De Vlaamse schrijver Hugo Claus werd in Brugge geboren op 5 april 1929. Zie ook alle tags voor Hugo Claus op dit blog.
Als dan het koperen keteltje
Als dan het koperen keteltje vol as van wat ik was wordt leeggeschud over het geduldig gras mijn lief, sta daar niet voor schut en veeg de rimmel van je wangen. Denk aan de vingers die deze regels schreven in onze tijd van verlangen en die je streelden tijdens hun leven. En lach om wat ik was, onder meer het gesnurk in de bioscoop, de onderbroek die steeds afzakte, de debiele grap en de logge loop naar jou keer op keer toen ik je nu warme weelde pakte.
Een verteller
Hij zei dat zij zei dat hij zei - En toen, en toen, en toen? Het was in de tijd dat de padden dansten. Het was in het Jaar Zoveel. Met meer voeten in de aarde dan je dromen kan verenigt de verteller nonnen en stieren, hermelijn en geweren, karren en kentauren, en wekt bliksem in de melk. En zet een weerhaak in het vel van wie alleen vermoeden wil.
De zanger
Vrij is de zanger niet Maar vlug en schamper en toppen scherend als een baard. Vrij is hij niet want zijn doorboord geklater En zijn sprekend wormhout hangen in zijn mond, huig en zijn tong. Losgelaten in zijn huid, dit huis, Groet de zanger koekoek noch vinkenvanger Noch de schuwe spieders in het laagland. De zanger is zijn lied.
Hugo Claus (5 april 1929 – 19 maart 2008) Op de cover van De Rode Vaan, 1985
De Nederlandse dichter en essayist Martin Reints werd geboren op 5 april 1950 in Amsterdam. Zie ook alle tags voor Martin Reints op dit blog.
Hoofd
Aandacht volgt op ontspanning zoals de nacht volgt op de dag en de droomslaap volgt op de kalme slaap ik lig met mijn hoofd op mijn arm voor het toetsenbord: de deadlines naderen, de deadlines komen voorbij terwijl er - zoals dat aanvoelt - een weiland in mijn hoofd is en een rij koeien die daar voortschrijdt, langzaam naar het hek waar we ze staan op te wachten door een deur die kennelijk ergens openwaait komt er een luidruchtige vergadering mijn hoofd in golven en ik mag kiezen: nadenken over wat er gezegd wordt en die zaal binnenlopen of me bewegen en mijn ogen weer open doen en zo terugkeren naar het toetsenbord en mijn agenda en de opengeslagen boeken om me heen de koeien werpen hun koppen naar achteren om de vliegen te verdrijven en de slierten kwijl aan hun lippen gaan heen en weer als de slingers van oude uurwerken nu kijken door hun ogen kennelijk vanuit een wereld waar zij zijn anderen ons in de ogen.
Schelp
Nu je voeten koud zijn geworden de wreven van je voeten, je enkels, je scheenbenen nu je de televisie uitzet en je blik langs de meubels gaat nu merk je de tocht die over de vloer trekt, die hoe lang al aan het trekken is en die je aan jezelf komt herinneren, in dit huis uit de schelp in de boekenkast wentelt het ademhalen van Triton omhoog en in die adem: de schemering van alleenspraak, zonder klacht, zonder vreugde verhaal voor wie bestemd, indien niet voor jou: over verre tijden, oude stranden in de wind: wind over zeesterren en door neusfluiten, langs een vergeten gyroscoop zingend op de rand van een glas, over sleutels van zolder en sleutels van, ja, van wat? en je staat met je schelp aan je oor zoals dat je ooit is voorgedaan en hij blaast je omver en roept: niet laten vallen!
Martin Reints (Amsterdam, 5 april 1950)
De Nederlandse dichteres en critica Mieke van Zonneveld werd op 5 april 1989 geboren in Hilversum. Zie ook alle tags voor Mieke van Zonneveld op dit blog.
Dagboek van een lentemeisje
ik wilde wel vergaan in 't licht te loore (Gorter)
I
Er was in mijn ogen de glinstering van één die verlangend uit wandelen ging, het zonlicht wenkte hoog en ver, ik wilde nooit meer bij hem weg, er waren ook vogels en ergens een vos, ik kon bij mijn leven niet meer van hem los, de vogels waren opgestegen ik kwam hem in hun hoogvlucht tegen, de vos was in een struik gekropen ik ben er rond om heen gelopen de wind deed als devote zang door heel de wereld ommegang
Alle dingen zijn zo vol verwachting en mijn handen nog verlangensleeg zo open vergeefs.
Hij had ook hele blauwe ogen die mij aanblikten van boven en zijn aanraking was zacht. Toen wilde ik verdwijnen in de opbloeiende lentepracht.
Zelfportret als klaproos
nec meum respectet, ut ante, amorem, qui illius culpa cecidit velut prati ultimi flos, praeter eunte postquam tactus aratrost. (Catullus, carmen 98)
‘Ze noemt je,’ zegt hij, ‘Lilith in habijt, de sluipwesp die ik huisvest en de slang die mij verleidt. Als God jou tot de orde roept, span jij Hem als een tam paard voor jouw kar en de straat ligt geplaveid met echtgenotes.’ Dat ik niet uit mijn lijst breek en dit stilleven tegenspreek. Dat ik de betere beelden verzwijg. Barsten in een slakkenhuis van calciumcarbonaat een sok op een bergtop, een handschoen op straat een bloem benoemd tot onkruid en dan resoluut gemaaid.
Mieke van Zonneveld (Hilversum, 5 april 1989)
De Tsjechische dichter, schrijver en journalist Vítězslav Hálek werd geboren op 5 april 1835 in Dolínek Mělníka. Zie ook alle tags voor Vítězslav Hálek op dit blog.
Eveningsongs
IX Should I tell Thee the secret tale As nightingale in the oak forest — Or should I weep in bitter tears What sways my heart and gives it no rest? Or, kneeling down, with ardent words Should I in prayer spell my passion — Or in a fair and tranquil night Out of my dream breathe my confession? Or should the hidden paradise Sleep in my heart's depth, never uttered, Like in a grave, and far from Thee My love in secret be but muttered? O angel mine, I do confess My love for mankind, never dying; But toward Thee — O, don't chide me. That my mind's weak and undefying!
X My sweetheart, come, kneel down with me, Now is the time for us to pray — The moon has risen o'er the woods, And my time has just passed away. But, darling, do not clasp Thy hands; Embrace me as I Thee with mine — And thus, instead of clasping hands, Two hearts will in one prayer join. Thy lips then press Thou close to mine; From one mouth let the prayer rise — Let me the words press on Thy lips, And Thou send them to Paradise. Our prayer shall be strong, indeed. Our offer purest in that case — For angels, too, when they do pray, Are praying just in such embrace.
Vertaald door Joseph Stybr
Vítězslav Hálek (5 april 1835 – 8 oktober 1874) Monument in Praag
De Engelse schrijver en dichter Algernon Charles Swinburne werd geboren op 5 april 1837 in Londen. Zie ook alle tags voor Algernon Swinburne op dit blog.
A Forsaken Garden (Fragment)
The sun burns sere and the rain dishevels One gaunt bleak blossom of scentless breath. Only the wind here hovers and revels In a round where life seems barren as death. Here there was laughing of old, there was weeping, Haply, of lovers none ever will know, Whose eyes went seaward a hundred sleeping Years ago.
Heart handfast in heart as they stood, "Look thither," Did he whisper? "look forth from the flowers to the sea; For the foam-flowers endure when the rose-blossoms wither, And men that love lightly may die—but we?" And the same wind sang and the same waves whitened, And or ever the garden's last petals were shed, In the lips that had whispered, the eyes that had lightened, Love was dead.
Or they loved their life through, and then went whither? And were one to the end—but what end who knows? Love deep as the sea as a rose must wither, As the rose-red seaweed that mocks the rose. Shall the dead take thought for the dead to love them? What love was ever as deep as a grave? They are loveless now as the grass above them Or the wave.
All are at one now, roses and lovers, Not known of the cliffs and the fields and the sea. Not a breath of the time that has been hovers In the air now soft with a summer to be. Not a breath shall there sweeten the seasons hereafter Of the flowers or the lovers that laugh now or weep, When as they that are free now of weeping and laughter We shall sleep.
Here death may deal not again for ever; Here change may come not till all change end. From the graves they have made they shall rise up never, Who have left nought living to ravage and rend. Earth, stones, and thorns of the wild ground growing, While the sun and the rain live, these shall be; Till a last wind's breath upon all these blowing Roll the sea.
Till the slow sea rise and the sheer cliff crumble, Till terrace and meadow the deep gulfs drink, Till the strength of the waves of the high tides humble The fields that lessen, the rocks that shrink, Here now in his triumph where all things falter, Stretched out on the spoils that his own hand spread, As a god self-slain on his own strange altar, Death lies dead.
Algernon Swinburne (5 april 1837 – 10 april 1909) Cover
De Servische dichter en schrijver Bora Ćosić werd geboren op 5 april 1932 in Zagreb. Zie ook alle tags voor Bora Ćosić op dit blog.
Uit: Lange Schatten in Berlin (Vertaald door Brigitte Döbert)
„Stempel Meine Wohnungstür ist mit geometrischen Mustern verziert, mit Vertiefungen in Form von Quadraten, Rhomben und Ellipsen, die die Ornamentik am Anfang des Jahrhunderts bildeten. Ich habe das untrügliche Gefühl, dass in diesem Haus eine zweite Tür existiert, die mit Erhebun-gen verziert ist, als habe die aus meiner Wohnung im noch weichen Zustand an jener geleimt, was den Unterschied erklären würde. Ähnlich wie man es von unserem eurasischen Kontinent an-nimmt, der sich einst, heißt es, an die amerikani-sche Platte schmiegte. Viele Dinge tragen so die Erinnerung an etwas Ähnliches, mehr oder weni-ger weit Entferntes in sich. In diesem Sinn haben alle Erscheinungen die Struktur von männlichen und weiblichen Körpern, die sich nur darin unter-scheiden, ob bestimmte Segmente ausgestülpt oder eingedellt sind. So enthüllt die Gegenständlich-keit der Welt ihre Herkunft, die sich wohl von der bürokratischen Gepflogenheit des Stempelns her-leitet. 1 )ie Entdeckung der Abhängigkeit zwischen einem Stempel und dessen Abdruck auf einem Blatt Papier dürfte auf eine Kanzlei zurückgehen. Die kleine Handbewegung will den Entwicklungs-gang einiger Gedanken beglaubigen und keines-wegs nur ein iiberraschendes Zeichen setzen, das wir als eigenständige Verzierung bewundern.“
Bora Ćosić (Zagreb, 5 april 1932)
De Zwitserse schrijver Werner J. Egli werd geboren in Luzern op 5 april 1943. Zie ook alle tags voor Werner J. Egli op dit blog.
Uit: Tarantino
„Im Bachbett floss zu dieser Jahreszeit nur ein zähflüssiges Rinnsal, auf dem sich, wie geschwürbedeckte Riesenkrabben, schmutzige Schaumkronen bewegten. Es stank erbärmlich nach Fäulnis und Verwesung. Es stank nach Tod und Verderben. Tarantino spürte, wie ihm die Beine einschliefen. Fast eine halbe Stunde lang befand er sich schon einige Schritte von seiner Schwester und von Jacinto entfernt und verharrte dort in der gleichen Stellung. Von seinem Versteck aus konnte er die Brücke sehen. Es war eine Brücke aus Beton. Scheinbar für die Ewigkeit gebaut. Der Bach floss unter ihr hindurch. Tarantino versuchte das linke Bein auszustrecken. Dazu musste er sein Gewicht verlagern. Als er sich etwas aufrichtete, lösten sich Steine. Sie kollerten zwischen seinen Beinen hindurch in das Bachbett hinein und verschwanden im Schaum, der sich zwischen alten Autoreifen und einem verbeulten Kühlschrank staute. Rechts von Tarantino bewegte sich ein Schatten. Es war Jacinto. „He", flüsterte Jacinto. „He", gab Tarantino leise zurück. Das war alles. Sie mussten sich still verhalten. Absolut still. Dieser Grenzabschnitt war berüchtigt. Es gab hier mehrere Löcher im Zaun, die von den Drogenschmugglern genauso benutzt wurden wie von den Flüchtlingen. Manchmal gab es Streit. Oft fielen Schüsse und es gab Tote auf beiden Seiten des Zaunes. Irgendwann würde auf der Brücke el indicador, ein Mann auf einem Motorrad, der ihnen als Wegweiser ein Zeichen geben sollte, wenn alles in Ordnung war, um dann sofortwieder zu verschwinden. So war es ausgemacht. Und wenn die Luft rein war, würden sie den Bach durchqueren und zum Zaun laufen, durch das Loch im Maschendrahtzaun, an dem allerhand stinkendes Zeug hing, und auf der anderen Seite, in Amerika, würde ein anderer Gringo mit einem Auto warten, um sie aus der Gefahrenzone heraus zu bringen, Und sobald sie in Sicherheit waren, konnten sie endlich aufatmen und sich umarmen und vor Glück weinen, denn dann waren sie endlich drüben in Amerika, und für Marcela und Tarantino und natürlich auch für Jacinto würde ein neues und gutes Leben beginnen.“
Werner J. Egli (Luzern, 5 april 1943) Cover
De Amerikaanse dichter Richard Ghormley Eberhart werd geboren op 5 april 1904 in Austin, Minnesota.Zie ook alle tags voor Richard Eberhart op dit blog.
A New England Bachelor
My death was arranged by special plans in Heaven And only occasioned comment by ten persons in Adams, Massachusetts. The best thing ever said about me Was that I was deft at specifying trump. I was killed by my father And married to my mother But born too early to know what happened to me, And as I was an only child I erected selfishness into a personal religion, Sat thinking forty years saying nothing. I observed all. I loved to drink gin, Would not have thought to go farther Into arcane episodes of the heavier drugs, And, being New England, always remained sober. However, I confess now, I was Always afraid of women, I don't know why, it was just the way it was, I could never get very close to any woman. Knowledge and intelligence allowed me The grand rationalization of this; also, I respected Delicacy, but would not go too far in any direction. I thought I was a good man. I was.
I did not obstruct the state, nor religion, But I saw through both and maintained my independence. I kept my counsels among the learned. My learning was more private and precious than worldly. The world had no sense of the devious, So my private vicissitudes were mine alone.
I say all this with a special sort of grace For I avoided many of the pitfalls of fallen man And while I did not have heroic size, the Creative grandeur, or mastership of the mind I earned my bread by cynicism alone, And blow you all a kiss from the tomb.
Richard Eberhart (5 april 1904 – 9 juni 2005)
Onafhankelijk van geboortedata
De Nederlandse schrijfster en columniste Marente de Moor werd geboren in Den Haag in 1972. Zie ook alle tags voor Marente de Moor op dit blog
Uit: Foon
“Ik hoor niets, maar het begint al licht te worden. Voor mij tekent zich het behang af met de kegeltjes en driehoekjes, achter mij wacht de kamer. Met de half verduisterde ramen en de gebroken vensterbanken. Met het fluwelen stoeltje waarop mijn overgooier hangt alsof ik er nog in zit. Met de eettafel, vier poten in het tapijt, de kast met de porseleinen dieren en nog maar drie kristallen glazen. Met de drempel die me zo de kolere wenst, en de gang die me zal spiegelen als een zwarte sloot. In de gang staan twee deuren op een kier, de een leidt naar de keuken met de afwas, de ander naar de kamer met hem erin. De voordeur is goed dicht. Toch glijdt tussen deur en drempel het ijs van de veranda naar binnen en duwt tegen die veranda de tuin, waarop nog zo’n dertig centimeter sneeuw ligt. Achter de tuin staat het hek naar het pad, daarop zullen mijn voetstappen de eerste zijn en de laatste, zoals de meeste dagen. Laten we daar niet te lang bij stilstaan, laten we doorlopen, links het huis van Serpjakov passeren, met de ramen die dof en grijs zijn geworden als de ogen van een staarlijder, en rechts de bushalte, ook al verlaten. Zo’n tien jaar, schat ik, misschien langer. In ieder geval was het in hetzelfde jaar dat de bussen wegbleven en onze enige buurman vertrok. In het jaar dat ik me liever niet herinner. We noemden hem Serpjakov de Vriendelijke. In deze streek was zijn karakter al even uitzonderlijk als zijn complete gebit. We houden het erop dat hij het zich in ieder geval kon veroorloven breeduit te lachen. En hij dronk niet, zelfs niet toen zijn vrouw overleed. We weten niet waarom hij is weggegaan, hij had juist de daklijsten van zijn huis in de lak gezet. Misschien nam hij wel die laatste bus en kon hij gewoon niet meer terug, misschien is het niet meer dan dat. Na de bushalte komt het veld, dat eens een akker was, met nog een stuk of twintig gebouwen, kleine en grote, waaronder een schooltje, de bakkerij en de artsenpost. En daarachter ligt het complex van de oude batterijenfabriek. Alles is leeg en verlaten, en vanbinnen met hetzelfde grijze gruis bestoven.”
Marente de Moor (Den Haag, 1972) Cover
Zie voor nog meer schrijvers van de 5e april ook mijn blog van 5 april 2018 en eveneens mijn blog van 5 april 2016.
|