De Italiaanse schrijver Andrea De Carlo werd geboren in Milaan op 11 december 1952. Zie ook alle tags voor Andrea De Carlo op dit blog.
Uit:Ein fast perfektes Wunder (Vertaald door Marja Pflug)
“Am späten Nachmittag des 18. November 2015 gab es im gesamten Stadtgebiet von Fayence, Däpartement Var, Region Provence-Alpes-Cöte d'Azur, einen Blackout, der sich auf den ganzen öffentlichen Verkehr, die Telekommunikation, die Radio- und Fernsehsender, die Konservierung der Lebensmittel, die Sicherheitssysteme, Computernetz-werke und verschiedenste kommerzielle Unternehmen aus-wirkte, einschließlich der Eisdiele La Merzwille Imparfaite am Anfang der gepflasterten Gasse, die in Stufen von der Rue Saint-Clair zum Marktplatz vor der Kirche hinunter-rührt. Kurz davor war Milena Migliari, die Eisfrau, aus ihrer Ladentür getreten und dachte gerade, dass man nicht in den Kalender zu schauen brauchte, um zu merken, dass die Touristensaison längst vorbei war. Man musste nur spüren, wie unbewegt die Luft war, in der man noch den Nach-hall des spätsommerlichen Gelächters, die Rufe, die Blicke, das Rascheln, das Trippeln, das Klicken der Handys wahr-zunehmen meinte. Ein Blick auf die Hauptstraße um die Ecke genügte: Nur wenige Autos kamen durch den Torbo-gen des Rathauses mit der kursiven Aufschrift Höreidetülle, den blassblauen Fensterläden, den Töpfen mit welkenden Hängegeranien, der Flagge Frankreichs und der Europäischen Union, fuhren an den Schaufenstern von Restaurants, Bäckereien und Immobilienbüros vorbei und weiter berg-auf, nach Mons oder Tourrettes oder Callian oder wer weiß wohin. Es herrschte eine unbestimmte Kälte, in die sich noch ein schwaches, laues Lüftchen mischte; der Himmel war von kraftlosem Blau, das scheinbar dem Grau nicht weichen wollte. In der allgemeinen Stille vernahm man das Gehämmer eines Arbeiters, der in einer der Gassen weiter unten zugange war, und die Musik aus dem Radio in Milena Migliaris Werkstatt. Plötzlich gingen in der Eisdiele die Lichter aus, das Radio verstummte, nur die fernen Hammerschläge blieben übrig. Milena Migliari sah sich um, ging wieder hinein, wechselte einen erstaunten Blick mit ihrer Assistentin Guadalupe hinter der Theke und lief in die Werkstatt: Auch das hyp-notische, beruhigende Brummen der Kühlapparate war ver-schwunden. Sie eilte wieder hinaus, bog um die Ecke an der Hauptstraße und merkte nach wenigen Schritten, dass der Strom im ganzen Ort ausgefallen war. Eis tendiert naturgemäß zum Schmelzen, auch wenn es einige Zeit dauert, bis wirklich nichts mehr zu retten ist. Und Instabilität hat Milena Migliari schon immer eine Mischung aus Angst und Faszination eingeflößt: Mag sein, dass das auch mit ihrer persönlichen Geschichte zusammen-hängt, wie Viviane behauptet, damit, dass sie keinen soliden Familienhintergrund hat, sich nie irgendwo verwurzelt ge-fühlt hat.“
Andrea De Carlo (Milaan, 11 december 1952)
De Egyptische schrijver Naguib Mahfouz werd geboren op 11 december 1911 in Caïro. Zie ook alle tags voor Naguib Mahfouz op dit blog.
Uit:Midaq Alley (Vertaald door Trevor Le Gassick)
“Many things combine to show that Midaq Alley is one of the gems of times gone by and that it once shone forth like a flashing star in the history of Cairo. Which Cairo do I mean? That of the Fatimids, the Mamlukes or the Sultans? Only God and the archaeologists know the answer to that, but in any case, the alley is certainly an ancient relic and a precious one. How could it be otherwise with its stone-paved surface leading directly to the historic Sanadiqiya Street. And then there is its coffeeshop known as "Kirsha's". Its walls decorated with multicolored arabesques, now crumbling, give off strong odors from the medicines of olden times, smells which have now become the spices and folk-cures of today and tomorrow ... Although Midaq Alley lives in almost complete isolation from all surrounding activity, it clamors with a distinctive and personal life of its own. Fundamentally and basically, its roots connect with life as a whole and yet, at the same time, it retains a number of the secrets of a world now past. The sun began to set and Midaq Alley was veiled in the brown hues of the glow. The darkness was all the greater because it was enclosed like a trap between three walls. It rose unevenly from Sanadiqiya Street. One of its sides consisted of a shop, a café and a bakery, the other of another shop and an office. It ends abruptly, just as its ancient glory did, with two adjoining houses, each of three storeys. The noises of daytime life had quieted now and those of the evening began to be heard, a whisper here and a whisper there: "Good evening, everyone." "Come on in; it's time for the evening get-together." "Wake up, Uncle Kamil and close your shop!" "Change the water in the hookah, Sanker!" "Put out the oven, Jaada!" "This hashish hurts my chest." "If we've been suffering terrors of blackouts and air-raids for five years it's only due to our own wickedness!'
Naguib Mahfouz (11 december 1911 – 30 augustus 2006) Cover
De Nederlandse schrijfster Marie Kessels werd geboren in Nederweert op 11 december 1954. Zie ook alle tags voor Marie Kessels op dit blog.
Uit:Een sierlijke duik
“Sinds het einde van de zomer kom ik aan de kost als naaktmodel en dat is geen luizenbaantje. Zo'n vijfentwintig uur per week trek ik mijn kleren uit, klim op een podium of een oud matras en geef, beschenen door lekker grote of piepkleine kacheltjes, leerlingen en docenten van twee kunstscholen waar voor hun geld met mijn lichaam, dat zich naar hartelust door de ruimte kromt. Het is een curieuze overgang, van het ene moment op het andere ben ik bloot en elastisch, als een mond die gekke bekken begint te trekken, bijna dwangmatig, om lusteloze aanstaande kunstenaars, die de slaap nog niet uit hebben en maar wat voor zich uit staan te kijken, wakker te schudden en aan het lachen te maken. Aan het eind van de dag zit mijn portemonnee vol opgevouwen bankbiljetten, en daarmee doe ik dan mijn inkopen. Ik houd van de eenvoud van die transactie, god, wat zou de wereld er anders uitzien als werken daarop neerkwam: je levert een dienst en daarna kun je een maaltijd, een krant en een fles wijn kopen, en eventueel je winterjas naar de stomerij brengen. Mijn leven heeft dus een opmerkelijke wending genomen, die ik nog niet goed in haar volle omvang kan vatten. Meer dan twintig jaar heb ik op school gezeten, met de grootst mogelijke tegenzin, iedere dag weer. Ik was dan ook dolblij toen ik eindelijk niet meer hoefde, nooit heb ik de school ook maar een seconde gemist. Nu ga ik dan opnieuw naar school, met de grootst mogelijke tegenzin en toch genietend zoals ik maar zelden heb genoten. Dat is minder gek dan het klinkt, door me dag na dag uit te kleden en aan ieders blikken uit te leveren herhaal ik eenentwintig jaren van uitlevering en tegenzin, ik herhaal ze en geef tegelijkertijd mijn commentaar. Dat bezorgt me een sensatie van vreugde, soms. Onderweg begint het al. Ik wil niet, zeg ik zachtjes kreunend tegen mezelf, ik wil niet, maar je hoeft niet zo heel goed te kijken om te zien dat ik, tegenstribbelend, wel degelijk wil. Alles wat me altijd heeft getergd is er weer, zometeen: de damp van fletse kinderen, die ondanks hun mooie gezichten lelijk zijn, omdat ze niets uitstralen, alsof er in hun binnenste geen gloed is en ze, dicht tegen elkaar aan gedrukt, afwachten of iemand ze misschien die gloed zal komen brengen; er zijn de blikken, vaag-geïnteresseerd, verholen monsterend, neutraal; de opflikkerende angst, zodra we met ons allen in het klaslokaal zitten opgesloten en er geen ontsnappen meer aan is; de hunkering naar een gezicht met heldere ogen die me heel even bemoedigend omhullen - en me weer vrijlaten: toe maar, je kunt het wel.”
Marie Kessels (Nederweert, 11 december 1954)
De Nederlandse schrijver, dichter en graficus Johan Christiaan Jacob (Chris) van Schagen werd geboren in Vlissingen op 11 december 1891. Zie ook alle tags voor J.C. van Schagen op dit blog.
Leven
Het is een avond, jaren en jaren geleden - hij is een jongen nog - in Maastricht. Hij is in een oude kerk, er is dienst en hij staart in het licht. Ver en hoog zingt een stem, ver en hoog is het licht, misschien is het een droom geweest, de tijd is weg in zijn herinnering. In zijn herinnering is het alles zeer ver en licht en het is niet voorbij, het is, hoog en eeuwig en onschendbaar veilig, in een vreemde, gelukkige wereld, sterk en helder en onzegbaar ver en tegelijk is het bij hem, zooals zijn moeder bij hem is, nu en altijd en overal, waar hij gaat, en er is een komen, ieder oogenblik, een komen, hij weet niet wat - maar het is jong en zingend en het komt, ééns, - het is beloofd. Het is daar vóór hem, hoog en licht en volstrekt, en het heeft geen duur en geen perken. Dan is daar een donkere vrouw, zij knielt en groet en gaat dan heen; ze is arm en grof. Iemand achter hem zegt: ‘Maria’ - dan stort het alles weg in een afgrond van wit licht. Daarna weet hij alleen nog van een onbedaarlijk snikken, ergens op een donker trottoir, achter een fabriek. Er was een blinde muur. Het was een zomeravond in de Kempen. Hij was hongerig en doodmoe; hij had uren en uren geloopen in een onbekend land, het was een eenzame streek. Hij klopte aan de deur van een boerenwoning; een vrouw deed open en hij vroeg, of hij daar slapen mocht. De vrouw begreep hem niet en gaf hem een aalmoes. Toen heeft hij het hoofd gebogen; hij heeft zeer diep het hoofd gebogen, hij heeft het geld genomen en is weggegaan. Dien nacht ging hij langs witte wegen en zijn vrijheid was volkomen, voor de eerste maal. Het was in het oude land, de akkers waren zwart en wintersch al in den laten herfstnamiddag, aan den boschrand stond een lichte nevel. Achter grijze wolkbanken schoof langzaam de bleek oranje zon weg en de schaarsche geluiden, het zachte gaan van zijn voeten op het stille pad, het blaffen van een hond op een verre hoeve, de vreemde schreeuw van een laten vogel, gingen snel en met een matten galm verloren in de dichte nevelstilte. Af en toe, uit de verte, was een zwak geratel hoorbaar, van een wagen, ergens op den straatweg. Dien middag wist hij, dat hij, ééns, van alle menschen weg zou gaan.
J.C. van Schagen (11 december 1891 - 17 april 1985) Een winterse boulevard in Vlissingen
De Vlaanse dichter Paul Rigolle werd geboren in Roeselaere op 11 december 1953. Zie ook mijn blog van 11 december 2010 en ook alle tags voor Paul Rigolle op dit blog.
Stuk
Het lijkt niet veel voor wie uit de steden komt. Leeuweriken, en ergens ook een man die naar de dieren schreeuwt. Je kijkt je ogen uit op het niets dat hard en groen over de velden hangt. Je staart je blind op de horizon die niets meer kan zijn dan een dunne, rechte lijn die enkel in het hoofd bestaat.
Alsof het een streep was onder de tijd die jou hier heeft uitgezet. Alsof je eindelijk geworden bent wat je al die tijd wou zijn. Iemand die aan een einder staat en weet: Het is het kijken naar. Het is het buiten staan, waaraan jij moet lijden. De trots van hij die opgesloten zit, en in zijn hoofd
een verdronken land bewaart, is het, die jouw hand doet glijden. Over het bleke marmer van de droom uit één stuk te zijn.
Heelal
(Lichtmis 2)
Voorjaar komt. Met storm en oud lawaai. Met baksteen en blauw ivoor, fietsen op het jaagpad en kraaien in het open raam. Zingend in het niets, als voor het oog vertraagd duikt opnieuw de zwemmer op, tekent,
doet ons voor, hoe wij in een boog van lucht nu en naakter uit de kleren moeten gaan. Voeten trappen het leven uit de aarde op. Opgewonden dieren komen in de velden staan. Alle deuren moeten open, zegt hij, het nu is daar.
Ridder of mis, reken maar dat alles straks, als nooit voorheen, los zal barsten in de knoppen van het heelal.
Paul Rigolle (Roeselare, 11 december 1953)
De Oostenrijkse dichter, schrijver en vertaler Ludwig Laher werd geboren op 11 december 1955 in Linz. Zie ook alle tags voor Ludwig Laher op dit blog en ook mijn blog van 11 december 2010.
Uit: Verfahren
“Wir sind friedlich, was seid ihr? skandieren zwanzig bis dreißig vorwiegend junge Leute, als die Polizisten Ernst machen und damit beginnen, die Gruppe mit Vehemenz zurückzudrängen. Das läuft vorerst im großen und gan-zen routiniert ab, wenn sich auch die eine Beamtenhand am Hals eines Demonstranten, der andere Beamtenmund im Ton vergreift: Verschwindet, ihr Ratten! hieße der Rat-schlag hochdeutsch. Von allen Seiten strömen jetzt neue Einsatzkräfte auf den kleinen Platz. Und so hat alles angefangen: Von langer Hand geplant war gar nichts, vielmehr verbreitete sich nach dem Schnee-ballsystem via SMS, E-Mail und Telefon die Botschaft, die Innenministerin werde zu einem Vortragüber Grundzüge ihrer Asylpolitik erwartet. Erst kürzlich in Kraft getretene Verschärfungen des Fremdenrechts, von den Aktivisten beharrlich Fremdenunrecht genannt, hatten die forsche Dame beliebt und unbeliebt gemacht, die Geister schieden sich. Um eine Kundgebung ordnungsgemäß anzumelden, war es zu spät, gegen großes Unrecht ein kleines zu setzen, wollten die ungebeten Erschienenen gerne in Kauf nehmen. Anfangs war die Stimmung ausgesprochen gut, wenn-gleich nur auf Seiten der Protestierenden, die es, bei aller Ernsthaftigkeit ihres Anliegens, als lustvoll erlebten, daß ihnen die Überraschung gelungen war. Die dem Veranstal-tungslokal zustrebten, weil sie den Vortrag hören wollten, fühlten sich dagegen gröblich belästigt, provoziert, einige gar bedroht Buhrufe, Parolen und Pfeifkonzerte schienen ihnen zuzusetzen. Verbale Unfreundlichkeiten wurden ausgetauscht. Auch Selbstjustiz schien manchem auf den ersten Blick seriösen Besucher ein probates Mittel. So hielt ein Mann mittleren Alters im dunklen Anzug plötzlich das improvisierte Pappschild eines Gegners in Händen und unterzog sich sogar der Mühe, es unter erheblicher Kraft-anstrengung in zwei Teile zu reißen. Der handgeschriebene Text auf einem dieser Kartons schlug vor, die Innenministerin aus dem Land zu vertreiben, nicht die Asylsuchenden, auf einem anderen war ihr Name statt dem Hitlers in den nach ihm benannten Gruß gefügt. Ein entrolltes Transparent machte geltend, die Ministerin sei eine für Lager und Deportation. Der Vortrag begann mit ziemlicher Verspätung, aber er begann, denn der Zweck der Protestes bestand darin, einen Unmut öffentlich kundzutun, und nicht darin, die Veran-staltungzu sprengen.“
Ludwig Laher (Linz, 11 december 1955)
De Noorse schrijfster en taalkundige Helene Uri werd geboren op 11 december 1964, in Stockholm. Zie ook alle tags voor Helene Uri op dit blog.
Uit:Trouble (Vertaald door Alexis Fouillet)
“Une fille tourne sur elle-même. Ses cheveux blonds sont attachés en couettes, et elle porte un tutu long. Elle est torse nu, et quand elle soulève très haut sa jupe, comme font les jeunes enfants qui s'appliquent à faire une vraie révérence, on voit qu'elle ne porte rien d'autre que ce vêtement en tulle blanc transparent. Il fait assez sombre dans la pièce. Un homme la regarde depuis le canapé. Il y a un verre plein sur la table devant lui, mais il n'y touche pas. Il ne fait que regarder. Il se renverse en arrière dans le canapé, ferme les yeux un instant, mais les rouvre pour regarder la petite fille. Elle danse. En bonds patauds qui font ressortir son petit derrière et son ventre proéminent. Tourne, commande le type. La petite virevolte, rit, manque de tomber. Jolie pirouette, complimente le bonhomme. Fais une révérence, maintenant. La fillette s'exécute, soulève sa jupe de tulle aussi haut qu'elle le peut et s'incline. Tu continues ? demande-t-il. La petite fille se remet à tourner sur elle-même jusqu'à ce qu'elle heurte la table. Le liquide clapote dans le verre. Viens t'asseoir, Elise, dit l'homme. La fillette le regarde, puis grimpe bien gentiment sur ses genoux. Il passe les bras autour de son petit corps. La petite soeur a été couchée plus tôt que d'habitude, elle a attrapé un rhume carabiné ; un sacré rhume. Maman est allée au cinéma avec des amies. Papa et Elise sont seuls au monde. Il l'embrasse derrière une oreille. Ma petite. La grande fille de son papa. Le lapin en peluche jaune d'Elise tombe par terre. (...)
De temps à autre, Barbara regarde les étoiles, renverse la tête en arrière et regarde vers le ciel, comme on l’a toujours fait. Elle regarde le ciel nocturne et pense à l’Homme qui était le seul qu’elle aimait, et aux bagages qui se perdent dans les aéroports. Marianne regarde les étoiles et pense à une étoile dorée qu’il lui avait un jour collée sur le nombril. Henriette penche la tête en arrière et pense à papa chouette avec les étoiles des Etats-Unis dans les yeux. Elise y pense peut-être aussi.”
Helene Uri (Stockholm, 11 december 1964)
De Senegalese dichter en schrijver Birago Diop werd geboren op 11 december 1906 in Ouakam, een wijk in Dakar. Zie ook alle tags voor Birago Diop op dit blog.
Vanity
If we tell, gently, gently All that we shall one day have to tell, Who then will hear our voices without laughter, Sad complaining voices of beggars Who indeed will hear them without laughter? If we roughly of our torments Ever increasing from the start of things What eyes will watch our large mouths Shaped by the laughter of big children What eyes will watch our large mouth? What hearts will listen to our clamoring? What ear to our pitiful anger Which grows in us like a tumor In the black depth of our plaintive throats? When our Dead comes with their Dead When they have spoken to us in their clumsy voices; Just as our ears were deaf To their cries, to their wild appeals Just as our ears were deaf They have left on the earth their cries, In the air, on the water, where they have traced their signs For us blind deaf and unworthy Sons Who see nothing of what they have made In the air, on the water, where they have traced their signs And since we did not understand the dead Since we have never listen to their cries If we weep, gently, gently If we cry roughly to our torments What heart will listen to our clamoring, What ear to our sobbing hearts?
Vertaald door Theo Vincent en K. E. Senanu
Birago Diop (11 december 1906 – 25 november 1989)
De Oostenrijkse dichter, schrijver en rechter Janko Ferk werd geboren op 11 december 1958 in Sankt Kanzian am Klopeiner See, Kärnten. Zie ook alle tags voor Janko Ferk op dit blog en ook mijn blog van 11 december 2010.
Uit:Der Kaiser schickt Soldaten aus
“18. Dezember 1863 In Graz wurde am achtzehnten Dezember achtzehnhundertdreiundsechzig ein Schütze geboren, der in seinem Leben hunderttausenden Tieren den Tod bringen sollte. Unter dem Strich soll er es bei seinen beinahe krankhaft zu nennenden Massenschlächtereien auf zweihundertvierundsiebzigtausendachthundertneunundachtzig Stück Wild gebracht haben. Mit dem Tod hat er sich ausgekannt. So viel Leben nehmen, welche Anmaßung. So viele Leben. Franz Ferdinand Carl Ludwig Joseph Maria war der Sohn des Erzherzogs Karl Ludwig von Ös-terreich, einer der drei Brüder Kaiser Franz Josephs, und der Prinzessin Maria Annunziata von Nea-pel-Sizilien. Mit acht Jahren verlor er seine Mutter. Als Franz Ferdinand neun Jahre alt war, heiratete sein Vater Maria Theresa von Portugal, zu der der Stiefsohn ein sehr enges Verhältnis entwickelte. Maria Theresa stand beharrlich zu ihm und unterstützte den jungen Erzherzog bei seinen Heiratsplänen, die von allen Habsburgern und ihrem ausgeprägten Standesdünkel entschieden ab-gelehnt wurden. Eng befreundet war er mit seinem Cousin Kronprinz Rudolf, den er nach dessen Selbstmord in Mayerling im Jahr achtzehnhundertneunundachtzig als Thronfolger, aber nicht als Kronprinz, be-erbte. Der kinderlose Erzherzog Franz der Fünfte von Österreich-Este adoptierte Franz Ferdinand spä-ter unter zwei Bedingungen. Der Erbe sollte seinem Namen den Namensteil „Este" hinzufügen und innerhalb eines Jahres Italienisch lernen. Zu beidem verpflichtete er sich zwar, hieß auch Franz Fer-dinand Carl Ludwig Joseph Maria von Österreich-Este, Italienisch beherrschte er jedoch nie wirklich. Sprachbegabung war nicht — wie Schießen und Töten — seine Stärke. Dabei wollte er, um den Ungarn, die ihn nicht leiden konnten, seine Liebe zu beweisen, Ungarisch können.“
Janko Ferk (Sankt Kanzian, 11 december 1958)
Zie voor nog meer schrijvers van de 11e december ook mijn blog van 11 december 2016 deel 2 en eveneens deel 3.
Zie voor bovenstaande schrijvers ook mijn blog van 11 december 2008 en eveneens mijn blog van 11 december 2007 en mijn blog van 11 december 2006
|