Dolce far niente
De rozentuin in Wargemont door Pierre Auguste Renoir, 1879
Sommerbild Ich sah des Sommers letzte Rose stehen, Sie war, als ob sie bluten könnte, rot Da sprach ich schaudernd im Vorübergehen: So weit im Leben, ist zu nah dem Tod!
Es regte sich kein Hauch am heißen Tag, Nur leise strich ein weißer Schmetterling; Doch, ob auch kaum die Luft sein Flügelschlag bewegte, sie empfand es und verging.
Friedrich Hebbel (18 maart 1813 - 13 december 1863) Wesselburen, de geboorteplaats van Friedrich Hebbel
De Duitse dichter en schrijver Johann Wolfgang von Goethe werd geboren op 28 augustus 1749 in Frankfurt am Main. Zie ook mijn blog van 28 augustus 2010 en eveneens alle tags voor Johann Wolfgang von Goethe op dit blog.
Dank des Sängers
Von Sängern hat man viel erzählt, Die in ein Schloß gekommen, Wo nichts ermangelt, nichts gefehlt, Sie haben Platz genommen. Doch war wo, irgendwo ein Platz, Vergleichbar diesem Brüderschatz, Wo auch ich Platz genommen? Ihr fraget nicht, woher ich sei, Wir alle sind von oben; Doch singend wird der Freie frei Und darf die Brüder loben. Die Brust entlöse der Gesang! Was außen eng, was außen bang, Uns macht es nicht beklommen. So hab ich euch denn schon den Dank, Den ich gedacht, erwiesen Und euch mit Tönen rein und schlank Als Würdige gepriesen. Was bleibet übrig als der Schall, Den wir so gerne hören, Wenn überall, allüberall Im stillen wir uns vermehren.
Die Liebende schreibt
Ein Blick von deinen Augen in die meinen, Ein Kuß von deinem Mund auf meinem Munde – Wer davon hat, wie ich, gewisse Kunde, Mag dem was anders wohl erfreulich scheinen? Entfernt von dir, entfremdet von den Meinen, Führ ich stets die Gedanken in die Runde, Und immer treffen sie auf jene Stunde, Die einzige; da fang ich an zu weinen. Die Träne trocknet wieder unversehens: Er liebt ja, denk ich, her in diese Stille – Und solltest du nicht in die Ferne reichen? Vernimm das Lispeln dieses Liebewehens; Mein einzig Glück auf Erden ist dein Wille, Dein freundlicher zu mir – gib mir ein Zeichen!
Die Lustigen von Weimar
Donnerstag nach Belvedere, Freitag gehts nach Jena fort; Denn das ist, bei meiner Ehre, Doch ein allerliebster Ort! Samstag ists, worauf wir zielen, Sonntag rutscht man auf das Land; Zwätzen, Burgau, Schneidemühlen Sind uns alle wohlbekannt. Montag reizet uns die Bühne; Dienstag schleicht dann auch vorbei, Doch er bringt zu stiller Sühne Ein Rapuschchen frank und frei. Mittwoch fehlt es nicht an Rührung, Denn es gibt ein gutes Stück; Donnerstag lenkt die Verführung Uns nach Belveder’ zurück. Und es schlingt ununterbrochen Immer sich der Freudenkreis Durch die zweiundfunfzig Wochen, Wenn mans recht zu führen weiß. Spiel und Tanz, Gespräch, Theater, Sie erfrischen unser Blut; Laßt den Wienern ihren Prater; Weimar, Jena, da ists gut!
Johann Wolfgang von Goethe (28 augustus 1749 – 22 maart 1832) Kamer in het Goethehaus in Weimar
De Nederlandse schrijfster, dichter en beeldend kunstenaar Maria Barnas werd geboren in Hoorn op 28 augustus 1973. Zie ook mijn blog van 28 augustus 2010 en eveneens alle tags voor Maria Barnas op dit blog.
Uit: Altijd Augustus
“Mijn voeten zijn zwaar van het fijne zand in mijn schoenen. Ik klim in een scheve eik. De wind blaast het haar uit mijn gezicht en jaagt wolken door mijn hoofd. Vanaf hier zie ik net een streep grauw water. Dit is het grijzen van een storm die kracht verzamelt op zee. De wolken sluiten zich aaneen. Aan een lange stok snijd ik een punt. Ik gebruik het zakmes van mijn vader. Van je afsnijden, Augustus. Mijn moeder denkt dat hij terugkomt. Redenen om niet terug te komen: – Ik weet niet hoe. – Dit niet weten is de enige vorm van vrijheid die ik heb. – Als ik deze vrijheid opgeef, heb ik helemaal niets meer. Redenen om wel terug te komen: – Ik mis je. Dat is drie tegen een. Een duidelijke zaak. Ik heb de redenen opgedreund, alsof ik ze zelf had verzonnen. ‘Omdatomdatomdat,’ zei ik erbij, omdat het eigenlijk ook niet uitmaakt wat iemand allemaal bedenkt zolang hij liever ergens anders is. Mijn moeder keek me aan alsof ik degene ben die haar kwetst. Omdat de woorden die waar zijn uit mijn mond schieten. Mijn vader bokst met korte, springende pasjes en met ferme uithalen tegen de lucht. Hij is de enige die weet waartegen hij stoten uitdeelt. De woorden uit mijn mond zijn niet tegen te houden. Ze zijn fel als de luchtboksende vuisten van mijn vader.”
Maria Barnas (Hoorn, 28 augustus 1973)
De Nederlandse schrijver A. Moonen, (spreek uit: 'a-punt-moonen') werd geboren in Rotterdam op 28 augustus 1937. Zie ook mijn blog van 28 augustus 2010 en eveneens alle tags voor A. Moonen op dit blog.
Uit: Eigen weg
“Allereerst een prille zaterdagochtendsfeer van de negentiende september jongstleden, waargenomen vanuit de wegens rotting en vochtuitslag door vaklieden behandelde tuinkamer waarbinnen de bovenapostel traag ongeveer een maand terug witachtig behangsel en als vloerbedekking parketkleurig zeil heeft aangebracht tegen een tientje per uur arbeidsloon, zwart verdiend uiteraard, al vroeg ik wel gemakshalve zijn sofinummer. Een goeie therapie voor iemand die liefst levenslang (hij werd onlangs 28) in de ziektewet toeft, trommelend en evangeliserend almaar meer zijn caboverdiaanse afkomst ontvliedend, vernederlandst als de pest, kanker, drassigheid, regenval, windhozen plus verder door de duivel aangereikte levensvreugde. Net als de Amerikaanse jongeren wordt hij ondersteund via door de Riagg verstrekte Prozac-tabletten. Doch versta mij wel: we blijven vriendelijke buren, hebben heel wat voor elkander over, hoe uiteenlopend onze karakters ook mogen zijn, al had ik liever te maken met een primitieve neger boven m'n kop wonend, eentje die bij elke gelegenheid z'n paardenzwengel aan mij vertoonde, zonder omhaal, onvervaard, zo besteed aan een vrijgezel van mijn slag. Maar ik dwaal af; ik zou de naaste omgeving beschrijven. Wel, naar buiten spiedend omtrent halftien in de ochtend, merkt de zich gaandeweg deze mooie teringzomer hersteld hebbende hoofdpersoon van deze dikke roman in wording trage regenval boven nauwelijks bewegend nog groen vol gebladerte, verneemt hij wc-gespoel van één- of tweehoog, een kleuterstem door claxon heen, watervalachtig rioleringsgekletter op binnenplaats, ziet slVoor verdere natuurbeschrijvingen sleept u maar enkele muffe streekromans onder uw keurige nest vandaan. In de verdere loop der dag zal de serene stilte wel overstemd worden door bovenal een zwarte groeperingskliek met vetspekkig overzees oerwouddialect, vermoedelijk afkomstig uit Senegal en omstreken, een niet door mij thuis te brengen kreetlachtaaltje door voornamelijk manspersonen, soms begeleid via geboor en gehamer hunnerwege of andere buurtbevuilers, waar ik tijdens ‘genezingsproces’ de ganse zomer nogal nerveus - tegen overspanning aan - door raakte en slechts een ondernomen fietstocht bij schaars zonnig weertype afweer aan kon bewerkstelligen.”echts vitrages of gesloten gordijnen en nergens een levend wezen, kortom: de zomer lijkt over te willen gaan in herfsttooi.
A. Moonen (28 augustus 1937 – 24 januari 2007) Rotterdam, Hogendorpsplein, op een oude, ingekleurde, foto
De Nederlandse dichter, schrijver, letterkundige en literatuurcriticus Cornelis Jan (Cees) Kelk werd geboren in Amsterdam op 28 augustus 1901. Zie ook alle tags voor C. J. Kelk op dit blog.
Uit: Vriendschap van Roland Holst
“Toen ik nog heel jong was, hing voor mij de naam A. Roland Holst samen met iets ongenaakbaar hoogs. Ik had hem nooit gezien en zelfs geen portret van hem aanschouwd, want hij scheen die nooit aan de pers te verstrekken. Hij was een geheimzinnige onbekende van wie alleen gedichten openbaar waren gemaakt. En die gedichten deden in een tijd toen bij voorbeeld C.S. Adama van Scheltema bij velen geliefd was, ongewoon verheven aan. Een verhevenheid die afzijdig scheen in de ogen van een jongeman die zich was gaan thuisvoelen in de kring van ‘Het Getij’, waar vooral een Herman van den Bergh zozeer domineerde dat men al het andere ervoor vergat. M. Nijhoff met zijn duidelijk aansprekende poëzie was van de iets ouderen de enige die ook tot deze kring doordrong. Eigenlijk is het verwonderlijk dat Roland Holst erin had toegestemd een paar van zijn gedichten uit ‘De Gids’ van 1917-'18 te doen opnemen in de bloemlezing van 1919 ‘De Jongeren’, door Ernst Groenevelt samengesteld uit Getij-poëzie, want hij was de enige die daartoe niet had behoord. Hij liet er dan ook met ‘Dit eiland’ en ‘Het eiland der beminden’ (later opgenomen in ‘Voorbij de wegen’) een volkomen ander geluid horen, maar door deze lichte vorm van toenadering werd toch de weg gebaand naar een beter begrip van zijn dichterschap dat nu een reëler betekenis kreeg. Toch was er voorlopig nog geen sprake van persoonlijk contact met de man die zijn vrienden vond onder zijn eigen tijdgenoten, Bloem, Van Eyck, Jan Prins, Greshoff, Nijhoff en wie ik nog vergeten mocht hebben. Roland Holst heeft hen allen zien sterven, heel zijn generatie, ook Van Genderen Stort, Gossaert, Keuls, Pauwels, De Haan, Besnard, Werumeus Buning en zovele anderen. Een eenzame zou hij daardoor geworden zijn. In mijn jeugd al maakte hij die indruk, wanneer ik hem een enkele maal ontmoette in het steeds intenser literair gezelschapsleven dat zich in die dagen ontwikkelde en dat, naar ik verwacht, iedere generatie opnieuw beleeft. Roland Holst werd vermaard doordat hij, die zich niet met een gezin omringde, in twee fracties zijn eenzaamheid deelde: met oude vriendschappen, met nieuwe liefden. Toch werd hij niet als bij uitstek ‘de liefdesdichter’ gebrandmerkt; daarvoor was zijn poëzie te zeer doorweven met motieven uit de mythe van een mensheid die zich meer en meer van vrijheid en frankheid had verwijderd en die voortekenen vertoonde van ondergang.”
C. J. Kelk (28 augustus 1901 – 25 december 1981) Hier (rechts) in gesprek met koningin Juliana en prins Bernhard tijdens de boekenweek van 1962
De Australische dichter Frederick Kesner III werd geboren op 28 augustus 1967 in Manilla op de Filippijnen Zie ook mijn blog van 28 augustus 2010 en eveneens alle tags voor Frederick Kesner op dit blog.
Only Your Bff Would Understand
paisley print sunflower smile sat alongside a leopard that ate parsley paw in hand waiting on the sand for flying fish to skip upon cobalt banners as lazy breezes pan fluted recollections of this Iberian summer
Old Rose
Steely, piercing gaze steady and calculated scorn-etched lips pout scathed grains discolour
pearly teeth bared proudly held chin gloats pencilled thoughts permanently carve the soul
crafty words sliver carefully orchestrated chaos cornering all resolution creased yesterdays wither
Fading Summers
under the deck boards sunlight filters on many expeditions yet to start and around the corner a salivating dog guards the entry way between a dense hedge of green
Frederick Kesner (Manilla, 28 augustus 1967) Manilla
Zie voor nog meer schrijvers van de 28e augustus ook mijn blog van 28 augustus 2016 deel 2.
|