Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
“Charles Dickens. De naam heeft een grooten historischen klank. Hij staat op midden in een reeds vaag verleden. Hij dekt een gansch tijdvak, het midden-19e eeuwsche Engeland, dat over schijnt te nemen van zijn persoonlijkheid en zich te voegen naar zijn karakteristiek, als ware het inderdaad uit hem ontstaan. En geen wonder. Nooit heeft eens schrijvers ideale macht zwaarder gewogen, wijder gestrekt, dan deze, die in gansch Engeland, maar ook ver daarbuiten, duizenden van geesten beroerde en samenbracht in ééne sfeer van aandoening, als weer een van die bekende shillings-nummers verschenen was, waar een gansche maatschappij in heet verlangen naar uitzag. Voor honderdduizenden is Dickens meer geweest dan een schrijver, een die hun ontspanning en vermaak verschafte. Hij was hun zonneschijn, hun troost, hun evangelie, vaak de voornaamste inhoud van hun wereldkennis en levensbeschouwing. Hij verzoende hen periodiek door zijn boeken met het vale leven, waarvan zij soms begonnen te twijfelen of het wel zedelijk was en moreelen zin had. Maar Dickens, hun profeet, sprak en het kreeg weer kleur en diepte en hoogeren zin. Zij lachten, schreiden, wreven hun oogen uit, of zij ook iets mochten gewaar worden van de heerlijke dwaasheid en schoone treurigheid, die hij, de Begenadigde, hun, als zijnde, had geopenbaard. En inderdaad, soms zagen zij iets van een grimas, van een pathetisch gebaar tot nog toe onopgemerkt, zagen zij ook zichzelven in een vreemd, schril licht, dat hun werken en zwoegen toch wel een grooter beteekenis gaf en deden hun best het zoo te blijven zien, om er, waar ’t kon, naar te handelen. Aldus maakte Dickens zijn tijd, gelijk zijn tijd hem gemaakt heeft, als diens schoonste verbeelding en innigst voor zijn medemenschen kloppend hart. Is het te verwonderen, dat de eerbied en dankbaarheid der duizenden mateloos is geweest voor hem, die hun eigen zachte gemoederen en edele opwellingen, niet minder dan hun levendige, maar verwarde verbeeldingen, aan hen openbaarde en vorm gaf!”
Frans Coenen (24 april 1866 – 23 juni 1936) Portret door Ferdinand Hart Nibbrig, 1894
De Amerikaanse dichterGeorge Oppen(eig. George Oppenheimer) werd geboren op 24 april 1908 in New Rochelle, New York. Zie ookalle tags voor George Oppenop dit blog.
Vijf gedichten over poëzie
2
Het kleine gaatje
Het kleine gaatje in het oog Noemde Williams het, het kleine gaatje
Music to hear, why hear’st thou music sadly? Sweets with sweets war not, joy delights in joy: Why lov’st thou that which thou receiv’st not gladly, Or else receiv’st with pleasure thine annoy? If the true concord of well-tuned sounds, By unions married, do offend thine ear, They do but sweetly chide thee, who confounds In singleness the parts that thou shouldst bear. Mark how one string, sweet husband to another, Strikes each in each by mutual ordering; Resembling sire and child and happy mother, Who, all in one, one pleasing note do sing: Whose speechless song being many, seeming one, Sings this to thee: ‘Thou single wilt prove none.’
Sonnet 9
Is it for fear to wet a widow’s eye, That thou consum’st thy self in single life? Ah! if thou issueless shalt hap to die, The world will wail thee like a makeless wife; The world will be thy widow and still weep That thou no form of thee hast left behind, When every private widow well may keep By children’s eyes, her husband’s shape in mind: Look what an unthrift in the world doth spend Shifts but his place, for still the world enjoys it; But beauty’s waste hath in the world an end, And kept unused the user so destroys it. No love toward others in that bosom sits That on himself such murd’rous shame commits.
Sonnet 11
As fast as thou shalt wane, so fast thou grow’st In one of thine, from that which thou departest; And that fresh blood which youngly thou bestow’st, Thou mayst call thine when thou from youth convertest. Herein lives wisdom, beauty, and increase; Without this folly, age, and cold decay: If all were minded so, the times should cease And threescore year would make the world away. Let those whom nature hath not made for store, Harsh, featureless, and rude, barrenly perish: Look whom she best endow’d, she gave the more; Which bounteous gift thou shouldst in bounty cherish: She carv’d thee for her seal, and meant thereby, Thou shouldst print more, not let that copy die.
William Shakespeare (23 april 1564 – 23 april 1616) Borstbeeld in Verona, de stad van Julia en Romeo
Uit: Aan ons vooraf (Vertaald door Jan van der Haar)
“Nadat hij zich op de wagen had gehesen, zag voetsoldaat Maurizio Sartori de mensenmassa over de weg voortgaan. Een gewonde naast hem spuwde en drukte zijn helm over zijn gezicht, terwijl een hond naar de pantserwagen blafte, al rennend met zijn tong uit zijn bek. De verlaten kanonnen lagen in het grauwe licht. Drie wapenbroeders keerden stomdronken terug in de colonne, zwaaiend met de uit de boerderijen gestolen zakken meel en worsten, en met brokken kaas op de punt van hun bajonet. ‘God, wat een feest!’ schreeuwden ze. Verderop, zover het oog reikte, lag de vlakte, eindeloos vaag in de regen, en de rook van de verbrande opslagplaatsen kringelde lichtjes omhoog. Om de kilometer probeerden groepen burgers zich aan te sluiten, verjaagd naar de kant van de weg of langs de natte akkers. De vrouwen droegen jutezakken op hun rug en pakken onder hun arm, terwijl magere, vuile kinderen opgewonden door de vlucht ballen aarde gooiden. De mensen voegden zich al vloekend en elleboogstotend bij hen, naast ossen, schapen en kippen. Maurizio liet zich weer op de grond zakken en Ballarin kneep hem in een arm. `Afgesproken dus?’ fluisterde hij. ‘Zodra het kan met de Calabrees?’ Het koperen kruis bungelde uit zijn uniform en hij had glanzende, bijna ontstelde ogen, twee waterkiezels. Ook hij was dronken. Maurizio knikte. Even later trokken ze de Tagliamento over. De colonne was door het verloop versmald en de pantserwagens en de paarden belemmerden de doortocht. Iedereen duwde en spoorde anderen aan om op te schieten, want zo dadelijk zouden de geniesoldaten de brug opblazen. Nu was de massa ondoordringbaar en Maurizio raakte buiten adem: vanaf de reling boog hij zich naar het donkere, woelige water, de gezwollen rivier die hen zou verdedigen. Onwillekeurig dacht hij aan de doden. Vrijwel op slag lijken de doden niet meer op ons. Hij had er een hoop gezien en geen had de trekken van de levenden; ze waren onbegrijpelijk en dom als beesten of stenen. Hij voelde zijn adem stokken. Toen hij aan de overkant kwam, wiste hij het zweet van zijn voorhoofd en Ballarin kuste zijn koperen kruis. ‘Goed,’ zei hij. ‘Ditmaal is het echt afgelopen.’ Binnen een paar minuten barsten de knallen los. Maurizio keek met duizenden anderen om en zag een middenstuk van de brug inzakken, afbreken en in de rivier belanden. De op het geraamte overgebleven mensen maakten heftige bewegingen en binnen de afstand ontwikkelde zich een donkere stofwolk. Na een moment van stilte brulde iedereen van vreugde.”
Wie ben jij in dat verlichte raam, overschaduwd nu door de flapperende blaadjes van de lijsterbes? Kun jij overleven waar ik het niet haal tot na de eerste zomer?
De hele nacht bewegen en ruisen de tengere takken van de boom bij het klaarlichte raam. Leg me mijn leven eens uit, jij die geen teken geeft,
hoewel ik je aanroep in de nacht: ik ben niet als jij, ik heb slechts mijn lichaam als stem, ik kan niet verdwijnen de stilte in –
en in de kille ochtend drijven echo’s van mijn stem over het donkere aardoppervlak, witheid die gestaag in duister oplost
alsof je uiteindelijk toch een teken gaf om mij ervan te overtuigen dat jij het hier ook niet redde
of om me te tonen dat jij het licht niet bent waar ik naar riep maar het zwarte erachter.
Aan alle bezoekers en mede-bloggers een Vrolijk Pasen!
Pasen – eieren versieren door Dusan Vukovic, 2013
Ostern
Wenn die Schokolade keimt, Wenn nach langem Druck bei Dichterlingen “Glockenklingen” sich auf “Lenzesschwingen” Endlich reimt Und der Osterhase hinten auch schon presst, Dann kommt bald das Osterfest.
Und wenn wirklich dann mit Glockenklingen Ostern naht auf Lenzesschwingen, – Dann mit jenen Dichterlingen Und mit deren jugendlichen Bräuten Draussen schwelgen mit berauschten Händen – Ach, das denk ich mir entsetzlich, Ausserdem – unter Umständen – Ungesetzlich.
Aber morgens auf dem Frühstückstische Fünf, sechs, sieben flaumweich gelbe, frische Eier. Und dann ganz hineingekniet! Ha! Da spürt man, wie die Frühlingswärme Durch geheime Gänge und Gedärme In die Zukunft zieht Und wie dankbar wir für solchen Segen Sein müssen.
Ach, ich könnte alle Hennen küssen, Die so langgezogene Kugeln legen.
Joachim Ringelnatz (7 augustus 1883 – 17 november 1934) De Sankt Marien dom in Wurzen, de geboorteplaats van Joachim Ringelnatz
Ooit geloofde ik in je; ik plantte een vijgenboom. Hier, in Vermont, land zonder zomer. De proef op de som: als de boom bleef leven zou dat betekenen dat jij bestond.
Volgens deze logica besta je niet. Of je bestaat uitsluitend in warmere klimaten, op het verzengende Sicilië, in Mexico, in Californië, waar ze de onvoorstelbare abrikoos kweken en de tere perzik. Misschien zien ze jouw aangezicht in Californië; hier zien we nog niet de zoom van je kleed. Ik moet mezelf dwingen de tomatenoogst met John en Noah te delen.
Als er ooit in een andere wereld recht wordt gedaan, moeten degenen zoals ik, door de natuur gedwongen tot levens van onthouding, het leeuwendeel van alles krijgen, alle onderworpenen aan honger, gulzigheid zijn dat om jou te prijzen. En niemand prijst intenser dan ik, met meer pijnlijk beteugeld verlangen, of verdient het meer gezeten te zijn aan jouw rechterhand, als die bestaat, en deel te hebben aan de bederfelijke, onsterfelijke vijg die zich niet verkassen laat.
Pasen (Albert Verwey), Martinus Nijhoff, Manuel Bandeira
Aan alle bezoekers en mede-bloggers een Vrolijk Pasen!
De Verrijzenis van Christus door Noel Coypel, ca. 1700
Pasen
Op Goede Vrijdag Is Hij begraven, Niet in een graf – zijn graf was het hellevuur-, Doch zondagmorgen Was Hij weer opgestaan, Ging door de velden, Glimlachend vredig Naar de hemel van blinkend blauw.
De bloemen stonden, Trossen en kelken, Schommelend en wiegend, Pralend en teder, Terwijl Hij, kijkend, kwam; De duinrand waasde Leeuweriken schoten – Paarlen van klank en Vederen van vreugde – Door de zonnestralen Boven Zijn hoofd.
Hij wist niet beter Of deze dag was Voor Hem geschapen, Een dag van de aarde, Maar zo geheven Boven het aardgedoe, Dat alle wandelaars En lange slierten Van wielen berijdende Knapen in gele Kurassen van de trompetbloem Hem schenen gezien als uit hoge hemel, Klein en ver door de slingerende wegen Van ’t landschap, – boden Van de éne tijding: ‘Hij was begraven, Zijn graf was het hellevuur, Maar nu is Hij opgestaan, Ging door de velden, Steeg op naar de hemel: Zie hoe Hij neerziet Op ons en lacht’. En ’s avonds daalde Hij op Zijn duintop En zag de velden Veelkleurig schemeren – Nog teder blinken – Zag hoe de zon zich Baadde in de golven, Zag hoe de zee zich Wond om Zijn aarde, En al de sterren Stegen en daalden Rondom Zijn hoofd.
Albert Verwey (15 mei 1865 – 8 maart 1937) De katholieke St. Nicolaaskerk in Amsterdam, de geboorteplaats van Albert Verwey
Maar kinderen keren, zo vlug ze gaan, zo langzaam terug. Zo zijn ze, zo ging het hier. Het kostte wel een kwartier, eer elk zijn servet voor had en rustig aan tafel zat. En bij de deur, op het dak, ja zelfs op zijn dooie gemak in ’t open raamkozijn, zong een klein vogeltje zijn om kruimels popelend lied. Alleen in de bomen niet. Neen, niet in de bomen, want die waren nog niet geplant.
Hoe mooi anders, ach, hoe mooi zijn bloesems en bladertooi. – Hoe mooi? De hemel weet hoe. Maar dat is tot daaraantoe.
Het was zomerdag. De doodstille straat lag te blakeren in de zon. Een man kwam de hoek om. Er speelde in de verte op de stoep een groep kinderen, maar die groep betekende niet veel, maakte, integendeel, dat de straat nog verlatener scheen. De zon had het rijk alleen. Zelfs zij, wier tweede natuur hen bestemde, hier, op dit uur, te wandelen: de student, de dame die niemand kent, de leraar met pensioen, waren van hun gewone doen afgeweken vandaag; men miste, miste hen vaag. Sterker: de werkman die nog tot een uur of drie voor bomen in ’t middenpad de kuilen gegraven had, had zijn schop laten staan en was elders heen gegaan. Maar vreemder, ja inderdaad veel vreemder dan dat de straat leeg was, was het feit der volstrekte geluidloosheid, en dat de stap van de man die zojuist de hoek om kwam de stilte liet als zij was, ja, dat zijn gestrekte pas naarmate hij verder liep steeds dieper stilte schiep.
Martinus Nijhoff (20 april 1894 – 26 januari 1953) Portret door Toon Kelder, 1924
Toen ik gisteren insliep Het was de nacht van Sint-Jan Was er vrolijkheid en drukte Geknal van bommetjes Bengaals vuur Stemmen gezang en gelach Rond de brandende vuren.
Midden in de nacht werd ik wakker Hoorde geen stemmen meer geen gelach Alleen ballonnen Dreven over In diepe stilte Alleen het geluid van een tram Zo nu en dan Doorboorde de stilte Als een tunnel. Waar waren zij die zojuist nog Dansten Zongen En lachten Rond de brandende vuren?
– Ze sliepen allemaal Ze lagen allen Te slapen In diepe slaap. Toen ik zes jaar was Kon ik het eind van het Sint-Jansfeest niet zien Omdat ik in slaap viel.
Nu hoor ik de stemmen niet meer uit die tijd Mijn oma Mijn opa Totônio Rodrigues Tomásia Rosa Waar zijn zij allemaal?
– Ze slapen allemaal Ze liggen allen Te slapen In diepe slaap.
Vertaald door August Willemsen
Manuel Bandeira (19 april 1886 – 13 oktober 1968) Standbeeld in Rio de Janeiro
Deze dorpsweg waaraan ik woon, tussen twee bochten, Is belangrijker dan een stadse straat. In steden lijken alle mensen op elkaar. Iedereen is hetzelfde. Iedereen is eenieder. Hier niet: je voelt hoe elk zijn ziel met zich meedraagt. Ieder schepsel is uniek. Zelfs de honden. Deze dorpshonden lijken wel zakenlui: Altijd in de weer. En wat is het een komen en gaan van mensen! En alles draagt dat opvallende karakter dat tot nadenken stemt: Begrafenisstoet te voet of melkkar getrokken door een koppig bokje. Zelfs watergemurmel ontbreekt niet om met symbolische stem te suggereren Dat het leven voorbijgaat! voorbijgaat! En dat je jeugd eindig is.
Petrópolis, 1921
Vertaald door August Willemsen
Manuel Bandeira (19 april 1886 – 13 oktober 1968) Portret door Candido Portinari, 1931
Met jou begon mijn dag, mijn tijd in de lijdende vorm, Doordacht verdriet waaruit mijn jaartelling verscheen. Je groeide op tot heer en meester van je nietigheid En je betastte alle pijn, je nam haar bij de graat.
Hoe heftig moest je haat jegens je enkelvoud, je naam, In hartebloed gekookt om honderd generaties te doorstaan?
Je wonden waren de ogen waardoor ik de wereld bekeek, Want ik, een ongelovige, geloofde dat onmenselijk gebaar, Die open armen vastgespijkerd om me los te maken. Je dood pakte mijn schreeuwen af en stal mijn dood.
Leonard Nolens (Bree, 11 april 1947) De Sint-Michielskerk in Bree
De Libanese dichteres, journaliste en vertaalster Hanane Aadwerd geboren op 18 april 1965 in Beiroet. Zie ookalle tags voor Hanane Aadop dit blog.
De Lichtspeler (over Albert Einstein)
Ja, de geest heeft in hem zijn wijze dichter. De lichtspeler – Is hij de meester? Is hij de speler met het licht? Of wist hij alleen hoe hij de tijd moest verlichten met een olielamp, vanuit het verlangen tot aan de zekerheid en door de omarmingen van de kennis?
Ridders van de relativiteit – Hij betoverde hen en was betoverd. Hij heeft zijn naam in het voorhoofd van de tijd gekerfd met de edele beitel van de wetenschap. Met de inspanning van het zoeken naar het zoeken.
Denkers over het ontstaan van de wereld, bewakers van het spirituele ontwaken. Hij speelde ooit viool, Tegenwoordig bespeelt hij de snaren van de tijd. Hij zegt zonder te spreken: Ik heb de tijd ingehaald.
Ja, de geest heeft in hem zijn wijze dichter. Hij is de meester, de lichtspeler, de speler met het licht. De bekwame speler in dienst van het licht.