Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
12-05-2009
Massimo Bontempelli, Cäsar Flaischlen, Edward Lear, Maurice Carême, Nicolaas Anslijn, Andrej Amalrik
De Italiaanse schrijver en dichter Massimo Bontempelliwerd geboren op 12 mei 1878 in Como. Hij studeerde af aan de universiteit van Turijn in 1903. Hij werkte zeven jaar als basisschoolleraar, terwijl hij ook al schreef. Toen een baan in het vervolgonderwijs er niet in zat richtte hij zich op de journalistiek. Tijdens WO I was hij oorlogscorrespondent. In de late jaren twintig en begin jaren dertig was Bontempelli een actieve fascist. In 1938 weigderde hij echter de plaats aan de universiteit in te nemen van een joodse hoogleaar die er uit gegooid was. Toen werd hij zelf uit de partij gezet. In 1953 kreeg hij voor "L'amante Fedele" de belangrijke Strega Prijs.
Uit: The Chess Set in the Mirror (Vertaald door Estelle Gilson)
So there we werethree of us, as I said, me,the mirror, the chess set.
I was looking at the mirror; the mirror was reflecting the chess set.
I already described the mirror as old and a little greenish. I immediately noticed that the chess pieces reflected in the mirror, the black as well as the white, were paler than the real chess pieces, and their outlines less distinct, almost hazy. In fact, staring at them for quite a while in the mirror, it seemed to me that they were vibrating slightly, like grass and stones you see below the water of a lake or a pond.
I havent yet pointed out an important fact, which is that the mirror propped on the marble of the fireplace was leaning slightly forward. Because of this, the chessboard and the thirty-two pieces reflected in it were not on the same plane as the thirty-two real pieces, but seemed to have climbed up a slight incline.
From there, the mirrored pieces watched the real pieceseach its counterpart. The White King looked at the White King, the Black Queen at the Black Queen, and so on. And those in the mirror,
higher up and a little at an angle, seemed to be looking at those down below with disdainful superiority. Those on this side of the mirror, in turn, allowed themselves to be observed impassively, and it seemed that with this indifference they were perhaps flaunting their being more colorful, clearer, and firmly positioned on the perfectly horizontal surface.
I stood up on my tiptoes once more to see if I could catch sight of at least a little of myself in the mirror. But it was hopeless. I said a moment ago that I didnt remember whether there was a chair in the room. Now, I think that there certainly wasnt one, otherwise I would have stood up on it.
Massimo Bontempelli (12 mei 1878 21 juli 1960)
De Duitse dichter en schrijver Cäsar Flaischlen werd geboren op 12 mei 1864 in Stuttgart. Hij volgde eerst een opleiding tot boekhandelaar en studeerde daarna in Berlijn, Heidelberg en Leipzig filosofie en germanistiek. In 1891 vestigde hij zich in Berlijn, waar hij in de trant van het naturalisme zijn werken "Toni Stürmer" (1891), en "Martin Lehnhardt" (1895) publiceerde. Ook werd hij redacteur van het kunst- en lieteratuurtijdschrift Pan. In 1905 verscheen zijn autobiografische roman Jost Seyfried.
Hab Sonne im Herzen
Hab Sonne im Herzen,
ob's stürmt oder schneit,
ob der Himmel voll Wolken,
die Erde voll Streit!
Hab Sonne im Herzen,
dann komme, was mag!
das leuchtet voll Licht dir
den dunkelsten Tag!
Hab ein Lied auf den Lippen,
mit fröhlichem Klang
und macht auch des Alltags
Gedränge dich bang!
Hab ein Lied auf den Lippen,
dann komme, was mag!
das hilft dir verwinden
den einsamsten Tag!
Hab ein Wort auch für Andre
in Sorg und in Pein
und sag, was dich selber
so frohgemut läßt sein:
Hab ein Lied auf den Lippen,
verlier nie den Mut,
hab Sonne im Herzen,
und Alles wird gut!
Cäsar Flaischlen (12 mei 1864 16 oktober 1920)
De Engelse dichter, schrijver en illustrator Edward Lear werd geboren op 12 mei 1812 in Highgate. Lear was een illustrator van natuurmotieven, maar is vooral bekend gebleven als dichter van nonsensverzen. Kenmerkend voor zijn gedichten is het volkomen ontbreken van zin of pointe.
There Was an Old Lady Whose Folly
There was an Old Lady whose folly
Induced her to sit in a holly:
Whereupon by a thorn
Her dress being torn,
She quickly became melancholy.
There was an Old Man of New York
There was an Old Man of New York,
Who murdered himself with a fork;
But nobody cried though he very soon died, --
For that silly old man of New York.
Edward Lear (12 mei 1812 29 januari 1888)
De Belgische, Franstalige, dichter en schrijver Maurice Carême werd geboren op 12 mei 1899 in Waver bij Brussel. Zijn vader was schilder en zijn moeder dreef een kruidenierswinkel. Op zijn 19e begon Carême te werken als leraar. Rond 1925 begon hij met schrijven: essays, vertalingen, gedichten, romans, sprookjes. Veel gedichten van hem zijn op muziek gezet door componisten als Carl Orff, Darius Milhaud en Francis Poulenc,
De Vlaamse schrijver Dimitri Verhulstheeft maandagavond de Libris Literatuurprijs gekregen voor zijn roman Godverdomse dagen op een godverdomse bol.Uit handen van juryvoorzitter Ivo Opstelten ontving hij in het Amsterdamse Amstel Hotel een cheque van 50.000 euro. die aan de prijs is verbonden. Het is na Hugo Claus de eerste keer dat een Vlaming bekroond wordt met deze prestigieuze literatuurprijs. Verhulst haalde twee jaar geleden al de longlist van de Libris Literatuurprijs met zijn boeken De helaasheid der dingen en Mevrouw Verona daalt de heuvel af.
Alle begin is moeilijk. Kijk maar. t Kruipt uit het water zonder om te zien. t Zou nog een laatste blik kunnen werpen op de oceanen, heimwee voelen uit eerbied, maar dat doet t niet. t Heeft er namelijk genoeg van te moeten kruipen over de zandbodems der wateren, genoeg van de eikelwormen en de pijlwormen en de chordadieren en de manteldieren en de koplozen waarmee t zoveel eeuwen de zeeën heeft gedeeld. t Zegt saluut tegen de kwastvinnigen, de mosselen en de schollen, vaarwel tegen de knorhanen, de alen en de brasems, t wil van geen samenleven meer weten met de zalmen en de karpers. t Doet de groeten aan de rietvoorn en t wenst ook de baarzen nog het beste, maar t kan niet meer weerstaan aan de veelbelovendheid van zn bestaan en verlaat het sop. Wel toe, t schijt nog een laatste keer hevig in de zee, zijn symbolisch geladen manier om een beslissing te onderstrepen, legt zich te druipen en te drogen waar de parelgierst vlot kiemt en trekt dan de rimboe in om er zich te vormen tot een bekijkelijk monster met dikke knokkels, talgklieren, een hele eind darmen en een speklaag. En haar, wreed veel haar van onder tot boven waarin de vlooien en de teken simpel overleven door hun gastheer jeuk te bezorgen, zodat die moet krabben tot zijn vel aan vodden hangt en zij kunnen zuipen van zijn bloed. Hoe laat is het?
Vroeg, het is nog vroeg. Vroeger is welhaast onmogelijk. De dag is jong en wel en niets staat vast. En wanneer het weer dan eindelijk wat zachter wordt, verlaat t op zijn gemak de vochtige donkerte van het tropische regenwoud en sluipt t over de vlakten, in en uit de bomen van de savannen.
De vis, getrokken door mijn hand en èven vrij nog van de golven, zal straks gewist zijn van het strand en door de grote vloed bedolven. Maar in het water, dat hem nam zwemt levende het Monogram. Geheime trek van tij en maan: Hij zal op alle kusten staan.
Zum Tode
Soms laat gij mij een eb en vloed alleen. Uren vergaan met schrijven in het zand. Zo weer ik mij, krijsvogels om mij heen, vergankelijk, uitgestoten aan de rand der aarde. - Water komt en gaat, het strand ligt nat en gladgewist gelijk voorheen.
Een grafschrift
Geloof van mij, gij die mijn naam hier leest, ik heb de dood van kind af nooit gevreesd. Hij was vertrouwd. Het ondoorgrondelijk leven is mij de donkere despoot geweest.
« Le Sébas est opérateur de télégraphe, et passionné de tauromachie. Le Sébas ne dit pas « les courses de taureaux », mais « la tauromachie », ce qui fait plus mystérieux, plus entendu, aussi. Le Sébas ne parle pas par métaphore mais bien plutôt, selon le diagnostic de don Bartolomé, le maître décole, par succédanés. Le Sébas dit « la percale » pour la cape, « le leurre » pour la muleta, « les bâtonnets » pour les banderilles, « la rapière » pour lépée, et ainsi de suite. Le Sébas est un vrai prodige dans lart difficile de parler le castillan par approximations ; dans la conversation courante, même quand il nest pas question de tauromachie, il agit pareillement. Parfois, il va jusquà inventer des mots, signalé service rendu à lAcadémie qui, pourtant, ne lui a jamais manifesté sa reconnaissance. Il est vrai que le Sébas les invente sans sen apercevoir et sans y prêter plus dimportance. Alors, Sébas, quest-ce que vous en pensez, de la maison que se fait construire le Ramón de madame Catalina ? Habituellement, le Sébas adopte un air pensif avant de répondre. Je sais pas, je sais pas... À mon avis, la bigamie nest pas très résistante. Enfin... chacun voit midi à sa porte. Ce qui me plaît, cest quil se soit fait installer la lumière génitale dans la cuisine. Il me semble quil commence à être temps quon se modernise un peu, par ici. Cest pas vrai ? Et comment que cest vrai, Sébas, et comment ! Ici, au village, il nous reste encore beaucoup à apprendre des gens de New York... Avec un peu de patience, nos enfants pourront peut-être le voir. Mais, pour nous, cest bien foutu... Le Sébas économise lannée durant pour tout dépenser, dun seul coup, aux courses de taureaux de Murcie. Le Sébas qui, bien que marié, na pas denfants, peut se permettre certains luxes. Celui à qui Dieu na pas donné de fils, le diable lui donne des passions, Sébas ! »
Ich glaube nicht an Zufälle, aber ich halte auch nicht viel von der Vorsehung. Es muß etwas dazwischen geben, etwas, das Willkür und Schicksal auf rätselhafte Weise miteinander verknüpft.
Die wahren Überraschungen des Lebens kommen zuweilen dabei heraus. Begebenheiten, die wie Schauspieler auf ein Stichwort hin genau im richtigen Moment aus den Kulissen auf die Bühne unseres Daseins treten, um ihren unvermeidlichen Auftritt zu absolvieren. Wie anders ist es zu erklären, daß meine Mutter mir zum ersten Advent dieses Jahres »Die Winterreise « schenkte, eine Schallplatte mit deutschem Gesang, voller Dunkelheit der Wörter und Süße der Melodien, und daß ich kurz danach tatsächlich eine Winterreise nach Deutschland antreten mußte, keine dienstliche Reise übrigens, sondern eine private, die zu unternehmen ich mich wegen des brieflichen Hilferufes eines Landsmannes genötigt sah.
Meine Mutter schenkt mir, seit ich erwachsen bin, immer etwas zum ersten Advent, dafür nie etwas zu Nikolaus. Zur Begründung sagt sie: »Zuneigung kann man nicht in der Stunde der Erfüllung zeigen, immer nur in der Stunde der Verheißung.
Als ich sie fragte, was sich hinter dieser Lebensregel verberge, erklärte sie: »Du müßtest dich eigentlich noch gut daran erinnern, lieber Sohn. An deine Wunschkatastrophen. Du hast dir zum Nikolaustag immer ein ganz besonderes Geschenk gewünscht, eine Kinderschreibmaschine, ein Akkordeon, einen ferngelenkten Panzer. Wir haben dir jedesmal den
Wunsch erfüllt, aber immer warst du dann nach der ersten kurzen Freude enttäuscht. Es war eben einfach der falsche Zeitpunkt zum Schenken.
Rachel Billington, Carl Hauptmann, Latīf Nāzemī, Rubem Fonseca, Leopoldo de Luis, Ethel Lilian Voynich
De Britse schrijfster Rachel Billington werd geboren op 11 mei 1942 in Londen. Zij stamt uit de Iers-Engelse aritocratie.Zij debuteerde in 1969 met de roman All Things Nice. Sindsdien volgden nog 18 romans, waaronder de bestseller A Woman's Age, 7 jeugdboeken en werk voor televisie en film.
Uit: Emma & Knightley
Seeing at once it was from the very household, that of her sister, to whom she should have been writing, Emma sat back down on her seat again and broke the seal to the envelope. First, however, she noted with satisfaction that Mr Knightley and her father had turned their backs to her and were started on their second turn round the shrubbery. News from his eldest daughter, whether good, bad or of no real account, was equally capable of arousing Mr Woodhouse's fears - as if change itself was threat - so Emma was in the habit of first apprising herself of such information as Henry's little successes at school or baby Emma's new tooth; and then grad¬ually passing it on to her father.
For her, to the contrary, news from outside the house of Hartfield where her days passed so quietly, was always exciting and as eagerly read as a romance. Emma, whose fertile imagination had become very active, as if to compensate for an uneventful life, seldom admitted herself disappointed with even the dullest material. On this occasion, however, she had no need to use any exceptional powers, and, as she read, her mobile face expressed consternation, shock and something most like disbelief. Her youthfully clear skin changed from pink to pale to pink and finally - as tears started in her eyes - to a pallor from which all colour had drained. Indeed, it almost looked as if she must faint, so shocking to her were the contents of the letter.
But Emma was no weakling and soon she had wiped her eye with her little embroidered kerchief and, with a more resolute expression, picked up the letter once more.
De Afghaanse dichter, schrijver en criticus Latif Nazemi werd geboren op 11 mei 1947 in Herat. Hij studeerde Perzische literatuur in Kabul, waar hij het vak later zelf doceerde. Van 1982 tot 1984 doceerde hij in Berlijn aan de Humboldt universiteit. Sinds 1990 leeft hij in Duitsland in ballingschap. Hij werkt o.a. voor de radiozender Deutsche Welle. Naast drie dichtbundels publiceerde hij talloze artikelen in internationale tijdschriften.
Der Traum
Gesternnacht hatte ich meinen schönsten Traum
Dein Mondleuchtender Körper lag auf meinem Bett
Wieder hattest du deine seidenen Haare, auf meiner Schulter
Und wieder hattest du deine zarten Arme eng um meinen Hals geschlungen
Die Nacht so still, das Wetter so mild und beide berauscht
Ich beugte mich zu dir und flüsterte dir ins Ohr:
Du bist so gut und deine bezaubernden Augen das Beste an dir.
Ich werde deinen Augen mein schönstes Gedicht widmen
Ein Gedicht, schöner als der des Hafez
Ein Gedicht schöner als der des Sahdi
Der Wind stand im offnen Fenster
Ein seltsamer Anblick
Als würde er dem Vorhang leise etwas flüstern
Wieder wollte ich im Feuer deiner Lippen brennen
Und wieder wollte ich meine Lippen ganz fest an deine drücken
Doch als ich meine Augen öffnete, warst du nicht da!
Ich sah nur die dunkle, Stille Nacht
und schrie: Wo bist du mein Freund?
Doch bei Gott hörte ich nichts anderes als das Ticken der Uhr
Ohne Dich, traurig , müde und allein
Sitze ich nun am Fenster und spreche zum Wind:
O mein Freund lass meine zitternde Hand das Fenster schließen
Doch der Wind lacht mich nur aus
Vertaald door Framorz Nazemi
Latīf Nāzemī (Herat,11 mei 1947)
De Braziliaanse schrijver José Rubem Fonseca werd geboren op 11 mei 1925 in Juiz de Fora. Na een studie rechten was hij eerst als docent werkzaam. Vanaf 1952 werkte hij in het management van de politie van Rio de Janeiro. In 1953/54 werd hij voor verdere scholing naar de VS gestuurd. Daar begon hij zich steeds meer op de literatuur te richten. Zijn laatste baan als manager had hij bij een electriciteitsbedrijf. Vanaf 1958 werkte hij als journalist, schrijver, criticus en draaiboekauteur. Zijn eerste boek Os prisioneiros (De Gevangenen) publiceerde hij toen hij 38 was. Themas in zijn werk zijn het geweld en de excessen in de steden. Het is een wereld van outsiders, moordenaars en hoeren.
Uit: Bufo & Spallanzani (Vertaald door Karin von Schweder-Schreiner)
Der Polizist Guedes, ein Anhänger des Fergusonschen Prinzips der Einfachheit - wenn es zwei oder mehr Theorien zur Erklärung eines Geheimnisses gibt, ist die einfachste die richtige - hätte niemals für möglich gehalten, daß er eines Tages der prominenten Delfina Delamare begegnen würde. Sie wiederum hatte noch nie einen leibhaftigen Kriminalpolizisten gesehen. Der Polyp wußte, wie alle Welt, wer Delfina Delamare war: das verwaiste Aschenbrödel, das den millionenschweren Eugênio Delamare, Kunstsammler, Champion im olympischen Reiteraufgebot Brasiliens, meistumworbener Junggeselle der südlichen Hemisphäre, geheiratet hatte. Die Zeitungen und Illustrierten hatten über die Hochzeit des Märchenprinzen mit dem armen Mädchen, das zu Hause eine kranke Großmutter pflegte und nie ausging, groß berichtet; und seitdem war das Paar nicht mehr aus den Klatschspalten wegzudenken. Es gab eine Zeit, da trugen Polypen Überzieher, Krawatte und Hut, aber das war, ehe Guedes in den Polizeidienst eintrat. Er besaß nur einen alten Anzug, den er nie trug und der schon so uralt war, daß er mehrmals in Mode und aus der Mode gekommen war. Im allgemeinen zog er einen Blouson über sein Sporthemd, damit man seinen Revolver, einen Colt Cobra 38, den er unter der Achsel trug, nicht sah. Der Cobra war für ihn schlichter Luxus und der einzige Verstoß, den Guedes gegen die Vorschriften beging. Der Taurus 38, den die Dienststelle zur Verfügung stellte, war zu schwer, um ihn überall herumzuschleppen. Er hatte schon daran gedacht, den Taurus in die Schublade zu legen, aber eines Tages erlebte er in einem Bus, daß ein Straßenräuber einer Frau die Goldkette vom Hals riß, während ein anderer mit einer Waffe die Fahrgäste ringsum bedrohte. Guedes hatte eingreifen müssen und auf den bewaffneten Straßenräuber geschossen, ihn jedoch nicht schwer verletzt. (Er war stolz darauf, noch nie jemanden getötet zu haben.) Also blieb der Taurus unter seinem Arm, bis er Kommissar Raul von der Mordkommission den Cobra abkaufte, ein Fabrikat aus den fünfziger Jahren, aber in ausgezeichnetem Zustand, eine leichtere Waffe, hergestellt aus einer Speziallegierung aus Stahl und Molybdän; er hatte keinen sehr gleichbleibenden Drall, aber das spielte für Guedes keine Rolle; er hoffte, den Revolver möglichst selten benutzen zu müssen.
Uit: Presto con fuoco (Vertaald doorFrançois Rosso)
Pourtant, on doit pouvoir déchiffrer l'écriture des passions. Trouver du sens dans un signe au tracé plus délicat, la queue d'une croche qui descend trop bas, le flottement indécis d'un soupir, une pression plus forte de la plume sur la page, presque une griffure, un outrage à ce papier épais, laineux, qu'on utilisait autrefois pour écrire la musique. On doit discerner çà et là sur la portée une lueur d'hésitation, la brusque folie d'un presto con fuoco, le resserrement des traits d'encre sur ce bref espace d'une page, comme s'il fallait comprimer le temps, le faire tenir tout entier dans ces quelques lignes irrésolues et ces espacements irréguliers: ces cascades de notes, comme on les appelle souvent, ou, parfois, ces «gouttes d'eau». Il y a même un de ses préludes - de Frédéric Chopin, bien sûr - qu'on appelle ainsi, La goutte d'eau. Un de ces noms inventés plus tard, par les disciples, les critiques: affectifs, descriptifs, quelquefois délétères. Ils cherchent, ces noms, à faire en sorte que la musique signifie autre chose que ce qu'elle est. Terrible dérive de ceux qui vinrent après les romantiques et voulurent que la nature, l'analogie s'introduisissent au cur de ces signes et les guidassent comme s'ils étaient les cristaux d'argent d'un daguerréotype. Et pourtant rien, pas même le souvenir du grand arbre devant sa fenêtre de la maison de Nohant, n'a dû entrer dans la recomposition de ces signes incertains, malades, épuisés que j'ai sous les yeux. Sublimes assurément, géniaux, mais minés par l'extrême fatigue, par la crainte de ne pas arriver au terme. Rien de commun avec les gouttes d'eau, avec les plaines polonaises, rien de commun, même, avec les vers du poète Mickiewicz qui l'ont, paraît-il, inspiré lorsqu'il composait les Ballades. »
Wie alltäglich oder unbedeutend die Reise auch sein mag, wie trist der Bahnhof und wie voll das Abteil mit den lärmenden Kindern, den ungelenk sich abmühenden Kofferträgern und den Keuchenden, die es gerade noch geschafft haben: Wenn alle Ansagen gemacht und alle Türen geschlossen sind und jeder auf das Anrucken des Zuges wartet, gibt es nicht selten einen Moment der Stille, der mehr zu meinen scheint als das unausgesprochene »Endlich!« oder die Entfernungen
zwischen hier und da, der einem wie ein geheimnisvolles Innehalten vorkommt, ein Atemholen der Zukunft, und die meisten Menschen, selbst die misslaunigen oder ungeduldigen, einen Herzschlag
lang demütig aussehen lässt.
Wir wissen nichts, wenn jemand stirbt, nicht viel, wir stehen vor einem Rätsel, und will man Obskures vermeiden, schweigt man besser. Zwar haben wir uns angewöhnt zu sagen, die oder der Verstorbene lebt in uns, unserem Gedenken, weiter; aber irgendwann sind auch wir vergessen, und was dann? Sicher ist nur so viel: Niemand auf der Welt kann ein Leben, sei es nun lang oder kurz gewesen, ungeschehen machen. Es hat einmal für immer stattgefunden, es hat eingewirkt auf den vergangenen, es wirkt ein auf den gegenwärtigen und wird einwirken auf den künftigen Zustand der Mysterien; und wie die Natur, der physische Bereich, in Wahrheit keinen Tod kennt, sondern immer nur Verwandlung, endlos, so wird es im metaphysischen Bereich eine Entsprechung geben. Jetzt, in diesem Moment, schließen unzählige Menschen zum letzten Mal die Lider, und gleichzeitig schlagen unzählige andere sie zum ersten Mal auf, und sieht man einmal ab von allem Persönlichen, könnte man den Eindruck gewinnen, das ganze Dasein, das leidige Werden und Vergehen, sei nichts als ein Blinzeln oder Augenzwinkern auf dem Grund einer allumfassenden Gelassenheit. Wäre das ein Trost?
Es gab für mich nie einen Grund, meinen Vater zu fürchten.
Das habe ich nach dem Mittwoch im Oktober -1978 allen gesagt, die von mir wissen wollten, wer mich in den Hals gestochen hatte: den Ärzten und Polizisten, Großmutter Meiler - seiner Mutter -, die mich weinend an sich drückte und «armes Bübchen» schluchzte, Birgit und Peter, die ich zu der Zeit noch Tante und Onkel nannte. Und dieser Psychologin, die meine Täterbeschreibung so schnell einzuordnen wusste. Egal, was ich gefragt wurde, meine Antworten gipfelten immer in dem Satz: «Ich hatte keine Angst vor meinem Papa, ehrlich nicht, er hat mir nie wehgetan.»
Was hätte ich sonst noch sagen sollen? Dass ich meinen Vater über alles geliebt hatte, interessierte niemanden mehr, höchstens noch Großmutter Meiler, die darauf beharrte: «Mein Junge hätte so was nicht getan.
Eine Frau namens Berta Eberlein hatte mich gegen vier Uhr nachmittags in der Wehrhahnstraße aufgegriffen. Daran erinnere ich mich bis heute nicht. Ich sei gelaufen, hieß es, nur gelaufen, ohne zu schreien, ohne zu weinen. Keine Ahnung, an wie vielen Leuten ich bis dahin vorbeigelaufen war, die geflissentlich weggesehen hatten. Niemand handelt sich gerne Scherereien ein, und ich sah nach einer Menge Scherereien aus. Mein Gesicht war blutig, mein Hals, mein Haar, mein Nacken, meine Hände, Jacke, Hose, Schuhe, alles war blutig. Berta Eberlein schaute nicht weg und fackelte nicht lange. Sie setzte mich auf ihr Fahrrad und brachte mich schnurstracks zum Krankenhaus.
Jayne Cortez, Barbara Taylor, Antonine Maillet, Benito Pérez Galdós, Johann Peter Hebel
De Amerikaanse dichteres en performster Jayne Cortezwerd geboren op 10 mei 1936 in Fort Huachuca, Arizona. Sinds 1980 wordt zij bij haar lezingen ondersteund door de bandThe Firespitters, geleid door haar zoon Denardo Coleman. Zij heeft inmiddels concerten en lezingen over de hele wereld gegeven. In 1987 ontving zij de Poetry-Award van de New York Foundation for the Arts.
The girl sat on a narrow bench, center stage, her body bent forward, one elbow on her knee, a hand supporting her head.The thinker, deeply thinking, her body language seemed to convey.
She was dressed very simply, boyishly, in a loose grey knitted tunic cinched by a black leather belt,
worn with black tights and ballet slippers. Her long reddish-gold hair was plaited, the plaits wound tightlyaround her head, so that the finished effect was like a burnished-copper cap gleaming under the pinspot shining down.The girls name was Katie Byrne and she was seventeen and acting was her entire life.
She was about to act for her favorite audience--an audience of two, her best friends, Carly Smith and Denise Matthews.They sat on straight-backed wooden chairs in front of the makeshift stage in the old barn which belonged to Ted Matthews,Denises uncle. Both girls were the same age as Katie, and had been friends since childhood; all three were fellow members of the amateur acting group at the high school in the rural Connecticut area where they all lived.
Katie had chosen to perform a speech from one of Shakespeares plays at the schools upcoming Christmas concert.It was only two months away, and she had recently begun to rehearse the piece; Carly and Denise were also perfectingtheir chosen speeches for the same concert, rehearsing with her in the barn almost every day.
Barbara Taylor Bradford (Leeds, 10 mei 1933)
De Canadese schrijfster Antonine Mailletwerd geboren op 10 mei1929 in Bouctouche, New Brunswick. Zij studeerde aan de Université de Moncton en aan de Université Laval. Aan de laatste universiteit doceerde zij literatuur en folklore. Later werkte zij ook voor radio Canada. In 1979 ontving zij de Prix Goncourt voor Pélagie-la-Charrette.
Uit: Evangeline the Second (Vertaald door Luis De Céspedes)
« EVANGELINE : That's it, yes. That's what Cyprien used to tell me. He took to the sea like a man takes a wife, to try 'n find something out there, something a person looks for all his life 'n only finds once in a blue moon, at daybreak. That's what he'd say. He called it paradise too. (Pause) But after he was gone, I never found that paradise again, never. / THE BRETON : And what if it was still there waiting for us far beyond the open sea? / EVANGELINE : You only take to the sea once...and you gotta be young and strong. / THE BRETON : ...young, surrounded by the horizon 'n with a whole world to conquer... / THE RABBI : ...at an age you can't possibly know how dearly life is going to make you pay for each one of your paradises. »
Uit: Juan Martín el Empecinado ("Juan Martin the Stubborn", vertaald door Dennis Mangan)
"The War of Independence was the great academy of disorder. Nobody takes away its glory, no, sir; it is possible that without the guerilla fighters the intruder dynasty would have become established in Spain, at least until the Restoration in France. To them is owed national permanence, the respect which the name of Spain still instills in foreigners, as well as this vainglorious but just security we have had which for half a century ensuring that no one would dare to mix it up with us. But the War of Independence, I repeat, was the great school of leadership, because in it the Spaniards became supremely skilled in the art, incomprehensible to others, of improvising armies and dominating a region for more or less time; they studied the science of insurrection, and for the marvels of that time we have weeped afterwards with tears of blood. But, why such sentimentality, sirs? The guerrilla fighters constitute our national essence. They are our body and our soul; they are our spirit, our genius, the History of Spain; they are everything, greatness and misery, a formless conjunction of contrary qualities, the dignity disposed toward heroism, the cruelty inclined to pillage."
Benito Pérez Galdós (10 mei 1843 - 4 januari 1920)
Der Mensch hat wohl täglich Gelegenheit, in Emmendingen und Gundelfingen so gut als in Amsterdam Betrachtungen über den Umstand aller irdischen Dinge anzustellen, wenn er will, und zufrieden zu werden mit seinem Schicksal, wenn auch nicht viel gebratene Tauben für ihn in der Luft herumfliegen. Aber auf dem seltsamsten Umweg kam ein deutscher Handwerksbursche in Amsterdam durch den Irrtum zur Wahrheit und zu ihrer Erkenntnis. Denn als er in diese große und reiche Handelsstadt voll prächtiger Häuser, wogender Schiffe und geschäftiger Menschen gekommen war, fiel ihm sogleich ein großes und schönes Haus in die Augen, wie er auf seiner ganzen Wanderschaft von Tuttlingen bis Amsterdam noch keines erlebt hatte. Lange betrachtete er mit Verwunderung dieses kostbare Gebäude, die sechs Kamine auf dem Dach, die schönen Gesimse und die hohen Fenster, größer als an des Vaters Haus daheim die Tür. Endlich konnte er sich nicht enthalten, einen Vorübergehenden anzureden. "Guter Freund", redete er ihn an, könnt Ihr mir nicht sagen, wie der Herr heißt, dem dieses wunderschöne Haus gehört mit den Fenstern voll Tulipanen, Sternenblumen und Levkojen?" - Der Mann aber, der verwunderlich etwas Wichtigeres zu tun hatte und zum Unglück gerade soviel von der deutschen Sprache verstand, als der Fragende von der holländischen, nämlich nichts, sagte kurz und schnauzig: "Kannitverstan", und schnurrte vorüber. Dies war ein holländisches Wort, oder drei, wenn man's recht betrachtet, und heißt auf deutsch soviel als: "Ich kann Euch nicht verstehen Aber der gute Fremdling glaubte, es sei der Name des Mannes, nach dem er gefragt hatte. Das muß ein grundreicher Mann sein, der Herr Kannitverstan, dachte er und ging weiter. Gassaus, gassein kam er endlich an den Meerbusen, der da heißt: Het Ey, oder auf deutsch: das Ypsilon. Da stand nun Schiff an Schiff und Mastbaum an Mastbaum, und er wusste anfänglich nicht, wie er es mit seinen zwei einzigen Augen durchfechten werde, alle diese Merkwürdigkeiten genug zu sehen und zu betrachten, bis endlich ein großes Schiff seine Aufmerksamkeit an sich zog, das vor kurzem aus Ostindien angelangt war und jetzt eben ausgeladen wurde.
Johann Peter Hebel (10 mei 1760 22 september 1826)
Uit: Weiße Chrysantheme: Kritische und politische Schriften (Vertaald door Erwin Köstler)
Wenn der Arbeiter sonstwo ein Sklave war, war er in unseren slowenischen Gegenden doppelt versklavt! Woanders beutete man seine Hände und seinen Kopf aus, bei uns nahm man ihm darüber hinaus noch den Stolz, man sprach ihm die Seele ab und schnitt ihm die Zunge heraus. Für den fremden Kapitalisten und Beamten war der slowenische Arbeiter ein Tier, das schweigen muß, weil es nicht sprechen kann »wie ein Mensch«. Mit übernatürlicher Anstrengung, mit einer Opferbereitschaft sondergleichen erweckten einzelne es waren wenige! diese unsere Arbeiterschaft zu einem höheren kulturellen Leben, verhalfen ihr mit Hilfe der Organisation nach langen Kämpfen zu einem Stück besseren Brots, bemühten sich gleichzeitig, ihr die nötige geistige Nahrung zu geben. Was das letztere betrifft aber fehlte es an Kräften, an Arbeitern. Die kleine Zahl derer, die sich um die kulturelle Bildung der Arbeiter bemühten, waren meist Autodidakten, Arbeiter, die in ihrem bitteren und schweren Alltagsleben das Bedürfnis nach höherer Bildung, nach der Schau weiterer Horizonte verspürten. Sie arbeiteten, wie sie eben konnten, doch sie errichteten die Fundamente für die Arbeit jener, die nach ihnen arbeiten und bauen würden.
Ivan Cankar (10 mei 1876 - 11 december 1918)
De Duitse schrijver Fritz von Unruh werd geboren op 10 mei 1885 in Koblenz. Hij volgde een opleiding aan de militaire academie. Al met zijn eerste stuk Offiziere uit 1911 over de verveling tijdens het kazerneleven haalde hij zich moeilijkheden met zijn meerderen op de hals, maar het werd wel een succes bij het publiek. Tijdens WO I diende hij als officier, maar de oorlog maakte een pacifist van hem. In het verhaal Opfergang (1916) beschreef hij zijn ervaringen bij de slag om Verdun. Na de oorlog schreef hij tal van romans en dramas in de stijl van het expressionisme. In 1932 ging hij via Frankrijk uiteindelijk in Amerikaans ballangschap. Na WO II keerde hij naar Duitsland terug.
Uit: Opfergang
Clemens stand auf, als der Hauptmann in die Revierstube kam und den Kellner was machst du für Geschichten? begrüßte. Der Kranke konnte nichts anderes hervorbringen als: Verdun! Werner richtete ihm Stroh unter dem Kopf: Ja, Verdun! und sah Clemens an: Siebenhunderttausend Köpfe und zweihundertfünfzigtausend Pferde am gleichen Strang: Verdun! Aus des Kellners Tasche ragte ein Zettel, er zog ihn heraus und las: Einhunderteinundzwanzig Kassenverwaltungen, sechsundvierzig Sanitätsformationen, zweihundertfünfundachtzigtausend Wolldecken, dreizehntausend Tonnen Kohle, dreihundertsechsundzwanzigtausendzweihundertundfünfzig Bettsäcke, dreitausend Werkzeuge, Gießkannen, äxte, Hämmer, Essenträger, Löffel, Schöpfer wöchentlich! Und täglich. über des Kellners Kopf strich er hin: Täglich sechzig Kilometer Stacheldraht, achttausend Nägel, zwei Waggon Wellblech! Ja! Ja, verschlänge er das allein, der Rachen Verdun! Aber die Menschen. Während er das Papier in den Ofen warf, lachte er bitter: Das verfluchte Papier! Clemens sah Werner mit großen Augen an; haben Mensch, Tier oder Material überhaupt noch Bedeutung? Nur im Hinblick auf das Gesamtziel, Clemens. Der einzelne biegt oder bricht, nicht wahr, mein Junge? Er klopfte den Kellner und verließ ich will mit dem Arzt sprechen das Zimmer. Clemens eilte ihm nach, doch als er die Türklinke schon in der Hand hielt, machte er kehrt. Besser nicht, besser nicht, eigene Gefühle abschneiden wie Blätterüberfluß zugunsten der Frucht; welcher Frucht? Rot aus der Zukunft leuchtet sie mir. Als der Krankenwärter eintrat, ging er, die Hände auf des Kellners Stirn legend, auch Du sollst von ihr essen, hinter dem Hauptmann her zu Tisch.
Fritz von Unruh (10 mei 1885 29 november 1970)
De Duitse dichter Martin Boelitzwerd geboren op 10 mei 1874 in Wesel. Vanaf 1902 leidde hij de uitgeverij Nieter in Nürnberg. In 1914 keerde hij terug naar Wesel waar hij boekhandelaar werd en uitgever van de Weseler Zeitung. Hij schreef voornamelijk gedichten.
Knecht Ruprecht
Draussen weht es bitterkalt, wer kommt da durch den Winterwald? Stipp - stapp, stipp - stapp und huckepack - Knecht Ruprecht ist's mit seinem Sack. Was ist denn in dem Sack drin? Äpfel, Mandeln und Rosin' und schöne Zuckerrosen, auch Pfeffernüss' fürs gute Kind; die andern, die nicht artig sind, die klopft er auf die Hosen.
Jotie T'Hooft, Charles Simic, Alan Bennett, Bulat Okudzhava, Leopold Andrian
De Vlaamse dichter en schrijver Jotie T'Hooftwerd geboren in Oudenaarde op 9 mei 1956. T'Hooft was enig kind, en was als kind een voorbeeldige jongen, maar op de middelbare school kent hij ernstige aanpassingsproblemen: hij werd van verschillende scholen gestuurd. Hij zocht zijn toevlucht in de literatuur (Franz Kafka, Hermann Hesse), poëzie, muziek (David Bowie, Nico, Frank Zappa, Lou Reed) en drugs. Op zijn veertiende was hij al verslaafd. Op 17-jarige leeftijd verliet hij het ouderlijk huis. Hij ging in Gent op kamers wonen om de kunstacademie te volgen. Van de geplande studies kwam niks terecht: in Gent kwam hij in het drugsmilieu terecht, waar hij zijn geldnood trachtte op te lossen door drugs te verkopen en allerlei baantjes aan te nemen. Eind 1973 nam hij slaappillen in en probeerde zelfmoord te plegen door zich te kerven met scheermesjes. Deze zelfmoordpoging mislukte en zijn ouders haalden hem terug naar Bevere. Daar kende hij een periode van relatieve rust.
In 1974 werd T'Hooft voor drugbezit opgepakt door de politie bij een razzia, ter beschikking van de jeugdrechter gesteld en doorverwezen naar de opvoedingsinstellingen in Beernem en Ruiselede. Na deze periode ontmoette hij Ingrid Weverbergh, een dochter van Julien Weverbergh, uit diens eerste huwelijk. Jotie en Ingrid traden op 29 augustus 1974 in het huwelijk. Zijn schoonvader, directeur van uitgeverij Manteau, bezorgde hem niet alleen werk als lector bij uitgeverij Manteau, maar zorgde er ook voor dat zijn eerste bundel Schreeuwlandschap in 1975 gepubliceerd werd. Toch vond T'Hooft geen rust: in juli 1976 trachtte hij voor de tweede maal zelfmoord te plegen: hij dronk een fles whisky leeg en spoot zich valium in de aderen. Ook deze poging mislukte. Zijn tweede dichtbundel Junkieverdriet verscheen in 1976. Voor deze bundel kreeg hij de prestigieuze Reina Prinsen Geerligsprijs. Deze bundel betekende zijn doorbraak binnen de literaire wereld. T'Hooft werd redacteur van verschillende tijdschriften, gaf overal ten lande lezingen en voordrachten en publiceerde in verschillende literaire bladen. Het druggebruik overheerste echter meer en meer zijn leven en de doodsdrift van T'Hooft won het uiteindelijk: in de nacht van 5 op 6 oktober 1977 diende hij zichzelf in een kleine kamer in Brugge een overdosis cocaïne toe en stapte zo uit het leven.
Schuldbekentenis
Ja, ik geef het toe, ik beken het openlijk:
mijn lichaam was altijd een toren zonder uitkijk.
Ik heb hem steen voor steen in folianten gepend
ik heb mij geplooid naar de tijd en de trend.
De stenen die ik uit de wand verwijderd heb
zijn de woorden waar ik dit gedicht mee schep:
ik kijk naar de wereld waarin gij woont
en al zie ik onscherp en ben ik vreselijk stoned
er is iets dat mij niet ontgaan kan
mijn toren is gebouwd in mijn eigen toren.
Ik weerhield mijn lijf niet in de groei tot man
maar ik zaag geduldig aan de pijlers die mij schoren.
Het lijkt niet erg duidelijk misschien
mijn keel snoert dicht en mijn tong heb ik gebroken
toen ik spreken leerde. Ik heb niemand ontzien.
Ik ben wereld, in mij is onstuitbaar de doodsbloem
ontloken.
Junkieverdriet
Mijn eeuwenoud, mijn levenslang junkieverdriet
Van geboortepijn tot nu mijn eenzaamheid
Die ik deel met duizenden nu ik weet wat ik weet:
Dat de mens een naald is zoekend naar een ader
Zoekend naar de kiespijn van zijn ver verleden.
Junkieverdriet, bass-toon van deze tijd
Waar de verschopte verschaalt in een dode hoek
Van het denkperspectief, in de paranoia
Van de kleine penis en de schizofrenie van schaamte.
In deze wereld mijn waansisteem werd liefde
Een misdrijf in het duister en reizen kruipen
Uit de schaduw der ouders naar de schaduw van de dood.
Verdrinken tijdens de armslag naar meer.
Licht van alle licht, licht
Dat niet dooft met de dagen en mijn geheugen
Voortdurend doorschijnt, licht licht
Dat niet zinkt in de stof het woord
Dat muis is knagend binnen klein bestek,
Licht dat bomen doorruist en water, licht
Dat leeft op de vloedlijn bij springtij,
Tussen afkick en hit, wit licht, witte hitte.
Jotie T'Hooft (9 mei 1956 6 oktober 1977)
De Amerikaanse dichter Charles Simic werd geboren in Belgrado op 9 mei 1938. In 1953 verliet Simic het toenmalige Joegoslavië en vloog hij met zijn moeder naar de Verenigde Staten om zich te herenigen met zijn vader die er al zes jaar woonde. Na een jaar in New York verhuisde de familie naar Chicago, waar Simic middelbaar onderwijs genoot. In 1958 keerde hij terug naar New York. In 1966 studeerde hij af aan de universiteit van New York en sinds 1973 heeft Simic gedoceerd aan het departement Engels van de universiteit van New Hampshire. Charles Simic publiceerde sinds zijn debuut in 1967 meer dan zestig boeken. Met de bundel prozagedichten The World Doesnt End (1989) won hij de Pulitzer Prize for Poetry 1990.
A Book Full of Pictures
Father studied theology through the mail
And this was exam time.
Mother knitted. I sat quietly with a book
Full of pictures. Night fell.
My hands grew cold touching the faces
Of dead kings and queens.
There was a black raincoat
in the upstairs bedroom
Swaying from the ceiling,
But what was it doing there?
Mother's long needles made quick crosses.
They were black
Like the inside of my head just then.
The pages I turned sounded like wings.
"The soul is a bird," he once said.
In my book full of pictures
A battle raged: lances and swords
Made a kind of wintry forest
With my heart spiked and bleeding in its branches.
At Windsor it was the evening of the state banquet and as the president of France took his place beside Her Majesty, the royal family formed up behind and the procession slowly moved off and through into the Waterloo Chamber.
'Now that I have you to myself,' said the Queen, smiling to left and right as they glided through the glittering throng, 'I've been longing to ask you about the writer Jean Genet.'
'Ah,' said the president. 'Oui.'
The 'Marseillaise' and the national anthem made for a pause in the proceedings, but when they had taken their seats Her Majesty turned to the president and resumed.
'Homosexual and jailbird, was he nevertheless as bad as he was painted? Or, more to the point,' and she took up her soup spoon, 'was he as good?'
Unbriefed on the subject of the glabrous playwright and novelist, the president looked wildly about for his minister of culture. But she was being addressed by the Archbishop of Canterbury.
'Jean Genet,' said the Queen again, helpfully. 'Vous le connaissez?'
'Bien sûr,' said the president.
'Il m'intéresse,' said the Queen.
'Vraiment?' The president put down his spoon. It was going to be a long evening.
It was the dogs' fault. They were snobs and ordinarily, having been in the garden, would have gone up the front steps, where a footman generally opened them the door.
Today, though, for some reason they careered along the terrace, barking their heads off, and scampered down the steps again and round the end along the side of the house, where she could hear them yapping at something in one of the yards.
Uit: Le Jardin de la connaissance (Der Garten der Erkenntnis,vertaald door Jean-Yves Masson)
Souvent, il était rempli divresse par la sensation que Vienne lui réservait encore tant et tant de plaisirs, et par la pensée que le mystère qui était cause de leur charme se trouvait caché au fond de ces plaisirs. Cette pensée lui permettait aussi dapaiser ce désir « dautre chose » qui semparait de lui plus fortement et plus souvent quà Bozen ; car il avait maintenant à portée de la main tout ce qui pouvait lui offrir cette « autre chose » quil appelait autrefois de ses vux : les bals de lOpéra, et les salles du Sofienbad, et le cabaret Ronacher, et lOrpheum, et le cirque, et les fiacres. Il disait : « autre chose », et en prononçant ces mots, il avait le sentiment que, quelque part, il ne savait dans quelle direction, sétendait un monde où tout était à la fois interdit et secret, aussi grand que celui quil connaissait. Cétaient surtout les cochers quil regardait avec une excitation singulière, mêlée deffroi. Un grand nombre dentre eux ressemblaient étrangement à de jeunes messieurs ; mais que le contraste se dissimulât précisément au cur de cette similitude devait avoir un rapport avec la nature de cette « autre chose » quil recherchait. Lun dentre eux surtout lui plaisait, lorsque son fiacre traversait le Prater au printemps ; ses chevaux portaient des bouquets de violettes glissés dans leur harnais, et il était assis au-dessus deux, le buste légèrement incliné vers lavant, tenant haut et largement écartées les rênes avec ses bras, dans une attitude pleine de recherche, roide comme une statue et pourtant étrangement vivant, comme une estampe pleine de grâce et quelque peu maniérée dans lélégance maniérée de son cadre. »
Später, um Viertel nach drei, duschten Nebil und ic hNachthitze aus unseren verliebt erwärmten Teeniekörpern, siriusgeleitet, während Sonnenwindfeuer, Elfen, Kobolde vor dem Bleiglas-Badfenster tanzten. Danach lagen wirperlschaumweinsüchtig erschöpft, verschwitzt, im moskitonetzgefälschten Himmelbett. Über uns funkelten angeklebte Plastiksterne mit Phosphorschimmer. Inzwischen geht alles vorbei, im Junimond. Wenn Mond ist und keine Regenwolkendurch die kühlkalten Nächte ziehen und unsere Sternenbilder verhängen,wenn Schauer schon morgens auf das Giebeldach schlagen und Wasser durch die Holzdecke in unsere Zimmer tropft, von Ziegeln gewaschenen Ruß übereilig aufgestellte Suppenterrinen, Putzeimer, Bonbonnieren spült. Wir verleben (abschließend) Tage, die wie ein Schlüssellochbild an uns vorüber nebeln. João Gilberto singt "The Girl from Ipanema". Während sporadischer Off-Theater-Besuche wird deutlich, daß ein zeitgeistigesBühnenkreischen ehe rEdvard-Munch-Pop sein will (im Gegensatz zuklassischen Pornographiefilmschreien). - Wenn wir uns streiten, werde ich Großstadt-Actrice und imitiere moderne René-Pollesch-Szenen.
The Gentle Snorer When summer came, we locked up our lives and fled to the woods in Maine, and pulled up over our heads a comforter filled with batts of piney dark, tied with crickets' chirretings and the bork of frogs; we hid in a sleep of strangeness from the human humdrum.
A pleasant noise the unordered world makes wove around us. Burrowed, we heard the scud of waves, wrack of bending branch, or plop of a fish on his heavy home; the little beasts rummaged the brush. We dimmed to silence, slipped from the angry pull of wishes and will.
And then we had a three-week cabin guest who snored; he broke the wilderness of our rest. As all night long he sipped the succulent air, that rhythm we shared made visible to the ear a rich refreshment of the blood. We fed in unison with him.
A sound we dreamed and woke to, over the snuff of wind, not loud enough to scare off the roof the early morning chipmunks. Under our skins we heard, as after disease, the bright, thin tick of our time. Sleeping, he mentioned death and celebrated breath.
He went back home. The water flapped the shore. A thousand bugs drilled at the darkness. Over the lake a loon howled. Nothing spoke up for us, salvagers always of what we have always lost; and we thought what the night needed was more of man, he left us so partisan.
Von der Knabenzeit an haben sie mir Benehmen beigebracht. Benehmen ist nichts anderes als lügen. So tun als wüssten wir von einer Sache nichts, weil es einem andern peinlich wäre, wenn wir etwas darüber wüssten; einer Person zulächeln, der wir am liebsten ins Gesicht spucken möchten; danke sagen, wenn wir 'hol dich der Henker' sagen möchten. Ein paar Jahre später habe ich mich gegen die Erziehung aufgelehnt und habe die Flagge der Aufrichtigkeit gehisst. Wieder später habe ich erkannt, dass die Aufrichtigkeit mir nur zum Schaden gereichte. Und so bin ich wieder zum Lügen zurückgekehrt."
Pitigrilli (9 mei 1893 8 mei 1975)
De Egyptische schrijver Gamal al-Ghitani werd geboren op 9 mei 1945 in Guhaina, maar groeide op in Caïro. Na zijn opleiding tot tapijtontwerper werkte hij als zodanig. Vanaf 1968 begon hij een loopbaan als journalist. Sindsdien publiceerde hij ook talrijke verhalen en romans. Ook was hij chef van de kunstredactie bij het dagblad al-Achbar. In zijn werk bekritiseert hij de maatschappelijke en politieke ontwikkelingen in Egypte sinds de opening naar het westen.
Uit: Das Buch der Schicksale (Vertaald door Doris Kilias)
"Er und in einem Hotel arbeiten? Hätte man ihm diese Frage als Student gestellt, wäre ein verächtlicher Blick die Antwort gewesen. Er war Jahrgang 1956, und als während der Sueskrise die Dreieraggression auf die Stadt Port Said stattfand, die in jener, nunmehr in Vergessenheit geratenen Zeit die 'Ewige' oder 'Standhafte' genannt wurde, da ruhte er, unser junger Mann, noch drei Wochen im Mutterleib, bevor er ins Leben eintreten durfte. Seine Mutter konnte sich noch gut an diese Zeit erinnern. Ihr Mann verbrachte aufgrund des Ausnahmezustands die Nächte im Büro, und so war sie allein mit dem Glück, das Kind zu spüren. Es drehte und streckte sich, gerade so, als strebte es danach, vorzeitig das Licht der Welt zu erblicken. In jenen Nächten, in denen Ausgangssperre verhängt worden war, saß sie aufrecht im Bett, den Rücken an ein Kissen gelehnt, und fragte sich, was es wohl werden würde: ein Junge oder ein Mädchen?" ...
She came along the alley and up the back steps the way she always used to. Doc hadnt seen her for over a year. Nobody had. Back then it was always sandals, bottom half of a flower-print bikini, faded Country Joe and the Fish T-shirt. Tonight she was all in flatland gear, hair a lot shorter than he remembered, looking just like she swore shed never look.
That you, Shasta? The packaging fooled me there for a minute.
Need your help, Doc.
They stood in the streetlight through the kitchen window thered never been much point putting curtains over and listened to the thumping of the surf from down the hill. Some nights, when the wind was right, you could hear the surf all over town.
Nobody was saying much. What was this? So! You know I have an office now? Just like a day job and everything?
I looked in the phone book, almost went over there. But then I thought, better for everybody if this looks like a secret rendezvous.
OK, nothing romantic tonight. Bummer. But it might be a paying gig. Somebodys keeping a close eye?
Just spent an hour on surface streets trying to make it look good.
How about a beer? He went to the fridge, pulled two cans out of the case he kept inside, handed one to Shasta.
Theres this guy, she was saying.
There would be. No point getting emotional. And if he had a nickel for every time hed heard a client start off this way, he would be over in Hawaii now, loaded day and night, digging the waves at Waimea, or better yet hiring somebody to dig them for him. . . . Gentleman of the straight-world persuasion, he beamed.
She copes. A lot of the time. Most of the time. She copes. And sometimes she doesnt. Cope. At all.
This is one of the bad days.
She could feel it coming. From the minute she woke up. One of those days. It hasnt let her down.
Shell be forty-eight in a few weeks. She doesnt care about that. Not really.
Its more than four months since she had a drink. Four months and five days. One of those months was February. Thats why she started measuring the time in months. She could jump three days. But its a leap year; she had to give one back. Four months, five days. A third of a year. Half a pregnancy, nearly.
A long time.
The drink is only one thing.
Shes on her way home from work. Shes walking from the station. Theres no energy in her. Nothing in her legs. Just pain. Ache. The thing the drink gets down to.
But the drink is only part of it. Shes coped well with the drink. She wants a drink. She doesnt want a drink. She doesnt want a drink. She fights it. She wins. Shes proud of that. Shes pleased. Shell keep going. She knows she will.
But sometimes she wakes up, knowing the one thing. Shes alone.
She still has Jack. Paula wakes him every morning. Hes a great sleeper. Its a long time now since he was up before her. Shes proud of that too. She sits on his bed. She ruffles his hair. Ruffles thats the word. A head made for ruffling. Jack will break hearts.
And she still has Leanne. Mad Leanne. Mad, funny. Mad, good. Mad, brainy. Mad, lovely and frightening.
Theyre not small any more, not kids. Leanne is twenty-two. Jack is nearly sixteen. Leanne has boyfriends. Paula hasnt met any of them. Jack, she doesnt know about. He tells her nothing. Hes been taller than her since he was twelve. She checks his clothes for girl-smells but all she can smell is Jack.
Katholiken haben es mit Goethe nie ganz leicht gehabt. Nicht, das wir etwa seine Größe bestritten hatten; aber die meisten von uns - vor allem der älteren Generation - verhielten sich gegen ihn wie die Katze zum heißen Brei: mit Vorsicht und Vorbehalten. Er galt uns als Heide, Pantheist, gar Atheist - und als unerlaubt leidenschaftlicher, allzu leicht entflammbarer und flatterhafter Liebhaber desweiblichen Geschlechts. Der jüngeren Generation wurde er überdies als Konservativer, als Fiirstenknecht und verstaubter Klassiker madig gemacht.Das Jubeljahr 1999 fordert auch uns Katholiken zu einer Art Revision auf. Zweifellos: Goethes Äußerungen über unsere Kirche waren oft nicht sehr schmeichelhaft, und sein getrübtes Verhältnis zur Romantik erschwerte von Anfang an seine Rezeption durch jene, die die Religion auch in und von der Dichtung bestätigt sehen wollten. Um so lieber nahmen sich die Kirchenfernen seiner an. In unzähligen Anthologien und selektiven Ausgaben wurde, was er je an Religionskritischem von sich gegeben, gründlichst zitiert und immer wieder hervorgehoben. So hat man ihn weithin als unerbittlichen Freigeist suggeriert und sein Bild verkürzt und verzerrt.
Nun gewiß: In den Frankfurter Bürgersohn war schon beizeiten das alte Mißtrauen gesät worden, das noch aus den Religionskriegen stammte und das er selbst später die ,,Protestantische Erbsünde" nannte: der Argwohn gegen die Kirche als Macht, der Argwohn auch gegen ihre Duldung des Menschlichen, gegen ihre nicht immer leicht durchschaubaren Formen.
He woke to find Orme standing immediately inside the door. He wasn't surprised, he assumed Orme had come to rouse him for his watch. What did surprise him, a little, was that he seemed to be in bed. Orme was wearing that very pale coat of his. Once, in C' company mess, the CO had said, Correct me if I'm wrong, Orme, but I have always assumed that the colour of the British Army uniform is khaki. Not beige.' Beige' was said in such Lady Bracknellish* tones that Sassoon had wanted to laugh. He wanted to laugh now, but his chest muscles didn't seem to work. After a while he remembered that Orme was dead.
( )
"Your watch is brought back by a runner, having been synchronized at headquarters." A long pause. "You wait, you try to calm down anybody whos obviously shitting himself or on the verge of throwing up. You hope you wont do either of those things yourself. Then you start the count down : ten, nine, eight so on. You blow the whistle. You climb the ladder. Then you double through a gap in the wire, lie flat, wait for somebody else to get out - and then you stand up. And you start walking. Not at the double. Normal walking speed." Prior started to smile. "In a straight line. Across open country. In broad daylight. Towards a line of machine-guns."
"J'arrive ainsi à trois conceptions du roman que je voudrais tenter de combiner dans un roman total: un, le roman où l'imagination picaresque s'exerce vers l'aventure intérieure, vers les péripéties intérieures du psychisme, où le romancier imagine l'introspection : deux, le roman où l'imagination est plus libérée vers l'extérieur, dans les rapports de l'histoire de l'individu avec l'Histoire, dans un infini de formes et de péripéties, de personnages et d'identités; trois, le roman de la littérature, où le langage est exploré par l'imagination comme un monde en soi, ce qui aboutit aujourd'hui - l'étape flaubertienne du mot "juste" et de la perfection de la phrase rationelle étant dépassée - à l'étape du roman post-mallarméen où le sens est entièrement porté par le blanc, par ce qui n'est pas exprimé, et où ne règne qu'une sorte d'écho de la dernière syllabe du Mot-clé, qui retentit dans ce qui n'est pas dit dans la phrase comme une musique de l'inexprimable."
As a character in one of Chekhov's plays says he's "a man of the 80's," so I find that I am a man of the 20's. I still expect something exciting: drinks, animated conversation, gaiety: an uninhibited exchange of ideas. Scott Fitzgerald's idea that somewhere things were "glimmering." I am managing to discipline myself now so that I shan't be silly in this way. New York, Winter 1962
Had dinner with Wystan Auden before Elena [ Wilson's wife ] arrived. He was pleased at having what he described as an honor on the part of the Establishment. He has been made an honorary fellow (I think that is the phrase) of Christ Church [ College, Oxford ] . I gather that he can retire and live there for nothing. He thinks that "Down There on a Visit" is Isherwood's best book -- I was just in the middle of reading it. He says the disintegrating homo on his horrible island in Greece was a real person whom he knew and the only person he knew who would drink the spirits out of lamps when there was nothing else to be had. He thought that "Paul" was the best of the stories. I agreed with him when I came to read it; but the whole book is rather disgusting. I am getting sick of this subject. The attitude in these books toward homosexuality involves of course a revolt against society. See the diatribe of the man on the island about putting the heterosexuals in ghettos. Paul is made by Isherwood into a hero. But Genet is the best of these writers. He is the most in revolt, the most genuinely an outlaw. Cambridge, Spring 1962
By the time they had lived seven years in the little house on Greentree Avenue in Westport, Connecticut, they both detested it. There were many reasons, none of them logical, but all of them compelling. For one thing, the house had a kind o fevil genius for displaying proof of their weaknesses and wiping out all traces of their strengths. The ragged lawn and weed-filled garden proclaimed topassers-by and the neighbors that Thomas R. Rathand his family disliked "working around the place" and couldn't afford to pay someone else to do it. The interior of the house was even more vengeful. In the living room there was a big dent in the plaster near the floor, with a huge crack curving up from it in the shape of a question mark. That wall was damaged in the fall of 1952,when, after struggling for months to pay up the back bills, Tom came home one night to find that Betsy had bought a cut-glass vase for forty dollars. Such an extravagant gesture was utterly unlike her, at least since the war. Betsy was a conscientious household manager, and usually when she did something Tom didn't like, they talked the matter over with careful reasonableness. But on that particular night, Tom was tired and worried because he himself had just spent seventy dollars on a new suit he felt he needed to dress properly for his business, and at the climax of a heated argument, he picked up the vase and heaved it against the wall. The heavy glass shattered, the plaster cracked, and two of the laths behind it broke. The next morning, Tom and Betsy worked together on their knees to patch the plaster, and they repainted the wholes-wall, but when thepaint dried, the big dent near the floor with the crack curving up from it almost to the ceiling in theThe crack remained as a perpetual reminder of Betsy's moment of extravagance, Tom's moment of violence, and their inability either to fix walls properly or to pay to have them fixed. shape of a question mark was still clearly visible. The fact that the crack was in the shape of a questionmark did not seem symbolic to Tom and Betsy, noreven amusingit was just annoying.
Sloan Wilson (8 mei 1920 25 mei 2003)
De Duitse schrijver Otto Ziererwerd geboren op 8 mei 1909 in Bamberg. Hij schreef meer dan honderd boeken, waaronder enige romans en een beschrijving van zijn oorlogservaringen in Rot schien die Sonne. Zijn voorkeur ging echter uit naar de geschiedenis van de mensheid vanaf de vroegste tijd die hij voor een breed publiek toegankelijk maakte.
Uit: München - Eine Stadt und ihre Geschichten aus 850 Jahren
»Leut«, sagt Max Joseph, »aufs Geld kommts nicht an! Wer mir die Frau und den Buben herausholt, der erhält eine schöne Belohnung!« Persönlich steigt der hohe Herr in das Gewirr der übereinanderliegenden Dachsparren und schief hängenden Zimmerdecken, die Zimmerleute, Maurer und andere Nachbarn folgen ihm, beginnen die Böden abzuklopfen und in die Tiefe zu horchen.
Der Palier Fruhholz sägt aus einem Boden ein Brett heraus und legt sich vor die so geschaffene Öffnung. »Da unt is oana!«, verkündet er. »I glaab, dass s der Lehrbua is!« Und tatsächlich erscheint nach einiger Zeit ein dünner Knabenarm in dem Loch. Es sieht fast so aus, als winke einer aus dem Grabe. »Ja, der Bua lebt no!«, freut sich der Spiegelmacher. »Joseph Fraunhofer hoaßt er, vierzehn Jahr is er alt und stammt aus Straubing. « Nun bemühen sich die Arbeiter um die Befreiung des Knaben. Der Kurfürst steht mitten unter ihnen und lässt sich nicht durch die besorgten Reden seiner Hofherren abhalten, selbst Hand anzulegen. Nach ein paar Stunden eifriger Bemühung wird Joseph Fraunhofer unverletzt aus der Höhle gezogen, die ihn bewahrt hat. Zu seinem Glück hatten sich einige Balken quer über seinen Kopf gelegt und so das nachstürzende Ziegelwerk abgehalten. Die Frau des Spiegelmachers freilich wird später als Leiche geborgen.
Kurfürst Max Joseph lässt den geretteten Buben in die Residenz kommen, nimmt ihn in der Kutsche mit nach Nymphenburg hinaus und stellt ihn seiner Familie vor.
Otto Zierer (8 mei 1909 5 maart 1983)
Slot Nymphenburg, München (Geen portret beschikbaar)
De Engelse dichter en schrijver John Meade Falkner werd geboren op 8 mei 1858 in Manningford Bruce, Wiltshire en groeide op in Dorchester en Weymouth. Hij studeerde rechten in Oxford en werd een geslaagd zakenman in de wapenindustrie, maar bleef daarnaast evenveel interesse houden voor literatuur, architectuur en heraldiek. Zijn bekendste boek is de roman Moonfleet uit 1898.
Uit: Moonfleet
My name is John Trenchard, and I was fifteen years of age when this story begins. My father and mother had both been dead for years, and I boarded with my aunt, Miss Arnold, who was kind to me in her own fashion, but too strict and precise ever to make me love her.
I shall first speak of one evening in the fall of the year 1757. It must have been late in October, though I have forgotten the exact date, and I sat in the little front parlour reading after tea. My aunt had few books; a Bible, a Common Prayer, and some volumes of sermons are all that I can recollect now; but the Reverend Mr Glennie, who taught us village children, had lent me a story-hook, full of interest and adventure, called the Arabian Nights Entertainment. At last the light began to fail, and I was nothing loth to leave off reading for several reasons; as, first the parlour was a chilly room with horse-hair chairs and sofa, and only a coloured-paper screen in the grate, for my aunt did not allow a fire till the first of November; second, there was a rank smell of molten tallow in the house, for my aunt was dipping winter candles on frames in the back kitchen; third, I had reached a part in the Arabian Nights which tightened my breath and made me wish to leave off reading for very anxiousness of expectation. It was that point in the story of the "Wonderful Lamp", where the false uncle lets fall a stone that seals the mouth of the underground chamber; and immures the boy, Aladdin, in the darkness, because he would not give up the lamp till he stood safe on the surface again. This scene reminded me of one of those dreadful nightmares, where we dream we are shut in a line room, the walls of which are closing in upon us, and so impressed me that the memory of it served as a warning in an adventure that befell me later on.
J. Meade Falkner (8 mei 1858 22 juli 1932)
De Franse schrijver Alain-René Lesagewerd geboren op 8 mei 1668 in Sarzeau. Hij geldt als de eerste schrijver in de Franse literatuur die van zijn pen kon leven. Hij studeerde rechten in Parijs. Zijn schrijvers loopbaan begon moeizaam met vertalingen van Spaanse stukken. In 1707 kwam de doorbraak met de komedie Crispin, rival de son maître.
Uit: Histoire de Gil Blas de Santillane
Nous passâmes auprès de Pontferrada, et nous allâmes nous mettre en embuscade dans un petit bois qui bordait le grand chemin de Léon. Là, nous attendions que la fortune nous offrît quelque bon coup à faire, quand nous aperçûmes un religieux de lordre de Saint-Dominique, monté, contre lordinaire de ces bons pères, sur une mauvaise mule. Dieu soit loué, sécria le capitaine en riant, voici le chef-duvre de Gil Blas. Il faut quil aille détrousser ce moine. Voyons comment il sy prendra. Tous les voleurs jugèrent queffectivement cette commission me convenait, et ils mexhortèrent à men bien acquitter. Messieurs, leur dis-je, vous serez contents. Je vais mettre ce père nu comme la main, et vous amener ici sa mule. Non, non, dit Rolando, elle nen vaut pas la peine. Apporte-nous seulement la bourse de Sa Révérence. Cest tout ce que nous exigeons de toi. Là-dessus je sortis du bois, et poussai vers le religieux, en priant le ciel de me pardonner laction que jallais faire. Jaurais bien voulu méchapper dès ce moment-là. Mais la plupart des voleurs étaient encore mieux montés que moi : sils meussent vu fuir, ils se seraient mis à mes trousses, et mauraient bientôt rattrapé, ou peut-être auraient-ils fait sur moi une décharge de leurs carabines, dont je me serais fort mal trouvé. Je nosai donc hasarder une démarche si délicate. Je joignis le père, et lui demandai la bourse, en lui présentant le bout dun pistolet. Il sarrêta tout court pour me considérer ; et, sans paraître fort effrayé : Mon enfant, me dit-il, vous êtes bien jeune.
Alain-René Lesage (8 mei 1668 17 november 1747)
De Duitse dichter Johann von Besserwerd geboren op 8 mei 1654 in Frauenburg (tegenwoordig Saldus in Letland). Hij studeerde theologie in Königsberg en rechten in Leipzig. Koning Frederik I van Pruisen benoemde hem in 1690 tot hofdichter. In 1717 werd hij geheim raadsheer en ceremoniemeester aan het hof van August de Sterke in Dresden.
Liebe will was eignes haben
1.
Wer liebet solchen mund
Dem alle küsse schmecken
Und jederman mag lecken
Und machen ungescheut die heisse flammen kund
Der heut mit diesem scherzet
Und morgen jenen herzet
Ja der mit tausenden macht einen liebes-bund?
Wer liebet solchen mund?
2.
Da sitzt die biene nicht
Wo wilde hummeln sitzen:
Sie sucht die süssen ritzen
Da noch das wespen-heer nicht honig draus gekriegt.
Uit: The Wind from the East (Vertaald door Samantha Schnee)
When the Olmedo family arrived at their new home a strong easterly wind, the Levanter, was blowing. It blew the house's canvas awnings so high it appeared they would come free of their aluminum frames, then let them drop for a moment before inflating them again, producing a monotonous sound, muffled and heavy, like the beating wings of a flock of monstrously large birds. A rhythmic sound, metallic, much sharper, conveying the roughness of rust, could be heard now and again when the wind ceased. The neighbors were rolling up their own awnings, all green, all the same, as quickly as possible. Juan Olmedo immediately recognized the echo of the steel rings which spun on the awnings' rods and thought to himself that he'd had rotten luck. The contrast between the blue sky-its brilliant sun reflected off the facades of identical white houses like a balloon of light-and the hostility of that wild wind had something sinister about it. A few times, during the trip from Jerez while they were isolated in the car, the windows closed, the air conditioner blowing, Juan had promised Tamara that he would go swimming with her before dinner, but the perfect beach day that had beckoned to them through glass had suddenly turned into a nightmare of a hurricane. Now she walked a step behind him, looking at everything suspiciously with her new, cold eyes, but without venturing a word. Alfonso hadn't followed him, but Juan didn't notice till he had unlocked the door, marked Number 37, and entered the house that was his despite the fact that he'd never seen it. Then, while the distinct odor of recently completed construction assaulted him like a cat that has been dipped in paint and varnish, a yellowed old sports paper, stiff with age, rustled before it was swept out the door and into the open air. Juan's eyes followed the dance of the loose pages, which ascended suddenly in spirals or fell dramatically toward the ground, and in the distance made out the figure of his brother, standing stock-still in the middle of an intersection paved with red stones. Alfonso's arms hung at his sides, his legs apart, very still, but he rocked his head slowly from right to left, his face lifted toward the Levanter, brow furrowed, mouth ajar.
Die meisten Lügen sind wahr und spinnen sich von ganz allein, kaum jemand kannte diese Wahrheit besser als Colin Darcy. Wenn man erst einmal der Melodie der Worte zu lauschen beginnt, dann pfeift man sie bald selbst. Und wenn Lügen wie kunstvolle Lieder sind, dann gehörte Helen Darcy, Colins Mutter, zu jenem seltenen Menschenschlag, der allzeit eine beschwingte Melodie auf den Lippen trägt. Dessen eingedenk hatte Colin Darcy seinen Heimatort und alles, was ihn mit Vergangenheit, Familie und den Liedern von einst verband, hinter sich gelassen. Nicht ein einziges Mal hatte er zurückgeschaut, nein, nicht wirklich.Seit sieben Jahren schon war er nicht mehr in Ravenscraig gewesen, dem Anwesen nahe Portpatrick, eine Ewigkeit und mindestens drei neue Leben lang. Danny, sein kleiner Bruder, lebte irgendwo jenseits des Atlantiks, rief nie an, schrieb weder Briefe noch Mails, nichts. Am Ende hatten sie alle das Haus ihrer Kindheit verlassen, weil Helen Darcy noch immer dort lebte. Die beiden Jungs hätten auch jeden anderen Ort auf der Welt verlassen, wenn Helen Darcy an jedem anderen Ort der Welt gelebt hätte, da war sich Colin Darcy sicher.Jetzt lebte Darcy, wie ihn seine wenigen Freunde nannten (oder Mr. Darcy, wie er von seinen Kollegen und Studenten gerufen wurde was er, nebenbei bemerkt, überdies gar nicht mochte, weil es klang, als sei er ein alter Mann), in London.»Bist du sicher, dass du wirklich dorthin ziehen willst?« Eigentlich war es keine Frage gewesen. »Du wirst allein in London leben«, hatte Helen Darcy ihn gewarnt, als sie ihm einen Besuch in Cambridge abgestattet hatte.
»Du wirst kaum mehr zu Hause sein.«
»London wird mein Zuhause sein.« Colin hatte seine Mutter weder eingeladen noch um ihre Meinung gebeten. Sie war einfach vor der Tür seiner Studentenbude aufgetaucht, als er gerade dabei war, sein Hab und Gut in Umzugskisten zu verpacken.
Christoph Marzi (Mayen, 7 mei 1970)
De Surinaamse schrijver Edgar Eduard Cairo werd geboren in Paramaribo op 7 mei 1948. Zijn ouders waren afkomstig van een voormalige plantage in het district Para. Hij volgde de lagere school bij de fraters, en haalde het diploma aan de Algemene Middelbare School (AMS). Vervolgens vertrok hij in 1968 naar Amsterdam waar hij Nederlands en Algemene Literatuurwetenschap studeerde. In zijn laatste boeken openbaarde zich een ernstige psychose. Cairo debuteerde in 1969 met Temekoe, een sterk autobiografische novelle in het Sranan over een vader-zoonrelatie, later herschreven in het Surinaams-Nederlands aIs Temekoe/Kopzorg (1979) en nogmaals in het Algemeen Nederlands als Kopzorg (1988). Hij hanteert in veel van zijn werken een Surinaams-Nederlands dat hij met zijn eigen vondsten heeft verrijkt tot het "Cairojaans". Vooral uit Surinaamse hoek werd dit nogal bekritiseerd. In Suriname is zijn meest gelezen boek Kollektieve schuld (1976) over winti-perikelen in een familie.
Cairo was sterk beïnvloed door de orale tradities van stads- en Para-negers en was zelf een bekend voordrachtskunstenaar. Hij publiceerde in totaal een tiental dichtbundels, zeven toneelstukken, een tiental forse romans, twee bundels columns en voorts verspreide verhalen en essays. Zijn hele werk draait om het negerschap in al zijn facetten.
Uit:De Negerhaan
« Het erf waarop wij als gezin woonden was, zoals in die tijd met de vele woonerven te Paramaribo het geval was, breed, en diep naar achteren gelegen, met een lange rij erfhuizen in de vorm van een in stukken verdeelde loods die zich van voor tot achter uitstrekte. Het maakte deel uit van een familiecomplex van de Baas Eigenaar, van wie ik de naam niet noemen zal, hij en de zijnen, die een drietal aaneengesloten erven bezaten, met een klein weggetje ertussen dat achter de houtopslagplaats achter ons huis liep. Een klein stuk erf hoorde niet bij het familiebezit, althans niet eerst. Een ingeklemd stuk terrein, waar de houtopslag, piepklein voordien, zich later naar voren uitbreidde, tot bijna aan de straat. Maar eerst stonden er op die plek ook huizen, op sommige bewoners waarvan mijn verhaal betrekking heeft.
Die woonloods op ons eigen erf was keurig opgedeeld in hokjes en die droegen bijna sarcastisch de edele benaming van huisjes. In feite waren dat niet meer dan primitieve huiskamer-keukencombinaties, volgestouwd met armenaren, van wie een meer dan hoge en moeilijk op te brengen huur werd vereist. Aangezien de huizenrij een naar beide zijden nogal schuin aflopend dak had, kreeg de woonkamer - doorgaans niet groter dan zo'n vier bij drie meter en volgestouwd met een stuk of zes, acht kinderen plus nog hun ouders en permanente logées als opa en oma - er een krapeerzolder bij. Deze zolder, de uitspaarruimte onder het schuine dak, was zeker niet groter dan een ruim uitgevallen kippenhokje, waar een volwassene alleen gebukt doorheen kon gaan.
Horst Bienek, Dorit Zinn, Angela Carter, Peter Carey
De Duitse dichter en schrijver Horst Bienek werd geboren op 7 mei 1930 in Gleiwitz. Zijn beroemdste werk is de vierdelige romancyclus Gleiwitz, Eine oberschlesische Chronik in vier Romanen, die handelt over de tijd voorafgaand aan WO II. Bienek ontving talrijke prijzen waaronder de Nelly-Sachs-Preis (1981). Bienek moest na de intocht van de Russische troepen dwangarbeid verrichten. In 1951 werd hij wegens spionage en samenzwering tegen de DDR tot 25 jaar dwangarbeid veroordeeld. In 1955 kreeg hij amnestie en kon hij naar de BRD vertrekken.
Uit: Gleiwitz (Die erste Polka)
"Valeska war in einer kleinen Stadt an den Ufern eines Flusses aufgewachsen, in deren östlichem Teil polnisch gesprochen wurde, über den Fluss hinweg auf der westlichen Seite, wo sie zu Hause war, hauptsächlich deutsch, jenes breite, die Konsonanten rollende und die Lippen nach unten ziehende Deutsch, das mit vielen polnischen Wörtern durchsetzt war, aber sich nach dem deutschen Satzbau richtete, worauf man gerade in ihrer Familie stolz war, denn die meisten Leute dieser Gegend balancierten ihre Sätze halb in der deutschen, halb in der polnischen Syntax, und denen gegenüber fühlten sie eine gewisse Überlegenheit, die sie freilich nicht hervorkehrten - denn der Vater, als Tuchhändler, war auf sie als Kunden angewiesen -, oder jedenfalls nur ganz selten, bei besonderen Gelegenheiten, in amtlichen Gesprächen, bei Behörden etwa oder am Sedanstag2, oder wenn Besuch aus dem Reich da war. Dann spitzten sie ihren Mund, befeuchteten ununterbrochen die Lippen, aus Nervosität: später würde man die Kinder für ein oder zwei Jahre nach Breslau schicken oder nach Berlin, und dort würden sie schon ihre falschen Betonungen verlieren. In der Schule wurde der Unterricht deutsch abgehalten, aber wenn ein Schüler auf die Fragen eines Lehrers polnisch antwortete, so wurde das ohne Aufhebens akzeptiert, die Lehrer waren mit der eigenen Sprache ebensogut vertraut wie mit der andern, und der Hauptlehrer Grabowski war es, der immer sagte: Mir ist es wschistko jedno3, ob ihr ein polska ksiazka4 oder ein deutsches Buch lest, Hauptsache dzieci5 ist es, dass ihr überhaupt lest. Aber nach 1900 wurde das anders, da kamen strengere Vorschriften aus Berlin, und als sogar der Religionsunterricht nicht mehr in polnisch abgehalten werden durfte, gab es in Posen Schülerstreiks, und auch in ihrer Stadt waren die Kinder von rein polnischen Eltern wochenlang nicht mehr in die Schule gegangen. In der Kirche wurde mehr polnisch als deutsch gesprochen, das hing auch von der Zusammensetzung der Gläubigen ab, die da gekommen waren, der Pfarrer Starczewski übersah das mit einem Blick, wenn er aus der Sakristei in seine kleine Kirche eintrat, und richtete sich danach.
Horst Bienek (7 mei 1930 7 december 1990)
De Duitse schrijfster Dorit Zinn werd geboren in Dessau op 7 mei 1940. In 1958 werd zij, kort voor het eindexamen, om politieke redenen, van school gestuurd. Om zich opnieuw te bewijzen moest zij produktiewerk gaan doen. Daarna volgde zij een opleiding tot medisch-technisch assistente. In 1964 vluchtte zij naar West-Berlijn. Sinds 1979 werkt zij als zelfstandig schrijfster. Tegenwoordig woont zij in Darmstadt. Werk o.a.: Mit fünfzig küssen Männer anders, 1995, Küß keinen am Canale Grande, 1997, Ostzeitstory, 2003.
Uit: Mein Sohn liebt Männer (1992)
Als er es sagt, will ich es nicht glauben. Er sagt es einfach in die Küche hinein, steht da in seinen weißen Shorts, braungebrannt, lächelt und sagt: Du, Dorit, ich bin schwul.
Nein! Ich lache. Doch, sagt er und hält mir ein Buch entgegen, Pasolini. Mein Sohn nicht, will ich und beginne zu betteln: Eine fixe Idee! Das passiert in deinem Alter vielen! Ich nehme ihn bei den Schultern, schüttele, küsse ihn, stammle irgendwas Beschwörendes. Er steht da, sanft, und sagt das Unglaubliche noch einmal: Dont, ich bin schwul!
Ich bin in den glühenden Augustnachmittag hinausgefahren, über die Autobahn geirrt und irgendwann in Frankfurt angekommen. Ich bin durch die Straßen gerannt und wollte an der Sommerluft ersticken. In einem Spielwarengeschäft habe ich Puppen aus Regalen gegriffen, einer jungen Verkäuferin vor die Nase gehalten und sie gefragt: Finden Sie es richtig, einem Jungen eine Puppe zu schenken?
Im Cafe auf dem Opernplatz die ersten argwöhnischen Blicke. Welcher von diesen Männern ist wohl schwul? Der Ober? Klar, der ist es bestimmt, die Haartolle, das blasse Gesicht, die blauschwarzenRinge um die Augen und dieses Schmuckgeklimper anHals und Handgelenken. Der Campari schmeckt bitter. Ich spiele das Spiel des Zuordnens: Schwul, nicht schwul, lesbisch, vielleicht bi... Als ich zahle,ertappe ich mich bei einem viel zu hohen Trinkgeld. Und der Ober hat nichts Eiligeres zu tun, als einschwarzmähniges Weib zungenküssend zu bedienen.
Dorit Zinn (Dessau, 7 mei 1940)
De Britse schrijfster en journaliste Angela Carter werd geboren in Eastbourne op 7 mei 1940. Zij begon haar carrière als journaliste bij de Croydon Advertiser. Ze is twee keer getrouwd geweest. Met haar eerst man, Paul Carter, huwde zij in 1960, maar in 1969 vertrok zij naar Japan, daartoe in staat gesteld door het geld dat ze won met de William Somerset Maugham-Award voor literatuur. Zij woonde twee jaar in Tokio, en trok vervolgens door de Verenigde Staten, Azië en Europa. Na twaalf jaar huwelijk scheidde zij officieel van haar eerste echtgenoot. Het grootste deel van de jaren 1970 en 1980 verdiende zij haar brood als schrijfster verbonden aan universiteiten, waaronder de Universiteit van Sheffield en de Universiteit van East Anglia in het Verenigd Koninkrijk. Carter schreef ook artikelen voor de Britse kranten The Guardian en The Independent en voor het tijdschrift New Statesman. Tot dusver zijn er twee verfilmingen van haar werk verschenen, namelijk The Company of Wolves (1984) en The Magic Toyshop (1987).
Uit: The Company of Wolves
It is midwinter and the robin, friend of man, sits on the handle of the gardener's spade and sings. It is the worst time in all the year for wolves, but this strong-minded child insists she will go off through the wood. She is quite sure that wild beast cannot harm her although, well warned, she lays a carving knife in the basket her mother has packed with cheeses. There is a bottle of harsh liquor distilled from brambles; a batch of flat oak cakes baked on the hearthstone; a pot or two of jam. The flaxen-haired girl will take these delicious gifts to a reclusive grandmother so old the burden of her years is crushing her to death. Granny lives two hours' trudge through the winter woods; the child wraps herself up in her thick shawl, draws it over her head. She steps into her stout wooden shoes; she is dressed and ready and it is Christmas Eve. The malign door of the solstice still swings upon its hinges, but she has been too much loved to ever feel scared.
Children do not stay young for long in this savage country. There are no toys for them to play with, so they work hard and grow wise, but this one, so pretty and the youngest of her family, a little latecomer, had been indulged by her mother and the grandmother who'd knitted the red shawl that, today has the ominous if brilliant look of blood on snow. Her breasts have just begun to swell, her hair is like lint, so fair it hardly makes a shadow on her pale forehead; her cheeks are an emblematic scarlet and white and she has just started her woman's bleeding, the clock inside her that will strike, henceforth, once a month.
Angela Carter (7 mei 1940 - 16 februari 1992)
De Australische schrijver Peter Carey werd geboren in Bacchus Marsh, Victoria, op 7 februari 1943. Hij woonde in Melbourne, Londen en Sydney, maar woont en werkt nu in New York waar hij verbonden is aan Hunter College, een onderdeel van de City University of New York. Aan het begin van zijn literaire carrière schreef hij copy voor reclamebureaus. Zijn boeken zijn vele malen bekroond, onder meer met de Booker Prize. Carey heeft ook meegewerkt aan de screenplay voor de film Until the end of the world van Wim Wenders.
Uit: Theft
I don't know if my story is grand enough to be a tragedy, although a lot of shitty stuff did happen. It is certainly a love story but that did not begin until midway through the shitty stuff, by which time I had not only lost my eight-year-old son, but also my house and studio in Sydney where I had once been about as famous as a painter could expect in his own backyard. It was the year I should have got the Order of Australia--why not!--look at who they give them to. Instead my child was stolen from me and I was eviscerated by divorce lawyers and gaoled for attempting to retrieve my own best work which had been declared Marital Assets.
Emerging from Long Bay Prison in the bleak spring of 1980, I learned I was to be rushed immediately to northern New South Wales where, although I would have almost no money to spend on myself, it was thought that I might, if I could only cut down on my drinking, afford to paint small works and care for Hugh, my damaged two-hundred-and-twenty-pound brother.
My lawyers, dealers, collectors had all come together to save me. They were so kind, so generous. I could hardly admit that I was fucking sick of caring for Hugh, that I didn't want to leave Sydney or cut down on drinking. Lacking the character to tell the truth I permitted myself to set off on the road they had chosen for me. Two hundred miles north of Sydney, at Taree, I began to cough blood into a motel basin. Thank Christ, I thought, they can't make me do it now.
But it was only pneumonia and I did not die after all.
André du Bouchet , Robert Browning, Archibald MacLeish, Rabindranath Tagore
De Franse dichter André du Bouchet werd op 7 mei 1924 geboren in Parijs. Hij studeerde o.a. aan het Amherst Collge en aan Harvard in de VS. In zijn eerste bundels Air {Lucht, 1951) en Sans couvercle {Zonder deksel, 1953) overheerst nog duidelijk de bekommernis om de notities tot gedichten om te smeden; de teksten zien er ook uit als gewone prozagedichten of gedichten waarvan de verzen aan de linkerkant mooi op een lijn zijn gezet. Maar in Défets (1981) werden de aantekeningen als aantekeningen overgenomen.
Leise, mit ängstlicher Vorsicht schlich Gasztowt an ein kleines, unscheinbares Haus heran, in dem ein bekannter und berüchtigter Kunsthändler Ausstellungen von Werken junger Künstler veranstaltete. Er dachte nicht daran, dem höllischen Halsabschneider und felsenharten Shylock der jungen Künstler ein paar Franken aus der Tasche herauszulocken; das liess er sich nicht einmal im Traume einfallen: lieber würde er sich in einem Anfall von Hungerdelirium auf den erstbesten Passanten stürzen und ihn berauben, ehe er sich auch nur mit der geringsten Bitte an den unerbittlichen Wucherer wandte nein! Das war es nicht etwas ganz anderes; seit dem Augenblick, als er auf das Drängen des Händlers, der ihm mit kleinen Beträgen aus der äussersten Not herausgeholfen hatte, und unter Androhung der Versteigerung aller seiner Bilder sich endlich entschliessen musste, eine Auswahl seiner Bilder auszustellen, konnte er keine Ruhe finden. Ihm war, als hätte er eine gottesschänderische Tat begangen, da er seine Bilder der öffentlichen Besichtigung preisgegeben, als würden sie geschändet, jenes geheimnisvollen, heiligen Schleiers der schamhaften und innersten Ekstase beraubt, in der sie geschaffen waren: er hatte das Empfinden, als hätte er sein teuerstes Kind auf die Strasse gejagt, damit es mit seiner Schande ihm Geld verdiene ihn würgte die Scham, er schäumte vor Wut, dass er sich hatte hintergehen lassen, er ergoss über sich die Jauche der Verachtung, dass er seinem heiligsten Entschlüsse untreu geworden: niemandem Einblick in die Geheimnisse seiner Offenbarungen zu gewähren.
Stanisław Przybyszewski (7 mei 1868 23 november 1927)
Heureux ceux qui ont une lyre dans le coeur, et dans l'esprit une musique qu'exécutent leurs actions !
Les bons mouvements ne sont rien, s'ils ne deviennent des bonnes actions.
Les écrivains qui ont de l'influence ne sont que des hommes qui expriment parfaitement ce que les autres pensent, et qui réveillent dans les esprits des idées ou des sentiments qui tendaient à éclore.
Joseph Joubert (7 mei 1754 - 4 mei 1824)
De Duitse schrijver Karl Gustav Vollmõller werd geboren op 7 mei 1878 in Stuttgart. Hij is vooral bekend door twee werken. Het script voor de film Der Blaue Engel met Marlene Dietrich, en het spekstakel The Miracle (Das Mirakel) dat hij samen schreef met Max Reinhardt, de vermaarde regisseur. Het stuk handelt over een non in de Middeleeuwen die met een riddder het klooster ontvlucht en verschillende mystieke avonturen beleefd. Gedurende haar afwezigheid neemt Maria in het klooster haar plaats in tot zij veilig is teruggekeerd.
ZWIEGESPRÄCH
V
Gott belügt uns mit Wünschen und Träumen
Die er selbst am Morgen besaß,
Am Schöpfungs-Morgen besaß,
Als er spielte mit Weltenräumen
Wie ein Kind mit Tieren und Bäumen,
Mit Menschen, Tieren und Bäumen,
Die er dann zu zerstören vergaß
Zum Schluß zu zerstören vergaß...
Auf den wohlbereiteten Fluren
Vermehrt sich nun ewig die Brut,
Zwischen Tier und Engel die Brut
Der flüchtig entworfnen Figuren
Von Heiligen, Mördern und Huren,
Von halbgeformten Lemuren,
Wie des Schöpfers Hirn sie entfuhren
Bis er einst sie zu tilgen geruht,
Sie selbst zu vertilgen geruht. ..
Karl Gustav Vollmõller (7 mei 1878 18 okrober 1948)
De Britse schrijver Alfred Edward Woodley Mason werd geboren op 7 mei 1865 in Londen. Hij studeerde in Oxford. Hij werd niet zo bekend als zijn tijdgenoot Rudyard Kipling. Daar staat tegenover dat zijn roman The Four Feathers tot een van de meest verfilmde boeken behoort, o.a. in 1939 en 2002. In totaal schreef Mason meer dan twintig boeken, waarvan het eerste verscheen in 1895.
Uit: The Four Feathers
Lieutenant Sutch was the first of General Feversham's guests to reach Broad Place. He arrived about five o'clock on an afternoon of sunshine in mid June, and the old red-brick house, lodged on a southern slope of the Surrey hills, was glowing from a dark forest depth of pines with the warmth of a rare jewel. Lieutenant Sutch limped across the hall, where the portraits of the Fevershams rose one above the other to the ceiling, and went out on to the stone-flagged terrace at the back. There he found his host sitting erect like a boy, and gazing southward toward the Sussex Downs.
"How's the leg?" asked General Feversham, as he rose briskly from his chair. He was a small wiry man, and, in spite of his white hairs, alert. But the alertness was of the body. A bony face, with a high narrow forehead and steel-blue inexpressive eyes, suggested a barrenness of mind.
"It gave me trouble during the winter," replied Sutch. "But that was to be expected." General Feversham nodded, and for a little while both men were silent. From the terrace the ground fell steeply to a wide level plain of brown earth and emerald fields and dark clumps of trees. From this plain voices rose through the sunshine, small but very clear. Far away toward Horsham a coil of white smoke from a train snaked rapidly in and out amongst the trees; and on the horizon rose the Downs, patched with white chalk.
"I thought that I should find you here," said Sutch.
"It was my wife's favourite corner," answered Feversham in a quite emotionless voice. "She would sit here by the hour. She had a queer liking for wide and empty spaces."
A. E. W. Mason (7 mei 1865 22 november 1948)
De Duitse schrijfster Therese Huber werd geboren als Marie Therese Heyne op 7 mei 1764 in Göttingen. Zij was in haar tijd een belangrijke persoonlijkheid die werkte als schrijfster (romans, verhalen, reisbeschrijvingen, essays, kritieken), vertaalster, redactrice (Cottas Morgenblatt für gebildete Stände) en briefschrijfster (meer dan 4500 nagelaten brieven). Zij was een dochter van de invloedrijke hoogleraar oude filologie Christian Gottlob Heyne.
Uit: Klosterberuf
Ich begreife nicht recht klar, warum Sie die kleine Geschichte meines Lebens, die so unbedeutend ist, die so bald für die Welt ganz aufhören wird, schriftlich von mir haben wollen. Ist es ein mitleidiger Kunstgriff, mir durch die ungewohnte Beschäftigung, zusammenhängend über einen Gegenstand zu schreiben, meine Trennung von Ihnen erträglich zu machen? Der mislingt, meine Freundin! ich werde noch um so viel mehr an Sie denken. Erzählte ich Ihnen nicht schon Alles, was mein junges Herz beschäftigt hatte? Nahmen Sie meine Sehnsucht, meine Thränen, meine Wünsche nicht in Ihren Busen auf? Aber Sie legen es mir als eine Pflicht der Freundschaft auf, in meine Kindheit zurückzugehen, von meiner Mutter Schicksal zu beginnen, und fortzufahren bis zu dem Augenblicke, wo ich Sie kennen lernte. Das wird langsam gehen, denn Sie wissen, wie weniger Augenblicke Herr ich bin. Das wird schlecht gehen, denn ist gleich Deutsch die Sprache meines Herzens, so schrieb ich doch wenig in ihr, so [149] wenig wie im Polnischen, denn was hat ein Mädchen bei uns zu schreiben? was darf sie schreiben? Ich machte mir einmal Auszüge aus den Kirchenvätern, die der Bischof alle in französischen Übersetzungen hat. Das entdeckte meine Stiefmutter und nannte es Kopfhängerei. Sie verklagte mich bei meinem Beichtvater, und der nannte meine Beschäftung einen unweiblichen Vorwitz, der dem Zweifel den Weg bahne. Zu meinem Unvermögen in der Sprache und im Styl kommt noch mein Mangel an Zeit. Der Sommer denn Sie behaupten ja, wir haben keinen Frühling führt so viele Gäste herbei, daß meiner Mutter Putzzimmer am Vormittage nicht leer wird. Von der bischöflichen Tafel darf ich mich nicht mehr ausschließen, und selten darf ich von da bis zur Abendpromenade nach Hause zurückkehren. Ihrem Rathe zu Folge widerstrebe ich nie mehr den Befehlen meiner Eltern, an der Tafel Theil zu nehmen. Ich sehe wohl, daß ich dadurch die Hoffnung bei Ihnen errege, dem Schleier doch endlich noch zu entsagen.
Therese Huber (7 mei 1764 15 juni 1829) Miniatuur van Carl Ludwig Kaatz
Surprise, Janice. It's me. Gabriel. Gabriel McKenzie. I'm backthough not really, not for long. I know, I knowI promised that I would write fromwell, I didn't tell you what country I was going to, did I? Just those goodbye words, a year and a half ago, on July 8, 1991, promising to pop an E-mail message on your screen the next day, promising to come back and ball you, complete what we hadn't quite managed to do when we were fifteen. As if anybody keeps a promise in this world.
Sorry that I disappeared. Sorry to burden you with this bundle of pages in the real mailthe longest suicide note in history, I guess. Send it to the Guinness Book of Records. Send it to a dwarf I know there. Tell him he can celebrate. Tell him I killed myself in Sevilla one minute before October 12 dawned. Tell him I killed some other people, too. Yes: I've got three days left. That's how long it should take to write this and print it and send it. If I decide to send it instead of pressing the DELETE button, that is, and don't remain the only reader of my story. I could send it and still be the only reader. You could decide not to read till the end, not to reach the climax, so to speak. But I've tried to make sure you will. This is a promise I can deliver on: besides my own death at the end, there'll be violence and murder. More murder than I bargained for when I set out on this voyage back home. And sex."
Uit: Shirobamba (Vertaald door Rose-Marie Makino-Fayolle en Anne Rabinovitch)
Quand ils en eurent assez de jouer ainsi, ils allèrent donner l'assaut du gouffre de Kinchaku, où se trouvaient les filles. Pour y aller, ils n'avaient qu'à descendre le courant en sautant de pierre en pierre. Quand elles étaient trop espacées, ils entraient dans l'eau. Il ne leur fallut même pas cinq minutes pour arriver à destination. Les filles avaient une serviette enroulée autour de la tête, qui leur servait à peine à se distinguer des garçons.
« À l'attaque ! » cria Yukio, debout sur un rocher, et les garçons se mirent à lancer une pluie de cailloux en direction du gouffre. Les filles n'eurent pas l'air particulièrement effrayées. Dès qu'elles aperçurent leurs assaillants, elles surent aussitôt ce qu'il leur restait à faire, mais conscientes du fait qu'elles n'étaient que des filles sans défense, elles semblaient presque y prendre un certain plaisir.
Kôsaku aimait les voir, toutes nues, leurs affaires à la main, remonter le petit sentier escarpé qui menait à la route. De grand lis blancs fleurissaient au bord du chemin envahi par des nuages de libellules.
Ses amis et lui avaient l'habitude de jouer près du gouffre jusqu'à la tombée de la nuit. Quand le soleil était vraiment couché et qu'ils ne pouvaient plus faire sécher leur carapace, ils savaient que le moment était venu de rentrer chez eux.
Have you seen a tramp collier come out of a hurricane
with broken booms, gunwales shot to pieces,
crumpled, gasping, come to grief
and her captain gone all hoarse?
Snorting, she puts in at the sunlit wharf,
exhausted, licking her wounds
while the steam thins in her boilers.
From Li Kan speaks beneath the tree
Waves from all upheavals turn swiftly old
and paths from all upheavals soon become highroads.
What is left is a longing for something not
the wheel of appetites or revenges.
Man is best when he wishes good he cannot do
and stops breeding evil he finds easier to do.
He will still have a direction. It will have no end in view.
It is free from unsparing endeavor.
Vertaald door Stephen Klass
Harry Martinson (6 mei 1904 11 februari 1978)
De Duitse schrijver,journalist en criticus Carl Ludwig Börnewerd in Frankfurt geboren als Juda Löb Baruch op 6 mei 1786. Na zijn studie medicijnen, recht en staatswetenschap, waar hij bekend werd om zijn aforismen werd hij actuaris bij de Pruisische politie, waar hij echter, vanwege zijn joodse achtergrond, werd ontslagen. Hierop liet zij zich in 1818 in de Evangelische Kerk dopen onder de naam Ludwig Börne. Als publicist en journalist ondernam hij vele reizen en vestigde zich in 1830 in Parijs, waar hij een van de proponenten van de beweging Junges Deutschland werd, die zich voor democratie als voorwaarde voor de vrijheid inzette. In zijn Briefe aus Paris (1830-1834) leidde hij uit de Juli-opstanden de noodzaak voor een revolutie in Duitsland af. Deze geschriften werden, samen met zijn kritiek aan het adres van Metternich verboden. Ook voor Johann Wolfgang von Goethe, Wolfgang Menzel en Heinrich Heine (met wie hij eens bevriend was) had hij kritische woorden. Zijn grootste verdienste is zijn inzet voor de Duits-Franse vriendschap.
Uit: Über Deutschland, von Heinrich Heine
Der gewandtesten, schlausten, katzenartigsten Kritik würde es dennoch nie gelingen, Herrn Heine zu ertappen, der noch mehr Maus als die Kritik Katze ist. Er hat sich in allen Winkeln der moralischen, geistigen, religiösen und socialen Welt Löcher aufgespart, und alle diese Löcher haben unterirdische Verbindungsgänge unter einander. Ihr sehet Herrn Heine aus einer von diesen kleinen Meinungen heraustreten, ihr verjagt ihn, er begiebt sich dahin zurück: ihr umzingelt ihn; ihr werdet selbst ertappt, siehe, da entwischt er aus einer ganz entgegengesetzten Meinung. Ergebet euch, ihr verliert eure Mühe und eure List. Ihr leset die oder die Seite von Herrn Heine, wo ihr eine falsche, abgeschmackte, lächerliche Behauptung findet; beeilet euch nicht, sie zu widerlegen, wendet das Blatt um, Herr Heine hat umgewendet und widerlegt sich selbst. Wenn ihr solche schillernde Geister nicht zu schätzen wißt, um so schlimmer für euch, ihr seid nicht auf der Höhe der rhetorischen Küche; es giebt nichts Köstlicheres, als diesen Mischmasch von Meinungen."
De Franse (blijspel)schrijver Eugène Marin Labichewerd geboren op 6 mei 1815 in Parijs. Na zijn opleiding aan het College Bourbon reisde hij door Italië, van waaruit hij stukjes voor de krant schreef. In 1837 verscheen zijn eerste stuk La cuvette d'eau en in 1838 had hij veel succes met Monsieur de Coislin. Vervolgens bleef hij veertig jaar lang voor de Parijse theaters schrijven.
Uit: Si jamais je te pince!...
Scène première
Papavert, Lucien; puis Léopardin
Lucien, au fond, parlant à la cantonade. - Oui, mam'zelle Pichenette!... soyez tranquille, je lui remettrai votre clef... et je lui dirai de vous attendre. (Redescendant la scène.) Elle est gentille, cette jeunesse... C'est une élève du Conservatoire... classe de piano... mais elle se dérange... elle a des rendez-vous avec un petit musicien... Oh! les musiciens! c'est tous farceurs!... (Apercevant Papavert qui est assis à une table et cherche des papiers dans un portefeuille.) Voilà! voilà!
Papavert, étonné. - Quoi?
Lucien, frottant la table avec sa serviette. - Grog? absinthe? vermouth?
Papavert. - Tu m'ennuies!... je ne prends jamais rien!...
Lucien. - En voilà une pratique!...
Il rentre dans le café.
Papavert, seul, se levant. - Je suis bien en train de prendre du vermouth!... un homme qui donne un bal ce soir!... Quel ennui! j'en perds la tête!... C'est ma femme, madame Papavert, qui l'a voulu... elle dit que pour marier notre nièce, il faut la faire connaître... Moi, ce n'est pas mon avis... parce que Emerantine...
Air: Un homme pour faire un tableau
Elle a des talents d'agrément,
Elle dessine comme un ange...
Mais sur le dos de cet enfant
Se passe un phénomène étrange:
Une épaule grandit au mieux,
L'autre à la suivre perd courage;
Et cependant toutes les deux
Ont exactement le même âge!
Toutes les deux ont le même âge!
Eugène Labiche (6 mei 1815 22 januari 1888)
Portret door Marcellin Desboutin
De Duitse schrijver Paul Alverdes werd geboren op 6 mei 1897 in Straatsburg. Toen hij 17 jaar was meldde hij zich tijdens WO I vrijwillig als soldaat. Met zware verwondingen aan zijn hoofd keerde hij vanm het front aan de Somme terug. Hij begon aan een studie rechten in Jena, maar ruilde deze al snel in voor germanistiek en kunstgeschiedenis in München. Daar leerde hij Martin Bodmer en Herbert Steiner, met wie hij samenwerkte voor het tijdschrift Corona. Daarnaast werkte hij samen met schrijvers als Hans Carossa, Hermann Hesse, Hugo von Hofmannsthal, Ricarda Huch, Max Mell en Emil Strauß. Alverdes werkte ook als vertaler.
Uit: Kleine Reise Aus einem Tagebuch
Jetzt sitze ich an meinem Fenster unter dem Dach des Hotels und blicke auf die Blaue Schale des Luganer Sees unter
mir. Ich denke immer noch an den geistlichen Greis und sein großes Schwärmen und Entzücktsein. Er hatte keinen der übrigen Mitreisenden auch nur gewahrt. Was wird er einst gewahren? Ob er zu jenen Gestalten kommen wird, die er zu grüßen und zu verehren schien? Wie aber, er käme zwar in eine Ewigkeit, aber es wäre alles ganz anders, kein Heiliger Geist selbdritt zu sehen und keine Gottesmutter? Mir fällt die fürchterlich nachdenkliche Anekdote von jenem sterbenden Bauern ein, der über der letzten Ölung ein trübselig=verschmitztes Lächeln hatte. Befragt, was ihn so heiter stimme, antwortete er: «O mei, .Herr Pfarrer, grad' lachen müßt ich, wenn wir den falschen GIauben gehabt hätten.»
Der Bahnhof von Lugano liegt hoch über der Stadt, erst ein paar Gassen hangabwärts gewahrt man tief unten zwischen den Schluchten der hohen weißen Häuser den blauen Spiegel des Sees. Anfangs fallen die Gassen so steil hinab, daß kein Fuhrwerk auf ihnen verkehren kann; eine Zahnradbahn lärmt zwischen den gestuften Gehsteigen bis zu dem schmalen Streifen flacheren Ufers hinunter, auf welchem die alte Stadt Lugano erbaut ist.
Paul Alverdes (6 mei 1897 28 februari 1979)
De Braziliaanse schrijver Júlio César de Mello e Souza werd geboren op 6 mei 1895 in Rio de Janeiro. Hij gebruikte ook de pseudoniemen Malba Tahan en Breno de Alencar Bianco. De Mello e Souza was hoogleraar wiskunde. Hij heeft meer dan zestig boeken met verhalen en 51 boeken over wiskunde op zijn naam staan. Zijn beroemdste boek is The Man Who Counted dat in 2001 aan zijn 54e herdruk toe was.
Uit: The Man Who Counted (Vertaald door B. A. Bianco)
...In all the universe, mathematics is number and measure. Oneness, the symbol of the Creator, is the beginning of everything, which would not exist but for the unvarying proportions and relations of numbers. All of life's great enigmas can be reduced to simple combinations of either variable or constant, known or unknown, elements that we can solve.
"So that we can understand this science, we must begin with numbers. We will see how to examine them, with the help of Allah, the All-Merciful!
"Uassalan!"
With those words the Man Who Counted ended his first class. And then, as an agreeable surprise, we heard the voice of the invisible student, hidden behind the velvet curtain, speaking the following prayer:
"O omnipotent God, Creator of heaven and earth, forgive the poverty, the meanness, the naïveté of our hearts. Listen not to our voices but to our inarticulate cries; attend not to our desires but to the clamor of our needs. How many times do we ask for something that can never be ours!
"God is great!
"O God! We thank you for this world, our great home, its size and wealth, the multifarious life of the world of which we are a part. We praise you for the splendor of the blue skies and for the evening breeze and for the clouds and for the stars in the heavens. We praise you, Lord, for the immense oceans, for the water that runs in the streams, for the eternal hills, for the luxuriant ttrees, and for the carpet of grass that soothes our feet.
Júlio César de Mello e Souza (6 mei 1895 18 juni 1974)
Onafhankelijk van geboortedata:
De Nederlandse dichter, schilder en vertaler Erik Bindervoet werd geboren in het jaar 1962 in Oostzaan. Hij studeerde geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Tijdens de bezetting van een universiteitsgebouw in 1982 ontmoette hij Robbert-Jan Henkes. Sinds die bezetting maken Bindervoet en Henkes samen Platforum, een onregelmatig maar geregeld verschijnend literair-maritiem-filosofisch tijdschrift.Vanaf 1986 publiceren Bindervoet en Henkes in het tijdschrift Hollands Maandblad, Filosofie Magazine en andere periodieken. Samen vertaalden ze onder meer Tarkovski, Mariëngof, Joyce ('Finnegans Wake'), De Quincey, Stanshall en Shakespeare, maar ook songteksten van The Beatles en Bob Dylan. Daarnaast schreven ze de romans 'Bloemsdag' (2004) en 'De intocht van Christus in Amsterdam' (2005)Bindervoet werkt ook afzonderlijk van Henkes. Hij publiceerde de dichtbundels 'Tijdelijk zelfportret met hoofd en plaatsbepaling, oranje' (1995), 'De saaiste jongen ter wereld' (1998), 'De schilder en zijn model' (1999) en 'Aap' (2002). In 2008 verscheen de bundel 'Voor altijd voor het eerst'.
Ongeschreven regels (Fragment)
In zekere zin heb ik mooie paarse schoenen. Het zijn puntschoenen, Maar ik had ze vroeger. Het zijn mooie paarse puntschoenen van vroeger, In zekere zin, Want ik heb ze niet meer. Ik weet ook niet meer Waar of onder welke omstandigheden Ik ze gekocht heb, Maar ik had het gevoel Dat ik het moest doen. Ze waren heel snel op, Ze gingen niet lang mee, eigenlijk. De veters gingen niet meer door de gaatjes Omdat ik er knopen in had getrokken die ik er niet meer uitkreeg En omdat de uiteinden niet meer bijeengehouden werden Door de stukjes plastic die er aanvankelijk nog omheen zaten. Het leer werd droog en barstte open In een landschap van verdorde adertjes, zeg maar gerust Craquelures. De kleine hamertenen van mijn bindervoeten Verkenden op het scherpst van de snede de loze ruimte Tussen de feitelijke schoenwand en het bodemoppervlak. Ik zweer het. U moet me geloven, Want ik ben van niet-dromend spul gemaakt (En als ik ga zwemmen heb ik twee zwembroeken aan).
De Gouden Uil 2009 is toegekend aan de roman Alleen maar nette mensen van Robert Vuijsje. Het boek is zijn debuut en gaat over een jonge Joodse Amsterdammer die eruit ziet als een Marokkaan en op zoek gaat naar een zwarte vrouw. Volgens de jury van de Belgische literatuurprijs is het boek brandend actueel, verfrissend, hartverwarmend en zeer geestig.
De Nederlandse schrijver en journalist Robert Vuijsjewerd in 1970 in Amsterdam geboren. Na het Barlaeus Gymnasium-A in Amsterdam en de UvA te hebben doorlopen, waar hij zijn propedeuse Sociologie behaalde en vervolgens overstapte naar de bovenbouwstudie Amerikanistiek bracht hij een jaar door op de Amerikaanse University of Memphis. Vanaf 1997 wijdde hij zich geheel aan de journalistiek middels verhalen voor o.a. Nieuwe Revu.
Uit Alleen maar nette mensen
Dag schoonheid, zei ik. Ik ben David. Wie ben jij? Wie ik? vroeg ze. Hier, kijk op mn tanden. Dit was het echte leven. De ene echte mens die aan de andere echte mens liet zien wat er op haar gouden tanden stond geschreven. Op de rechtervoortand stond in kleine letters row en op de linkertand anda. Ro-wan-da? vroeg ik. Zo heet ik, zei ze. Rowanda. Ik vroeg waarom ze die gouden tanden had genomen. Status? Ze deed haar mond open, zodat ik goed kon kijken. Dat ze zien dat ik elite ben? Ik vroeg of Rowanda goed kon koken. Dat kon ze niet. Ze woonde bij haar moeder. Die kookte altijd. Rowanda wilde wel graag leren. Haar wenkbrauwen waren weggeschoren. Er zaten alleen twee getatoeëerde zwarte streepjes. Die heb ik laten zetten, zei ze. Ik vroeg waarom. Ik weet niet. Rowanda haalde haar schouders op. Mijn moeder heeft het ook.
Around 10 P.M. on Friday, February 27, Gary Searle died in the gymnasium at Middletown High School. After the bullet smashed through the left side of his skull and tore into his brain, he probably lived for ten to fifteen seconds.
The brain is a fragile organ suspended in a liquid environment. Not only does a bullet destroy whatever brain tissue is in its path, but the shock waves from the impact severely jar the entire organ, ripping apart millions of delicate structures and connections. In the seconds that follow, the brain swells with blood and other fluids. The parts of the brain that control breathing and heartbeat stop. One doctor described it to me as 'an earthquake in the head.'
At the moment of Gary's death I was in the library at the state university, where I was a sophomore studying journalism. As soon as I heard the news, I went home to Middletown, determined not to leave until I understood what had happened there.
Returning to Middletown was like stepping into a thick fog of bewilderment, fury, agony, and despair. For weeks I staggered through it, searching out other lost, wandering souls. Some were willing to talk to me. Others spoke because they felt a need to defend themselves even though no one had pointed an accusing finger at them. Some even sought me out because they wanted to talk. As if speaking about it was a way of trying to figure it out, of beginning the long, painful process of grieving and moving ahead.
Bravo ! Encore un coup d'épée dans le ventre de cette vieille sacro-sainte idole : l'Armée !... - Mais, l'Armée, Monsieur, c'est la patrie ! Et puis, vous ne le nierez pas, l'Armée est nécessaire ! - Le choléra aussi est nécessaire. Est-il pour cela défendu de le blaguer ou vilipender ? Ne vaudrait-il point mieux froidement discuter telles assertions, étudier les documents présentés ? Quant à moi, ô candide bourgeois, que vous anathématisassiez ou que vous n'anathématisassiez point les sacrilèges mangeurs de guerriers, et M. Darien en particulier ! Je constate seulement ceci : que l'armée me semble un peu trop redouter critique et discussion, pour avoir la conscience aussi nette qu'elle le clame. Quoi qu'il en soit, si les épouvantables faits racontés par M. Darien, dans Biribi, sont exacts et j'ai cru reconnaître dans son livre l'indubitable accent de la vérité, - il est dès maintenant démontré qu'il existe, en plein XIXe siècle, des tortionnaires plus cruels, plus raffinés, plus atrocement lâches que les moines de l'Inquisition, et que ces répugnants torquemadas, à la fois juge s, gardes-chiourmes et bourreaux, sont des officiers, de ces courageux et nobles officiers français dont les culottes vermillon sont si chères à M. Prudhomme ! Oui, M. Prudhomme, lisez ce roman, et si, à cette tragique évocation des martyres compliqués et barbares, des féroces assassinements à coups d'épingles qu'on fait subir, là-bas, dans cette fournaise du Sud Algérien, aux pauvres Camisards, vous ne sentez pas vos moelles bouleversées d'un frisson, et si vous ne crachez point quelques injures indignées vers l'Armée et vers ceux qui vivent de l'Armée, c'est que vous êtes, ainsi que je l'ai toujours pensé, incurable. »
George Albert Aurier (5 mei 1865 5 oktober 1892)
Petronius erwachte erst gegen Mittag und zwar wie gewöhnlich noch sehr ermüdet. Am Tage zuvor war er bei Nero zu einem Gastmahle eingeladen gewesen, das sich bis spät in die Nacht hineingezogen hatte. Seit einiger Zeit fing seine Gesundheit an zu leiden. Er selbst klagte darüber, daß er am Morgen stets wie an allen Gliedern zerschlagen aufwache und nicht imstande sei, seine Gedanken zu sammeln. Aber das Morgenbad und die damit verbundene sorgfältige Massage durch seine darin geschulten Sklaven brachten dann allmählich sein träges Blut wieder in Bewegung, erfrischten, belebten ihn und erfüllten ihn mit neuer Kraft, so daß er aus dem Salbzimmer, der letzten Abteilung des Bades, wie neuerstanden heraustrat, mit Augen, die von Geist und Heiterkeit strahlten, verjüngt, voller Leben, in rosiger Laune und in so vornehmer, tadelloser Haltung, daß sich selbst Otho nicht mit ihm vergleichen konnte: kurz, wirklich als »arbiter elegantiarum,« als oberster Richter in Sachen des feinen Geschmacks, wie man ihn nannte.
In den öffentlichen Bädern verkehrte er selten und nur dann, wenn ein berühmter Rhetor, von dem man in der ganzen Stadt sprach, auftrat oder wenn aus Anlaß einer Ephebenfeier besonders aufregende Ringkämpfe zu erwarten waren. Er besaß in seiner Villa, »Insula,« eigene Bäder, welche ihm Celer, der berühmte Fachgenosse des Severus, erweitert, umgebaut und mit so erlesenem Geschmacke eingerichtet hatte, daß selbst Nero ihnen den Vorzug vor den kaiserlichen Bädern einräumte, obgleich diese letzteren ausgedehnter und mit ungleich größerem Prunk ausgestattet waren.
Henryk Sienkiewicz (5 mei 1846 - 15 november 1916)
Portret door Olga Boznańska
De Engelse dichter Richard Watson Dixonwerd geboren in Islington op 5 mei 1833 Warkworth.Dixon werd opgeleid aan de King Edward's School in Birmingham en Pembroke College in Oxford. Hij raakte betrokken bij de fameuze 'Birmingham Group', waarvan ook William Morris, Edward Burne-Jones, Gerard Manley Hopkins en Robert Bridges deel uitmaakten. Als geestelijke was Dixon vele jaren kanunnik van Carlisle. Hij was de auteur van The History of the Church of England from the Abolition of Roman Jursidiction. dat verscheen in zes delen tussen 1878 en 1902. Hij publiceerde diverse dichtbundels. Zijn beste werk is verzameld in Poems: A Selection, with a Memoir (1909), geredigeerd door Robert Bridges.
Love's Consolation
All who have loved, be sure of this from me,
That to have touched one little ripple free
Of golden hair, or held a little hand
Very long since, is better than to stand
Rolled up in vestures stiff with golden thread,
Upon a throne o'er many a bowing head
Of adulators; yea, and to have seen
Thy lady walking in a garden green,
'Mid apple blossoms and green twisted boughs,
Along the golden gravel path, to house
Herself, where thou art watching far below,
Deep in thy bower impervious, even though
Thou never give her kisses after that,
Is sweeter than to never break the flat
Of thy soul's rising, like a river tide
That never foams; yea, if thy lady chide
Cruelly thy service, and indeed becomes
A wretch, whose false eyes haunt thee in all rooms,
'Tis better so, than never to have been
An hour in love; than never to have seen
Thine own heart's worthiness to shrink and shake,
Like silver quick, all for thy lady's sake,
Weighty with truth, with gentleness as bright.
Richard Watson Dixon (5 mei 1833 - 23 januari 1900)
Onafhankelijk van geboortedata:
De Romeinse dichter Gaius Valerius Catullus werd geboren in 87 v. Chr, in Sirmione bij Verona. Catullus was de eerste grote Latijnse lyricus. Als een van de invloedrijkste dichters van de 1e eeuw voor Christus uit de Ciceroniaanse periode schreef hij ongeveer 116 gedichten (totaal circa 2300 verzen). Over het leven van Catullus is weinig met zekerheid bekend. In Sirmione, dat hij in zijn gedichten bezong, kan men nu nog de Villa di Catullo bezoeken. Catullus behoorde tot een gegoede familie, zodat hij naar Rome kon trekken om er zijn studies te voltooien. Daar sloot hij zich aan bij de nieuwe 'experimentele' richting van de poetae novi of neoteroi: een groep opkomende dichters die geïnspireerd waren door de Alexandrijnse dichters en niets moesten weten van de oubollige, al te ernstige Oud-Latijnse poëzie. Catullus noemde zichzelf dan ook een poeta novus (nieuwe dichter). Hij was alleszins de meest getalenteerde uit deze literaire kring. In Rome genoot Catullus als rijke bon-vivant met volle teugen van het leven. Zo werd hij hopeloos verliefd op Clodia, de frivole echtgenote van Quintus Metellus Celer (stadhouder van Gallia Cisalpina), en een zuster van de beruchte demagoog en tribunus plebis Clodius. Deze weinig eerbare dame zou weldra het leven van de jonge dichter domineren en zelfs verwoesten.
Zij was vermoedelijk Catullus' voornaamste inspiratiebron voor zijn liefdesgedichten, waarin hij haar met een schuilnaam Lesbia noemt als hulde aan de dichteres Sappho van het Griekse eiland Lesbos. In de gedichten beschreef hij alle fasen van hun wispelturige relatie: de eerste verliefdheid, de liefde en de nasleep. Catullus' bekendste gedichten, Odi et Amo en Ille mi par esse deo videtur, horen bij deze groep gedichten. De relatie kende ups en downs, en eindigde in het jaar 58 voor Christus. Catullus overleed op jonge leeftijd, tussen 54 en 47 v.Chr. Het is niet duidelijk wat de doodsoorzaak was.
Carmen 7
Vraag je, Lesbia, hoeveel kussen van jou voor mij,
zouden er genoeg en meer dan genoeg zijn?
Zo veel als 't grote aantal van Libyssische zandkorrels
dat ligt in 't lasarpicium voortbrengend Cyrene
tussen 't in hitte gelegen orakel van Juppiter en
't heilige graf van de oude Battus;
of als de vele sterren die, terwijl de nacht zwijgt,
de buitenechtelijke liefde van de mensen aanschouwen:
dat jij zoveel kussen kust,
is voldoende en meer dan voldoende voor gekke Catullus
opdat de nieuwsgierigen niet tellen
kunnen en opdat slechte tongen niet kunnen betoveren.
Vertaald door Rudy Negenborn
Catullus (87 v. C hr 54 v. Chr.)
De Vlaamse dichter Wouter Steyaertwerd geboren in Gent in het jaar 1982. Hij studeert farmacie en biotechnologie. Hij publiceert poëzie in verschillende literaire tijdschriften (bijv. Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift, Krakatau en Ballustrada). Zijn gedichten werden meermaals bekroond, onder andere in de Basiel de Craeneprijs en de Literaire Prijs van de stad Harelbeke. In 2007 won hij de HC-trofee schrijfwedstrijd. Wouter Steyaert heeft een eigen blog bij Skynet. (Zie link)