De Nederlandse dichter en schrijver Theun de Vries werd geboren in Veenwouden op 26 april 1907. Zie ook mijn blog van 26 april 2007 en mijn blog van 26 april 2006 en ook mijn blog van 26 april 2008.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Uit: De witte magiër Het afgeronde oeuvre van Gustav Meyrink
Den meest volkomen, open en meest menschelijken Meyrink vindt ge weer in zijn romans, waarvan Der Golem zeker de voldragenste is: Een bewonderenswaardige compositie, een magistrale taal, en een inhoud, die veel te overdenken geeft. - Leest men na Der Golem das grüne Gesicht, dan valt het oogenblikkelijk op, hoe uiterst verfijnd en bijna breekbaar de vorm van het eerste geschapen is: het kan geen stoot, geen duw velen, geen woord te veel of te weinig, en de adembeklemmende spanning zou ineenstorten. Het is, of Meyrink daarna met ruwer, ruiger pen is gaan werken; ook de gang van het verhaal wordt directer, zonder maskeering van stijlproblemen en meer elementair van opzet, breeder en overzichtelijker. - Zeldzame figuren heeft Meyrink hier geschapen, zoowel in Der Golem als in Das grüne Gesicht - ge waant ze allengs te kennen; ge verwacht met angstige zekerheid, dat ge ze een keer lijfelijk zult ontmoeten, en dat ze een omkeer in uw leven zullen brengen. Hier ligt Meyrink's sterkste en ongemeenste vermogen: hij schept levenstoestanden òm - buiten en in u -; ge erkent het, eerst met angst, maar langzamerhand gewent ge u, en leeft ge reeds mèt de schepselen van den auteur op de grenzen der werkelijkheid, - an die Schwelle des Jenseits. - Voor wie dit sterk gevoelden, zal nooit de twijfel bestaan aan de occulte zekerheden, die Meyrink verwierf. Het conflict van werkelijkheid en metaphysisch ideaal heet nooit genoeg door hem opgelost; hij blijft volgens sommigen zelf het antwoord schuldig. Dit is echter een voorbarig en overhaast oordeel. Het is immers, zoowel voor den mysticus als voor den occultist, niet mogelijk zijn bevindingen als een open breviarium-terzaligheid aan anderen mede te deelen. Ieder die zoekt, bewandelt zèlf den weg, en herkent slechts eigen zekerheid aan die van anderen die vóór hem gingen.
Theun de Vries (26 april 1907 21 januari 2005)
De Joegoslavische schrijver Mehmed Mea Selimović werd geboren op 26 april 1910 in Tguzla. Daar bezocht hij het gymnasium en vanaf 1930 studeerrde hij filosofie in Belgrado. In 1943 vluchtte hij vanuit Belgrado naar bevrijd gebied en sloot zich aan bij de partizanen. Vanaf 1947 woonde hij in Sarajevo waar hij o.a. werkte aan de pedagogische faculteit en als directeur van het nationale theater. Selimovićs leidde telkens opnieuw tot controverses. Hoewel hij als kind van een moslimfamilie geboren was benadrukte hij bij verschillende gelegenheden dat hij Serviër was.
Uit: Dervish and Death
On the day of my death, when my coffin is being carried, dont think that I will feel sorrow for the world behind.
Dont cry and say: Its a waste, its a waste.
When milk turns sour, it is a bigger waste.
When you see that they put me into my grave, I will not vanish.
Do the Sun and the Moon vanish when they set?
It seems like a death to you, but its a birth.
The grave appears like a prison to you, but the soul has been freed.
What seed doesnt grow when it is buried into the ground?
So why do you question the mankinds seed.
Mesa Selimović (26 april 1910 11 juli 1982)
De Duitse dichter en schrijver Arno Holz werd geboren op 26 april 1863 in Rastenburg in Oost-Pruisen. In 1875 kwam hij met zijn ouders in Berlijn terecht. Al heel vroeg besloot hij zijn leven geheel aan de literatuur te wijden. Hij voelde zich geroepen om de Duitse literatuur te hervormen. Het leidde tot isolement en financiële nood. In Berlijn sloot hij zich aan bij de gebroeders Hart en hun literaire vereniging Durch. Van 1887 tot 1892 leefde en werkte hij in gemeenschap met Johannes Schlaf. De twee werden de pioniers van het Duitse naturalisme.
Die letzten Zehn
Was heulst du wie die römische Sibylle
in unsre altarkadische Idylle
dein dreimal disharmonisches: »Mehr Licht!«?
Schon immer war das Wappentier der Dichter
ein Bandwurm und ein Nürenberger Trichter,
die Garde stirbt, doch sie ergibt sich nicht!
Wenn du durchaus nur säen willst, dann säe!
Wir gönnen dir von Herzen deine Mühn.
Doch wer wird krächzen wie die Nebelkrähe,
solange lenzrot noch die Rosen blühn?
Wir rühren wacker unsern alten Kleister
im himmelblauen Regenbogenton,
sagt doch der Jupiter von Weimar schon:
In der Beschränktheit zeigt sich erst der Meister!
Im Thiergarten
Im Thiergarten, auf einer Bank, sitz ich und rauche:
und freue mich über die schöne Vormittagssonne.
Vor mir, glitzernd der Kanal:
den Himmel spiegelnd, beide Ufer leise schaukelnd.
Ueber die Brücke, langsam Schritt, reitet ein Leutnant.
Unter ihm,
zwischen den dunklen, schwimmenden Kastanienkronen,
pfropfenzieherartig ins Wasser gedreht,
- den Kragen siegellackrot -
sein Spiegelbild.
Ein Kuckuck
ruft.
Arno Holz (26 april 1863 26 oktober 1929)
Portret door Erich Buettner
De Duitse dichter, literatuurwetenschapper, jurist en politicus Johann Ludwig Uhland werd geboren in Tübingen op 26 april 1787. Uhland bracht samen met zijn vriend Justinus Kerner Sonntagsblatt für ungebildete Stände uit. Hij studeerde tussen 1801 en 1811 rechten en filologie in Tübingen. Van 1810 tot 1814 was hij werkzaam als jurist bij het ministerie van justitie in Stuttgart, daarna was hij als advocaat werkzaam. Uhland was een lyrisch dichter en wordt tot de romantische school gerekend. In 1829 werd hij benoemd tot ere-doctor in de Duitse literatuur aan de universiteit van Tübingen, maar in 1833 nam hij ontslag, omdat hij deze functie niet kon verenigen met zijn politieke overtuiging. In 1848-1849 was hij lid van het Frankfurter Parlement. Na het mislukken van de revolutie trok hij zich terug in Tübingen als privaatgeleerde. De Duitse componist Carl Loewe zette een aantal van zijn gedichten, ballades en liederen op muziek.
Die Kapelle
Droben stehet die Kapelle,
Schauet still ins Tal hinab,
Drunten singt bei Wies' und Quelle
Froh und hell der Hirtenknab'.
Traurig tönt das Glöcklein nieder,
Schauerlich der Leichenchor;
Stille sind die frohen Lieder,
Und der Knabe lauscht empor.
Droben bringt man sie zu Grabe,
Die sich freuten in dem Tal:
Hirtenknabe! Hirtenknabe!
Dir auch singt man dort einmal.
Der gute Kamerad
Ich hatt' einen Kameraden,
Einen bessern find'st du nit.
Die Trommel schlug zum Streite,
Er ging an meiner Seite
In gleichem Schritt und Tritt.
Eine Kugel kam geflogen,
Gilt's mir oder gilt es dir?
Ihn hat es weggerissen,
Er liegt mir vor den Füßen,
Als wär's ein Stück von mir.
Will mir die Hand noch reichen,
Derweil ich eben lad'.
Kann dir die Hand nicht geben,
Bleib' du im ew'gen Leben,
Mein guter Kamerad!
Johann Uhland (26 april 1787 13 november 1862)
Zie voor onderstaande schrijver ook mijn blog van 26 april 2008. De Nauruaans dichteres Joanne Ekamdeiya Gobure werd geboren op 26 april 1982 in Denigomodu op Nauru, een eiland in de Stille Oceaan.
|