De Vlaamse dichter en schrijver Charles Ducal (pseudoniem van Frans Dumortier) werd geboren in Leuven op 3 april 1952. Zie ook mijn blog van 3 april 2008 en ook mijn blog van 3 april 2009.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Prins
Je prikte je aan mijn pen en sliep in, en droomde verbitterd de honderd jaren tussen de werkelijkheid en de prins. Ik trachtte een gat te maken,
maar de haag bleek onmenselijk dik, een schuld die groeide en groeide omdat ze geschreven stond op mijn gezicht. Wat ik had weg te snoeien was ik,
dit koude, dienstdoende masker dat liefde bewijst, zonder rust, dit dode hart, bang van je lippen, dat nooit is wakker gekust.
Moeder
Om haar te ontlopen hield ik van niemand. Ik schreef in de spiegel een vrouw van ivoor, knielde, aanbad, en bleef groot. Ik kon niet verliezen.
Vanmiddag heb ik haar weer gezien in de stad, volstrekt overbodig, op zoek naar een jurk die nooit meer past. Zij is schoon, al schoner dan oud. Ik heb haar lief. Zij gaat dood.
Charles Ducal (Leuven, 3 april 1952)
De Nederlandse dichter en schrijver Frederik van Eeden werd geboren in Haarlem op 3 april 1860. Zie ook mijn blog van 3 april 2007 en ook mijn blog van 3 april 2008.en ook mijn blog van 3 april 2009.
Uit: De kleine Johannes
Ik zal u iets van den kleinen Johannes vertellen. Het heeft veel van een sprookje, mijn verhaal, maar het is toch alles werkelijk zoo gebeurd. Zoodra gij het niet meer gelooft, moet ge niet verder lezen, want dan schrijf ik niet voor u. Ook moogt ge er den kleinen Johannes nooit over spreken, als ge hem soms ontmoet, want dat zou hem verdriet doen en het zou mij spijten, u dit alles verteld te hebben.
Johannes woonde in een oud huis met een grooten tuin. Het was er moeilijk den weg te vinden, want in het huis waren veel donkere portaaltjes, trappen, kamertjes en ruime rommelzolders, en in den tuin waren overal schuttingen en broeikasten. Het was een heele wereld voor Johannes. Hij kon er verre tochten in maken en hij gaf namen aan alles wat hij ontdekte. Voor het huis had hij namen uit het dierenrijk: de rupsenzolder, omdat hij er rupsen groot bracht; het kippenkamertje, omdat hij daar eens een kip gevonden had. Die was er niet van zelve gekomen, maar daar door Johannes' moeder te broeien gezet. In den tuin koos hij namen uit het plantenrijk, en lette daarbij vooral op de voortbrengselen, die voor hem van belang waren. Zoo onderscheidde hij een frambozenberg, een dirkjesbosch en een aardbeiëndal. Heel achter was een plekje, dat hij het paradijs noemde en daar was het natuurlijk erg heerlijk. Daar was een groot water, een vijver, waar witte waterleliën dreven en het riet lange fluisterende gesprekken hield met den wind. Aan de overzijde lagen de duinen. Het paradijs zelf was een klein grasveldje aan dezen oever, omringd door kreupelhout, waartusschen het nachtegaalskruid hoog opschoot. Daar lag Johannes dikwijls in het dichte gras en tuurde tusschen de schuifelende rietbladen door, naar de duintoppen over het water. Op warme zomeravonden was hij daar altijd en lag uren te staren, zonder zich ooit te vervelen.
Frederik van Eeden (3 april 1860 16 juni 1932)
De Duitse dichter Peter Huchel werd geboren in Lichterfelde bij Berlijn op 3 april 1903. Zie ook mijn blog van 3 april 2007 en ook mijn blog van 3 april 2008 en ook mijn blog van 3 april 2009.
Löwenzahn
Fliegen im Juni auf weißer Bahn
flimmernde Monde vom Löwenzahn,
liegst du versunken im Wiesenschaum,
löschend der Monde flockenden Flaum.
Wenn du sie hauchend im Winde drehst,
Kugel auf Kugel sich weiß zerbläst,
Lampen, die stäubend im Sommer stehn,
wo die Dochte noch wolliger wehn.
Leise segelt das Löwenzahnlicht
über dein weißes Wiesengesicht,
segelt wie eine Wimper blaß
in das zottig wogende Gras.
Monde um Monde wehten ins Jahr,
wehten wie Schnee auf Wange und Haar.
Zeitlose Stunde, die mich verließ,
da sich der Löwenzahn weiß zerblies.
Ölbaum und Weide
Im schroffen Anstieg brüchiger Terrassen dort oben der Ölbaum, am Mauerrand der Geist der Steine, noch immer die leichte Brandung von grauem Silber in der Luft, wenn Wind die blasse Unterseite des Laubs nach oben kehrt.
Der Abend wirft sein Fangnetz ins Gezweig. Die Urne aus Licht versinkt im Meer. Es ankern Schatten in der Bucht.
Sie kommen wieder, verschwimmend im Nebel, durchtränkt vom Schilfdunst märkischer Wiesen, die wendischen Weidenmütter, die warzigen Alten mit klaffender Brust, am Rand der Teiche, der dunkeläugig verschlossenen Wasser, die Füße in die Erde grabend, die mein Gedächtnis ist.
Peter Huchel (3 april 1903 30 april 1981)
De Nederlandse schrijver, dichter en columnist Adriaan Jaeggi werd geboren op 3 april 1963 in Wassenaar. Zie ook mijn blog van 3 april 2008 en ook mijn blog van 10 juni 2008 en ook mijn blog van 3 april 2009.
Aan mijn muziekleraar
(naar Elsschot)
Dikke hufter, met je Saab Hoe jij, wellustige priaap Ons elke les zat aan te staren Alsof we randdebielen waren
k Weet nog alles, vette luis, Al heb je nu een ander huis gekocht van onze kindertranen en weet je niet meer onze namen
Hoe Japie, met zijn klarinet Steeds voor pispaal werd gezet Daar-ie, links -10 en rechts -9 De kleine nootjes niet kon lezen
En kleine Tjalling, trompettist, Werd week na week zo afgepist Dat hij haast jankend stond te blazen En jij maar tieren, en jij maar razen
En toen hij niet meer durfde komen Heb je zn toeter afgenomen Al had zn moeder, als bepaald Meer dan de helft al afbetaald
Hoe je Dagmar, blond en sprietig Altijd stilletjes en verdrietig Steeds weer stiekem hebt geknepen Bij het aanwijzen der grepen
Hoe je bij haar hoge C Ineens haar jurk naar boven deed Zodat ze, voor de hele school Te kijk stond met haar altviool
En hoe je voor Willem met zijn fluit Muziek voor altijd hebt verbruid Je sloeg, al heeft men t niet geloofd De maat mee op zijn achterhoofd
Ik weet het nog, die lange uren Dat ik je smalen moest verduren Je dikke vingers in mijn nek En je bierstank uit je bek
Ik weet het nog, zoals je ziet Maar ik begrijp nog altijd niet Hoe al die kleine onderdeuren Dat elke week lieten gebeuren
Hadden ze maar met zijn allen Al hun snaren laten knallen Om die om je nek te strikken En je lyrisch laten stikken.
Maar al is het niet gebeurd Uitgesteld is niet verbeurd En eens komt de mooie dag Dat ik weer naar muziekles mag
Dat jij en al je partituren Dat oude leed zullen bezuren Als jij, zo zelfvoldaan als toen Het nog één keer voor zal doen
En ik je klemzet, als een dier Tussen de klep en het klavier Om met een daverend slotakkoord Je heen te zenden waar je hoort
Naar waar je tot de jongste dag Dat heidens rotstuk spelen mag Dat wij altijd moesten studeren En volgens jou nooit zouden leren
Voor eeuwig klinkt dan door de hel Die kutcanon van Pachelbel
Adriaan Jaeggi (3 april 1963 10 juni 2008)
De Amerikaanse schrijver Edward Everett Hale werd geboren op 3 april 1822 in Roxbury, Massachusetts. Zie ook mijn blog van 3 april 2009.
Uit: The man without a country
I SUPPOSE that very few casual readers of the New York Herald of August 13, 1863, observed, in an obscure corner, among the Deaths, the announcement,
NOLAN. Died, on board U. S. Corvette Levant, Lat. 2°
11' S., Long. 131° W., on the 11th of May, PHILIP NOLAN.
I happened to observe it, because I was stranded at the old Mission House in Mackinaw, waiting for a Lake Superior steamer which did not choose to come, and I was devouring to the very stubble all the current literature I could get hold of, even down to the deaths and marriages in the Herald. My memory for names and people is good, and the reader will see, as he goes on, that I had reason enough to remember Philip Nolan. There are hundreds of readers who would have paused at that announcement, if the officer of the Levant who reported it had chosen to make it thus: Died, May 11, THE MAN WITHOUT A COUNTRY. For it was as The Man without a Country that poor Philip Nolan had generally been known by the officers who had him in charge during some fifty years, as, indeed, by all the men who sailed under them. I dare say there is many a man who has taken wine with him once a fortnight, in a three years cruise, who never knew that his name was Nolan, or whether the poor wretch had any name at all.
There can now be no possible harm in telling this poor creatures story. Reason enough there has been till now, ever since Madisons administration went out in 1817, for very strict secrecy, the secrecy of honor itself, among the gentlemen of the navy who have had Nolan in successive charge. And certainly it speaks well for the esprit de corps of the profession, and the personal honor of its members, that to the press this mans story has been wholly unknown,and, I think, to the country at large also.
Edward Everett Hale (3 april 1822 10 juni 1909) Standbeeld in Boston
Zie voor nog meer schrijvers van de 3e april ook mijn vorige blog van vandaag.
|