Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
09-05-2024
Himmelfahrt (Ludwig Bechstein), Paul Lynch, Charles Simic
Bij Hemelvaartsdag
De Hemelvaart van Christus door Giacomo Cavedone, 1640
Himmelfahrt
Kein schön’res Fest auf Erden, Kein schön’res im Himmel ist, Als da zum Gott geworden Der Heiland Jesus Christ.
Jede Klage soll verstummen, Soll schweigen jedes Leid; Aus den Herzen soll ertönen Ein Lied der ewigen Freud!
O Himmelfahrt, wie ziehst du Die Seelen himmelwärts, O Himmelfahrt, wie senkst du Uns Frieden in das Herz!
O Himmelfahrt, ich senke Mich in Erinnerung, Und meine Jünglingsträume Sie werden noch einmal jung.
Sie waren göttlichen Ursprungs, So blühend, rein und hell, Sie sind zurückgeflossen In ihren ewigen Quell.
Gen Himmel sind sie gefahren, Gen Himmel mit meinem Glück, Und ließen, die Gottverklärten, Ihren weinenden Jünger zurück.
De Ierse schrijver die Paul Lynchwerd geboren op 9 mei 1977 in Limerick in het zuidwesten van Ierland. Zie ook alle tags voor Paul Lynch op dit blog.
Uit: Prophet Song
“Prophet SongThe night has come and she has not heard the knocking, standing at the window looking out onto the garden. How the dark gathers without sound the cherry trees. It gathers the last of the leaves and the leaves do not resist the dark but accept the dark in whisper. Tired now, the day almost behind her, all that still has to be done before bed and the children settled in the living room, this feeling of rest for a moment by the glass. Watching the darkening garden and the wish to be at one with this darkness, to step outside and lie down with it, to lie with the fallen leaves and let the night pass over, to wake then with the dawn and rise renewed with the morning come. But the knocking. She hears it pass into thought, the sharp, insistent rapping, each knock possessed so fully of the knocker she begins to frown. Then Bailey too is knocking on the glass door to the kitchen, he calls out to her, Mam, pointing to the hallway without lifting his eyes from the screen. Eilish finds her body moving towards the hall with the baby in her arms, she opens the front door and two men are standing before the porch glass almost faceless in the dark. She turns on the porch light and the men are known in an instant from how they are stood, the night-cold air suspiring it seems as she slides open the patio door, the suburban quiet, the rain falling almost unspoken onto St Laurence Street, upon the black car parked in front of the house. How the men seem to carry the feeling of the night. She watches them from within her own protective feeling, the young man on the left is asking if her husband is home and there is something in the way he looks at her, the remote yet scrutinising eyes that make it seem as though he is trying to seize hold of something within her. In a blink she has sought up and down the street, seeing a lone walker with a dog under an umbrella, the willows nodding to the rain, the strobings of a large TV screen in the Zajacs’ house across the street. She checks herself then, almost laughing, this universal reflex of guilt when the police call to your door. Ben begins to squirm in her arms and the older plainclothesman to her right is watching the child, his face seems to soften and so she addresses herself to him. She knows he too is a father, such things are always known, that other fellow is much too young, too neat and hard-boned, she begins to speak aware of a sudden falter in her voice. He will be home soon, in an hour or so, would you like me to give him a ring? No, that will not be necessary, Mrs Stack, when he comes home could you tell him to call us at his earliest convenience, this is my card. Please call me Eilish, is it something I can help you with? No, I’m afraid not, Mrs Stack, this is a matter for your husband.”
Baas der bazen van het universum. Meneer weetal, ritselaar, touwtrekker, En waar je ook maar goed in bent. Vooruit, schud je nullen vannacht. Doop de komeetstaarten in inkt. Niet het sterlicht vast aan de nacht.
Je zou beter koffiedrab kunnen lezen, Bladzijden van de Boerenalmanak omslaan. Maar nee! Je stelt je liever aan En cultiveert je beroemde sereniteit, Zit achter je grote bureau Met noppes in je bakje met inkomend, noppes In je bakje met uitgaand, En de hele eeuwigheid voor je uitgespreid.
Vind je het niet griezelig Ze op hun knieën te horen smeken, Aandoenlijk te sputteren, Alsof je een levensgrote opblaaspop bent? Vertel ze hun kop te houden en naar bed te gaan. Doe niet net alsof je te druk bent om het te merken.
Je handen zijn leeg, evenals je ogen. Je hoeft nergens je handtekening onder te zetten, Zelfs al zou je je eigen naam kennen Of geloven in die ik steeds voor je bedenk, Terwijl ik je in het donker dit kattenbelletje schrijf.
“Koken bestaat voor het grootste gedeelte uit afwassen, dat realiseert niemand zich. Tv-koks laten nooit de troep zien die achterblijft. Je ziet ze proeven, schelden, experimenteren; je ziet ze nooit alles weer schoonmaken. Ik stond af te wassen toen Slootjes het restaurant binnenliep. Ik draaide geen ingewikkelde parfait in elkaar, reed niet op een scootertje naar de markt, poetste geen lokale groenten op; ik waste af en droogde het bestek met een pluisvrije doek. Het was de heetste middag van het jaar, iedereen bewoog zich in slow motion, waardoor de uren zich eindeloos oprekten om zich pas op het laatste moment in de dag te knopen. Buiten stoven vliegende mieren als dikke spetters door de lucht. Hennie, mijn vader, zou zeggen dat dit iets betekende, die hitte, die extreme weersomstandigheden. Als amateurmeteoroloog koppelt hij weersomstandigheden aan gebeurtenissen uit de geschiedenis. Hij kan beweren dat de Spanjaarden de Slag bij Nieuwpoort hebben verloren omdat ze tegen de zon in keken, of dat Keulen werd platgebombardeerd omdat het boven Hamburg onweerde. Hennie is erg goed in het negeren van complexe factoren. Slootjes liet zich niet tegenhouden door de weersomstandigheden. Hij had het pad gevolgd dat als een slordige lasso om de heuvel lag en zijn auto naast de heg geparkeerd. De bult, zeggen ze in de stad. Door het keukenraam, van achter de grill, kon ik gasten en wandelaars de vlakke top zien bereiken, maar Slootjes merkte ik pas op toen hij midden in de zaak een beetje om zich heen stond te roepen. Er zat geen deur in de keuken. Vanuit de keuken, aan de koude kant, kon je het restaurant in kijken. Je kon de gasten zien binnenkomen, je kon ze zien eten, maar als je ze echt wilde verstaan moest je naar de bar lopen. Het was een goed systeem. Ik wilde niemand verstaan. Ik kon het net opbrengen om kort te zwaaien wanneer gasten hun jas weer aantrokken. Het lucht me altijd op wanneer mensen weggaan of een gesprek beëindigen. “Daar ben je”, riep Slootjes toen ik de keuken uit liep. Hij droeg laarzen waar zijn benen belachelijk iel in afstaken en hield een plastic tas omhoog. “In één keer uit de lucht en daarna voor de zekerheid nog even gedraaid”. Zonder aankondiging liep hij langs mij de keuken in, waar hij een eend uit de zak haalde en op mijn werkbank legde. Hij nam de eendenkop, die over de rand van de werkbank bungelde, tussen duim en wijsvinger en rolde ermee heen en weer. “Iedereen denkt dat je het lichaam beetpakt en de kop draait. Maar het is andersom: je draait het lijf. Draaien, knak. Pijnloze techniek.”
“Mijn vader ging zoals hij geleefd had: eenzaam en in stilte, toen de nachtzuster wegkeek. Ik sliep die nacht thuis. Tijdens de uitvaart regende het. Iedereen droeg zwart, niemand huilde en de dominee las een loodzwaar Bijbelvers over zonde voor. De dagen na vaders dood hadden zijn neven en nichten op zolder een veldbed uitgeklapt en beurtelings bezet, in de overtuiging verkerende dat ik troost ontleende aan hun gezelschap en bemoeienissen met de kist-, bloem- en muziekkeuze. Toen vader eenmaal in de grond lag maakten ze rechtsomkeert naar een ver thuis. Ik hoopte ze nooit meer te zien. De dagen na de uitvaart wilde ik niemand zien of spreken. De gordijnen gingen dicht, ik deed voor niemand de deur open en de stekker van het telefoontoestel rukte ik uit de muur. Toen mijn vader nog leefde, belde er zelden iemand. Verkopers kwamen in die tijd nog aan de deur en vrienden had mijn vader niet. Na zijn dood hing plots het halve dorp aan de lijn. Ze vonden het zo erg dat ik nu geen vader meer had, maar ze wisten zeker dat hij in de hemel was en ik mocht altijd aankloppen voor hulp. Een leugen, natuurlijk. Er zijn nu eenmaal tijdstippen waarop je bij niemand kan aankloppen, zelfs niet bij je naasten. Doordeweeks tussen drie en vier uur ’s nachts bijvoorbeeld. Troost zocht ik in verbeelding, een heel goede afleiding van wat dan ook. Bij de bieb haalde ik de ochtend na de uitvaart een stapel boeken. Welke precies, dat weet ik niet meer. In mijn tienerjaren las ik het liefst over antieke beschavingen: gepoederde douairières, huisknechten in livrei, familiefortuinen; Britse aristocraten met staande boorden, de puntjes gevouwen, in een landschapstuin; handelsreizigers in hagelwit linnen, flanerend tussen de tamme olifanten in Brits-Indië. Verhalen die ik niet las om intrige, drama of plot, maar om de vormen, de tafelmanieren, de stoffen, de bloemen, het servies, de krantenkoppen, de verdampte tijdsgeur.”
Uit:Inés en de vreugde (Vertaald door Mia Buursma en Rikkie Degenaar)
“Toulouse, een dag in augustus, misschien nog juli, of mogelijk begin september 1939. Er loopt een vrouw door de straat met de op elkaar geklemde lippen en de jachtige, maar tegelijk afwezige houding van iemand die in moeilijkheden verkeert of een lange lijst bezigheden moet afwerken. Ze heet Carmen en ze is heel jong. Zeer waarschijnlijk is ze die dag, waarvan de precieze datum niet bekend is, nog geen drieëntwintig. Toch heeft ze veel meegemaakt. Bonjour, monsieur.'Bonjour, madame!’ De bakker, mogelijk de slager of de fruitverkoper, leunend tegen de deurpost waar Carmen net is langsgekomen, groet op tevreden toon een klant die hij een tijdje niet heeft gezien, misschien omdat ze op zomervakantie was. In 1939 hadden de Fransen nog zomervakantie, leefden ze nog in een wereld waarin banen, vakanties, stranden met badhokjes en in het zand gestoken parasols, kalme golven van de Middellandse Zee en majestueuze getijden van de Atlantische Oceaan nog bestonden. Daaraan zou Carmen denken en, misschien, aan een archipel van dakterrassen waar lakens hangen, of aan wijnstokken, kromgetrokken door het gewicht van de groene trossen, aan de zon die weerkaatst tegen de witgekalkte muren tijdens de lome stilte van de siësta, aan een vlieg, duizelig van het urenlang vliegen boven het ronde mysterie van een en dezelfde aarden kruik, en aan halfnaakte kinderen met lachende monden vol vijg of watermeloen, het suikerzoete fruitsap dat op hun kin vrolijke, gelukzalige riviertjes tekent. Dat was in een andere tijd, in zomers, niet zo lang geleden, die haar nu eindeloos ver weg lijken, een land dat bestaat en toch ook niet bestaat, dat is verdwenen maar waar de ramen nog altijd gesloten zullen zijn, de rolluiken neergelaten als schild tegen de warmte en in de steden terrassen bomvol zingende en dronken nachtbrakers, gelukkig dat ze het midden op straat opnieuw dag zien worden. Aan de kust zullen ook nog altijd dorpen bestaan met duizelingwekkend steile straatjes, als glijbanen van stoffige gelige aarde en zonder stoepen, met in de verte stukjes van een eigen zee, zo schoon, zo mooi, zo blauw als een vreemde zee nooit zal kunnen zijn. Het is beter niet te weten, er niet aan te denken. Terwijl Carmen in de verte de stem hoort van een onbekende klant die de winkelier vraagt wat dit of dat kost, denkt ze aan Spanje, versnelt haar pas en klemt haar lippen op elkaar, die getergde variant van vastberadenheid, het enige wat wanhopige mensen nog rest. Ecoute, Marcel! Ou vas-tu tellement…?’ In de herrie van het getrap op de pedalen, van de ketting die piepend en knarsend razendsnel beweegt, gaat de rest van de vraag verloren. Maar ze hoort wel het antwoord, salut!, een neutrale uitdrukking die door de ondeugende, plagerige toon van de fietser is veranderd in een code die zij niet kan ontcijferen.”
Bovenaan de ladder, juichen verplicht Met starre glimlach, persklaar Boordevol verworvenheden met uitgevallen haren Schrijdt zij, onophoudelijk aan zichzelf sabbelend Op deze tekortgekomen morgen Die tussen 9 en 10 bureaucratisch vastloopt Schrijdt zij, met de status quo in haar vaandel Flikflooiend, tandenknarsend, woest De hoerenmadam van de macht, om jou niet bekommerd Schrijdt ze wondermooi onverwijld voort Haar dode kindje verborgen in haar fladderende schoot.
Ik zou een everzwijn kunnen zijn als ik dat wilde en mezelf tussen de ogen schieten als ik dat wilde En niemand die daar iets van zou vinden. Iemand zou de moeite nemen het lood uit het lichaam te halen. Zodat het niet terechtkomt tussen de tanden, zodat het de wangen niet verwondt rond het middaguur.
Alles aan jou
Alles aan jou is vriendelijk en volmaakt. Als ik iemand was zou ik je ogen kopen, als ik een huis had zou ik je als antenne gebruiken om de buren te stalken. Ik zou respectabel en fatsoenlijk worden als ik maar jouw rug had, recht als een man die nieuwe kleren koopt altijd in de spotlights zichtbaar opgemaakt.
gisteren zouden we bloot zijn en beginnen truien jurkjes t-shirts vlogen door de lucht sommigen vingen zoveel mogelijk slipjes een enkeling gaf zich werkelijk bloot de meesten keken op sokken toe hoe een van ons zelfs haar oude huid afstootte tot het doorschijnend en half in vorm oprimpelde er zachtglanzend rozerood vel tevoorschijn kwam en iedereen wegkeek zullen we haar vandaag nog terugzien? zal iemand haar nog herkennen? vandaag spelen we de eeuwige beginner
hoe los blad
vandaag hier en daar een windvlaag die wild wordt van losvast blad, het is een windvlaag die alles losmaakt en weer loslaat, behalve haar woesjwaai met blaadjes
morgen kans op een windvlaag met vlinders in de buik ze fladderen rond blaadjes die hun boom loslieten wees alert: de blaadjes springen op vlinderen mee
hang ik een zwerfblad terug aan een tak? waai het mijn wargeestige hand uit!
zing ik een zwerfblad terug de boom in? waai mijn woordenpraal dood op mijn tong!
ja! daar springt mijn hand op, vlindert mijn tong
knielen in de klei, 1932
knielen brengt je op ooghoogte met een hond tegenover een mens ben je niet langer gelijk misschien kan het je niks schelen, je knielt niet alleen en met de ogen gesloten kijk je naar niemand op je raakt bevrijd van akker laagland moerasland richt je tot de hemel de sterren het al de wereld verdwijnt: onrecht beklijft niet, onrust dooft uit er komt een tijd die niet van afwezigheid wil weten ieder mens is aansprakelijk onpartijdigheid is schijn een hond wacht af met de staart tussen de poten
De Oostenrijkse dichter, schrijver, essayist en vertaler Erich Fried werd geboren op 6 mei 1921 in Wenen. Zie ook alle tags voor Erich Fried op dit blog.
Inscriptie
Zeg me waarin graveer ik je naam? In de hemel?
Die is te hoog in de wolken? Die zijn te vluchtig In de boom die geveld en verbrand wordt?
In het water dat alles wegspoelt? In de aarde die men vertrapt en waarin alleen de doden liggen?