De Nederlandse dichteres en schrijfster Marjoleine de Vos werd geboren in Oosterbeek op 19 april 1957. Zie ook alle tags voor Marjoleine de Vos op dit blog.
Al-afwezige
Dat u er altijd was en zult zijn, die eeuwen der eeuwen waarin wij als gras en broodkruimels roepen maar geen antwoord, smeken maar stilte geen taal misschien een teken voor wie wil. Tegen u is praten gemompel van gekken steeds luider in leegte die u bent of niet. Ik kom eraan in mijn huurauto en ik zeg: je wereld is prachtig, de vlaktes van de Kaap de platte bergen aan de horizon, 's avonds gloeien de steden van het oude Europa 's morgens rijst Naxos blozend uit zee men zingt over vroeger, je dalen weerklinken maar waar ben jij? Wat ik zie is je kleed geborduurd met vogels, golven, kantwerk van kale bomen - als dat je kleed is. Je weet hoe wij leven, kent onze sauzen, bruggen, musea we dansen heel prachtig, beschieten elkaar en sterven aan ziektes, we huilen om doden vanwaar zal onze hulp komen niet uit die bergen van je die zwijgen, niet van jou die maar afwacht. We zingen u half tevoorschijn, we schreeuwen om ontferming beloven ons wonderen en soms buigen we ons neder en zeggen: niet zoals wij. U bent maar vorm, een wijze van zeggen, hoopvol wil ik bedanken vervloeken beklagen. Mocht u mij horen ik ben hier op aarde tot in de eeuwen der eeuwen ben ik hier.
Geen ongeloof
Dat in haar iemand schuilen zou die anders leven wou maar door haar geen kans geboden kwijnt in een verdrukt bestaan. Een vrouw die van geduld een tuin zou maken, dagelijks en zonder haast haar hand toestond te doen wat hij te doen maar vond, die rondging en sereen het bloeien komen liet dat komen wou. Zij zou niet ongeduldig dromen vullen haar geest zou dieper zijn en meer verstaan mystiek staarde haar aan uit roos en tulp en aan de appelboom het leven zelf. Ook zou ze soms de hovenier zien gaan, raakte niet aan want wist wie hij kon zijn. Geen ongeloof of veinzerij maar alles echt.
Spreeuwenzang
Geloof in waarheid kwijt, is uitzicht al genoeg. Zonlicht, wind, de mensen met hun levend lijf. Wat wil ik dat ik schrijf? Dat welbehagen als vanzelf de dagen vult, zou wel iets zijn. Zie toch de spreeuw die, sleutel in zijn rug, voor lente in zijn vleugels klapt, spikkels luidkeels op zijn borst. Zo ik. Een spreeuw die uit het nest naar buiten kijkt en zucht. Om liefde. Om lucht.
Marjoleine de Vos (Oosterbeek, 19 april 1957)
De Nederlandse schrijver, vertaler en regisseur Martin Michael Driessen werd geboren op 19 april 1954 in Bloemendaal. Zie ook alle tags voor Martin Michael Driessen op dit blog.
Uit: De pelikaan
“De kleine stad aan de Adriatische kust had ooit deel uitgemaakt van het Ottomaanse en toen van het Habsburgse rijk en behoorde nu tot Joegoslavië. Er was nooit veel veranderd en als de postbode Andrej zijn ronde honderd jaar eerder had gemaakt zou het door vrijwel dezelfde stad zijn geweest als nu. Vervallen huizen waren vervangen door eendere, in dezelfde bouwstijl; alleen hoger op de grijze hellingen lagen nieuwbouwwijken met betonnen flats, die echter buiten zijn revier vielen want Andrej bezorgde de post in het oude gedeelte van de stad, de wirwar van stegen en gangetjes boven de havenboulevard die, stedenbouwkundig gezien, hoogstens interessant was vanwege het na de oorlog aangelegde Plein van het Volk en de voormalige aartshertogelijke residentie. De boulevard werd door een lange rij palmen opgesierd die ooit ter ere van een bezoek van Tito waren geplant. Het parkeerverbod was bij ontstentenis van veel toerisme eigenlijk geheel overbodig, en werd dan ook sinds jaar en dag genegeerd. De vissershaven was pittoresk, de blauwe kustlijn ten noorden en ten zuiden van de baai eveneens; er was een kabelspoorweg, en het stadje kon op een klokkenmuseum zonder weerga bogen. Ondanks deze bijzondere kwaliteiten was het een muurbloempje van de Europese geschiedenis. Hier gebeurde niets, het stadje had de ene generatie na de andere voortgebracht en begraven, zonder dat één van zijn kinderen naam had gemaakt in de wereld. Misschien waren juist de ogenschijnlijke attracties hem fataal geworden: fraai, maar te klein en ook weer niet mooi genoeg om met steden als Zadar en Dubrovnik te concurreren. Al honderd jaar in reisgidsen aangeprezen, werd het stadje nooit echt populair. En het had nog steeds geen industrie, nauwelijks handel, en de kuststrook was agrarisch gezien vrijwel onbeduidend. Andrej speelde in zijn jonge jaren in het eerste voetbalelftal, eerst als spits en later als keeper. Afgezien van het klokkenmuseum waren het vooral de pelikanen die het stadje allure gaven. Het waren roze pelikanen, die elk jaar terugkeerden en bezit namen van de boulevard; onwaarschijnlijke creaturen, haast messiaans in hun verschijning, die zich een paar maanden lieten voederen eer ze naar Afrika terugkeerden. De huizen hadden allemaal hoge plafonds en ramen met luiken ervoor, van zwaar hout, met kleine spleten tussen de lamellen, die alleen in de koele avond. en ochtenduren met haken tot een kier werden geopend. Alle trappenhuizen waren als met opzet smal en bedompt; het ging er niet om ergens heen te gaan of ergens vandaan te komen; men bleef bij voorkeur waar men was. Het elektriciteitsnet was voorwereldlijk. Het bestond uit een bedrading die noch afdoende geisoleerd, noch planmatig aangelegd was, en dateerde van zo lang geleden dat de bewoners van het stadje het als een soort atavistisch wortelwerk beschouwden, dat ze liever ongemoeid lieten. Dat gold ook voor waterleiding en riolering.”
Martin Michael Driessen (Bloemendaal, 19 april 1954)
De Braziliaanse dichter, schrijver en vertaler Manuel Carneiro de Souza Bandeira Filho werd geboren op 19 april 1886 in Recife. Zie ook alle tags voor Manuel Bandeira op dit blog.
De cactus Die cactus herinnerde aan de wanhoopsgestes der sculptuur: Laocoön omstrengeld door de slangen, Ugolino met zijn uitgevaste zoons, en ook aan 't droog Noordoosten, wildernissen en savanna's. Hij was wel enorm, zelfs voor dit land van zo uitzonderlijke vruchtbaarheid. Op een dag heeft hem een wervelende rukwind met zijn wortels uitgewoeld. De cactus viel dwars over straat, brak de dakrand van de gevels langs de weg, stremde het verkeer van bussen, trams, automobielen, haalde neer 't elektrisch net en roofde een etmaal lang de stad van energie en licht: - Hij was prachtig, hard, onhandelbaar.
Vertaald door Albert Helman
Pneumothorax
Koorts, bloedspuwing, ademnood en nachtzweet. Een heel leven dat had kunnen zijn en dat niet was. Uche, uche, uche. Liet de dokter komen: - Zeg eens drie en dertig. - Drie en dertig... drie en dertig... drie en dertig... - Diep ademen. ... - U hebt een gat in de linker long en de rechter is al aangetast. - Wat denkt u dokter, kunnen we geen pneumothorax proberen? - Nee. Het enige wat u kunt doen is een Argentijnse tango spelen.
Vertaald door August Willemsen
The Road
This road, where I live, between two turns of the way Is more interesting than a city avenue In the cities everybody looks alike Everybody is everybody Not here: you feel that here everyone carries his own soul Each being is himself Even the dogs These country dogs look like business men Go around always worried How many people coming and going! Everything has an impressive air that leads to meditation Burial on foot or the milk cart pulled by a fuzy goat Not even water whispers are lacking, Suggesting with the voice of symbols That life goes on, goes on! And youth shall end
Vertaald door A. B. M. Cadaxa
Manuel Bandeira (19 april 1886 – 13 oktober 1968) Cover bloemlezing
De Zuidtiroolse dichter norbert c. kaser werd geboren op 19 april 1947 in Brixen. Zie ook alle tags voor norbert c. kaser op dit blog.
alto adige
alto adige alto fragile
reiseland durchgangsland niemandsland
zu lange das requiem als daß die tote erstuende aber die grabreden geben die leiche nicht preis
andreas hofer laeßt sich nicht ver(d)erben aber der sarg ist noch offen
ha-ha-hai- heimatland
sehnsucht mit roter nase klappernd die spuren des fruehlings erwarten mit roter nase ueber pfingsten gekommen muehsam schlagen die baeume aus aus dem kraeutergarten jammern die salatpflaenzchen die katzen noch im maerzgeplaerr jussuff auf befehl in sommeruniform auf befehl die oefen kalt klappernd die spuren des fruehlings wir trinken wein
n. c. kaser (19 april 1947 – 21 augustus 1978)
De Russische schrijver Veniamin Kaverin werd geboren op 19 april 1902 in Pskov. Zie ook alle tags voor Veniamin Kaverin op dit blog.
Uit: Two captains (Vertaald door Bernard Isaacs)
“But Father wasn't there any more, and, besides, it was doubtful whether the trip would have helped her now. She stood in the passage, bareheaded and barefooted, and did not even turn her head when somebody came into the house. She was silent all the time, except when she uttered two or three words in a distracted manner. What's more, she seemed to be afraid of me, somehow. When I started to "speak", she stopped up her ears with a tortured expression. She passed a hand over her eyes and forehead as if trying to recollect something. She was so queer that even Aunt Dasha crossed herself furtively when Mother, in answer to her pleadings, turned and fixed her with a dreadful stare. It must have been a fortnight before she came round. She still had fits of absent-mindedness, but little by little she began to talk, go outside into the yard and work. Ever more often now the word "petition" was on her lips. The first to utter it was old Skovorodnikov, then Aunt Dasha picked it up, and after her the whole yard. A petition must be lodged! That (Lay Mother went out and took us with her-me and my sister. We were going to the "Chambers" to hand in a petition. The "Chambers" were a dark building behind tall iron railings in Market Square. My sister and I waited for a long time, sitting on an iron seat in the dimly lit high-ceilinged corridor. Messengers hurried to and fro with papers, doors slammed. Then Mother came back, seized my sister's hand, and we all started off at a run. The room we went into was barriered off, and I couldn't see the person to whom Mother was speaking and bowing humbly. But I heard a cold indifferent voice, and this voice, to my horror, was saying something which I alone in all the world could disprove. "Ivan Grigoriev..." I heard the rustle of pages being turned over. "Article 1454 of the Criminal Code. Premeditated murder. What do you want, my dear woman?" "Your Honour," my mother said in a tense unfamiliar voice, "he's not guilty. He never killed anyone." "The court will go into that." I had been standing all the time on tiptoes, my head thrown back so far that it bade fair to drop off, but all I could see across the barrier was a hand with long dry fingers, in which a pair of spectacles was being slowly dangled.”
Veniamin Kaverin (19 april 1902 – 4 mei 1989) DVD Cover voor de Russische verfilming door Vladimir Vengerov uit 1955
De Franse schrijver Louis Amédée Achard werd geboren op 19 april 1814 in Marseille Zie ook alle tags voor Louis Amédée Achard op dit blog.
Uit: Belle-Rose
« M. Dufailly était devenu progressivement et par une suite de transformations habiles, d’abord M. du Failly, puis M. du Failly de Malzonvilliers, puis enfin M. de Malzonvilliers tout court. Maintenant, il n’attendait plus que l’occasion favorable de se donner un titre, baron ou chevalier. À l’époque où ses affaires nécessitaient de fréquents voyages dans la province, et souvent même jusqu’à Paris, M. de Malzonvilliers avait maintes fois confié la gestion de ses biens à Guillaume Grinedal, qui passait pour le plus honnête artisan de Saint-Omer. Cette confiance, dont M. de Malzonvilliers s’était toujours bien trouvé, avait établi entre le fauconnier et le traitant des relations intimes et journalières, qui profitèrent aux trois enfants, Jacques, Claudine et Pierre. Suzanne, qui était à peu près de l’âge de Claudine, avait des maîtres de toute espèce, et les leçons servaient à tout le monde, si bien que les fils du père Guillaume en surent bientôt plus long que la moitié des petits bourgeois de Saint-Omer. Jacques profitait surtout de cet enseignement ; comme il avait l’esprit juste et persévérant, il s’acharnait aux choses jusqu’à ce qu’il les eût comprises. On le rencontrait souvent par les champs, la tête nue, les pieds dans des sabots et un livre à la main, et il ne le lâchait pas qu’il ne se le fût bien mis dans la tête. Une seule chose pouvait le détourner de cette occupation, c’était le plaisir qu’il goûtait à voir son père manier les vieilles armes qu’on lui apportait des quatre coins de la ville et des châteaux du voisinage pour les remettre en état. Guillaume Grinedal était le meilleur arquebusier du canton ; c’était un art qu’il avait appris au temps où il était maître de fauconnerie chez M. d’Assonville, et qui lui aurait rapporté beaucoup d’argent s’il avait voulu l’exercer dans l’espoir du gain. Mais, dans sa condition, il agissait en artiste, ne voulant pas autre chose que le juste salaire de son travail, qu’il estimait toujours moins qu’il ne valait. Jacques s’amusait souvent à l’aider, et lorsqu’il avait fourbi un haubert ou quelque épée, il s’estimait le plus heureux garçon du pays, pourvu toutefois que Mlle de Malzonvilliers lui donnât au point du jour son sourire quotidien. Lorsque Suzanne se promenait dans le jardin du fauconnier en compagnie des enfants et des animaux domestiques qui vivaient par là en bonne intelligence, elle offrait, avec Jacques, le plus étrange contraste qui se pût voir."
Louis Amédée Achard (19 april 1814 – 24 maart 1875) Cover
De Franse dichter en schrijver van liedteksten Pierre-Jean de Béranger werd geboren op 19 april 1780 in Parijs. Zie ook alle tags voor Pierre-Jean de Béranger op dit blog.
Le grenier
Je viens revoir l'asile où ma jeunesse De la misère a subi les leçons. J'avais vingt-ans, une folle maîtresse, De francs amis et l'amour des chansons. Bravant le monde et les sots et les sages, Sans avenir, riche de mon printemps, Leste et joyeux je montais six étages. Dans un grenier qu'on est bien à vingt ans ! C'est un grenier, point ne veux qu'on l'ignore. Là fut mon lit bien chétif et bien dur ; Là fut ma table ; et je retrouve encore Trois pieds d'un vers charbonnés sur le mur. Apparaissez, plaisirs de mon bel âge, Que d'un coup d'aile a fustigés le Temps. Vingt fois pour vous j'ai mis ma montre en gage. Dans un grenier qu'on est bien à vingt ans ! Lisette ici doit surtout apparaître, Vive, jolie, avec un frais chapeau Déjà sa main à l'étroite fenêtre Suspend son schall en guise de rideau. Sa robe aussi va parer ma couchette ; Respecte, Amour, ses plis longs et flottants. J'ai su depuis qui payait sa toilette. Dans un grenier qu'on est bien à vingt ans ! À table un jour, jour de grande richesse, De mes amis les voix brillaient en choeur, Quand jusqu'ici monte un cri d'allégresse. À Marengo Bonaparte est vainqueur ! Le canon gronde ; un autre chant commence ; Nous célébrons tant de faits éclatants. Les rois jamais n'envahiront la France. Dans un grenier qu'on est bien à vingt ans ! Quittons ce toit où ma raison s'enivre. Oh ! qu'ils sont loin ces jours si regrettés ! J'échangerais ce qu'il me reste à vivre Contre un des mois qu'ici Dieu m'a comptés. Pour rêver gloire, amour, plaisir, folie, Pour dépenser sa vie en peu d'instants, D'un long espoir pour la voir embellie, Dans un grenier qu'on est bien à vingt ans !
Pierre-Jean de Béranger (19 april 1780 – 16 juli 1857) Portret door Edouard Cibot, 1853
De Duitse dichter, schrijver en letterkundige Hans Böhm werd geboren op 18 april 1876 in Keulen. Zie ook alle tags voor Hans Böhm op dit blog.
Glaube Welches Wunder welch ein tiefer Sinn Daß ich schon dein Eigen bin Und noch weiß ich kaum dein Wesen. Muß dich lieben dir vertraun All mein Leben auf dich baun Eh ich ganz in dir gelesen. Schwerer Ernst im schönsten Spiel! Wie nun unsre Karte fiel Sehn wir nur allmählich. Ist Gewinn es, ist es Wahn? Dennoch seis gewagt getan! Denn der Preis ist selig. Lieb ist Hoffen Lieb ist Ahnen. In den himmlisch hohen Bahnen Rollen ruhig unsre Sterne. Hold und treu ist die Natur; Was ich Schlimmstes auch erfuhr.
Maria Leise falt ich meine Hände Um den Leib den Er begnadet: Seligkeit so mich umbadet Sink in diese süßen Wände! Daß allein von Himmelswonne Sich mein reiner Knabe nähre - Bis in Demut ich gebäre Aller Erden Heil und Sonne.
Hans Böhm (18 april 1876 – 12 december 1946) Keulen, Alter Markt door Carl Rüdell, 19e eeuw (Geen portret beschikbaar)
Onafhankelijk van geboortedata:
De Zwitserse schrijver Werner Rohner werd in 1975 geboren in Zürich. Zie ook alle tags voor Werner Rohner op dit blog.
Uit: Das Ende der Schonzeit
„Obwohl die beiden sich da erst vier Monate kannten, umarmte Rebekka sie zu jeder Begrüssung, brachte ihr Blumen mit, die sie aus der Cafeteria für sie geklaut hatte, und fragte, als ob es das Normalste auf der Welt wäre, wie es ihr gehe. Zwar antwortete Mutter auch ihr nur mit einem nichtssagenden Nicken, und ich war froh darüber, dass sie sich zu verstehen schienen; manchmal aber befremdete mich diese Nähe zwischen den beiden.
Doch nicht nur Mutters Hände fielen mir auf. Ich ertappte mich dabei, dass ich versuchte, mir andere Details zu merken, innerlich Fotos von Mutter machte im Wissen, dass später doch immer etwas fehlen würde. Manchmal führte ich gar tonlose Selbstgespräche: blaue Augen – gräulich blaue Augen, korrigierte ich mich –, eine sehr gerade Nase, altersblonde Haare und dieser Geruch, vermischt mit parfümiertem Tabak, so vertraut, dass ich nicht sagen konnte, ob es überhaupt einer war. Manches wiederholte ich, als ob ich Vokabeln büffelte; und während ich mir einprägte, wie sich Mutter im Rollstuhl an ihre Zigarette klammerte, hatte ich gleichzeitig Angst davor, dieses Bild nie mehr aus dem Kopf zu kriegen. WIE FAST ALLE KINDER von Eltern, die rauchen, hatte auch ich mir, aber vor allem Mutter geschworen, nie damit anzufangen – tatsächlich rauchte ich, seit ich dreizehn war. Ich hatte aber geschafft, das vor ihr zu verbergen, bis ich an meiner Maturafeier ohne nachzudenken vor ihren Augen eine Zigarette zwischen die Lippen steckte. Doch anstatt mich zu tadeln, anstatt überhaupt etwas zu sagen, griff sie in ihre Handtasche und zog eines von mindestens fünf Feuerzeugen heraus, die sie immer dabeihatte. Sie streckte es mir entgegen – auch damals waren die Nägel lackiert – und zündete meine Camel ohne Filter an. Dabei schaute sie mich an, lange, schweigend, mit diesem Blick, den man vielleicht stolz nennen könnte. Ich wusste, wenn sie mich so anschaute, dann war das einerseits Liebe, andererseits ein Versöhntsein mit sich und der Welt; es musste etwas mit Schöpfertum zu tun haben, und es war mir unangenehm.“
Werner Rohner (Zürich, 1975)
Zie voor nog meer schrijvers van de 19e april ook mijn blog van 19 april 2018 en ook mijn blog van 19 april 2015 deel 2.
|