Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
14-10-2013
Maarten van der Graaff
De Nederlandse dichter en schrijver Maarten van der Graaff werd geboren op 14 oktober 1987 in Dirksland. Hij studeerde religiewetenschappen aan de Universiteit Utrecht en publiceerde poëzie en proza in onder andere De Revisor, nY, De Brakke Hond, DWB en Het Liegend Konijn. Van der Graaff staat op verschillende podia in Nederland en België en is redacteur en medeoprichter van het online literair tijdschrift “Samplekanon”. Hij debuteerde met de bundel “Vluchtautogedichten” bij uitgeverij Atlas Contact.
Kanaal
Deze zacht toegeschroeide kras is een kanaal.
De wil tot vooruitgang een Hunebed, bestand tegen de terreur van smeekbedes.
Uit het landgraf aan het kanaal klauteren kinderen die moeten worden beschreven.
Zo staat de wind.
Niets is eenvoudiger dan inzicht in dit geval te verkrijgen.
Niets gemakkelijker dan met alle nagels in de zwerfstenen wil geslagen te wachten, reikhalzend,
op de volle tiet van de slaap.
Maarten van der Graaff (Dirksland, 14 oktober 1987)
Uit: Zinky
Boys: Soviet Voices from the
Afghanistan War
I never want to write another word about the
war, I told myself. Long after I'd finished "War is not a Woman", a
book about World War II, I could still be upset by the sight of a child with a
nosebleed.
Out in the country I couldn't bear to watch
the fishermen cheerfully throwing their catch on to the sandy riverbank. Those
fish, dragged up from the depts of God knows where, with their glassy, bulging
eyes, made me want to vomit. I dare say we all have our pain threshold -
physical as well as psychological. Well, I'd reached mine. The screech of a cat
run over by a car, eventhe sight of a squa
shed worm, could make me feel I was going
mad. I felt that animals, birds, fish, every living thing had a right to a life
of its own. And then all of a sudden, if you can call it suddenfor the war had
been going on for seven years...
One day we gave a lift to a young girl. She'd
been to Minsk todo some food shopping for her mother. She had a big bag with
chicken heads sticking out, I remember, and a shopping-net full of bread, which
we put in the boot.
Her mother was waiting for her in the
village. Or rather, standing at her garden gate, wailing.
'Mama!' The little girl ran up to her.
'Oh, my baby. We've had a letter. Our Andrey
in Afghanistan.
Ohhh... They're sending him home, like they
did Ivan Fedorinov. A little child needs a little grave, isn't that what they
say? But my Andrei was as big as an oak and over six foot. "Be proud of me
Mum, I'm in the Paras now," he wrote to us. Oh, why? .
Why? Can anyone tell me? Why? ''Each
substance of agrief hath twenty shadoms.' (Richard II) Then, last year,
something else happened.
I was in the half-empty waitingroom of a bus
station. An officer was sitting there with a suitcase, and next to him there
was as kinny boy who you could tell from his shaved head was a soldier.
The young soldier was
digging in a plant pot (a dryold ficus, Iremember it was) with an ordinary
kitchen fork. A couple of simple
country women went and sat next to them and, out ofsheer curiosity, asked where
they were going, and why, who were they? It
turned out the officer was escorting the soldier home.
Hij betwijfelde of die oude huizen het
zouden pikken. Anders dan de overbuurvrouw geloofde hij wel in bezielde materie
en hij dacht aan een harem vol oude wijven met verdorde schaamlippen waar een
jong, stralend meisje werd binnengebracht; haar billen glommen als goud, op
haar borsten schitterden zilverkleurige sieraden, tussen haar benen gloorde een
vochtige hemel en haar liefdeszuchten klonken als engelengezang. De oude
vrouwen maakten krabbend, schoppend en bijtend een wrak van haar. Maar zo
fantasierijk en poëtisch waren de anderen niet. Zij herinnerden zich het gat
dat tientallen jaren lang in de huizenrij gegaapt had en de vlakte met
puinresten en uitbundig opschietend onkruid maar al te goed. Het gat werd
rechts en links begrensd door de bontgekleurde tussenmuren van de belendende
percelen, die buitenmuren waren geworden op de dag van de sloop. Je kon nog
zien waar de vloeren en trappen hadden gezeten. De witte uitsparing in een geel
geschilderde kamerwand verried waar een rechthoekige kast had gestaan. Je zag
de betegelde wanden van doucheruimtes. This wall is now available in paperback,
was er met een spuitbus op de rechtermuur geschreven, die opbolde en gestut
werd door boomstammen. Er liepen altijd katten op het door een gazen hekwerk
afgezette terrein, dat in feite de enige groenvoorziening in de wijk was maar
als zodanig werd de plek niet gewaardeerd. Integendeel, het gat was iedereen
een doorn in het oog. Er werd huisvuil en andere rotzooi gedumpt dat ging
rotten en stinken en ongedierte aantrok. Ouders verboden hun kinderen het
terrein te betreden maar via kleine openingen in het hek kropen zij stiekem
toch naar binnen. Kort daarna kregen ze last van huiduitslag en misselijkheid.
Er zouden giftige planten groeien. Er zou illegaal gif zijn gestort. Er zou
ontucht bedreven worden door homos en kinderlokkers.
Herman Franke (13 oktober 1946 14 augustus 2010)
Im a playwright and director whose
grandfather moved to Harlem from West Africa in the twenties. Chadwick is fifty. I am thirty-eight. Chadwick is
married. I will never be. He is
a Republican. I like to call myself a negro. He
is bald. My locks are wrapped around my head to form a turban.
His freckled cheeks are settling into jowls. His nose is sharp and owlish. He
does not have an upper lip. His forehead lasts forever. I think Id have a rack of
lamb, he answers. And it is always hard for me to sleep without my wife. My
favorite book has always been Heart of Darkness. Conrad is amazing. You should
read him. I would dine with Rudy Kipling. As a boy in Oklahoma I felt connected
to his stories . . . all the Indians. I
know that our natives arent the same as Kiplings Hindus, but I could still
relate. As far as music is
concerned I think Id listen to Aretha Franklin. And youyou asked the
question. What would you do?
I glance at the producer, a desert-colored woman with a se- cret trail of bites
along her neck and stomach. Her name is Amaranta.
Smiling as she looks away, she scoops her copper hair into a ponytail. When she
looks again I recognize the contour of her body in her nose. Like her back, it arches inward on a bony spine then
flares into a bulb of spongy flesh. The diamonds on her wedding ring
are glinting. Her cheeks are hard and chiseled like the stones. But as a woman she is soft. Her skin. Her voice. Her
touch. Last night, as she read to me in
bed, I told her that her skin reminded me of sand. She drew her nipple on my
chest and said I was her Tuareg . . . the way I wrap my dreadlocks like a
turban, the oily blackness of my skin, the height of what she calls my Libyan
nose. She held me by my cheekbones when she kissed me. She christened them my
little horns.
Autumn in nature and
autumn in our faces. The sultry breeze enfeebles, the
glowering sun
Oppresses the ailing spirit in our breasts,
Shrivels the life trembling among the twigs of a poplar.
The yellow colours twirl in the final dance,
(A frantic desire of leaves dying one by one). Our joys, passions, our
ultimate desires
Fall and are trampled in the autumn mud.
An oak tree, reflected in the tears of
heaven,
Tosses and bleeds in gigantic passion.
"To live! I want to live!" - it fights for breath,
Piercing the storm with cries of grief.
The horizon, drowned in
fog, joins in
The lamentation. In prayer dejected fruit trees
Fold imploring branches - but in vain, they know.
Tomorrow they will die... Is there nowhere hope?
The eye is saddened.
Saddened, too, the heart
At the hour of death, when silent fall the veins
And from the grave to the highest heavens soar
Despairing cries of long-unheeded pain.
Autumn in nature and
autumn in our faces. Moan, desires, offspring of
poverty,
Groan in lamentation, bewail the corpses,
That adorn this autumn among the withered branches.
Vertaald
door Robert Elsie
Migjeni(13 oktober 1911 26 augustus 1938)
Postzegel ter gelegenheid van zijn 100e
geboortedag
Then the golden hour
Will tick its last
And the flame will go down in the flower. A briefer length of moon
Will mark the sea-line and the yellow dune.
Then we may think of this, yet
There will be something forgotten
And something we should forget.
It will be like all things we know: .
A stone will fail; a rose is sure to go.
It will be quiet then and we may stay Long at the picket gate
But there will be less to say.
Arna Wendell Bontemps (13 oktober 1902 4 juni 1973)
Her hands kept
eternally busy. She washed and
ironed, heating the heavy smoothing iron by setting it upright on the hearth
before the coals. She sat daily over winter socks for Pleas and the baby, one
foot moving the cradle as she knitted. Morning or afternoon she let the sheep
from the high corral and followed on foot over the range, resting with her baby
on the grass in cedar shade.
Pleas had set up a hopper for the oak ash. In the big copper kettle brought
from Arkansas she boiled wood ashes. When the lye dissolved the end of a
feather, she added accumulated greases and tallow and boiled a small batch of
soap, cut the cooling mixture into yellow-gray bars and piled them on the
mantel to dry. She soaked a flint-dry deerskin in strong suds of lye soap,
water, and a spoonful of lard; scraped off the hair with an old corn knife; let
it remain by the warm hearth all night; wrung, pulled, and stretched it next day
until perfectly dry, when it becomes soft and pliable as cloth and waited only
her shears and thread for gloves or clothes.
( )
They rode slowly on, while the luminous
purple began to appear like violet mist on the hills. It spread to the plains,
bathing them in color. The home ranch in the wide mouth of Monica Canyon ahead
became an island of buildings, corrals, and windmill swimming in a bright
velvet sea. The color seemed to
float in the air about them. They
breathed it, road through it.
Conrad Richter (13 oktober 1890 30 oktober 1968)
Les Tuileries [Edwinas house in France],
Friday, January 6, 1995, 6pm
Every time I come here, I wonder why on earth
I bothered to buy such an outlandish property so far away. But this is a place
for reflection and healing and without it, Id be some kind of nutcase.
Here, I did all my weeping over John Major,
and what hurt the most not being invited to join his government at the first
opportunity.
I think a lot about keeping age at bay. I
wish I could stop nibbling and generally overeating: although Im fit,
ten-and-a-half stone means a thick waist and a big bum.
Tower House [Edwinas house in her
South Derbyshire constituency], Friday, February 24, 8pm
When [my husband] Rays
around, all I get is a grunt. And yet . . . I know as I pack those boxes to
move out to my new flat [in Clapham, South London], Ill be very tearful.
Het grijs hield vol dat alles wit was
wat niet zwart was, dat alles dag was
wat niet nacht was. De vele kleuren
verbleven clandestien in het zonlicht
dat hen nog niet kon velen.
Wat wij nu rood vinden was wijnwit.
Oranje? Volle-melkwit.
Geel was een heel oud wit.
Groen, een grijzend wit.
Het blauw was nog zo bleu.
Indigo bleef maar bleken.
Violet werd olievet.
En verder was er zwart. Elke nacht
waren de tijden zwart. Elke zee
was zwart, elk woud, elk werelddeel.
De kunst was zwart, zo zwart als
de wereldziel. De inkt was Oost-Indisch
kleurendoof.
Moest er nog daglicht wezen?
vroeg de ochtend soms, of liever
vroeg de regen ('t regende pijpen-
stelen). De zon scheen daardoorhen
en kleurde als een boei,
werd een oranjeappel,
verschoot van vroeg goud
tot geel en groen,
zag dan weer blauw,
waste met indigo
een bloembed, violet.
De eerste regenboog
sprong in het eerste oog.
Motief op reis
Het motief was het moe
maar een patroon te zijn
in het vloerkleed. 't Wou
de wijde wereld in, en ging
als een klimoprank in het
ijle. 't Rekte zich, op zoek
naar een verband, dat er niet
was dan in het kleed. Dapper
steigerde het motief tegen
de hemel, helmboswuivend.
Omweef nu, hand, met wand,
met warme kleur en klank,
die wandelende tak.
You phone to remind me
I said the Nobel
ought to be refused, because
its not always awarded to the best.
Forgive me. Im accepting out of fear.
A conspicious reward doesnt offend,
rather its a defense against the threat
of devaluation. Dont expect
acts of courage from an old man.
Recognition always arrives
late, when even a hoped-for
honor seems useless.
The time of events
The name Paul Engle trembles on his tongue.
Should it be bellowed, sneered, whined, bleated, sung?
Look at his broken (football) crooked nose,
His shifty way of letting his eyes close
When they look into your own eyes. Too
grim.
How could you buy an old used car from him?
Yet as a father what he
gave was love.
Yet as a husband what he gave was love.
He likes his liquor, but
his hands dont shake. He talks too much, merely for
talkings sake.
He seldom bores you, but he makes you mad.
He is not really evil, only bad.
He likes all animals, dog, cat and woman
(For whom his love is humanall-too-human).
Some think him worse, now, than he really is.
Some think him better than he really is.
His hands still calloused from his working youth,
His brain is calloused bending too much truth.
Eyeball to eyeball, he
and his memory stare
As glittering mirrors into mirrors glare.
Let it be said of Engle
in his praise:
He loved his life-crammed, people-crowded days,
The rough of rock, the autumns hovering haze,
Skin rubbed on skin, the loving, living blaze,
Bird wing far brighter than the air it beats,
Cabbageworm greener than the leaf it eats,
The high hysteria that lies behind
The howling horror of the manic mind.
Let it be stated clearlyhe was cruel,
But only to the cruel and to the fool.
He liked to laugh, and yet he laughed too
loud.
He loathed the selfish, greedy, and proud
And told them so in
language of too much lip.
Each day his eyes run the fast razors track,
But see the radiant mirror sneering back.
The snow fell softly on the street. It
muffled sound. It sent people scurrying homeward, so that the street was soon
deserted, empty, quiet. And it could have been any street in the city, for the
snow laid a delicate film over the sidewalk, over the brick of the tired, old
buildings; gently obscuring the grime and the garbage and the ugliness.
( )
She got off the
train, thinking that she never felt really human until she reached Harlem and
thus got away from the hostility in the eyes of the white women who stared at
her on the downtown street and in the subway. Escaped from the openly
appraising looks of the white men whose eyes seemed to go through her clothing
to her long brown legs. On the trains their eyes came at her furtively from
behind newspapers, or half-concealed under hatbrims or partly shielded by their
hands. And there was a warm, moist look about their eyes that made her want to
run.
These other folks feel the same way, she thought-that once they are freed from
the contempt in the eyes of the downtown world, they instantly become
individuals. Up here they are no longer creatures labeled simply 'colored' and
therefore all alike. She noticed that once the crowd walked the length of the
platform and started up the stairs toward the street, it expanded in size. The same people who had made themselves small
on the train, even on the platform, suddenly grew so large they could hardly
get up the stairs to the street together. She reached the street at the very
end of the crowd and stood watching them as they scattered in all directions,
laughing and talking to each other.
Eh bien, monsieur Larouche, ça
marche-t-il toujours de lautre bord de leau ?
Pas pire, les jeunesses. Pas pire !
Chacun tirait de sa poche sa pipe et la vessie de porc pleine de feuilles de
tabac hachées à la main et commençait à fumer dun air de contentement,
après une heure et demie de contrainte. Tout en aspirant les premières
bouffées ils causaient du temps, du printemps qui venait, de létat de la
glace sur le lac Saint-Jean et sur les rivières, de leurs affaires et des
nouvelles de la paroisse, en hommes qui ne se voient guère quune fois la
semaine à cause des grandes distances et des mauvais chemins.
Le lac est encore bon, dit Cléophas Pesant, mais les rivières ne sont
déjà plus sûres. La glace sest fendue cette semaine à ras le banc de sable
en face de lîle, là où il y a eu des trous chauds tout lhiver.
Dautres commençaient à parler de la récolte probable, avant même que la
terre se fût montrée.
Je vous dis que lannée sera pauvre, fit un vieux, la terre avait gelé
avant les dernières neiges.
Puis les conversations se ralentirent et lon se tourna vers la première
marche du perron, doù Napoléon Laliberté se préparait à crier, comme
toutes les semaines, les nouvelles de la paroisse.
Il resta immobile et muet quelques instants, attendant le silence, les mains à
fond dans les poches de son grand manteau de loup-cervier, plissant le front et
fermant à demi ses yeux vifs sous la toque de fourrure profondément enfoncée
; et quand le silence fut venu, il se mit à crier les nouvelles de toutes ses forces,
de la voix dun charretier qui encourage ses chevaux dans une côte.
Louis Hemon (12
oktober 1880 - 8 juli 1913)
De Oostenrijkse dichteres en schrijfster Paula von Preradović
werd geboren op 12 oktober 1887 in Wenen. Zie ook alletags voor Paula von Preradović op dit blog.
Requiem
Ach, Bruder, von den Buchten her die Brandung
schwoll,
Vom Hügel uns ein Duften schwer herüberquoll
Nach Thymian und Ginster und blauem Salbeikraut,
Aus finstergrüner Kiefer, da schrie ein Käuzchen
laut.
Zu Häupten hoch die Sterne, die flammten ohne
Zahl,
Sie schüttelten von ferne hernieder Strahl um
Strahl.
Uns fächelte die Wangen salziger Wind von weit,
Da wir zur Nacht gegangen gaßauf, gaßab zu zweit.
Wir redeten und glühten von Liebe, Gott und Tod,
Wir grübelten und mühten uns bis ans Morgenrot,
Und durch die Stille schmetterten hell unsre
Stimmen jung,
Da wir durchs Dickicht kletterten auf steiniger
Wanderung.
Verschwunden und versunken ist uns die Heimat
lang.
Es ist im Meer ertrunken, was leicht in Lüften
schwang.
Das himmlische Geflimmer verlosch im Nebelgrund,
Und, Bruder, ach, auf immer ist mir verstummt dein
Mund.
Paula von Preradović (12 oktober 1887 25 mei
1951)
Stumm aber wird der
Dichter geboren
sprachlos steht er im Kreise der flinken Sprecher
überwältigt von Staunen und immer wie heimlich trunken
vom Glanz und vom Schmerz dieser Erde -
Nur eine, die himmlische Muse entzündet sein Schweigen,
sie, die den heiligen Schlaf der Lieder behütete
und ihr Erwachen erküsst,
es sei zur Rosenblüte des Morgens oder im Nachtversinken,
wie es ihr eben gefällt - sie ist die Mächtige
und ist wie alle Gnade von oben ohne Gesetze.
Denn dies ist des Singenden heimlicher Glanz und Ruhm:
Nicht anbefehlbar ist seine Stimme, nicht untertänig
der Weisung der Welt, der kleinen des Tages,
auch nicht der hohen der Liebe,
auch nicht den sehnenden des eignen Verlangens:
In unzerbrechlichen Ketten harrt er der klingenden Stunde,
die da mit Flügeln bricht aus dem Unbekannten,
mit Flügeln fällt sie ihn an, mit Flügeln hebt sie ihn auf, mit Flügeln lässt
sie ihn fallen
zurück ins Gefängnis der Ohnmacht.
Doch tausendstündiges Schweigen gilt nichts gegen einen Gesang
und herrlich ist auch Verstummen, wenn es die Muse gebietet -
ja herrlich ist's abzuhängen von einer himmlischen Stimme.
Gertrud von
Le Fort (11 oktober 1876 - 1 november 1971)
__ << La déposition de M. Desqueyroux était excellente, oui. Mais il
y avait cette ordonnance : en somme, il s'agissait d'un faux... Et c'était le
docteur Pédemay qui avait porté plainte... __ Il a retiré sa plainte... __ Tout de même, l'explication qu'elle a donnée... cet inconnu qui
lui remet une ordonnance... >>
Thérèse, moins par lassitude que pour échapper à ces paroles dont on
l'étourdissait depuis des semaines, ralentit en vain sa marche ; impossible de
ne pas entendre le fausset de son père : __ << Je le lui ai assez dit : "Mais, malheureuse, trouve
autre chose... trouve autre chose..." >>
Il le lui avait assez dit, en effet, et pouvait se rendre justice. Pourquoi
s'agite-t-il encore ? Ce qu'il appelle l'honneur du nom est saut ; d'ici les
élections sénatoriales, nul ne se souviendra plus de cette histoire. Ainsi
songe Thérèse qui voudrait bien ne pas rejoindre les deux hommes ; mais dans le
feu de la discussion, ils s'arrêtent au milieu de la route et gesticulent. __ << Croyez-moi, Larroque, faites front ; prenez l'offensive
dans Le Semeur de dimanche ;
préférez-vous que je m'en charge ? Il faudrait un titre comme La rumeur infâme... __ Non, mon vieux ; non, non : que répondre, d'ailleurs ? C'est trop
évident que l'instruction a été bâclée ; on n'a pas même eu recours aux experts
en écriture ; le silence, l'étouffement, je ne connais que ça. J'agirai, j'y
mettrai le prix ; mais, pour la famille, il faut recouvrir tout ça... il faut
recouvrir... >>
Thérèse n'entendit pas la réponse de Duros, car ils avaient allongé le pas.
Elle aspira de nouveau la nuit pluvieuse, comme un être menacé d'étouffement ;
et soudain s'éveilla en elle le visage inconnu de Julie Bellade, sa grand-mère
maternelle inconnu : on eût cherché vainement chez les Larroque ou chez les
Desqueyroux un portrait, un daguerréotype, une photographie de cette femme dont
nul ne savait rien, sinon qu'elle était partie un jour. Thérèse imagine qu'elle
aurait pu être ainsi effacée, anéantie, et que plus tard il n'eût pas même été
permis à sa fille, à sa petite Marie, de retrouver dans un album la figure de
celle qui l'a mise au monde.
François Mauriac (11 oktober 1885 - 1 september 1970)
De Canadese schrijfster Alice
Munro krijgt dit jaar de Nobelprijs voor literatuur. Alice
Munro werd geboren op 10 juli 1931 in Wingham, Ontario. Zie ook alle tags voor Alice Munro
op dit blog.
Uit: Differently
It was true. Maya
had a lot of servants, for a modern woman, though they came at different times
and did separate things and were nothing like an old-fashioned household staff.
Even the food at her dinner parties, which seemed to show her own indifferent
touch, had been prepared by someone else.
Usually, Maya was busy in the evenings. Georgia was just as glad, because she
didnt really want Maya coming into the store, asking for crazy titles that she
had made up, making Georgias employment there a kind of joke. Georgia took the
store seriously. She had a serious, secret liking for it that she could not
explain. It was a long, narrow store with an old-fashioned funnelled entryway
between two angled display windows. From her stool behind the desk Georgia was
able to see the reflections in one window reflected in the other. This street
was not one of those decked out to receive tourists. It was a wide east-west
street filled in the early evening with a faintly yellow light, a light
reflected off pale stucco buildings that were not very high, plain storefronts,
nearly empty sidewalks. Georgia found this plainness liberating after the
winding shady streets, the flowery yards and vine-framed windows of Oak Bay.
Here the books could come into their own, as they never could in a more artful
and enticing suburban bookshop. Straight long rows of paperbacks. (Most of the
Penguins then still had their orange-and-white or blue-and-white covers, with
no designs or pictures, just the unadorned, unexplained titles.) The store was
a straight avenue of bounty, of plausible promises. Certain books that Georgia
had never read, and probably never would read, were important to her, because
of the stateliness or mystery of their titles. In Praise of Folly. The Roots of Coincidence. The Flowering of New
England. Ideas and Integrities.
Sometimes she got
up and put the books in stricter order. The fiction was shelved alphabetically,
by author, which was sensible but not very interesting. The history books,
however, and the philosophy and psychology and other science books were
arranged according to certain intricate and delightful rules having to do
with chronology and content that Georgia grasped immediately and even
elaborated on. She did not need to read much of a book to know about it. She
got a sense of it easily, almost at once, as if by smell.
De Duitse dichter en schrijver Daniel Falb werd geboren op 11 oktober 1977 in Kassel. Falb deed in 1977 eindeamen gymnasium in Kassel en studeerde daarna in Berlijn onder meer filosofie, politieke wetenschappen en natuurkunde. Vervolgens deed hij vervangende dienstplicht aan het universitaire ziekenhuis in Marburg / Lahn (Psychiatrie). In 1998 werd hij voor het eerst actief in de literatuur en hij nam langdurig deel aan het schrijversforum "lauter niemand", hield lezingen in en buiten Berlijn en publiceerde in tijdschriften en bloemlezingen. Daarnaast werkte met daklozen, als portier en als een telefonist. In 2003 debuteerde hij met “die räumung dieser parks”, gevolgd door BANCOR in 2009.
bei sonnenaufgang
fühlte ich mich schon wie ein wirt und war vom paketdienst. auf dem weg zum empfänger kein laufband auslassen, keine spuren, nur infekte, nur verschleiß. mein tourette-syndrom hatte immer für mich kommuniziert, aber jetzt hielten die zeremonien. der witz mit der bananenschale wurde substanziell, und um die form zu wahren, wiederholte ich ihn noch mal. ich fand den briefkasten nicht, oder vielmehr nur den briefkasten. diese büros waren leer, aber verwanzt, das waren stallungen, die viren meiner nutztiere wie erspartes noch in der luft.
die messbare tiefe der organisation
die messbare tiefe der organisation, die uns animierte. den urmeter prüfen. die häuser bestehen aus kuchen.
montagne sainte-victoire´s twenty four expiring versions per time unit. beachte das frischedatum der umgebenden dinge.
die natur produziert fertiggerichte. durch öffentliche ämter mithin geht das geerntete, geht das körpergewicht bekleidet hindurch.
wir lagen übereinander, in der generationszeit. auf mir befand sich ein präsident und die endlose reihe seiner lebendigsten darsteller.
sagt eine erbse zur andren. die nachschublinien sind über und über mit wohngebieten bedeckt. rasen von bürgerbüros.
wenn strukturen auf die straße gehen, was ist dann die straße. und das obst, am strauch sekundenlang optimal konserviert.
ich zahlte in der lebensmittelabteilung und bekam das geld am automaten zurück, das an den bäumen wächst.
Mijn moeder gaat kapot. Ze heeft een hok,
nog net geen kist, waar ze haar stoel bepist
en steeds dezelfde dag uitzit. Uitzicht
op bomen heeft ze, in die bomen
vogels
en geen daarvan die zijn verwekker kent.
Ik ben al meer dan veertig jaar haar zoon
en zoek haar op en weet niet wie ik groet.
Ze heeft me voorgelezen, ingestopt.
Ze wankelt, hapert, stokt. Ze gaat kapot.
Geen dier, zegt men, dat aan zijn moeder denkt.
Ik lepel bevend eten in haar mond
en weet haast zeker dat ze me nog kent.
Het zullen merels zijn. Ze zingen door.
De aarde roept. Krijgt vloek na vloek gehoor.
Promesse de
bonheur
Ik in haar bed en zij die net de douche uit
stapt.
Zoals zij loopt, zoals zij naakt het huis door loopt,
zo zullen vanaf nu de dagen lopen.
Ze neuriet en ik zit verhevigd in haar bed.
Oneindig wakker is ze, warm en trots en zacht
en mooi, zo mooi, ik krijg het niet gezegd.
Het is een liefde die. Het is een wonder dat.
En alles wat ik van een lichaam heb verlangd
staat voor mijn ogen naakt te zijn,
naakt en van mij. De kamer hijgt nog, geil en stroef.
Haar mond, gemaakt voor lippen en genot, haar mond,
haar stoere, hoogverheven mond staat goed.
Levensloop
Voor bijna alles heb ik mij geschaamd.
Mijn nek, mijn haar, mijn handschrift en mijn naam,
de schooltas die ik van mijn moeder kreeg,
mijn vader die zich in een blazer hees,
het huis waar ik voor vriendschap heb bedankt.
Maar nu mijn vader aan vijf slangen hangt,
zijn mond steeds heser over afscheid spreekt,
nu hurkt mijn schaamte in een hoek. Hij stierf
zoals hij in zijn Opel reed: beheerst,
correct, zijn ogen dapper op de weg.
Geen zin in dom geworstel met de dood.
Hoe alles wat ik nog te zeggen had
Het noorderlicht komt in verschillende
vormen voor: als glinsterende wolken, banden, pijlen, draperie, en als stolp
met een ster aan den top: de kroon.
De wolken. Iets van geschiedenis
Reeds de overgrootvader van moederszijde had
den grondslag gelegd voor het bedrijf waarvan het huidig gezin bestond. Zijn
opvolger, de grootvader, een uit een talrijke familie, bezat niet meer dan een
enkele dochter. Zij bleek in staat het bedrijf voort te zetten; zij deed het
zelfs met genegenheid en toewijding. Toen zij, bijna dertig jaar oud, trouwde,
werd haar man, Valcoog, deelgenoot in de zaak. Zij hadden ontzaglijk veel
oneenigheid, maar nooit betreffende de affaire. Zij waren beiden eigenzinnige menschen,
toch van doorzicht in elkaars eigenschappen, misschien fouten, allerminst
verstoken. Daarom hadden zij den afspraak gemaakt: wanneer een van hen in den
handel iets wilde, en de ander wilde het niet, dan werd het voorstel geacht te
zijn verworpen. Aan deze afspraak hield het paar zich tot de vrouw stierf. Het
bezat in hooge mate zakelijk fatsoen, niet slechts tegenover leverancier en
klant, ook jegens den partner. De herschepping van het bedrijf in een naamlooze
vennootschap, de nieuwe richting die het insloeg waren vrucht van eendrachtig
samenwerken.
Valcoog was een jaar jonger dan zijn / vrouw
en een merkwaardig man. Onder haar vader had hij eerst gereisd voor den afzet,
daarna als inkooper. Hij toonde van jongs af den durf van den handelsreiziger in
een eigen uitgave. Zijn vasthoudendheid was ongelooflijk, doch niet een bron
voor aardigheden van den moppentrommel; hij boezemde bijna ontzag, bijna vrees
in.
Ferdinand Bordewijk(10 oktober 1884 28 april
1965)
Uit: Die Wohlgesinnten(Vertaald door Hainer Kober)
An der Grenze war eine
Pontonbrücke ausgelegt. Dicht daneben ragten noch, wie hingefläzt, aus den
grauen Wassern des Bugs die verbogenen Joche der von den Sowjets gesprengten
Stahlbrücke empor. Wie es hieß, hatten unsere Pioniere die neue Brücke in einer
einzigen Nacht montiert, und gleichmütige Feldgendarmen, deren halbmondförmige
Ringkragen im Sonnenlicht funkelten, regelten den Verkehr so
selbstverständlich, als wären sie noch zu Hause. Die Wehrmacht hatte Vorfahrt;
wir mussten warten. Ich blickte auf den gemächlich dahinfließenden Strom, die
kleinen ruhigen Wälder auf der anderen Seite, das Gedränge auf der Brücke. Dann
waren wir an der Reihe. Gleich nach der Brücke begann eine Art Allee aus den
Skeletten des russischen Kriegsgeräts am Straßenrand: platt gewalzte und
ausgebrannte Lastkraftwagen, wie Konservendosen aufgerissene Panzer, wüst
ineinander verknäulte Geschütze - umgestürzt, weggeschleudert, verkeilt, in
einer unabsehbaren verkohlten Masse aus unregelmäßig übereinandergeschobenen
Lagen. Dahinter die Wälder in strahlendem Sommerlicht. Die ungepflasterte Straße
war geräumt, doch die Spuren der Explosionen, große Ölflecken und verstreut
herumliegende Trümmerreste, waren noch zu sehen. Dann kamen die ersten Häuser
von Sokal. Im Stadtzentrum knisterte noch die Glut einiger verlöschender
Brände. Staubbedeckte Leichen zwischen Schutt und Trümmern, meist in Zivil,
versperrten einen Teil der Straße. Gegenüber in einem Park standen, säuberlich
aufgereiht im Schatten der Bäume, weiße Kreuze mit seltsamen kleinen Dächern.
Zwei deutsche Soldaten malten Namen darauf. Dort warteten wir, während Blobel
in Begleitung unseres Versorgungsoffiziers Strehlke zum Hauptquartier ging. Ein
süßlicher, leicht ekelerregender Geruch mischte sich in den beißenden Rauch.
Blobel kam schon bald zurück. »Alles in Ordnung. Strehlke kümmert sich um die
Unterkunft. Kommen Sie mit.«
He sits back.
The door opens. VICTOR walks
in, slowly. His clothes are torn. He is bruised. The door closes behind him.
NICOLAS
Hello! Good
morning. How are you? Lets not beat about the bush. Anything but that.
Daccord? Youre a civilized man. So am I. Sit down.
VICTOR slowly
sits. NICOLAS stands. walks
over to him.
What do you think
this is? Its my finger. And this is my little finger. This is my big finger
and this is my little finger. I wave my big finger in front of your eyes. Like
this. And now I do the same with my little finger. I can also use both at the
same time. Like this. I can do absolutely anything I like. Do you think Im
mad? My mother did.
He laughs.
Do you think waving fingers in front of peoples
eyes is silly? I can see your point. Youre a man of the highest
intelligence. But would you take the same view if it was my bootor my penis? Why
am I so obsessed with eyes? Am I obsessed with eyes? Possibly. Not my
eyes. Other peoples eyes. The eyes of people who are brought to me here. Theyre
so vulnerable. The soul shines through them. Are you a religious man? I
am. Which side do you think God is on? Im going to have a drink.
He goes to
sideboard, pours whiskey.
Youre probably
wondering where your wife is. Shes in another room.
Harold Pinter (10
oktober 1930 24 december 2008)
Lloyd Hutchinson (links) en Haroldin een uitvoering van "One for the
Road," in 2001.
Wie kan Buchenwald
en Treblinka op rationele basis verklaren? De gespletenheid van de mens is
zichtbaar: Hitler en Franciscus, John Rockefeller en moeder Theresa van
Calcutta, paus Alexander Borgia en paus Johannes XXIII, Mozart en Krupp, Iwan
de Verschrikkelijke en Abraham Lincoln, Goebbels en Jan van het Kruis: ze zijn
allen mensen uit een vrouw geboren. Kan dezelfde hand, die de lumineuze
portretten van Rembrandt heeft gemaakt, goud uit de kaak van een vergaste jood
hebben getrokken?
Kan de hand die een sonate van Mozart heeft neergeschreven de knop hebben
ingedrukt die Hiroshima en Nagasaki verpulverde? Het is, helaas, dezelfde hand:
mijn hand en de uwe. Het is de hand die in het paradijs naar de appel greep,
die ons daarna in de keel is blijven steken en tot vandaag adamsappel heet.
( )
In dit spanningsveld, tussen hemel en hel, tussen
licht en duister, tussen Christus en Satan, tussen goed en kwaad, leven we ons
tragisch en heroïsch bestaan. Want een denkend wezen dat dit leven kan dragen
is in de eerste plaats heroïsch.
Boeli van Leeuwen
(10 oktober 1922 28 november 2007)
they know the flipside
of the coin
of love
of faith
dictators clown around
come and go
hands stained
with human blood
old women get up at dawn
buy meat fruit bread
clean cook
stand on the street
arms folded silent
old women
are immortal
Hamlet flails in a snare
Faust plays a base and comic role
Raskolnikov strikes with an axe
old women
are indestructible
they smile knowingly
god dies
old women get up as usual
at dawn they buy bread wine fish
civilization dies
old women get up at dawn
open the windows
cart away waste
man dies
old women
wash the corpse
bury the dead
plant flowers
on graves
I like old women
ugly women
mean women
they believe in eternal life
they are the salt of the earth
the bark of a tree
the timid eyes of animals
cowardice and bravery
greatness and smallness
they see in their proper proportions
commensurate with the demands
of everyday life
their sons discover America
perish at Thermopylae
die on the cross
conquer the cosmos
old women leave at dawn
for the city to buy milk bread meat
season the soup
open the windows
only fools laugh
at old women
ugly women
mean women
because these beautiful women
kind women
old women
are like an ovum
a mystery devoid of mystery
a sphere that rolls on
old women
are mummies
of sacred cats
theyre either small
withered
dry springs
dried fruit
or fat
round buddhas
and when they die
a tear rolls down
a cheek
and joins
a smile on the face
of a young woman
In mei van 1967 werd mn grootvader Frans
blind. Mn vader Gust, mn moeder Lea en ik, Herman Brusselmans, gingen naar
Sint-Niklaas voor een witte stok, omdat er in Hamme geen enkele winkel was
waarin je witte stokken kon krijgen. In de Sint-Niklase winkel, waarin je ook
rolstoelen, prothesen, bandages en van die dingen kon kopen, zei mn vader:
Voor ons een witte stok graag, het is voor een blinde.
Het is mn vader, zei mn moeder, hij heeft het zicht aan beide ogen
verloren.
Vanmorgen is hij tegen de rand van de deur gelopen, zei ik, ik heb het
persoonlijk zelf gezien.
Zwijg jij maar, zei mn vader, ik voer hier het woord.
Daar kreeg ik het van, dat ik al negen jaar oud was en moest zwijgen.
Ik heb vier verschillende soorten witte stokken in de aanbieding, zei de
verkoper.
Geef ze maar alle vier, zei ik. Met dat zwijgen viel het niet altijd mee. Ik
kon gewoon moeilijk mn bek dichthouden, zo was het nu eenmaal. Mn vader keek
kwaad naar mij en zei tegen de verkoper dat één witte stok wel volstond. Toen
moesten we kiezen. De vier soorten, verschillend in lengte, uitvouwsysteem en
prijs, werden naast elkaar gelegd. Terwijl mn ouders er hulpeloos naar keken,
zei ik tegen de verkoper: Weet je wat? Geef ons toch maar een blauwe stok.
Deze vier witte lijken nergens naar. Nu zei mn moeder dat ik me er niet mee
moest bemoeien. Ik moei me niet, zei ik, ik vind alleen dat een blauwe stok
beter geschikt is voor grootvader. Blauw is zn lievelingskleur.
Dat klopt, zei mn moeder, hij draagt altijd blauwe sokken.
Ja? zei mn vader. Dat is me nog niet opgevallen.
Blauwe sokken, zei mn moeder, al zn gehele leven.
Wat vreemd dat dat me nooit is opgevallen, zei mn vader.
FRIDAY 14 SEPTEMBER
As soon as we broke for lunch, Milton Greene was waiting for me: Colin, I must
talk to you very seriously. I had a call from Arthur Miller in Paris. He called
Marilyn late last night and when he asked her why she took so long to answer
the phone she said she had been saying goodbye to you. What were you doing
there?
I wasnt doing
anything!
Colin, please
dont go over to see Marilyn again. Or even talk to her without telling me. Im
going to have dinner with her this evening and Ill explain the situation to
her. She told us that she might see you again tonight, and clearly that must
not happen. OK?
It had been fun
while it lasted but I didnt want to lose my job. Nothing had happened, but I
felt desperately sorry for Marilyn. She was trapped by her own fame.
Colin Clark (9
oktober 1932-17 december 2002)
Eddie Redmayne en Michelle Williams als Colin Clark en
Marilyn
Uit:Ich will
Zeugnis ablegen bis zum letzten, Tagebücher 1933-1945
1933
14. Januar, Sonnabend
Rektorwahl: Nach großem Intrigenkampf wurde Reuther zum zweitenmal gewählt, und
Gehrig unterlag. Es war eine schmutzige Sache, ein gegen unsere Abteilung
gedrehtes Ding. Trotz meiner Beteiligung an der "Munkelkonmmission"
blieb ich innerlich fast unberührt. Ebenso gleichgültig war es mir, daß gestern
abend (Abteilungssitzung) Beste Dekan wurde.
Die Qualen des neuen Jahres die gleichen wie vorher: das Haus, Frost,
Zeitverlust, Geldverlust, keine Kreditmöglichkeit, Evas Verbohrtheit in den
Hausbau und ihre Verzweiflung immer noch wachsend. Wir werden wirklich an
dieser Sache zugrunde gehen. Ich sehe es kommen und fühle mich hilflos.
Der Hueberprozeß quält mich auch sehr, raubt Zeit und nimmt keinen günstigen
Verlauf. Ich hätte mich mit den gebotenen 250 M begnügen sollen; im
Prozessieren ist der Mann mir über. Bei ständiger Ablenkung stockt das
"Frankreichbild".
Mit den "Dresdener NN" sind zwei Kleinigkeiten verabredet.
Kleinigkeiten (Stendhal-Centenar, Neues Spanien), aber Zeit kosten sie auch.
Dazu die Kollegien, die mir immer wieder Mühe bereiten, und die
Wirtschaftsmisere (Heizen, Staubwischen, Abtrocknen - kostbare Stunden). -
[...]
Gestern nachmittag Liesel Sebba bei uns (gealtert) und die jungen Köhlers.
Gelegentlich unsere üblichen Abendgäste. Am 3. Januar wurde das Nickelchen
kastriert, und jetzt sind die beiden Tiere schon viel zusammen. Ich habe
manchmal den Eindruck, sie seien das einzige, was für Eva noch eine reine
Freude und sichere Lebensbindung bedeute.
Victor Klemperer (9 oktober 1881 - 11 februari 1960)
Uit:Powderhouse(Vertaald
door Esther Greenleaf Mürer)
It's very clear
that at a Soviet embassy in a Christian country this is not compatible with
diplomatic dignity and etiquette. And it's evident that for the wife herself
these diplomatic years beside her silent, flawless ambassador-husband were pure
purgatory, before she finally said to hell with it and took to howling and
raping freely. That's how she came here. Nothing is simple.
Of course I'm not a "caretaker," butas Lefèvre puts
it"combination caretaker and physician-in-chief of the Institute,"
and as such I naturally have a radical insight into all that goes on here, into
everything that happens. Now when I say "physician-in-chief," that's
of course to be understood in a higher, so to speak purely spiritual senseas
chief ideologist and father-confessor to nearly everybody. From the viewpoint
of the employment roster I'm a caretaker. Janitor. Cleaning man.
This last point in particularmy being the place's trusted renovation
workermust not be underestimated from an epistemological standpoint. How else,
for example, would I have had any awareness of the stupendous quantities of
prophylactics with which the diplomat's wife fills her wastebasket between
attacks? What, indeed, would I have understood of anything at all without
access to wastebaskets and garbage pails?
Another side of the matter is that I have full opportunity to pursue my studies
and my research here. My interests are the same as before, even though I've
acquired an ice-cold scientific attitude to reality. Of course, while
collecting my documents I had to come sooner or later to one of the central
points in our Christian culturepossibly to its heart, to the matter's core.
It's natural too that I began on the topic in just the geographic situation in
which I now find myself: in a landscape which has been the historic arena for
our culture's very innermost concerns. One is located even more centrally if
one travels some miles further to the northeast, up to Trier. It was impossible
to continue with The History of
Bestiality without taking up the
Christian churches' heretic and witch trials.
Jens Bjørneboe (9
oktober 1920 9 mei 1976)
Hier met leerlingen van de Rudolf Steinerschool in Oslo,
1952
I could not sleep
for longing,
a flower-wind
wafted towards me,
streaming in through my window
like a fragrance-breathing river;
I heard the tall palm trees
gently murmuring
with music sweet;
it whispered where I placed my feet:
Sakuntala, Sakuntala.
You eternal Himalaya
with summit high
against the roof of the sky,
why do you send your springs
to meet my foot today?
Why do the scented waves
heavy with memories
purl past my feet?
why trembling does my gaze again meet:
Sakuntala, Sakuntala!
O maiden, you lower your eye
so moist and soft
into my gazing eyes,
as if it were at this hour
you were given the ring that binds!
ah, not a single hour,
a single day,
but a thousand years
do separate us now, I fear:
Sakuntala, Sakuntala!
You did not lose your ring in the river
Dushjántas himself
has flung it therein,
and should he not stem the swift-fl owing stream,
the ring he will not bring again.
Dushjántas in the grove of palms
will hunt
along the rivers slope;
he downs an antilope:
Sakuntala, Sakuntala.
Vertaald door Rolf
Kristian Stang
Holger Drachmann (9 oktober 1846 14 januari
1908)
Uitgenodigd door hemzelf om voor te komen
lezen
in Watou, zat ik plots aan tafel met de echte Komrij,
een ouderwetse grote geest, laten we wel wezen,
bereid mij alles te onthullen over kunst en poëzij.
Met de Nederlandse poëzij had hij niet veel,
zei hij. Dat ging meteen al goed. Ik hoorde englen zingen,
was betoverd, en door Sint Bernardus zag ik alles scheel,
maar trachtte dieper in t mysterie door te dringen.
Er is veel ongezien leed, zei hij en keek
mij in de ogen.
Het werd duisterder om ons heen, ik was een naaktslak
die een haas naliep, een bergpad op. Ergens in den hoge,
ver boven de aarde ging een lichtend
landschap open
en ik wist niet of ik s mans mysterie aangeraakt had,
of een soort verliefd was, of eenvoudig straalbezopen.
Berceuse
Zie mij aan met zachte ogen.
Bewaar voor later het doffe staren,
de kalme taxatie, de gêne
die wegkijkt en afglijdt.
Kom, leg je oog op mijn oog.
Open de zwarte poort en laat mij
dwalen in het donker, een rondgang
langs de ramen en de muren van je hart.
Dan zal ik zachtjes voor je zingen,
een liedje van de wint en het wezen
van de dingen.
En ik zal je aanzien met zachte ogen.
Daal af in mijn zwarte domein.
Je zult daar veilig zijn.
Fotografisch
geleugen
Ik heb iets tegen snelportretten
de kiekjes van een zoutpilaar
genomen met een direct-klaar.
Te vaak, te vlug, te korte metten
wordt zicht in korrels afgebroken
om te vergelen, eindloos stranden
uit aangedane snuisterlanden
te pasfoto, -getrouwd, -ontloken.
Spontaan door prentenier bestolen
van tere wenken evenwicht
aan welk het eeuwig licht beloofd.
Wie alles klakkeloos gelooft
wordt standaard lachend opgelicht.
Het vogeltje klikt beetgenomen.
Johann Sebastian Bach, de Harp des Heeren
bijgenaamd, beluisterde eens, in het gezelschap van zijn zoon Wilhelm
Friedrich, een van zijn eigen religieuze composities.
Het is een wonder! mummelde Bach jr. en
wierp een bewonderende blik op zijn vader.
Ja, Friede, zei Bach sr., muziek is de
taal van God.
Wie zal het wagen de oprechte religiositeit
in twijfel te trekken van de componist van de Mattheus Passie, het Weihnachtsoratorium
en de cantate Herr Gott, dich loben allen wir? Trouwens, heel Europa was in
die tijd christelijk, op een handvol, over de diverse gettos verspreide joden
na. Alles wat er muzikaal, literair, architectonisch, picturaal en filosofisch
onder het publiek werd gebracht was zwaar door het christendom gestimuleerd en
gesubsidieerd, wat geen geringe verdienste is geweest. Er was natuurlijk
vroomheid in soorten en maten, met als meest spectaculaire voorbeeld Bachs
collega Wolfgang Amadeus Mozart die, al zijn missen en motetten ten spijt, de
kerk voornamelijk beschouwde als een gebouw waarin godlof een orgel stond. Maar
Mozart was, op zijn eigen, creatieve wijze een soort losbol. Dat kan van de uit
geniaal gietijzer opgetrokken Bach niet worden gezegd. Alles wat Bach schreef
was aan God opgedragen, zowel zijn Passies en meer dan tweehonderd cantates,
als de eerste de beste Klavierübung. Het diende allemaal, zoals Bach het zelf
formuleerde, tot Rekreation des Gemüths en er is haast geen werk van zijn
hand dat niet is voorzien van het sacrale merkteken SDG (Soli Deo Gloria God
alleen zij de eer).
Er is slechts één klein probleem, wat de
vrome Thomascantor betreft. Op hem rust de verdenking niet alleen vroom maar
ook een handelaar in vrome sentimenten te zijn geweest. Vijf jaar lang heeft
hij elke week een kerkelijke cantate geschreven. Stuk voor stuk getuigen die
van onverwaterde Godsvrucht. Niettemin is een vijfde hunner gebaseerd op een
profane tekst, de basis van een compositie waarmee ooit bruiloften en partijen
waren opgeluisterd.
Martin van Amerongen (8 oktober 1941 11 mei 2002)
I edited his book
of letters, and am still absurdly proud of the preface, which was a crucial
step in my own development as a writer and as a man.
I also wrote
the introduction to the single volume of his journals. While explaining why his
survivors wanted that dark document published, I reported that after I left my
first wife in 1979, I moved in with my parents.
I thought of my
return as joyous, something approaching triumphal. And even now, I dont think
I was deluded. I wasin the words of Dick Cheneygreeted as a liberator. I
supposed that to some extent I liberated both my parents from solitude. At no
other time in my life had I gotten so much and such positive attention at home.
Hed stopped
drinking and was coming to terms with bisexuality. Hed stopped making the
barbed observations that used to send me reeling. She, too, seemed eager for my
conversation and as pleased with her son as she had been when he was five years
old.
But in his journals
I later learned that my fathers observations were not as positive as his
outward demeanor indicated. He wrote, On Saturday morning our son Ben, after a
week at a spiritual retreat where he got fucked, has left his wife and returned
home, for it seems only a few hours.
A couple of days
later he was resigned to the prospects of a long stay. My son is here. I think
that we do not know one another; I think it is our destiny that we never will.
I observe in a comical way, that he does not flush the toilet. He observes that
I snore. Another son returns tomorrow. I feel that I know him better, but wait
and see. Some part of loving ones children is to part with them.
If I was bemused by
my cursory examination of the journals, a thorough reading was downright
depressing. The book excerpted from the journals was brilliantly edited by
Robert Gottlieb. But everyone in the family read along. Few people like what
they see in the mirror. Even fewer like to hear their own voice on the
answering machine.
Folgende Bereiche
sind allerdings ausgeschlossen: Unsterblichkeit, Gesundheit, Geld, Liebe«,
ratterte die Fee ihren Text herunter. Es war ihr zehnter Termin an diesem Tag
und vielleicht ihr tausendster, seit der Chef sie vom Sternschnuppendienst in
den Kreis der Feen befördert hatte. Sie kannte alle Formen des Staunens und
Nachfragens, wenn auch in abgemilderter Form. Denn damit den Feen genug Zeit
zum Wünsche-Erfüllen blieb und sie ihre Fähigkeiten und Eigenarten nicht
jedesmal ausführlich erklären mussten, war etwas in ihrer Aura, das die
Beglückten auf so was wie Überraschung, Schrecken, Fragen oder Zweifel nur in
verhältnismäßig geringem Maße kommen ließ. Ab dem Augenblick ihres Erscheinens
war der Besuch einer Fee für die meisten fast so normal wie ein Termin beim
Automechaniker oder Steuerberater. Deren fachliche Ausführungen verstand auch
kaum einer so genau, und manche der Methoden, einen Wagen durch den TÜV zu
kriegen oder einen Gewinn an der Steuer vorbeizuleiten, grenzten für
Außenstehende an Zauberei. Doch die wenigsten bestanden darauf, einen Vorgang
zu begreifen, der offensichtlich zu ihrem Vorteil war.
Max verharrte einen Moment, horchte den Worten der Fee hinterher, versuchte,
sich ihre Bedeutung bewusstzumachen, schüttelte den Kopf, sah sich kurz um, ob
die Welt um ihn herum noch dieselbe war, und beugte sich dann über den Tisch.
»Sie schweben tatsächlich, was?«
La cave est froide
et sombre. Un escalier glissant,
Envahi par lortie et la mousse, y descend.
Leau filtrée à travers les pierres de la voûte
Sur le sol détrempé se répand goutte à goutte.
Lenduit des murs
sécaille et sen va par morceau ;
La fenêtre mal close est veuve dun carreau.
Dans le cadre béant de la vitre éborgnée,
Depuis le jour naissant, une grise araignée
Va, vient, croise
ses fils, tourne sans se lasser,
Et déjà lon peut voir les brins sentrelacer,
El, dans lair sarrondir une frêle rosace,
Chef-duvre délicat de souplesse et de grâce.
Parfois dans son
travail linsecte sinterrompt,
Son regard inquiet plonge au caveau profond.
Là, dans un angle obscur, un compagnon de peine,
Un maigre tisserand, pauvre araignée humaine,
Jammer dat noodweer en overstromingen ons
verhinderden met vakantie naar Zwitserland te gaan. Want ik had zo graag in
Zürich een das willen kopen.
Ik wilde het doen in de winkel London House
in de Bahnhofstrasse. Niet omdat er dassen worden verkocht die je nergens
anders kopen kunt. Maar om, met een geldig alibi, het decor te zien van een
kleine, veelbetekenende gebeurtenis die zich daar aan het eind van de jaren
dertig heeft afgespeeld. Op een boven-etage van het London House stond de
schrijver Thomas Mann een pak te passen. De chef verkoper kwam naar hem toe en
zei: Weet u wie er beneden is? Gerhart Hauptmann. Wilt u hem spreken?
Och, antwoordde Thomas Mann, we kunnen
beter andere tijden afwachten. Waarop de verkoper sprak:
Dat zei meneer Hauptmann ook al.
Deze anecdote staat in Meine ungeschriebenen
Memoiren, die Katia, de weduwe van Thomas Mann op hoge leeftijd publiceerde.
In het Nederlands verscheen dit
(alleraardigste) boek onder de titel Herinneringen aan de tovenaar. Waarom
kwam de tovenaar van De Toverberg en Buddenbrooks niet naar beneden om de
andere tovenaar, die ééns het opstandige toneelstuk De wevers had geschreven,
de hand te schudden? Ze kenden elkaar toch zo goed van vroeger. Maar in het
London House te Zürich versperde Hitler de trap tussen de etages. Thomas Mann
had verkozen buiten het nationaal-socialistische Duitsland te leven. Hauptmann
was er gebleven en had zelfs - volgens Alfred Kerr - op het kasteel dat hij
bewoonde de hakenkruisvlag gehesen. Daarom ging Thomas de trap niet af en
Gerhart de trap niet op.
Zürich, Bahnhofstrasse, op een oude ansichtkaart
Uit: Brieven aan Gerard Reve
15 juni 1971
( ) Je omgang met mijn onderkoning Alkohol
vond ik hoogst aangenaam. Dat je, in deze, handelt onder de geruisloze en
tactvolle regie van de jongens, lijkt me meer dan verstandig. Alle lust wil
eeuwigheid. Maar de eeuwigheid is zo lang en moeilijk in flessen uit te
drukken. Als je mensen die je dierbaar zijn toestaat je eeuwigheid te splijten
in wat de Sterreclame voor hondevoer zo treffend hapklare brokken noemt, zit
je eigenlijk op fluweel. Maar je hebt gelijk: drink nooit in gezelschap van
lieden, die je zó weerzinwekkend of alleen maar stomvervelend vindt, dat ze je
doen verdwijnen in de damp uit je glas. Als ik, lang geleden, op de Kring kwam,
waren een paar daar zittende smoelen, in staat me binnen twee minuten
bezinningloos beschonken te maken, voordat ik één slok genomen had. De lucht
die er hing maakte me al wankel ter been. Drank is een geheimzinnige vloeistof.
Er bestaat niet zoiets als te veel drinken. Wel: ten ongepaste tijde, onder
noodlottige omstandigheden en in verkeerd gezelschap drinken.
Je tijdens ons gesprek gedane mededeling dat
je heftige woedeaan-vallen gewoon voortkomen uit een gebrek aan enige
milligrammen vitamine b werkte, toen ik er over nadacht, op mij tegelijk
opluchtend en ontluisterend. Dus geen edele verontwaardiging, doch gewoon een
tekortschieten van de apotheek. Het lichaam manipuleert de geest. Ik herinner
me ook eens een artikel te hebben gelezen van een medicus, waarin stond dat
Marcellus Emants, die altijd over koude voeten klaagde, waarschijnlijk leed aan
een ernstige stoornis in de bloedsomloop, die de bodemloze somberheid van zijn
oeuvre verklaarde. Van een andere medicus heb ik, in mijn jeugd, eens gelezen
dat het hele Marxisme voortkwam uit de maagzweer van Marx. Had hij alleen maar
zweetvoeten gehad, dan zat vadertje Czaar dus nog waardig op zijn troon, zoals
dat behoort.
Simon
Carmiggelt (7 oktober 1913 30 november 1987)
Simon Carmiggelt en Gerard Reve, cover Hollands Diep
The past is like a
story
I have listened to in dreams
That vanished in the glory
Of the Morning's early gleams;
And--at my shadow glancing--
I feel a loss of strength,
As the Day of Life advancing
Leaves it shorn of half its length.
But it's all in vain to worry
At the rapid race of Time--
And he flies in such a flurry
When I trip him with a rhyme,
I'll bother him no longer
Than to thank you for the thought
That 'my fame is growing stronger
As you really think it ought.'
And though I fall below it,
I might know as much of mirth
To live and die a poet
Of unacknowledged worth;
For Fame is but a vagrant--
Though a loyal one and brave,
And his laurels ne'er so fragrant
As when scattered o'er the grave.
A Noon Interval
A deep, delicious
hush in earth and sky --
A gracious lull--since, from its wakening,
The morn has been a feverish, restless thing
In which the pulse of Summer ran too high
And riotous, as though its heart went nigh
To bursting with delights past uttering:
Now--as an o'erjoyed child may cease to sing
All falteringly at play, with drowsy eye
Draining the pictures of a fairy-tale
To brim his dreams with--there comes o'er the day
A loathful silence wherein all sounds fail
Like loitering sounds of some roundelay . . .
No wakeful effort longer may avail --
The wand waves, and the dozer sinks away.
James Whitcomb Riley (7
oktober 1849 22 juli 1916)
Trying still to find, in the shadow of
Himmler, some hint of Oskar's later enthusiasms, we encounter the Schindlers'
next-door neighbor, a liberal rabbi named Dr. Felix Kantor. Rabbi Kantor was a
disciple of Abraham Geiger, the German liberalizer of Judaism who claimed that
it was no crime, in fact was praiseworthy, to be a German as well as a Jew.
Rabbi Kantor was no rigid village scholar. He dressed in the modern mode and
spoke German in the house. He called his place of worship a "temple"
and not by that older name, "synagogue." His temple was attended by
Jewish doctors, engineers, and proprietors of textile mills in Zwittau. When
they traveled, they told other businessmen, "Our rabbi is Dr. Kantorhe
writes articles not only for the Jewish journals in Prague and Brno, but for
the dailies as well."
Rabbi Kantor's two sons went to the same
school as the son of his German neighbor Schindler. Both boys were bright
enough eventually, perhaps, to become two of the rare Jewish professors at the
German University of Prague. These crew-cut German speaking prodigies raced in
knee pants around the summer gardens. Chasing the Schindler children and being
chased. And Kantor, watching them flash in and out among the yew hedges, might
have thought it was all working as Geiger and Graetz and Lazarus and all those
other nineteenth-century German-Jewish liberals had predicted. We lead
enlightened lives, we are greeted by German neighborsMr. Schindler will even
make snide remarks about Czech statesmen in our hearing. We are secular
scholars as well as sensible interpreters of the Talmud. We belong both to the
twentieth century and to an ancient tribal race. We are neither offensive nor
offended against. Later, in the mid-1930s, the rabbi would revise this happy
estimation and make up his mind in the end that his sons could never buy off
the National Socialists with a German-language Ph.D.that there was no outcrop
of twentieth-century technology or secular scholarship behind which a Jew could
find sanctuary, any more than there could ever be a species of rabbi acceptable
to the new German legislators. In 1936 all the Kantors moved to Belgium. The
Schindlers never heard of them again.
Thomas
Keneally (Sydney, 7 oktober 1935)
Zie voor nog meer schrijvers van de 7e
oktober ook mijn vorige
blog van vandaag.
Stil eenzelvig oerwoud
voor het bijziend oog.
Verdorde pluimen reizen uit het vuilig
water van het glas.
Terzijde wacht het peloton.
Drie uien, walmlamp, bokking een afgerond bederf,
de resten van een winterjan,
de medicijnfles korporaal.
Een ereprijs in olieverf
van stoffig leven.
The winds were contrary the day columns of
smoke rose over the Mouse Quarter of Malaz City. The Vanes silence announced
the sudden falling-off of the sea breeze that came clambering over the ragged
walls of Mocks Hold, then it creaked back into life as the hot,
spark-scattered and smoke-filled breath of the Mouse Quarter reached across the
city to sweep the promontorys heights.
Ganoes Stabro Paran of the House of Paran stood
on tiptoe to see over the merlon. Behind him rose Mocks Hold, once capital of
the Empire but now, since the mainland had been conquered, relegated once more
to a Fists holding. To his left rose the pike and its wayward trophy.
For Ganoes, the ancient fortification overlooking
the city was too familiar to be of interest. This visit was his third in as
many years; hed long ago explored the courtyard with its heaved cobblestones,
the Old Keep-now a stable, its upper floor home to pigeons and swallows and
bats-and the citadel where even now his father negotiated the island export
tithe with the harbour officials. In the last instance, of course, a goodly
portion was out of bounds, even for a son of a noble house; for it was in the
citadel that the Fist had his residence, and in the inner chambers that such
affairs of the Empire as concerned this island were conducted.
Mocks Hold forgotten behind him, Ganoes
attention was on the tattered city below, and the riots that ran through its
poorest quarter.
De Amerikaanse schrijfster Rachel Kushner werd geboren op 7 oktober 1968 in Eugene, Oregon en verhuisde naar San Francisco in 1979. Zij studeerde af aan de Universiteit van Californië, Berkeley en behaalde haar Master of Fine Arts in creatief schrijven aan de Columbia University in 2001. Na haar MFA woonde Kushner 8 jaar in New York City, waar zij redacteur was van de tijdschriften Grand Street en BOM. Zij schreef veel over hedendaagse kunst, waaronder tal van artikelen in Artforum. Ze is momenteel redacteur van Soft Targets, een tijdschrift over kunst, fictie en poëzie. Kushners meest recente roman “The Flamethrowers” werd in april 2013 gepubliceerd door Scribner. “The Flamethrowers” was finalist voor de 2013 National Book Award en werd uitgeroepen tot een top boek van 2013 door New York Magazine, Time Magazine, The New Yorker, O, The Oprah Magazine, New York Times Book Review, New York Times 'Dwight Garner, Los Angeles Times, San Francisco Chronicle, Vogue, Wall Street Journal, Salon, Slate, Daily Beast, Flavorwire, The Millions, The Jewish Daily Forward en Austin American-Statesman. Kushner ’s eerste roman “Telex from Cuba” werd in juli 2008 gepubliceerd door Scribner. “Telex from Cuba” was finalist voor de 2008 National Book Award.
Uit: The Flamethrowers
“I walked out of the sun, unfastening my chin strap. Sweat was pooling along my collarbone, trickling down my back and into my nylon underwear, running down my legs under the leather racing suit. I took off my helmet and the heavy leather jacket, set them on the ground, and unzipped the vents in my riding pants. I stood for a long time tracking the slow drift of clouds, great fluffy masses sheared flat along their bottom edges like they were melting on a hot griddle. There were things I had no choice but to overlook, like wind effect on clouds, while flying down the highway at a hundred miles an hour. I wasn't in a hurry, under no time constraint. Speed doesn't have to be an issue of time. On that day, riding a Moto Valera east from Reno, it was an issue of wanting to move across the map of Nevada that was taped to my gas tank as I moved across the actual state. Through the familiar orbit east of Reno, the brothels and wrecking yards, the big puffing power plant and its cat's cradle of coils and springs and fencing, an occasional freight train and the meandering and summer-shallow Truckee River, railroad tracks and river escorting me to Fernley, where they both cut north. From there the land was drained of color and specificity, sage-tufted dirt and incessant sameness of highway. I picked up speed. The faster I went, the more connected I felt to the map. It told me that fifty-six miles after Fernley I'd hit Lovelock, and fifty-six miles after leaving Fernley I hit Lovelock. I moved from map point to map point. Winnemucca. Valmy. Carlin. Elko. Wells. I felt a great sense of mission, even as I sat under a truck stop awning, sweat rolling down the sides of my face, an anonymous breeze, hot and dry, wicking the damp from my thin undershirt. Five minutes, I told myself. Five minutes. If I stayed longer, the place the map depicted might encroach. A billboard across the highway said schaefer. when you're having more than one.”
Kon je maar beklijven
in de lauwe baai
waaruit je ooit kwam
maar je blijft
de dagelijkse drenkeling
tot aan de laatste schemering.
Kon je je maar in haar
bergen maar je legert je
aan haar rand dolend
in jezelf achteloos
verkerend tussen lotgenoten
die zoals jij de tint
van het land aannamen,
zilten kameleons, vlezen
korrels: loom droog sepia.
Blik
Hoe ziet mijn huis mij arriveren?
Wat hebben de meubels zonder mij
verricht: mijn warmte gekoesterd,
mijn katten vertroeteld?
O, kon ik mijzelf eens vanuit mijn bank
zien naderen, een blik werpen op de man
die vanaf het trottoir naar me zwaait
alsof hij gelukkig huiswaarts keert.
Witheid
In de witte winter in het witte huis
in de witte kamer in het witte bed
op het witte laken fluister ik
in het witte oor dat naast me ligt
de lichte dingen van de liefde.
Wij sluipen de sneeuw in, schuiven
onze lijven warm, schuilen in het
schuim, worden watten poppen.
Terug uit de witte winter in het
witte huis in de witte kamer
in het witte bed op het witte
laken smelten wij mond op
mond samen tot het witte wezen
dat wij zijn als de nacht begint.
Durch den Wind sei sie, sagt sie. Durch den
Wind sei sie überhaupt nicht mehr hinausgekommen, gar nicht mehr, keinen
Schritt vor die Tür. Daheim sei sie und brauche nicht mal hinausschauen, wie
der Wind die Wolken vor die Sonne und wieder weg schiebt. Das Licht aus und
anknipst. Das sehe sie auch so, ohne hinauszuschauen. Und es sei auch so
schlimm genug. Sie fürchtet den Wind. Er weht ihr durch die Gedanken, er
wirbelt ihr alle Aufzeichnungen durcheinander und alle Erinnerungen. Wenn sie
schon alles gelocht hätte und abgelegt. Abgeordnet. Aber es liegt ja alles lose
herum. Wenn so ein Windstoß auf einen Papierstoß trifft, dann ist es zu spät.
Durch den Wind sei sie, sagt sie. Durch den Wind sei sie an die Wohnung
gebunden. Und er wehe beständig. Wehe, sagt sie. Und dass sie gegen den Wind
sei und der Wind gegen sie. Und immer sei diese Stadt voller Wind, jede
einzelne Gasse. Ganz egal um welche Ecke sie biege, immer käme er ihr entgegen.
Und sie wisse nicht, warum die Stadt so einen Wind mache. Sie aber wolle das
hinter sich lassen. Wind und Wetter.
Und dann geht sie doch hinaus und wendet sich dem Wetter zu und stellt sich dem
Wind.
Und da steht sie noch und dreht ihm den Rücken zu. Dem Wind. Soll er doch von
hinten kommen, sagt sie. Sie sei gefasst. Sie wird sich jetzt treiben lassen.
Sie lässt sich jetzt durch die Gassen schieben, an den Rinnsteinen entlang,
über die Kreuzungen. Sie lässt sich unter den Autos hindurchpusten und hält an
Laternen fest.Und dann lässt sie sich wieder los und wird durch den Maschendraht
gepresst. Sie wird über Plätze, Brücken und Dächer wirbeln und erst liegen
bleiben, wenn er nachlässig wird, der Wind. Wenn er einschläft, dann wird sie
sich fortschleichen, ihm davonlaufen, wie der Wind wird sie sich aus dem Staub
machen. Sagt sie und steht noch immer da draußen, den Wind im Rücken.Und wenn er dreht,
dreht sie sich auch und lächelt. Und dreht sich mit dem Wind.
These were the
parents of Bogumil Niechcic. Bogumil Adrian was their youngest son; he came
into the world after many years of marriage. The older children died, one after
another, which was, according to local opinion, God's punishment for Lady
Florentyna's departure from the road of her holy vocation.
Bogumil grew up
healthy, and at the age of fifteen he took part with his father in the rising
of 1863.
In point of fact, Michal
Niechcic had joined the insurrection not when the gentry finally decided to do
so, but at the very beginning, together with the burghers, artisans, and
youngsters of all extractions. His participation in the conflict was
significant enough to have Jarosty confiscated after the defeat and to send him
to Siberia. His wife followed him. The son Bogus was taken care of by some of
those relatives who regarded the progeny of Maciej Niechcic as a family of
madmen. Their understanding of their educational duties toward the youngster
entrusted to their care was such that, shortly afterwards, he fled from them so
cleverly that they were unable to find a trace of him. In the meantime, Lady
Florentyna, having buried her husband in the remote Siberian forests, came back
to Poland and, having cried her eyes out over the lost son, became a
housekeeper in a mansion belonging to some acquaintances. She was satisfied
with the bread she earned, for she had preserved the serenity of spirit which
had never left her whatever her situation. After some time, her health
deteriorated from age and the hardships of past life. Then the owners of the
estate Krepa where she worked, fixed her a little flat in an outbuilding and
settled her there together with her brother Klemens Klicki, also an
ex-insurrectionist, who until then, lacking material means and somewhat
deranged mentally, had lived in a poorhouse.
Schmidt's first
sight of Alice was at her marriage to Tim Verplanck, a young associate at W
& K who had become his favorite. It took place at a church in Washington,
Alice's father being then French ambassador to the U.S. That afternoon he
danced with her at the embassy reception. She had white freesia in the coils of
her hair, which was the color of dark old gold, and wore a veil of billowing
ivory lace that Mary had said must have been her grandmother's. In the coming
months and years there had been dinners -- Mary would have remembered how many,
it was the sort of thing she kept track of -- at the Schmidts' apartment when,
according to W & K custom, they entertained associates who worked for him,
with their wives or fiancées; there had been also the annual office dinner
dances for all lawyers and wives and, after Tim had been taken into the firm,
much smaller dinners for partners and wives. Each time Schmidt had been taken
aback, truly bowled over, by her beauty, her chic, and her bearing, so
perfectly erect, her head held high, the rich mass of her hair twisted into a
chignon or gathered by a clasp over the nape of her neck. She had the
imperturbable good manners of a diplomat's daughter. Her vertiginously long and
perfect legs had a prized place in his memory. An opportunity to inspect them
had been offered to the entire firm when she came to an office function wearing
a fire-engine-red miniskirt and black mesh tights, no other office wife being
attired in anything remotely so eyecatching. But Schmidt was able to swear that
he had not coveted her then or at any other time while Tim was alive, office
liaisons, not least adulterous ones, being taboo for him and, he believed, all
other decent men of his class and generation. There was another, unavowable
reason: while Mary lived, all the women who had excited him had something
louche about them. They were women he had picked up at hotel bars, a law
student with whom he had inexcusably smoked pot while on a recruiting trip to
the West Coast.
Louis Begley (Stryj, 6 oktober 1933)
De Duitse
dichter, schrijver, graficus en uitgever Horst Bingel werd geboren in Korbach op 6 oktober 1933. Zie
ook mijn blog van 6 oktober 2010en eveneens alle
tags voor Horst Bingel op dit blog.
Deutscher Herbst 1989
Sie rauben dir die
Seele, jetzt, die Lust, sie rufen,
meilenweit, schöner, die Glocken, im Wind,
das Pflaster, die
Straße, die Faust, die Bombe, die Fenster
aufgebrochen, die Menschen tragen Kerzen, nun, die
Menschen, der Wind, der sie treibt, der Ball, die
Mörder, die Kinder, auf einer Bahre, auferstanden,
im Rabenschrei, die
Pferde, im Sturz, im Flug noch, geborgen,
die Kirche, unter den Brücken, schwarz, im Strom,
der Schrei, die Sirenen schweigen,
sie brennen dir
diese Stadt in die Haut, das Kutschenrad, die
Speichen, deine Knochen, gestreckt, zum Kranz dir
geflochten, das Holz, morsch, du, in der Marter
auferstanden, niemand, der deine Seele raubt, die
Hölle, abgebrannt, meilenweit.
In einer gelben
Kirche
In Lyonel Feiningers gelber Dorfkirche wird
George W. Bush niemals beten, im Raum der
Kunst stirbt Kriegers Lust, Trauer und
Wut, kein Schrei, die
toten Soldaten, alle
Soldaten, in den
Generälen stehen die
Toten stramm, in
der gelben
Dorfkirche
stirbt
Bush.
M. ist mal ganz
Harmonie, mal hormonisch.
Mal gesengte Sau, mal gesenkten Haupts.
Zu zu vielen Gesichtern geteigt oder atomized,
als daß Gesichte blieben. Alptraum wär Gnade.
S. schiebt seine
Schicht, und kinderreich,
und gerne im Fernsehn die wackelnden Ärsche der Pferde wackeln
und drüber die Kaffeebohnen der Jockeyärsche
sieht er über schackerschackerreiternden Knien.
W. hat die
Witzchen,
die alles Muskeljucken durchs Zwerchfell ablassen,
und gewaltige Gespräche unter vorgehaltener Hand
und das Essen satt .
H., ah, ist Erde
heraus aus dem irischen Elend,
und Äolsharfe bläst er naturburschikos, wos doch pfeift
auf technologischen Lücken, und Roheit abhanden
und er ausm Schneider.
K. versuchts nun
mit älteren Frauen,
von Sehnsucht nach Sehnsucht getrieben
im zählflüssigen Verkehr, geschäftigen Vakuum,
im Sich-Schlagen in die Flucht in die Festwerte.
Woher Geschichte,
knirscht M., wie putschen im Punsch!
Zustände! knirscht er, wenige kriegen sie
in Brot und Spüle, taubgespeist im Wettwüsten
die Proleten: mit verschleyertem Blicke, trostlos gesund!
J. sagt, ein
bißchen zu hektisch um zuhörn zu machen,
ein bißchen zu schrill, ein bißchen zu äquatorial:
Unser Mißmut, sagt er, ist provinziell!
und hat ja sicherlich, sicherlich hat er recht.
Uit: The Need for Transcendence in the Postmodern
World
There are thinkers who claim that, if the
modern age began with the discovery of America, it also ended in America. This
is said to have occurred in the year 1969, when America sent the first men to
the moon. From this historical moment, they say, a new age in the life of
humanity can be dated.
I think there are good reasons for suggesting
that the modern age has ended. Today, many things indicate that we are going
thorough a transitional period, when it seems that something is on the way out
and something else is painfully being born. It is as if something were
crumbling, decaying, and exhausting itself, while something else, still
indistinct, were arising from the rubble.
Periods of history when values undergo a
fundamental shift are certainly not unprecedented. This happened in the
Hellenistic period, when from the ruins of the classical world the Middle Ages
were gradually born. It happened during the Renaissance, which opened the way
to the modern era. The distinguishing features of such transitional periods are
a mixing and blending of cultures and a plurality or parallelism of
intellectual and spiritual worlds. These are periods when all consistent value
systems collapse, when cultures distant in time and space are discovered or
rediscovered. They are periods when there is a tendency to quote, to imitate,
and to amplify, rather than to state with authority or integrate. New meaning
is gradually born from the encounter, or the intersection, of many different
elements.
Today, this state of mind or of the human
world is called postmodernism. For me, a symbol of that state is a Bedouin
mounted on a camel and clad in traditional robes under which he is wearing
jeans, with a transistor radio in his hands and an ad for Coca-Cola on the
camel's back. I am not ridiculing this, nor am I shedding an intellectual tear
over the commercial expansion of the West that destroys alien cultures.
What do you think happened? What could
happen? I get meself into a quiet corner and I start lowering them good-o. I
dont know what happened to me, of course. I met a few pals and there is some
business about a greyhound out in Cloghran. It was either being bought or being
sold and I go along in the taxi and where we were and where we werent I
couldnt tell you. I fall asleep on a chair in some house in town and next
thing I wake up perished with the cold and as sick as I ever was in me life.
Next thing I know Im above in the markets. Taxis everywhere of course, no food
only the plate of soup in the hotel, and be this time the cheque-book is in and
out of the pocket three or four times
a day, standing drinks all round, kicking up a barney in the lavatory
with other drunks, looking for me rights when I was refused drinkO, blotto,
theres no other word for it. I seen some of the cheques since. The writing! A pal carts me home in a
taxi. How long this goes on I dont know. Im all right in the middle of the
day but in the mornings Im nearly too weak to walk and the shakes getting
worse every day. Be this time Im getting frightened of meself. Lookat here,
mister-me-man, I say to meself, thisll have to stop. I was afraid the heart
might give out, that was the only thing I was afraid of. Then I meet a pal of
mine thats a doctor. This is inside the hotel. Theres only one man for you,
he says, and thats sleep. Will you go home and go to bed if I get you
something thatll make you sleep? Certainly, I said. I suppose this was about
four or half four. Very well, says he, Ill write you out a prescription. He
writes one out on hotel notepaper. I send for a porter. Go across with this,
says I, to the nearest chemist shop and get this stuff for me and heres two bob
for yourself. Of course Im at the whiskey all the time. Your man comes back
with a box of long-shaped green pills. Youll want to be careful with that
stuff, the doctor says, that stuffs very dangerous. If you take one now and
take another when you get home, youll get a very good sleep but dont take any
more till to-morrow night because that stuffs very dangerous.
Jacques ne connaissait ni le nom de vice, ni
le nom de vertu ; il prétendait qu'on était heureusement ou malheureusement né.
Quand il entendait prononcer les mots récompenses
ou châtiments, il
haussait les épaules. Selon lui la récompense était l'encouragement des bons ;
le châtiment, l'effroi des méchants. Qu'est-ce autre chose, disait-il, s'il n'y
a point de liberté, et que notre destinée soit écrite là-haut ? Il croyait
qu'un homme s'acheminait aussi nécessairement à la gloire ou à
l'ignominie, qu'une boule qui aurait la conscience d'elle-même suit la pente d'une
montagne ; et que, si l'enchaînement des causes et des effets qui forment la
vie d'un homme depuis le premier instant de sa naissance jusqu'à son dernier
soupir nous était connu, nous resterions convaincus qu'il n'a fait que ce qu'il
était nécessaire de faire. [...] D'après ce système, on pourrait imaginer que
Jacques ne se réjouissait, ne s'affligeait de rien ; cela n'était pourtant pas
vrai. Il se conduisait à peu près comme vous et moi. Il remerciait son
bienfaiteur, pour qu'il fît encore du bien. Il se mettait en colère contre
l'homme injuste ; et quand on lui objectait qu'il ressemblait alors au chien
qui mord la pierre qui l'a frappé : "Nenni, disait-il, la pierre mordue
par le chien ne se corrige pas ; l'homme injuste est corrigé par le bâton".
Souvent il était inconséquent comme vous et moi, et sujet à oublier ses
principes, excepté dans quelques circonstances où sa philosophie le dominait
évidemment ; c'était alors qu'il disait : "Il fallait que cela fût, car
cela était écrit là-haut."
Es würde schneien an diesem Wochenende. Das
hatten die Meteorologen prophezeit, und es sah aus, als könnten sie recht
behalten: Es war eisig kalt an diesem Novembernachmittag. Ein scharfer Wind
blies aus Nordost. Wer aus dem Haus musste, dem tränten rasch die Augen, und
die Haut brannte. Die frühe winterliche Dunkelheit brach bereits herein. Den
ganzen Tag war es nicht richtig hell geworden, und nun schien die Dämmerung
schon wieder in den Abend überzugehen.
Die junge Frau sah erbärmlich aus. Verfroren, bleich, mit roten Flecken auf den
Wangen. Sie hielt beide Arme um ihren Körper geschlungen, als könnte sie der
gnadenlosen Kälte, die draußen herrschte, auch hier drin nicht entkommen. Dabei
war der Keller des gerichtsmedizinischen Instituts gut geheizt. Jedenfalls der
kleine Vorraum, in den Inspector Fielder und seine Mitarbeiterin, Sergeant
Christy McMarrow, die Besucherin geleitet hatten, nachdem diese die unbekannte
Tote aus dem Epping Forest identifiziert hatte.
Sie hatte nur einen einzigen, kurzen Blick auf das wächserne Gesicht geworfen,
sich dann rasch abgewandt und hörbar mit einem Würgen in der Kehle zu kämpfen
gehabt. Dabei hatte sie nicht einmal den übel zugerichteten Körper gesehen.
Der, so hatte Fielder gedacht, hätte sie wahrscheinlich in Ohnmacht fallen
lassen.
Es hatte ein paar Augenblicke gedauert, bis sie hatte sprechen können.
Charlotte
Link (Frankfurt am Main, 5 oktober 1963)
At the end of her extended arm, the pistol
began to weigh heavy, pointing all the while at the square of light at the
other end of the room where the three figures stood watching the dog. They
released the animal. Judit hid the pistol because she had no time to squeeze
the trigger. Manungo and the blonde began to dance, quite closely. Boris
bounced his hind legs following Ricardo, who had no other partner than his dog:
she was his partner, his bitch. Boris was only a puppy, while they both twisted
and swayed and shook to the music of the Police, but Dobermans were a
privileged breed, very special, artificially developed by the German army
during World War II to chase down Jews who got away from the concentration
camps.
"Don't they use Dobermans for the same thing here?"
"There are no concentration camps here."
"No detention centers either?"
"No. Those are stories invented by communists."
"Ah, of course ..."
The great temptation to believe that nothing like that existed except as a lie
made up by fanatical proponents of an ideology that was not your own. The cell
where she had waited for hours and hours did not exist; neither did the
barking, or the echoes of her friends' screams.
José Donoso
(5 oktober 1924 - 7 december 1996)
De Hongaars-sprekende Joegoslavische schrijver Ervin Sinko (eig. Franz
Spitzer) werd op 5 oktober 1898 in Apatin (Vojvodina) geboren.Zie ook mijn blog van 5 oktober 2010.
Uit: Roman eines Romans - Moskauer Tagebuch (Vertaald
door Edmund Trugly junior)
"Ich verstehe nicht, ich kann nicht begreifen,
wie jene, die davon schreiben und reden und singen, welch eine Herrlichkeit und
welch ein Glück es ist, heute hier zu leben, nicht wissen oder wenigstens
spüren, daß sie mit ihrer unzulässigen Anspruchslosigkeit einen Verrat am
Kampfziel selbst, am Morgen begehen. Wenn ich die höchste Daseinsberechtigung
und die absolute Entschuldigung dieser heutigen Sowjetunion nicht darin sehen
kann, daß sie Voraussetzung und Trägerin eines menschlicheren Morgen ist - was
habe ich dann noch mit ihr gemein? Fühle ich mich nicht gerade dadurch der
Sowjetunion verbunden, daß ich an einen Morgen glaube, der aus ihr hervorgehen
wird, in dem aber all das, was für den Geist dieser heutigen Sowjetunion
charakteristisch ist, mit Stumpf und Stil ausgerottet sein wird."
De Nederlandse schrijver en journalist K.L. Poll, (volledige naam Kornelis Lubbertus Poll) werd geboren in Dordrecht op 5 oktober 1927. Poll studeerde rechten aan de Rijksuniversiteit Leiden, was redacteur van Haagse dagblad Het Vaderland en later hoofd van de kunstredactie van het Algemeen Handelsblad dat in 1970 fuseerde met de Nieuwe Rotterdamse Courant. In 1959 richtte Poll het Hollands Maandblad op. Hij publiceerde daarin een aantal van zijn essays en humoristische beschouwingen over filosofie. In een van zijn stukjes pleitte hij voor de invoering van een "ironieteken" als een nieuw leesteken. K.L. Poll was als redacteur de initiatiefnemer van de wetenschapsbijlage van NRC Handelsblad en in 1983 richtte hij een "Vereniging voor Onderwijs, Kunst en Wetenschap" op, in eigen woorden "een onafhankelijke muis (die) niet zou misstaan naast de olifant van de culturele staatszorg" en het culturele leven zou moeten verlevendigen. De vereniging, nu een stichting, organiseert lezingen en geeft boeken uit. Later werd hij tevens initiator van het Cultureel Supplement van de NRC.Zijn bijdragen werden gebundeld in “Zonder mirakels” (1965), “De eigen vorm” (1967) en “Het masker van de redelijkheid “ (1969). In 1973 begon Poll aan het project “Formules voor een moraal”, bestaande uit de essaybundels “Verlangen naar almacht” (1974), “Een dienstreis voor burgers” (1976), “Wennen aan de vrede” (1981), de poëziebundel “De logica van November” (1975) en de roman “Emma Kwartier” (1978).
De bomen steken
De bomen steken hun takken en twijgen onverschrokken, aangepast, in de blauwe vrieslucht van de gevorderde ochtend. Het is koud, verhoudingsgewijs, goed schilderijweer, oudhollands voor later, de oude zonden en gruwelijkheden van God vergeten en, in zoverre, vergeven. De natuur wrokt niet, draagt de gevolgen als nieuwe vanzelfsprekendheden voort in de tijd, vervult in volle majesteit het heden in zijn klassieke vluchtigheid, kent de eigen wetten door en door, glimlacht om de onvermijdelijke lente.
Juli
Een dag met eigen schaduwen. In de lucht de zachte aandrang van een gehandicapte geest.
Langs Wijk bij Duurstede varen zomerschepen. Langs het raam trekt de tijd.
Waar komt de grijze kat vandaan, angstig trillend op een hoog, smal balkon van een huis in de Sarphatistraat?
Levi Fernandez, die
nu 45 jaar oud was, was vanaf zijn 12e jaar, toen zijn vader overleed, alleen
opgevoed door zijn strenge moeder. Zij beheerde zelf plantage Hébron en
bepaalde en regelde alles. Alles en iedereen had ze keurig in bedwang: de
plantage, het huishouden, de slaven, haar zoon.... Tenminste dat had ze
gedacht, tot hij weigerde om te trouwen met Rachaël Mozes de Meza, het Joodse
meisje dat ze vanaf die geboren was, voor hem had bepaald. Als een vurig jong
paard had de 20-jarige Levi Fernandez tegenover zijn moeder gestaan. Hij
trouwde niet met Rachaël, de dochter van zijn moeders beste vriendin, die twee
jaar jonger was dan hij en die hij al vanaf zijn kinderjaren kende. Hij trouwde
niet met haar, want hij hield van iemand anders, de 17-jarige Elizabeth Smeets,
dochter van een legerofficier, nog pas 2 jaar in de kolonie, zonder geld,
zonder plantage en bovendien een christin. Toen was de weduwe Fernandez voor
het eerst er niet in geslaagd haar zoon haar wil op te leggen. Nadat Levi
echter met zijn Elizabeth was getrouwd, was zijn moeder direkt verhuisd, terug
naar Joden-Savanna, haar geboortegrond. Plantage Hébron die haar zoon sedert
zijn 18e jaar rechtens toekwam, verliet ze, omdat ze niet van plan was om met dat
christenmens onder één dak te wonen.
Pas 9 jaar later kwam
ze weer naar de plantage en dat was ter gelegenheid van de begrafenis van haar
schoondochter Elizabeth, die was overleden enkele dagen na de geboorte van haar
dochtertje, dat ook de naam kreeg van Elizabeth, en aldus Elza werd genoemd.
Had de weduwe Fernandez toen misschien gedacht en gehoopt dat ze weer de
teugels van plantage Hébron in handen zou krijgen? Had ze zichzelf al gezien,
de scepter zwaaiende, regerende over de slaven, het huishouden, haar zoon, de
kinderen, de toen 8-jarige David, 6-jarige Jonathan en de baby Elza? Dat
gebeurde echter niet. Levi was beleefd en correct tegen zijn moeder, maar de
plantage was van hem en zijn bazige moeder kon op Joden-Savanna blijven. De
kinderen werden goed verzorgd door Ashana, de lijfslavin van zijn overleden
vrouw en de dochter van Ashana, de 18-jarige Maisa. Toen Elizabeth overleed had
Maisa net haar 2e zoontje aan de borst en het was dus geen enkel probleem om
het net geboren dochtertje van de misi er bij te nemen. En zo was plantage
Hébron ruim 7 jaar gebleven zonder meesteres, maar met Ashana en Maisa in huis
die voor alles zorgden.
Laat mij eens voelen, zei hij.
Otto gaf hem de lauw aanvoelende klei, die door het kneden zacht en soepel was
geworden. Abel hield van klei. Hij hield er zoveel van dat hij eens een stuk in
zijn mond had gestoken om te proeven hoe het smaakte. Met zijn rug naar de
sloot, de zachte klei in zijn handen, zittend naast zijn broertje, werd hij
rustiger. Hij rook aan de klei.
Maar de sloot trok. Hij liep erheen en ging op zijn buik liggen om erin te
kijken. Onder het wateroppervlak zag hij een vredige wereld, waarin het
zonlicht als goudstof tussen de planten zweefde. Hij kwam overeind en zette
zijn polsstok in de sloot, alleen maar om het gevoel te hebben dat hij in elk
geval eenmaal zijn polsstok had gezet in de sloot die er altijd was geweest.
Zwarte modder wolkte op. Hij stond te spelen met zijn pols, duwde hem vaster in
de bodem, trok hem los, spattend met water. Hij liep achteruit. Nog steeds was
het alleen maar spelen. Otto zat met zijn rug naar hem toe.
Niemand zag hem. Hij was alleen. De sloot trok hem meer en meer, en toen gaf
hij toe. Hij wist dat hij zijn ongeluk tegemoet rende, want de sloot was te
breed voor hem, en toch kon hij niet stilhouden. Hij was het niet zelf die daar
rende, afzette en sprong. Pas toen de pols halverwege bleef steken in de modder
en hij boven het water hing, was hij het weer zelf. Hij zag zijn broertje in
het gras zitten, met zijn rug naar hem toe, hij hoorde de leeuwerik, de wind.
Nog een lange seconde was alles zoals het was geweest toen hij op de kant stond
toen moest hij loslaten. De koelte van het water was aangenaam. Terwijl hij
zonk, voelde hij zijn bloes opbollen. Er streken waterplanten langs zijn
handen, langs zijn gezicht. Om zich heen zag hij wazige vormen, troebel geel
licht. Toen hij voor de eerste maal boven water kwam, zag hij zijn broertje op
de kant staan. Hij zakte weer onder water. Met een van zijn graaiende handen
voelde hij de polsstok, die hij al vergeten was. Hij raakte hem kwijt, maar had
hem opeens toch weer vast, hij kwam weer bovendrijven, hoestend door het water
dat hij binnen had gekregen, zag Otto op de kant staan, nog onbereikbaarder dan
de eerste keer, ver weg al, en hij zonk weer. Zijn laarzen vol water maakten
hem zwaar.
I saw a pretty one go by the other day.
Yellow as a canary and trimmed with polished brass. It had a windshield like an
oversized monocle, and it went ripping by at a speed that must have been close
to a mile a minute. The end of the drivers red scarf flagged straight out
behind him, three feet long. I hated the racket and the dust that hung in the
air long after the automobile was gone. But if I was twenty, Id probably be
trying to find out where you buy one of those fast bastards.
The night has become electrified. Midevening, May comes to my room. The turn of
doorknob, click of bolt in hasp. The opening door casts a wedge of yellow hall
light against the wall. Her slender dark hand twists the switch and closes the
door. Not a word spoken. The brutal light is message enough. A clear glass bulb
hangs in the center of the room from a cord of brown woven cloth. New wires run
down the wall in an ugly metal conduit. The bare bulbs little blazing filament
burns an angry cloverleaf shape onto my eyeballs that will last until dawn.
Its either get up and shut off the electricity and light a candle to read by,
or else be blinded.
I get up and turn off the light.
May is foolish enough to trust me with matches. I set fire to two tapers and
prop a polished tin pie plate to reflect yellow light. The same way I lit book
pages and notebook pages at a thousand campfires in the last century.
m reading The Knight of the Cart, a story
Ive known since youth. Lancelot is waiting where I left him the last time.
Still every bit as anguished and torn about whether to protect his precious
honor or to climb onto the shameful cart with the malefic dwarf driver, and
perhaps by doing so to save Guinevere, perhaps have Guinevere for his own true love.
Choosing incorrectly means losing all. I turn the pages and read on, hoping
Lancelot will choose better if given one more chance. I want him to claim love
over everything, but so far he has failed. How many more chances will I be able
to give him?
Immerhin, Ende
Januar, als alles blühte wie in Zentraleuropa erst Wochen später, wußte ich,
wie Laura Grey küßte:
Sie fühlte sich gar nicht so steif an, wie ich mir immer vorgestellt hatte,
wenn sie mit ihrem straff gekämmten Pferdeschwanz, meist mit einer Perlenkette
um den Hals, mit farblos lackierten Nägeln in die Studentenmensa gestöckelt
kam. Ich hatte das Gefühl, daß sie aufblühte. Ich jedenfalls war aufgeblüht.
Anfangs hatte sie nichts mit mir zu tun haben wollen, was über eine Tasse
schalen Kaffees in der Mensa hinausging - obwohl ich ihr nicht unsympathisch
war, wie sie zugab. Anfangs versuchte sie sogar, mir aus dem Weg zu gehen: Nach
einer längeren Pause, in der sie für mich unauffindbar gewesen war, sah ich sie
mit ihrer Tochter zwei Mal beim Lunch, als ich mich gerade auf dem Weg zu einer
Vorlesung befand. Die beiden winkten mir zu, wir wechselten einige Worte, ich
merkte mir die Zeit der unerwarteten Begegnungen.
Als ich eine Woche später, jedes Mal ein paar Minuten früher, in der Mensa
erschien, tauchte Laura nicht mehr auf, als habe sie meine Taktik durchschaut.
Sogar in ihrem Büro war sie nicht anzutreffen.