Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
16-08-2007
Max Schuchart
Max Schuchart (16 augustus 1920 - 25 februari 2005)
De Nederlandse dichter, journalist en vertaler Max Schuchart werd geboren in Rotterdam op 16 augustus 1920. Hij was redacteur van het tijdschrift Proloog en het Handelsblad. Max Schuchart was vooral bekend dankzij zijn vertaling In de ban van de Ring van The Lord of the Rings van J.R.R. Tolkien. Deze vertaling, die in 1957 voor het eerst verscheen, was de allereerste vertaling ter wereld van dit boek. Voor deze vertaling kreeg hij de Martinus Nijhoffprijs en de M.B.E., een Britse ridderorde. Hij vertaalde ook werk van Richard Adams, Daniel Defoe, D.H. Lawrence, Salman Rushdie, J.D. Salinger, Dylan Thomas en Oscar Wilde.
Het Chinese theekopje - (een studie)
Het porselein, het dunne, is aan de binnenkant wit, gelijk aangedunde melk zonder een roomrand. Beschilderd met figuurtjes - een klein teer vrouwspostuurtje met twee mannen als buurtjes - is 't aan de buitenkant.
Ovaal is 't vrouwenkopje en 't opgestoken haar, zwart als knoopjesdropje houdt een spang bij elkaar. 't Pruimenmondje coquetjes, als gevouwen servetjes driehoekig, vroom en netjes 't amandelogenpaar.
Kaal zijn de mannenhoofdjes, rosig op 't schedelvlak, en boven de spleetoogjes wenkbrauwen dik, gitzwart. Langs het mondje, chagrijnig, bungelt verveeld, diklijnig, mealncholiek, venijnig, een snor als pruimtabak.
Drie gouden cirkellijntjes stralen de hoofdjes om. Grillige tierlantijntjes op 't donkerglanzend fond: Chinese bloemmotieven, de Lotus der gelieven, figuren naar believen en goudvlakjes van zon.
Jules Laforgue (16 augustus 1860 - 20 augustus 1887)
De Franse dichter Jules Laforgue werd geboren in Montevideo op 16 augustus 1860. In 1875 remigreerde zijn familie vanuit Uruguay naar het Franse Tarbes. Eind 1876 vertrok Jules Laforgue naar Parijs om er filosofie te studeren. Nauwelijks een jaar later overleed zijn moeder als gevolg van een moeilijke bevalling. In 1879 verschenen de eerste gedichten van Laforgue in het literaire tijdschrift "L'Enfer". In Parijs sluit hij zich daarop aan bij de literaire kring van de Hydropathes, waar hij kennis maakte met de symbolisten. In 1880 verschenen al zijn eerste gedichten in "La Vie Moderne" van Paul Bourget.
Fragment
J'ai passé l'âge timide Dans un stagnant pays Où pèse un ciel torride Sur rien que des champs de maïs
Tuiles, choux, commères du voisinage, C'est là que j'ai passé mon bel âge Et lan lan la - C'est là ! Les beaux ramiers de l'incurie Chaque soir vers toi j'irai aussi fidèle Que chaque soir le soleil vers l'occident
Puis-je me plaindre de n'être pas heureux Quand il est des femmes à jamais laides
Encore cet astre
Espèce de soleil! tu songes : - Voyez-les, Ces pantins morphinés, buveurs de lait d'ânesse Et de café; sans trêve, en vain, je leur caresse L'échine de mes feux, ils vont étiolés! -
- Eh! c'est toi, qui n'as plus que des rayons gelés! Nous, nous, mais nous crevons de santé, de jeunesse! C'est vrai, la Terre n'est qu'une vaste kermesse, Nos hourrahs de gaîté courbent au loin les blés.
Toi seul claques des dents, car tes taches accrues, Te mangent, ô Soleil, ainsi que des verrues Un vaste citron d'or, et bientôt, blond moqueur,
Après tant de couchants dans la pourpre et la gloire, Tu seras en risée aux étoiles sans cur, Astre jaune et grêlé, flamboyante écumoire!
Pierre Henri Ritter jr. (16 augustus 1882 13 april 1962)
De Nederlandse journalist, letterkundige, criticus en publicist Pierre Henri Ritter jr. werd geboren in Utrecht op 16 augustus 1882. Tussen 1903 en 1910 verscheen proza van hem in de stijl van Van Deyssel in De XXe Eeuw; dit vroege werk is gebundeld in zijn, onder het pseudoniem Rudolf Atele verschenen, Kleine Prozastukken (1911). Later publiceerde hij dit werk onder eigen naam, maar ter onderscheiding van zijn vader plaatste hij er 'jr.' achter. Zo ontstond de naam waaronder hij jarenlang grote bekendheid genoot: dr. P.H. Ritter Jr. Na zijn promotie in 1909 was Ritter werkzaam bij de overheid. Ware pioniersarbeid verrichtte Ritter sinds 1925 met zijn wekelijkse boekenrubriek voor de AVRO en in die zin is hij van grote betekenis geweest voor de popularisering van de literatuur.
Uit:Anneke Wijdom (Anke Servaes)
Anke Servaes behoort tot de letterkundigen, die zich tot een speciaal gebied hebben beperkt, maar die ons op dat gebied uitmuntend werk hebben geschonken. Zij was de beschrijfster en doorgrondster van het lot van invalide en verdrukte kinderen, haar sfeer is die van het Kinderziekenhuis. Niemand, die zich met deze aangrijpende zijde van het leven bemoeit, kan haar boeken ongelezen laten.
De gang van haar leven en de aard van haar karakter vormen een overeenkomst met de belangstelling, die dat leven heeft gestuwd. Haar kunst kwam rechtstreeks voort uit haar zelfverloochenende, aan anderen toegewijde en opgewekte natuur. Daarom is een schets van haar levensloop niet een bijkomstige oriëntering, maar is zij verbonden aan het begrip van haar werk. Wij bezitten het voorrecht te beschikken over een eerbiedige en gevoelige levensbeschrijving van Anke Servaes, van de hand van haar echtgenoot, de Heer R. Valkhoff. Haar figuur rijst uit dit te harer Nagedachtenis gesteld geschrift duidelijk omhoog.
De Duitse (toneel)schrijver Moritz Rinke werd geboren op 16 augustus 1967 in Worpswede bij Bremen. Hij studeerde toegepaste theaterwetenschappen en werkte vervolgens voor kranten als de Süddeutsche Zeitung, Frankfurter Allgemeine Zeitung, Die Zeit en Theater heute. Als redacteur bij de Berlijnse Der Tagesspiegel ontving hij tweemaal de Axel-Springer-Preis. Eenmaal voor zijn verslag van de Love Parade in 1997 en een keer voor zijn reportage Ein Tag mit Marlene. Sinds 1999 schrijft hij theaterstukken. Hij actualiseerde Die Nibelungen voor de Nibelungenfestspiele in Worms in 2002 en 2003.
Uit:Das große Stolpern
Kürzlich war ich gebucht auf Lufthansa von Stuttgart nach Berlin. Dieser Flug war so ungefähr das Schlimmste, was ich an Personenbeförderung je erlebt habe. Ich saß neben Dolly Buster. Ich hatte sie gerade auf ihren schönen Talisman angesprochen, da ging es los. Sie konnte gerade noch sagen, dass das ein tibetischer Buddha sei, da gerieten wir in große Turbulenzen, die Stewardessen mussten ihren Service einstellen und alle schrien. Ich selbst wurde von einer Turbulenz auf die Seite von Dolly Buster hinübergeworfen und lag auf ihrer riesigen linken Brust. Sie sagte immer wieder in ihrem wunderbaren Akzent: 'Wir stürzzzen ab, wir stürzzzzen ab', und ich überlegte mir, wie groß die Chance zu überleben sei, wenn ich jetzt einfach zwischen den beiden Brüsten von Dolly Buster wäre, als mir Busters Buddha hart ans Brustbein drückte. Ich sagte noch 'Pardon', sie entgegnete 'Ist doch jetzt egal' - aber wir überlebten. Im Bus flüsterte sie: 'Kommen Sie doch auf die Cebit- Fachmesse in Hannover, da bin ich auch!' Auf einer ICE-Reise Tage später las ich: 'Die FDP ist sexy - Stimmen Sie mit Dolly Buster für die Liberalen!' Ich stieg sofort in Hannover aus, aber ich habe sie nicht gefunden auf der Fachmesse.
"Back with our camels, we dumped the loads, and sent the animals to safe pasture near some undercut rocks from which the Arabs scraped salt. The freedmen carried down the Stokes gun with its shells; the Lewis guns; and the gelatine with its insulated wire, magneto and tools to the chosen place. The sergeants set up their toys on a terrace, while we went down to the bridge to dig a bed between the ends of two steel sleepers, wherein to hide my fifty pounds of gelatine. We had stripped off the paper wrapping of the individual explosive plugs and kneaded them together by help of the sun heat into a shaking jelly in a sandbag.
The burying of it was not easy. The embankment was steep, and in the sheltered pocket between it and the hill-side was a windlaid bank of sand. No one crossed this but myself, stepping carefully; yet I left unavoidable great prints over its smoothness. The ballast dug out from the track I had to gather in my cloak for carriage in repeated journeys to the culvert, whence it could be tipped naturally over the shingle bed of the water-course."
drunk on the dark streets of some city, it's night, you're lost, where's your room? you enter a bar to find yourself, order scotch and water. damned bar's sloppy wet, it soaks part of one of your shirt sleeves. It's a clip joint-the scotch is weak. you order a bottle of beer. Madame Death walks up to you wearing a dress. she sits down, you buy her a beer, she stinks of swamps, presses a leg against you. the bar tender sneers. you've got him worried, he doesn't know if you're a cop, a killer, a madman or an Idiot. you ask for a vodka. you pour the vodka into the top of the beer bottle. It's one a.m. In a dead cow world. you ask her how much for head, drink everything down, it tastes like machine oil.
you leave Madame Death there, you leave the sneering bartender there.
you have remembered where your room is. the room with the full bottle of wine on the dresser. the room with the dance of the roaches. Perfection in the Star Turd where love died laughing.
Consummation Of Grief
I even hear the mountains the way they laugh up and down their blue sides and down in the water the fish cry and the water is their tears. I listen to the water on nights I drink away and the sadness becomes so great I hear it in my clock it becomes knobs upon my dresser it becomes paper on the floor it becomes a shoehorn a laundry ticket it becomes cigarette smoke climbing a chapel of dark vines. . . it matters little very little love is not so bad or very little life what counts is waiting on walls I was born for this I was born to hustle roses down the avenues of the dead.
Thomas de Quincey (15 augustus 1785 - 8 december 1859)
De Engelse schrijver, essayist en journalist Thomas De Quincey werd geboren op 15 augustus 1785 in Manchester. De Quincey maakte deel uit van de literaire stroming in het begin van de 19de eeuw waartoe ook Wordsworth en Coleridge hoorden, de Romantici. Met Coleridge had De Quincey twee belangrijke zaken gemeen: de opiumverslaving en de grote interesse in dromen. Deze interesse paste ook bij de Romantische fascinatie met verschillende bewustzijnstoestanden, met extatische belevingen en met doorvoelde persoonlijke ervaringen. Zijn bekendste boek heette dan ook Confessions of an English Opium-Eater.
Uit: Confessions of an English Opium Eater"It is so long since I first took opium, that if it had been a trifling incident in my life, I might have forgotten its date: but cardinal events are not to be forgotten; and from circumstances connected with it, I remember that it must be referred to the autumn of 1804. During that season I was in London, having come thither for the first time since my entrance at college. And my introduction to opium arose in the following way. From an early age I had been accustomed to wash my head in cold water at least once a day: being suddenly seized with toothache, I attributed it to some relaxation caused by an accidental intermission of that practice; jumped out of bed; plunged my head into a basin of cold water; and with hair thus wetted went to sleep. The next morning, as I need hardly say, I awoke with excruciating rheumatic pains of the head and face, from which I had hardly any respite for about twenty days. On the twenty-first day, I think it was, and on a Sunday, that I went out into the streets; rather to run away, if possible, from my torments, than with any distinct purpose. By accident I met a college acquaintance who recommended opium. Opium!"
Matthias Claudius (15 augustus 1740 - 21 januari 1815)
De Duitse dichter Matthias Claudius werd op 15 augustus 1740 geboren in het Duitse stadje Reinfeld in de buurt van Lübeck. Hij studeerde theologie en rechten, maar beide studies voltooide hij niet. Hij was werkzaam als journalist en bevriend met de Duitse dichters Klopstock en Herder. Hij stierf in 1815 in Hamburg.
Der Mond ist aufgegangen
Der Mond ist aufgegangen, die goldnen Sternlein prangen am Himmel hell und klar; der Wald steht schwarz und schweiget, und aus den Wiesen steiget der weiße Nebel wunderbar.
Wie ist die Welt so stille und in der Dämmrung Hülle so traulich und so holt als eine stille Kammer, wo ihr des Tages Jammer verschlafen und vergessen sollt.
Seht ihr den Mond dort stehen? Er ist nur halb zu sehen und ist doch rund und schön. So sind wohl manche Sachen, die wir getrost belachen, weil unsre Augen sie nicht sehn.
Wir stolze Menschenkinder sind eitel arme Sünder und wissen gar nicht viel; wir spinnen Luftgespinste und suchen viele Künste und kommen weiter von dem Ziel.
Gott, laß dein Heil uns schauen, auf nichts Vergänglichs bauen, nicht Eitelkeit uns freun; laß uns einfältig werden und vor dir hier auf Erden wie Kinder fromm und fröhlich sein.
Wollst endlich sonder Grämen aus dieser Welt uns nehmen durch einen sanften Tod; und wenn du uns genommen, laß uns in Himmel kommen, du unser Herr und unser Gott.
So legt euch denn, ihr Brüder, in Gottes Namen nieder; kalt ist der Abendhauch. Verschon uns, Gott, mit Strafen und laß uns ruhig schlafen und unsern kranken Nachbar auch.
De Nederlandse schrijfster en dichteres Marga Kool werd geboren in Beekbergen op 15 augustus 1949. Zij is vooral bekend vanwege haar werk in het Drents maar publiceert ook in het Nederlands. Kool groeide op in een boerengezin. Ze woonde op verschillende plaatsen in het oosten van het land en vanaf haar elfde jaar in het Drentse Zuidwolde. Ze werkte in het onderwijs, onder andere dertien jaar als lerares Nederlands. Daarnaast was ze bestuurder: voor D66 zat ze tien jaar in de gemeenteraad van Zuidwolde en daarna in de Provinciale Staten van Drenthe. Tussen 1991 en 1999 was ze in Drenthe gedeputeerde van Milieu en Cultuur. Sinds 2000 is ze dijkgraaf van het waterschap Reest en Wieden.Marga Kool zette zich naast haar werk vooral actief in voor de Nedersaksische streektaal.Zij won op negentienjarige leeftijd met haar televisiespel Niemandsland een schrijfwedstrijd van de AVRO. De eenakter werd uitgezonden met Cox Habbema in de hoofdrol. Daarna publiceerde ze met tussenpozen verhalen, gedichten, toneelstukken en liedteksten, zowel in het Drents als in het Nederlands
Uit: Een kleine wereld
"Vroeger kleurde de essen 's zomers in alle tinten groen: het blauwgroen van de rogge, het geelgroen van de haver, het grijsgroen van de gerst. Waar de rogge dun stond, op het magere zand, straalde aan de voet van het koren de geelwitte kamille, hogerop het blauw en het wit van korenbloemen en margrieten, de felle hartstocht van de klaprozen. Er trilden sluiers van stuifmeel boven de akker. Leeuweriken jubelden zich kleiner en kleiner tegen de strakke hemel, tot ze volledig opgingen in lucht en zang"
Heinrich Eichen (15 augustus 1905 - 30 mei 1986) Beeld van Georg Kolbe (geen portret beschikbaar)
De Duitse dichter en schrijver Heinrich Eichen werd geboren op 15 augustus 1905 in Bonn. Hij groeide op in Elbig in het toenmalige Polen. Aanvankelijk werkte hij voor de gemeente, later werd hij boekhandelaar. Al jong publiceerde hij gedichten. Nadat de Duitse bevolking uit Elbig verdreven was leefde Eichen vanaf 1945 tot aan zijn dood in Berlijn, waar hij opnieuw als boekhandelaar, maar ook als journalist werkte. Hij stond dicht bij de jeugdbeweging en steunde die ook in zijn geschriften. Als homosexueel werd Eichen in het Derde Rijk geconfronteerd met politieverhoren en andere intimidaties. Na WO II schreef hij onder diverse pseudoniemen ook voor tijdschriften voor homo's. Zijn laatste dichtbundel heette Gesang der Plastik, een sonnettencyclus bij het werk van de beeldhouwer Georg Kolbe.
Knaben am See
Hell sang zum Himmel ihrer Jugend Lust. Sie stürmten auf dem Grün der Erde unbändig und voll Kraft wie junge Pferde; und ihre Anmut war nur unbewußt.
Die Flut des Sees umspülte ihre Brust. Sie teilten ihn mit jauchzender Gebärde, sie glitten, trunken schwebend, ohn' Beschwerde, und ihre Anmut war nur unbewußt.
Sie wuchsen leuchtend an des Wassers Rand. Der Atem ihrer Leiber ging im Takt. Der Rhytmus ihres Stehens schon war Tanz.
Der Sonne Licht hing jubelnd überm Land, da schlanke Knaben, blühend braun und nackt, verharrten singend in des Tages Glanz.
Guillaume van der Graft (Rotterdam, 15 augustus 1920)
De Nederlandse dichter Guillaume van der Graft (eig. Willem Barnard) werd op 15 augustus 1920 geboren in Rotterdam. Hij studeerde korte tijd letteren in Leiden (1938-1939). Daarna ging hij in militaire dienst, om vervolgens theologie te gaan studeren in Utrecht. Omdat hij weigerde de loyaliteitsverklaring te tekenen, werd hij in 1943 in het kader van de Arbeitseinsatz te werk gesteld in Berlijn. Na de oorlog wordt hij eerst hulppredikant, later Nederlands Hervormd predikant in Hardenberg (1946). In 1950 werd hij predikant in Nijmegen. Van 1954-1959 was hij in Amsterdam studiesecretaris van de dr. G van der Leeuwstichting en zette hij samen met de musicus Frits Mehrtens en de theoloog ds. W.G. Overbosch in de Maranathakerk de Nocturnen op. In 1959 werd Barnard door tuberculose een aantal jaren uitgeschakeld. Daarna bleef hij studiesecretaris, maar werd hij bijstand in het pastoraat van de gemeente Rozendaal in Gelderland (1961). Hier bleef hij tot 1971, waarna hij naar Ellecom verhuisde. In 1973 kreeg hij een nieuwe fysieke en psychische inzinking die resulteren in zijn emeritaat in 1975. In 1978 vestigt hij zich in Utrecht. Later ging hij over tot de Oud-katholieke Kerk.Van der Graf voelde zich altijd meer dichter-theoloog dan predikant. Er staan talloze dichtbundels op zijn naam, en hij is een van de belangrijkste dichters in het Liedboek voor de Kerken, waaraan hij jaren heeft gewerkt.
Onder de wolk 2
Blind is het buiten die nipte lichtkring waar ik in verkeer, wel verkeren moet, wereld noem ik het maar, aarde en nog wat,
je luistert toch niet. Niets ben jij, alles misschien, maar niets voor mij. Wat ik geloof (of dat is weer te veel gezegd), waar ik
aan hecht is die toverlantaarn van verhalen, over een wolk die meeschoof
en als het donker werd, nestelde in die wolk een zwerm daglicht, dat was dan genoeg.
Gymnasiumcultuur
Lichaamsbeweging, zeggen ze, anders word je te vadsig, log de gestalte en sponzig. Dus ik moet lopen,
zwemmen liefst, volleybal spelen, gewichtheffen, paardrijden, trimmen en flink zijn.
Maar ik loop toch? Ik schrijf tegenspraak in de lucht, laat mijn oog wandelen over het water,
draag op mijn oren de last van de herrie, het dood gewicht van de haat, ik draaf door op mijn nachtmerrie
en ik kaats woorden over het net tussen twee betekenissen.
R.J. Peskens (15 augustus 1909 - 18 december 1987)
De Nederlandse schrijver R.J. Peskens (auteursnaam van uitgever Geert van Oorschot) werd geboren in Vlissingen op 15 augustus 1909.Van Oorschot debuteerde als dichter onder eigen naam in Links Richten met socialistische verzen. Zijn poëzie werd gebundeld in De turfgravers (1930) en Gevangenis (1932). Hij was als dienstweigeraar geruime tijd gedetineerd.Als R.J. Peskens debuteerde hij in 1964 in de reeks De Witte Olifant van zijn eigen uitgeverij met proza getiteld Uitgestelde vragen. Er volgden onder dit pseudoniem nog vijf verhalenbundels en een roman. De naam Peskens had hij ontleend aan een beruchte anarchist uit Vlissingen en de initialen stonden voor de voornamen van twee van zijn meest geliefde dichters: de 'R.' van Richard Minne en de 'J.' van Jan van Nijlen.
Er was een tijd dat ik mij dichter vond, om welke reden wou ik dat toch wezen? want elke regel die in mij ontstond kon men veel mooier bij een ander lezen.
Uit:Brieven van een uitgever (aan Ant ter Braak, 5 november 1986)
"Je zult ondertussen al wel de uitnodiging voor het 'ere-doctoraat-feest' ontvangen hebben. Het is eigenlijk allemaal een beetje overdreven vind ik. Een arbeider behoort zijn werk goed te doen en dat heb ik geprobeerd. Het is natuurlijk wel plezierig als je waardering voor je werk ondervindt, maar moet dat extra 'beloond of geprezen' worden? Het is ook een beetje een vreemd huis waarin ik nu terecht ben gekomen, maar een katholieke universiteit die een atheïst, een sociaal democraat met anarchistische afwijkingen, een dwarsligger met zo'n doctoraat 'eert' is eigenlijk niet katholiek meer."
Daan Zonderland (15 augustus 1909 5 augustus 1977)
De Nederlandse dichter Daan Zonderland (pseudoniem van Dr. Daniel Gerhard (Daan) van der Vat) werd geboren in Groningen op 15 augustus 1909. Zie ook mijn blog van 15 augustus 2006.
In de grote stad van Londen
Wonen honderdduizend honden
Die op sanitaire gronden
Telken dage vele malen
Stil staan bij lantarenpalen
Londen nam tot onze stichting
Dan ook op zich de verplichting
Voor een goede straatverlichting
Iets dat, volgens vele honden,
Elders zelden wordt gevonden.
Op vrijdagavond 10 mei 1940, de eerste avond van de oorlog, schetst Jan Campert de sfeer in de stad: Nooit was Amsterdam zoo mooi en zoo rustig als op deze eersten oorlogsavond. En zóó stil. Maar het was een stilte die van een onheilspellende geheimzinnigheid was vervuld. Want voor het eerst was Nederlands grootste stad verduisterd.
Erwin Strittmatter (14 augustus 1912 - 31 januari 1994)
De Duitse schrijver Erwin Strittmatter werd geboren op 14 augustus 1912 in Spremberg. Hij behoorde tot de bekendste schrijvers uit de DDR. Hij liet aan de stad Spremberg en het dorp Bohsdorf een indrukwekkend literair monument na: de sterk autobiografisch getinte romantrilogie Der Laden.
Uit:Geschichten ohne Heimat
"Sie hatte sich ein Karrband um die Schulter und um die Brust gelegt, eine grobe Schärpe, mit der sie einen großen Handwagen, einen Hundewagen, zog. An die linke Deichselseite war ein Hund gespannt. Der hellgelbe Kettenhund zerrte mit heraushängender Zunge; er hatte es eilig, aufs Feld und aus dem Geschirr zu kommen, um nach Hasen und Mäusen jagen zu können. Die Frau lehnte sich zurück und bremste den Eifer des Hundes mit der Deichsel ab. Sie wollte den Marin betrachten, der vor dem Dorfgasthaus aus einem modernen Auto stieg. Der Mann, der aus dem Auto stieg, erkannte die Frau und entsann sich ihres Namens: Grete Nothnick. Sie war ein paar Jahre älter als er, doch sie schien alterlos zu sein, denn ihr Haar war in der Kindheit hellblond gewesen, und jetzt mochte es grau sein, aber auf die Entfernung sah es immer noch aus wie hellblond. Der Mann hatte ein gutes Gedächtnis für Menschengesichter; schon in der Kindheit waren sie ihm wie Bücher gewesen, in denen er mit den Jahren besser und besser lesen gelernt hatte. Er erinnerte sich, daß vor Jahrzehnten die Mutter der Frau mit dem Hundewagen auf der Chaussee entlang gefahren war. Das Mädchen Grete hatte damals den Wagen von hinten geschoben, um ihrer Mutter und dem Hunde die Last zu erleichtern. Vielleicht ists noch derselbe Hundewagen, dachte er, und es war ihm, als ob die Zeit fünfzig Jahre still gestanden hätte" .
Johannes Trojan (14 augustus 1837 - 23 november 1915)
De Duitse schrijver Johannes Trojan werd geboren op 14 augustus 1837 in Danzig. Hij studeerde medicijnen in Göttingen, en toen germanistiek in Berlijn en Bonn. In 1862 werd hij assistentredacteur van de Berliner Morgenzeitung, in 1868 redacteur van het politiek-satirische Kladderadatsch en van 1886 tot 1909 de hoofdredacteur ervan. In 1898 moest hij twee maanden de gevangenis in wegens majesteitsschennis.
Uit: Mein Leben
"Meine Mutter starb, als ich noch klein war. Unter den Augen meines Vaters, eines so klugen wie gütigen Mannes, bin ich aufgewachsen, zusammen mit lieben Geschwistern, von denen eines mein Zwillingsschwesterchen war. Ich habe das Danziger Gymnasium von der Septima an besucht, um Ostern 1856 das Abiturientenexamen bestanden und dann in Göttingen, Bonn und Berlin studiert. Medizin zuerst, dann deutsche Philologie. Im Januar 1862 bin ich zur Schriftstellerei und Dichtkunst übergegangen und habe es versucht, bei der Presse etwas zu verdienen. Zuerst wurde es mir sehr sauer durchzukommen, und so manches Mal gab es bei mir nichts zu Mittag. Doch bald wurde es besser. Noch im Jahre 1862 erlangte ich eine feste Anstellung bei einem Humoristisch-satirischen Blatt, das sich damals im 14. Jahr seines Bestehens befand. Diesem Blatt habe ich jetzt 44 Jahre angehört, zuerst als Mitarbeiter, dann als Redakteur. Für viele andere Blätter noch habe ich nebenbei geschrieben. Ich kann sagen, daß ich bemüht gewesen bin, in alles, was ich schrieb - und war es die kleinste Gelegenheitssache - von meinem Eigenen, was ich zu geben hatte, hineinzutun und allen Fleiß daran zu wenden."
Ernest Thayer (14 augustus 1863 - 21 augustus 1940)
De Amerikaanse dichter en schrijver Ernest Lawrence Thayer werd geboren op 14 augustus 1863 in Lawrence, Massachusetts. Hij studeerde magna cum laude af in filosofie aan de universiteit van Harvard in 1885, waar hij uitgever was van de Harvard Lampoon. William Randolph Hearst huurde Thayer in als humoristisch columnist voor San Francisco Examiner 1886-88. Hij is bekend gebleven dankzij zijn ballade Casey at the Bat.
Casey at the Bat (fragment)
The outlook wasn't brilliant for the Mudville nine that day; The score stood four to two, with but one inning more to play, And then when Cooney died at first, and Barrows did the same, A pall-like silence fell upon the patrons of the game.
A straggling few got up to go in deep despair. The rest Clung to that hope which springs eternal in the human breast; They thought, "If only Casey could but get a whack at that-- We'd put up even money now, with Casey at the bat."
But Flynn preceded Casey, as did also Jimmy Blake, And the former was a hoodoo, while the latter was a cake; So upon that stricken multitude grim melancholy sat, For there seemed but little chance of Casey getting to the bat.
But Flynn let drive a single, to the wonderment of all, And Blake, the much despisèd, tore the cover off the ball; And when the dust had lifted, and men saw what had occurred, There was Jimmy safe at second and Flynn a-hugging third.
De Duitse dichter en schrijver Wolf Wondratschek werd geboren op 14 augustus 1943 in Rudolstadt en groeide op in Karlsruhe. Hij studeerde literatuur, filosofie en sociologie in Heidelberg, Göttingen en Frankfurt am Main. In 1968 won hij de Leonce-und-Lena-Preis van Darmstadt. Het jaar daarop verscheen zijn eerste verhalenbundel Früher begann der Tag mit einer Schußwunde met het beroemde Mittagspause. Hij bleef proza en gedichten schrijven, ook toen hij gedurende de jaren tachtig langere tijd in de VS en Mexici verbleef. Na zijn terugkeer vestigde hij zich eerst in München, later in Wenen. Wondratschek schrijft ook hoorspelen en draaiboeken.
In den Autos
Wir waren ruhig, hockten in den alten Autos, drehten am Radio und suchten die Straße nach Süden.
Einige schrieben uns Postkarten aus der Einsamkeit, um uns zu endgültigen Entschlüssen aufzufordern.
Einige saßen auf dem Berg, um die Sonne auch nachts zu sehen.
Einige verliebten sich, wo doch feststeht, daß ein Leben keine Privatsache darstellt.
Einige träumten von einem Erwachen, das radikaler sein sollte als jede Revolution.
Einige saßen da wie tote Filmstars und warteten auf den richtigen Augenblick, um zu leben.
Einige starben, ohne für ihre Sache gestorben zu sein.
Wir waren ruhig, hockten in den alten Autos, drehten am Radio und suchten die Straße nach Süden.
Am Quai von Siracusa
Die Möven lassen sich durch Winde fallen, die Schiffe liegen wie auf Grund. Das Meer steht still zu dieser Stund, der dunkelsten von allen.
Kein Gast bewohnt im Grand-Hotel die Räume. Verlassen stehn die Kaufmannshäuser da. Hier ist die Schönheit ganz dem Ende nah und ohne Trost selbst deine Träume.
Den Löwen sitzt schon Moder im Gebiß. Die Katzen gebären in leeren Palästen. Und durch das Lächeln der Madonna geht ein Riß.
Eroberer sind hier an Land gegangen. Die Fischer halten ihren Fang. Die Stadt, Vergangenheiten überhangen, von Anfang an.