, haut ihm zur Begrüßung auf den Rücken: "Alter Kalter! Sind euch die Fellmützen ausgegangen im Osten?" Als wir uns kennenlernten, denkt Florian fröstelnd, hast du mir immer noch auf den Hintern gehauen Pierre konnte ohnehin unmöglich begeistert sein von dem Besucher, der bald nach der Eröffnung in die Galerie geschwappt war wie eine Sturmflut: Ein aufgeschwemmter Oberbayer in Cowboystiefeln und Lederweste, mit den hübschen Zügen von Hitlers kunstsinnigem Reichsluftmarschall und dem Organ eines Fischmarktschreiers, der alles ungefragt in die Pranken nahm und zu jedem Stück eine ungebetene Expertise abgab: Fand Florian. Pierre dagegen war von diesem Hans, der "Zeig mir mal dein zweitbestes Stück!" dröhnte, "Das Beste ist ja wohl der junge Mann hier " durchaus angetan: Mochte er aussehen, wie er wollte, dieser Aussteiger der ersten Generation kannte nach drei Jahrzehnten auf dem Weg nach Shangri-La jeden Buddha und jeden Tempel zwischen Japan und Java, und wenn er eine Datierung anzweifelte, hatte er unfehlbar recht: "So, und du spielst hier also den House-Boy - aber du gehst doch auch schon auf die dreißig!"
Wie die sieben Schwaben weiter ziehen, und welchen Weg sie einschlagen
Der Allgäuer, der an der Spitze ging, stimmte sein Posthörnle an und blies ein Trompeterstückle; hinter ihm kam der Seehaas und dann der Nestelschwab, der ihm seinen Bünkel [Fußnote]Bündel. auf dem Buckel trug; drauf folgte der Blitzschwab, der sang: »Es geht ein Butzemann im Reich herum, Didum, Bidi, Bum.« Dann kam der Spiegelschwab, und ganz hintennach grattelte [Fußnote]schwerfällig gehen. und pfnauste [Fußnote]schnauben. der Knöpfleschwab mit seinen Häfen und Pfannen. Und sie trugen zusammen, Mann für Mann, den Spieß, und sahen schier aus wie ein Widle [Fußnote]Weidenrute, auf der man Vögel, Frösche usw. aufreiht. gespießter Lerchen. Sie waren aber schon eine ziemliche Weile gegangen, da fiel's ihnen erst ein, zu überlegen, welchen Weg sie einschlagen sollten nach dem Bodensee, wo das Ungeheuer hauste, das zu erlegen war. Der Allgäuer meinte, sie sollten der Wertach nachgehen, dann kämen sie ans Gebirg, und dann könnten sie nimmer fehlen. Der Gelbfüßler aber sagte: Über das Gebirg sei es ein Umweg; sie sollten ihm folgen bis an den Neckar; der Neckar fließe in den Rhein, und der Rhein in den Bodensee. »Potz Blitz!« sagte der Blitzschwab, »ein braver Mann geht gradaus.« Und die andern lobten ihn deshalb, und sie beschlossen, gradaus zu gehen, zwischen Göggingen und Pfersen durch, und weiter. Und so wateten sie denn durch die Wertach, weil die Brücke abseiten lag, und gingen weiter über Stock und Stein, über Wiesen und Felder, durch Wüsten und Wälder, Berg auf Berg ab, bis sie an Ort und Stelle kamen.
It's a Sunday afternoon, and the smooth and sinuous asphalt strip that leads ever higher into the mountains is not as desolate as I would have wished it to be. Cars pass me or return down into the valley, toward Schirmeck, and the volume of tourist traffic disrupts, defiles, even, the calm I had anticipated. Admittedly, my car and I are now a part of the motorized procession. I had hoped that if there was no other traffic but me, my former intimacy with this place would keep my intrusion from distorting the dreamlike images that have lived untouched in the shadows of my mind ever since the war. I realize that some vague resistance is forming in meresistance to the fact that this mountainous region, such an integral part of our inner world, should be laid bare, made accessible. My resistance is tinged with jealousy, because these outsiders are coming to sightsee in the place that witnessed our anonymous captivity. Butand I sense this unmistakablytheir eyes will never see the abyss of desolation that was our punishment for believing in mans dignity and freedom. At the same time I feel an unbidden and gently persistent satisfaction that this mountain in the Vosges is no longer the site of a distant, self-consuming fury of destruction; that it has become, instead, the destination of endless crowds which, naïve and guileless though they may be, are sincere in their wish to experience just a hint of the inconceivable fate of their lost brothers.
Maybe in the ascent here there is something of the fervor of religious pilgrimages to the remote peaks of holy mountains. But nothing in this pilgrimage is even remotely connected to the blind idolatry that Primus Truber so fervently opposed when he exhorted the Slovenes to discover their own inner enlightenment and not spend themselves in superficial, pompous ritual. People all over Europe are coming together on high mountain terraces where human evil wrung victory after victory out of human pain and nearly set the seat of permanence on destruction. It isnt the search for miracle that brings these modern pilgrims. They come here to tread on truly holy ground, to pay homage to the ashes of fellow creatures who by their mute presence have raised, in our hearts, an immovable landmark of human history.
Frederick Forsyth, Charles Wright, Maxim Biller, Martin Amis
De Engelse schrijver Frederick Forsyth werd geboren in Ashford, Kent, op 25 augustus 1938. Hij werd geplaatst op de beroemde Engelse Tonbridge School, een kostschool die deel uitmaakt van de Etongroup. Na Tonbridge studeerde Forsyth aan de Universiteit van Granada in Spanje. Al na vijf maanden staakte hij zijn studie en keerde terug naar Engeland. In mei 1956 sloot hij zich op zijn negentiende aan bij de RAF als één van de jongste piloten. In 1958 zwaaide hij af en werd journalist bij de Eastern Daily Press in Norfolk. In 1961 ging hij bij Reuters werken, eerst in Parijs en later in Oost-Europa. In 1965 keerde hij terug naar Engeland en werd verslaggever voor de BBC. In 1967 brak er in Nigeria een burgeroorlog uit. De provincie Biafra was in opstand gekomen en er woedde een strijd tussen rebellen en regeringstroepen. Forsyth verbleef van juli tot september in Biafra en versloeg de oorlog voor zijn werkgever. In 1970 had hij genoeg van de oorlog en keerde weer terug naar Engeland. Hij begon te werken aan een roman over een huurmoordenaar die in opdracht van de OAS een aanslag wil plegen op president De Gaulle. Forsyth gebruikte voor zijn roman de kennis die hij had opgedaan toen hij als correspondent voor Reuters in Parijs werkte. Elk feitje is gecontroleerd, elke straat, plein, regeringsinstelling of functionaris klopt. Ondanks al deze moeite werd het boek aanvankelijk geweigerd totdat uitgeverij Hutchinson het manuscript aankocht en uitgaf onder de titel, The Day of the Jackal. Het boek werd een bestseller en is inmiddels twee keer verfilmd. Na The Day Of The Jackal schreef Forsyth nog een groot aantal romans en verhalenbundels., waarbij steeds zijn voorliefde voor feiten wordt vermengd met spannende, thrillerachtige verhalen.
Uit: The Day of the Jackal
Colonel Marc Rodin stared at the man from London. The visitor, apparently in his early thirties, was about six feet tall, with a lean athletic build. The face was suntanned, with regular but not remarkable features. He looked like a man who retained control of himself, but the eyes bothered Rodin. The flecked grey irises seemed smoky, and it took Rodin a few seconds to realise that they had no expression at all. Whatever thoughts did go on behind the smoke screen, nothing came through, and Rodin felt a worm of unease. We know who you are, he began abruptly. I had better introduce myself. I am Colonel Marc Rodin I know, said the Englishman. You are chief of operations of the OAS. You are Major René Montclair, treasurer, and you are Monsieur André Casson, head of the underground. He stared at each in turn as he spoke, and reached for a cigarette. Then he lit up, leaned back and blew out the first stream of smoke. Gentlemen, let us be frank. I know what you are and you know what I am. We both have unusual occupations. I operate for money, you for idealism. But we are all professionals. Therefore we do not need to fence. You have been making enquiries. It was important to me to know who was so interested in me. As soon as I discovered the identity of the organisation, two days among the French newspaper files in the British Museum were enough to tell me about you. Bon. What I would like to know is what you want. There was a silence for several moments; then Rodin spoke. I will not bore you with the motivations behind our organisation. We believe France is now ruled by a dictator and can only be restored to Frenchmen if he dies. Our attempts to eliminate him so far have misfired. We are now considering engaging the services of a professional. However, we do not wish to waste our money. The first thing we would like to know is if it is possible.
Ich mag keine Gedichte, sie sind mir fremd, und ich verstehe auch nichts von bisexuellen russischen Poetessen à la Marina Zwetajewa. Bei meiner Mutter jedoch liegt der Fall anders, und obwohl man mit der Behauptung vorsichtig sein sollte, sie lebe ganz allein und für sich in einer kleinen, engen Welt aus Jamben, Trochäen und Daktylen, ist doch etwas dran, denn Lyrik bedeutet ihr sehr viel.
Früher, erinnere ich mich, verschwand sie manchmal für ganze Nachmittage im Schlafzimmer, um zu lesen. Wenn sie mich dann plötzlich von dort rief, wußte ich genau, daß sie mich an ihren Versabenteuern beteiligen wollte. So stand ich in der Tür, trat von einem Fuß auf den anderen und sah sie an. Die Gardinen waren zugezogen, nur die Bettlampe gab ein gedrängtes, ockergelbes Licht ab. Meine Mutter lag am äußersten Rand des Ehebettes, im Morgenrock, zugedeckt, den Rücken von dicken Kissen hochgestützt, die Beine angewinkelt. Auf ihren Knien ruhte ein Buch von Mandelstam, das sie seit Wochen studierte. Bestimmt las sie schön, und ich hatte auch nie etwas gegen ihre russischen Gedichte aber sie interessierten mich eben nicht. Manchmal ließ ich das Ganze über mich ergehen, manchmal nicht, weshalb ich dann sofort angeödet die Schlafzimmertür von außen schloß.
Die Mandelstam-Phase ist längst vorbei. Ich lebe jetzt in München, doch meine Eltern wohnen nach wie vor in dem alten Bürgerhaus am Hamburger Rotherbaum, wo wir 1974 auf unserem Weg von Moskau über Wien, Israel und New York schließlich untergekommen waren, zufrieden über jene lebensnotwendige Portion materieller und ziviler Sicherheit, die Deutschland uns bot.
What happened, El?' said Vernon Presley to his son, one day in 1956. Elvis was twenty-one at the time, and a multimillionaire. 'The last thing I can remember is I was working in a can factory and you were driving a truck.' Elvis laughed. 'I don't know what it is,' he later told a reporter. 'I just fell into it, really.'
What happened was this. The Presleys were Depression-shoved nomads from the deep rural South. Elvis's uncle, Vester Presley, was a teenager before he owned his first pair of shoes. Looking for work, the family straggled into Memphis. Elvis was a half-employed slum spiv when he did his first audition. He recorded the rockabilly classic 'That's All Right, Mama'and suddenly the tenement Okies found themselves in Graceland, a Doric mansion at the far end of Elvis Presley Boulevard.
It was during Elvis's much-publicized stint of military service in Germany that the present writers came into the story. Dee Stanley was the wife of a morose sergeant stationed in Bad Nauheim. On a bored impulse Dee gave El a call, to offer him some Southern hospitality. They arranged to meet for coffee. As it happened, Elvis was on manoeuvres; but Dee was greeted and squired by the courtly, personable and recently widowed Vernon... On her return to the US, Dee got a divorce and ensconced herself at Graceland, with her three small sons, Billy, Rick and David.
Elvis, We Love You Tender is their story, cobbled together twenty years on with the excitable help of journalist Martin Torgoff. Elvis's entourage was divided into TCBers and TLCers: those who Took Care of Business and those who gave Tender Loving Care when the exhausted menfolk returned from the road.
Jógvan Isaksen, U Tchicaya Tam'si, Thea Astley, Brian Moore, Johann Herder
De Faeröerse schrijver Jógvan Isaksen werd geboren op 25 augustus 1950 in 25/08/1950 in Tórshavn, Faröer Eilanden. Na zijn afstuderen in 1970 in Tórshavn studeerde hij Scandinavistiek aan de universiteit van Aarhus n werd hijin 1982 Master in de Scandinavische literatuur. Sinds 1986 is hij docent aan de Universiteit van Kopenhagen en doceert hij Faeröisch. Sinds 2000 is hij redacteur van het tijdschrift Nordisk literatuur van de Noordse Raad. Sinds 1978 is Isaksen actief als schrijver. In 1994 kreeg hij de Literatuurprijs van de Faeröer voor zijn leerboek Literaturwissenschaftliches Í hornatøkum vid Procrustes over de schrijver Andreassen Hanus (Hanus Kamban), maar ook voor zijn hoofdwerk, dat de Faeröer literatuur als belangrijkste onderwerp heeft. De detective Blid á Føroyalandi summarnátt uit 1990 was de eerste misdaadroman ooit in de Faeröische taal en werd onmiddellijk vertaald in het Deens en IJslands en later in het Duits en Engels.
Uit: Endstation Färöer (Vertaald door Christel Hildebrandt)
Das Feuer loderte zum dämmrigen Himmel empor. Die Flammen rissen sich von ihrem heißen Ursprung los und führten für einen kurzen Augenblick ihr eigenes Leben. Der Nachtwind kam langsam herangestrichen und mit ihm stieg und fiel der Funkenregen, tanzte umher und verschwand gen Himmel. Die Gesänge waren verstummt und die Meisten standen nur da und starrten ins Feuer. Sie versuchte, etwas zu finden, wohinter sie sich hocken konnte. Nun hatte sie so lange ausgehalten, jetzt war sie an der Reihe. Sie war etwas unsicher auf den Beinen und sagte zu sich selbst, dass sie aufpassen musste, wenn sie noch etwas von der Nacht haben wollte. Und sie wollte viel haben. Mehr als irgendeiner dieser Ignoranten, die jetzt damit angefangen hatten, aus dem Liederbuch des Färöischen Volkes zu singen, sich erträumen konnte. Aber sie musste aufpassen und einen klaren Kopf bewahren. Warum war die Hochebene nur so kahl? Es gab nicht einmal einen passenden Stein, um sich dahinter zu verstecken. Sie war jetzt so weit von den anderen entfernt, dass sie meinte, hier würde auch ein kleinerer Stein genügen. Während sie dasaß, hörte sie es irgendwo im Dunkeln atmen. Eine Gänsehaut überlief sie, aber das war nicht der richtige Augenblick für schwache Nerven. Wahrscheinlich war es ein Schaf. Oder ein Mensch, der wie sie nach einem Ort suchte, an dem er der Natur freien Lauf lassen konnte. Die Götter waren Zeuge, dass reichlich getrunken wurde. Auf dem Weg zurück sah sie auf dem nördlichen Ende der Hochebene die Umrisse einer Person sich gegen den Himmel abzeichnen. Jetzt ist die Stunde gekommen, dachte sie plötzlich. Und ihr wurde im gleichen Moment klar, dass man weit davon entfernt ist, nüchtern zu sein, wenn einem solche Worte einfallen. Sie blieb stehen. Hatte sie Schritte auf dem Kies gehört? Nein, da war nichts. Nur von der Versammlung dröhnte es herüber: Und Menschen verschwinden wie Schatten von Pfaden und taufeuchten Grasmatten
Jógvan Isaksen (Tórshavn, 25. augustus 1950)
De Congolese dichter en schrijver U Tchicaya Tam'si werd geboren op 25 augustus 1931 in Mpili. Zijn officiële naam is Gerald-Felix Tchicaya; zijn artiestennaambetekent zoiets als: een kleine krant die namens een land in Kikongo. U Tam'si bracht zijn jeugd door in Frankrijk, waar hij werkte als journalist, totdat hij in 1960 terugkeerde naar zijn vaderland. Terug in Congo bleef hij werken als journalist en tijdens deze periode heeft hij contact onderhouden met de politicus Patrice Lumumba. In 1961, begon hij te werken voor de UNESCO. Sinds 1989 wordt in de kleine Marokkaanse stad Asilah om de twee jaar de Tchicaya U Tam'si-Award uitgereikt voor Afrikaanse poëzie.U Tam'si's poëzie bevat elementen van het surrealisme, heeft vaak levendige historische beelden en geeft commentaar op het Afrikaanse leven en de Afrikaanse maatschappij, evenals op de mensheid in het algemeen.
The Belly Remains
Sure the belly remains chaste
under a treasure of white bones
then open to a fighter's song
lost body and soul
in the flames of his passion
As at Mont Ségur
As elsewhere where
a feast of fallow bodies
invents tortures.
Bannered at the spectacle made of it
one hears chimings a-rattle
from one song to the other
under an own sky
when one no longer knows
in what night were lost
the body and wherewithal of a crown
got it in the spine and on the chine.
Sure, the belly remains.
Is it more filthy than chaste?
Because of certain heartbreaks?
Love for love's
sake is as depressing as the rest.
But love for life's sake
the one one gives with the belly
the earth takes charge of it
Thank god the visionaries fall
most often on their backs
most often with arms open wide
most often
with their belly skyward!
Vertaald door Pierre Joris
Forest, Part III (of V)
- Where are the flowers that smell of the warm flesh under the armpits? - In paradise on the victim's burial mound Those that as a child I lapped closed my burning eyes the sun itself on my cropped head through it was all red lead ah! I still danced though I had no woman hilarious toads and astounding pythons as if my dead returned through them
U Tchicaya Tam'si (25 augustus 1931 - 22 april 1988)
De Australische schrijfster Thea Astley werd geboren op 25 augustus 1925 in Brisbane. Ze was een productief schrijfster, die vanaf 1958 meer dan 40 jaar bleef publiceren. Op het moment van haar dood, had ze meer Miles Franklin Awards, de belangrijkste literaire onderscheiding in Australië, gewonnen dan welke andere schrijver ook. Astley werd opgeleid aan de All Hallows 'School, studeerde kunsten aan de Universiteit van Queensland en werd vervolgens opgeleid om leraar te worden.Na haar huwelijk met Jack Gregson in 1948 verhuisde ze naar Sydney waar ze doceerde aan verschillende middelbare scholen, maar zij bleef ook altijd schrijven..Ze begeleidde studenten aan de Macquarie University van 1968 tot 1980, toen zij full-time ging schrijven en zij en haar man verhuisden naar Kuranda in Noord-Queensland. In de late jaren 1980 verhuisden ze naar Nowra op de NSW South Coast, en, na de dood van haar man in 2003, verhuisde ze naar Byron Bay.Astley vond haar materiaal in de krant en op haar reizen, maar meestal in de verschillende gemeenschappen waarin zij en haar man woonden.
Uit:It's Raining in Mango
Cornelius Laffey had slipped ashore, father told her often enough, from the dinghy of the sailing ship Jeannie Dove, one steamy late March day, onto burning sand in a place that would later be called Bowen.The nothingness appalled him, quite apart from the heat, the mangroves, the flies.His soft northern skin, attuned to the Canadian maritime provinces, crisped as if it had been placed on a griddle. He thought momentarily of the grey waterfront of St. John, but flies alone kept him busy. For days the ship's party had been camped offshore on Stone Island, because the mainland natives-foolishly, all the crew agreed-were preventing their landing.Stone Island was nothing like the tropical nirvana his dreamy Celtic soul had imagined. His hands were pulpy from trapping fish in reef pools, his feet skinned and bleeding from coral. He was convinced of error, of misjudgement. He had celebrated his twenty fourth birthday gutting mackerel hauled from the shallows of the most virulent blue waters he had ever seen. His scaling knife slipped and cut his thumb. Scales clung like spangles. From across the channel came the sound of rifle fire as officious colonisers showed the indigenous people what's what in a ratatat, idiot anticipation of another civil war half a world and half a week away.It was 1861.That early day in April when the township, cleared of black landowners, was proclaimed, Cornelius was looking for and expecting a frontier magic he still failed to find a month later. Scowling at the hopeless canvas village that scabbed the bay-line, he resolved his stay would be the shortest. He had come to this new southern land as a journalist, trained for something more than sandflies and heat, he thought aggrievedly. With a yearning affection he recalled his old newspaper offices in St. John.
The first thing Miss Judith Hearne unpacked in her new lodgings was the silver-gramed photograph of her aunt. The place for her aunt, ever since the sad day of the funeral, was on the mantelpiece of whatever bed-sitting-room Miss Hearne happened to be living in. And as she put her up now, the photograph eyes were stern and questioning, sharing Miss Hearne's own misgivings about the condition of the bed-springs, the shabbiness of the furniture and the run-down part of Belfast in which the room was situated. After she had arranged the photograph so that her dear aunt could look at her from the exact centre of the mantelpiece, Miss Hearne unwrapped the white tissue paper which covered the coloured oleograph of the Sacred Herat. His place was at the head of the bed, His fingers raised in benediction. His eyes kindly yet accusing. He was old and the painted halo around His head was beginning to show little cracks. He had looked down on Miss Hearne for a long time, almost half her lifetime. The trouble about hanging the Sacred Heart, Miss Hearne discovered, was that there was no picture hook in the right place. She had bought some picture hooks but she had no hammer. So she laid the Sacred Heart down on the bed and went to the bay window to see how the room looked from there. The street outisde was a university bywater, once a good residential area, which had lately been reduced to the level of taking in paying guests. Miss Hearne stared at the houses opposite and thought of her aunt's day when there were only private families in this street, at least one maid to every house, and dinner was at night, not at noon. All gone now, all those people dead and all the houses partitioned off into flats, the bedrooms cut in two, kitchenettes jammed into linen closets, linoleum on the floors and 'To Let' cards in the bay windows. Like this house, she thought.
Wij zien de herder op een helling Daar laat hij al zijn schaapjes uit Ze grazen nu eens naar beneden En dan weer grazen zij omhoog
Maar overal zijn zij tevreden
Dit was deel 1 van mijn betoog
'Het wordt eentonig zegt de herder
Ik denk dat ik eens verder trek
Helaas, daar is een wegversperder Een huizenhoog metalen hek
De herder zegt: We moeten stoppen De schaapjes stoppen allemaal
En blaten droevig met hun koppen
Maar ik ga door met mijn verhaal
En wat doet nu de slimme herder? Wat hij moet doen bedenkt hij vlug
Hij zegt: We kunnen hier niet verder
'En daarom gaan we maar terug'
En om de schaapjes op te fleuren
Blaast hij een wijsje op zijn fluit
Dat hoort u binnenkort gebeuren
Want deze fabel is nu uit.
De afsluitdijk (1932)
Scheepvaartbedrijvigeid!
Talloze zeedieren!
Toen kwam de afsluitdijk -
Ging de zaak dicht
Pech voor de zeldzame
Coloratuurgarnaal
Die men te laat, helaas
In had gelicht.
Het goede boek
Het goede boek - je kunt het zomaar kopen Je neemt het mee, je zet het in een kast Het zal je nimmer voor de voeten lopen Maar legt, zodra je wilt, een wereld open En daarin ben je dan zijn eregast.
Ik was bij de een en dacht na over de ander toen ik schreef over de zon Ik kan niet kiezen tussen passie of geluk. Lik mijn oor Kus mijn schouder Wees plat wees vloers Bijt mijn hart heb ik met potlood in jouw oksels gefluisterd Maar je was blind voor de regen in mijn zon- negedicht Elke zin is een traan die het dansen heeft gemist
Bij hem
Terwijl hij zijn schoenveter strikte keek ik uit het raam en zag hoe de zon al verdween achter het dak van de buren
nu wij zo lang vruchteloos hadden zitten praten over een later dat ontbreekt in ons verschiet Kijk,
het betrekt, zei ik Hij lachte, niet vrolijk, niet triest en we gingen tóch naar buiten omdat het binnen donker was
I have often felt a hot flare of shame inside me when I listen to my fellow Britons casually jeering at the perceived depth of American ignorance, American crassness, American isolationism, American materialism, American lack of irony and American vulgarity. Aside from the sheer rudeness of such open and unapologetic mockery, it seems to me to reveal very little about America and a great deal about the rather feeble need of some Britons to feel superior. All right, they seem to be saying, we no longer have an Empire, power, prestige or respect in the world, but we do have taste and subtlety and broad general knowledge, unlike those poor Yanks.
What silly, self-deluding rubbish! What dreadfully small-minded stupidity! Such Britons hug themselves with the thought that they are more cosmopolitan and sophisticated than Americans because they think they know more about geography and world culture, as if firstly being cosmopolitan and sophisticated can be scored in a quiz and as if secondly (and much more importantly) being cosmopolitan and sophisticated is in any way desirable or admirable to begin with. Sophistication is not a moral quality, nor is it a criterion by which one would choose ones friends. Why do we like people? Because they are knowledgeable, cosmopolitan and sophisticated? No, because they are charming, kind, considerate, exciting to be with, amusing there is a long list, but knowing what the capital of Kazakhstan is will not be on it.
Uit: The Book of Sand and Shakespeare's Memory (Vertaald door Andrew Hurley)
The Disk
I am a woodcutter. My name doesn't matter. The hut I was born in, and where I'm soon to die, sits at the edge of the woods. They say these woods go on and on, right to the ocean that surrounds the entire world; they say that wooden houses like mine travel on that ocean. I wouldn't know; I've never seen it. I've not seen the other side of the woods, either. My older brother, when we were boys he made me swear that between the two of us we'd hack away at this woods till there wasn't a tree left standing. My brother is dead now, and now it's something else I'm after, and always will be. Over in the direction where the sun goes down there's a creek I fish in with my hands. There are wolves in the woods, but the wolves don't scare me, and my ax has never failed me. I've not kept track of how old I am, but I know I'm oldmy eyes don't see anymore. Down in the village, which I don't venture into anymore because I'd lose my way, everyone says I'm a miser, but how much could a woodcutter have saved up?
I keep the door of my house shut with a rock so the snow won't get in. One evening I heard heavy, dragging footsteps and then a knock. I opened the door and a stranger came in. He was a tall, elderly man all wrapped up in a worn-out old blanket. A scar sliced across his face. The years looked to have given him more authority than frailty, but even so I saw it was hard for him to walk without leaning on his stick. We exchanged a few words I don't recall now. The finally the man said:
I am without a home, and I sleep wherever I can. I have wandered all across Saxony.
His words befitted his age. My father always talked about Saxony; now people call it England.
There was bread and some fish in the house. While we ate, we didn't talk. It started raining. I took some skins and made him a pallet on the dirt floor where my brother had died. When night came we slept.
Jorge Luis Borges (24 augustus 1899 14 juni 1986)
Sascha Anderson, Linton Kwesi Johnson, A. S. Byatt, Arthur West
De Duitse dichter en schrijver Sascha Anderson werd geboren op 24 augustus 1953 in Weimar. In
de jaren 1980was hij een belangrijke voorvechter van de alternatieve schrijvers en kunstscène in Prenzlauer Berg. In de vroege jaren 1990 werd hij ontmaskerd als een voormalige medewerker van het ministerie van Staatsveiligheid. Van 1969 tot 1971, leerde hij het beroep van een letterzetter in Dresden. In 1972 werkte hij o.a. als assistent in een tweedehands boekhandel. Van 1974 tot 1975 liep hij stage bij de DEFA studio's in Babelsberg, van 1976-1978 was Anderson auteur aan de School voor Film en Televisie Potsdam. Sinds 1981 is Anderson freelance schrijver in Berlijn. Anderson heeft in 1990 mede de poëzie-uitgeverij drukkerij Galrev opgericht. Sinds 1975 wasAnderson onder het pseudoniem David Menzer, Fritz Müller en Peters medewerker van het Ministerie voor Staatsveiligheid. Hij bespioneerde speciaal collega-kunstenaars en vrienden in de wijk Prenzlauer Berg. Zijn ontmaskering door Wolf Biermann en Jürgen Fuchs was aanleiding tot een heftig en uitgebreid debat.
Uit: Jeder Satellit hat einen Killersatelliten
alle dinge liegen klar in meinem herzen das modell der schwarze vogel februar tanzt auf den wochen & ich habe angst dass er eines tages im august alles zurück dreht um es wieder september zu nennen
alle dinge liegen klar in meinem herzen denn die gelegenheitsstunde an der weissen parkuhr unschuld hat zwei zeiger die jedes lied sechzig mal teilen & das ist auch das alibi für das ende der zeit
alle dinge liegen klar in meinem herzen nichts wird vergessen werden denn der punkt am ende ist nach zwei der menschlichen seiten offen & nur auf den pfauenaugen taut der schnee zum mittag restlos
alle dinge liegen klar in meinem herzen so dass mir nichts bleibt als an den abenden wenn ich der graue spiegel über dem wortefluss bin jenes schwarze recht eck nacht auf die namen & reime zu legen
alle dinge liegen klar in meinem herzen zeugen wird es nicht geben mutter sag dass der krieg eine erfindung ist & alles wurde nur
erfunden um in den spielhöllen die väterlichen taschen zu wechseln
alle dinge liegen klar in meinem herzen das modell der weisse vogel november tanzt auf den wochen & ich habe angst dass er eines tages im februar alles zurück dreht um es wieder frühling zu nennen
Sascha Anderson (Weimar, 24 augustus 1953)
De Britse dichter en musicus Linton Kwesi Johnson werd geboren in Chapelton (Jamaica) op 24 augustus 1952. Toen hij nog jong was vertrok hij naar Groot-Brittannië om daar succes te krijgen als dichter. Hij ontdekte daar echter dat in Engeland buitenlanders slecht werk konden krijgen. Hij kreeg grote bekendheid toen hij zijn gedichten met reggaemuziek combineerde. Zijn bekendste plaat is Bass Culture, met de kleine hit Englan is a Bitch.Het meeste dichtwerk van Johnson is politiek georiënteerd en handelt voornamelijk over de ervaringen als Britse Afrikaans-Cariben in Groot Brittannië. Zijn meest bekende gedichten schreef hij tijdens het bewind van premier Margaret Thatcher. De gedichten bevatten beschrijvingen van de racistische wreedheden van de politie in die tijd. Johnsons gedichten verschenen voor het eerst in het tijdschrift Race Today, die zijn eerste gedichtenbundel Voices of the Living and the Dead in 1974 uitbracht. Zijn tweede bundel, Dread Beat An' Blood, verscheen in 1975 bij Bogle-L'Ouverture. Een verzameling gedichten van hem verscheen onder de titel Mi Revalueshanary Fren bij Penguin Modern Classics. Johnson is daarmee een van de drie dichters waarvan ooit bij leven werk is gepubliceerd door Penguin Modern Classics.
Inglan is a bitch
W'en mi jus' come to Landan toun
mi use to work pan di andahgroun
but workin' pan di andahgroun
y'u don't get fi know your way aroun'
Inglan is a bitch
dere's no escapin' it
Inglan is a bitch
dere's no runnin' whey fram it
mi get a lickle jab in a big 'otell
an' awftah a while, mi woz doin' quite well
dem staat mi aaf as a dish-washah
but w'en mi tek a stack, mi noh tun clack-watchah!
Inglan is a bitch
dere's no escapin it
Inglan is a bitch
noh baddah try fi hide fram it
w'en dem gi' you di lickle wage packit
fus dem rab it wid dem big tax rackit
y'u haffi struggle fi mek en's meet
an' w'en y'u goh a y'u bed y'u jus' cant sleep
Inglan is a bitch
dere's no escapin it
Inglan is a bitch fi true
a noh lie mi a tell, a true
mi use to work dig ditch w'en it cowl noh bitch
mi did strang like a mule, but, bwoy, mi did fool
den awftah a while mi jus' stap dhu ovahtime
den aftah a while mi jus' phu dung mi tool
Inglan is a bitch
dere's no escapin it
Inglan is a bitch
y'u haffi know how fi suvvive in it
well mi dhu day wok an' mid dhu nite wok
mi dhu clean wok an' mid dhu dutty wok
dem seh dat black man is very lazy
but it y'u si how mi wok y'u woulda sey mi crazy
Inglan is a bitch
dere's no escapin it
Inglan is a bitch
y'u bettah face up to it
dem have a lickle facktri up inna Brackly
inna disya facktri all dem dhu is pack crackry
fi di laas fifteen years dem get mi laybah
now awftah fiteen years mi fall out a fayvah
Inglan is a bitch
dere's no escapin it
Inglan is a bitch
dere's no runnin' whey fram it
mi know dem have work, work in abundant
yet still, dem mek mi redundant
now, at fifty-five mi gettin' quite ol'
yet still, dem sen' mi fi goh draw dole
Inglan is a bitch
dere's no escapin it
Inglan is a bitch fi true
is whey wi a goh dhu 'bout it?
Linton Kwesi Johnson (Chapelton, 24 augustus 1952)
De Engelse schrijfster A. S. Byatt werd geboren als Antonia Susan Drabble op 24 augustus 1936 in Sheffield. Met haar roman Obsessie (oorspr. Possession, 1990) won ze in 1990 de Booker Prize. A.S. Byatt werd onder meer bekend door haar kritiek op de boeken van J.K. Rowling. In 2004 sprak Byatt in Leiden de 33e Huizingalezing uit ('From soul to heart to psyche to personality). Op 8 februari 2010 ontving ze een eredoctoraat van de Universiteit Leiden.
Uit: Babel Tower
The thrush has his anvil or altar on one fallen stone in a heap, gold and grey, roughly squared and shaped, hot in the sun and mossy in the shade. The massive rubble is in a clearing on a high hill. Below is the canopy of the forest. There is a spring, of course, and a little river flowing from it. The thrush appears to be listening to the earth. In fact he is looking, with his sideways stare, for his secret prey in the grass, in the fallen leaves. He stabs, he pierces, he carries the shell with its soft centre to his stone. He lifts the shell, he cracks it down. He repeats. He repeats. He extracts the bruised flesh, he sips, he juggles, he swallows. His throat ripples. He sings. His song is liquid syllables, short cries, serial trills. His feathers gleam, creamy and brown-spotted. He repeats. He repeats. Characters are carved on the stones. Maybe runes, maybe cuneiform, maybe ideograms of a bird's eye or a creature walking, or pricking spears and hatchets. Here are broken alphabets, a and ?, C and T, A and G. Round the stones are the broken shells, helical whorls like empty ears in which no hammer beats on no anvil. They nestle. Their sound is brittle. Their lips are pure white (Helix hortensis) and shining black (Helix nemoralis). They are striped and coiled, gold, rose, chalk, umber; they rattle together as the quick bird steps among them. In the stones are the coiled remains of their congeners, millions of years old. The thrush sings his limited lovely notes. He stands on the stone, which we call his anvil or altar, and repeats his song. Why does his song give us such pleasure?
A. S.Byatt (Sheffield, 24 augustus 1936)
De Oostenrijkse dichter, schrijver en politiek journalist Arthur West werd geboren op 24 augustus 1922 in Wenen. Door de vorming van een anti-fascistische verzetsgroep in zijn school was Arthur West aan het eind van het schooljaar 1938 als onwaardig raciaal uitgesloten van school. West vluchtte eind januari 1939 met zijn ouders uit Oostenrijk naar Engeland. Daar werkte hij als arbeider in een schoenenfabriek. In 1940, hij was een zogenaamde "vijandelijke buitenlander (Duits paspoort) werd hij gedeporteerd en geïnterneerd in een kamp in New South Wales, Australië. In 1941 werd hij vrijgelaten, keerde terug naar Engeland en werkte hij o.a. als metaalbewerker. In 1942 werd hij lid van de Communistische Jeugd Liga. Zijn eerste literaire pogingen werden gepubliceerd in de organen van deze jeugdorganisatie. In 1944 werd hij ingezet tijdens de landing in Normandië en nam hij deel aan de oorlog in Italië. Net als vele andere repatrianten ging hij in november 1946 terug naar Wenen. West was lid van de Oostenrijkse Communistische Partij en werkte als redacteur en corrector in de uitgeverij van de KPO Globus. Zijn persoonlijke contacten en vriendschappen met Oostenrijkse kunstenaars, in het bijzonder auteurs, omvatten onder meer namen als Elfriede Jelinek, Peter Turrini, Erika Danneberg, Ernst Hinterberger, Francis Kaïn, Marie-Therèse Kerschbaumer, Karl Paryla, Erwin Riess, Gerhard Ruiss, Michael Scharang Heinz Rudolf Unger, Helmut Zenker.
Haikus
Stadt bräunlich in Weiß; Frost ringt um ihre Unschuld, doch Tau befleckt sie.
Scheerosenjunge spreizen die Schnäbel: Es taut Eiszapfentröpfchen.
Wolke aus Staren kreuzt den Blick auf durchsonnte Flugspur des Menschen.
Herbst in der Schwebe: Erntegold schmückt die Scheune; der Acker ist kahl.
Maar zijn gezicht betrok toen zijn boze vrouw de smidse binnenstoof en snauwde: Ben je doof? D'r is al driemaal volk geroepen in de winkel, en m'n bieten staan aan te branden!
De hoefsmid uit De IJzeren Man keek verbluft naar de deur, die alweer met een slag dichtgevallen was, zette toen grommend de voorhamer neer. Peter Hajo bleef alleen, - tuurde in de vlammen van de oven.
Kom maar eens terug als je zestien bent... - Over twee jaar! Alsof hij niet het werk van een zestienjarige jongen zou kunnen doen! Hij zétte het alle zestienjarige jongens in Hoorn om die bout vast te houden zoals hij dat daareven had gedaan! Was er één bij, die hem aandurfde? Had hij Peer den Vos geen pak slaag gegeven als hij in zijn leven niet had gehad, omdat hij (zonder het te vragen!) in de bijt was gaan vissen die Peter Hajo in het ijs had gekapt? Peer den Vos, die wel een hoofd groter was dan hij!
't Was een gemene streek om hem als landkikker te laten rondspringen, hem, die, toen hij nauwelijks lopen kon, de touwen die de binnenzeilende vissers zijn oudere vrienden toewierpen al met een echte zeemansknoop om de meerpalen sloeg; hem, die zich op z'n vijfde jaar stiekem in vaders botter had verscholen en mee ter haringvangst was gegaan!
Hoe snakte hij ernaar op zee te zwalken zonder een streepje land mijlen in de omtrek; hoe snakte hij ernaar de wijde wereld te zien en met echte zeebenen terug te komen en op te snijden net als die bruingebrande pikbroeken die met Jan Pieterszoon Coen naar de Oost waren getogen en nu de waarheid spraken of logen, juist als het hun inviel, zonder dat een landrot zeggen kon: Je zuigt uit je duim! - De Oost... daar was voorlopig helemáál geen kans op. Misschien later, als hij eerst een paar reizen met een walvisvaarder had gemaakt; als het vel van zijn handen was gebarsten door het zout; als de traanlucht in z'n haar en in z'n kleren hing, - misschien zouden ze hem dan willen meenemen. Jandorie! Peter Hajo zag een beeld opdoemen van bergen, fladderende papegaaien, dansende wilden, van apen, tijgers, krokodillen...
Weg was het beeld.
Johan Fabricius (24 augustus 1899 21 juni 1981)
Beeld van de scheepsjongens van Bontekoe door beeldhouwer Jan van Druten in Hoorn.
Passing off, thought William. Spanish sparkling winefilthy stuff, he thought, filthypassed itself off as champagne. Japanese whiskyGlen Yakomoto!was served as Scotch. Inferior hard cheesefrom Mafia-run factories in Cataniawas sold to the unsuspecting as Parmesan. Lots of things were passed off in one way or another, and now, as he stood before the bathroom mirror, he wondered if he could be passed off too. He looked at himself, or such part of himself as the small mirror encompassed-just his face, really, and a bit of neck. It was a fifty-one-year-old face chronologically, but would it pass, he wondered, for a forty-something-year-old face? He looked more closely: there were lines around the eyes and at the edge of the mouth but the cheeks were smooth enough. He pulled at the skin around the eyes and the lines disappeared. There were doctors who could do that for you, of course: tighten things up; nip and tuck. But the results, he thought, were usually risible. He had a customer who had gone off to some clinic and come back with a face like a Noh-play mask-all smoothed out and flat. It was sad, really. And as for male wigs, with their stark, obvious hairlines, all one wanted to do was to reach forward and give them a tug. It was quite hard to resist, actually, and once, as a student-and when drunk-he had done just that. He had tugged at the wig of a man in a bar and . . . the man had cried. He still felt ashamed of himself for that. Best not to think about it. No, he was weathering well enough and it was far more dignified to let nature take its course, to weather in a National Trust sort of way. He looked again at his face. Not bad. The sort of face, he thought, that would be hard to describe on the Wanted poster, if he were ever to do anything to merit the attention of the police-which he had not, of course. Apart from the usual sort of thing that made a criminal of everybody: "Wanted for illegal parking," he muttered. "William Edward French (51). Average height, very slightly overweight (if you don't mind our saying so), no distinguishing features. Not dangerous, but approach with caution."
Alexander McCall Smith (Bulayawo, 24 augustus 1948)
The boy's name was Santiago. Dusk was falling as the boy arrived with his herd at an abandoned church. The roof had fallen in long ago, and an enormous sycamore had grown on the spot where the sacristy had once stood.
He decided to spend the night there. He saw to it that all the sheep entered through the ruined gate, and then laid some planks across it to prevent the flock from wandering away during the night. There were no wolves in the region, but once an animal had strayed during the night, and the boy had had to spend the entire next day searching for it.
He swept the floor with his jacket and lay down, using the book he had just finished reading as a pillow. He told himself that he would have to start reading thicker books: they lasted longer, and made more comfortable pillows.
It was still dark when he awoke, and, looking up, he could see the stars through the half-destroyed roof.
I wanted to sleep a little longer, he thought. He had the same dream that night as a week ago, and once again he had awakened before it ended.
He arose and, taking up his crook, began to awaken the sheep that still slept. He had noticed that, as soon as he awoke, most of his animals also began to stir. It was as if some mysterious energy bound his life to that of the sheep, with whom he had spent the past two years, leading them through the countryside in search of food and water. "They are so used to me that they know my schedule," he muttered. Thinking about that for a moment, he realized that it could be the other way around: that it was he who had become accustomed to "their" schedule.
Marino is een stadje aan de noordelijke oever van het meer van Albano. Het is gebouwd in een bescheiden terrasvorm en het onderste terras is tegelijkertijd de weg, die om het hele meer ligt. Iedereen, die in een auto, op een scooter of zelfs op een fiets die weg oprijdt in wat voor richting dan ook, komt na een kilometer of twaalf weer in Marino terecht. Hij kan tijdens die rit heel wat hebben gezien: Castel Gandolfo, het buitenverblijf van de paus, het bijzonder deftige stadje Albano Laziale met de graftomben van enige Horatiussen en het nog kleinere en misschien nog deftiger Arricia.
Het meer is bijna voortdurend te zien: een diepe krater, bijna tot de rand toe vol met water, waar maar zelden rimpels op komen. Geweldig mooi, maar op de duur een beetje eentonig. Soms ondergaat de weg een kleine omlegging. Dan ziet men het meer even niet. En weer even later zegt men: kijk daar is het meer nog steeds. Het is bijna een opluchting weer in Marino terug te komen, uit- of af te stappen en aan de zijkant, tussen de weg en het meer het kleine, lage, langgestrekte restaurant van Monna Paola binnen te gaan. Aan de straatkant is het een café, aan de andere kant een veranda. En die veranda ziet natuurlijk weer uit op het meer, maar dat is dan niet erg.
Dat is natuurlijk niet erg. Het meer is van een wat al te langdurige bezienswaardigheid ineens een tevreden decor geworden. In de zomer zitten er 's middags tegen een uur of zes een stuk of wat mensen in de veranda wijn te drinken en rauwe tuinbonen te doppen en te eten. Daarna wordt het wat stiller en tegen een uur of negen wordt het weer wat voller. Om tien uur is het er bepaald gezellig druk. Het meer is dan allang niet meer te zien, alleen nog maar de lichtjes op de hellingen.
Albert Alberts (23 augustus 1911 16 december 1995)
Uit: Busched and Ambushed in The Third Story (Bespreking in The Village Voice door Michael Feingold)
This is rich food; not surprisingly, palates accustomed to the thin gruel that today's theater too often serves up have grimaced at it. It's also, let's face the fact, hearty peasant cuisinea thick stew, the chewy ingredients and peppery flavor of which may not appeal to fastidious tastes. Nor is it dished up with much elegance: The designs have been conceived serviceably but without panache; Carl Andress's direction comes in, competently, just under the imaginative flair that gives such works sparkle.
The cast's likability partly makes up for these shortfalls: Jennifer Van Dyck embodies the monomaniac scientist with crisp comic authority; Turner's brassy energy is as delightful as her slurry diction is maddening (startlingly, it improves when she takes on the German accent). Walker is irresistibly charming as he lurches, like a bipedal shuttlecock, from lapsed screenwriter to Oedipally traumatized gangster; Sarah Rafferty makes his ambiguously wide-eyed doll and the woebegone Russian princess equally fetching. Busch's definitive gift for female haughtiness, whether sporting gangster haute couture or a massive gray fright wig larger than himself, needs no critic's confirmation.
The main joy of The Third Story is that its foolery embodies something substantive, making its occasional unevenness easy to bear. Like that good peasant food, it sticks to your ribs. Jung says somewhere that the psychic "work" accomplished by myths and fairy tales doesn't occur on the story's realistic, psychological, or allegorical level; it's in the energy created as our minds move among the three. No wonder The Third Story feels like such an energizing event.
Früh raus. Der Wecker klingelt. Es ist noch dunkel. Nicht gleich Licht machen, eine Minute auf dem Bettrand sitzen bleiben. Die Morgenluft einatmen. Das Fenster ist gekippt, die Tür zum Flur offen. In der Küche wartet die Espressomaschine. Wo sind die Hausschuhe? Sich strecken, aufstehen,
das Licht anknipsen.
Sie ziehen den Vorhang am Küchenfenster zu, damit der Nachbar von gegenüber nicht hereinschauen kann, für alle Fälle, denn eigentlich schläft der an Wochentagen so lange wie Sie am Wochenende. Sie kochen sich einen doppelten Espresso, in ihrer großen Lieblingstasse, damit Platz bleibt für die Milch. Sie führen die Tasse zum Mund, sie pusten ein wenig, dann nehmen Sie einen Schluck. Jetzt kann der Tag beginnen. Sie setzen die Tasse auf dem Tisch ab. Am Rand haben Sie zwei wunderschöne Fingerabdrücke hinterlassen. So scharf konturiert und vollständig wie die in Ihrem Reisepaß. Oder die in den Datenbanken der U.S. Customs and Border Protection, seit Ihrem letzten Sommerurlaub in Florida. Beruflich sind Sie viel unterwegs? Dann kennt man das Muster auf der Kaffeetasse, die Sie gerade ins Arbeitszimmer tragen, auch in Schweden, Georgien und im Jemen.
Wie jeden Morgen rufen Sie Ihre privaten E-Mails ab. Die sind schon überprüft worden nicht nur von Ihrem Virenscanner. Sie haben noch ein paar Minuten Zeit, bevor Sie zur Arbeit müssen, also rufen Sie die eine oder andere Webseite auf die Kripo weiß, welche, wenn sie möchte, und kann das auch in sechs Monaten noch überprüfen. Sie nehmen schnell noch eine Überweisung vor, die Ihnen gerade
eingefallen ist die zuständigen Behörden wissen, an wen. Zum Glück heißen Sie Müller, das schützt ein wenig. Bei Ihrem Kollegen Tarik al-Sultan, der neulich zum Bergsteigen in Kaschmir war, verschickt der Computer gerade den gesamten Inhalt der Festplatte an den Verfassungsschutz.
I thought about it. And then I said, 'Because of Morrissey.'
'Morris who?' he said.
'Morrissey,' I told him, 'not Morris who. Morrissey, the greatest living lyricist. He used to be with The Smiths.'
'Oh,' he said, 'that boring twat!'
I didn't talk to him any more. He put a Phil Collins cassette on and farted a few times which, in the musical circumstances, I thought was rather apposite.
He's just stuffed another bacon buttie between his teeth and he's laughing again so that you can see all the chewed-up bread and bacon and saliva in his mouth. He thinks it's dead hilarious 'cause I said I was a vegetarian. That's what started him laughing.
'I don't know what you're laughing for,' I said, 'because all sorts of people are vegetarian; like George Bernard Shaw was vegetarian. And Mahatma Gandhi! And the majority of the world happens to be vegetarian,' I said, 'including Morrissey. And me.'
He just laughed even more.
'And that's why I became a vegetarian,' I told him. 'Because of Morrissey.'
But I was wasting my breath so I shut up and let him laugh. What can you say to a Philistine who's into Phil Collins and Dire Straits and other such frivolity? I've got my Walkman on now so at least I can't hear him laughing. The only saving grace in having a lift from him is that he's so fat he makes me feel really thin. It's not that I'm obese or anything, not any more, Morrissey. But even though I'm not fat nowadays, I sometimes forget and still think of myself as being corpulent. And I hate having to look at pictures of me when I was fat. Photographs are just like computers - they never tell the truth. It's like that picture of Oscar Wilde, Morrissey, you know the one where he's got those boots on and he's leaning against that wall. And if that was the only surviving picture of Oscar Wilde everybody'd think he was a fat person, wouldn't they? But Oscar Wilde wasn't fat, not on the inside. And I wasn't fat, not on the inside, I wasn't. It was just a phase I was going through. And probably it was just a phase that Oscar Wilde was going through and he couldn't help it just like I couldn't help it. They used to call me Moby Dick! When we moved to Wythenshawe and they put me in that comprehensive school where I didn't know nobody and it was already the middle of term by the time I started, I walked into the classroom and Steven Spanswick looked up and said, 'Fuckin' hell, it's Moby Dick!'
Alles ist eine Frage der Einteilung. Deshalb bewahren wir in einem nach Fächern eingeteilten
Kasten unbrauchbare Geschenke zur künftigen Wiederverwendung auf.Wann immer so ein Geschenk
kommt, und es kommt oft, wird es registriert, klassifiziert und eingeordnet. Babysachen kommen automatisch in ein Extrafach, Bücher von größerem Format als 20 × 25 cm werden in der »Geburtstags«-Abteilung abgelegt,Vasen und Platten unter »Hochzeit«, besonders scheußliche
Aschenbecher unter »Neue Wohnung«, und so weiter.
Eines Tages ist Purim, das Fest der Geschenke, plötzlich wieder da, und plötzlich geschieht Folgendes:
Es läutet an der Tür. Draußen steht Benzion Ziegler mit einer Pralinenschachtel unterm Arm. Benzion Ziegler tritt ein und schenkt uns die Schachtel zu Purim. Sie ist in Cellophanpapier verpackt. Auf dem Deckel sieht man eine betörend schöne Jungfrau, umringt von allerlei knallbunten Figuren.Wir sind tief gerührt und Benzion Ziegler schmunzelt selbstgefällig.
So weit, so gut. Die Pralinenschachtel war uns hochwillkommen, denn Pralinenschachteln sind sehr verwendbare Geschenke. Sie eignen sich für vielerlei Anlässe, für den Unabhängigkeitstag so gut wie für silberne Hochzeiten.Wir legten sie sofort in die Abteilung »Diverser Pofel«.
Aber das Schicksal wollte es anders. Mit einem Mal befiel die ganze Familie ein unwiderstehliches
Verlangen nach Schokolade, das nur durch Schokolade zu befriedigen war. Zitternd vor Gier, rissen wir die Cellophanhülle von der Pralinenschachtel, öffneten sie und prallten zurück.
Die Schachtel enthielt ein paar bräunliche Kieselsteine mit leichtem Moosbelag.
Ephraïm Kishon (23 augustus 1924 29 januari 2005)
Wir wundern uns dass die Poeten gschriben So künstlich Vers und Meisterstück getrieben Dass doch nit ist solch wunder Weil sie gschrieben b'sunder Ihr Sprach jetzunder.
Den sein Ouidius und Maro Gierte Nit gwesen Reimer also hoch geehrte Die sie in der Mutter Zungen Lateinisch gsungen Dass ihnen g'lungen.
Warumb sollen wir den unser Teutsche Sprachen In gwisse Form und Gsatz nit auch mögen machen Und Deutsches Carmen schreiben Die Kunst zutreiben Bei Mann und Weiben.
Theobald Hock (23 augustus 1573 - na 1624) Kerk in Limbach (Geen portret beschikbaar)
Uit: Interview with Andrei Pleşu (Door Alexandre Mirlesse in Notre Europe)
Can we speak of a European identity?
I think on the contrary that it is time to pause, to stop speaking about it in the hyperbole currently in favour. Much has been said about Europe already, much has been written; the original nucleus has been enlarged.
Now, whatever happens, there will be a break before the next enlargement, if it takes place. Under these circumstances an exercise in silence might help. Besides, what has been said was not terribly imaginative. Some words appear too often!
So you think, like Hungarian writer Peter Esterhazy, that people should be fined for using expressions like return to Europe, common house, European values?
Oh! I have heard better: A soul for europe! It was the theme of a conference recently organised by some Germans. They like that sort of schmaltz But, to be quite candid, it isnt just a few similar words but also the same themes that keep popping up
Which ones?
Before we go any further let one thing be clear: these themes are per se utterly honourable. What actually shocks me is the way they are treated. Firstly, of course, we find the famous values. Ah! Values! Culture! Heritage! They never fail to adorn the end of speeches, but you cant help feeling that they are not the heart of the matter rather some kind of flourish, so to speak, the rococo of political discourse. I was recently disturbed by something Angela Merkel said on this subject: Europe is not a Christian club, Europe is a club of values. As though there were some primary contradiction between Christianity and values! If she had said: Europe is not a Christian club, Europe is a ecumenical club or Europe is not a club of madmen, Europe is a club of values that would have been logical. But, as it stands, her sentence suggests a serious lack of understanding of values, Christianity and Europe.
Ennis Del Mar wakes before five, wind rocking the trailer, hissing in around the aluminum door and window frames. The shirts hanging on a nail shudder slightly in the draft. He gets up, scratching the grey wedge of belly and pubic hair, shuffles to the gas burner, pours leftover coffee in a chipped enamel pan; the flame swathes it in blue. He turns on the tap and urinates in the sink, pulls on his shirt and jeans, his worn boots, stamping the heels against the floor to get them full on. The wind booms down the curved length of the trailer and under its roaring passage he can hear the scratching of fine gravel and sand. It could be bad on the highway with the horse trailer. He has to be packed and away from the place that morning. Again the ranch is on the market and theyve shipped out the last of the horses, paid everybody off the day before, the owner saying, Give em to the real estate shark, Im out a here, dropping the keys in Enniss hand. He might have to stay with his married daughter until he picks up another job, yet he is suffused with a sense of pleasure because Jack Twist was in his dream.
The stale coffee is boiling up but he catches it before it goes over the side, pours it into a stained cup and blows on the black liquid, lets a panel of the dream slide forward. If he does not force his attention on it, it might stoke the day, rewarm that old, cold time on the mountain when they owned the world and nothing seemed wrong. The wind strikes the trailer like a load of dirt coming off a dump truck, eases, dies, leaves a temporary silence.
Scène uit de film Brokeback Mountain
They were raised on small, poor ranches in opposite corners of the state, Jack Twist in Lightning Flat up on the Montana border, Ennis del Mar from around Sage, near the Utah line, both high school dropout country boys with no prospects, brought up to hard work and privation, both rough-mannered, rough-spoken, inured to the stoic life. Ennis, reared by his older brother and sister after their parents drove off the only curve on Dead Horse Road leaving them twenty-four dollars in cash and a two-mortgage ranch, applied at age fourteen for a hardship license that let him make the hour-long trip from the ranch to the high school. The pickup was old, no heater, one windshield wiper and bad tires; when the transmission went there was no money to fix it. He had wanted to be a sophomore, felt the word carried a kind of distinction, but the truck broke down short of it, pitching him directly into ranch work.
Uit: In memoriam W. Arondéus door Martinus Nijhoff
Van aanleg was Arondéus schilder. Geleid - misleid, zou hij later zeggen - door zijn vereerde oudere vriend R.N. Roland Holst, ontwikkelde zich zijn werk in de richting van monumentaal-decoratieve kunst. Grote, peinzende gestalten schiep zijn hand, omlijst door symbolische siermotieven, dikwijls toegelicht door versregels van Leopold en anderen. Hij bleek veel talent te bezitten. Geen prijsvraag die hij niet won als hij meedong. De ramen van het stadhuis te Rotterdam, de muren van andere openbare gebouwen, bewaren blijvende getuigenissen van zijn artistiek vermogen. Maar hij zelf bleef onbevredigd. Hij was, in tegenstelling tot Roland Holst, een anti-maatschappelijk wezen, geladen met ironie, waarmee hij zichzelf in bedwang en de buitenwereld op een afstand hield. De decoratieve kunst, zoveel aanpassing vergend, was niet het gebied waarin hij zijn eigenmachtig gevoelsleven op den duur uit kon drukken. Hij verliet de figuurlijke tekens en wendde zich tot de levende taal. Hij ging schrijven, romans, novellen, een studie genaamd Monumentale schilderkunst in Nederland, in wezen een felle, partijdige afrekening met Roland Holst. Hiermede ontdeed hij zich van een obsessie: de kunst om de kunst. Ten slotte schreef hij dit boek over Matthijs Maris, het schoonste en persoonlijkste werk dat hij voortbracht. In Matthijs Maris, de dromer die ongebaande wegen insloeg, de schilder die geen schilder was, maar zich van de schilderkunst bediende om zijn verbeelding een telkens weer voorlopige vorm te geven, herkende hij zichzelf, neen, ontmoette hij voor het eerst de grotere, zielsverwante broeder, naar wie hij zijn leven lang had gehunkerd. De winter dat hij in het Amsterdamse museum - waar hij Sandberg leerde kennen - gebogen zat in een doodstille zaal over de uit honderden onbeduidende briefjes bestaande correspondentie van Matthijs Maris, was, naast de laatste maanden, de gelukkigste tijd van zijn leven. Hoe graag, zei hij mij eens, had ik één van Thijs' ontelbare kattebelletjes, die voor de historie toch geen waarde hebben, meegenomen en voor mijzelf behouden, om zijn handschrift altijd bij mij te hebben... Arondéus had lief gekregen.
Ja ik zie je wel kijken, maar ik fietste toch echt de Amstel af, gister nog, jij rende met mij op, riep kijk daar, zon, meeuw, wind die mij opstuwde met jou in mijn kielzog, werd ik even moe ik ging gewoon liggen op een bed in de V&D ja raar was het wel, maar het ging zo en niemand die iets merkte, ook niet toen ik wakker werd, een zwiep aan dit rotbeen gaf, verder liep, daar lag het pontje naar Amsterdam-Noord, een agent nam mijn hand en bracht mij naar moeder uw zoon, mevrouw? tss alsof alleen jongens in bomen klommen, zo zag ik ons aan, op de voorplecht, de achterplecht heen en weer, de mensen stroomden voorbij en niemand die mij aanzag, zelfs jij niet.
Natürlich ist das Land ein Ort des Wunderbaren. Mir fiel es auf, als mir eine Frau entgegentrat. In meiner Straße. Eines Morgens im April. Die fremde Frau fragte, ob ich Geld hätte. Da ich nüchtern Gesprächen abgeneigt bin, grüßte ich zurück. War auch in Eile, auf dem Weg zum Kindergarten. Die Frau, an deren linker Hand ebenfalls ein Junge zerrte, holte mich ein, nötigte mir mit der rechten Hand ein Paket auf und sagte: »Fünftausend.
« Wir starrten einander an. Die Jungen rissen sich los. Ich hörte der Zahl nach. Als sie mir bewußt wurde, versuchte ich, die Last loszuwerden. Aber die Frau wich zurück und grub ihre Hände in die Taschen ihres Mantels. Seine reichliche Weite war gefüllt. Das kurze Kleidungsstück ließ keineswegs Knie sehen, kaum Waden. Obgleich ich allen Grund hatte, der aufdringlichen Frau eine Entschuldigung abzugewinnen, entschuldigte ich mich. Ließ mir von ihren braunen Knopfaugen das
Gesicht durchmustern. Duldete, wer weiß, warum, das unverlangte Gewicht. Erst als ich spürte, daß die Paketverschnürung meine Fingerkuppen abgebunden hatte, schickte ich mich an, das Heck eines parkenden Personenwagens als Ablageplatz zu benutzen. »Dreitausend«, sagte die Frau. Dann zog sie ein Zellstofftaschentuch aus der Manteltasche und rieb ihre Augen. Bald die Nase. Meine kitzelte Regenwasser. Es floß vom Scheitel ab. Die Kunstlocken der Frau waren bereits in ein Stadium
demoliert, das Wolle einer aufgetrennten braunen Socke vermuten ließ. Drei Schluchzer.
L'Air paraît tout obscur ; la clarté diminue ; Les arbres sont tous nus ; les ruisseaux tous glacés ; Et les rochers affreux, sur leurs fronts hérissés, Reçoivent cet amas, qui tombe de la Nue.
Tout le Ciel fond en eau ; la grêle continue ; Des vents impétueux, les toits sont renversés ; Et Neptune en fureur, aux Vaisseaux dispersés, Fait sentir du Trident, la force trop connue :
Un froid âpre et cuisant, a saisi tous les corps ; Le Soleil contre lui, fait de faibles efforts ; Et cet Astre blafard, n'a chaleur, ni lumière :
L'Univers désolé, n'a plus herbes ni fleurs ; Mais on le doit revoir, dans sa beauté première, Et l'orage éternel, ne se voit qu'en mes pleurs.
Georges de Scudéry (22 augustus 1601 14 mei 1667)
« Il tira de sa poche une de ces bourses en canevas avec des fausses perles et des franges, que les prisonniers fabriquent dans les maisons centrales ; il moffrit une pièce en cuivre. Je dis : - Merci, monsieur : je naccepte pas Très étonné, il laissa tomber sa main : - Tu nacceptes pas ? Pourquoi ? - Parce que ma mère me dit quil ne faut rien accepter quand on rend un service - Tiens ! Ça, cest pas mal » [ ] « Sais-tu ce que cest : faire mal à quelquun ? - Cest le faire souffrir, dis-je. - Non mon bonhomme Tu ny es pas. Le mal, le seul mal, cest linjustice : tu attrapes un oiseau et tu le mets en cage ; ou bien, au lieu de donner de lavoine à ton cheval, tu lui fous un coup de fouet. »
(...)
« Alors, tu ne crois pas en la patrie, Kir Nicolas ? demandait Adrien. - Mais si, pédakimou (mon petit enfant), jy crois : la nuit, quand je travaille seul. Je me rappelle que je suis ici un « sale Albanais ». Alors je pense aux belles montagnes où je suis né et où jai passé une enfance douce et paisible Et dans ces moments-là, je chante, ou je pleure ; mais jamais lenvie ne me prend dégorger un homme en pensant à ma patrie. »
Van oude kerken als kreuken in hun heuvel kende de klankenverliezer het gebed. Een klamme echo een akoestiek een gesuis dat ragfijn geel onophoudelijk de muren in rinkelt.
Van oude kerken waar schellend zijn stem voor de adem op fresco's een sleutel vroeg herhaalde hij het bezoekuur. Een vraag brandde in des klankenverliezers koudvuur en nu niet.
Niets te maken met wie ik tien jaar geleden was, ik heb me nu. 'Toen, toen', sinds die tijd ben ik mijzelf zoveel een ander dat ik misschien leef voor Judith. Ja.
Een dichter die gekkenhuizen kent, de bajes, handboeien, isoleer; ik lijk wel een verdoemde dichter. Had een vak geleerd. 'Had, had', sinds die tijd is mijzelf zoveel een ander.
Het dorre gras, de enige bloem in het veld is donker met rode randen, als een uitgehuild oog, donker als de nacht waarop Judith voor altijd plaatsnam in het 'ik' van mijzelf, donker als de inkt van een vergelijking, terwijl niets met niets valt te vergelijken.
Niets te maken met wie ik tien jaar geleden was, laat het vergelijken, zoek geen metafoor voor een cel waarvan men de deur dichtslaat. En vraag ook nooit hoe het kan dat IK binnen zit. Want het zij zo, en het is zo, en zo is het. Ja.
Als je net slaapt
Waar dingen eindigen beginnen nieuwe dingen,
wanneer de avond is gevallen, en eveneens de wind,
als je net slaapt, keert de hand die je liefste bedekt
zich om, en vliegt er tederheid uit de handpalm op
die ruist over de stad, over donkere akkers,
wegen, rivieren, over de dorpen en je droomt dat je
op reis bent, dat je op weg bent naar iets dat heel ver
van je is, je komt aan bij de zee, maar daar is al
het eerste licht van de morgen, en je weet
dat het snel erg licht zal worden, dat de tederheid
terug moet keren naar de hand die je liefste moet strelen,
die moet dragen en bouwen; in de vroege ochtend
zie je de hand, de kamer is open, de wind
staat op, nieuwe dingen beginnen en
iemand vraagt of je haar liefhebt.
Ik wilde je iets geven
Ik stelde je de eerste vraag, en later de laatste,
maar toen ik eenmaal alles had bestudeerd
zag ik dat de vragen en de antwoorden
niet goed op elkaar aansloten, dat ik
zoveel door elkaar zou moeten halen
om een verband te krijgen, de vraag over de maan
werd de eerste, die over nevels schoof ik
een heel eind op, alle vragen over de hemelboog
moest ik laten vervallen, omdat ze geen mooie plaats
konden krijgen, bij de vragen over de liefde heb ik
iets verzonnen over de positie van lichamen,
toen ik uiteindelijk alles aan elkaar had aangepast,
toen ik eindelijk iets helders had gemaakt,
zag ik een heelal dat ik niet kende, maar
ik wilde je iets geven waar je gelukkig mee zou zijn.
Rogi Wieg (Delft, 21 augustus 1962)
Tijdens een interview met Theo van Gogh, november 1992
"Le garçon marche dans la nuit à quelques pas devant moi. Pantalon de teinte sombre ajusté sur les hanches, étroit le long des jambes ; tee-shirt blanc qui colle au contour des épaules et à la ligne du dos ; bras nus, une Swatch au poignet, cheveux noirs avec des reflets brillants, dégagés sur la nuque. Démarche souple, allure tranquille, tout est beau, net, irréprochable. Il ne se retourne pas, il sait que je le suis et il devine sans doute que cet instant où je le regarde en profil perdu, de près et sans le toucher, me procure un plaisir violent. Il a l'habitude. C'est le quatrième depuis hier soir, j'ai voulu passer par un club que je ne connaissais pas encore avant de rentrer à l'hôtel et je l'ai aussitôt remarqué. Il n'y a que pour ceux qui ne les désirent pas qu'ils se ressemblent tous. Il se tenait comme les autres sur la petite scène, les mains croisées en arrière pour bien marquer le corps dans la lumière, en boxer short immaculé, le côté saint Jean-Baptiste qu'ils retrouvent instinctivement et que les pédés adorent, mais le visage fermement dessiné, l'expression avec du caractère, regard sans mièvrerie et sourire sans retape, un charme immédiat qui le détachait du groupe des enjôleurs professionnels. J'imaginais Tony Leung à vingt ans. Il a ri comme s'il avait gagné à la loterie quand j'ai fait appeler son numéro et lorsqu'il est venu près de moi, j'ai deviné brièvement l'odeur de sa peau, eau de Cologne légère et savon bon marché ; pas de ces parfums de duty free dont ils raffolent en général. Il avait l'air vraiment content d'aller avec moi ; j'ai senti qu'il serait vif et fraternel. Les rats qui grouillent dans la ruelle détalent à notre passage, les néons disparaissent derrière nous dans la pénombre, les remugles des poubelles s'estompent dans la chaleur poisseuse, et le vacarme assourdissant de la techno qui dégorge par les portes ouvertes de tous les autres clubs accentue cette impression de privation sensorielle où je concentre toute mon attention uniquement sur lui et sur ce que j'en attends.
When she showed up in California again it was in San Francisco. I got a call from her up there and this time I didn't bother to erase it. Jennifer and I were in trouble. I had a bit of a drug problem. I was drinking a lot. I suspected her of having an affair with some washed up Bosnian ballet dancer she had hired down at UCSD. The fellow was supposed to be gay but I was suspicious. Jennifer was a well-bred, well-spoken East Texas hardass a couple of generations past sharecropping. Amazingly, the more I drank and used, the more she lost respect for me. At the same time I was selling scripts like crazy, rewriting them, sometimes going out on locations to work them through. Jennifer was largely unimpressed. Everything was stressful.
I was full of anger and junkie righteousness and I went up to see Lucy, hardly bothering to cover my tracks. She had rented an apartment there that belonged to her stockbroker sister, not a bad one at all though it was in the dreary Haight. I guess I had wanted a look at who Lucy's latest friends were.
Her live-in friend was Scott and she introduced us. I had expected a repellent creep. Scott surpassed my grisliest expectations. He had watery eyes, of a blue so pale that his irises seemed at the point of turning white. He had very thin trembly red lips that crawled up his teeth at one corner to form a kind of tentative sneer. He had what my mother would have called a weak chin, which she believed was characteristic of non-Anglo Saxons. There were no other features I recall.
and some people have been trying to tell the black from the white since the very first moment they saw the daylight they succeed at long last and go into raptures and hasten to bring to our notice: this is white and that is black
Our Way
When nobody likes us we learn how to love our mothers
When nobody writes to us we call to mind old friends
And we utter a few words simply because we are scared of silence and deem any movement dangerous
And in the end we find ourselves in a park overgrown with shrubs and we sob as we hear the pitiable trumpets of a pitiable brass band
Vertaald doorAnatoly Kudryavitsky
Gennadi Ajgi (21 augustus 1934 21 februari 2006)
Uit: Palast der Winde (The Far Pavillons, vertaald door Emil Bastuk)
Sita war zur Stelle, und Hira Lal enttäuschte ihn nicht. Im Schatten, wo Sita angstvoll wartet, sah Ash ein kräftiges Pferd aus heimischer Zucht. Sita hatte am Nachmittag im Basar Kleidung und Nahrung gekauft und zu einem schweren Bündel verschnürt. Das Pferd wurde von einem Fremden gehalten, der Ash jetzt das Päckchen in die Hand drückte und sagte: ?Das schickt dir Hilra Lal. Er meint, du könntest auf deiner Reise Geld brauchen.
Das Tier ist wertvoller als es aussieht?, fuhr er fort und zog den Sattelgurt fest. ?Es schafft viele Meilen an einem Tag und du kannst es zwei, drei Stunden hintereinander traben lassen, denn es ist gewöhnt einen leichten Wagen zu ziehen und ermüdet nicht leicht. Am besten nimmst du diesen Weg-? er kniete hin und zeichnete mit dem Zeigefinger eine Landkarte in den Staub. ?Über den Fluss führt keine Brücke, und die Fähre zu benutzen, ist für dich nicht ratsam. Aber hier, weiter im Süden, setzt eine kleine Fähre über, die nur die Einheimischen kennen. Auch am anderen Ufer musst du noch vorsichtig sein, denn Hira Lal sagt, die Rani wird dich auch über die Grenzen von Golkote hinaus verfolgen lassen. Die Götter mögen euch schützen, reitet rasch.? Als Ash die Zügel nahm, gab der Fremde dem Tier einen Klaps auf das Hinterteil.
"He had the fatal speed of those who are to die young; that disquieting completeness and extent of knowledge, that absorption of a lifetime in an hour, which we find in those who hasten to have done their work before noon, knowing that they will not see the evening. He had played the piano in drawing-rooms as an infant prodigy, before, I suppose, he had ever drawn a line. "Famous at twenty as a draughtsman, he found time, in those incredibly busy years which remained to him, to deliberately train himself as a writer of prose, which was in its way as original as his draughtsmanship, and into a writer of verse which had at least ingenious and original movements. He seemed to have read everything, and had his preferences as adroitly in order, as wittily in evidence, as almost any man of letters; indeed, he seemed to know more, and was a sounder critic, of books than of pictures; with perhaps a deeper feeling for music that for either. "His conversation had a peculiar kind of brilliance, different in order, but scarce inferior in quality to that of any other contemporary master of that art; a salt, whimsical dogmatism, equally full of convinced egoism and of imperturbable keen-sightedness. Generally choosing to be paradoxical, and vehement on behalf of any enthusiasm of the mind, he was the dupe of none of his own statements, or indeed of his own enthusiasms, and, really, very coldly impartial. "He thought, and was right in thinking, very highly of himself; he admired himself enormously; but his intellect would never allow itself to be deceived even about his own accomplishments."
Aubrey Beardsley (21 augustus 1872 - 16 maart 1898)
Aubrey Beardsley, 19th Century door Aubrey Beardsley
Uit: Typen, wie wir sie kennen (Bespreking van Explodierende Pottwale door Robert Schröpfer in Theaterbuffet)
Paranoia, Identitätsverlust und Selbstentfremdung sind die Themen in Lukas Holligers "Explodierenden Pottwalen", mit dem das Schauspiel Leipzig auf die Generation der Mitte 30-jährigen zielt. Denn das Stück des Schweizer Autors zwischen Boulevard, Groteske und Traumspiel angesiedelt lässt nicht bloß den Lebensentwurf seines Protagonisten wie den gestrandeten Pottwal der Titel gebenden Metapher platzen. Indem er Marcel im Epilog mit Haus, Frau und fünf Kindern die Eingangsszene wiederholen lässt und dessen Alp so in die Endlosschleife führt, hebt Holliger den Fall ins Allgemeine: Gibt es einen Ausweg zwischen beruflichem und familiären Leistungsdruck? Könnte Tom nicht ebenso in Marcels Lage stecken?
Die Herausforderung für die Uraufführungsinszenierung: die tatsächliche Spielbarkeit der vertrackt-verstiegenen Vorlage beweisen, die beim Heidelberger Stückemarkt und den Autorentheatertagen des Hamburger Thalia Theaters mit viel Vorschusslorbeeren ausgestattet wurde. Regisseur Wulf Twiehaus und das Ensemble schaffen dies zunächst recht unterhaltsam, wenn sie auf der großen Bühne hinterm Eisernen, die die Fassaden von Schuppen und Wohnhaus unter der Schwärze des Schnürbodens andeutet (Volker Thiele), das Farcenhafte der Szenen forcieren und den Abend im zweiten Teil dann gedimmt ins Surreale driften lassen.
Ihr eigenes Zuhause hatten Mama und Sina einige Tage später verloren. Nach der Schrei-Nacht waren sie ausgezogen. Hals über Kopf. Im Morgengrauen. Sie waren erst zu Oma gezogen, dann, vor zwei Wochen, in die kleine Dachwohnung am Rande der Stadt. Dabei war Sina in ihrem Haus glücklich gewesen. Papa lebte jetzt allein da. Möllemann und sein Halstuch waren das letzte, was Sina von Papa geblieben war. Sie ließ ihn sogar in ihrem Bett schlafen. Und er? Sah einfach weg, wenn sie weinte. Ärgerte sie sogar noch. Sagte Sachen wie: Dein Vater weiß schon, warum er ausgezogen ist. Wahrscheinlich hat er ne Neue. Die ist bestimmt viel schöner als deine Mutter. Und vermissen tut er euch schon gar nicht. Irgendwann war Sina wütend geworden. Kannst von Glück sagen, dass Papa nicht den Roller genommen hat. Für 300 Punkte hätte er sogar ein Radio gekriegt. Da kommt wenigstens Musik raus. Das saß! Zwei Tage lang hatte Möllemann die beleidigte Leberwurst gespielt. Aber jetzt wurde er schon wieder frech. Und? Was für ein Tag ist denn heute? Sina sah ihre Riesengiraffe gelangweilt an.
SIE HATTE IHM den Fensterplatz zugewiesen, zwischen ihnen lag die Krücke, ein Stück schwarzes Ebenholz mit goldverziertem Knauf.
Ich habe schon alles gesehen, erklärte sie und erzählte von ihrem ersten Flug mit einer »Superconstellation« vor fünfunddreißig Jahren. Stundenlang saß ich am Fenster und zählte Schiffe. Wir sahen siebenunddreißig Dampfer, bevor wir vor Neufundland in den Nebel gerieten.
Mit geschlossenen Augen saß sie neben ihm. Ab und zu zuckten ihre Lider, er hatte das Gefühl, sie beobachte ihn. Er vertiefte sich in die PanAm-Safety-Informationen, die so furchtbare Dinge wie das Aufblasen von Schwimmwesten und den Gebrauch der Notrutschen schilderten. Über den Rand des Papiers hinweg sah er ihre überpuderten Krähenfüße, die braunen Flecken auf den vertrockneten Händen und die hervortretenden blauen Adern. Amanda hatte einen Adligen geheiratet, seitdem besaß sie blaues Blut. War Vegesack nicht ein Vorort von Bremen?
Auch im Flugzeug trug sie ihr Hütchen. Die Goldkette schien zu schwer für den zarten Hals, ein mit Steinen besetzter Ring hob sich vorteilhaft vom Schwarz der Krücke ab. Im Central Park in New York werden sie dir die Kette vom Hals reißen und den Finger samt Ring abschneiden, dachte er und
versuchte sich vorzustellen, wie die zierliche Person vor fünfzig Jahren ausgesehen haben mochte: Bubikopf, Rehaugen, Grübchen im Gesicht, ein sehr kleiner Mund. Sicherlich eine Schönheit, nach der sich die Männer in Berlin, Hamburg, München, Paris und New York umschauten. Etwas Geheimnisvolles umgab die kleine Frau; die wenigen Stunden bis New York würden nicht ausreichen, um das Geheimnis zu lüften.
Eine Viertelstunde lang fiel kein Wort, nur das Flugzeug dröhnte und die Stewardessen flüsterten. Amanda kommentierte die ungewöhnliche Stille später mit den Worten: Durch Schweigen hat sich noch keiner um Kopf und Kragen geredet
Wenn Liron Dulzian zuhörte, wurde alle Welt gesprächig. Dabei versuchte er gar nicht, sein Gegenüber zum Reden zu bewegen, er zeigte weder überzogenes Interesse, noch fragte er besonders häufig nach. Er hörte einfach nur zu, so auch dem Dreimaster Engel, der an einem nasskalten Februarmorgen 1665 im Hafen zu Lübeck vor Anker lag. Vom Knattern der Flagge angefangen bis hin zum Schlagen der Takelage hatte der Tonfall der Galeone etwas Gereiztes. Es brauste in den gerefften Tuchen, der Rumpf knurrte, sogar die Masten reckten sich in den eisigen Wind und raunten von widriger Fahrt. All das vernahm Liron noch tief unter Deck, etwas gedämpft und verwoben mit dem Murmeln der Trave. Kräuselwellen schwappten gegen die Steuerbordplanken, während sich Backbord das Wasser zwischen Schiffsrumpf und Steg in Strudeln verschluckte. Er selbst war nur ein einziges Mal mit einem Schiff gereist, von Dassow über die Trave hierher nach Lübeck. Und keinen Moment war das offene Meer zu sehen gewesen. Im gewohnten Tempo ging er in die Hocke und wuchtete sich das Heringsfass auf den Rücken. Zum hundertsten Mal folgte er dem Keuchen seines Vordermannes, dem dumpfen Trampeln auf den Bohlen, dann dem hohleren Klang der Schritte auf der Stiege. Liron liebte den Moment, wenn er mit dem Kopf aus der Schiffsluke tauchte und das Spektakel von Hafen und Stadt plötzlich wieder klar von allen Seiten auf ihn einstürmte. He Dulzian, rief Eggert ihm von hinten zu. Pass auf, wenn du hinuntergehst, Kortholt kontrolliert. Meint wohl, seine Fässer könnten Beine bekommen. Schön wärs, gab Liron zurück. Eggert lachte. Dieses volle Lachen aus den Tiefen seines massigen Leibes hatte Liron vor ein paar Wochen bewogen, Zimmer und Miete mit dem Hünen zu teilen.
Uit: De legende en de heldhaftige, vroolijke en roemrijke daden van Uilenspiegel en Lamme Goedzak in Vlaanderenland en elders
Klaas kwam aan de Brugsche vaart, niet verre van de zee. Daar stak hij het aas aan zijne hengelroede, wierp uit en liet ook zijn net in 't water zinken. Op den overkant der vaart lag een netgekleede knaap vast te slapen, op eene mosselbank.
Op het gerucht dat Klaas maakte, werd de jongen wakker en wilde hij wegvluchten, hij dacht dat het een serjant der naburige gemeente was, die kwam om hem te pakken en naar het Steen te brengen, voor landlooperij.
Doch hij had geen schrik meer als hij Klaas herkende en deze hem toeriep:
- Wilt gij zes duiten verdienen? Ja?... Jaag dan de visch langs hier.
Op die woorden ging het knaapje, dat reeds een kleine dikzak was, het water in; hij trok er eenige lischbladeren, vatte die samen tot een bundel en joeg er meê de visch naar Klaas.
Als de vangst gedaan was, trok Klaas net en lijn uit 't water, daarna ging hij over de sluis, tot bij het knaapje.
- Gij zijt het, zegde hij, die Lamme heet bij uw doopnaam, en Goedzak ter wille van uw zachtaardig karakter, en bachten Onze-Lieve-Vrouwekerk, in de Reigerstraat woont. Hoe komt het dat gij, zoo jong en zoo netgekleed, onder den blooten hemel slaapt?
- Laas! baas kooldrager, antwoordde het jongentje, ik heb t'huis eene zuster die een jaar jonger is dan ik en mij troef geeft bij den minsten twist. Maar op haren rug durf ik mijne weerwraak niet nemen, want ik zou haar zeer doen, baas. Gisteravond, onder het eten, wischte ik met de vingers eene teil uit, waarin ossenvleesch met boonen geweest was, en zij wou er heur deel van hebben. Daar was niet eens genoeg voor mij, baas. Als ze mij zag likkebaarden om den goeden smaak der saus, werd ze als razend en sloeg ze mij met de volle hand zóó in 't gezicht, dat ik heel gekneusd het huis uitgeloopen ben.
Klaas vroeg hem wat zijn vader en zijne moeder zeiden, terwijl hij zoo geslagen werd.
Lamme Goedzak antwoordde:
- Vader stompte mij op den rechterschouder en moeder klopte mij op den andere, roepende: Verweer u, laffe Lamme. Maar ik wilde geen meisje slaan en daarom ben ik weggeloopen.
Eensklaps verbleekte Lamme en begon hij te beven als een riet.
En Klaas zag eene lange vrouw afkomen, met een mager meisje naast zich, dat er barsch uitzag.
- Ah! zuchtte Lamme, terwijl hij Klaas bij zijne broek vastgreep, daar komen moeder en zuster mij halen. Bescherm mij toch, baas kooldrager.
Uit: The Pharaoh and the Priest (Vertaald door Christopher Kasparek)
They not only performed the minute ceremonies of religion for the gods and the pharaohs, but they healed the sick as physicians, they influenced the course of public works as engineers, and also politics as astrologers, but above all they knew their own country and its neighbors.
In Egyptian history the first place is occupied by the relations which existed between the priests and the pharaohs. Most frequently the pharaoh laid rich offerings before the gods and built temples. Then he lived long, and his name, with his images cut out on monuments, passed from generation to generation, full of glory. But many pharaohs reigned for a short period only, and of some not merely the deeds, but the names disappeared from record. A couple of times it happened that a dynasty fell, and straightway the cap of the pharaohs, encircled with a serpent, was taken by a priest.
In ons land regent het altijd, er zijn tenminste altijd; wolken, ook waait het altijd en toch komt het voor, een paar dagen per jaar, dat het zo warm is, dat de vogels in het laatste beetje water in de dakgoot hun vleugels spreiden om verkoeling te zoeken. Gisteren was zon dag. Alle ramen had ik thuis tegen elkaar opengezet, maar geen zuchtje wind kwam er. De ventilator blies alleen maar hete lucht in mijn gezicht. Voor mijn werkkamer, in de rivier, was het een vrolijke boel. Het leek wel of iedereen zich in het water had laten zakken. Achterin een oude rommelkast had ik nog een korte broek liggen en een paar sandalen. Ik wrong mijzelf erin, het laatste knoopje van de broek ging niet meer dicht, maar met een riem kon ik de broek nog hooghouden. Ik liep door de achtertuin naar het water en ging op een grote zware biels zitten, die in de schaduw van een rode beuk lag, deed de sandalen uit en liet mijn voeten i het water bengelen. Om mij heen zwommen kinderen in het water, voeren bootjes af en aan en doken anderen van surfplanken af. Wat een vrolijk festijn! Voor mij verschenen opeens Bas en Elsemiek in een rubberbootje. Elsemiek had het goed voor elkaar. Ze hing lui achterover met haar voeten in het water, terwijl Bas voorzichtig aan het roeien was. Het was geen dag om nu eens in een verhit gesprek te raken, het was al warm genoeg, dus ik deed geen moeite om hun aandacht te trekken. Laat ze maar lekker varen, zei ik tot mijzelf.
The customs specialist reads faces, gestures, any movement. The potential violator is always spotted from a long way off. For example, the balding, finely featured head. An individual difficult to put in a category. The shoulders were twitching strangely--too much, somehow. A drug smuggler doesn't give little jumps like that. Let the head and ears go by, or check him out? It's always a toss-up. "Please open your suitcase," he asked politely, and added: "sir." The individual thrusts a piece of paper at him: "Declaration! Declaration!" Doesn't even understand English! Jim Corbett makes a gesture: a sharp turn of the wrists followed by an elegantly proportioned raising of the palms. "If you don't mind, sir." There is nothing attractive, but nothing particularly repulsive either, in the suitcase. Among perspiration-stained shirts is a book in an old binding, embossed with a large gold D. Obviously no false bottom. Corbett glances in the passport: you don't get many of them, these Soviets. "Got any vodka?" the officer jokes. "Only in here," the new arrival jokes in reply, tapping himself on the forehead. Great guy--Corbett laughs to himself--it'd be nice to sit with him at Tony's. A Russian must carry a lot of interesting stuff around inside, Corbett went on thinking for several minutes, allowing potential violators to pass without a check. A country of exceptional order, everything under control, no homosexuality--how do they manage it? Meanwhile, Alexander Korbach was making his way in a crowd toward the entrance to a yawning tunnel, at the other end of which, in fact, the land of freedom began. A body that has just flown across an ocean might not yet be at full strength. Maybe the astral threads, all of these chakras, idas, pingalas, kundalinis, had to reassemble themselves into their natural order after having been transported at a speed so unnatural to human creatures, he mused with a melancholy chuckle. The shuffling of feet doesn't mean anything yet--it's just the movement of indistinguishable mechanisms wanting to end up in America. It takes time for old passions to rekindle.
Prologue, 1987. Whatever happened to Anne Welles? people used to ask. It was a parlor game played at parties, after the dishes were cleared and the fresh bottle of vodka came out, after everyone had drunk too much but no one wanted to go home yet. Whatever happened to that sitcom star who got arrested for carrying the gun onto the airplane? Whatever happened to that rock-and-roll singer who married the swimsuit model? Whatever happened to that talk-show host, that child actress, that overweight comedian? And, Whatever happened to Anne Welles? No one ever had to ask what happened to Neely O'Hara. Everyone knew. She was still in the tabloids at least once a month. The pictures were always the same: Neely caught off-guard, looking grim and puffy in her signature oversize dark blue sunglasses, wearing a thousand-dollar designer version of sweatshirt and track pants, her hair tucked up into a baseball cap, her hands covered with jewelry. The headlines screamed from supermarket checkout stands: Neely O'Hara hires live-in psychic after third marriage fails! Neely and Liz make bizarre rehab pact! Neely O'Hara threatens suicide after record-company lawsuit! Neely O'Hara's Comeback Diet! But whatever happened to Anne Welles? Women recalled her Gillian Girl commercials almost word for word. They could recite the names of the products they had bought because of her. Candlelight Beige lipstick. Summersong perfume. Forever Roses nail polish.
Jacqueline Susann (20 augustus 1918 21 september 1974)
Uit: The Ice Palace (Vertaald door Elisabeth Rokkan)
"Is anything the matter ?" she asked. "Yes. Things aren't the same as they used to be yet," he replied, looking her straight in the eyes. She felt a desire to touch him, or rather that he would do something of the sort. Neither made any move. "No, it's not the same as it used to be," said Siss, more unwillingly than her expression warranted. "And you surely know why." "It can be as it used to be," he said obstinately. "Are you so sure ?" "No, but it can be as it used to be just the same." She was glad he had said it, and yet ...
Uit: Retours et autres pertes (Vertaald door Nathalie Zanello)
"Mon intention première était d'écrire un livre sur ma mère. Non, à vrai dire, ma toute première intention était de devenir romancier (et non romancière). Seulement, maman me refusa toujours l'espoir de pouvoir devenir un jour écrivain. Elle me conseillait plutôt de choisir un mari écrivain ou critique littéraire, qui m'introduirait au moins dans le milieu..."
(...)
"Je me glissai jusqu'à ma place, se souvient-elle, et essayai de me pétrifier, en vitesse, comme les autres. Je levai les yeux à l'oblique, là où mes camarades pointaient leur regard, et j'aperçus un bandeau noir autour du portrait de Staline. Un horrible pressentiment me fit frissonner, les dernières notes de musique retentirent et nous, nous restions toujours debout. Puis une voix s'éleva du haut-parleur de la radio scolaire: "Josef Vissarionovic Staline est mort." Je ne compris pas la suite, mais c'était terrible et injuste."
I have not yet described Warden Farmthe house itselfin any detail, but I think I will talk about the caravan first. It was one of the first things that Beatrix showed me in the garden, and it quickly became the place where we would retreat and hide together. You could say that everything started from there. Aunt Ivy gave me this photograph herself, I remember, at the end of my time living at her house. It was one of her few real acts of kindness. Beneath her warm and welcoming exterior, she turned out to be a rather distant, unapproachable woman. She and her husband had built for themselves an active and comfortable life, which revolved mainly around hunting and shooting and all the associated social activities which came with them. She was a busy organizer of hunt balls, tennis-club suppers and the like. Also, she doted on her two sons, athletic and sturdy boysgood-natured, too, but not very well endowed in the brains department, it seems to me in retrospect. None of these things, at any rate, made her inclined to expend much of her attention on methe unwanted guest, the evacueeor indeed on her daughter, Beatrix. Therein lay the seeds of the problem. Neglected and resentful, Beatrix seized upon me as soon as I arrived, knowing that in me she had found someone in an even more vulnerable position than her own, someone it would be easy to enlist as her devoted follower. She showed me kindness and she showed me attention: these things were enough to win my loyalty, and indeed I have never forgotten them even to this day, however selfish her motives might have been at the time. The housewas large, and full of places we might have made our own: unvisited, secret places. But in Beatrixs mindthough I did not understand this until laterit was their place, it belonged to the family by whom she felt so rejected, and so she chose somewhere else, somewhere quite separate, as the place where she and I should pursue our friendship. That was why we spent so much of our time, during those early days and weeks, in the caravan.
Out in the Atlantic Ocean great sheets of rain gathered to drift slowly up the River Shannon and settle forever in Limerick. The rain dampened the city from the Feast of the Circumcision to New Year's Eve. It created a cacophony of hacking coughs, bronchial rattles, asthmatic wheezes, consumptive croaks. It turned noses into fountains, lungs into bacterial sponges. It provoked cures galore; to ease the catarrh you boiled onions in milk blackened with pepper; for the congested passages you made a paste of boiled flour and nettles, wrapped it in a rag, and slapped it, sizzling, on the chest.
From October to April the walls of Limerick glistened with the damp. Clothes never dried: tweed and woolen coats housed living things, sometimes sprouted mysterious vegetations. In pubs, steam rose from damp bodies and garments to be inhaled with cigarette and pipe smoke laced with the stale fumes of spilled stout and whiskey and tinged with the odor of piss wafting in from the outdoor jakes where many a man puked up his week's wages.
The rain drove us into the church our refuge, our strength, our only dry place. At Mass, Benediction, novenas, we huddled in great damp clumps, dozing through priest drone, while steam rose again from our clothes to mingle with the sweetness of incense, flowers and candles.
Limerick gained a reputation for piety, but we knew it was only the rain.
My father, Malachy McCourt, was born on a farm in Toome, County Antrim. Like his father before, he grew up wild, in trouble with the English, or the Irish, or both. He fought with the Old IRA and for some desperate act he wound up a fugitive with a price on his head.
When I was a child I would look at my father, the thinning hair, the collapsing teeth, and wonder why anyone would give money for a head like that. When I was thirteen my father's mother told me a secret: as a wee lad your poor father was dropped on his head. It was an accident, he was never the same after, and you must remember that people dropped on their heads can be a bit peculiar.
in onze bios baden beresterke berbers die de hel van de woestijn overleefden en zweefden op het manna en de mantra van de god die genadig gading schonk maar ook harde tafels en wetten van bloed om te ontvangen een gestel van kruppstaal een huid volgescholden tot een schild en binnenin zuur en slijm neutraliserend de nucleus van de vijand tot ongevaar de stress weggesist, met een list verbannen globulines als belles dames die hun prooien kooien -sans merci- en zich met hun hoofden tooien: een trail & error evolutionaire track naar een taai organisme met defense mode dat zich wel eens tegen zichzelf keert wanneer het zich verveelt, en dan teert op de suiker of de huid aantast met een tirade van vlekken maar het gaat doorgaans als volgt: er vormt zich een heilige triade van pijn, roodheid en warmte voor de indringer die zich in het lichaam dwingt maar al vlug is gesnapt, omringd door een zwerm, een dodelijk kapsel dat het vreemde capteert en dissecteert tot dolende fragmenten van een compact gevaar dat kan leiden tot een nooit geziene cataract die de geschiedenis van a tot z herschrijft in een onontcijferbare schijf, een vreemde code van een vreemd virus dat ons binnenrijft.
Frederik Lucien De Laere (Brugge, 19 augustus 1971)
Toen hij de vrouw ontwaarde, die door de straat in de richting van de brug te Sreniawa liep, zwenkte Podgorski opzij naar het trottoir en bracht de wagen bruusk tot stilstand. Twee jongere met stenguns gewapende politiemannen, die achterin de auto zaten, namen direct een waakzame houding aan. De districtssecretaris Szczuka, die naast Podgorski zat, ging daarentegen rechtop zitten en hief zijn zware, door een te korte slaap gezwollen oogleden naar de chauffeur. 'panne?' 'Neen. 'n Ogenblikje, kameraad secretaris'. Zonder de motor af te zetten, sprong hij uit de jeep, en met zijn beslagen laarzen luidt op de stenen tikkend, begon hij de vrouw na te rennen, die de brug reeds naderde. Het trottoir was nog niet hersteld, op deze plek was het stukgeslagen door granaten, zij moest dus op de rijweg lopen. Zij liep langzaam, met gebogen hoofd, de schouders ook ietwat naar voren en droeg in de linkerhand een volgeladen tas. 'Mevrouw Alice!' riep hij. Mevrouw Kossecka was zo in gedachten dat, toen zij zich omkeerde en de jonge man voor zich zag, gekleed in de militaire broek, met de hoge laarzen en de donkere trui oner de losgeknoopte leren jekker, zij de voormalige assistent van haar man het eerste ogenblik niet herkende. Maar Podgorski had teveel haast en was te zeer verheugd met deze onverwachte ontmoeting, om in de ogen van mevrouw Alice twijfel te ontdekken. 'Goedendag!' Hij kuste haar hand. 'Wat een geluk dat ik u vanuit de auto zag.' Nu pas herkende zij hem door zijn ietwat hese stem en de karakteristieke buiging van zijn om de slapen te smalle hoofd. Hij had zich sedert dagen niet geschoren en de schaduw van de baardgroei verdonkerde zijn magere gezicht. Zij zette de zwaargeladen tas op de grond en begon vriendelijk te glimlachen. Ondanks de grijze haren, de talrijke groeven op het voorhoofd en de vermoeidheid in haar ogen, had zij ee nog jeugdige glimlach...
Jerzy Andrzejewski (19 augustus 1909 19 april 1983)
Enemies of Woodys, a hostile clique trying to do-him-in, would have asked nothing better than a chance to make these attitudes and opinions of Colonel Woodmans known at AAF Headquarters. Woody made them known himself, in black and white, over his signature. Colonel Ross could not help thinking that the evidence showed, if anything, that there were certain parties at Headquarters who were still ready, for old times sake, to cover for Woody, to try and keep him out of trouble. An angry man (so Colonel Woodman thought a little wire-pulling could determine Air Staff decisions, did he?) might have walked across the hall, laid the message before the CG/AAF and watched the roof blow off. Even a mildly annoyed man might have supplied Fort Worth with an information copy and left Woody to explain. Instead Woody got a personal reply at Sellers Field. He was peremptorily ordered to make available at once one of the first ten subject articles delivered to him. He was curtly reminded that direct communication between Headquarters Sellers Field and Headquarters Army Air Forces was under no repeat no circumstances authorized.
Of course, Colonel Woodman had done irreparable damage to any remaining chances he might have had for advancement, or an important command. Still, there was such a thing as the good of the service; and Woody, making it certain that he had no future, might be promoting that.
James Gould Cozzens (19 augustus 1903 9 augustus 1978)
Surely, I may say so; since all duties are reciprocal. But for Mrs. Greme,poor .woman! when my lord has the gout, and is at the Lawn, and the chaplain not to be found, she prays by him, or reads a chapter to him in the Bible, or some other good book. Was it not therefore right, to introduce such a good sort of woman to the dear creature; and to leave them, without reserve, to their own talk! And very busy in talk I saw they were, as they rode; und /ell it too; for most charmingly glowed my cheeks. I hope I shall be honest, I once more say: but as we frail mortals are not our own masters at all times, I must endeavour to keep the dear creature unapprehensive, until I can get her to our acquaintance's in London, or to some other safe place there. Should I, in the interim, give her the least room for suspicion ; or offer to restrain her; she can make her appeals to strangers, and call the country in upon me; and, perhaps, throw'herself upon her relations on their own terms. And were I now to lose her, how unworthy should I be to be the prince and leader of such a confraternity as ours! How unable to look up among men! or to shew my face among women! As things at present stand, she dare not own, that she went off against her own consent; and I have taken care to make all the Implacables believe, that she escaped with it. She has received an answer from Miss Howe, to the letter written to her from St. Alban's. Vol. II. Letter xlvU. VOL. HI. G Whatever are the contents, I know not; but she was drowned in tears at theperusal of it.
Samuel Richardson (19 augustus 1689 4 juli 1761)
Je suis né à Montréal le 19 août 1925. J'ai fait mes études primaires au Jardin de l'Enfance, rue Saint-Denis, près de Roy. Ces années-là, nous passions l'été à Sabrevois dans le comté de Missisquoi. Une poétesse amie de ma mère, Thérèse Bouthillier, nous initia au théâtre, mon frère Pierre et moi. À neuf ans, stimulé par l'influence de Thérèse Bouthillier, j'écrivis ma première pièce de théâtre; Thérèse lui trouva un titre: L'humour américain. Je devins ensuite élève du collège Sainte-Marie; mais, la situation financière étant alors très difficile à la maison, ces débuts d'études classiques furent chaotiques on ne peut plus. Faute d'argent, je dus manquer une année entière de cours; et , par la suite, en syntaxe, je fus mis à la porte pour avoir composé des dessins et des histoires grivoises destinés à l'amusement de quelques camarades. Je devins alors athée, temporairement. Je suivis alors les cours privés de Hermas Bastien. Ma méthode, je l'étudiai tout seul. L'année suivante, les jésuites acceptèrent de me reprendre en versification. Paul Claudel eut sur moi une influence prédominante pendant quelques années et je redevins croyant pour un temps. À quinze ans, je décidai de devenir écrivain pour la vie. J'écrivis alors des poèmes et quelques courtes pièces de théâtre. Mon frère Pierre devint élève de l'École des Beaux-arts et, par lui, je découvris l'art moderne. J'allais bientôt faire la connaissance de Borduas.
Bésame y abrázame, marido mío, y daros hé en la mañana camisón limpio.
Yo nunca vi hombre vivo estar tan muerto, ni hacer el dormido estando despierto. Andad, marido, alerta, y tened brío, y daros hé en la mañana camisón limpio.
Iñigo López de Mendoza (19 augustus 1398 25 maart 1458)
»Von nun an hörte ich Woodstock, Hendrix, The Doors; trug polanges Haar, glitzernde Plastikperlenketten, gebatikte Schlabberklamotten; las Hesse, Bloch und Wilde, schrieb feinfühligen Lyrikdung und hielt mich für die Reinkarnation von Jim Morrison. Es gab sogar mehrere unumstößliche Beweise dafür, daß ich Jim Morrison war. Zum einen hatte auch ich fülliges, langes Haar, zum anderen schrieb auch ich Gedichte. Desweiteren spielte und sang ich ebenfalls in einer Musikband. Und schließlich hatte ich einmal ein Selbstportrait angefertigt, auf dem ich genauso wie Jim Morrison aussah. Er war in mir, dies spürte ich zweifelsfrei. Die Seelenwanderung mußte sich damals wie folgt abgespielt haben. Am 3. Juli 1971 starb James Douglas Morrison in der Badewanne seiner Wohnung in der RUE BEAUTREILLIS 17 in Paris. Sein Geist schaute sich nun nach einem passenden Körper um und stieß dabei auf mich. Ich wurde am 18. August desselben Jahres geboren, also etwa eineinhalb Monate später. Diese verhältnismäßig lange Zeit zwischen Tod und Wiedergeburt wird Jims Seele wohl dafür benötigt haben, den strapaziösen Weg von Paris nach Essen in das evangelische Bethesda Krankenhaus zurückzulegen. Dort endlich angekommen, vereinten wir uns.«
Alles, was mit uns geschieht, ist eine Mischung aus Zufall und Notwendigkeit; aber nur auf den Zufall ist Verlaß.
Es war ja Cora gewesen, die behauptet hatte, unsereVerlage würden sich um ein verständliches Buch überMathematik reißen. Darauf hatte ich mich verlassen aber was waren fünftausend Euro? Und so schwieg ich eineWeile an meinem Ende der Telefonleitung, als wäre es möglich, ein Argument hervorzuzaubern, das ihr bewies, daß sie sich irrte. Aber das war unwahrscheinlich beziehungsweise
ausgeschlossen, denn Cora war meine Agentin. Bis vor kurzem hatte ich von der Buchbranche von Verlagen, Agenten, Tantiemen und Provisionen noch kaum etwas gewußt. Die Verhältnisse dort kamen mir kompliziert vor. Die Aufgabenteilung zwischen Cora und mir war allerdings simpel: Ich schrieb ein Buch, und sie verkaufte es. Es war ein einfaches und, wie mir zunächst schien, nützliches Arrangement. Um so mehr war ich enttäuscht. »Fünftausend sind praktisch nichts«, sagte ich.
Ich versenkte meinen Blick in die trübe Wolkendecke über unserer Stadt. Während Cora auf mich einredete, versuchte ich, meine innere Haltung zu unserem Gespräch ins Gleichgewicht zu bringen. Ich sprach ungern über Geld. Geld machte aus Zahlen etwas Dehnbares, es raubte ihnen ihre reine, mathematische Natur. In finanziellen Angelegenheiten verhielt ich mich zumeist so, als seien mir die Dinge nicht besonders wichtig, und gab mir durch eine bestimmte, zur Schau gestellte Gleichgültigkeit
den Anschein von Souveränität. Das gelang mir meistens, weil man von mir als Mathematiker beim Umgang mit Zahlen Nüchternheit erwartete. Aber Cora konnte ich nicht täuschen. Es wäre sinnlos gewesen, ihr etwas vormachen zu wollen, und ich sagte: »Du weißt, daß mir Liv im Nacken sitzt. Sie quält mich mit ihren Unterhaltsforderungen.
Ulrich Woelk (Beuel, 18 augustus 1960)
"Beueler Waschfrau" van de beeldhouwer Ernemann Sander voor het Heimatmuseum
Uit: Perfume of the Desert (Vertaald door Andrew Harvey and Eryk Hanut)
Hidden behind the veil of mystery, Beauty is eternally free from the slightest stain of imperfection. From the atoms of the world, He created a multitude of mirrors; into each one of them He cast the image of His Face; to the awakened eye, anything that appears beautiful is only a reflection of that Face.
Now that you have seen the reflection, hurry to its Source; in that primordial Light the reflection vanishes completely. Do not linger far from that primal Source; when the reflection fades, you will be lost in darkness. The reflection is as transient as the smile of a rose; if you want permanence, turn towards the Source; if you want fidelity, look to the Mine of faithfulness. Why tear your soul apart over something here one moment and gone the next?
Dans la pénombre de la salle de café le patron dispose les tables et les chaises, les cendriers, les siphons deau gazeuse ; il est six heures du matin. Il na pas besoin de voir clair, il ne sait même pas ce quil fait. Il dort encore. De très anciennes lois règlent le détail de ses gestes, sauvés pour une fois du flottement des intentions humaines ; chaque seconde marque un pur mouvement : un pas de côté, la chaise à trente centimètres, trois coups de torchon, demi-tour à droite, deux pas en avant, chaque seconde marque, parfaite, égale, sans bavure. Trente et un. Trente-deux. Trente-trois. Trente-quatre. Trente-cinq. Trente-six. Trente-sept. Chaque seconde a sa place exacte. Bientôt malheureusement le temps ne sera plus le maître. Enveloppés de leur cerne derreur et de doute, les événements de cette journée, si minimes quils puissent être, vont dans quelques instants commencer leur besogne, entamer progressivement lordonnance idéale, introduire ça et là, sournoisement, une inversion, un décalage, une confusion, une courbure, pour accomplir peu à peu leur oeuvre : un jour, au début de lhiver, sans plan, sans direction, incompréhensible et monstrueux. Mais il est encore trop tôt, la porte de la rue vient à peine dêtre déverrouillée, lunique personnage présent en scène na pas encore recouvré son existence propre. Il est lheure où les douze chaises descendent doucement des tables de faux marbres où elles viennent de passer la nuit. Rien de plus. Un bras machinal remet en place le décor. Quand tout est prêt, la lumière sallume
Alain Robbe-Grillet(18 augustus 1922 18 februari 2008)
As a break from all this debate, which I was not alone in finding exhausting, I did the morning rounds with Arnold Poulsen, the domes' chief computer technician, after the day's communal t'ai chi session.
Poulsen was one of the early arrivals on Mars. I regarded him with interest. He was of ectomorphic build, with a slight stoop. A flowing mop of pale yellowish hair was swept back from a high brow. Although his face was lined, he seemed neither young nor old. He spoke in a high tenor. His gestures were slow, rather vague; or perhaps they might be construed as thoughtful. I found myself impressed by him.
We walked among the machines. Poulsen casually checked readings here and there. These machines maintained atmospheric pressure within the domes, and monitored air content, signalling if CO2 or moisture levels climbed unacceptably high.
'They are perfectly reliable, my computers. They perform miracles of analysis in microseconds which would otherwise take us years -- possibly centuries,' Poulsen said. 'Yet they don't know they're on Mars!' if you tell them -- what then?'
He gave a high-pitched snort. 'They would be about as emotionally moved as the sands of Mars . . . . . These machines can compute but not create. They have no imagination, Nor have we yet created a program for imagination,' he added thoughtfully. 'It is because of their lack of imagination that we are able completely to rely on them.'
They could arrive swiftly at the solution of any problem set for them, but had no notion what to do with the solution. They never argued among themselves. They were perfectly happy, conforming to Aristotle's ancient dictum, as quoted by May Porter, that happiness was activity in accordance with excellence -- whereas I felt myself that morning to be baffled and cloudy.
Interviewerin: Dann muss ja irgendwas dran sein am Schreiben. Herr Jules: Mir egal. Von mir aus könnte sie statt dessen putzen. Nötig wäre es schon. Bügeln soll auch eine schöne Beschäftigung sein. Interviewerin: Aber wie ist das denn nun mit dem Schreiben? Nach dem virtuellen Kartenspiel geht es dann los? Sind sie dabei, wenn sie ihre Ideen bekommt? Herr Jules: Was denn für Ideen? Meinen Sie etwa dieses schwarze Kästchen da auf dem Tisch, aus dem es manchmal qualmt? Also mehr zu sehen ist hier jedenfalls nicht. Erst immer die blöden Computer-Karten, dann die doofen Tricks, das von gestern durchlesen, bisschen ändern, und dann weiterschreiben, ohne es selbst zu merken. Das heißt, das merkt sie schon, aber sie tut so, als merke sie es nicht, dann geht es besser. Interviewerin: Mein Gott, was für ein Umstand. Muss das denn sein, für die paar Zeilen? Herr Jules: Fragen Sie mich das? Übrigens sind es mehr als ein paar Zeilen. Eine Seite kann sie an einem Abend schon schaffen, manchmal sogar mehr. Interviewerin: Vielleicht schreibt sie ja manchmal auch woanders? Mit dem Laptop? Herr Jules: Laptop, Schlepptop, wenn ich das schön höre. Im Sommer nimmt sie ihn manchmal abends mit auf die Terrasse. Aber da schreibt sie nicht, da sieht sie den Fledermäusen zu, denkt an den Einkaufszettel von morgen und hat unoriginelle Sommerabendgefühle. Und wieder keine Zeile geschrieben. Interviewerin: Vielleicht könnte ich jetzt doch lieber mit ihr selbst sprechen? Über das, was sie zum Schreiben bewegt, was da nach außen drängt, seit wann sie schreibt? Herr Jules: Um Gottes Willen! Tun Sie das ja nicht! Fragen sie niemals Schriftsteller, warum sie schreiben und seit wann und wie und wieso, ob als Kind schon, zuerst Gedichte, und woher und wohin und ".
Uit: Und sie bewegt sich doch (Vertaald door Bruno Genzler)
Wenn von «Revolution» die Rede ist, denkt man aus irgendeinem Grund sogleich an das Ende des 18. oder den Beginn des 20. Jahrhunderts, also an die erste französische oder die russische Oktoberrevolution, nie, aber wirklich nie jedoch an die Geschehnisse des 15. und 16. Jahrhunderts. Dabei trugen sich die einschneidendsten Umwälzungen eben zu jener Zeit zu. Wahllos, so wie sie mir in den Sinn kommen, seien hier die wichtigsten kulturellen Bereiche und die Persönlichkeiten, die für sie stehen, genannt: die Philosophie mit Marsilio Ficino und Francis Bacon, die Geographie mit Christoph Kolumbus und Amerigo Vespucci, die Astronomie mit Kopernikus, Tycho Brahe, Kepler und Galilei, die Politik mit Machiavelli und Guicciardini, die Kunst mit Leonardo da Vinci, Raffael und Michelangelo, die Religion mit Martin Luther, Zwingli und Calvin, oder die Entdeckung der Perspektive durch Brunelleschi und Leon Battista Alberti sowie die Erfindung des Buchdrucks durch Johannes
Gutenberg. Dazu wer weiß wie viele andere mehr, die mir jetzt gerade nicht einfallen. Kurz, es ist all das, was unter den Bezeichnungen Humanismus und Renaissance in die Geschichte einging.
Manche verstehen unter Humanismus eine historische
Epoche, die im 15. Jahrhundert ihren Ausgang nahm, jene Zeit also, als man die römischen und griechischen Klassiker wiederentdeckte und zu neuer Geltung brachte. Andere hingegen die Bestrebungen, den Menschen an sich in den Mittelpunkt des Interesses zu rücken. Ging es für die einen darum, wieder in Erinnerung zu rufen, was Sokrates, Platon, Aristoteles, Cicero, Tacitus, Seneca und so weiter gesagt hatten, so mühten sich die anderen, Gott ein wenig zur Seite zu schieben, um für den Menschen und seinen Erfindungsgeist Platz zu schaffen. Nicht zufällig erschien ja in jenen Jahren Pico della Mirandolas berühmtes Werk mit dem bezeichnenden Titel: De hominis dignitate (Über die Würde des Menschen).
"Abend, Herr Inspektor!" "Abend, Herr Krause!" "Heil dem Sherlock Holmes von Berlin und Umgebung!"
Ein halbes Dutzend Hände streckten sich Krause entgegen und er ließ sich lächelnd an dem Tisch der Journalisten im Romanischen Cafe nieder. Es ging schon auf Mitternacht und aus verschiedenen Zeitungsbureaus kamen die Zeitungsmenschen angeschwirrt, um jetzt endlich, wenn die Bürger an das Bett dachten, ein wenig zu leben und die aufgekratzten Nerven zu beruhigen. Krause war an dem Tisch ein seltener, dafür um so lieber gesehener Gast, er verstand fesselnd aus seinem Berufsleben zu erzählen, auch die Nichteingeweihten witterten in ihm einen Menschen von Klasse und Erziehung und außerdem machte er mitunter dem einen oder anderen Redakteur dieser oder jener Zeitung Mitteilungen, die man als Tagessensation gut verwerten konnte.
Der dicke, kleine Rot von der "Lokalpresse" bemächtigte sich sofort des Polizeibeamten, den man gewöhnlich per Herr Inspektor titulierte.
"Sagen Sie einmal, Herr Inspektor, wann wird unsere sehr verehrliche Polizei nun eigentlich den Frauenmörder erwischen? Oder will man warten, bis er sämtliche alten Jungfern von Berlin umgebracht hat?"
Kunzendorf von der "Mittagspost" warf tadelnd ein:
"Sie sind zynisch, Herr Kollege, man scherzt über solch gräßliche Dinge nicht! Außerdem belieben Sie aber auch taktlos zu sein, da Sie doch ebensogut wie wir alle wissen, daß Herr Krause selbst die Nachforschungen in diesem Falle fuhrt."