De Nederlandse dichteres en toneelschrijfster Judith Herzberg werd geboren op 4 november 1934 in Amsterdam. Zie ook mijn blog van 4 november 2010 en eveneens alle tags voor Judith Herzberg op dit blog.
Alleen in een klein huis
Alleen in een klein huis kan je behoorlijk denken de muren zijn dichtbij genoeg weren de regen met gesneden voegen die regen moet je kunnen horen het dak lekt op bekende plekken daar heb je plastic neergelegd emmers gezet, als er een raam is zelfs een plant, alleen in een klein huis kan je behoorlijk denken.
Keer om, keer om
Keer om, keer om mooi meisje keer om!
Je danst in je sandalen met voeten die groeten met heupen als schakels gemaakt om te draaien.
Ga mee in de velden dan gaan we slapen dan gaan we daar kijken hoe alles gegroeid is of de knoppen al botten de blaadjes al groenen,
daar ga ik je zoenen en bij onze deur ligt allerlei fruit klaar rijp en groen speciaal mijn lief voor jou bewaard.
Vader en zoon in hevige regen
Je zoon op je schouders. Boven hem je paraplu een lopend torentje In regen van nu. Zelf wees geweest en wees gebleven zit je daar zelf op schouders van ouders, zelf in de vorm van een zoontje, en boven de hoofden een ronde en kleine maar troostende droogte.
Judith Herzberg (Amsterdam, 4 november 1934)
De Nederlandse dichter, schrijver en vertaler Willem van Toorn werd geboren in Amsterdam op 4 november 1935. Zie ook alle tags voor Willem van Toorn op dit blog.
Het veer
Op een dag door de verrekijker gezien uit de serre van mijn tante: de plotselinge nabijheid van een vrouwengezicht onder de rand van een hoed, een hand op een blinkend fietsstuur. Een mand waar iets wits in beweegt. Een man met een pet op aan het stuur van een hoekige zwarte Ford. De bootjes aan strakke kabels die op geheimzinnige wijze de richting bepalen. Wat moeten mensen daar aan de overkant, waar niets te zien is dan een stil veerhuis, een kerktoren achter verre bomen. Andere dag: alleen grijze vrachtwagens op het dek. Mannen in grijze uniformen. Een wijd open mond die onhoorbaar iets roept. Dat is oorlog.
Ieder huis is toch een noodwoning Voor Ernst en Anita
Wij kregen een nieuw huis met ramen vol bomen buiten, met bedden om in te huilen en te lachen, en in de tuin één struik met bloemen van vrede. Al waren die van papier, ze bleven tot ons plezier goed in de wind en de regen. Vaak keken wij naar buiten en zeiden: Kijk, dorpelingen, zouden ze praten of zingen [hun lippen bewegen] of fluiten? Soms lieten wij hen binnen in de huiskamer op visite, wij gaven hun thee en muziek en handen als ze weer gingen. Maar we lieten die mannen en vrouwen nooit in de slaapkamer of de kelder, want daar stonden koffers gepakt voor ons eenmaal vertrek. Dat de bloemen het lang zouden houden geloof den wij immers niet echt.
Auto De auto scheidt wegen af uit zijn achtereind, talloze meters landschap verteerd tot verleden verbruikt asfalt, uitlaatgas. Meedogenloos, achter glas, zien wij de kijkende levens van boeren met zondags gesteven gebaren, van koeien, van gras - groene graasdorpen één tel lang bestaan en dan bijt de snelheid hen tot op het been kaal en zij glijden als lijken bleek van het netvlies. Luid braakt de uitlaat hen uit.
Willem van Toorn (Amsterdam, 4 november 1935)
De Nederlandse dichter Peter W.J. Brouwer werd op 4 november 1965 in Eindhoven geboren. Zie ook mijn blog van 4 november 2010 en eveneens alle tags voor Peter W.J. Brouwer op dit blog.
Een vriendschap
Op het strand droeg ik je in verwachting op mijn schouders mee
jij je benen om mijn nek en ik die zei: kijk het duin en de krabben, ze zijn niet wat ze lijken
het meeuwenjong moet nog geboren, dat ei daar is een steen
ik stel voor jou het zand bij en schraag voor ons de horizon
je antwoordde: één kan dwalen, twee gaan altijd ergens heen
was het tegen het vallen? je hield je lippen stevig om mijn vingers geklonken
Wat ik je breng
Ik breng je confetti in de nacht lichtinjecties achter je ogen
bloesems om te bederven een belofte om te breken kinderen om ons te verlaten
ik breng je de onvindbare kant van de maan
Peter W.J. Brouwer (Eindhoven, 4 november 1965)
De Nederlandse schrijver en journalist Arthur van Amerongen werd geboren op 4 november 1959 in Ede. Zie ook mijn blog van 4 november 2010 en eveneens alle tags voor Arthur van Amerongen op dit blog.
Uit: Mambo Jambo
“We spreken een raar mengelmoesje van Frans, Spaans en Engels met elkaar. Carmen maakt vaak grappen over mijn Spaans. ik maak geen grappen over haar Nederlands omdat ze dat niet spreekt. in Brussel ging ze enkel met spanjolen en Franstaligen om. ‘Allez-hop, Carmencita, vamos a mimir!’ in het hotel ploft ze op het bed en valt in zwijm. ik drink op het balkon nog een halve fles pinga leeg. in het zwembad drijven genetisch minderbedeelde Engelsen, uit een gettoblaster knalt snoeiharde house. ik schurk tegen Carmen aan, te dronken om me zorgen te maken over morgen. We hebben onze kleren nog aan. Op het strand van Pipa, volgens de Lonely Planet een global village, verwerken we onze kater. Ons ontbijt begint eentonig te worden: een kokosnoot met rum. ik brom tegen Carmen dat het gezien mijn lamlendige staat niet zo’n goed idee was om naar Pipa te gaan. Het vissersdorp bezuiden Natal wordt overspoeld door nietsnutten: melkwitte Duitse meisjes met rastahaar, surfers die op zware criminelen lijken, vunzige hippies en inheemse onrendabelen die hand- en spandiensten aanbieden. Carmen kijkt geamuseerd naar de optocht der teenslippers, ik voel mij dertig jaar ouder dan mijn grote liefde. ‘Arturo, weet je dat ze hier een ecologisch park hebben? Het is het laatste stukje Atlantisch regenwoud van Brazilië en je kunt er tussen de dolfijnen zwemmen.’ ‘Carmencita, por favor, mag ik even rustig mijn kokosnoot leegslurpen? Jezus, ik zit net, wil je niet wat eten? Ze zijn net empanadas aan het frituren. ik begin anders wel trek te krijgen. Carmen trekt wit weg en begint te kokhalzen, de bonen van gisteren en de aguardiente spelen op. ik vind Carmencita mooi als ze brak is, met haar verwilderde rossige haar, haar waterige honingogen, de sproetjes op haar bleke gezicht, de aandoenlijke tatoeage op haar schouder en haar lullige safarihoedje. ‘Hoeveel staat er eigenlijk nog op onze rekening, Carmencita?’
Arthur van Amerongen (Ede, 4 november 1959)
De Duitse dichter en schrijver Klabund werd als Alfred Henschke geboren op 4 november 1890 in Crossen an der Oder. Zie ook mijn blog van 4 november 2010 en eveneens alle tags voor Klabund op dit blog.
Was ich will...
Was ich will Poet Was ich singe Mord Der Niagarafall Gelächter. Weltuntergang Ein Zucken meiner Schulter. Geist Eine Grube. Erzengel Erzene Soldaten Meinem Kinderspiel. Das Firmament Ein Seufzer Gegen Meinen A u f schrei.
Drei Wünsche
Unser erster Wunsch heisst: einfach sein, Wie die Vogelschwinge blitzt im Blauen Unsren Blicken, unsren Küssen trauen. Unser erster Wunsch heisst einfach sein.
Unser zweiter Wunsch heisst: traumlos sein, Wenn die Nebel um die Berge schiessen, Unsre Seele in die Dämmrung giessen: Unser zweiter Wunsch heisst traumlos sein.
Unser dritter Wunsch heisst: sterblich sein, Dass wir nicht den Kratern gleich im Siegen Ewig über unsren Feuern liegen: Unser dritter Wunsch heisst sterblich sein.
Aber anders klingt des Schicksals Lied, Dessen Töne grausam uns geleiten: Ewig träumst du deine Strahlsamkeiten, Klimmt die Sonne singend zum Zenith.
Im Auto
Ich bin gut und fahr im Glück. Von den nassen Scheiben Klatschen Blicke dumpf zurück, Die wie Vögel treiben.
Alles rollt an mir vorbei. Über die Kanäle Irr ich wie ein böser Schrei, Den ich mir verhehle.
Plötzlich bin ich nicht mehr da. Motor platzt im Dunkeln. Und ich sehe sausend nah, Tod, dein Auge funkeln.
Klabund (4 november 1890 – 14 augustus 1928)
De Amerikaanse schrijver Charles Frazier werd geboren op 4 november 1950 in Asheville, North Carolina. Zie ook alle tags voor Charles Frazier op dit blog en ook mijn blog van 3 november 2010
Uit: Cold Mountain
“They would pass underneath him, and then he would close his eyes and listen as the cupping sound of their hooves in the dirt grew fainter and fainter until it vanished into the calls of katydids and peepers. The window apparently wanted only to take his thoughts back. Which was fine with him, for he had seen the metal face of the age and had been so stunned by it that when he thought into the future, all he could vision was a world from which everything he counted important had been banished or had willingly fled. By now he had stared at the window all through a late summer so hot and wet that the air both day and night felt like breathing through a dishrag, so damp it caused fresh sheets to sour under him and tiny black mushrooms to grow overnight from the limp pages of the book on his bedside table. Inman suspected that after such long examination, the grey window had finally said about all it had to say. That morning, though, it surprised him, for it brought to mind a lost memory of sitting in school, a similar tall window beside him framing a scene of pastures and low green ridges terracing up to the vast hump of Cold Mountain. It was September. The hayfield beyond the beaten dirt of the school playground stood pant-waist high, and the heads of grasses were turning yellow from need of cutting. The teacher was a round little man, hairless and pink of face. He owned but one rusty black suit of clothes and a pair of old overlarge dress boots that curled up at the toes and were so worn down that the heels were wedgelike. He stood at the front of the room rocking on the points. He talked at length through the morning about history, teaching the older students of grand wars fought in ancient England.“
Charles Frazier (Asheville, 4 november 1950)
Zie voor nog meer schrijvers van de 4e november ook mijn blog van 4 november 2013 en ook mijn blog van 4 november 2011 deel 2.
|