De Nederlandse dichteres en vertaalster Eva Gerlach (pseudoniem van Margaret Dijkstra werd geboren in Amsterdam op 9 april 1948. Zie ook alle tags voor Eva Gerlach op dit blog.
Vaak vrij horizontaal
Een lijster: die hadden we nooit gehad al die tien jaar, zong in de vlier en zong onder ons raam juist zoals wij hadden gedacht dat zij zingen. En zat met zijn snavel vol torren stil zovaak wij keken, avonden lang aten wij gebukt, het kon niet op tot, zou je zeggen tsip? nee sjuk, hij wegbleef. Een tijdje probeerde ik zijn lied voor 's ochtends vroeg, vierregelige ruime verzen waarin iets koninklijks en iets van krabben in de grond maar het wou niet, aldoor begon wat ik niet had gehoord en niet gemist zachtjes te zeuren. Waarom als je zoveel van wat je ziet vergeet, de dingen zo gauw, je krijgt me niet, uit je loslaten dat je je afvraagt of je wel bestaat komt juist het lichtste steeds voorbij, wacht tot de kust vrij is, roept je met snavels vol eten.
Val
Een boom lag op de weg waarover wij liepen jij en ik. Er zaten kleine gaten rondom in zijn gepelde lijf en toen wij op hem stapten barstte hij tweemaal open. Door de kieren kwamen imago's aangekropen hemelsbreed, de stroom in hem een zwerm. Wij konden geen kant uit, stonden in het ongetemde verhout, iets maakte ons van oor tot oor eetbaar. Hart, zei je, gauw, wij lopen door.
13.00 uur
Eten, dagenlang voor je meegebracht, verzamelde ik uit laden naast het bed dat je afdruk nog niet kwijt wou. Aangebeten vruchten, taart in zijn sarcofaag verdroogd, vleesresten in je zakdoek uitgespogen, brood dat onder een mossen deken lag. Nu, het is tijd, ga zitten. Eet. Wees stil, niet mopperen. Eet, leef omdat ik het wil.
Eva Gerlach (Amsterdam, 9 april 1948)
De Franse dichter Charles Baudelaire werd geboren in Parijs op 9 april 1821. Zie ook alle tags voor Charles Baudelaire op dit blog.
Hymne
À la très chère, à la très belle Qui remplit mon coeur de clarté, À l'ange, à l'idole immortelle, Salut en l'immortalité ! Elle se répand dans ma vie Comme un air imprégné de sel, Et dans mon âme inassouvie Verse le goût de l'éternel. Sachet toujours frais qui parfume L'atmosphère d'un cher réduit, Encensoir oublié qui fume En secret à travers la nuit, Comment, amour incorruptible, T'exprimer avec vérité ? Grain de musc qui gis, invisible, Au fond de mon éternité ! À la très bonne, à la très belle Qui fait ma joie et ma santé, À l'ange, à l'idole immortelle, Salut en l'immortalité !
Je suis comme le roi d'un pays pluvieux
Je suis comme le roi d'un pays pluvieux, Riche, mais impuissant, jeune et pourtant très vieux, Qui, de ses précepteurs méprisant les courbettes, S'ennuie avec ses chiens comme avec d'autres bêtes. Rien ne peut l'égayer, ni gibier, ni faucon, Ni son peuple mourant en face du balcon. Du bouffon favori la grotesque ballade Ne distrait plus le front de ce cruel malade ; Son lit fleurdelisé se transforme en tombeau, Et les dames d'atour, pour qui tout prince est beau, Ne savent plus trouver d'impudique toilette Pour tirer un souris de ce jeune squelette. Le savant qui lui fait de l'or n'a jamais pu De son être extirper l'élément corrompu, Et dans ces bains de sang qui des Romains nous viennent, Et dont sur leurs vieux jours les puissants se souviennent, Il n'a su réchauffer ce cadavre hébété Où coule au lieu de sang l'eau verte du Léthé.
Ik wijd je dit gedicht
Ik wijd je dit gedicht, zodat, als ooit mijn naam Voorspoedig in een verre tijd aan land zal komen, Groots voortgedreven als een schip door een orkaan, En op een avond stervelingen zal doen dromen,
Jouw aandenken zo fabelachtig als fantomen De lezer afmat als een monotoon timpaan En, in mijn laaghartige verzen opgenomen, Door een geheime broederband blijft voortbestaan,
Verdoemde vrouw, jij die vanaf de hellegrond Tot aan de hemeltrans slechts mij als toevlucht vond: -O jij die, als een schim onmiddellijk verzwonden,
Met lichte voet en onbewogen blik trapt op De dwaze stervelingen die je wrang bevonden, Standbeeld met gitzwart oog, engel met bronzen kop.
Vertaald door Paul Claes
Charles Baudelaire (9 april 1821 – 31 augustus 1867) Cover
De Nederlandse schrijver, correspondent en programmamaker Jelle Brandt Corstius werd geboren in Bloemendaal op 9 april 1978. Zie ook alle tags voor Jelle Brandt Corstius op dit blog.
Uit: Rusland voor gevorderden
“Als ik bezoek heb, vertel ik ze altijd de belangrijkste regel om te overleven in Rusland. De regel klinkt simpel maar is het niet: Stel nooit de Waaromvraag. Enkele typische vragen: Waarom kijken ze zo lang naar mijn paspoort bij de douane? Waarom zit er wel iemand achter de kassa, maar is het museum gesloten? Waarom zit de warmwaterkraan op de plaats van de koudwaterkraan? Waarom zegt de giromaat dat mijn saldo niet toereikend is en geeft hij vervolgens te veel geld? 'Maar waarom kan ik dat niet vragen?' wil het bezoek vervolgens weten. Dat is simpel: ten eerste zul je nooit een antwoord krijgen. En ten tweede zul je vroeg of laat doordraaien als je je dat soort dingen te lang afvraagt. De Russen zelf hebben het al lang geleden opgegeven. Zij zijn gewend om in een land te leven waar niets vanzelfsprekend is. Bijvoorbeeld: ik rijd door een drukke straat in het centrum van Moskou. Ik weet niet zeker of ik op een bepaald stoepje mag parkeren. Er loopt een agent langs en ik vraag hem of dat mag. Een Nederlandse agent zou 'ja' of `nee' zeggen. De Russische agent antwoordt: 'V principje da', wat neerkomt op: in principe wel. In principe ja en in principe nee, het zijn de meest gehoorde antwoorden in Rusland. Niets is vanzelfsprekend in Rusland, klagen de Nederlanders die koppig duidelijkheid verlangen. Maar aan de andere kant: alles is mogelijk in Rusland. Heel Rusland is een schemergebied van onduidelijke regels, onduidelijke mensen en onduidelijk eten. Doordat dingen hier voortdurend stuk- of misgaan, hebben de Russen overigens wel een gave om zich uit de meest onmogelijke situaties te redden. Onlangs las ik het boek What Would MacGyver Do? met echt gebeurde verhalen van mensen die, net als de man uit de gelijknamige serie, met beperkte middelen een uitweg zoeken uit een benarde situatie. De verhalen waren voornamelijk afkomstig van Amerikanen. Bijvoorbeeld het verhaal van een man die vast kwam te zitten in de sneeuw en met behulp van popcorn weer grip op de weg kreeg. Ik was niet onder de indruk. In elke Rus huist een MacGyver. Eén `waaromvraag' blijft meestal toch hardnekkig hangen tot het eind van de vakantie: 'Wat bezielde je in dit land te gaan wonen?' Rusland heeft het imago een onherbergzaam en onwelkom land te zijn, vol met lelijke gebouwen en roestende fabrieken.”
Jelle Brandt Corstius (Bloemendaal, 9 april 1978)
De Vlaamse dichter en schrijver Karel Jonckheere werd geboren in Oostende op 9 april 1906. Zie ook alle tags voor Karel Jonckheere op dit blog.
Tussen zomer en herfst
De zomer waait uiteen, de natte blaren klagen, verwilderd en verbaasd, in dezen regennacht. De dieren schuilen dicht, geen vriend wordt meer verwacht, wij zijn opnieuw alleen om 't leven te ondervragen. Ik vraag u dan terstond, nu gij u traag ontkleedt, met het verdroomd gebaar, dat ik al ken sinds jaren: een halfontblote borst, het uitslaan van uw haren, terwijl ge ritueel een harden appel eet, - ging iets van wat ons bond dit jaar alweer verloren, niet uit verwijdering of matter liefdespel, een nacht vereenzaming is van zo weinig tel en kan misschien ons vlees maar niet ons hart verstoren; - maar wat vergaat, voor goed, en niemans schuld verdient: dat oud verdriet in ons, dat weinigen vermoeden? De zomer waait uiteen, en wie zal ons vergoeden, hoe wordt thans onze naam: geliefde of goede vriend?
Het spel
In 't nieuw bezochte land, nog weken vóór het keren, beviel hem soms het spel zijn ogen neer te slaan en thuis te zijn, alleen om zich aan 't oud begeren te kunnen zeer doen, dàt van weer op reis te gaan. Hij dreef de gril zo ver, wie bleven aan te spreken, de vrouw, die hem begrijpt, den hond, die hem reeds kent, het huis, waarvan hij houdt en dat hem zal ontbreken, en veel dat men verlaat voor iets nog onbekend. Had hem die pijn voldaan, dan kon hij niet geloven hoe buiten om hem heen, 't begeerde landschap lag, hoe één flits van zijn wil het heimwee kon verdoven, zodat hij aarzelde, als hij de palmen zag. Een kinderlijk geluk ging telkens in hem zingen, daar hij de macht bezat, die slechts een god behoort, om verte en tijd, van droom tot vaste kern te dwingen, zoals tot levend beeld een plots verrijzend woord. Nu zit hij weerom thuis en in den schemer pogen zijn woorden te verhalen hoe men ginder leeft. Maar geen der vrienden leest uit zijn ontluisterde ogen dat hier het land niet ligt, dat hij verlaten heeft.
De twee katten
De ene is de moeder. Zij ligt dichter bij het vuur en haar gebroken wimperlijn dekt dieper dromen. De jonge is zwanger en zit pronkend langs de muur te luistren naar de wind en 't spinnen van de bomen. Er is geen peilen aan wie van hen, jong of oud, het blindst gelukkig is; vóór morgen, na verleden? Want wie zijn pijprook kent leest nuchter en vertrouwd: ‘Vraag aan het hart alleen een rustig kloppend heden.’ Tot eens de rust verveelt, - dit herfstweer woelt ons bloot en blaast de askoek van het vlees tot nieuwer vuren -, dan schrikken wij verbaasd, als uit een hoge goot de wilde katerskreet weer lokt naar avonturen.
Karel Jonckheere (9 april 1906 – 13 december 1993) Cover
De Engelse dichteres, schrijfster en “spoken-word artist” Joolz Denby werd geboren op 9 april 1955 in Colchester. Zie ook alle tags voor Joolz Denby op dit blog.
Bradford (Fragment)
Stark against the huge backdrop of the clouds stand the monumental sandstone buildings, the Wool Barons' proud and unflinching legacy, palaces of trade that couldnt be built now, will never be built again by modern hands no longer trained to patience and the skills that turned the primeval bones of earth into carvings as dense and intricate as nature herself.
Glancing up I see faces, plants and creatures made from stone decorating every cornice, edge and buttress; petrified sailing ships in full rig and portraits of adamantine queens in medallions set on the slab-sides of crumbling, forgotten towers. Camels stride past pyramids cut out of stone by men who would never see such things for themselves. In the hundred niches that pock the great cliff of city hall blind saints and craggy kings gaze into nothing bound by masonry ropes and sandstone swags of ivy. On other walls, griffins perch on acanthus twists and arabesques, curlicues and cutwork so deep you can stick your fingers in it foam, twine and snake up spires that reach greedily for the golden light that daily turns their crushed crystals to living amber for a few brief moments of glory . . .
Joolz Denby (Colchester, 9 april 1955)
De Duitse dichter, schrijver, essayist en criticus Albert von Schirnding werd geboren op 9 april 1935 in Regensburg. Zie ook. Zie ook alle tags voor Albert von Schirnding op dit blog.
Uit: Thomas Mann
„Der Dichter Hans Carossa erinnert sich an das im Krieg zerstörte Münchner Café Stephanie, auch «Café Größenwahn» genannt, in dem um die vorletzte Jahrhundertwende Schwabinger Literaten und Künstler verkehrten. Obwohl auch der junge Thomas Mann in Schwabing wohnte, zählte er nicht zu den Gästen des Cafés. Man konnte ihn aber durch die großen Fenster «raschen Schrittes» über die Straße gehen sehen, «unauffällig tadellos gekleidet». Den Verfasser von Erzählungen wie Gladius Dei oder Tristan merkte man diesem Herrn nicht an, eher konnte man ihn für einen «Vertreter der Großindustrie» halten, der sich «auf dem Wege zur Aufsichtsratssitzung ein wenig verspätet hatte». Weniger wohlwollende Augenzeugen assoziierten die Erscheinung des wenige Jahre nach der Veröffentlichung seines ersten Romans Buddenbrooks (1901) berühmt gewordenen Schriftstellers mit einem mittleren Bankbeamten. Der aus der Hansestadt Lübeck mit neunzehn Jahren nach München gezogene Senatorensohn trug und betrug sich nach hanseatisch korrekter, kühler und distanzierter Art. In der Hochburg der Boheme fiel er gerade durch seine Unauffälligkeit aus dem Rahmen. Seinen Doppelgänger, den Schriftsteller Tonio Kröger in der gleichnamigen Novelle von 1903, läßt er zu einer befreundeten Malerin sagen: «Wünschten Sie, daß ich in einer zerrissenen Sammetjacke oder einer rotseidenen Weste umherliefe? Man ist als Künstler innerlich immer Abenteurer genug. Äußerlich soll man sich gut anziehen, zum Teufel, und sich benehmen wie ein anständiger Mensch.» So hielt er es sein Leben lang. Seine Förmlichkeit im Umgang, die auf manche Menschen als Steifheit und Kälte wirkte, der «Artistengestus des Sich-draußen-Haltens» (Theodor W. Adorno), diente der Abschirmung des inneren Abenteurertums, dem Schutz der künstlerischen Freiheit vor den Zumutungen der Außenwelt. Doch war das äußere herrenhafte Gebaren keine Maske, sondern ein Teil von Thomas Manns Persönlichkeit, eben jener, der mit dem Namen «Kröger» bezeichnet ist. «Ich habe im Grunde ein gewisses fürstliches Talent zum Repräsentieren», gestand er seinem Bruder Heinrich 1904 in einem Brief. Wer Fotografien des Dichters aus den verschiedenen Lebensaltern betrachtet, wird ihm dieses Talent bestätigen müssen.“
Albert von Schirnding (Regensburg, 9 april 1935) Thomas Mann in 1905. Gravure door Johannes Lindner
De Duitse schrijver, dichter en essayist Johannes Bobrowski werd geboren op 9 april 1917 in Tilsit. Zie ook alle tags voor Johannes Bobrowski op dit blog.
Wagenfahrt
Schöner Mond von Mariampol! Auf deinem strohernen Rand, mein Städtchen, hinter den Buden kommt er herauf, schwer, und hängt ein wenig nach unten durch. So geht der Pferdehändler, er kauft seiner Mutter ein Fransentuch.
Abends spät sangen die beiden. Wir fuhren über den Fluß nach Haus, an der Fähre mit Ruf und Zuruf ging Gerede wie Wasser leicht – und wir hörten ihn lang über der Stadt, droben in Türmen, hörten den jüdischen Mond. Der ist wie im Gartenwinkel das kleine Kraut aus Tränen und Küssen, Raute, unsere Mädchen brechen es ab. ––– Joneleit, komm, verlier dein Tuch nicht. Die Alten schlafen. Ausgesungen wieder ist eine Nacht.
Am Strom
Du kamst den Mondweg, von Ostra Brama kamst du herab, von des alten Bildes Glanz. In die Schürze bargst du die Arme. Den Weg kamst du zum Strom.
Abendgeleucht, vergängliche Mühsal aus Staub, unter dem Windfall immer und entschwunden im Schwalbenflug.
Mädchen, dein Blick aus dem Röhricht. Ich rief dich den langen Tag. Füll mir die Hände mit Sand, die Feuchte will ich, die Schwere. Nun atmen wir tiefer die Finsternis.
Lauscht’ ich über den Strom? Dem Vogel nach oder drunten dem Grundfisch? – «Lieber, immer Sprunglaut hör ich und droben Flügelschlag. Geh mir nicht fort.»
Johannes Bobrowski (9 april 1917 – 2 september 1965) Gedenkplaat aan Bobrowski’s voormalige woonhuis in Berlijn
De Franse toneelschrijver Bernard-Marie Koltès werd geboren in Metz op 9 april 1948. Zie ook alle tags voor Bernard-Marie Koltès op dit blog.
Uit: Roberto Zucco
« Moi, j'ai fait des études, j'ai été un bon élève. On ne revient pas en arrière quand on a pris l'habitude d'être un bon élève. Je suis inscrit à l'université. Sur les bancs de la Sorbonne, ma place est réservée, parmi d'autres bons élèves au milieu desquels je ne me fais pas remarquer. Je vous jure qu'il faut être un bon élève, discret et invisible, pour être à la Sorbonne. Ce n'est pas une de ces universités de banlieue où sont les voyous et ceux qui se prennent pour des héros. Les couloirs de mon université sont silencieux et traversés par des ombres dont on n'entend même pas les pas. Dès demain je retournerai suivre mon cours de linguistique. C'est le jour, demain, du cours de linguistique. J'y serai, invisible parmi les invisibles, silencieux et attentif dans l'épais brouillard de la vie ordinaire. Rien ne pourrait changer le cours des choses, monsieur. Je suis comme un train qui traverse tranquillement une prairie et que rien ne pourrait faire dérailler. Je suis comme un hippopotame enfoncé dans la vase et qui se déplace très lentement et que rien ne pourrait détourner du chemin ni du rythme qu'il a décidé de prendre. LE MONSIEUR. - On peut toujours dérailler, jeune homme, oui, maintenant je sais que n'importe qui peut dérailler, n'importe quand. Moi qui suis un vieil homme, moi qui croyais connaître le monde et la vie aussi bien que ma cuisine, patatras, me voici hors du monde, à cette heure qui n'en est pas une, sous une lumière étrangère, avec surtout l'inquiétude de ce qui se passera quand les lumières ordinaires se rallumeront, et que le premier métro passera, et que les gens ordinaires comme je l'étais envahiront cette station ; et moi, après cette première nuit blanche, il va bien me falloir sortir, traverser la grille enfin ouverte, voir le jour alors que je n'ai pas vu la nuit. Et je ne sais rien maintenant de ce qui va se passer, de la manière dont je verrai le monde et dont le monde me verra ou ne me verra pas. Car je ne saurai plus ce qui est le jour et ce qui est la nuit, je ne saurai plus quoi faire, je vais tourner dans ma cuisine à la recherche de l'heure et tout cela me fait bien peur, jeune homme. ZUCCO. — Il y a de quoi avoir peur, en effet. LE MONSIEUR. - Vous bégayez, très légèrement ; j'aime beaucoup cela. Cela me rassure. Aidez-moi, à l'heure où le bruit envahira ce lieu.»
Bernard-Marie Koltès (9 april 1948 – 15 april 1989) Scene uit een opvoering in Valence, 2015
Onafhankelijk van geboortedata
De Nederlandse schrijfster, journaliste en presentatrice Yaël Vinckx werd geboren in Hazerswoude in 1968. Zie ook alle tags voor Yaël Vinckx op dit blog.
Uit: De oorlog van mijn moeder
“Het huis in Scheveningen had een vriendelijk gezicht. Achter de ramen hing fris gewassen vitrage, in het voor-tuintje groeiden helmgras en vrolijke distelbloemen. Hubertina belde aan. Een oudere vrouw deed open. Ze droeg een zwarte jurk en zwarte lakschoenen, haar grijze haar had ze in een wrong op het hoofd gedraaid. Inge gluurde van achter de koffers naar dat haar. De vrouw lachte vriendelijk en stak haar hand uit: ‘Hallo, jullie zijn zeker de familie Brainich von Brai-nich-Felth.’ Geïntimideerd door de stijlvolle verschij-ning kon Hubertina alleen maar knikken. Toen stak ook zij haar hand uit. ‘Aangenaam, ik ben Hubertina. En dit zijn Inge en Carl junior.’ ‘Kom binnen,’ zei de vrouw. Ze stelde zich voor als mevrouw Van Doorn en gebaarde in de richting van een smalle gang. ‘De begane grond en de slaapkamer op de eerste verdieping zijn voor jullie. Ik zit op de tweede verdieping, maar we zullen elkaar vaak tegen-komen.’ Diezelfde middag begon Hubertina te boenen. Ze stuurde Carl jr. naar buiten om hout te halen, verwarm-de een pan water op de kachel en vroeg mevrouw Van Doorn om een doekje. Daarmee waste ze de ramen, veegde de vensterbank, boende de plinten. Ze dweil-de de vloer en sopte het toilet. Pas toen het allerlaatste stofje was uitgeklopt, mochten de kinderen de koffers naar binnen brengen.”
Yaël Vinckx (Hazerswoude, 1968) Cover
Zie voor nog meer schrijvers van de 9e april ook mijn blog van 9 april 2018 en ook mijn blog van 9 april 2017 deel 2.
|