Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
17-08-2007
Anton Delvig
Anton Delvig (17 augustus 1798 26 januari 1831)
De Russische dichter Anton Delvig werd geboren op 17 augustus 1798 in Moskou. Hij studeerde samen met Aleksandr Poesjkin aan het lyceum Zarskoje Selo en raakte met hem bevriend. Samen gaven ze de Literaturnaya Gazeta uit (1830-1831). Delvig stond in de traditie van het Russische neoclassicisme.
Russisches Lied
Sang wohl, sang das Vögelein, Und verstummte. Ward dem Herzen Freude kund, Und Vergessen.
Vöglein, das so gerne singt, Warum schweigt es? Herz, was ist mit dir geschehn, Daß du traurig?
Ach, das Vöglein tötete Rauher Schneesturm, Und das Herz des Burschen brach Böses Reden.
Wär' das Vöglein gern geflogen Fort zum Meere, Wär' der Bursche gern entflohen In die Wälder.
In dem Meere treibt die Flut, Doch kein Schneesturm - Wilde Tiere birgt der Wald, Doch nicht Menschen.
1825
Vertaald door Friedrich Bodenstedt
Der Dichter
Lang verbirgt er im Herzen die tiefen Gefühl' und Gedanken: Scheint mit den Menschen, mit uns, nicht sie zu teilen bereit! Selten nur so - nach demWillen des Himmels? - beginnt er zu singen, Götter! dann bringt uns sein Lied Leben und Liebe und Glück, Ganz wie in uraltem Wein, dem teuren Gaste kredenzet, Schmeicheln den Sinnen zugleich: Farbe und Duft und Geschmack!
Theodor Däubler (17 augustus 1876 13 juni 1934) Portret door Otto Dix
De Duitse dichter en schrijver Theodor Däubler werd geboren op 17 augustus 1876 in Triëst. Daar, en in Venetië, groeide hij op. Däubler werd tweetalig (Duits en Italiaans) opgevoed. Na zijn eindexamen gymnasium trok hij met zijn ouders naar Wenen. Daarna begon voor hem een leven van voortdurend reizen, o.a. naar Napels, Berlijn, Parijs en Florence. Tijdens WO I woonde hij in Berlijn en in Wenen. Vanaf 1910 verschenen zijn eerste werken die door de dichters van het opkomende expressionisme enthousiast onthaald werden. Dat gold ook voor Das Nordlicht, een groots opgezet versepos in drie delen, waaraan Däubler al in 1898 begonnen was.
"Roger said one day, "My editor is coming to London soon. You know I do him a weekly letter about books and plays. I also drop the odd word about cultural personalities. He pays me ten pounds a week. I suppose he's coming to check on me. He says he wants to meet my friends. I've promised him an intellectual London dinner party, and you must come, Willie. It will be the first party in the Marble Arch house. I'll present you as a literary star to be. In Proust there's a social figure called Swann. He likes sometimes for his own pleasure to bring together dissimilar people, to create a social nosegay, as he says. I am hoping to do something like that for the editor. There'll be a Negro I met in West Africa when I did my National Service. He is the son of a West Indian who went to live in West Africa as part of the Back to Africa movement. His name is Marcus, after the black crook who founded the movement. You'll like him. He's very charming, very urbane. He is dedicated to inter-racial sex and is quite insatiable. When we first met in West Africa his talk was almost all about sex. To keep my end up I said that African women were attractive. He said, 'If you like the animal thing.' He is now training to be a diplomat for when his country becomes independent, and to him London is paradise. He has two ambitions. The first is to have a grandchild who will be pure white in appearance. He is half-way there. He has five mulatto children, by five white women, and he feels that all he has to do now is to keep an eye on the children and make sure they don't let him down. He wants when he is old to walk down the King's Road with this white grand child. People will stare and the child will say, loudly, 'What are they staring at, Grandfather?' His second ambition is to be the first black man to have an account at Coutts. That's the Queen's bank."
Tsegaye Gabre-Medhin (17 augustus 1936 25 februari 2006)
De Ethiopische schrijver Tsegaye Gabre-Medhin werd geboren op 17 augustus 1936 in Boda bij Ambo. Hij studeerde experimenteel theater in Londen en Parijs. Van 1961 tot 1971 was hij directeur van het Ethiopische Nationale Theater. Hij schreef gedichten, toneelstukken en essays. Zijn moedertaal was het Afaan Oromo, maar hij schreef in het Amhaars. Zijn landgenoten vergeleken hem met Shakespeare. Van hem vertaalde Gabre-Medhin ook werk, evenals van Brecht en Molière.
Prologue to African Conscience
Tamed to bend Into the model chairs Carpentered for it By the friendly pharos of its time The black conscience flutters Yet is taken in.
it looks right It looks left It forgets to look into its own self: The broken yoke threatens to return Only, this time In the luring shape Of luxury and golden chains That frees the body And enslaves the mind.
Into its head The old dragon sun Now breathes hot civilization And the wise brains Of the strong sons of the tribes Pant With an even more strange suffocation.
Its new self awareness (In spite of its tribal ills) Wishes to patch its torn spirits together: Its past and present masters (With their army of ghosts That remained to haunt the earth) Hook its innermost soul And tear it apart: And the african conscience Still moans molested Still remains drifting uprooted.
He loved her and she loved him. His kisses sucked out her whole past and future or tried to He had no other appetite She bit him she gnawed him she sucked She wanted him complete inside her Safe and sure forever and ever Their little cries fluttered into the curtains
Her eyes wanted nothing to get away Her looks nailed down his hands his wrists his elbows He gripped her hard so that life Should not drag her from that moment He wanted all future to cease He wanted to topple with his arms round her Off that moment's brink and into nothing Or everlasting or whatever there was
Her embrace was an immense press To print him into her bones His smiles were the garrets of a fairy palace Where the real world would never come Her smiles were spider bites So he would lie still till she felt hungry His words were occupying armies Her laughs were an assassin's attempts His looks were bullets daggers of revenge His glances were ghosts in the corner with horrible secrets His whispers were whips and jackboots Her kisses were lawyers steadily writing His caresses were the last hooks of a castaway Her love-tricks were the grinding of locks And their deep cries crawled over the floors Like an animal dragging a great trap His promises were the surgeon's gag Her promises took the top off his skull She would get a brooch made of it His vows pulled out all her sinews He showed her how to make a love-knot Her vows put his eyes in formalin At the back of her secret drawer Their screams stuck in the wall
Their heads fell apart into sleep like the two halves Of a lopped melon, but love is hard to stop
In their entwined sleep they exchanged arms and legs In their dreams their brains took each other hostage
De Duitse schrijfster Herta Müller werd geboren op 17 augustus 1953 in Nitzkydorf, Roemenië. Zij studeerde germanistiek en Roemeense literatuur aan de universiteit van het westen in Timişoara. Vanaf 1976 werkte zij als vertaalster in een machinefabriek, maar toen ze in 1979 niet wilde samenwerken met de Securitate werd zij ontslagen. Zij werkte tijdelijk als docente en privélerares. In 1982 kon haar eerste roman slechts in een gecensureerde versie verschijnen. In 1987 emigreerde zij met haar man naar de BRD. Ze kreeg in de volgende jaren verschillende leeropdrachten als writer in residence.
Uit: Der König verneigt sich und tötet
In der Dorfsprache so schien es mir als Kind lagen bei allen Leuten um mich herum die Worte direkt auf den Dingen, die sie bezeichneten. Die Dinge hießen genauso, wie sie waren, und sie waren genauso, wie sie hießen. Ein für immer geschlossenes Einverständnis. Es gab für die meisten Leute keine Lücken, durch die man zwischen Wort und Gegenstand hindurch schauen und ins Nichts starren mußte, als rutsche man aus seiner Haut ins Leere. Die alltäglichen Handgriffe waren instinktiv, wortlos eingeübte Arbeit, der Kopf ging den Weg der Handgriffe nicht mit und hatte auch nicht seine eigenen, abweichenden Wege. Der Kopf war da, um die Augen und Ohren zu tragen, die man beim Arbeiten brauchte. Die Redewendung: »Der hat seinen Kopf auf den Schultern, damit es ihm nicht in den Hals regnet,« dieser Spruch konnte auf den Alltag aller angewendet werden. Oder doch nicht? Warum riet meine Großmutter meiner Mutter, wenn es Winter und draußen nichts zu tun, wenn mein Vater ohne Unterlaß Tage hintereinander sturzbesoffen war: »Wenn du meinst, daß du nicht durchhältst, dann räum den Schrank auf.« Den Kopf still stellen durchs Hin- und Herräumen von Wäsche. Die Mutter sollte ihre Blusen und seine Hemden, ihre Strümpfe und seine Socken, ihre Röcke und seine Hosen neu falten und stapeln oder nebeneinander hängen. Frisch beieinander sollten die Kleider der Beiden verhindern, daß er sich aus dieser Ehe heraus säuft.
De Duitse schrijfster Susanne Fischer werd geboren op 16 augustus 1960 in Hamburg. Zij studeerde germanistiek en politicologie en werkte van 1980 tot 1988 als freelance journaliste en hoorspellector. Van 1989 tot 2001 was zij wetenschappelijk medewerkster van de Arno Schmidt Stiftung, Bargfeld, daarna zakelijk leidster van dezelfde stichting. Vanaf 1995 was zij columniste bij de tageszeiung. Zij publiceerde in talrijke bloemlezingen.
Uit: Die Platzanweiserin
»Es war ein Schlag, wissen Sie, er ist beim Frühstück vom Küchenstuhl gefallen.« Kummer und Erregung tanzten in den Waagschalen, mal leicht, mal schwer, sie wußte selbst nicht, welcher Empfindung sie zum Sieg verhelfen würde. Max war in den Keller verschwunden, ohne daß sie es bemerkt hatte. In der Küche, in der wir standen, trug der Vorhang dasselbe Muster wie die Tapete, und es hätte mich nicht gewundert, wenn auch die alte Frau ein Kleid aus jenem Stoff besessen hatte, doch jetzt war sie schwarz überlackiert von den Schultern bis zum Knie, in ein Witwcnfutteral gesteckt, traurig schon, aber eben auch nagelneu, ungewohnt, glänzend und knarzig. Der Abfluß roch, ein Haus mit Mundgeruch, die Witwe war unschlüssig, ob sie es bemerken sollte oder ihr Haus liebevoll vorstellen wie einen alten Pullover, den andere immer so vergammelt finden, während man selbst weiß, wie einzigartig er paßt. Aber die Witwe schrumpfte schon, das Reihenhaus schlotterte um ihren Bauch, es warf Falten und hatte Halsentzündung. Nicht mehr lange, und es würde sie ausgespien haben.
Max Schuchart (16 augustus 1920 - 25 februari 2005)
De Nederlandse dichter, journalist en vertaler Max Schuchart werd geboren in Rotterdam op 16 augustus 1920. Hij was redacteur van het tijdschrift Proloog en het Handelsblad. Max Schuchart was vooral bekend dankzij zijn vertaling In de ban van de Ring van The Lord of the Rings van J.R.R. Tolkien. Deze vertaling, die in 1957 voor het eerst verscheen, was de allereerste vertaling ter wereld van dit boek. Voor deze vertaling kreeg hij de Martinus Nijhoffprijs en de M.B.E., een Britse ridderorde. Hij vertaalde ook werk van Richard Adams, Daniel Defoe, D.H. Lawrence, Salman Rushdie, J.D. Salinger, Dylan Thomas en Oscar Wilde.
Het Chinese theekopje - (een studie)
Het porselein, het dunne, is aan de binnenkant wit, gelijk aangedunde melk zonder een roomrand. Beschilderd met figuurtjes - een klein teer vrouwspostuurtje met twee mannen als buurtjes - is 't aan de buitenkant.
Ovaal is 't vrouwenkopje en 't opgestoken haar, zwart als knoopjesdropje houdt een spang bij elkaar. 't Pruimenmondje coquetjes, als gevouwen servetjes driehoekig, vroom en netjes 't amandelogenpaar.
Kaal zijn de mannenhoofdjes, rosig op 't schedelvlak, en boven de spleetoogjes wenkbrauwen dik, gitzwart. Langs het mondje, chagrijnig, bungelt verveeld, diklijnig, mealncholiek, venijnig, een snor als pruimtabak.
Drie gouden cirkellijntjes stralen de hoofdjes om. Grillige tierlantijntjes op 't donkerglanzend fond: Chinese bloemmotieven, de Lotus der gelieven, figuren naar believen en goudvlakjes van zon.
Jules Laforgue (16 augustus 1860 - 20 augustus 1887)
De Franse dichter Jules Laforgue werd geboren in Montevideo op 16 augustus 1860. In 1875 remigreerde zijn familie vanuit Uruguay naar het Franse Tarbes. Eind 1876 vertrok Jules Laforgue naar Parijs om er filosofie te studeren. Nauwelijks een jaar later overleed zijn moeder als gevolg van een moeilijke bevalling. In 1879 verschenen de eerste gedichten van Laforgue in het literaire tijdschrift "L'Enfer". In Parijs sluit hij zich daarop aan bij de literaire kring van de Hydropathes, waar hij kennis maakte met de symbolisten. In 1880 verschenen al zijn eerste gedichten in "La Vie Moderne" van Paul Bourget.
Fragment
J'ai passé l'âge timide Dans un stagnant pays Où pèse un ciel torride Sur rien que des champs de maïs
Tuiles, choux, commères du voisinage, C'est là que j'ai passé mon bel âge Et lan lan la - C'est là ! Les beaux ramiers de l'incurie Chaque soir vers toi j'irai aussi fidèle Que chaque soir le soleil vers l'occident
Puis-je me plaindre de n'être pas heureux Quand il est des femmes à jamais laides
Encore cet astre
Espèce de soleil! tu songes : - Voyez-les, Ces pantins morphinés, buveurs de lait d'ânesse Et de café; sans trêve, en vain, je leur caresse L'échine de mes feux, ils vont étiolés! -
- Eh! c'est toi, qui n'as plus que des rayons gelés! Nous, nous, mais nous crevons de santé, de jeunesse! C'est vrai, la Terre n'est qu'une vaste kermesse, Nos hourrahs de gaîté courbent au loin les blés.
Toi seul claques des dents, car tes taches accrues, Te mangent, ô Soleil, ainsi que des verrues Un vaste citron d'or, et bientôt, blond moqueur,
Après tant de couchants dans la pourpre et la gloire, Tu seras en risée aux étoiles sans cur, Astre jaune et grêlé, flamboyante écumoire!
Pierre Henri Ritter jr. (16 augustus 1882 13 april 1962)
De Nederlandse journalist, letterkundige, criticus en publicist Pierre Henri Ritter jr. werd geboren in Utrecht op 16 augustus 1882. Tussen 1903 en 1910 verscheen proza van hem in de stijl van Van Deyssel in De XXe Eeuw; dit vroege werk is gebundeld in zijn, onder het pseudoniem Rudolf Atele verschenen, Kleine Prozastukken (1911). Later publiceerde hij dit werk onder eigen naam, maar ter onderscheiding van zijn vader plaatste hij er 'jr.' achter. Zo ontstond de naam waaronder hij jarenlang grote bekendheid genoot: dr. P.H. Ritter Jr. Na zijn promotie in 1909 was Ritter werkzaam bij de overheid. Ware pioniersarbeid verrichtte Ritter sinds 1925 met zijn wekelijkse boekenrubriek voor de AVRO en in die zin is hij van grote betekenis geweest voor de popularisering van de literatuur.
Uit:Anneke Wijdom (Anke Servaes)
Anke Servaes behoort tot de letterkundigen, die zich tot een speciaal gebied hebben beperkt, maar die ons op dat gebied uitmuntend werk hebben geschonken. Zij was de beschrijfster en doorgrondster van het lot van invalide en verdrukte kinderen, haar sfeer is die van het Kinderziekenhuis. Niemand, die zich met deze aangrijpende zijde van het leven bemoeit, kan haar boeken ongelezen laten.
De gang van haar leven en de aard van haar karakter vormen een overeenkomst met de belangstelling, die dat leven heeft gestuwd. Haar kunst kwam rechtstreeks voort uit haar zelfverloochenende, aan anderen toegewijde en opgewekte natuur. Daarom is een schets van haar levensloop niet een bijkomstige oriëntering, maar is zij verbonden aan het begrip van haar werk. Wij bezitten het voorrecht te beschikken over een eerbiedige en gevoelige levensbeschrijving van Anke Servaes, van de hand van haar echtgenoot, de Heer R. Valkhoff. Haar figuur rijst uit dit te harer Nagedachtenis gesteld geschrift duidelijk omhoog.
De Duitse (toneel)schrijver Moritz Rinke werd geboren op 16 augustus 1967 in Worpswede bij Bremen. Hij studeerde toegepaste theaterwetenschappen en werkte vervolgens voor kranten als de Süddeutsche Zeitung, Frankfurter Allgemeine Zeitung, Die Zeit en Theater heute. Als redacteur bij de Berlijnse Der Tagesspiegel ontving hij tweemaal de Axel-Springer-Preis. Eenmaal voor zijn verslag van de Love Parade in 1997 en een keer voor zijn reportage Ein Tag mit Marlene. Sinds 1999 schrijft hij theaterstukken. Hij actualiseerde Die Nibelungen voor de Nibelungenfestspiele in Worms in 2002 en 2003.
Uit:Das große Stolpern
Kürzlich war ich gebucht auf Lufthansa von Stuttgart nach Berlin. Dieser Flug war so ungefähr das Schlimmste, was ich an Personenbeförderung je erlebt habe. Ich saß neben Dolly Buster. Ich hatte sie gerade auf ihren schönen Talisman angesprochen, da ging es los. Sie konnte gerade noch sagen, dass das ein tibetischer Buddha sei, da gerieten wir in große Turbulenzen, die Stewardessen mussten ihren Service einstellen und alle schrien. Ich selbst wurde von einer Turbulenz auf die Seite von Dolly Buster hinübergeworfen und lag auf ihrer riesigen linken Brust. Sie sagte immer wieder in ihrem wunderbaren Akzent: 'Wir stürzzzen ab, wir stürzzzzen ab', und ich überlegte mir, wie groß die Chance zu überleben sei, wenn ich jetzt einfach zwischen den beiden Brüsten von Dolly Buster wäre, als mir Busters Buddha hart ans Brustbein drückte. Ich sagte noch 'Pardon', sie entgegnete 'Ist doch jetzt egal' - aber wir überlebten. Im Bus flüsterte sie: 'Kommen Sie doch auf die Cebit- Fachmesse in Hannover, da bin ich auch!' Auf einer ICE-Reise Tage später las ich: 'Die FDP ist sexy - Stimmen Sie mit Dolly Buster für die Liberalen!' Ich stieg sofort in Hannover aus, aber ich habe sie nicht gefunden auf der Fachmesse.
"Back with our camels, we dumped the loads, and sent the animals to safe pasture near some undercut rocks from which the Arabs scraped salt. The freedmen carried down the Stokes gun with its shells; the Lewis guns; and the gelatine with its insulated wire, magneto and tools to the chosen place. The sergeants set up their toys on a terrace, while we went down to the bridge to dig a bed between the ends of two steel sleepers, wherein to hide my fifty pounds of gelatine. We had stripped off the paper wrapping of the individual explosive plugs and kneaded them together by help of the sun heat into a shaking jelly in a sandbag.
The burying of it was not easy. The embankment was steep, and in the sheltered pocket between it and the hill-side was a windlaid bank of sand. No one crossed this but myself, stepping carefully; yet I left unavoidable great prints over its smoothness. The ballast dug out from the track I had to gather in my cloak for carriage in repeated journeys to the culvert, whence it could be tipped naturally over the shingle bed of the water-course."
drunk on the dark streets of some city, it's night, you're lost, where's your room? you enter a bar to find yourself, order scotch and water. damned bar's sloppy wet, it soaks part of one of your shirt sleeves. It's a clip joint-the scotch is weak. you order a bottle of beer. Madame Death walks up to you wearing a dress. she sits down, you buy her a beer, she stinks of swamps, presses a leg against you. the bar tender sneers. you've got him worried, he doesn't know if you're a cop, a killer, a madman or an Idiot. you ask for a vodka. you pour the vodka into the top of the beer bottle. It's one a.m. In a dead cow world. you ask her how much for head, drink everything down, it tastes like machine oil.
you leave Madame Death there, you leave the sneering bartender there.
you have remembered where your room is. the room with the full bottle of wine on the dresser. the room with the dance of the roaches. Perfection in the Star Turd where love died laughing.
Consummation Of Grief
I even hear the mountains the way they laugh up and down their blue sides and down in the water the fish cry and the water is their tears. I listen to the water on nights I drink away and the sadness becomes so great I hear it in my clock it becomes knobs upon my dresser it becomes paper on the floor it becomes a shoehorn a laundry ticket it becomes cigarette smoke climbing a chapel of dark vines. . . it matters little very little love is not so bad or very little life what counts is waiting on walls I was born for this I was born to hustle roses down the avenues of the dead.
Thomas de Quincey (15 augustus 1785 - 8 december 1859)
De Engelse schrijver, essayist en journalist Thomas De Quincey werd geboren op 15 augustus 1785 in Manchester. De Quincey maakte deel uit van de literaire stroming in het begin van de 19de eeuw waartoe ook Wordsworth en Coleridge hoorden, de Romantici. Met Coleridge had De Quincey twee belangrijke zaken gemeen: de opiumverslaving en de grote interesse in dromen. Deze interesse paste ook bij de Romantische fascinatie met verschillende bewustzijnstoestanden, met extatische belevingen en met doorvoelde persoonlijke ervaringen. Zijn bekendste boek heette dan ook Confessions of an English Opium-Eater.
Uit: Confessions of an English Opium Eater"It is so long since I first took opium, that if it had been a trifling incident in my life, I might have forgotten its date: but cardinal events are not to be forgotten; and from circumstances connected with it, I remember that it must be referred to the autumn of 1804. During that season I was in London, having come thither for the first time since my entrance at college. And my introduction to opium arose in the following way. From an early age I had been accustomed to wash my head in cold water at least once a day: being suddenly seized with toothache, I attributed it to some relaxation caused by an accidental intermission of that practice; jumped out of bed; plunged my head into a basin of cold water; and with hair thus wetted went to sleep. The next morning, as I need hardly say, I awoke with excruciating rheumatic pains of the head and face, from which I had hardly any respite for about twenty days. On the twenty-first day, I think it was, and on a Sunday, that I went out into the streets; rather to run away, if possible, from my torments, than with any distinct purpose. By accident I met a college acquaintance who recommended opium. Opium!"
Matthias Claudius (15 augustus 1740 - 21 januari 1815)
De Duitse dichter Matthias Claudius werd op 15 augustus 1740 geboren in het Duitse stadje Reinfeld in de buurt van Lübeck. Hij studeerde theologie en rechten, maar beide studies voltooide hij niet. Hij was werkzaam als journalist en bevriend met de Duitse dichters Klopstock en Herder. Hij stierf in 1815 in Hamburg.
Der Mond ist aufgegangen
Der Mond ist aufgegangen, die goldnen Sternlein prangen am Himmel hell und klar; der Wald steht schwarz und schweiget, und aus den Wiesen steiget der weiße Nebel wunderbar.
Wie ist die Welt so stille und in der Dämmrung Hülle so traulich und so holt als eine stille Kammer, wo ihr des Tages Jammer verschlafen und vergessen sollt.
Seht ihr den Mond dort stehen? Er ist nur halb zu sehen und ist doch rund und schön. So sind wohl manche Sachen, die wir getrost belachen, weil unsre Augen sie nicht sehn.
Wir stolze Menschenkinder sind eitel arme Sünder und wissen gar nicht viel; wir spinnen Luftgespinste und suchen viele Künste und kommen weiter von dem Ziel.
Gott, laß dein Heil uns schauen, auf nichts Vergänglichs bauen, nicht Eitelkeit uns freun; laß uns einfältig werden und vor dir hier auf Erden wie Kinder fromm und fröhlich sein.
Wollst endlich sonder Grämen aus dieser Welt uns nehmen durch einen sanften Tod; und wenn du uns genommen, laß uns in Himmel kommen, du unser Herr und unser Gott.
So legt euch denn, ihr Brüder, in Gottes Namen nieder; kalt ist der Abendhauch. Verschon uns, Gott, mit Strafen und laß uns ruhig schlafen und unsern kranken Nachbar auch.
De Nederlandse schrijfster en dichteres Marga Kool werd geboren in Beekbergen op 15 augustus 1949. Zij is vooral bekend vanwege haar werk in het Drents maar publiceert ook in het Nederlands. Kool groeide op in een boerengezin. Ze woonde op verschillende plaatsen in het oosten van het land en vanaf haar elfde jaar in het Drentse Zuidwolde. Ze werkte in het onderwijs, onder andere dertien jaar als lerares Nederlands. Daarnaast was ze bestuurder: voor D66 zat ze tien jaar in de gemeenteraad van Zuidwolde en daarna in de Provinciale Staten van Drenthe. Tussen 1991 en 1999 was ze in Drenthe gedeputeerde van Milieu en Cultuur. Sinds 2000 is ze dijkgraaf van het waterschap Reest en Wieden.Marga Kool zette zich naast haar werk vooral actief in voor de Nedersaksische streektaal.Zij won op negentienjarige leeftijd met haar televisiespel Niemandsland een schrijfwedstrijd van de AVRO. De eenakter werd uitgezonden met Cox Habbema in de hoofdrol. Daarna publiceerde ze met tussenpozen verhalen, gedichten, toneelstukken en liedteksten, zowel in het Drents als in het Nederlands
Uit: Een kleine wereld
"Vroeger kleurde de essen 's zomers in alle tinten groen: het blauwgroen van de rogge, het geelgroen van de haver, het grijsgroen van de gerst. Waar de rogge dun stond, op het magere zand, straalde aan de voet van het koren de geelwitte kamille, hogerop het blauw en het wit van korenbloemen en margrieten, de felle hartstocht van de klaprozen. Er trilden sluiers van stuifmeel boven de akker. Leeuweriken jubelden zich kleiner en kleiner tegen de strakke hemel, tot ze volledig opgingen in lucht en zang"
Heinrich Eichen (15 augustus 1905 - 30 mei 1986) Beeld van Georg Kolbe (geen portret beschikbaar)
De Duitse dichter en schrijver Heinrich Eichen werd geboren op 15 augustus 1905 in Bonn. Hij groeide op in Elbig in het toenmalige Polen. Aanvankelijk werkte hij voor de gemeente, later werd hij boekhandelaar. Al jong publiceerde hij gedichten. Nadat de Duitse bevolking uit Elbig verdreven was leefde Eichen vanaf 1945 tot aan zijn dood in Berlijn, waar hij opnieuw als boekhandelaar, maar ook als journalist werkte. Hij stond dicht bij de jeugdbeweging en steunde die ook in zijn geschriften. Als homosexueel werd Eichen in het Derde Rijk geconfronteerd met politieverhoren en andere intimidaties. Na WO II schreef hij onder diverse pseudoniemen ook voor tijdschriften voor homo's. Zijn laatste dichtbundel heette Gesang der Plastik, een sonnettencyclus bij het werk van de beeldhouwer Georg Kolbe.
Knaben am See
Hell sang zum Himmel ihrer Jugend Lust. Sie stürmten auf dem Grün der Erde unbändig und voll Kraft wie junge Pferde; und ihre Anmut war nur unbewußt.
Die Flut des Sees umspülte ihre Brust. Sie teilten ihn mit jauchzender Gebärde, sie glitten, trunken schwebend, ohn' Beschwerde, und ihre Anmut war nur unbewußt.
Sie wuchsen leuchtend an des Wassers Rand. Der Atem ihrer Leiber ging im Takt. Der Rhytmus ihres Stehens schon war Tanz.
Der Sonne Licht hing jubelnd überm Land, da schlanke Knaben, blühend braun und nackt, verharrten singend in des Tages Glanz.
Guillaume van der Graft (Rotterdam, 15 augustus 1920)
De Nederlandse dichter Guillaume van der Graft (eig. Willem Barnard) werd op 15 augustus 1920 geboren in Rotterdam. Hij studeerde korte tijd letteren in Leiden (1938-1939). Daarna ging hij in militaire dienst, om vervolgens theologie te gaan studeren in Utrecht. Omdat hij weigerde de loyaliteitsverklaring te tekenen, werd hij in 1943 in het kader van de Arbeitseinsatz te werk gesteld in Berlijn. Na de oorlog wordt hij eerst hulppredikant, later Nederlands Hervormd predikant in Hardenberg (1946). In 1950 werd hij predikant in Nijmegen. Van 1954-1959 was hij in Amsterdam studiesecretaris van de dr. G van der Leeuwstichting en zette hij samen met de musicus Frits Mehrtens en de theoloog ds. W.G. Overbosch in de Maranathakerk de Nocturnen op. In 1959 werd Barnard door tuberculose een aantal jaren uitgeschakeld. Daarna bleef hij studiesecretaris, maar werd hij bijstand in het pastoraat van de gemeente Rozendaal in Gelderland (1961). Hier bleef hij tot 1971, waarna hij naar Ellecom verhuisde. In 1973 kreeg hij een nieuwe fysieke en psychische inzinking die resulteren in zijn emeritaat in 1975. In 1978 vestigt hij zich in Utrecht. Later ging hij over tot de Oud-katholieke Kerk.Van der Graf voelde zich altijd meer dichter-theoloog dan predikant. Er staan talloze dichtbundels op zijn naam, en hij is een van de belangrijkste dichters in het Liedboek voor de Kerken, waaraan hij jaren heeft gewerkt.
Onder de wolk 2
Blind is het buiten die nipte lichtkring waar ik in verkeer, wel verkeren moet, wereld noem ik het maar, aarde en nog wat,
je luistert toch niet. Niets ben jij, alles misschien, maar niets voor mij. Wat ik geloof (of dat is weer te veel gezegd), waar ik
aan hecht is die toverlantaarn van verhalen, over een wolk die meeschoof
en als het donker werd, nestelde in die wolk een zwerm daglicht, dat was dan genoeg.
Gymnasiumcultuur
Lichaamsbeweging, zeggen ze, anders word je te vadsig, log de gestalte en sponzig. Dus ik moet lopen,
zwemmen liefst, volleybal spelen, gewichtheffen, paardrijden, trimmen en flink zijn.
Maar ik loop toch? Ik schrijf tegenspraak in de lucht, laat mijn oog wandelen over het water,
draag op mijn oren de last van de herrie, het dood gewicht van de haat, ik draaf door op mijn nachtmerrie
en ik kaats woorden over het net tussen twee betekenissen.