E. du Perron (2 november 1929 14 mei 1940)
De Nederlandse dichter, schrijver en criticus Charles Edgar (Eddy) du Perron werd geboren op 2 november 1899 in Jatinegara (West Java). Zie ook mijn blog van 2 november 2006.
xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Uit: Uren met Dirk Coster
Bij het laatste geschrift van onze auteur: een brochure van 30 pagina's, maar een balans van tien jaren kulturele werkzaamheid, keren wij terug tot het programma van De Stem, dat wij in het Verzameld Proza I voorbijgingen. De heer Coster is herhaaldelik aangevallen om zijn eties kleurtje, hetgeen Anthonie Donker (geheel ingepalmd door zijn liefde toch voor heel het Leven!) aanleiding werd te schrijven: de ethiek speelt in Costers werk geen rol, is er zelfs aan tegengesteld. Dit laatste is een grappig staaltje van verkeerde verdediging. Men mag er verbouwereerd over staan dat de man van de Charitas nog zoveel bewondering kan koesteren voor Hamsun, Ljeskov en Duranty, voor Stendhal zelfs, die hij af en toe verkeerd te pas brengt; men mag hem geloven wanneer hij nadrukkelik verklaart dat zijn tijdschrift zich niet op speciaal aesthetisch, en zeker nog minder op speciaal ethisch standpunt wenscht te stellen, - men heeft niet zover te gaan dat men hem zelfs tégen de etika laat zijn. Anthonie Donker, die zo goed leest, heeft in het Stem-programma nog gelezen: Integendeel: alle litteraire verschijnselen die deze benamingen (eticisme en estetisme) nog verdienen, beschouwen wij als ontaardingen en eenzijdigheden, waartegenover slechts een verdedigende houding mogelijk is. Maar hij kon toch weten, en weet immers ook, dat men het met de pathetische superlatieven van de heer Coster niet zo nauw moet nemen, en dat de heer Coster ontaardingen zegt, waar een ander zou spreken van vervelende dingen. Het z.g. ethicisme en aesthetisme, vervolgt het programma, zijn voor ons twee uitingen van eenzelfde tekort: tekort aan leven en aan ernst des levens. Het maakt zooveel niet uit of de mensch speelt, met de religie dan wel met de schoonheid, waar toch de ontaarding niet in de vormen, maar in het spel zelve schuilt. Het is duidelik dat voor deze tijdschriftleider ieder spel uiteraard uit den boze was; hoe zoiets op te nemen in het programma voor een ernstige gemeente? Maar als Anthonie Donker verder gekeken had, dan had hij op de volgende bladzij kunnen lezen: En toch moeten wij het feit onder oogen zien, dat geen grooter geestelijk leven mogelijk zal zijn in Nederland, wanneer niet beide stroomingen zich vereenigen en zich niet tot een hooger eenheid weten om te vormen. Altijd was dit zoo! Alle groote geestelijke openbaringen van het verleden waren terzelfdertijd èn schoon èn religieus, en het was eerst aan deze eenheid dat zij hun onsterfelijke grootheid ontleenden.
De heer Coster dus is niet alleen niet tegen het etiese, maar zelfs niet tegen het religieuze. Het was weer zijn machiavellisme dat hem in het begin die twee stromingen deed verwerpen als ontaard en eenzijdig; innig vermengd werden zij het programma van De Stem, want wat had de heer Coster anders ook moeten uitrichten met zijn eeuwig klaarstaande Liefde?"
De Griekse dichter Odysseas Elytis (pseudoniem voor Odysseas Alepoudhelis) werd op 2 november 1911 te Iraklion op Kreta geboren. Zie ook mijn blog van 2 november 2006.
DEATH AND RESURRECTION
OF CONSTANTINOS PALAEOLOGOS
I
As he stood there erect before the Gate
and impregnable in his sorrow
Far from the world where his spirit sought
to bring Paradise to his measure
And harder even than stone
for no one had ever looked
on him tenderly - at times his crooked teeth
whitened strangely
And as he passed by with his gaze a little
beyond mankind and from them all
extracted One who smiled on him
The Real one
Whom death could never seize
He took care to pronounce the word
sea clearly that all the dolphins
within it might shine
And the desolation so great it might
contain all of God
and every waterdrop ascending steadfastly toward
the sun
As a young man he had seen gold glittering
and gleaming on the shoulders of the great
And one night
he remembers
during a great storm the neck of the sea
roared so it turned murky
but he would not submit to it
The world's an oppressive place to live through
yet with a little pride it's worth it.
II
Dear God what now
Who had to battle with thousands
and not only his loneliness
Who?
He who knew with a single word
how to slake the thirst of entire worlds
What?
From whom they had taken everything
And his sandals with their criss-crossed
straps and his pointed trident
and the wall he mounted every afternoon like
an unruly and pitching boat
to hold the reigns against the weather
And a handful of vervain
which he had rubbed on a girl's cheek
at midnight
to kiss her
(how the waters of the moon gurled
on the stone steps three cliff-lengths
above the sea...)
Noon out of night
And not one person by his side
Only his faithful words that mingled
all their colors to leave in his hand
a lance of white light
And opposite
along the whole wall's length
a host of heads poured in plaster
as far as his eyes could see
"Noon out of night - all life a radiance!"
he shouted and rushed into the horde
dragging behind him an endless golden line
And at once he felt
the final pallor
overmastering him
as it hastened from afar.
III
Now
as the sun's wheel turned more and more swiftly
the courtyards plunged into winter and once
again emerged red from the geranium
And the small cool domes
like blue medusae
reached each time higher to the silverwork
the wind so delicately worked as a painting
for other times more distant
Virgin maidens
their breasts glowing a summer dawn
brought him branches of fresh palm leaves
and those of the myrtle uprooted
from the depths of the sea
Dripping iodine
While under his feet he heard
the prows of black ships
sucked into the great whirlpool
the ancient and smoked seacraft
from which still erect with riveted gaze
the Mothers of God stood rebuking
Horses overturned on dumpheaps
a rabble of buildings large and small
debris and dust flaming in the air
And there lying prone
always with an unbroken word
between his teeth
Himself
the last of the Hellenes!
De Oostenrijkse schrijver Leo Perutz werd geboren op 2 november 1882
in Praag. Zie ook mijn blog van 2 november 2006.