De Nederlandse dichter en criticus Ad Zuiderent werd geboren in ’s-Gravendeel op 28 mei 1944. Zie ook alle tags voor Ad Zuiderent op dit blog.
Huis van liefde
Het huisnummer verlicht, waar liefde woont (je zag aan de gordijnen dat dat zo was, aan de kleur van een raam, donker hardsteen, was de geveltuin vochtig, dan wist je genoeg) waar liefde woont, een doordeweekse dag achter een dichte deur, je belde aan, een leven als een oordeel, daar kleef je graag aan het vergankelijke leven. Waar op de dorpel een doorweekte man op iets te wachten staat dat binnen is en zingt waar liefde woont gebiedt, waar hij ook woont, daar stopt het lied. Ging de deur open, stroomde de liefde over de dorpel. Of je stelpen kon.
Dorp in Zuid-Holland
Elk woord gezegd hier was al veel. In doods gemompel: torentijd, de namen van de wielerkoers of 'hoi' tegen een leuke meid. 's Zaterdagsavonds tentmuziek. Dan sloot het dorp de wereld af. Fietsers verstarden tot publiek. Dichter und Bauer, waarom niet. Straat langs het water. Kritisch punt. Wat kwam na de muziek tot stand? Kijk zonder handen op de fiets, en brommend met een buddyseat de Kreek rond, over Kaai en Heul, een hels kabaal het halve dorp - maar iemand die ook vleugels kreeg, die kwam niet ver. Die drijft er nog.
Ad Zuiderent (’s-Gravendeel, 28 mei 1944)
De Belgische schrijver Leo Pleysier werd geboren in Rijkevorsel op 28 mei 1945. Zie ook alle tags voor Leo Pleysier op dit blog.
Uit: Negenenvijftig
“Ergens, ooit moet hij het gezien hebben. Het is nauwelijks denkbaar dat de voorstelling die hij er zich van maakte volledig fictief is gecomponeerd. Het is erg waarschijnlijk dat hij ooit op een dag een kamerruimte in ogenschouw heeft genomen waarin onverwacht voorwerpen, geluiden, lichtsterkte, geuren, afstanden en afmetingen zodanig hebben ingewerkt dat het hem nadien niet meer gelukt is een ruimte anders te zien dan in verhouding tot dit ooit geziene. En nochtans is er het anonieme van deze voorstelling. Tot zijn twintigste (en ook nadien vaak nog) blijft het opduiken: een kleine kamer vlak onder een zinken dak; diep beneden de straten van een of andere stad (Turnhout, Antwerpen, Mechelen, Leuven, Gent, maar bij voorkeur echter: Parijs); nog beneden, drukte van auto's en trams en voetgangers. Een kleine kamer, sinds korte tijd niet meer bewoond maar overal nog sporen van (bruusk onderbroken?) verblijf en dus nog enkele meubelen; bed, tafel, kast, ligstoel; schoenen op de plankenvloer, sigaretten, boeken, papiervellen. De kamer verlaten, leeg. Er is het raam met het uitzicht op daken, onafgebroken uitzicht op daken en schoorstenen, ook al is er niemand die kijkt door dit raam, waar onafgebroken uitzicht blijft op daken en schoorstenen waarboven een lap lucht met witte wolken. Deze kamer wonderlijk stil en zonnig, zon massaal tegen de wanden, zon in de lakens; sterfkamer, deze kamer wellicht reeds vaak sterfkamer geweest en waar nu plots een man (dertiger? veertiger? lichtgrijzende onbekende?) aanwezig: een man de trappen naar boven, behoedzaam de deur, een man plots volop in het licht van westenzon waar hij tussen meubelen, waar hij plots achter het vensterraam daken en schoorstenen en wolken en wit, en ook vlakbij op de tafel de bladen wit. Tot zijn twintigste in het dagboek de hoop dat een man de bladen, misschien ook de andere geschriften opgedolven, de kamer de ramen eindelijk weer opengegooid, de geluiden beneden, diep de straten, de daken, de schoorstenen.”
Leo Pleysier (Rijkevorsel, 28 mei 1945)
De Nederlandse dichter en schrijver Adriaan Bontebal werd als Aad van Rijn op 28 mei 1952 in Leidschendam geboren. Zie ook alle tags voor Adriaan Bontebal op dit blog.
Uit: Haags Dagboek
“We hebben van 's middagsvroeg tot ’s avonds laat lawaai staan maken voor 's lands vergaderzaal. Spreekkoren, muziek. gerammel aan de dranghekken, maar een wanklank was er niet te horen, Toen de duisternis was gevallen verscheen daar ineens de ME. Zonder de wettelijk voorgeschreven driemaal 'Wilt u zich verwijderen', sloegen de robots aan het rammen. Uw bevel is onze bevrediging: een blokkade van vrouwen, betogende bejaarden, joelende vredesdemonstranten, u zegt het maar. Ik strompelde zo snel als been en prothese mij wilden dragen naar de kiosk van de ijsverkoper en verborg me erachter. Het Binnenhof werd schoongeveegd, terwijl ik in de luwte stond te trillen. Maar plotseling kreeg een drietal van die vechtmachines mij in de gaten. ‘Wegwezen! En snel!' klonk het uit de Mavo-hoofden. Ik legde in begrijpelijk Nederlands uit waarom het rennen mij onmogelijk is. Dat was geen probleem: ik kreeg een gummielat in mijn nek, sloeg tegen de vlakte en werd liggend op mijn rug tot buiten de poorten gesleept.
09.15 We staan al een kwartier bij het station. Het wordt steeds drukker. Ineens is er paniek. Ze zouden er zijn; aan de zijkant van het station staat er een groepje. Enkele tientallen mensen stormen erop af – de heavo’s, veel leer, stokken - ... Niets. Vals alarm. Maar de schrik zit er goed in. Nog een kwartier, dan gaan we lopen. De stoet beweegt zich richting centrum. Langzaam zakt de spanning. We zijn met velen, de stoet is lang en ziet er indrukwekkend uit. de tegenstander is er niet. Wel veel bekijks. Halverwege de tocht begint de stemming om te slaan: de angst wordt euforie. Het is ons gelukt, we hebben ze van de straat gehouden.”
Adriaan Bontebal (28 mei 1952 – 11 februari 2012)
De Duitse schrijver Guntram Vesper werd geboren op 28 mei 1941 in Frohburg. Zie ook alle tags voor Guntram Vesper op dit blog.
Uit: Frohburg
„Die nächsten Etappenstationen der eiligen Hannoverschen Reisegesellschaft, fuhr Lachert fort, waren am anderen Ende der Leipziger Tieflandsbucht Eisleben, die heutige Lutherstadt, dann Roßla am Fuß des Kyffhäusers, das gelehrte Göttingen und dann noch Seesen, ein weitgehend unbekannter Flecken, der allerdings die Familie Steinweg gleich Steinway hervorgebracht hat, Klavierbauer erst am Harzrand, dann in Nordamerika. Am Ende des fünften Tages fuhren die drei Kutschen endlich in der Residenzstadt der Welfen ein. Das Königtum dort hatte nur noch wenige Jahre, dann verspielte der blinde Herrscher, Herrscher von Gottes Gnaden, wie er ebenso beharrlich wie unbelehrbar meinte, sein Reich in der Schlacht bei Langensalza, 1866, gegen die Preußen, an jenem schicksalhaften Sommermorgen ließ er sich, bevor der brudermörderische Kampf losbrach, auf seinem Pferd sitzend, an die Kante des Talhangs bringen, schwarze beinahe unsichtbare Fäden leiteten das edelste Warmblut, das die Zucht im Königlichen Landgestüt Celle bis dahin hervorgebracht hatte, kerzengerade saß der König im Sattel und winkte, nachdem der Flügeladjutant die Richtung angegeben und gleich auch korrigiert hatte, seinen Truppen zu, als könnte er sie sehen und durch seinen festen fordernden Blick auf das Blutvergießen, fremdes Blut, eigenes Blut, egal, es kam doch, wie es kommen mußte, festlegen. Daraus folgt, wandte Lachert sich nicht nur an Loest, sondern auch an Koeben, falls Sie die Geschichte nicht ohnehin schon kennen, daß der Zigeunerjunge den Fürsten in Hannover ebensowenig von seiner Blindheit hat befreien können wie die besten Ärzte jener Jahre und das Berliner Mädchen aus der Schiffergasse. Dabei hatte der Junge sich alle Mühe gegeben, an vier verschiedenen Tagen hatte er je eine Stunde die Hand auf König Georgs Stirn gelegt, doch der blieb, was er nun einmal war: blind und, wenn man das anfügen darf, borniert.“
Guntram Vesper (Frohburg, 28 mei 1941)
De Duitse schrijver Frank Schätzing werd geboren in Keulen op 28 mei 1957. Zie ook alle tags voor Frank Schätzing op dit blog.
Uit: Der Schwarm
“Wie in Zeitlupe neigte sich der Leib des Wals. Sein Schatten legte sich auf das rote Fischerboot der Umweltschützer, wuchs über den Bug der Blue Sharkhinaus, wurde länger, als der Körper des Riesen kippte, schneller und immer schneller ... Anawak drückte das Gas durch. Das Zodiac schoss mit einem Ruck davon. Auch Greywolfs Fahrer hatte einen Blitzstart zuwege gebracht, aber seine Richtung stimmte nicht. Das klapprige Sportboot schlingerte auf Anawak zu. Sie prallten zusammen. Anawak wurde nach hinten gerissen, sah den Fahrer über Bord und Greywolf zu Boden gehen, dann raste das Boot in entgegengesetzter Richtung davon, während seines mit voller Fahrt wieder auf die Blue Sharkzuhielt. Vor seinen Augen begruben die neun Tonnen Körpermasse des Buckelwals das Fischerboot unter sich, drückten es mitsamt seiner Besatzung unter Wasser und schlugen auf den Bug der Blue Shark. Gischt spritzte in gewaltigen Fontänen hoch. Das Heck des Zodiacs schoss steil nach oben, Menschen in roten Overalls wirbelten durch die Luft. Kurz balancierte die Blue Shark auf ihrer Spitze, pirouettierte um die eigene Achse und kippte seitwärts. Anawak duckte sich. Sein Boot schnellte unter dem umstürzenden Zodiac hindurch, schlug gegen etwas Massives unterhalb der Wasseroberfläche und sprang darüber hinweg. Vorübergehend verlor er den Boden unter den Füßen, dann endlich hielt er das Steuer wieder in Händen, riss es herum und bremste ab. Ein unbeschreibliches Bild bot sichihm. Vom Boot der Umweltschützer waren nur noch Trümmer zu sehen. Die Blue Sharktrieb kieloben in den Wellen. Menschen hingen im Wasser, wild paddelnd und schreiend, andere reglos. Ihre Anzüge hatten sich selbständig aufgepumpt, sodass sie nicht versinken konnten, aber Anawak ahnte, dass einige von ihnen tot sein mussten, erschlagen vom Gewicht des Wals. Ein Stück weiter sah er die Lady Wexhammit deutlicher Schlagseite Fahrt aufnehmen, umkreist von Rücken und Fluken. Ein plötzlicher Stoß erschütterte das Schiff, und es legte sich noch mehr auf die Seite. Vorsichtig, um niemanden zu verletzen, steuerte Anawak das Zodiac zwischen die treibenden Körper, während er einen kurzen Funkspruch auf Frequenz 98 losschickte und seine Position durchgab. »Probleme«, sagte er atemlos. »Wahrscheinlich Tote.«
Frank Schätzing (Keulen, 28 mei 1957)
Zie voor nog meer schrijvers van de 28e mei ook mijn vorige blog van vandaag.
|