De Oostenrijkse dichter en schrijver Hugo von Hofmannsthal werd geboren op 1 februari 1874 in Wenen. Zie ook alle tags voor Hugo von Hofmannsthal op dit blog.
Der Prophet
In einer Halle hat er mich empfangen, Die rätselhaft mich ängstet mit Gewalt, Von süßen Düften widerlich durchwallt: Da hängen fremde Vögel, bunte Schlangen.
Das Tor fällt zu, des Lebens Laut verhallt, Der Seele Atmen hemmt ein dumpfes Bangen, Ein Zaubertrunk hält jeden Sinn befangen Und alles flüchtet hilflos, ohne Halt.
Er aber ist nicht wie er immer war, Sein Auge bannt und fremd ist Stirn und Haar. Von seinen Worten, den unscheinbar leisen, Geht eine Herrschaft aus und ein Verführen,
Er macht die leere Luft beengend kreisen Und er kann töten, ohne zu berühren.
Den Pessimisten Ghasel
Solang uns Liebe lockt mit Lust und Plagen, Solang Begeistrung wechselt und Verzagen, Solange wird auf Erden nicht die Zeit, Die schreckliche, die dichterlose tagen: Solang in tausend Formen Schönheit blüht, Schlägt auch ein Herz, zu singen und zu sagen, Solang das Leid, das ewge, uns umflicht, Solange werden wirs in Tönen klagen, Und es erlischt erst dann der letzte Traum, Wenn er das letzte Herz zu Gott getragen.
Sturmnacht
Die Sturmnacht hat uns vermählt In Brausen und Toben und Bangen: Was unsre Seelen sich lange verhehlt, Da ists uns aufgegangen.
Ich las so tief in deinem Blick Beim Strahl vom Wetterleuchten: Ich las darin mein flammend‘ Glück, In seinem Glanz, dem feuchten.
Es warf der Wind dein duftges Haar Mir spielend um Stirn und Wangen, Es flüsterte lockend die Wellenschar Von heißem tiefem Verlangen.
Die Lippen waren sich so nah, Ich hielt dich fest umschlungen; Mein Werben und dein stammelnd Ja, Die hat der Wind verschlungen ...
Hugo von Hofmannsthal (1 februari 1874 – 15 juli 1929)
De Spaanse schrijver, humanist en econoom Jose Luis Sampedro Sáez werd geboren op 1 februari 1917 in Barcelona. Zie ook alle tags voor José Luis Sampredo op dit blog.
Uit: The Old Mermaid (Vertaald door Brendan Riley)
“During the warm morning of the Egyptian spring, the summer already close at hand, the market of the third days in Canopus is a continuous vibration of light, color, and voices. The air is riddled with a heady mix of intensely pungent smells and the cries of the merchants who hawk their wares while seated on mats of woven papyrus. Make way! Make way! come the constant shouts of those trying to move through the throng, more densely crowded today because many farmers have harvested their crops and are enjoying the free time imposed by the annual flood which will soon be announced from the great southern Nilometer on Elephantine Island. Some seek care at the hands of the barber surgeon, some pass the time playing the serpent game, while others stop and visit the quack doctor with his magical herbs for cases of love or sickness. Because they are happy, they also permit themselves the luxury of buying barley water from the water vendor who advertises the drink with the jingling of his bells. At last, the plague of the tax assessors has left their fields, the scribes who monitored their reaping like eager crows, estimating first hand the taxes payable on demand for the ripe grain. Towards midday, farmers and merchants go about packing up their stalls and stands. The smells –sweet or pungent, fermented or aromatic– intensify as the goods and produce are moved about: fava beans, lentils, smoked delta fish, meats and viscera, small sycamore figs alongside the very juiciest figs from true fig trees, dates, pistachios, snails, wild honey gathered in the Nubian oases, sesame, garlic, and so many more, inedible, objects: goatskins, flax, hides, tools, firewood, coal, farming implements, sandals and sun hats woven from papyrus. The plaza empties out, but on the adjacent streets and alleys small shops with more select merchandise remain open: silks and transparent linens suitable for pleating, goldsmiths and other artisans of fine metals, silver and lapis lazuli from the Sinai, imported amber and cosmetics, amulets, perfumes, wigs for men or women, and belts in the latest style."
José Luis Sampredo (1 februari 1917 – 8 april 2013)
De Duitse dichter en schrijver Günter Eich werd geboren op 1 februari 1907 in Lebus an der Oder. Zie ook alle tags voor Günter Eich op dit blog.
D-Zug München-Frankfurt
Die Donaubrücke von Ingolstadt, Das Altmühltal, Schiefer bei Solnhofen, in Treuchtlingen Anschlußzüge –
Dazwischen Wälder, worin der Herbst verbrannt wird, Landstraßen in den Schmerz, Gewölk, das an Gespräche erinnert, flüchtige Dörfer, von meinem Wunsch erbaut, in der Nähe deiner Stimme zu altern.
Zwischen den Ziffern der Abfahrtszeiten breiten sich die Besitztümer unserer Liebe aus. Ungetrennt bleiben darin die Orte der Welt, nicht vermessen und unauffindbar.
Der Zug aber treibt an Gunzenhausen und Ansbach und an Mondlandschaften der Erinnerung - der sommerlich gewesene Gesang der Frösche von Ornbau - vorbei.
Kurz vor dem Regen
Gleich wird es regnen, nimm die Wäsche herein! Auf der Leine die Klammern schwanken. Ein Wolkenschatten verdunkelt den Stein. Die Dächer sind voller Gedanken.
Sie sind gedacht in Ziegel und Schiefer, gekalkten Kaminen und beizendem Rauch. Mein Auge horcht den bestürzenden Worten, - o lautloser Spruch aus dem feurigen Strauch!
Ein Schluchzen beginnt in mir aufzusteigen. Die wandernden Schatten ändern den Stein. Ein Windstoß zerrt an den flatternden Hemden. Gleich regnet es. Hol die Wäsche herein!
Himbeerranken
Der Wald hinter den Gedanken, die Regentropfen an ihnen und der Herbst, der sie vergilben läßt –
ach, Himbeerranken aussprechen, dir Beeren ins Ohr flüstern, die roten, die ins Moos fielen.
Dein Ohr versteht sie nicht, mein Mund spricht sie nicht aus, Worte halten ihren Verfall nicht auf.
Hand in Hand zwischen undenkbaren Gedanken. Im Dickicht verliert sich die Spur. Der Mond schlägt sein Auge auf, gelb und für immer.
Günter Eich (1 februari 1907 - 20 december 1972)
De Nederlandse schrijver Frits Bernard Hotz werd geboren op 1 februari 1922 in Leiden. Zie ook alle tags voor F. B. Hotz op dit blog.
Uit:Geluk kun je alleen schilderen (Biografie doorAleid Truijens)
“Hotz hoedde zich tijdens zijn leven al voor toekomstige biografen. In de 24 jaar tussen zijn debuut in 1976 en zijn dood in december 2000 deed hij zijn uiterste best om zich als persoon buiten zijn werk niet te laten kennen. Hij gaf nauwelijks interviews, en als het dan toch moest het liefst schriftelijk, en op strikte voorwaarde dat de vragen over zijn werk zouden gaan. Voorlezen, of signeren in boekhandels, daar deed hij niet aan. De enkele keren dat hij optrad in het openbaar – bij de uitreiking van de Bordewijkprijs in 1978 en de Sjoerd Leikerprijs in 1992 – maakte hij een ongemakkelijke, verzenuwde indruk. De uitreiking van de P.C. Hooftprijs, in 1998, de hoogste erkenning die een schrijver in Nederland kan krijgen, vond thuis op zijn kamer plaats. Of er over zijn leven een boeiend verhaal te vertellen zou zijn? Was hij een intrigerend character, had hij een eigenzinnig wereldbeeld? Ik vermoedde van wel, ik wist het op grond van zijn werk – zes verhalenbundels, een roman en een novelle – eigenlijk zeker, maar had daar geen schijn van bewijs voor. Zijn vriendelijk-afwerende houding tegenover interviewers versterkte dat gevoel alleen maar. Zijn uitgever Theo Sontrop, tot 1993 directeur van De Arbeiderspers, merkte dat het uitgangspunt ‘make yourself scarce’ gunstig uitpakte voor Hotz, al was het in dit geval beslist geen uitgekiende strategie. Hotz’ debuut, de verhalenbundel Dood weermiddel en andere verhalen werd in 1976 bejubeld in de literaire kritiek, en de ene na de andere interviewer droop teleurgesteld af. Een bestsellerauteur werd hij nooit, maar een vaste schare bewonderaars – onder wie veel schrijvers – volgde zijn werk trouw.”
F. B. Hotz (1 februari 1922 – 5 december 2000) Cover
De Nederlandse schrijver, journalist en columnist Toine Heijmans werd geboren in Nijmegen op 1 februari 1969. Zie ook alle tags voor Toine Heijmans op dit blog.
Uit: Pristina
“Op het eerste van het stapeltje papieren was een roze memobriefje geplakt: ‘Anton, spreekt voor zich. Kan ik op je vertrouwen? G.’ Natuurlijk kon hij op hem vertrouwen. De man trok het briefje van de papieren en borg het op. Wat hij niet in het dossier kon vinden was een foto. Daar moet hij straks over bellen, in elk dossier hoort een foto, dat maakt het werk gemakkelijker, al zijn er genoeg vervalsingen in omloop: oude, geretoucheerde zwart-witafdrukken die voor nieuwe moeten doorgaan, portretten van zonen die hun vaders zijn, neven die andere neven worden – dat maakt het werk weer moeilijker, al is hij met de jaren gewend geraakt aan het lezen van gezichten en het herkennen van bedrog. Hij heeft er niet eens meer een loep voor nodig om de fraude in de foto’s te ontdekken. Een bollende wenkbrauw, een dwarsziend oog, zelfs tweelingen kan de man op het eerste gezicht onderscheiden. In het laatste personeelsverslag dat over hem is gemaakt, op basis van een uitgebreid beoordelingsgesprek door een consultant die het ministerie had ingehuurd, een ervaren arbeidspsycholoog, stond iets waar hij trots op was. Een paar zinnen, genoeg voor een lichte tinteling in zijn lijf. ‘De heer A.D. scoort buitenmatig hoog op de waarden die door het ministerie in de matrix “kerncompetenties” als belangrijk zijn gekwalificeerd: loyaliteit, betrokkenheid, compromisloosheid, humaan inzicht en rust. Daarnaast moet de hoge mate van kennisabsorptie genoemd worden, die duidelijk sterker is ontwikkeld dan op basis van leeftijd en beroepservaring mag worden verwacht. Dat de heer A.D. zijn targets haalt en zelfs overtreft, moet voor een groot deel aan deze persoonlijkheidskenmerken worden toegeschreven.’
Toine Heijmans (Nijmegen, 1 februari 1969)
De Duitse schrijver Dieter Kühn werd geboren op 1 februari 1935 in Keulen. Zie ook alle tags voor Dieter Kühn op dit blog.
Uit: Da gab mir Beethoven einen Kuss
„Was ebenso für mich als Musiker zutrifft. Weder durch meine Kompositionen noch durch Besprechungen von Konzerten noch mit Konzertauftritten (Bassetthorn, speziell geeignet für Mozarts Klarinettenkonzert) kann ich das lebensnotwendige Minimum erwirtschaften, wobei sich allerdings spezielle Gegebenheiten abträglich auswirken – doch davon später. Denn hier muss erst einmal konstatiert und akzentuiert werden, worauf Sie gewiss schon warten: In der Hauptsache bin ich Schriftsteller, Autor, Dichter. Dies allein berechtigt dazu, mich an Sie, werte Herren der Schillerstiftung, zu wenden. Ich schreibe, unter anderem, Gedichte und plattdeutsche Erzählungen. Gelegentlich kann ich ein Gedicht oder eine Erzählung an eine hiesige Zeitung verkaufen, dazu muss ich mir aber, mit Verlaub, die Hacken ablaufen. Das verschwindend geringe Honorar reicht zuweilen nicht mal aus, um Tinte zu kaufen, von Brot ganz zu schweigen. Die unzureichende Ernährung hat mich zum Fliegengewicht gemacht – mein Körperfleisch hat sich gleichsam verflüchtigt. Die erzwungene Beschränkung auf (das notorisch feuchte) Roggenbrot zwingt mich in erniedrigender Wiederholung, vom Dachjuchhe hinunterzulaufen, nein: hinunterzustolpern zum unbeschreiblichen Klosett im Anbau des Erdgeschosses. Nach der sogenannten Erleichterung bin ich, im Zustand ohnehin anhaltender Entkräftung, oft derart geschwächt, dass ich die Treppe streckenweise auf allen vieren überwinden muss.“
Dieter Kühn (Keulen,1 februari 1935)
Zie voor nog meer schrijvers van de 1e februari ook mijn vorige blog van vandaag.
|