De Nederlandse dichter, schrijver en criticus Charles Edgar (Eddy) du Perron werd geboren op 2 november 1899 in Jatinegara (West Java). Zie ook mijn blog van 2 november 2006 en ook mijn blog van 2 november 2007.
Uit: D.H. Lawrence en de Erotiek
Eenmaal toegegeven dat het systeem in deze roman steeds voelbaar blijft, is de wisselwerking van de faktoren onderling, de innerlike techniek, als men het zo noemen kan, meesterlik. Niet alleen zijn vele scènes, als het gesprek der intellektuele kameraden in het 4e hoofdstuk, de reis van Lady Chatterley naar Venetië, en bijna alle scènes waarin Mellors optreedt, buitengewoon overtuigend geschreven, maar zelfs de traagheid van Lawrence's beschrijvende stijl verlaat hem, wanneer hij zijn figuren laat optreden en, in de dialoog vooral, hen maakt tot de vertolkers van eigen voorkeur en haat. Mellors tegen Chatterley, Mellors tegen Connie's zuster Hilda, Mellors op het atelier van Duncan Forbes, zijn onverbeterlik: deze neo-primitief is in ieder opzicht de man naar Lawrence's hart en zijn talent doet ons hem ook als zodanig aanvaarden. (Mellors met Connie raakt in de meeste gevallen het enkel-erotiese deel, en vraagt een afzonderlike beschouwing.) Een bizonder staal van Lawrence's innerlike techniek is het 7e hoofdstuk. Connie's verlangen naar Mellors, de boswachter die zij niet dan enkele keren ontmoette, bestaat dan al, ofschoon ongeweten door haarzelf; zij gaat op zichzelve letten en ziet zich verwelken, een plant die geen water krijgt; alle kennissen, in deze zelfde tijd, spreken over haar slechte uiterlik; zij meent dan rust te moeten nemen, wandelt in het bos en laat Mrs. Bolton in huis komen voor Clifford. Terwijl zij dus, ongeweten, de aantrekkingskracht van Mellors reeds ondergaat, verslapt de enige macht die Clifford uitoefent op haar verpleegstersinstinkt; en daar hij impotent is, kan zij zelfs het gevoel hebben dat zij hem aan een andere vrouw overgaf. Ook in de volgende hoofdstukken, en in het hoofdstuk zelf waarin Mellors haar voor de eerste maal bezit, dezelfde volledige psychologiese verantwoording; hier blijkt de volle tegenstelling met de alleen-maar erotiese roman: al deze botsinkjes, het afstoten bij wederzijds sex-appeal, het remmen van de toenadering, dat maatschappelik immers verantwoord wordt omdat Connie de vrouw is van Mellors' meester, deze hele serieuze logika, die een ernstige fout moet zijn voor de lezer van de twede rij, is misschien de voornaamste kwaliteit van het boek, berust op de simpele waarheid dat een vrouw die men gekleed heeft gekend en begeerd, ook eroties een grotere waarde vertegenwoordigt dan de vrouw, die men drie minuten na haar te hebben toegesproken in een hand-omdraaien ontbloot. Het getuige zijn van de fysieke liefde van mènsen, vertegenwoordigt voor de lezer een andere emotie dan het gevarieerd programma, uitgevoerd zelfs door de bekoorlikste marionetten.
Als Connie en Mellors tot de fysieke liefde overgaan, krijgt men de schokkende woorden, die in de voorafgaande scènes met Michaelis nog werden vermeden. Toch lost Lawrence de moeilikheid niet geheel op; nergens gebruikt hij in zijn eigen beschrijving de gevreesde woorden; het weefsel van zijn eigen verhaal schijnt evenmin tegen de springstof bestand. Hij legt de woorden Mellors in de mond, met een dubbel doel, dat misschien zelfs driedubbel is: (1) aangeven hoe verwoed deze man de natuur terugverlangt; (2) zijn psychologies portret vervolmaken, door de macht die hij over Connie krijgt, en het kontrast met de mannen die zij tot dusver heeft gekend; en (3, meer verborgen) de prikkeling, niet alleen van Connie, maar van de hiervoor gevoelige lezer of lezeres, voor wie deze woorden, omdat zij schokkend zijn, de bizonderheid van het ogenblik verhogen, op wie zij dus werken als een intenser prikkeling.
E. du Perron (2 november 1929 14 mei 1940)
De Griekse dichter Odysseas Elytis (pseudoniem voor Odysseas Alepoudhelis) werd op 2 november 1911 te Iraklion op Kreta geboren. Zie ook mijn blog van 2 november 2006 en ook mijn blog van 2 november 2007.
VERJAARDAG
Mijn leven gedragen naar dit, het oord waar een jongeling op de rotsen eeuwig worstelt met de zee en de borstwering van de wind.
Waar een mens huist, niets dan een mens, in dauwdruppels begaan met zijn groen bestaan, luisterend naar de wateren van zijn visioenen, krijsend met de vleugels van zijn wroeging.
O, lot van een kind, gedijd in een mens aan zee, bij de leermeester van de zon, die de tanende schaduw van de zeemeeuw als zijn adem begeert.
Ik heb mijn leven gedragen naar dit, de witte rekening de zwarte som, de enkele bomen en natte stenen, de lichte vingers om een voor- hoofd te strelen, maar welk voorhoofd ?
Heel de nacht weenden mijn hoop, mijn verwachtingen. Want niemand is gebleven. Geen enkele vrije stap laat zich nog horen. Geen stem wil nog fris ontluiken. Geen voorsteven de pier beplassen en een nog blauwere naam schrijven op de omtrek van de horizon.
Slechts jaren. Slechts golven. Gevoelig bewogen riemen in de baaien rond de liefde.
Ik heb mijn leven gedragen naar dit, de bittere groeve in het zand die zal worden uitgewist. Laat hem die met zijn twee ogen de stilte beroert en, vermengd met haar zonlicht, duizend werelden omsluit, zich in zijn bloed de andere zonen herinneren, want vlakbij het licht woont de glimlach die betaalt voor de vlam.
Maar hier, in dit ontwetend, zinkend landschap, in de open en meedogenloze zee, verwelkt het geluk. Vlagen van veders en momenten verbonden met de aarde. Een ruwe aarde voor ongeduldige voeten. Een aarde bestemd voor verbijstering. Dode vulkaan.
Ik heb mijn leven gedragen naar dit, de steen gewijd aan het vloeibaar element, verder nog dan de eilanden, lager dan de golven, metgezel van de ankers.
Wanneer de kielen een nieuwe hindernis ontmoeten, ze hartstochtelijk verscheuren en overwinnen en alzo met al hun dolfij- nen de dageraad verwachten en de zonsopgang in het hart van de mens,
halen de twijfelnetten een beeld van zout
binnen, pijnlijk gebeiteld, onverschillig wit, wendend naar de zee de leegte van zijn ogen,
schragend het oneindige.
Vertaald door Henri Thijs
HOLY SATURDAY, 25
ENTERING MY SLEEPLESSNESS last night just briefly, for a moment, the little goddess with the mauve ribbon smiled at me from a lad shes always passed me secrets
Then she vanished floating off to the right going to empty the bin with my waste - the souls cigarette-ends and poem-ends - there where haughty and full of past youth the sea simmers.
Vertaald door David Connoly
Odysseas Elytis (2 november 1911 18 maart 1996)
De Oostenrijkse schrijver Leo Perutz werd geboren op 2 november 1882 in Praag. Zie ook mijn blog van 2 november 2006.
Uit: Der Meister des Jüngsten Tages
Als einen Tag mit warmem Wind und wolkenlosem Himmel, so hab ich den 26. September 1909 in
Erinnerung. Mittags speiste ich mit zwei Regimentskameraden in einem Gartenrestaurant. Die Morgenblätter las ich erst nach Tisch. Sie enthielten Aufsätze über die Balkanfrage und über die Politik der Jungtürken es ist erstaunlich, wie ich das alles noch weiß. Ein leitender Artikel besprach die Reise des Königs von England, und ein anderer befaßte sich mit den Plänen des türkischen Sultans.
»Zuwartende Haltung Abdul Hamids« stand fettgedruckt über den ersten Zeilen. Die Tageschroniken brachten Einzelheiten aus Schefket Paschas und Niazi Beys Lebenslauf wer kennt heute noch
diese Namen? Auf dem Nordwestbahnhof hatte es in der Nacht ein Schadenfeuer gegeben »riesige Holzvorräte vernichtet« hieß es in den Blättern. Eine akademische Vereinigung kündigte eine Aufführung von Büchners »Danton« an, in der Oper wurde die »Götterdämmerung« gegeben, mit einem Gast aus Breslau in der Rolle des Hagen. In der Kunstschau waren Bilder von Jan Toorop und Lovis Corinth ausgestellt, und die ganze Stadt lief hin, um sie anzustaunen. Irgendwo, in Petersburg glaube ich, gab es Streik und Arbeiterunruhen, in Salzburg einen Kircheneinbruch, und aus Rom wurden Lärmszenen in der Consulta gemeldet. Ganz klein gedruckt fand ich noch eine Notiz über den Zusammenbruch des Bankhauses Bergstein. Er überraschte mich keineswegs, ich hatte ihn kommen sehen und rechtzeitig meine Depots zurückgezogen. Aber ich mußte an einen Bekannten, den Schauspieler Eugen Bischoff, denken, der sein Vermögen gleichfalls diesem Bankhause anvertraut hatte. Ich hätte ihn warnen sollen, fuhr es mir durch den Kopf. Aber hätte er mir denn geglaubt? Er hielt mich immer für falsch informiert. Wozu sich in fremde Angelegenheiten mischen? Und zugleich fiel mir ein Gespräch ein, das ich einige Tage zuvor mit dem Intendanten der Hoftheater geführt hatte. Die Rede war auf Eugen Bischoff gekommen »der Mann wird alt, leider, ich kann ihm nicht helfen«,
hatte der Intendant gesagt und ein paar Bemerkungen über das Drängen des Nachwuchses hinzugefügt. Wenn mein Eindruck richtig war, dann bestand für Eugen Bischoff wenig Aussicht auf
Erneuerung seines Vertrages. Und nun mußte auch noch das Unglück mit Bergstein & Cie dazukommen. An all dies erinnere ich mich. So deutlich steht das Relief des 26. September 1909 in meinem Gedächtnis. Um so unbegreiflicher ist es mir, wie ich den Tag, an dem wir zu dritt das Haus auf der Dominikanerbastei betraten, gegen die Mitte des Monates Oktober verlegen konnte. Vielleicht hat mich die Erinnerung an verwelktes Kastanienlaub auf den Kieswegen des Gartens, an reife Trauben, die an den Straßenecken feilgeboten wurden, und an ersten herbstlichen Frost vielleicht hat mich dieser ganze Komplex unbewußter Erinnerungen, die mir irgendwie mit diesem Tag verknüpft sind, irregeführt; das kann wohl sein. In Wirklichkeit war der 30. September der Tag, an dem die Entscheidung fiel, das habe ich mit Hilfe der Notizen, die ich aus jener Zeit besitze, festgestellt.
Leo Perutz (2 november 1882 25 augustus 1957)
De Albanese dichter en schrijver Bilal Xhaferr Xhaferri werd geboren op 2 november 1935 in Ninat bij Konispol. In 1945 werd zijn vader vanwege zijn anticommunistisch nationalisme doodgeschoten. Zijn moeder was in 1943 al gestorven. Pas in 1955 maakte Xhaferri de basisopleiding op zijn dorpsschool af. In 1962 en 1963 publiceerde hij zijn eerste gedichten en verhalen. Zijn eerste verhalenbundel "Njerëz të rinj, tokë e lashtë" (Jonge mensen, oud land) verscheen in 1967. In 1968 kreeg hij een publicatieverbod. In 1969 vluchtte hij, eerst naar Griekenland, toen naar de VS. In 1974 richtte hij een tijdschrift, Krahu i shqiponjës (Vleugels van de adelaar) op in Chicago, dat zowel in het Engels als in het Albanees verscheen. Aan de orde daarin kwamen ook themas als het verzet tegen de communistische dictatuur en de kwestie Kosovo. Fragmenten van nieuwe romans van Xhaferri verschenen in de jaren zeventig ook in dit tijschrift. In 1978 raakte Xhaferri door een aanslag van tegenstanders verwond en in 1981 werd brandgesticht in de redactieruimte van het tijdschrift. Veel documenten, manuscripten en ander materiaal ging daarbij verloren. Xhaferri stierf in oktober 1986. Op 3 mei 1995 verleende de president van de republiek Albanië hem postuum de medaille Martir i demokracisë (Martelaar van de democratie)
DISTANT STATION
Distant station in a field: I hear the dismal engine wail, and from my roof the owl replies, bird of ill-omen.
Who am I hoping for tonight ? Who would set out in the dark hunching through the driving rain to visit this bleak exile ?
Uselessly I think again of those that loved me. Tonight I think once more in vain of those I loved.
In this rain no-one will come. The road is mud. In this black night nobody will come.
Thus, far from those that loved me, far from those that I loved, life oozes on.
MY HOMELAND
Like a shroud the first September mists cover my homeland. So soon the landscape vanishes! So fast the fog's obliteration!
The glistening stars are beads of sweat upon its brow; round its body thorns and barbs a frontier of grief.
I fled it like a lover and set out on the road to where I do not know... When will I return ?
My poems were as golden gifts I made for it from love - but now my iron heart is turned by tears to rust.
The glistening stars are beads of sweat upon its brow; round its body thorns and barbs a frontier of grief.
I fled it like a lover and set out on the road to where I do not know... When will I return ?
Bilal Xhaferri (2 november 1935 14 oktober 1986)
De Amerikaanse schrijver en criticus Thomas Mallon werd geboren op 2 november 1951 in Glen Cove, New York. Hij bezocht Brown University en voltooide zijn studie aan Harvard. Van 1979 tot 1991 doceerde hij Engels aan het Vassar College. Mallon schreef o.a de romans Henry and Clara, Two Moons, Dewey Defeats Truman, Aurora 7, Bandbox, en Fellow Travelers. Hij was ook redacteur van het tijdschrift GQ, waarin hij tien jaar lang een column, "Doubting Thomas", schreef. Bijdragen van hem verschenen ook in The New Yorker, The New York Times Magazine, The Atlantic Monthly, The American Scholar, and Harper's.
Uit: Fellow Travelers
Tim counted four big fans whirring atop their stanchions in the newsroom. Every window here on the seventh floor was open, and summer had officially departed six days ago, but that was Washington for you. When air-conditioning might come to the Star seemed to be a perennial matter of sad-sack speculation among the staff: "When hell freezes over," went one answer Tim had heard in his three months here. "Because then we won't need it."
Miss McGrory, one of the paper's book reviewers, arrived with a bottle of whiskey, which she set down next to the punch bowl and cake, whose single chocolate layer and frosted inscription, "Happy Trails, Sheriff," would soon be cut into by the retirement party's guest of honor, Mr. Yost, a pressman who'd been at the Star since 1912 and took his nickname from a weekend job he had as a constable over in Berwyn Heights.
More people drifted in. "We could use a piano," opined Miss Eversman, the music critic. She'd covered Liberace's concert two nights ago at Constitution Hall and was telling a police reporter that the pianist's mother had been in the president's box with one of Liberace's brothers, Rudy, who'd served in Korea.
"So she's got one boy who's a soldier?" asked the reporter. "Maybe she's got hope of grandchildren after all."
Miss Eversman laughed.
"Forget Liberace," said Mr. Yost, who'd started to reminisce about his first years here at the paper. "I remember seeing Wilson himself--that's Woodrow Wilson, not Charlie, to you youngsters--up in his box at Keith's Theatre. You wouldn't have figured it from an egghead like him, but did that man ever love his vaudeville. You could sell him any player-piano roll the minute it came out."
"We really do need a piano," Miss Eversman sighed, as the national and managing editors walked in. Mr. Corn and Mr. Noyes took up positions off to the side of things and remarked to each other, a bit shamefacedly, on the smallness of the spread.
"Well," said Mr. Corn, quoting the late Senator Taft's famously impolitic advice about higher food prices: "Eat less."
Thomas Mallon (Glen Cove, 2 november 1951)
De Russische dichter, schrijver en Christelijk mysticus Daniil Leonidovich Andreyev werd geboren op 2 november 1906 in Berlijn. Hij was de zoon van de vooraanstaande Russische schrijver Leonid Andreyev. Zijn peetvader was Maxim Gorky. Omdat zijn moeder tijdens de geboorte stierf werd de jonge Daniil door een zus van zijn vader opgevoed. Dat had twee dingen tot gevolg: Toen zijn vader in 1917 Rusland verliet, na de revolutie, bleef zijn zoon daar achter. Bovendien groeide hij op in een gezin dat diep religieus bleef. Bijna alle werken die Andreev schreef voor 1947 werden door de KGB vernietigd als anti-Sovjetliteratuur. Tijdens zijn gevangenschap slaagde hij er echter in een aantal van zijn gedichten opnieuw te schrijven. Zijn belangrijkste boek, De Roos van de Wereld, schreef hij na een aantal mystieke visioenen in de gevangenis, maar hij voltooide het pas na zijn vrijlating in 1957. Het verscheen in de zogenaamde Samisdat en werd pas postuum in 1991 officieel uitgegeven.
The Rose of the World
I am completing The Rose of the World out of prison, in a park turned golden with autumn. The one under whose yoke the country was driven to near exhaustion has long been reaping in other worlds what he sowed in this one. Yet I am still hiding the last pages of the manuscript as I hid the first ones. I dare not acquaint a single living soul with its contents, for, just as before, I cannot be certain that this book will not be destroyed, that the spiritual knowledge it contains will be transmitted to someone, anyone.
But perhaps the worst will never come to pass, and tyranny on such a scale will never recur. Perhaps humanity will forevermore retain the memory of Russia's terrible historical experience. Every heart nurses that hope, and without it life would be unbearable.
But I number among those who have been fatally wounded by two great calamities: world war and dictatorship. Such people do not believe that the roots of war and tyranny within humanity have been eradicated or that they will be in the near future. Perhaps the danger of one tyranny or war will recede, but after a time the threat of the next tyranny or war will arise. For me and others like me, both those calamities were a kind of apocalypse revelations of the power of planetary Evil and of its age-old struggle with the forces of Light. Those living in different times would probably not understand us. Our anxiety would seem to them an overreaction; our view of the world would seem poisoned. But a conception of the logical consistency of historical events branded in the human mind by a half century of observing and participating in events and processes of unprecedented magnitude cannot be called an overreaction. And a conclusion that forms in the human heart through the efforts of the brightest and deepest sides of its nature cannot be poisoned.
I am seriously illmy days are numbered. If this manuscript is destroyed or lost, I will not be able to rewrite it in time. But if, sometime in the future, it reaches only a few persons whose spiritual thirst drives them to surmount all its difficulties and read it through to the end, then the ideas planted within cannot help but become seeds that will sprout in their hearts. Whether that occurs before a third world war or after it, and even if no third war is unleashed in the near future, this book will not die if but one pair of friendly eyes passes, chapter by chapter, over its pages. For the questions it attempts to answer will continue to trouble people far into the future.
Daniil Andreyev (2 november 1906 30 maart 1959)
De Franse schrijver en moralist Jules Amédée Barbey d'Aurevilly werd geboren op 2 november 1808 in Saint-Sauveur-le-Vicomte (Manche). Barbey keerde, na een korte periode van scepticisme en republikeinse sympathieën, terug naar het katholicisme en royalisme van zijn jeugd. In navolging van de door hem zeer gewaardeerde Balzac werd hij, als criticus en journalist, een geharnast verdediger van Troon en Altaar. Een ietwat merkwaardig katholiek was hij intussen wel. `Ik geloof in God om het recht te hebben in de duivel te geloven', zou hij eens gezegd hebben. De uitspraak is wellicht apocrief, maar de aanwezigheid van duivelse en demonische motieven in zijn werk is te opvallend om over het hoofd te zien. Van roomse blijheid is daarentegen weinig te bespeuren. Niet voor niets placht Baudelaire hem in zijn correspondentie aan te duiden als `le vieux mauvais sujet' de oude losbol.
Barbey's beroemde essay `Du dandysme et de George Brummell' heeft grote invloed gehad op de latere waardering voor de dandy, in het bijzonder bij Baudelaire.
Uit: Le Chevalier des Touches
Cétait un vieil appartement comme on nen voit guère plus, même en province, et dailleurs tout à fait en harmonie avec le groupe qui, pour le moment, sy trouvait. Le nid était digne des oiseaux. À eux tous, ces vieillards réunis autour de cette cheminée formaient environ trois siècles et demi, et il est probable que les lambris qui les abritaient avaient vu naître chacun deux.
Ces lambris en grisailles, encadrés et relevés par des baguettes dor noircies et, par place, écaillées, navaient pour tout ornement de leur fond monotone que des portraits de famille sur lesquels la brume du temps avait passé. Dans lun de leurs panneaux on voyait deux femmes en costume Louis XV, dont lune, blonde et pincée, tenait à la main une tulipe comme Rachel, la dame de carreau, et dont lautre, brune, indolente, tigrée de mouches sur son rouge de brune, avait une étoile au-dessus de la tête, ce qui, avec le faire voluptueux du portrait, indiquait suffisamment la main de Nattier, qui peignit aussi avec une étoile au-dessus de la tête madame de Châteauroux et ses surs. Létoile signifiait le règne du moment de la favorite. Cétait létoile du berger royal. Le bien-aimé Louis XV lavait fait lever sur tant de têtes, quil avait pu très bien la faire luire sur une Touffedelys. Dans le panneau opposé, un portrait plus ancien, plus noir, dune touche énergique, mais inconnue, représentait lamiral de Tourville, beau comme une femme déguisée, dans son magnifique et bizarre costume damiral du temps de Louis XIV. Il était parent des Touffedelys. Des encoignures de laque de Chine garnissaient les quatre angles du salon et supportaient quatre bustes dargile, recouverts dun crêpe noir, soit pour les préserver de la poussière, soit en signe de deuil, car ces bustes étaient ceux de Louis XVI, de Marie-Antoinette, de madame Élisabeth et du Dauphin.
Jules Barbey d'Aurevilly (2 november 1808 23 april 1889)
Nagekomen bericht
De Canadese schrijver Jean-Simon DesRochers werd geboren op 1 november 1976 in Montréal, Québec, Canada. Zijn belangstellingen voor poëzie leidde in 2003 tot de oprichting van het tijdschrift Dialogis, dit in samenwerking met Andrée-Anne Dupuis-Bourret, Éric Gougeon enLaurent Lamarche.
Op dit moment werkt hij naar eigen zeggen aan twee romans en houdt hij ook een uitgebreid blog bij.
Uit: L'Obéissance impure
Un premier livre nest jamais une simple affaire. Il y a cette impression quil faut tout dire, tout couvrir, comme si cette publication allait être la seule, lunique. On se prend la tête à deux mains, on ne dort plus, on pète un plomb et un autre, on se demande si notre folie vaut le coût, on se questionne sur la pertinence réelle de nos textes. Car là était mon obsession : je ne voulais pas écrire un livre parmi dautres livres, je tenais à me démarquer, à innover, à inventer, écrire un livre pertinent dun point de vue littéraire. Je pataugeais dans un bien étrange marais.
À cette époque, je bénéficiais des conseils dun poète bien établi, François Charron. Il maidait à préciser mon style, mouvrait les portes de sa bibliothèque, moffrait lalcool en échange de mes cigarettes. Néanmoins, je narrivais pas au résultat souhaité. Mes poèmes ressemblaient vaguement à ceux de Charron ou François Jacquemin dun point de vue rythmique et philosophique. Ce nétait pas ma voix sur la papier. Le front bas, le nez plissé, je retourne à mes recherches. Un sale jour de septembre 2000, une nouvelle amie avec qui je travaillais sur le Livre 1, Andrée-Anne Dupuis-Bourret, me donne une copie dun de son livre dartiste intitulé Saison (un livre de poésie minimaliste imprimé en sérigraphie ton sur ton). Je retourne chez moi, ouvre lobjet, lis le texte (je devais incliner les pages pour bien lire) et tombe sur le vers suivant : Mesure létoile. Je dépose le livre sur mon bureau de chêne, lève mes yeux sur mon cahier de travail. « Et si je mettais mes verbes à limpératif ? » En moins de deux heures, javais 20 poèmes qui ne ressemblaient à rien dautre dans ma version de l'histoire de la poésie. Le lendemain, jécrivais 26 autres poèmes, tous sortis du néant. Le surlendemain, jen composais 17. En trois jours, javais la charpente dun livre, je le savais. Retour chez Charron quelques jours après, même constat de sa part « va parler à François Hébert aux Herbes rouges, sil publie pas ça, il est aveugle."
Jean-Simon DesRochers (Montréal,1 november 1976)
|