De Spaanse schrijver Antonio Muñoz Molina werd geboren op 10 januari 1956 in Úbeda in de provincie Jaén. Zie ook alle tags voor Antonio Muñoz Molina op dit blog.
Uit: Alles wat solide was (Vertaald door Tineke Hillegers-Zijlmans en Frieda Kleinjan-van Braam)
“Tenzij je een cynicus bent of een gewetenloze schurk, geneest het hebben van kinderen je van apocalyptische verleidingen, van die obligate woede waarmee sommige ouderen verbitterd door de gebreken van hun leeftijd en het naderen van de dood zouden willen dat de wereld hen niet overleeft. Wat je graag wil is dat de veranderingen die wellicht komen niet catastrofaal zijn en dat je kinderen een behoorlijk leven hebben, zoals de meeste mensen zich voorstellen en wensen, met uitzondering van psychopaten en visionairs. Camus zegt dat het geruststellende weten dat de volmaakte septembermiddagen zullen blijven bestaan als wij er niet meer zijn je verzoent met de dood. Ik zou willen dat mijn kinderen en de mensen van wie ze houden geen slechter leven hebben dan dat wat ik heb gehad, dat ze niet minder kansen krijgen, geen giftiger lucht hoeven in te ademen, niet hoeven te werken als slaven of meedogenloos moeten wedijveren of zich verdedigen achter geblindeerde deuren en hoge cementen muren, noch dat ze geplaagd worden door angst voor een ongeneeslijke ziekte of medische behandelingen die ze niet kunnen betalen. Wat zou het fijn zijn als ze door Europa konden blijven reizen zonder bij de grens te worden aangehouden, of bang te hoeven zijn dat ze hun paspoort of visum moeten laten zien; als ze nooit trouw hoeven te zweren aan een dictator of in een menigte een demagoog hoeven toe te juichen, als ze hun gedachten niet hoeven te verbergen of moeten zeggen wat ze niet denken.”
Antonio Muñoz Molina (Úbeda, 10 januari 1956)
De Duitse dichteres en schrijfster Annette von Droste-Hülshoff werd op 10 januari 1797 op het slot Hülshoff in Westfalen geboren. Zie ook alle tags voor Annette von Droste-Hülshoff op dit blog.
An die Weltverbesserer
Pochest du an - poch nicht zu laut, Eh' du geprüft des Nachhalls Dauer! Drückst du die Hand - drück nicht zu traut! Eh du gefragt des Herzens Schauer! Wirfst du den Stein - bedenke wohl, Wie weit ihn deine Hand wird treiben! Oft schreckt ein Echo, dumpf und hohl, Reicht goldne Hand dir den Obol, Oft trifft ein Wurf des Nachbars Scheiben.
Höhlen gibt es am Meeresstrand, Gewalt'ge Stalaktitendome, Wo bläulich zuckt der Fackeln Brand, Und Kähne gleiten wie Phantome. Das Ruder schläft, der Schiffer legt Die Hand dir angstvoll auf die Lippe, Ein Räuspern nur, ein Fuß geregt, Und donnernd überm Haupte schlägt Zusammen dir die Riesenklippe.
Und Hände gibt's im Orient, Wie Schwäne weiß, mit blauen Malen, In denen zwiefach Feuer brennt, Als gelt' es Liebesglut zu zahlen; Ein leichter Tau hat sie genässt, Ein leises Zittern sie umflogen, Sie fassen krampfhaft, drücken fest - Hinweg, hinweg! du hast die Pest In deine Poren eingesogen!
Auch hat ein Dämon einst gesandt Den gift'gen Pfeil zum Himmelsbogen; Dort rührt ihn eines Gottes Hand, Nun starrt er in den Ätherwogen. Und lässt der Zauber nach, dann wird Er niederprallen mit Geschmetter, Dass das Gebirg' in Scherben klirrt, Und durch der Erde Adern irrt Fortan das Gift der Höllengötter.
Drum poche sacht - du weißt es nicht, Was dir mag überm Haupte schwanken. Drum drücke sacht - der Augen Licht Wohl siehst du, doch nicht der Gedanken. Wirf nicht den Stein zu jener Höh' Wo dir gestaltlos Form und Wege, Und schnelltest du ihn einmal je, So fall' auf deine Knie und fleh', Dass ihn ein Gott berühren möge.
Der Frühling ist die schönste Zeit
Der Frühling ist die schönste Zeit! Was kann wohl schöner sein? Da grünt und blüht es weit und breit Im goldnen Sonnenschein. Am Berghang schmilzt der letzte Schnee, Das Bächlein rauscht zu Tal, Es grünt die Saat, es blinkt der See Im Frühlingssonnenstrahl. Die Lerchen singen überall, Die Amsel schlägt im Wald! Nun kommt die liebe Nachtigall Und auch der Kuckuck bald. Nun jauchzet alles weit und breit, Da stimmen froh wir ein: Der Frühling ist die schönste Zeit! Was kann wohl schöner sein?
Annette von Droste-Hülshoff (10 januari 1797 – 24 mei 1848) Cover
De Amerikaanse dichter en schrijver Dennis Cooper werd geboren op 10 januari 1953 in Arcadia, Californië. Zie ook alle tags voor Dennis Cooper op dit blog.
After School, Street Football, Eighth Grade
Their jeans sparkled, cut off way above the knee, and my friends and I would watch them from my porch, books of poems lost in our laps, eyes wide as tropical fish behind our glasses.
Their football flashed from hand to hand, tennis shoes gripped the asphalt, sweat's spotlight on their strong backs. We would dream of hugging them, and crouch later in weird rooms, and come.
Once their ball fell our way so two of them came over, hands on their hips, asking us to throw it to them, which Arthur did, badly, and they chased it back. One turned to yell, "Thanks"
and we dreamed of his long teeth in our necks. We wanted them to wander over, place deep wet underarms to our lips, and then their white asses, then those loud mouths.
One day one guy was very tired, didn't move fast enough, so a car hit him and he sprawled fifty feet away, sexy, but he was dead, blood like lipstick, then those great boys stood together
on the sidewalk and we joined them, mixing in like one big friendship to the cops, who asked if we were, and those boys were too sad to counter. We'd known his name, Tim, and how he'd turned to thank us nicely
but now he was under a sheet anonymous as God, the big boys crying, spitting words, and we stunned like intellectuals get, our high voices soft as the tinkling of a chandelier on a ceiling too high to see.
Dennis Cooper (Arcadia, 10 januari 1953)
De Duitse dichter en schrijver Adrian Kasnitz werd geboren op 10 januari 1974 in Orneta, Polen. Zie ook alle tags voor Adrian Kasnitz op dit blog.
nordwijk, schawarma
unter dem grünen licht des leuchtstoffs essen wir in brot gerolltes fleisch und träumen von reinkarnation anderswo das leben, z. b. auf java
am strand gibt es nur zwei richtungen als seien dort gut und böse für immer geschieden aber du lachst
wir üben flucht wir sind hartnäckig wir schließen mit der vergangenheit einen karthagischen frieden
bremerhaven 1
schafe im moor äsend als seien sie auseinander gewürfelt helle langsam vorrückende steine
nasses schaffell nordöstlich fickmühlen ein ort wo die leidenschaft eine festgezurrte bürde sei.
Adrian Kasnitz (Ometa, 10 januari 1974) Het raadhuis in Orneta
De Nederlandse dichteres en schrijfster Mies Bouhuys werd geboren op 10 januari 1927 in Weesp. Zie ook alle tags voor Mies Bouhuys op dit blog.
Uit: Martinus Nijhoff: vriend en meester
“Tweemaal heb ik Martinus Nijhoff ontmoet, voor ik hem wezenlijk leerde kennen. Wezenlijk, dat wil zeggen, voor zo ver men ‘de ander’ ooit kan leren kennen; dat geldt zeker voor een zo beweeglijke en ondanks alle eenvoud toch zo gecompliceerde geest als die van Nijhoff. Die geest van dichtbij te hebben mogen benaderen en soms ook met hem in wisselwerking te treden, zij het alleen gedurende zijn laatste levensjaren, beschouw ik als een groot voorrecht. Wanneer ik nu, zo kort nog na zijn dood, aan hem terugdenk, herbeleef ik niet alleen de uren van ernst die ik met hem doorbracht - ernst waaraan de humor zeker niet ontbrak, integendeel waardoor die verdiept werd - als hij over zijn werk en dat van anderen sprak, maar dan zie ik hem ook zoals hij was in zijn dagelijkse doen. Ik zie hem weer gebukt staan in zijn tuin, stenen opstapelend in het vijvertje, opdat geen vogel er zou verdrinken. Of hij komt met een fles en glazen over het grasperk om een klein gebeuren tot een feest te maken - voor hem was het feestelijke de verrassing op onze gezichten. Ik zie hem met die hem het liefste was samenzweren om een of andere grap voor te bereiden met dezelfde lach waarmee hij, zwemmend in Scheveningen, de zee genietend en ervarend, uit de golven opdook. Een lach, die glimlach wordt, als hij na een gesprek over de dichter Bloem, wijzend op de weggesmeten krant met het ‘onoplosbare’ kryptogram, zegt: daar ligt míjn ‘nederlaag’. Nijhoff in zijn dagelijkse doen: zo gewoon, maar dan dit gewoon tussen aanhalingstekens, net zo gewoon als zijn gedichten, waarin ieder ogenblik wonderen te gebeuren staan. Hij staat besluiteloos voor een winkel, houdt ruggespraak met het gezelschap in zijn auto. ‘Chocola of koek, wat moet het zijn?’ Hij gaat opsommen wat hij allemaal ziet en door de manier waarop, wordt die étalage voor ons een doos van Pandora.”
Mies Bouhuys (10 januari 1927 – 30 juni 2008)
De Nederlandse schrijver, dichter, tekenaar, illustrator, regisseur, animator, en vertaler Harrie Geelen werd geboren in Heerlen op 10 januari 1939. Zie ook alle tags voor Harrie Geelen op dit blog.
Uit: De stof van verhalen
“Ieder verhaal is gemaakt van veranderingen. Een beeldverhaal bestaat uit een reeks roerloze situaties die op wijziging duiden: het tapijt van Bayeux, strips, prentenboeken, kruiswegstaties ... De danser, de acteur, de filmer en de musicus gebruiken de veranderingen die beweging heten. De schrijver van een boek heeft de woorden en niets dan de woorden. Woorden betekenen niets voor wie de woorden niet kent en alles voor wie er mee vertrouwd is. De woorden staan boven de wetten van de natuur. Een schrijver lacht om zwaartekracht, gevaar, dood en bestaanbaarheid. Hij kent geen budgetoverschrijdingen en zijn studio in zijn hoofd is altijd groot genoeg. Maar nogmaals: alle verhalen gaan over dingen die veranderen en verandering is waar het in een verhaal om gaat. Zonder veranderingen geen verhaal. Dat is eigenaardig. Maar wij zitten eigenaardig in elkaar (ik heb het even over iedereen, dus vat het niet persoonlijk op, al bent u misschien een schrijver.) Er bestaat een achttal belangrijke gevaren. Ze gelden altijd en zo'n beetje voor ieder levend wezen: honger, dorst, uitputting, verstikking, de vraatzucht in de directe omgeving, eenzaamheid, de afwezigheid van seksueel bevredigende partners en ... eentonigheid. Eentonigheid lijkt een onbegrijpelijke dreiging. Natuurlijk: wat leeft, heeft er in principe een hekel aan om op te houden. En door honger, dorst, uitputting en verstikking kun je sterven. Ook verzwolgen worden (door lava, bacteriën, of grotere roofdieren) betekent het einde. Geen partner hebben zorgt dat je soort makkelijk uitsterft en het berooft je in elk geval van de genoegens van de seks. En eenzaamheid zorgt dat je voor alle problemen alléén staat en je je angsten alleen de baas moet kunnen worden. Jawel. Ik kan die eerste zeven angsten goed verklaren. ... Maar wat is er tegen eentonigheid?”
Harrie Geelen (Heerlen, 10 januari 1939) Hier met echtgenote Imme Dros
De Algerijnse schrijver Yasmina Khadra (pseudoniem van Mohammed Moulessehoul) werd geboren op 10 januari 1955 in Kenadsa. Zie ook alle tags voor Yasmina Khadra op dit blog.
Uit: The Attack
„I lean far back in my chair so I can stare at him properly. "You know what it is, my poor old Ezra? You don't have as much punch as you used to, and I hate myself for taking advantage of you." "Don't bury me quite yet. Sooner or later, I'm going to shut you up once and for all." "You don't need a racket for that. A simple suspension would do the trick." He promises to think about it, brings a finger to his temple in a casual salute, and goes back to badgering the nurses in the corridors. Once I'm alone, I try to go back to where I was before Ezra's intrusion and remember that I was about to call my wife. I pick up the phone, dial our number, and hang up again at the end of the seventh ring. My watch reads 1:12 p.m. If Sihem took the nine o'clock bus, she should have arrived home some time ago. "You worry too much!" cries Dr. Kim Yehuda, surprising me by bursting into my cubbyhole. Continuing without pause, she says, "I knocked before I came in. You were lost in space. . . ." "I'm sorry, I didn't hear you." She dismisses my apology with a haughty hand, observes my furrowing brow, and asks, "Were you calling your house?" "I can hide nothing from you." "And, obviously, Sihem hasn't come home yet?" Her insight irritates me, but I've learned to live with it. We've known each other since we were at the university together. We weren't in the same class--I was about three years ahead of her--but we hit it off right away. She was beautiful and spontaneous and far more open-minded than the other students, who had to bite their tongues a few times before they'd ask an Arab for a light, even if he was a brilliant student and a handsome lad to boot. Kim had an easy laugh and a generous heart. Our romance was brief and disconcertingly naïve. I suffered enormously when a young Russian god, freshly arrived from his Komsomol, came and stole her away from me. Good sport that I was, I didn't put up any fight."
Yasmina Khadra (Kenadsa, 10 januari 1955)
Zie voor nog meer schrijvers van de 10e januari ook mijn vorige twee blogs van vandaag.
|