De Nederlandse schrijver Ronald Giphart werd geboren op 17 december 1965 in Dordrecht. Zie ook alle tags voor Ronald Giphart op dit blog.
Uit:Dahag, lieve vrienden!
“Tussen die Amsterdamse geniaaltjes zat ik er maar een beetje zwijgend bij. Ik luisterde naar hun felle debatten, ik glimlachte onzichtbaar om hun aandoenlijk principiële meningen, ik grinnikte onhoorbaar om de stroom literaire monstruositeiten, terwijl ik ondertussen dacht: Waar is bij mij dat Ware Vuur gebleven? Ik stel me deze vraag wel vaker, meestal als ik in een stadsbus zit tussen de trouwe belastingbetalers op weg naar mijn ‘schrijfateliertje’ in de binnenstad, of als ik mij door een regenbui en een windhoos naar het ziekenhuis wring om mijn gezondheid te verpesten met een wurgende dienst van zeven aaneengesloten nachten. Hallo Dostojevsky, hoor ik een stem dan zeggen, waar zijn wij nu helemaal mee bezig? Tom Lanoye schrijft in zijn gedicht ‘Het vuurpeleton’ uit de bundel Hanestaart (wanneer schrijft een van jullie aankomende wetenschappers dáár eens een afstudeerscriptie over?): ‘Waarom heb ik mijzelf tot schrijven geprogrammeerd, terwijl ik weet dat het me afleert om te leven? Ik kan mij niet meer geven [...] of ik zit mezelf over mijn eigen schouder te observeren, op zoek naar een groot literair verband.’ Zoals ik al zei ben ik tijdens de ascetische stemming waarin ik mijzelf de afgelopen maanden gebracht heb tot de conclusie gekomen dat ik alle vreselijke moedwillige ontberingen (dat slopende nachtritme, die minimale verdiensten, die voortdurende beschimpingen, dat voortdurende opgehemel waarmee ik me geen raad weet, die liefdesbrieven, dat ‘afgeleerde leven’) natuurlijk niet onderga om gratis voor Vooys en andere ‘Ware Vuur’-loze blaadjes te schrijven ten koste van eventuele prachtige romans. Met andere woorden: dit is mijn laatste column, want ik ga weer aan het werk. ‘Wij moeten 100.000 boeken schrijven, met z'n allen, en om ter dunst.’ schrijft Lanoye in ‘Het vuurpeleton’, waarna hij besluit met: ‘Ik wou dat ik kon geloven in kunst.’ Ik wou dat ik dat ook kon. Doei, lieve mensen.”
Ronald Giphart (Dordrecht, 17 december 1965)
De Nederlandse schrijfster Yvonne Keuls werd geboren op 17 december 1931 in Batavia, toen nog een onderdeel van Nederlands-Indië. Zie ook alle tags voor Yvonne Keuls op dit blog.
Uit: Familiegedoe
“Rosaline ligt met haar vierde kind in het kraambed als er in de winkel brand uitbreekt en zij met kin lief door rook en vlammen de vlucht moet nemen. Door dit voorval krijgt zij psychische problemen, want in die tijd was er natuurlijk geen slachtofferhulp Zij ziet plots koningen en prinsessen in gouden gewaden verschijnen. Zij groet ze nederig en spreekt ze aan. Dat wekt verbazing binnen de familie en er wordt met spoed een vergadering belegd. Is Rosaline wel in staat om een goede katholieke moeder te zijn? Als zij nu engelen had gezien of desnoods de Maagd Maria, ja, dat zou iedereen kunnen begrijpen. Maar de verschijning van dat gekroonde stelletje ongeregeld, dat bij navraag niet eens omhangen was met kruisen, voorspelde niet veel goeds. Rosaline moet nodig worden opgenomen in de psychiatrische instelling Endegeest, dat lijkt de familie het beste. Maar zo nu en dan mag ze een poosje naar huis, alwaar ze door haar echtgenoot meteen zwanger wordt gemaakt, een activiteit waarmee hij plichtsgetrouw doorgaat tot het dozijn compleet is en Rosaline - die nog steeds bezoek krijgt van koningen en prinsessen - voorgoed in Endegeest kan worden opgeborgen. (Op hoge leeftijd overlijdt ze daar, volgens het bidprentje ‘Hem dankend voor al dat lijden van tientallen jaren’.) De door elkaar heen krioelende kinderen ten huize Hooigracht worden nu door de overgebleven moedersloof verder opgevoed en de beide broers Carolus en Petrus Jacobus (die ik vanaf nu als een soapster P.J. ga noemen) ploeteren samen wat af om hun bloedjes in leven te houden. Tot zich een nieuwe ramp voltrekt, een ramp die de jaarlijkse reünie van de Keulsen altijd langdurig bezighoudt. (Want alle Keulsen zijn nu eenmaal dol op hun eigen voorbije ellende.) Een van de reünisten - die de Leidse stadsarchieven heeft doorgelicht - kan ons hier alles over vertellen.”
Yvonne Keuls (Batavia, 17 december 1931)
De IJslandse schrijver Jón Kalman Stefánsson werd geboren in Reykjavík op 17 december 1963. Zie ook alle tags voor Jón Kalman Stefánsson op dit blog.
Uit: Heaven and Hell (Vertaald door Philip Roughton)
“Two long weeks and when the weather finally settled it looked quite as if the world had returned, look, there’s the sky, so it’s true, it exists, and the horizon is a fact! Yesterday the storm’s fury had slackened so much that they could clear rocks from the landing, clambered down there, twelve in number from both huts, two crews, toiled away moving huge stones tossed by the sea onto the landing, mere pebbles beneath which they lost their footing, scratched and bloodied themselves, six hours of labour on the slippery fore-shore. This morning a wind blew from the west, rather weakly, but when it blows from the west the breakers frequently make voyages impossible, it’s a crying shame, almost vilifying, to see this foaming obstruction and the sea beyond it more or less calm enough for sailing. One’s temper is soothed, however, by knowing that cod shy away in the western wind, simply vanish, and besides, it provides an excellent opportunity to make a trip into town. Men left the main huts in groups, the beaches teeming and the mountainsides crawling with fishermen. Bárur and the boy sometimes catch a glimpse of the group ahead of them and modify their pace in such a way that they draw farther apart rather than closer together, the two of them travel by themselves, it’s best that way, so much that needs to be said intended for just the two of them, about poetry, about dreams and the things that cause us sleepless nights. They have just crossed over the Impassable. From here it is approximately a half-hour’s walk home to the hut, for the most part along the stony beach where the sea snaps at them. They stand high up on the slope, put off the descent, look out over more than ten kilometres of cold blue sea that tosses and turns as if impatient at the head of the fjord, and at the white beach opposite. The snow never fully leaves it, no summer manages to melt the snow completely, and still folk live wherever there is even a trace of a bay. Wherever the sea is fairly accessible there stands a farm, and at midsummer the little home-field surrounding it turns green, pale green areas of tussocky ground stretch up the mountainside and yellow dandelions kindle in the grass, but even further away, to the north-east, they see more mountains rise into the grey winter sky: these are the Strands, where the world ends. Bárur removes his bag, takes out a bottle ofbrennivín, they both take a gulp.”
Jón Kalman Stefánsson (Reykjavík, 17 december 1963)
De Antilliaanse dichter en schrijver Frank Martinus Arion werd geboren op 17 december 1936 op Curaçao. Frank Martinus Arion overleed op 27 september jongstleden. Zie ook alle tags voor Frank Martinus Arion op dit blog.
Negers
Negers hebben eigenlijk geen taal Zij doen maar alsof zij spreken.
Zij lenen in het land van hun inwoning Enkele voor de hand liggende woorden Om hun behoeften mee te doen.
Negers hebben hun spraakorganen groots weggegeven Reeds in de twintiger jaren En met wat uit die jaren over is Bootsen zij heden ten dage stemmen na.
Negers hebben eigenlijk geen taal, helaas. En als het erop aankomt ook geen leven. Dat hebben zij vóór de twintiger jaren al weggegeven Aan Amerika, Europa en aan enkele andere landen.
Frank Martinus Arion (17 december 1936 - 27 september 2015)
De Vlaamse dichter, schrijver en schilder Paul Snoek werd geboren in Sint-Niklaas op 17 december 1933. Zie ook alle tags voor Paul Snoek op dit blog.
Zeewaarts gezegd
De zee is trots op haar duinen. Brekensgereed houdt zij de duinen bestendig. Zij heeft haar kusten lief en kust ze.
De zee plant zich voort in het water. De zee is voedzaam als een rijpe boomgaard. Zij is de moeder van de grootste sterren.
De zee is een regen van goedheid, beken het maar, zij is onmisbaar. De zee blijft zoals altijd altoos vrede, want in zee werd nog niemand mishandeld.
Negende gedicht voor Maria Magdalena
Ik heb je aan de ketting van mijn slaap gelegd. De kamer stuiptrekt en het bed wordt groot. Mijn zaad bevlekt de lakens met violette tatoeages.
De lege lamp voltooit ondraaglijk het lichtjaar.
Wij weten weinig van de weelde, maar we weten dat weelde niet meer wederkerig is. Immers na de paartijd gaan de vrienden huiswaarts blauw geschminkt als een onweer en somber.
De liefde leeft niet van de mens alleen.
Paul Snoek (17 december 1933 – 19 oktober 1981)
De Duitse schrijver Hans Henny Jahnn werd geboren op 17 december 1894 in Hamburg.Zie ook alle tags voor Hans Henny Jahn op dit blog.
Uit: Das Holzschiff
„Das Schiff fuhr mit dunklen bauchigen Segeln über den Abgründen, die mit Wasser ausgefüllt sind. Die Luft war ungewöhnlich lange nur voll leichter Wirbel gewesen. Der neue Tag, wie um den Triumph des weißen Lichtes zu überhöhen, war klar und kalt, ganz ausgeleuchtet mit dem Schimmer der silbrigen Helligkeit. Die Gegenstände an Deck erschienen allesamt hart, unförmig, gar nicht der geringen Bewegung von Wasser und Wind angemessen. Noch vor Abend strichen warme Schwaden um das Schiff. Unbegreiflich schnell mischte sich die fahle Kälte mit dem lauen Dunst. Nebelmauern rückten heran. Wolken, kaum wahrgenommen, fielen schon aus der Höhe herab und umdampften das Schiff. Masten und Segel wuchsen riesenhaft. Vor kurzem noch war der Horizont das Maß aller Dinge gewesen. Jetzt war das Sichtbare verengt. Das Gebilde aus Menschenhand schwebte im Nebelmeer, war von der Erde abgestürzt.“
Hans Henny Jahnn (17 december 1894 – 29 november 1959) Portret door Dieter Braun
De Franse schrijver Jules de Goncourt werd geboren op 17 december 1830 in Parijs. Zie ook alle tags voor Jules de Goncourt op dit blog.
Uit: Germinie Lacerteux (Door Jules en Edouard de Goncourt)
« Les croix de la semaine, de l’avant-veille, de la veille, descendaient la coulée de la terre ; elles glissaient, elles enfonçaient, et, comme emportées sur la pente d’un précipice, elles semblaient faire de grandes enjambées. Mademoiselle se mit à remonter ces croix, se penchant sur chacune, épelant les dates, cherchant les noms avec ses mauvais yeux. Elle arriva à des croix du 8 novembre : c’était la veille de la mort de Germinie, Germinie devait être à côté. Il y avait cinq croix du 9 novembre, cinq croix toutes serrées : Germinie n’était pas dans le tas. Mlle de Varandeuil alla un peu plus loin, aux croix du 10, puis aux croix du 11, puis aux croix du 12. Elle revint au 8, regarda encore partout : il n’y avait rien, absolument rien… Germinie avait été enterrée sans une croix ! On n’avait pas même planté un morceau de bois pour la reconnaître ! À la fin, la vieille demoiselle se laissa tomber à genoux dans la neige, entre deux croix dont l’une portait 9 novembre et l’autre 10 novembre. Ce qui devait rester de Germinie devait être à peu près là. Sa tombe vague était ce terrain vague. Pour prier sur elle, il fallait prier au petit bonheur entre deux, dates, — comme si la destinée de la pauvre fille avait voulu qu’il n’y eût, sur la terre, pas plus de place pour son corps que pour son cœur!"
Jules de Goncourt (17 december 1830 - 20 juni 1870) Cover
Zie voor nog meer schrijvers van de 17e december ook mijn blog van 17 december 2014 en ook mijn blog van 17 december 2011 deel 2 en eveneens deel 3.
|