Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
26-08-2007
Joachim Zelter
Joachim Zelter (Freiburg im Breisgau, 26 augustus 1962)
De Duitse schrijver Joachim Zelter werd geboren in Freiburg im Breisgau op 26 augustus 1962. Hij studeerde Engels en politieke wetenschappen in Tübingen. Na zijn promotie in 1993 doceerde hij o.a. aan de Yale University en aan de universiteit van Tübingen. Toen hij vierendertig was besloot hij schrijver te worden. Na verschillende afwijzingen verschenen zijn eerste boeken "Briefe aus Amerika" en "Die Würde des Lügens" bij de kleine uitgeverij Ithaka. Sinds 1997 is hij zelfstandig schrijver. Zijn verhalend proza wordt gekenmerkt door een neiging naar de satire en het tragikomische.
Uit: Schule der Arbeitslosen"
»Graben Sie!« Auf einer Schubkarre liegen Spaten und Spitzhacken. Trainer Fest ließ sie
aus einem Container holen. »Graben Sie weiter!« Die erste Schulstunde des ersten Schultags
hatte kaum begonnen, da ist ihr Trainer aufgestanden und hat APOLLO aus dem Klassenzimmer
geführt. »Schnell. Schneller.« Sie gelangten über den Schulhof zum Haupttor, das sich wie von selbst öffnete, hinaus auf die Düsseldorfer Straße, auf der sie in Zweierreihen gingen. Sie wurden von hupenden Autos überholt. So als wäre ihre Anwesenheit auf dieser Straße ganz verfehlt. Es erinnerte an das Bild eines unmotivierten Schulausflugs.
Und wie bei einem Schulausflug fühlten sie sich auch, ein Schulausflug zu Beginn eines langen Schuljahrs: ein letztes Durchatmen und Vertreten der Beine vor langen, arbeitsreichen Monaten. Selbst das Wetter fügte sich in dieses Bild, an einem der letzten warmen Tage des Jahres. Sie liefen fast ausgelassen in kleinen Unterhaltungen Unterhaltungen über die Schulzeit, über Schulausflüge, über Lehrer und erste Berufe, über die sie sprachen wie über die erste Liebe ...
Am Ende der Düsseldorfer Straße kamen sie zu einem Stück Wiese, auf der ein Container
steht, den Fest öffnete, um eine schwer beladene Schubkarre in ihre Mitte zu schieben. Er bedeutete jedem, sich Spaten oder Spitzhacke zu nehmen. Mit einer Schnur legte er einen Umriss über die Wiese. »Graben Sie!«
Die Trainees stehen unbeholfen, wissen kaum, wie Spaten und Spitzhacke zu handhaben
sind. Fest zeigt es ihnen. »Graben Sie! Graben Sie weiter! Graben Sie tiefer!« Sie
stehen gebückt, können Spaten und Hacken kaum heben, lassen ihr Werkzeug mehr auf
den Boden fallen als damit ernsthaft Erde zu lösen. Nur Fest ist es, der wirklich in die
Tiefe hackt. Jede seiner Bewegungen ist eine Demonstration: Wie man hackt.
Joachim Zelter (Freiburg im Breisgau, 26 augustus 1962)
De Duitse dichter en schrijver Jürgen Kross werd geboren op 26 augustus 1937 in Hirschberg. Hij woont tegenwoordig in Mainz waar hij een boekhandel bezit. Het leeuwendeel van zijn literaire werk bestaat uit gedichten, maar hij schrijft ook verhalen, korte toneelstukken en hoorspelen.
Werk o.a.: Höllenglut (2002), fremdgut (2004), schneelicht (2005), zufluchten (2007)
der sonne wo. stehst du für licht
ein. daß es die fernen beleuchte. endlich auch über dich hin.
De Duitse schrijver Ludwig Aurbacher werd geboren op 26 augustus 1784 in Türkheim, Schwaben. Zijn bekendste werk is de verzameling verhalen die in 1827 1829 anoniem verschenen onder de titel Ein Volksbüchlein. Vooral de verhalen over de Sieben Schwaben werden populair.
Uit: Wie die sieben Schwaben nach Augsburg kommen und sich allda Waffen holen
Als man zählte nach Christi Geburt eintausend und etliche hundert Jahr, da begab sich's, daß die sieben Schwaben in die weltberühmte Stadt Augsburg einzogen; und sie gingen sogleich zu dem geschicktesten Meister allda, um sich Waffen machen zu lassen; denn sie gedachten das Ungeheuer zu erlegen, welches zur selbigen Zeit in der Gegend des Bodensees übel hauste und das ganze Schwabenland in Furcht und Schrecken setzte. Der Meister führte sie in seine Waffenkammer, wo sich jeder einen Spieß oder sonst was auswählen konnte, was ihm anstand. »Bygost!« sagte der Allgäuer, »sind das auch Spieße? So einer wär mir just recht zu einem Zahnstürer. Meister, nehmt für mich nur gleich einen Wiesbaum von sieben Mannslängen.« »Potz Blitz,« sagte der Blitzschwab, »Allgäuer, progle prahle. dich nicht allzusehr.« Der Allgäuer sah den mit grimmigen Augen an, als wollte er ihn damit durchbohren. »Eigentlich hast du recht, Männle!« sagte der Blitzschwab und streichelte ihm den Kautzen; und ich merke deine Meinung,« sagte er: » Wie alle Sieben für Einen, so für alle Sieben nur Einen.« Der Allgäuer verstand ihn nicht, sagte aber: »Ja!« und den andern war's auch recht. Und so ward denn ein Spieß von sieben Mannslängen bestellt, und in einer Stunde war er fertig. Ehe sie aber die Werkstatt verließen, kaufte sich jeder noch etwas Apartes, der Knöpfleschwab einen Bratspieß, der Allgäuer einen Sturmhut mit einer Feder darauf, der Gelbfüßler Sporen für seine Stiefel sie seien nicht nur gut zum Reiten, sagte er, sondern auch zum Hintenausschlagen.
De Duitse schrijver Walter Helmut Fritz werd geboren op 26 augustus 1929 in Karlsruhe, maar groeide op in Waldprechtsweier (Schwarzwald), Rastatt en Karlsruhe. Tot 1954 studeerde hij literatuurwetenschap, filosofie en moderne talen in Heidelberg. Daarna werd hij docent. Sinds 1964 is hij zelfstandig schrijver. Hij schrijft romans, essays, maar toch vooral poëzie. Hij ontving er o.a. de Georg Trakl prijs voor.
Ich nehme dich wahr
Ich nehme dich wahr in der brennenden Frühe, die sich niederläßt in der Stadt und da und dort zu Gladiolen wird.
Ich nehme dich wahr in den Bewegungen des Raums, der sich neu zu stufen beginnt, sobald das Licht der Nacht zuwiderhandelt.
Ich nehme dich wahr in den Ferien von Linien, die dabei entstehen, unsichtbar, zwischen den Dingen.
Ich nehme dich deutlich wahr
Weil du die Tage
Weil du die Tage zu Schiffen machst, die ihre Richtung kennen.
Weil dein Körper lachen kann.
Weil dein Schweigen Stufen hat.
Weil ein Jahr die Form deines Gesichts annimmt.
Weil ich durch dich verstehe, daß es Anwesenheit gibt,
De Sloveense schrijverBoris Pahor werd geboren in Triëst op 26 augustus 1913. Pahor ging school aan het gymnasium in Koper en aan het seminarie in Gorica, waar hij twee jaar lang theologie studeerde. In 1940 werd hij gemobiliseerd en nam deel aan de veldtocht in Libië. Korte tijd later was hij werkzaam als tolk voor de Italianen, ingezet bij de verhoren van gevangen Joegoslavische partizanen in Bogliaco. Na de ineenstorting van het Italiaanse fascisme sloot hij zich bij het Sloveense Bevrijdingsfront (Sloveens: Osvobodilna fronta) aan. In januari 1944 werd hij opgepakt, waarna zijn lijdensweg begon in het Italiaanse concentratiekamp Risiera di San Saba en zijn weg vervolgde via het Franse kamp Natzweiler-Struthof naar de Duitse concentratiekampen Bergen-Belsen en Dachau. Pahor overleefde en keerde terug naar Triëst. Hij liet ook het naoorlogse Joegoslavië niet ongemoeid; in zijn lijftijdschrift Zaliv verschenen keer op keer kritische opstellen. Boris Pahor verwerkt zijn ervaringen in heel zijn werk. Zijn boek Nekropola droeg bij aan de oprichting van het Europese centrum voor gedeporteerde verzetsstrijders (bij Natzweiler-Struthof in Frankrijk).
Uit een recensie over Nekropolis in DIE ZEIT, 34/2001:
Eine der ersten Szenen, die Pahor sich vergegenwärtigt, gilt einer abendlichen Prozedur im Lager. Einer nach dem anderen steigen die Häftlinge in der Schlafbaracke auf eine Pritsche. Sie schieben die Hose hinunter, das Hemd bis zum Nabel hinauf und lassen im Schein einer Glühbirne das rasierte Geschlecht daraufhin inspizieren, ob in den Spitzen der nachwachsenden Haare Lausnissen kleben. Im Zentrum des Bildes und seiner Beschreibung befindet sich "der beleuchtete Penis", wie alle anderen Körperteile und Organe gezeichnet vom Verfall.
Der Autor nähert sich der Szene von außen, in einer Art Kamerabewegung. Er zeigt das Gruppenbild, geht dann immer näher an den Unterleib eines Untersuchten heran. Er bedient sich, nicht nur an dieser, sondern an dutzend anderen Stellen seines Buches, der Sichtweise jenes Mediums, des Films, das in der Fähigkeit zu schockieren und zu dokumentieren ein besonderes Prestige besitzt. Zugleich aber bezweifelt Pahor den Zusammenhang von Abbildungsdirektheit und Erinnerungswahrheit: "Es ist fast besser, dass es keinen solchen Film gibt, weil die dürren Wesen mit dem nackten Schritt heute manch einem wie eine Schar dressierter Hunde erscheinen könnten, die der Herr leicht dazu abrichten konnte, einander - aufrecht mit den Hinterbeinen auf der Pritsche stehend - das Schambein zu beriechen." Gerade das direkte Bild kann die Entwürdigung vertiefen. Denn es folgt der Fantasie der Täter, die dieses Bild gleichsam "erfunden" haben. Ebenjene Abhängigkeit der Abbildung sprengt Boris Pahor im Verlauf der folgenden Textseiten. Er stellt dem Dokumentationsprinzip und seinem verstrickten Naturalismus ein anderes, das lyrische Prinzip der Metaphernkette gegenüber.
De Duitse schrijver Joachim Helfer werd geboren in Bonn op 26 augustus 1964. Hij groeide op in het Hessische Schwalbach. Helfer studeerde Engels in Hamburg. Na reizen door Europa, Afrika en de VS vestigde hij zich als zelfstandig schrijver in 1990 in Hamburg. Hij ontving diverse prijzen, waaronder in 2000 de Irmgard-Heilmann-Preis.
Werk o.a: Du Idiot (1994), Cohn & König (1998), Nicht Himmel, nicht Meer (2002), Nicht zu zweit. Drei Novellen (2005)
Uit: Nicht Himmel, nicht Meer
An der Sonne schien es mir für März zu warm zu sein, und Silvio hatte auf dem Heimweg von der Schule außer Schneeglöckchen und den Scheinwerfern eines ohne Kennzeichen an den Straßenrand gestellten Wartburgs auch ein Gewächs zertreten, das sonst bis zum Wochenende die Osterferien eingeläutet hätte. Daß mich mein Vater aber mit der Ankündigung bei den Garagen abfing, er wolle mit mir zum Baden fahren, war trotz allem übertrieben. Bei Tagesanbruch hatte er sein Rad hervorgeholt und es zwischen den neuen Autos der Nachbarn auf den Sattel gestellt; jetzt waren Kette, Ritzel, Naben geölt und die Speichen der alten Mühle blitzblank geschmirgelt, und wenn er das Hinterrad sirrend auf Hochtouren brachte, tanzten die Frühlingsstrahlen darin. Mir wurde kalt ums Herz, als ich ihn so sah: in der hellblauen Jacke, in der er früher morgens als erster aus dem Haus gegangen und oft erst spätabends vom Dienst heimgekommen war, die nun aber verschmiert und ausgebeult an ihm herabhing. Eine Kindheit lang hätte ich es genossen, ihm beim Werkeln zuzusehen, wenn er einmal Zeit für mich gehabt hätte, die ewige Sonntagsgemütlichkeit jedoch, die er seit Monaten Tag für Tag zelebrierte, fand ich längst nicht mehr lustig. Also maulte ich etwas von "Mathe lernen" und setzte, da meine Laune schon die nächste Wende nahm, fröhlich hinzu: "Falls du inzwischen den Überblick verloren hast, heute ist Montag!" Und übernächstes Jahr um diese Zeit mache ich Abi!' konnte ich mir gerade noch verkneifen - aber zu spät: Mein armer Vater richtete sich auf und schlug mir, was er noch nie getan hatte, mit der Hand ins Gesicht, daß mein Kopf nur so davonflog und gegen ein Garagentor krachte und dann brauste und rauschte, als kreisten einander speisende Wasserfälle darin.
Guy Manod decided to wake up when Ronald and Etienne agreed to listen to Jelly Roll Morton; opening one eye he decided that the back outlined in the light of the green candles must belong to Gregorovious. He shuddered, the green candles seen from a bed made a bad impression on him, the rain on the skylight was strangely mixed with the remnants of his dream-images, he had been dreaming about an absurdly sunny place, where Gaby was walking around nude and feeding crumbs to a group of stupid pigeons the size of ducks. "I have a headache," Guy said to himself. He was not in the least interested in Jelly Roll Morton although it was amusing to hear the rain on the skylight as Jelly Roll sang: "Stood on a corner, an' she was soakin' wet..." Wong would certainly have come up with a theory about real and poetic time, but was it true that Wong had mentioned making coffee? Gaby feeding the pigeons crumbs and Wong, the voice of Wong going in between Gaby's nude legs in a garden with brightly colored flowers, saying: "A secret I learned in the casino at Menton." Quite possible, after all, that Wong would appear with a pot full of coffee.
Jelly Roll was at the piano beating the time softly with his foot for lack of a better rhythm section. Jelly Roll could sing "Mamie's Blues" rocking a little, staring up at some decoration on the ceiling, or it was a fly that came and went or a spot that came and went in Jelly Roll's eyes. "Eleven twenty-four took my baby away-ay..." That's what life had been, trains bringing people and taking them away while you stood on the corner with wet feet, listening to a nickleodeon and laughing and cussing out the yellow windows of the saloon where you didn't always have enough money to go in.
Le poète Le Christ n'est donc venu qu'en vain parmi les hommes Si des fleuves de sang limitent les royaumes Et même de l'Amour on sait la cruauté C'est pourquoi faut au moins penser à la Beauté Seule chose ici-bas qui jamais n'est mauvaise Elle porte cent noms dans la langue française Grâce Vertu Courage Honneur et ce n'est là Que la même Beauté
Paris
J'ai vu Paris dans l'ombre Hypogée où l'on riait trop Paris une grande améthyste Ces soldats belges en troupe Vieilles femmes habillées en Perrette Après le pot-au-lait L'officier-pilote raconte ses exploits J'ai entendu la berloque
Mais quel sourire celui de celui qui eut sursis d'appel illimité Ombre de la statue de Shakespeare sur le Boulevard Haussmann Laideur des costumes civils des hommes qui ne sont pas partis Les peintres travaillaient Mon cur t'adore
De Engelse schrijver Martin Amis werd geboren op 25 augustus 1949 in Cardiff, South Wales. Hij is de zoon van de schrijver Kingsley Amis. Martin Amis werd vooral bekend door zijn tweede roman Dead Babies uit 1975. De titel van het boek veroorzaakte zoveel opschudding en afkeer dat de uitgeverij de titel veranderde voor de paperback versie in Dark Secrets. Zijn werk wordt dan ook gekenmerkt door moreel en mentaal geweld. Dit heeft hij gemeen met de schrijversgeneratie uit de jaren vijftig, the Angry Young Men. Amis experimenteert graag: met vorm, stijl, maar ook inhoud. Hij gebruikt Amerikaans Engels, straat-Engels en dialecten van verschillende minderheidsgroepen in zijn romans.
Uit: Yellow Dog
The couple stood embracing in a high-ceilinged hallway. Now the husband with a movement of the arm caused his keys to sound in their pocket. His half-conscious intention was to signal an ?.impatience to be out. Xan would not publicly agree, but women naturally like to prolong routine departures. It is the obverse of their fondness for keeping people waiting. Men shouldn't mind this. Being kept waiting is a moderate reparation for their five million years in power . . . Now Xan sighed softly as the stairs above him softly creaked. A complex figure was descending, normal up to the waist, but two-headed and four-armed: Meo's baby daughter, Sophie, cleaving to the side of her Brazilian nanny, Imaculada. Behind them, at a distance both dreamy and self-sufficient, loomed the four-year-old: Billie. Russia took the baby and said, 'Would you like a lovely yoghurt for your tea?' 'No!' said the baby. 'Would you like a bath with all your floaty toys?' 'No!' said the baby, and yawned: the first lower teeth like twin grains of rice. 'Billie. Do the monkeys for Daddy.' 'There were too many monkeys jumping on the bed. One fell down and broke his head. They took him to the doctor and the doctor said: No more monkeys jumping on the BED.' Xan Meo gave his elder daughter due praise. Daddy'll read to you when he comes back,' said Russia.
De Duitse schrijver Maxim Biller werd geboren op 25 augustus 1960 in Praag. Biller is kind van joods-Russische ouders die in 1970 naar Duitsland emigreerden. Hij studeerde in Hamburg en München literatuur en journalistiek en schreef o.a. voor Der Spiegel en Die Zeit. Zijn romans en verhalen werden in verschillende talen vertaald. Biller debuteerde in 1990 met de verhalenbundel Wenn ich einmal reich und tot bin.
Uit: Sieben Versuche zu lieben
Das erste Mal saßen sie im Kindergarten in der Slavíkova nebeneinander beim Essen und zeigten sich unter dem Tisch ihre kleinen Geheimnisse. Sie mußte nur ein bisschen ihre Beine öffnen, er knöpfte seine Hose auf. Im Kindergarten war es immer ziemlich dunkel, und sie sahen nicht viel. Nach dem Mittagessen zogen alle Kinder in den großen Schlafraum. Jirka ging langsam hinter Alena her und war traurig, daß sein Bett nicht neben ihrem stand. Danach spielten sie zusammen, daran konnte er sich noch erinnern, aber er wusste nicht mehr, was sie spielten. Als sie von ihren Eltern abgeholt wurden, sagten sie sich nicht auf Wiedersehen. Sie schauten weg, und am nächsten Tag redeten sie nicht miteinander. Ein paar Tage später kniff Alena sich selbst so lange in den Unterarm, bis er feuerrot war. Sie schrie vor Schmerz, und als sie in den Armen der Kindergärtnerin lag, sagte sie weinend, das sei Jirka gewesen.
Alena und Jirka waren Kinder von Vinohrady. Es war ihnen damals egal, aber später dachten sie beide oft daran. Er wohnte mit seinen Eltern in der Mánesova, oben am Platz, wo die große viereckige Kirche mit der durchsichtigen Uhr stand. Wenn das Fenster in seinem Zimmer offen war, hörte er die Straßenbahnen, die auf der Vinohradská fuhren. Sie wohnte in der Chopinova. Sie musste nur die Chopinova überqueren, schon war sie im Park. Dort sahen sie sich oft, und kurz bevor seine und ihre Familie 68 in den Westen flüchteten, traf er sie auf der Seite des Parks, von der man auf die Stadt heruntersehen konnte.
Jeder Abschied ist betäubend. Man denkt und empfindet weniger, als man glaubte: die Thätigkeit in die unsre Seele sich auf ihre eigne weitere Laufbahn wirft, überwindet die Empfindbarkeit über das, was man verläßt, und wenn insonderheit der Abschied lange dauret: so wird er so ermüdend, als im Kaufmann zu London. Nur denn aber erstlich siehet man, wie man Situationen hätte nutzen können, die man nicht genutzt hat: und so hatte ich mir jetzt schön sagen: ei! wenn du die Bibliothek beßer genutzt hättest? wenn du in jedem, das dir oblag, dir zum Vergnügen, ein System entworfen hättest? in der Geschichte einzelner Reiche Gott! wie nutzbar, wenn es Hauptbeschäftigung gewesen wäre! in der Mathematik wie unendlich fruchtbar, von da aus, aus jedem Theile derselben, gründlich übersehen, und mit den reellsten Kän[n]tnißen begründet, auf die Wißenschaften hinauszusehen! in der Physik und Naturgeschichte wie, wenn das Studium mit Büchern, Kupferstichen und Beispielen, so aufgeklärt wäre, als ich sie hätte haben können und die Französische Sprache mit alle diesem verbunden und zum Hauptzwecke gemacht! und von da aus also die Henaults, die Vellys, die Montesquieu, die Voltaire, die St. Marcs, die La Combe, die Coyers, die St. Reals, die Duclos, die Linguets und selbst die Hume's französisch studirt: von da aus, die Buffons, die D'Alemberts, die Maupertuis, die La Caille, die Eulers, die Kästners, die Newtone, die Keile, die Mariette, die Toricelli, die Nollets studirt; und endlich die Originalgeister des Ausdrucks, die Crebillons, die Sevigne, die Moliere; die Ninons, die Voltaire, Beaumelle u. s. w. hinzu gethan das wäre seine Laufbahn, seine Situation genutzt, und ihrer würdig geworden!
De Nederlands-Zwitserse schrijver, tekstschrijver, componist, zanger en pianist Drs. P (eig. Heinz Hermann Polzer werd geboren in het Zwitserse Thun op24 augustus 1919 als zoon van een Nederlandse moeder en een Oostenrijkse vader. In zijn derde levensjaar, na de scheiding van zijn ouders, verhuisde hij met zijn moeder naar Nederland. Hoewel hij vrijwel zijn hele leven in Nederland heeft gewoond, en hij 'tot in de haarvaten' verweven is met de Nederlandse taal, heeft Polzer altijd zijn Zwitserse nationaliteit aangehouden. De artiestennaam Drs. P, bedacht door Willem Duys, verwijst naar de academische graad van doctorandus (afgekort: drs.) in de economie, die Polzer aan de Nederlandse Economische Hogeschool (nu Erasmus Universiteit) behaalde. Drs. P publiceerde talrijke dichtbundels en boeken over het 'dichten', over reclame en over reizen. Hij introduceerde de versvorm ollekebolleke in Nederland, een licht aangepaste variant van de Amerikaanse higgledy piggledy.
Ware juweeltjes van Liefhebberijtoneel Voor het geachte Romeinse publiek!
Ank
Eens kende ik een meisje, en haar voornaam luidde Ank Ze woonde heel gerieflijk, ze werkte op een bank Haar uiterlijk was goed verzorgd, haar silhouet was rank Haar tierenheid was goeder en haar moedigheid was lank Toen kwam ze in contact met de gewoontedrinker Hank Nu is ze uitgezakt en ze verspreidt een scherpe stank Geen doel meer in het leven en geen brood meer op de plank En mensen, dat komt alles ongetwijfeld van de drank
Horloges lopen achter en athleten lopen mank En Groenevelt is rood maar het Oranjehuis is blank Mijn buur houdt honden uit de slaap met klagelijk gejank Een Duitser wordt malade en een Fransman voelt zich krank Gazellen worden moddervet en varkens worden slank Een vlieg lijdt soms aan kanker maar een vlieger heeft geen kank Een panter is vaak pienter maar een pienk is nooit eens pank En mensen, dat komt alles ongetwijfeld door de drank
Ik drink niet voor de aardigheid, dat zeg ik vrij en frank Ik drink wel voor het middaguur, en tegen wil en dank Ik wiegel en ik waggel en ik zwijmel en ik zwank Van havenkroeg naar dorpscafe, van Brest naar Wildervank De tranen stromen langs mijn wang en daarna langs mijn flank Ik zie geen sprankje hoop meer, ja niet eens een hoopje sprank En uit mijn geelkat komt nog slechts een kloeierige brank En dat komt ongedrankeld van de twijf
De Engelse komiek, schrijver, acteur en presentator Stephen John Fry werd geboren in Londen op 24 augustus 1957. Fry studeerde aan het Queens College in Cambridge. Hij woont tegenwoordig in Norfolk en New York City. Hij heeft veel samengewerkt met Hugh Laurie.
In 2006 maakte Stephen Fry de tweedelige BBC-documentaire "Stephen Fry - The Secret Life of the Manic Depressive", waarin hij uit de kast komt als lijder aan een bipolaire stoornis, ook wel manisch-depressieve stoornis genoemd. Hij interviewt bekende en minder bekende mensen die dezelfde ziekte hebben en vertelt over zijn extreme stemmingen aan de hand van voorbeelden uit zijn eigen leven. Hoe het begon toen hij een jaar of zeventien was met een manische periode en hoe hij pas op zijn zevenendertigste, naar aanleiding van een zware depressie, uiteindelijk bij de juiste arts terechtkwam waar hij te horen kreeg wat de diagnose was.
Uit: Revenge
Anyway, a couple of hours after this "distressing scene," Pete knocked on my door with a cup of tea. Precision, Portia, precision-he knocked on my door with his knuckles, but you know what I mean. I thought he was going to give me grief, but in fact-well no in fact he did give me grief. That is exactly and literally what he gave me. He had just had a phone call from America. Apparently Pete's brother, my uncle Leo, had a heart attack in New York last night and was dead by the time an ambulance arrived. Too grim. Uncle Leo's wife Rose died of ovarian cancer in January and now he's gone, too. He was forty-eight. Forty-eight and dead from a heart attack. So my poor cousin Gordon is coming over to England to stay with us. He was the one who had to call the ambulance and everything. Imagine seeing your own father die in front of you. He's the only child, too. He must be in a terrible state, poor thing. I hope he'll like it with us. I think he was brought up quite orthodox, so what he'll make of family life here, I can't imagine. Our idea of kosher is a bacon bagel. I've never met him. I've always pictured him as having a black beard, which is insane of course, since he's about our age. Seventeen going on eighteen, that kind of thing.
Luister, Peter Hajo, zei de schipper. Als je moeder geen bezwaren heeft, meld je dan morgen bij schipper Blok in de Jeroensteeg en zeg hem dat je overmorgen met de Hoornse Zon meegaat naar Texel, waar de Nieuw-Hoorn op goede wind wacht.
Jawel, schipper...!! Het klonk als een juichkreet. En met zijn roetknuisten veegde Hajo haastig over het gezicht, dat straalde van onmetelijk geluk... en blonk van tranenvocht.
Doe dat niet, raadde Bontekoe. Je zult er helemaal als een Moriaan gaan uitzien.
Hajo trok snel zijn vuisten weg. Schipper ik zal altijd...
Daar twijfel ik niet aan, Peter Hajo. Kwajongens zijn goed voor de wal; op een Oostinjevaarder hebben we mannen nodig. Als je moeder geen bezwaren maakt, sta je van morgen af op mijn monsterrol. Denk er om dat van de bemanning van de Nieuw-Hoorn geen kwaad woord gezegd mag kunnen worden, en dat in de grote mast een vlag wappert die we tegenover de hele wereld moeten hooghouden. Verstaan?
Verstaan, schipper... Verdikkoppe, dat kwam er kranig uit!
En toen een groot ogenblik: schipper Bontekoe, gezagvoerder van de Nieuw-Hoorn, stak de scheepsjongen Peter Hajo de hand toe. Hajo voelde het door al zijn leden trillen. De hand van zijn schipper!
Bij de voordeur, in de gang, wachtte hem de jongen die vanmiddag in zijn bijt had gevist. Ik heet Rolf, zei die. We moeten maar goeie vrienden worden, want aan boord is mijn oom niet mijn oom, maar de schipper, en ik scheepsjongen, dat snap je!
Ben je dan niet nijdig op me? stamelde Hajo.
Nijdig?? vroeg Rolf. En zijn gezicht stond ernstig als altijd toen hij er op liet volgen: Dacht je dan dat ik er jou in had laten vissen als 't mijn bijt was geweest?
In the early nineteenth century (the period that interests us) the vast cotton plantations on the riverbanks were worked from sunup to sundown by Negro slaves. They slept in wooden cabins on dirt floors. Apart from the mother-child relationship, kinship was conventional and murky; the slaves had given names, but not always surname. They did not know how to read. Their soft falsetto voices sang an English of drawn-out vowels, They worked in rows, stooped under the overseer's lash. They would try to escape, and men with full beards would leap astride beautiful horses to hunt them down with baying dogs.
Onto an alluvium of beastlike hopefulness and African fear there had sifted the words of the Scripture; their faith, therefore, was Christian. Go down, Moses, they would sing, low and in unison. The Mississippi served them as a magnificent image of the sordid Jordan.
The owners of that hard-worked land and those bands of Negroes were idlers, greedy gentlemen with long hair who lived in wide-fronted mansions that looked out upon the river--their porches always pseudo-Greek with columns made of soft white pine. Good slaves cost a thousand dollars, but they didn't last long. Some were so ungrateful as to sicken and die. A man had to get the most he could out of such uncertain investments. That was why the slaves were in the fields from sunup to sundown; that was why the fields were made to yield up their cotton or tobacco or sugarcane every year. The female soil, worn and haggard from bearing that impatient culture's get, was left barren within a few years, and a formless, clayey desert crept into the plantations.
Wart's ab. Insgesamt schickte ich Kunstetter etwa zwanzig Lobeshymnen. Ich philosophierte in seine banale Zeilenschinderei alle möglichen Tiefsinnigkeiten hinein, ich pries seine albernen Kalauer als stilistische Finessen, ich zitierte wörtlich seine Formulierungen, mit Vorliebe die dümmsten. Als ich ganz sicher war, daß meine täglichen Begeisterungsausbrüche zu einem festen, unentbehrlichen Bestandteil seines Lebens geworden waren, bekam er den ersten, leise enttäuschten Brief: "Sie wissen, wie sehr ich die Meisterwerke Ihrer Feder bewundere", schrieb ich. "Aber gerade das Ausmaß meiner Bewunderung berechtigt - nein, verpflichtet mich, Ihnen zu sagen, daß Ihre letzten Artikel nicht ganz auf dem gewohnten Niveau waren. Ich bitte Sie inständig: nehmen Sie sich zusammen!" Eine Woche später kam der nächste, schon etwas deutlichere Aufschrei: "Um Himmels willen, was ist geschehen? Sind Sie ein andrer geworden? Sind Sie krank und lassen Sie einen Ersatzmann unter Ihrem Namen schreiben? Was ist los mit Ihnen?!" Kunstetters Feuilletons wurden um diese Zeit immer länger, immer blumiger, immer ausgefeilter. Er machte übermenschliche Anstrengungen, um sich wieder in meine Gunst zu schreiben. Vergebens. Gestern bekam er den Abschiedsbrief: "Kunstetter! Es tut mir leid, aber nach Ihrem heutigen Artikel ist es aus zwischen uns. Auch der beste Wille des verehrungsvollsten Lesers hat seine Grenzen. Mit gleicher Post bestelle ich mein Abonnement ab. Leben Sie wohl..." Und das war das Ende.? Jossele zündete sich eine Zigarette an, wobei ein diabolisches Grinsen ganz kurz über sein Gesicht huschte. Mich schauderte. Kleine, kalte Schweißperlen traten mir auf die Stirn. Ich muß gestehen, daß ich mich vor Jossele zu fürchten begann. Und ich frage mich, warum ich ihn eigentlich erfunden habe.
De Duitse dichter Theobald Hock werd geboren op 23 augustus 1573 in Limbach/Pfalz-Zweibrücken. Hij heeft slechts een enkel literair werk nagelaten, de in 1601 gedrukte gedichtenverzameling Schönes Blumenfeld. De literatuurwetnschap plaatste hem doorgaans tussen humanisme en barok. Belangrijker is echter dat hij temidden van al het neolatijn dat in zijn tijd geschreven werd de poging ondernam om gedichten in het Duits te schrijven.
Von Art der Deutschen Poeterey (fragment)
Die Deutschen haben ein b'sonder Art und Weise Dass sie der fremden Völker Sprach mit Fleisse Lernen und wöllen erfahrn Kein Müh nicht spar'n In ihren Jahren.
Wie solches den ist an ihm selbs' hoch z'loben Drauss man ihr Geschicklichkeit gar wol kan proben Wenn sie nur auch ihr eigene Sprachen Nit unwerth machen Durch solche Sachen.
Den ander Nationen also b'scheide Ihr Sprach vor ändern loben und preisen weidte Manch Reimen drin dichten So künstlich schlichten Und z'sammen richten.
De Roemeense essayist, filosoof, kunsthistoricus en politicus Andrei Gabriel Pleşu werd geboren op 23 augustus 1948 in Boekarest. Na zijn promotie werd hij eerst docent aan de Academie voor Schone Kunsten in Boekarest. In 1982 moest hij Roemenië om politieke redenen verlaten. Na zijn terugkeer in 1989 werd hij verbannen naar het dorp Tescani vanwege zijn contacten met de dichter Mircea Dinescu. Na de revolutie was hij tot 1991 minister van cultuur. Daarna werd hij hoogleraar godsdienstfilosofie. Van 1997 tot 1999 was hij de partijloze minister van Buitenlandse Zaken, waarbij hij toenadering tot het westen zocht. Voor zijn literaire en politieke activiteiten ontving Pleşu tal van onderscheidingen.
Uit: Deutsche, bekennt Euch zu Eurer Sprache!
Der Anspruch auf eine gute Verwendung der Sprache richtet sich vor allem an die Menschen und Institutionen, für die das Sprechen ein Beruf ist: an die Presse in allen ihren Varianten, die Schule auf all ihren Ebenen, an die Schriftsteller und Politiker. Aus dieser Ecke werden gültige und taugliche Kriterien für einen Lebensstil und ein menschenwürdiges Zusammenleben erwartet. Der Parlamentarier, der eine Rede hält, übermittelt nicht nur eine politische Botschaft, konterkariert nicht nur die Meinung eines Gegners - er bietet seiner Zuhörerschaft eine "manière d'être" an, ein gewisses Verhaltens-Design, ein globales Gefühl der öffentlichen Ordnung und Werte.
"Was würdest du als erstes tun,wenn man dich mit den Regierungsgeschäften beauftragen würde?", wurde einmal Konfuzius gefragt. Die Antwort lautete folgendermaßen: "Das Wesentliche ist, die Dinge korrekt zu benennen. Wenn die Bezeichnungen nicht korrekt sind, passen die Wörter nicht mehr. Wenn die Wörter nicht mehr passen, gehen die Staatsgeschäfte schlecht. Wenn die Staatsgeschäfte schlecht gehen, können auch Rituale und Musik nicht gedeihen. Wenn Rituale und Musik nicht gedeihen können, sind Urteile und Strafen nicht länger gerecht. Wenn Urteile nicht mehr gerecht sind, weiß das Volk nicht mehr, wie es sich verhalten soll."...