De Vlaamse schrijver en dichter Willem Elsschot werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook alle tags voor Willem Elschot op dit blog.
Uit: Tsjip
“Trouwens, ginder ver is geen plaats voor kerels met een schorre stem, die weten hoe 't in 't leven gaat. Ook dáár voelt zoo een zich tenslotte verlaten. Ook dáár is hij eindelijk nog slechts een vieze vlek in een onbezoedeld landschap, een hoopje vuil in de feestzaal. En zal ik niet geruster bij den haard stinken dan in dat paradijs? Ik heb dus mijn taak als razend aangepakt, mijn ridderorde weer opgestoken en mijn zaken gedreven als een die nooit dat land heeft bereisd. Ik schreef mijn rekeningen met vaste hand, groette al wie mij groette, had een minzaam woord voor vriend en vijand en liet mijn schuldenaars afmaken door een deurwaarder, zooals het hoort. Tot ik op een heilloozen dag dat mormel van een kleinzoon in huis gewaar werd, die met zijn gekraai en zijn bloote billen aan ons rotten een eind heeft gemaakt. Toen heb ik mezelf betrapt bij 't sluipen naar den zolder waar ik mijn stok heb opgezocht in stof en spinrag. En nu zullen mijn klanten wachten en niets zien komen. Die nog niet betaald hebben kunnen stikken in mijn geld. Ik heb eerst met de keel een toonladder geschraapt en dan met zijn kraaien ingestemd. En mijn beenen jeuken. Kom, jongen, vooruit is de weg. Mogen vrouw en kinderen mij vergeven dat ik hen een laatste maal verloochen voor die vermaledijde heerlijkheid waar een gouden vogel jubelt, véél hooger dan de leeuwerik. Ik herinner mij niet precies meer hoe en wanneer de vreemdeling in huis gekomen is, maar hij loopt hier nu voortdurend rond. Zeker heb ik zijn aanwezigheid in 't begin niet opgemerkt en zat hij boven als ik beneden was. Nu echter ontmoet ik hem op de trap, bots in de gang tegen hem aan en zit tegenover hem aan tafel, want hij eet nu ook mee. Mijn oudste dochter, die hem in huis heeft gehaald, zit naast hem. Zij zijn beiden op de Handelsschool en ik geloof dat hij in 't begin kwam om met haar te blokken. Hij was zwak in de Fransche taal en zij in Staathuishoudkunde en zij zouden trachten elkander te helpen. Ik heb toen tenminste zoo iets gehoord. Mijn gesprekken met hem loopen steeds over 't zelfde: het studeeren aan de Handelsschool en de Europeesche politiek, vooral in en rond Polen. Ik zou goed doen daar wat meer over te lezen want ik val nog al eens stil en kan dan soms, met den besten wil, niet opnieuw demarreeren. Maar tusschen ons in, als een dreigend vraagteeken, staat die dochter. Over haar wordt niet gerept, maar alleen aan haar denken wij beiden. En als ik hem zijn meening vraag over den Poolschen corridor dwars door Duitschland, dan verwacht ik dat hij eindelijk zeggen zal ‘ja, ik bemin Adele en verlang met haar te trouwen."
Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960)
De Spaanse schrijfster Almudena Grandes Hernández werd geboren op 7 mei 1960 in Madrid. Zie ook alle tags voor Almudena Grandes op dit blog.
Uit:De drie bruiloften van Manolita (Vertaald door Mia Buursma en Rikkie Degenaar)
“In goede tijden trouwen meisjes uit liefde. In slechte tijden doen ze dat vaak om er beter van te worden. Ikzelf trouwde in de allerslechtste tijd met een gevangene vanwege twee stencilmachines die niemand aan de praat kon krijgen. Ik was achttien, en totdat mijn broer het in zijn hoofd kreeg mijn leven moeilijk te maken, wist ik niet eens dat er apparaten met die naam bestonden. ‘Hé, zeg, ben je wel goed bij je hoofd?’ onderbrak ik hem luidkeels. ‘Toe maar, alsof ik nog niet genoeg...’Problemen heb, wilde ik gaan zeggen, maar Toñito sprong op en greep met zijn ene hand mijn hoofd vast terwijl hij met de andere mijn mond dichtklemde. ‘Schreeuw niet zo hard,’ siste hij fel, alsof hij elke lettergreep tussen zijn kiezen wilde vermalen. ‘Weet je wel hoeveel agenten er hier beneden kunnen zitten?’ Ik knikte met gesloten ogen, en heel langzaam liet hij me weer los. ‘Jíj bent niet goed bij je hoofd, Manolita.’ ‘Señor farolero que enciende el gas, dígame usted olé por caridad, por caridad...’ De stem van Jacinta, een scherp, enigszins vals gepiep dat vooral was bedoeld om de danseressen van het gezelschap de gelegenheid te geven met één hand de stroken van hun rok bijeen te nemen en hun benen te laten zien en intussen met hun hakken te tikken alsof ze een rekening hadden te vereffenen met de planken vloer, was voor ons net zo duidelijk hoorbaar als wanneer we gasten waren geweest van de commissaris van politie, die altijd een gereserveerde tafel had vlak bij het voetlicht, pal onder de kleedkamer waar de meisjes mijn broer verborgen hielden.”
Almudena Grandes (Madrid, 7 mei 1960 )
De Duitse schrijver Christoph Marzi werd geboren op 7 mei 1970 in Mayen. Zie ook alle tags voor Christoph Marzi op dit blog.
Uit: 5 Tage im April
„Wir fuhren die Straße hinab und das Küstenstädtchen kam langsam näher. In der Ferne konnte ich ein paar Kutter und Boote ausmachen; nördlich von Seals Head ragte eine bewaldete, zerklüftete Halbinsel tief in das blaue Grau der Penob scot Bay hinein. »Das ist der Point.« Ich schenkte Ben ein fröhliches Lächeln. Kaum zu glauben, ich war wirklich angekommen. »Der erste Eindruck«, meinte er, »ist meistens derjenige, der bleibt.« Ja, dachte ich. »Damit kann ich leben.« Die Stadt war wie ein Gemälde, eine Fülle von Eindrücken, die wie die wilde Brandung über mich hinwegspülten. Ein Geflecht aus Straßen an einer Meerenge, weiß gestrichene Holzhäuser, ein Hafen mit einer kleinen Werft, hier und da Stege, die ins Meer ragten. Es gab schnörkelreiche Bauten aus festem Stein aus der Zeit von Königin Victoria, Pfefferkuchenhäuser, so nannte man sie hier, erinnerte ich mich. Drüben, auf dem Point, ein Leuchtturm. Hübsch gestaltete Schilder wiesen den Weg zu Gaststätten, die Namen trugen wie Old Port Tavern, The Harborage Inn, Mama & Leenie’s und Seaman’s Home. Am Ortseingang mit dem Schild Einwohner: 7.297 empfing uns eine riesige hölzerne Indianer-Statue, die mit fest verschränkten Armen, einem feierlichen Federkopfschmuck und einem strengen, grimmigen Gesichtsausdruck auf die Verkehrsschilder und Geschwindigkeitsbegrenzungen hinabblickte. Manche Häuser waren geschmückt mit Hummerbojen und Fangkörben, in den Vorgärten standen kleine Leuchttürme oder Kutter aus Holz, in denen Blumen wuchsen. Es gab ein paar Lobster-Pot-Buden, die meisten davon geschlossen, und auf einer Anhöhe, drüben am Waldrand, eine kleine Kirche mit einem wirklich sehr spitzen Turm.“
Christoph Marzi (Mayen, 7 mei 1970)
De Surinaamse schrijver Edgar Eduard Cairo werd geboren in Paramaribo op 7 mei 1948. Zie ook alle tags voor Edgar Cairo op dit blog.
Uit: Tant' Lien bij Nicht Koba
“Op de late middag. Voetstappen vanaf het achter-erf. Even later: ‘Kokokokoko...!’ ‘Ja? W'is daar?... Jonge ga fo me kijke!’ Koba stuurde die jongste zoon van d'r naar die gaanderij. En eventjes daarna: ‘Tan! Ik wist nie dat 't Tant' Lien was... Kom door dan!’ Hoor Tante Lien: ‘Ija baja! Is ik kom je storen. Me nek doet me pijn dezer dagen. Ma' toch zing ik een beetje me verdriet uit.’ Plotseling zo zei die kleine jongen: ‘Is geen nek! Is keel moet Ouma-Tant'-Lien zeggen!’ ‘Mars gwe te bigisma e taki tori! Donder op jonge...!, voor ik je baks...! Zo! En Koba van me, hoe gaat 't met je, goedoelobi?’ Voordat Koba kon antwoorden, zei Tant' Lien rondkijkend: ‘Hoe lijkt 't of je huis is veranderd?’ Koba: ‘Ija! Me man is gelukkig meer gaan verdiene...’ Lina zweeg, trok een stoel naar zich toe en ging zitten. Ondertussen nam ze de hele inboedel op met zeer begerige blikken. ‘Ja Koba. Matrieel gaat 't goed met je! En hoe is 't met je kinderen dan?’ ‘Johnnie en Armand gaan dit jaar van school. Ik weet nie wat ik met ze ga doen. Die Technische School heeft geen plaats meer fo ze en Mulo ook niet. En buitendien, ze willen ook nie zo goed meer hun schoolles leren. Hoofdbrekens tot en met! Tante weet zelf dat er is geen werk fo ze.’ Tante Lien was bij het raam gaan zitten. Ze luisterde met een half oor. Plotseling zo, begon ze met een heel andere tori. ‘Tan! Wachte hoor! Dat meisje die daar loopt... ik ken z'n moeder! Een tante fan d'r zong lobisingi. D'r oom sleept z'n voet en d'r moeder verkocht knepa's aan de Gravenstraat onder balkon. Een zuster van d'r - mooie meid zo - werkt bij Bata. En als ik me goed heug, zit d'r man op dit moment in die wèri wèri gevangenis van Santo Boma. Laast zag ik d'r nog met andere manne die donkere bakabini's opzoeken!”
Edgar Cairo (7 mei 1948 – 16 november 2000) In 1982
De Duitse dichter en schrijver Volker Braun werd geboren op 7 mei 1939 in Dresden. Zie ook alle tags voor Volker Braun op dit blog.
Uit: Werrktage
„10. 1. 77 zu troike, plakatentwurf f“r GUEVARA. kein poster: eine graue schemenhafte gestalt auf dem stuhl sitzend, die viele gesichter tragen kann, ein modellfall. die haltung ist konzentrierte ruhe. abends mit weigel zu berg in die bergstraße. viel rotwein, wenig rationalität. berg macht eine IPHIGENIE, der schluß noch idealischer als goethe. nicht thoas, das volk entsagt den barbarischen riten.
13. 1. 77 niemann, ortsverein sondershausen der goethe-gesellschaft, wünscht ≫ein wort der aufklärung≪, warum mein vortrag vom schuldirektor untersagt worden sei. das wort lautet: strafe – und was habe ich von den schulmeistern in sondersund andershausen sonst zu erwarten? (es gibt mehr solche geschichten; ich will nicht sagen niemand, nur niemand sagt es mir.) poststempel 30. 12. 76, zwei wochen muß man der verantwortungsbewußten deutschen post zugestehn. Mit einem stempel ist es doch nicht getan. höpcke der hauptverwalter läßt das gespräch über GUEVARA zum drittenmal verschieben. verträge sind kraftlose wische. wozu überhaupt diese plaudereien? um verständnis zu erarbeiten, daß er machtlos ist, und vergessen zu machen, daß schließlich er ein amt hat. die lizenzersuchen für die UNVOLLENDETE GESCHICHTE liegen bei ihm wie stinkende fische. da er den hallenser vertrag annulliert hat, muß die geschichte ganz aus der welt. so erwecken wir den richtigen eindruck, die autoren kcnnten hier nicht über ihre arbeit verfügen“.
Volker Braun (Dresden, 7 mei 1939)
De Engelse dichter en schrijver Robert Browning werd geboren op 7 mei 1812 in Londen. Zie ook alle tags voor Robert Browning op dit blog.
Saul (Fragment)
III. Then I, as was meet, Knelt down to the God of my fathers, and rose on my feet, And ran o'er the sand burnt to powder. The tent was unlooped; I pulled up the spear that obstructed, and under I stooped Hands and knees on the slippery grass-patch, all withered and gone, That extends to the second enclosure, I groped my way on Till I felt where the foldskirts fly open. Then once more I prayed, And opened the foldskirts and entered, and was not afraid But spoke, ``Here is David, thy servant!'' And no voice replied. At the first I saw nought but the blackness but soon I descried A something more black than the blackness---the vast, the upright Main prop which sustains the pavilion: and slow into sight Grew a figure against it, gigantic and blackest of all. Then a sunbeam, that burst thro' the tent-roof, showed Saul.
IV. He stood as erect as that tent-prop, both arms stretched out wide On the great cross-support in the centre, that goes to each side; He relaxed not a muscle, but hung there as, caught in his pangs And waiting his change, the king-serpent all heavily hangs, Far away from his kind, in the pine, till deliverance come With the spring-time,---so agonized Saul, drear and stark, blind and dumb.
Robert Browning (7 mei 1812 – 12 december 1889) Cover
De Australische schrijver Peter Carey werd geboren in Bacchus Marsh, Victoria, op 7 februari 1943. Zie ook Zie ook alle tags voor Peter Carey op dit blog.
Uit:A Long Way from Home
“For a girl to defeat one father is a challenge, but there were two standing between me and what I wanted, which was—not to fiddle-faddle—a lovely little fellow named Titch Bobs. The first father was my own. When he discovered that I, his teeny Irene, his little mouse, his petite sized mademoiselle, had, all by herself, proposed matrimony to a man of five foot three, he spat his Wheaties in his plate. Titch’s father was number two. He came out of the gate at a gallop, one hundred percent in favour. I was a beauty, a bobby-dazzler until, in the hallway by the coat stand, he gave me cause to slap his face. My sister was older and more “experienced.” She could not see why I would want so small a husband. Did I plan to breed a team of mice? Ha bloody ha. Beverly was five foot two and a half, and always breaking off engagements to lanky Lurch or gigantic Dino, or the famous football player whose name I am not ignorant enough to mention. I would have been afraid to shake his hand, forget the other business. Beverly made her bed and got what you might expect i.e. thirty- hour labours and heads as big as pumpkins. My own children were as tiny and perfect as their daddy, ideal in their proportions, in the lovely co-ordination of their limbs, in the pink appley cheeks they inherited from Titch, the smile they got from me. My sister could not abide my happiness. She would spend years looking for evidence that it was “fake.” When the first husband ran away to New Zealand she wrote me a spiteful letter saying I was more interested in my husband than in my kiddies.“
Peter Carey (Bacchus Marsh, 7 mei 1943)
De Amerikaanse dichter en politicus Archibald MacLeish werd geboren op 7 mei 1892 in Glencoe, Illinois. Zie ook alle tags voor Archibald MacLeish op dit blog.
A Poet Speaks from the Visitors' Gallery
Have Gentlemen perhaps forgotten this?- We write the histories.
Do Gentlemen who snigger at the poets, Who speak the word professor with guffaws- Do Gentlemen expect their fame to flourish When we, not they, distribute the applause?
Or do they trust their hope of long remembrance To those they name with such respectful care- To those who write the tittle in the papers, To those who tell the tattle on the air?
Do Gentlemen expect the generation That counts the losers out when tolls the bell To take some gossip-caster's estimation, Some junior voice of fame with fish to sell?
Do Gentlement believe time's hard-boiled jury, Judging the sober truth, will trust again The words some copperhead who owned a paper Ordered one Friday from the hired men?
Have Gentlemen forgotten Mr. Linoln?
A poet wrote that story, not a newspaper, Not the New Yorker of the nameless name Who spat with hatred like some others later And left, as they, in his hate his shame.
History's not written in the kind of ink The richest man of most ambitious mind Who hates a president enough to print A daily paper can afford or find.
Gentlemen have power now and know it, But even the great and most famous kings Feared and with reason to offend the poets Who songs are marble and who marble sings.
Archibald MacLeish (7 mei 1892 – 20 april 1982)
De Bengaalse dichter en schrijver Rabindranath Tagore werd op 7 mei 1861 in Calcutta (tegenwoordig: Kolkata) geboren. Zie ook alle tags voor Rabindranath Tagore op dit blog.
Uit:The Hungry Stones (Vertaald door Charles Freer Andrews)
“My kinsman and myself were returning to Calcutta from our Puja trip when we met the man in a train. From his dress and bearing we took him at first for an up-country Mahomedan, but we were puzzled as we heard him talk. He discoursed upon all subjects so confidently that you might think the Disposer of All Things consulted him at all times in all that He did. Hitherto we had been perfectly happy, as we did not know that secret and unheard-of forces were at work, that the Russians had advanced close to us, that the English had deep and secret policies, that confusion among the native chiefs had come to a head. But our newly-acquired friend said with a sly smile: "There happen more things in heaven and earth, Horatio, than are reported in your newspapers." As we had never stirred out of our homes before, the demeanour of the man struck us dumb with wonder. Be the topic ever so trivial, he would quote science, or comment on the Vedas, or repeat quatrains from some Persian poet; and as we had no pretence to a knowledge of science or the Vedas or Persian, our admiration for him went on increasing, and my kinsman, a theosophist, was firmly convinced that our fellow-passenger must have been supernaturally inspired by some strange "magnetism" or "occult power," by an "astral body" or something of that kind. He listened to the tritest saying that fell from the lips of our extraordinary companion witwas a little pleased with it. When the train reached the junction, we assembled in the waiting room for the connection. It was then 10 P.M., and as the train, we heard, was likely to be very late, owing to something wrong in the lines, I spread my bed on the table and was about to lie down for a comfortable doze, when the extraordinary person deliberately set about spinning the following yarn. Of course, I could get no sleep that night. When, owing to a disagreement about some questions of administrative policy, I threw up my post at Junagarh, and entered the service of the Nizam of Hydria, they appointed me at once, as a strong young man, collector of cotton duties at Barich. Barich is a lovely place. The Susta "chatters over stony ways and babbles on the pebbles," tripping, like a skilful dancing girl, in through the woods below the lonely hills. A flight of 150 steps rises from the river, and above that flight, on the river's brim and at the foot of the hills, there stands a solitary marble palace. Around it there is no habitation of man—the village and the cotton mart of Barich being far off.”h devotional rapture, and secretly took down notes of his conversation. I fancy that the extraordinary man saw this, and
Rabindranath Tagore (7 mei 1861 – 7 augustus 1941) Borstbeeld bij het Tagore House in Kolkata
Zie voor nog meer schrijvers van de 7e mei ook mijn blog van 7 mei 2017 deel 2..
|