Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
31-12-2009
Weer een dag (Robert Anker)
Alle bezoekers en mede-bloggers een aangename jaarwisseling en een gelukkig Nieuwjaar!
Winterlandschap, Hendrick Avercamp, ca 1606
Weer een dag
De schemer komt de kamer in verkleurt De kleuren tot ze grijzer blauw en uitgebloeid En alles losgeraakt de tafel en de stoelen
Buiten wordt een gat en zwarten in het zwart de bomen Schiet een vogel langs wij raken aan de rand Van de wereld gelukkig vind ik zo je hand
Is dit dagelijkse vrede of ontreddering Dit in de schemering verdwijnen van de dingen Waarin de dagelijkse dag zich aan ons bindt
Wij doen de deur op slot sluiten de gordijnen Wij doen de lichten aan tegen het verstrijken Van onszelf wij zeggen hou me vast hou me altijd bij je
Oudjaar alweer een jaar Maar het hele jaar door sterft het jaar In onze armen
De steen bloeit. De steen die niet kan bloeien, Wat bloeit die steen.
Zijn bloesems zijn veelkleurig. Gekleurd als de wolken wanneer de maan hen beschijnt, Gekleurd als jouw ogen, liefste, En warm. Gekleurd als vrolijke ideeën, Veelkleurig als golven die tot aan de horizon golven.
Wat bloeit de steen, Wat bloeit de steen die niet kan bloeien...
Hij geurt naar de wind die het gehuil uiteenslaat, Hij geurt naar het vanzelfsprekende, Naar bloed, Gepofte kastanjes, Drukte in de straten. Hij geurt naar een vrijheid van zien en voelen En betovert veelkleurige vlinders.
Zo bloeit de steen, De steen die niet kan bloeien. Ik kom terug, Ik kom terug, liefste, met een van zijn bloesems.
Overzicht
Toen je ouder dan 50 was, At je alleen nog kreeften en splinters.
Toen je ouder dan 40 was, Keek je naar gozers met flitsende heupen.
Toen je ouder dan 30 was, Bezocht je Romaanse kerkjes op dinsdag.
Toen je ouder dan 20 was, Luisterde je steeds naar kale geluiden.
Toen je ouder dan 10 was, Begon je al van de hel te dromen.
Toen je ouder dan 0 was, Kocht je een ouderwetse vissersboot.
Toen je ouder dan -10 was, Sneed je bij herhaling je polsen door.
Toen je ouder dan -20 was, Hield je erg van oorlogsdocumentaires.
Toen je ouder dan -30 was, Spiegelde je graag aan discuswerpers.
Toen je ouder dan -40 was, Vond je een plek om krankzinnig te zwijgen.
Arjen Duinker (Delft, 31 december 1956)
De Surinaamse dichter (Kingbotho), percussionist, beeldend kunstenaar, Surinamist, toneelschrijver, regisseur, acteur en maatschappelijk werker Noeki André Mosis werd geboren in het District Marowijne op 31 december 1954. Hij is een marron, behorend tot het Ndyuka-volk, en sinds 1990 woonachtig in Nederland. Van 1972 tot 1980 werkte Mosis voor de Surinaamse Dienst Bodemkartering (voor het in kaart brengen van het binnenland). Van 1980 tot 1990 was hij verbonden aan de afdeling Cultuurstudies van het Surinaamse Ministerie van Onderwijs en Cultuur.
Mosis werkte van 1991 tot 1993 als magazijnmedewerker bij AT&T in Den Haag, en van 1996 tot 1999 als toezichthoudend medewerker bij Werkraat in dezelfde stad. Sinds 1990 is hij verbonden aan de Stichting Het Koorenhuis in Den Haag als medewerker communicatie en voorlichting, en docent Afro-Surinaamse en Afrikaanse percussie. Noeki André Mosis schreef poëzie onder de naam Kingbotho. Van zijn hand verscheen nooit een complete bundel, maar hij gebruikte zijn gedichten wel voor zijn voordrachten. Verspreid werden enkele gedichten in het Ndyuka gepubliceerd, zoals `Mi tyubua' [Mijn woon¬plaats] in de Spiegel van de Surinaamse poëzie.
Tussen 1990 en 1997 schreef en regisseerde Mosis diverse dansdramas: Bro [Adem/Geest], Fri Yeye [Vrije geest], Het kapsel en Voetspoor, die zich afspelen binnen verschillende contexten van de Surinaamse samenleving. Buba [Lippen] en Mooi benadrukken het integratieproces in multicultureel Nederland.Zijn beeldend werk werd geëxposeerd in Suriname, Nederland en Frans-Guyana en bevindt zich ook in collecties elders in de wereld, o.m. in Washington D.C., New York en Hong Kong.
Mijn vaste woonplaats
Loop voorbij dat deel van mijn land, waar eb en vloed in oneindige beweging altijd zorgdragen voor het overbrengen van al wat drijvend is, van de overstromingsvlakten naar de oceaan.
Voorbij dat deel van mijn land, waar het maaiveld van de klei-afzettingen onder de waterspiegel ligt. Sta op een der schollen en rust.
Ga erdoorheen, de dagamabossen in het deklandschap, waar de pegassen zich ophopen in de geulen over uitgestrekte arealen. Sta in het gebleekte broszand van de savana en tuur.
Loop verder, voorbij de plateaus en de heuveltoppen van de residuaire gronden, waar ferriet en kwartsgrind het palet domineren tussen het verweerde graniet in de dalen, op de hellingen.
De paadjes onder de bossen van de granietgronden lemig en vruchtbaar, leiden naar de dorpen midden in de rivieren.
Daar woon ik. Een dorp te midden der stroomversnellingen. De hutten zijn beschilderd met kleuren die spreken: Harmonische wereld.
Gasten die mijn voetsporen hebben betreden om mij te bezoeken ontvang ik als mijn vrienden. Zij die over mijn voetsporen heen willen vliegen zal ik ontvangen als mijn aartsvijanden.
In die Kirche bin ich noch gegangen. Sie liegt oben auf einem Hügel, mitten zwischen den Gräbern,
eine kleine weiße Dorfkirche mit rundem Turm und einem Altarbild ganz in Rosa und Hellblau, von dem Christoph einmal gesagt hatte, dass es sicher ein Gemeinschaftswerk des Oberrieder Jungfrauenvereins sei.
Jetzt stand sein Sarg vor dem Bild. Die Beerdigung sollte um elf anfangen. Kurz vor elf, als ich kam, war die Kirche schon voll. Das halbe Dorf war da, und die Schule natürlich: unsere Klasse, die Parallelklassen, fast sämtliche Lehrer. Die meisten wohnen nicht in Oberried. Sie waren zusammen mit der Bahn herausgefahren, wie bei einem Schulausflug, und eine halbe Stunde zu früh eingetroffen. Ich bekam keinen Platz mehr und musste stehen. Ich stand an der Wand und sah sie
in den Bänken sitzen, einen neben dem andern, die Göbler, Mathe-Mayer, Bio-Mayer, Hansen, den
Musiklehrer. . . Nur der Hansen hatte Christoph gemocht, die anderen nicht, und ich konnte sie kaum aushalten mit ihren dunklen Kleidern und diesen passenden Gesichtern dazu. Der dicke Morgenfeld bekam es sogar fertig, unglücklich auszusehen. Vor ein paar Tagen hatte er noch zu Christoph gesagt: »Das Leben wird Ihnen schon genug blaue Flecken verpassen, Sie arroganter Kerl, und weiß Gott, die gönne ich Ihnen.«
Dass er es überhaupt gewagt hatte herzukommen, nach allem, was geschehen war. Er hätte in die Schule gehen sollen, er und die anderen, vor allem die Göbler, bei der wir im letzten Jahr Deutsch hatten und die wenigstens ehrlich genug war keine Trauermiene aufzusetzen. Niemand von denen hätte kommen dürfen, auch die Klasse nicht. »Die Meute« hatte Christoph sie genannt, obwohl sie ihn nicht gehetzt hatten, weil es nicht ging, weil sie sich nicht rantrauten. Nur Ulrike hätte dabei sein dürfen, Ulrike und ich. Aber da saßen sie und glotzten auf den Sarg und ich biss mir die Lippen kaputt, weil ich es nicht aushalten konnte, dass sie ihn anstarrten, den braunen Sarg
mit Christoph darin, und sich vorstellten, wie er aussähe, vielleicht in einem weißen Hemd und die
Hände gefaltet. Ja, so war es, ich hielt es nicht aus.
It's heartbreaking to think that your wife may not love you, and that night, after Jane had carried the perfume up to our bedroom, I sat on the couch for hours, wondering how this situation had come to pass. At first, I wanted to believe that Jane was simply reacting emotionally and that I was reading far more into the incident than it deserved. Yet the more I thought about it, the more I sensed not only her displeasure in an absentminded spouse, but the traces of an older melancholy-as if my lapse were simply the final blow in a long, long series of careless missteps. Had the marriage turned out to be a disappointment for Jane? Though I didn't want to think so, her expression had answered otherwise, and I found myself wondering what that meant for us in the future. Was she questioning whether or not to stay with me? Was she pleased with her decision to have married me in the first place? These, I must add, were frightening questions to considerwith answers that were possibly even more frighteningfor until that moment, I'd always assumed that Jane was as content with me as I'd always been with her. What, I wondered, had led us to feel so differently about each other? I suppose I must begin by saying that many people would consider our lives fairly ordinary. Like many men, I had the obligation to support the family financially, and my life was largely centered around my career. For the past thirty years, I've worked with the law firm of Ambry, Saxon and Tundle in New Bern, North Carolina, and my income-while not extravagant-was enough to place us firmly in the upper middle class. I enjoy golfing and gardening on the weekends, prefer classical music, and read the newspaper every morning. Though Jane was once an elementary school teacher, she spent the majority of our married life raising three children. She ran both the household and our social life, and her proudest possessions are the photo albums that she carefully assembled as a visual history of our lives. Our brick home is complete with a picket fence and automatic sprinklers, we own two cars, and we are members of both the Rotary Club and the Chamber of Commerce. In the course of our married life, we've saved for retirement, built a wooden swing set in the backyard that now sits unused, attended dozens of parent-teacher conferences, voted regularly, and contributed to the Episcopal church each and every Sunday. At fifty-six, I'm three years older than my wife.
Nicholas Sparks (Omaha, 31 december 1965)
De Duitse schrijver en musicus Stephan Krawczyk werd geboren op 31 december 1955 in Weida in Thüringen. Hij studeerde muziek in Weimar. Vanaf 1984 was hij liederenmaker en protestzanger in Oost-Berlijn. In 1985 kreeg hij een Berufsverbot en drie jaar later werd hij gearresteerd en uitgezet naar het westen. Hij publiceerde o.a. "Das irische Kind" (1996) en recent"Feurio" alsook de cd "Die Queen ist in der Stadt".
Uit: Steine hüten
Manche sind schöner, wenn sie angezogen sind, bei Margaretha ist es anders, nicht umgekehrt, denn wer nackt schön ist, wäre bekleidet ja nur dann weniger schön, wenn es am Geschmack haperte.
Daran hapert es bei ihr nicht, man kann sogar sagen, ihr Geschmack weiß die Nacktheit zu berücksichtigen, sie trägt keinen Schmuck, ihr Hals, zum Beispiel, braucht weder Kette noch Klunkern, ihre Ohrläppchen bieten sich dem Betrachter nackt und auch seinen Lippen, wenn ihm Margaretha gnädig ist.
Ich empfinde dies als Vorteil an einer Begehrten, weil mir persönlich Metall nicht schmeckt. Wenn ich mich auf einen Abstand von etwa zehn Zentimetern an sie herangepirscht habe - sagen wir, ich sitze mit ihr in einem Strandkorb, warme Sommernacht, alles die Paarung Begünstigende wurde herbeirufen, ist gekommen und anwesend -, tauche ich in ihren Duft ein, und dies ist kein künstlicher Lockstoff, er ist von dem edlen Weibe höchstselbst hergestellt.
Dann fange ich an zu vergessen:
Eigentlich wollte ich mit ihr besprechen, daß es so mit uns nicht mehr weitergeht. Es geht von allein weiter. Sie wölbt ihre Stirn gen Himmel. Wann lag die Nacht heller im Vollmondlicht? Ich sehe sie so gern lächeln, wenn ich ihr Ohrläppchen küsse. Sie schließt die Augen und lächelt beseelt. "Mein Kätzchen", flüstere ich und greife nach ihrer Hand. Die ist feucht geworden. Manchmal wischt sie die Hände vorher am Kleid ab. Aber das nützt meist nichts, bald ist sie wieder feucht. Jetzt ist es ihr egal. Unsere Finger spielen Betasten, Umschließen, Verschränken, während mein Mund immer noch an ihrem Ohrläppchen nuckelt - bis sie schnurrt.
Käfersammlung, begrenzte Farben, blaue Kohle meine Taschenuhr hab ich zum Reinigen gebracht nun ist der Uhrmacher gestorben Fahrräder surren an seinem Laden vorbei meine Handschrift, liebesunfähig unter dem Aschenbecher mit Kippen, Kronkorken Kugelschreiber schwarz, Not am Mann Kontoauszug als Lesezeichen im Nabokov (Ada) das Gesicht unserer Erde: eine Riesenlibelle vor dick aufgetragenem Abendrot Großer Teddy auf dem Fenstersims im Hof
Dieter ist der Sohn einer halbjüdischen Mutter, die 1943 nach Theresienstadt eingeliefert wurde, und eines nichtjüdischen Apothekers. Ich bin Sprößling einer Frau, die in der Zeit der Weltwirtschaftskrise vom Protestantismus zu den "Zeugen Jehovas" konvertierte - welches Faktum ihr ab 1938 weit über ein halbes Jahrzehnt lebensbedrohlichen Aufenthalts im Frauenkonzentrationslager Ravensbrück einbrachte - und eines Mannes, der als Stabsoffizier der Fliegertruppe und am Ende des Krieges als Kommandeur eines Luftwaffenfeldregiments Dienst tat. Wir beiden Halbwüchsigen schlossen Freundschaft, wie das so unter 15- (ich) bis 16jährigen (Dieter) Jungen so üblich ist, ohne es zunächst zu bemerken. Ab der 5. oder 6. Klasse der "Oberschule für Jungen", wie das Realgymnasium in der sächsischen Großstadt seinerzeit firmierte, schrieb ich vor Unterrichtsbeginn seine Mathe- und Physikarbeiten ab. Im Gegenzug warnte ich ihn vor Übergriffen der Mitschüler, die ihn mehr als einmal verprügeln wollten. Ohne jeden ersichtlichen Grund, nur so, möglicherweise, weil er ihnen irgendwie fremd anmutete. Mich erinnerte die aggressive Haltung seiner "Kameraden" an das Verhalten meiner früheren Berliner Volksschulklasse gegen einen Buben mit Familiennamen Mangold. Wir haben den armen Kerl mehrfach auf dem Schulweg verhauen, wohl weil wir wußten, daß er Jude war. Ich schäme mich noch heute dafür und hoffe von Herzen, daß das Knäblein den wenige Jahre später einsetzenden Holocaust überlebt hat.
Dieter Noll (31 december 1927 6 februari 2008) Noll (helemaal rechts) als hulpje van de luchtmacht, midden 1944.
Dal Stivens, Horacio Quiroga, Gottfried August Bürger, Marie d'Agoult
De Australische schrijver Dal Stivens werd geboren op 31 december 1911 in Blayney, New South Wales. Van 1944 tot 1949 diende hij in het leger. Daarna werkte hij tot 1950 o.a op het persbureau van het Australia House in London. Hij werd oprichter-president van de Australian Society of Authors. In 1970 won hij de Miles Franklin Award voor de beste Australische roman met A Horse of Air.
Uit: A Horse of Air
I am the author and amateur naturalist mentioned in the first chapter of this rather unorthodox autobiography by Harold Craddock. I had known and respected Harold Craddock for some years - his contributions to Australian ornithology have been outstanding - but I was never a close friend. Accordingly, I was a little surprised when he asked me to act as his literary godfather, as it were, and handed me the manuscript which with only slight editing appears on the pages that follow. His original idea was that I should use his autobiography as part of the source material for an account of the expedition he led to central Australia in 1967. His manuscript, as he was at pains to point out, was a subjective account and was deficient in many details. "Moreover, it's a bit wild in places - you'll need to get people to corroborate some of the things I've written," he said. This was my own first reaction, and I, accordingly, spent several months interviewing other people who had accompanied Harold Craddock and gathering the mass of material necessary for a straightforward account of the Craddock and Drake Expedition to find the rare night parrot. It was only when I had accumulated a mass of material that I realized that the finest memorial to my friend was to publish his autobiography much as he had written it, with only minor interpolations by others where accounts differed. Who was I, for instance, to judge whether Harold Craddock, or someone else, was being truthful? The truth about anything must be disputable. As he asks in the autobiography, which is the reality and which is the dream? Most of the people mentioned have consented to the references made to them even though they did not always agree that they acted as Harold Craddock said they did or from the motives he imputed to them. They have, in fact, behaved with extraordinary magnanimity. In a few places only they have interpolated mild demurrers. Occasionally it has been necessary to use invented names and alter details.
Dal Stivens (31 december 1911 - 16 juni 1997)
De Uruguayaanse schrijver Horacio Quiroga werd geboren op 31 december 1878 in Salto. Hij had een wel zeer door tragedies beheerst leven. Zijn vader schoot zichzelf tijdens een uitstapje met het gezin per ongeluk dood, twee van zijn broers overleden op jonge leeftijd, zijn stiefvader pleegde in zijn aanwezigheid zelfmoord, zijn eerste vrouw nam een fatale dosis cyanide in en hijzelf schoot per abuis een vriend dood, toen hij diens pistool inspecteerde ter voorbereiding op een duel. Toch besloot Quiroga kort na dit laatste ongeluk het relatief veilige leven aan de Rio de la Plata in te ruilen voor een onzeker bestaan in het binnenland van Argentinië. Hij vestigde zich in de provincie Misiones, waar zijn inspanningen om een plantage van de grond te krijgen op een mislukking uitliepen.. Als literator trof hij het beter: het ruige leven in het oerwoud inspireerde hem tot het schrijven van een reeks verhalen, die een uitlaatklep vormden voor zijn obsessie met de dood.
Hoewel Quiroga ook romans en gedichten publiceerde, dankt hij zijn faam vooral aan de bijna tweehonderd verhalen die hij heeft geschreven.
Uit: The Feather Pillow
Alicia's entire honeymoon gave her hot and cold shivers. A blonde, angelic, and timid young girl, the childish fancies she had dreamed about being a bride had been chilled by her husband's rough character. She loved him very much, nonetheless, although sometimes she gave a light shudder when, as they returned home through the streets together at night, she cast a furtive glance at the impressive stature of her Jordan, who had been silent for an hour. He, for his part, loved her profoundly but never let it be seen.
For three months--they had been married in April--they lived in a special kind of bliss.
Doubtless she would have wished less severity in the rigorous sky of love, more expansive and less cautious tenderness, but her husband's impassive manner always restrained her.
The house in which they lived influenced her chills and shuddering to no small degree. The whiteness of the silent patio--friezes, columns, and marble statues--produced the wintry impression of an enchanted palace. Inside the glacial brilliance of stucco, the completely bare walls, affirmed the sensation of unpleasant coldness. As one crossed from one room to another, the echo of his steps reverberated throughout the house, as if long abandonment had sensitized its resonance.
Alicia passed the autumn in this strange love nest. She had determined, however, to cast a veil over her former dreams and live like a sleeping beauty in the hostile house, trying not to think about anything until her husband arrived each evening.
It is not strange that she grew thin. She had a light attack of influenza that dragged on insidiously for days and days: after that Alicia's health never returned. Finally one afternoon she was able to go into the garden, supported on her husband's arm. She looked around listlessly.
Horacio Quiroga (31 december 1878 19 februari 1939)
DIOTIME, ÉLIE.--Un peu plus tard, VIVIANE, MARCEL.
Ils marchaient sur la grève sans se parler. Ils s'étaient d'abord entretenus de leurs amis et d'eux-mêmes, de leurs opinions sur les choses du jour. Puis, insensiblement, le silence s'était fait. La
grandeur de ce lieu désert s'imposait à eux. La marée qui montait lentement, en battant de ses flots le cap Plouha, imprimait à leur esprit son rhythme solennel.--À quoi pensez-vous? dit enfin Élie.
DIOTIME.
La question est brusque. La réponse va vous surprendre... Je pense à Dante.
ÉLIE.
À Dante!... ici! au poëte florentin, sur les côtes de Bretagne! Voilà qui me surprend, en effet.
DIOTIME.
Ce site est véritablement dantesque. Regardez ces formidables entassements de rochers, précipités les uns sur les autres! Voyez ces blocs de granit aux flancs noirs, tout hérissés d'algues marines, que la vague, en se retirant, laisse couverts d'écume, et que d'ici l'on prendrait pour des monstres accroupis sur le sable! Écoutez les gémissements du flot qui s'engouffre dans ces antres béants! Ne se croirait-on pas aux abords d'un monde infernal? Tout à l'heure, à la lueur blafarde de votre triste soleil, il me semblait lire sur ce pan de roc taillé à pic l'inscription sinistre: _Per me si va_; et je voyais,
là-bas, dans cet enfoncement, l'ombre de Dante, qui s'avançait, pâle et muette, vers les régions obscures.
Marie d'Agoult (31 december 1805 5 maart 1876) Portret door Henri Lehmann, 1843
We've had births at Christmas (natch!), deaths, partings, meetings, mayhem, attempted suicides, and sanity hearings. And Christmas in Hawaii, in China, in the past, the future, and outer space. We've heard from the littlest shepherd, the littlest wise man, the littlest angel, and the mouse who wasn't stirring. There's not a lot out there that hasn't already been done. In addition, the Christmas-story writer has to walk a narrow tightrope between sentiment and skepticism, and most writers end up falling off into either cynicism or mawkish sappiness. And, yes, I am talking about Hans Christian Andersen. He invented the whole three-hanky sob story, whose plot Maxim Gorki, in a fit of pique, described as taking a poor girl or boy and letting them "freeze somewhere under a window, behind which there is usually a Christmas tree that throws its radiant splendor upon them." Match girls, steadfast tin soldiers, even snowmen (melted, not frozen) all met with a fate they (and we) didn't deserve, especially at Christmas. Nobody, before Andersen came along, had thought of writing such depressing Christmas stories. Even Dickens, who had killed a fair number of children in his books, didn't kill Tiny Tim. But Andersen, apparently hell-bent on ruining everybody's holidays, froze innocent children, melted loyal toys into lumps of lead, and chopped harmless fir trees who were just standing there in the forest, minding their own business, into kindling.
and, on that sea that lacked both waves and beaches,
the footsteps, neither near nor far away.
Vertaald door Geoffrey Brock
Giovanni Pascoli (31 december 1855 6 april 1912)
De Vlaamse dichter, advocaat en rechter August van Cauwelaert werd geboren in Onze-Lieve-Vrouw-Lombeek op 31 december 1885. Hij liep zijn middelbare school aan het Klein Seminarie in Hoogstraten. In 1911 behaalde hij zijn doctoraat in rechten, aan de Universiteit van Leuven. In 1914, toen WO I uitbrak gaf hij zich op als vrijwilliger voor het Belgisch leger. Hij werd officier maar in 1916 raakte hij zwaar gewond, in de loopgraven van Passendale. Na de oorlog werd hij vrederechter in Kontich, later politierechter in Antwerpen. Zijn dichtwerk werd vooral beïnvloed door Guido Gezelle en Karel van de Woestijne. Liederen van droom en daad uit 1918 is een poëtische weergave van de oorlogsjaren. Latere dichtbundels als Het licht achter de heuvel uit 1929 zijn sterk religieus geïnspireerd. Vanaf 1932 was Van Cauwelaert hoofdredacteur van het blad Dietsche Warande en Belfort.
Voor mijn jongens 1
1 Januari 1916
Hoe staat ge daar grootsch met uw zwijgenden trots,
De koppen gebruind en de voeten vereelt,
Zoo stoer met uw helm en geweer lijk gebeeld
Uit brons of arduin of uit ruwere rots.
Mijn jongens, hoe staat ge daar sterk en wat steekt
Er diep in uwe oogen een donkere brand;
Wat steekt er een kracht in den greep van uw hand
En wil in het spaarzame woord dat ge spreekt.
Schoon kerels, die vrij waart te huis en geen hoon
Of dwang hebt geduld en die kendet geen nood;
Die werkte als ge wildet, maar wrocht voor uw brood,
Hoe zwaarder uw arbeid hoe rijker uw loon.
Nu hebt ge den honger gekend en den dorst;
Nu hebt ge geslapen op stroo als een hond,
In hak en in schuur of in 't lijk van den grond
En nachten gesloofd voor een karige korst.
Nu hebt ge in den dans en den daver gestaan;
Nu hebt ge er zien vallen, verminkt en vermoord,
De besten het eerst; maar geen zucht of geen woord:
Te sterk voor een klacht en te trotsch voor een traan.
Nu hebt ge den angst en den twijfel gekend,
Voor 't lot en voor 't leven van ouder en kroost;
En over den Yzer zoo vaak als om troost
Uw blik naar de torens van Vlaandren gewend.
Maar geen die zijn woord en zijn wapen verried;
De geest is nog helder en hoog bleef het hart.
Ge dookt als een schande de mom van uw smart
En stapt naar den dood met een lach en een lied.
Ondwingbaar jong ras, met uw duldenden moed
En staalharde zielen, van al wat er vecht
En valt onder 't vaandel van roof of van recht:
Is uw bloed het zuiverste en edelste bloed.
August van Cauwelaert (31 december 1885 - 4 juli 1945)
De Schotse dichter Alexander Smith werd geboren op 31 december 1830 in Kilmarnock. Omdat zijn ouders te arm waren om schoolgeld te betalen stuurden zij hen naar een linnenfabriek in Glasgow. Zijn eerste gedichten verschenen in de Glasgow Citizen. Zijn eerste bundel A Life Drama and other Poems (1853) werd goed ontvangen en leverde hem uiteindelijk een post op als secetaris aan de universiteit van Edinburgh.
Love
The fierce exulting worlds, the motes in rays,
The churlish thistles, scented briers,
The wind-swept bluebells on the sunny braes,
Down to the central fires,
Exist alike in Love. Love is a sea
Filling all the abysses dim
Of lornest space, in whose deeps regally
Suns and their bright broods swim.
This mighty sea of Love, with wondrous tides,
Is sternly just to sun and grain;
'Tis laving at this moment Saturn's sides,
'Tis in my blood and brain.
All things have something more than barren use;
There is a scent upon the brier,
A tremulous splendour in the autumn dews,
Cold morns are fringed with fire.
The clodded earth goes up in sweet-breath'd flowers;
In music dies poor human speech,
And into beauty blow those hearts of ours
When Love is born in each.
Daisies are white upon the churchyard sod,
Sweet tears the clouds lean down and give.
The world is very lovely. O my God,
I thank Thee that I live!
Alexander Smith (31 december 1830 - 5 januari 1867)
The difference is partly one of time, he would explain. Whereas the tourist generally hurries back home at the end of a few weeks or months, the traveler, belonging no more to one place than to the next, moves slowly, over periods of years, from one part of the earth to another. Indeed, he would have found it difficult to tell, among the many places he had lived, precisely where it was he had felt most at home. Before the war it had been Europe and the Near East, during the war the West Indies and South America. And she had accompanied him without reiterating her complaints too often or too bitterly.
At this point they had crossed the Atlantic for the first time since 1939, with a great deal of luggage and the intention of keeping as far as possible from the places which had been touched by the war. For, as he claimed, another important difference between tourist and traveler is that the former accepts his own civilization without question; not so the traveler, who compares it with the others, and rejects those elements he finds not to his liking. And the war was one facet of the mechanized age he wanted to for get.
In New York they had found that North Africa was one of the few places they could get boat passage to. From his earlier visits, made during his student days in Paris and Madrid, it seemed a likely place to spend a year or so; in any case it was near Spain and Italy, and they could always cross over if it failed to work out. Their little freighter had spewed them out from its comfortable maw the day before onto the hot docks, sweating and scowling with anxiety, where for a long time no one had paid them the slightest attention. As he stood there in the burning sun, he had been tempted to go back aboard and see about taking passage for the continuing voyage to Istanbul, but it would have been difficult to do without losing face, since it was he who had cajoled them into coming to North Africa. So he had cast a matter-of-fact glance up and down the dock, made a few reasonably unflattering remarks about the place, and let it go at that, silently resolving to start inland as quickly as possible.
Im Norden der Grafschaft Ruppin, hart an der mecklenburgischen Grenze, zieht sich von dem Städtchen Gransee bis nach Rheinsberg hin (und noch darüber hinaus) eine mehrere Meilen lange Seenkette durch eine menschenarme, nur hie und da mit ein paar Dörfern, sonst aber ausschließlich mit Förstereien, Glas- und Teeröfen besetzte Waldung. Einer der Seen, die diese Seenkette bilden, heißt »der Stechlin«. Zwischen flachen, nur an einer einzigen Stelle steil und kaiartig ansteigenden Ufern liegt er da, rundum von alten Buchen eingefaßt, deren Zweige, von ihrer eignen Schwere nach unten gezogen, den See mit ihrer Spitze berühren. Hie und da wächst ein weniges von Schilf und Binsen auf, aber kein Kahn zieht seine Furchen, kein Vogel singt, und nur selten, daß ein Habicht drüber hinfliegt und seinen Schatten auf die Spiegelfläche wirft. Alles still hier. Und doch, von Zeit zu Zeit wird es an ebendieser Stelle lebendig. Das ist, wenn es weit draußen in der Welt, sei's auf Island, sei's auf Java zu rollen und zu grollen beginnt oder gar der Aschenregen der hawaiischen Vulkane bis weit auf die Südsee hinausgetrieben wird. Dann regt sich's auch hier, und ein Wasserstrahl springt auf und sinkt wieder in die Tiefe. Das wissen alle, die den Stechlin umwohnen, und wenn sie davon sprechen, so setzen sie wohl auch hinzu: »Das mit dem Wasserstrahl, das ist nur das Kleine, das beinah Alltägliche; wenn's aber draußen was Großes gibt, wie vor hundert Jahren in Lissabon, dann brodelt's hier nicht bloß und sprudelt und strudelt, dann steigt statt des Wasserstrahls ein roter Hahn auf und kräht laut in die Lande hinein.«
Das ist der Stechlin, der See Stechlin.
Aber nicht nur der See führt diesen Namen, auch der Wald, der ihn umschließt. Und Stechlin heißt ebenso das langgestreckte Dorf, das sich, den Windungen des Sees folgend, um seine Südspitze herumzieht. Etwa hundert Häuser und Hütten bilden hier eine lange, schmale Gasse, die sich nur da, wo eine von Kloster Wutz her heranführende Kastanienallee die Gasse durchschneidet, platzartig erweitert. An ebendieser Stelle findet sich denn auch die ganze Herrlichkeit von Dorf Stechlin zusammen; das Pfarrhaus, die Schule, das Schulzenamt, der Krug, dieser letztere zugleich ein Eck- und Kramladen mit einem kleinen Mohren und einer Girlande von Schwefelfäden in seinem Schaufenster. Dieser Ecke schräg gegenüber, unmittelbar hinter dem Pfarrhause, steigt der Kirchhof lehnan, auf ihm, so ziemlich in seiner Mitte, die frühmittelalterliche Feldsteinkirche mit einem aus dem vorigen Jahrhundert stammenden Dachreiter und einem zur Seite des alten Rundbogenportals angebrachten Holzarm, dran eine Glocke hängt.
Theodor Fontane (30 december 1819 - 20 september 1898)
Eine heruntergekommene Altbauküche, rechts halb angeschnitten ein Raum, der später Freddys Zimmer sein wird. Freddy und Sanya sitzen auf dem Küchentisch. Lange Pause.
FREDDY
(schüchtern) Fang du an.
SANYA
(fröhlich) Nein, du.
FREDDY
Nun mach schon.
SANYA
(sehr fröhlich) Du sagst doch immer, daß ich zuviel rede. (Freddy guckt strafend.) Nun sag schon: Ich bin Freddy, und das ist Blabla und so weiter.
FREDDY
Ich bin Freddy, und das ist Sanya -
SANYA
(ihn unterbrechend) Und ich rede zuviel.
FREDDY
Und wir haben ein Problem -
SANYA
Ich bin Türkin.
FREDDY
(aus dem Konzept gebracht) Darum geht es doch gar nicht.
SANYA
(ernsthaft) Aber das ist ein Problem.
FREDDY
Also, als Sanya und ich uns vor vier Wochen kennenlernten -
SANYA
Nicht unser Problem.
FREDDY
Da haben wir uns noch gedacht -
SANYA
Mein Problem.
FREDDY
Also, vor vier Monaten -
SANYA
Drei. Drei Monate und 22 Tage, um genau zu sein.
FREDDY
Möchtest du lieber erzählen?
SANYA
(fröhlich) Nein, nein. Du machst das ganz fabelhaft.
FREDDY
Kennengelernt haben wir uns also vor drei Monaten und zweiundzwanzig Tagen.
SANYA
Da sind wir zusammengezogen!
FREDDY
Mein' ich ja.
SANYA
Kennengelernthaben wir uns erst viel später.
FREDDY
Also, als wir zusammengezogen sind, war noch alles in Ordnung.
SANYA
Und dann haben wir uns kennengelernt, und jetzt haben wir ein Problem.
The brief capital of disturbances. And within that city lies the city Utopia with its little sojourns And orange sodas, Utopia with Its watermelons and televisions. Inside, city that holds the happiest Disturbances of my youth behind gold Façades. Staggering up from the river Full of forget in the flare of evening One sees a city where the negative Held its court. And inside that, city which Is little more than a theory of red In everyday life: red suburbs, rouge Of nostalgia, series of scrawled changes.
I believe that what separates humanity from everything else in this world -- spaghetti, binder paper, deep-sea creatures, edelweiss and Mount McKinley -- is that humanity alone has the capacity at any given moment to commit all possible sins. Even those of us who try to live a good and true life remain as far away from grace as the Hillside Strangler or any demon who ever tried to poison the village well. What happened that morning only confirms this. It was a glorious fall morning. The sun burned a girly pink over the mountain ranges to the west, and the city had yet to generate its daily smog blanket. Before driving to school in my little white Chevette, I went into the living room and used my father's telescope to look down at the harbor, as smooth as mercury, and on its surface I could see the moon dimming over East Vancouver. And then I looked up into the real sky and saw the moon on the cusp of being over-powered by the sun. My parents had already gone to work, and my brother, Chris, had left for swim team hours before. The house was quiet -- not even a clock ticking -- and as I opened the front door, I looked back and saw some gloves and unopened letters on the front hallway desk. Beyond them, on the living room's gold carpet, were some discount warehouse sofas and a lamp on a side table that we never used because the light bulb always popped when we switched it on. It was lovely, all that silence and all that calm order, and I thought how lucky I was to have had a good home. And then I turned and walked outside. I was already a bit late, but I was in no hurry. Normally I used the garage door, but today I wanted a touch of formality. I had thought that this morning would be my last truly innocent glance at my childhood home -- not because of what really ended up happening, but because of another, smaller drama that was supposed to have unfolded. I'm glad that the day was as quiet and as average as it was. The air was see-your-breath chilly, and the front lawn was crunchy with frost, as though each blade had been batter fried. The brilliant blue and black Steller's jays were raucous and clearly up to no good on the eaves trough, and because of the frost, the leaves on the Japanese maples had been converted into stained-glass shards.
Douglas Coupland (Rheinmünster-Söllingen, 30 december 1961)
Aarde mijn vrouw. In je voren viel het zaad, rijpt het graan. Jouw schoot is de hoeve waarover de tijd in seizoenen gaat: gestalten van licht en schaduw, veel licht, dat vloeit, overstroomt, en brandt als bloed in de aders, dan zand wordt of stollend lood.
Aarde mijn vrouw. Hoe geuren de bossen, een houtduif koert. Haar roep is het moe losscheuren uit je schoot en de stilte bloeit diep in het water van de avond. Aarde, je lijf smaakt naar brood. Vrouw, die ik aarzelend nader, jouw schoot wordt mijn bloeiende dood.
There was a red-haired man who had no eyes or ears.
Neither did he have any hair, so he was called red-haired theoretically.
He couldn't speak, since he didn't have a mouth. Neither did he have a nose.
He didn't even have any arms or legs. He had no stomach and he had no back and he had no spine and he had no innards whatsoever. He had nothing at all!
Therefore there's no knowing whom we are even talking about.
In fact it's better that we don't say any more about him.
PUSHKIN AND GOGOL
GOGOL: (Falls onto stage from the wings and lies quietly.)
PUSHKIN: (Enters, stumbles over Gogol and falls.) The Devil! It seems I've stumbled over Gogol!
GOGOL: (Rises.) How disgusting! You can't even rest. (Walks, stumbles over Pushkin and falls.) It seems I've stumbled over Pushkin!
PUSHKIN: (Rising) Not a minute of peace! (Walks, stumbles over Gogol and falls.) The Devil! It seems I've stumbled over Gogol again!
GOGOL: (Rising) Always drunk! (Walks, stumbles over Pushkin and falls.) How disgusting! Again it's Pushkin!
PUSHKIN: (Rising) Hooliganism! Sheer hooliganism! (Walks, stumbles over Gogol and falls.) The Devil! Again it's Gogol!
GOGOL: (Rising) This is sheer mockery! (Walks, stumbles over Pushkin and falls.) Again it's Pushkin!
PUSHKIN: (Rising) The Devil! Really, the Devil! (Walks, stumbles over Gogol and falls.) Gogol!
GOGOL: (Rises.) Disgusting! (Walks, stumbles over Pushkin and falls.) Pushkin!
PUSHKIN: (Rising) The Devil! (Walks, stumbles over Gogol and falls off stage.) Gogol!
GOGOL: (Rising) Disgusting! (Exits.)
(From off stage is heard Gogol's voice: "Pushkin!")
Daniil Charms (30 december 1905 - 2 februari 1942)
Uit: Ein Lyriker à la mode (Samen met zijn broer Julius)
Diese Massenproduktion müßte Bedenken erregen auch dann, wenn wir es mit lauter Meisterschöpfungen zu thun hätten, weil selbst des Guten zu viel geschehen kann, in Wirklichkeit jedoch stehen wir einer Sündfluth todter Mittelmäßigkeit gegenüber. Das hat ein anderes Preisausschreiben an den Tag gebracht. Eine Aufforderung nämlich der "Deutschen Zeitung" in Wien, ein Lied zu schreiben, das den für die Wahrung ihres Deutschthums kämpfenden Österreichern zur Volkshymne werden könnte, eine Aufforderung also, die mancherlei Unkenntniß verräth, von poetischem Schaffen sowohl, wie von der Natur des Volksgeistes, hat gleichwohl nicht mehr und nicht weniger als 1500 Gedichte ins Leben gerufen. Und von diesen 1500 wurden drei für preiswürdig erkannt, welche, sobald sie veröffentlicht erschienen, von der gesammten Kritik fast einstimmig als Erzeugnisse dilettantischer Mache verurtheilt sind. Nun mag es zugegeben werden, daß unter den nichtgekrönten Liedern dieses oder jenes die gekrönten weit überragte, aber die Mehrzahl muß ohne Zweifel, die geachteten Namen der Preisrichter lassen wohl das Zugeständniß eines Fehlers, aber nicht einer völligen Verkehrtheit zu, noch unter das Niveau der auserwählten eingeordnet werden. Ein maßloses Ueberwuchern von Mittelmäßigkeit und Dilettantismus läßt sich demnach schwerlich läugnen, ebensowenig die Gefahr, welche jede einseitige Ueberwucherung zur Folge hat, es fragt sich nur, was die Gefahr in diesem Falle bedeutet. Unmittelbar ist es zunächst die Literatur, die Poesie, welche zu leiden hat. Allerdings kann der Unterschied zwischen wahrer und dilettantischer Poesie nicht durch eine Gleichung bestimmt, nicht wie an einem Skelett demonstrirt werden, denn das, was metrische Zeilen zu einem Gedicht macht, dieses innerste Sein der Poesie, steht über dem Erkennen, wohl aber giebt es einzelne Eigenschaften, welche jedem Kunstwerk unerläßlich sind. Das sind Wahrheit der Empfindung, innige Verschmelzung von Form und Inhalt und eigenartige Persönlichkeit; Mangel an einer dieser Eigenschaften charakterisirt den Dilettanten.
Heinrich Hart (30 december 1855 11 juni 1906)
Boekomslag, Heinrich en Julius Hart
De Oostenrijkse dichteres en schrijfster Betty Paoli (eig. Barbara Elisabeth Glück ) werd geboren op 30 december 1814 in Wenen. Zie en ook mijn blog van 30 december 2008.
Im Winter
Wiesengrund und Bergeshöh' Liegen wie begraben, Auf dem schimmernd weißen Schnee Tummeln sich die Raben.
Mag die Sonne auch ihr Licht Fernehin entsenden, Es erquickt und wärmet nicht, Kann nur schmerzlich blenden.
Dicht vor meinem Fenster steht Eine schlanke Linde, Mit Demanten übersä't Stöhnet sie im Winde.
An die Scheiben pocht sie leis', Leis' wie Glöckchen läuten; Was sie sagen will, ich weiß Mir es wohl zu deuten.
Arme Linde! Tag und Nacht Scheinst du mir zu klagen: »Dürft ich doch, statt todter Pracht, Wieder Blüthen tragen!«
Luister. Je bent een man. Achtentwintig jaar oud. Zes maanden getrouwd. Een meter drieëntachtig lang. Drie kilo te zwaar, volgens je vrouw. Je hebt een bleke huid. Blond haar dat al begint te dunnen. Korte vingers met afgebeten nagels. Sinds je huwelijk woon je in een oud rijtjeshuis. In een plaats die twijfelt tussen dorp en stad. Van hieruit pendel je elke dag naar het kantoor waar je werkt. Honderdtwintig kilometer ver, twee uur heen, twee uur terug, files inbegrepen. Jij had liever in een flat gewoond, vijf minuten lopen van je werk, maar je vrouw was verliefd geworden op dit huis en vooral op de plankenvloer in de woonkamer en de balken aan het plafond in de slaapkamer. Ook wonen haar ouders in de buurt. Het is nu tien voor halfacht s avonds. 24 december. Van het jaar 2000. Het laatste jaar van deze eeuw, hoewel niet iedereen het daarmee eens is. Volgens sommigen eindigde de twintigste eeuw op 31 december 1999 om middernacht, toen jij op kantoor voor je computer zat, in spanning de met veel tamtam aangekondigde millenniumbug afwachtend. Er gebeurde niets toen de zes nullen op je zeventien inch-scherm verschenen. Ja, vuurwerk was er, maar alleen in de omlijsting van je raam op de zeventiende verdieping van het kantoorgebouw, dat je om twee uur die ochtend verliet. Zet eens wat kerstmuziek op, roept je vrouw vanuit de keuken. Je vrouw heet Nancy Winters. Ze is twee jaar jonger dan jij. Ze verkoopt verzekeringen aan bedrijven en andere grote klanten. Voor de maatschappij waarvoor jij ook werkt. Jij bent software engineer, zoals dat heet. Haar vader is jouw chef. Hij is bovendien hoofdaandeelhouder. De sierlijke letter W in het logo van de maatschappij slaat op Winters. Vanavond heeft je vrouw haar vader en haar moeder uitgenodigd om te komen eten. Je gesprekken met je schoonouders verlopen vormelijk. Meneer en mevrouw moet je zeggen. En hem in een discussie altijd gelijk geven. En haar vooral voor aandacht. Ze krijgen vanavond fondue. Dat kan moeilijk mislukken. Je hebt een elektrisch fonduestel gekocht waarin je alleen wat olie hoeft te doen. Verder heb je bij de slager een kant-en-klare schotel vlees gehaald, op de versmarkt wat groen en bij de wijnhandelaar een paar flessen dure rode wijn. Zo ontloop je elk risico op commentaar. Hij kan niets aanmerken op de wijn, zij niets op jouw kookkunst of vooral het gebrek eraan.
Stefan Brijs (Genk, 29 december 1969)
De Amerikaanse schrijver Paul M. Rudnick werd geboren op 29 december 1957 in Piscataway, een voorstad van New York. Tegen de tijd dat hij aan de universiteit van Yale ging studeren wist hij al dat hij homosexueel was. Hij behaalde er een BA in theaterwetenschappen. Hij besloot niet verder te studeren, maar schrijver te worden. Zijn eerste stuk PoorLittle Lambs kwam in 1982 op de planken. Er volgden twee satirische romans Social Disease (1986)over het nachtleven in New York en I'llTake It (1989) over de Amerikaanse obsessie met kopen. Verder werk : I Hate Hamlet, Jeffrey, The Most Fabulous Story Ever Told, Valhalla en The New Century
Uit: The Gospel of Debbie
October 5
I saw him in the marketplace! Everyone says that hes the son of God, but I dont care one way or the other because hes just so cute!!! O.K., hes not hot like a gladiator or a centurion, but hes really sensitive and you can tell that he thinks about things and then goes, Be nice to people, and Im like, that is so true, and I wonder if hes seeing anyone!
October 21
Everyone says that hes just totally good and devoted to all humanity and that he was sent to save us and thats why he doesnt have time for a girlfriend, although I swear I saw Mary Magdalene doodling in the sand with a stick, writing Mrs. Jesus Christ and Merry Xmas from Mary and Jesus Christ and All the Apostles, with little holly leaves all around it. And Im like, Mary, are you dating Jesus? and she says, no, hes just helping me, and Im like, you mean with math? and shes like, no, to not be such a whore. And I said, but that is so incredibly sweet, and we both screamed and talked about whether we like him better when hes healing the lame or with a ponytail.
December 25
I wanted to get him the perfect thing for his birthday, so I asked Matthew and he said, well, myrrh is good, but then Luke said, oh please, everyone always gives him myrrh, I bet he wishes those wise men had brought scented candles, some imported marmalade, and a nice box of notecards. So I go, O.K., what about accessories, like a new rope belt or clogs or like I could make him a necklace with his name spelled out in little clay letters? and Mark said, I love that, but Luke rolled his eyes and said, Mark, you are just such an Assyrian. So I go to see Mary, Jesus mom, and she said that Jesus doesnt need gifts, that he just wants all of us to love God and be better people, but I asked, what about a sweater? and she said medium.
Justice? - You get justice in the next world, in this world you have the law.
Well of course Oscar wants both. I mean the way he talks about order? She drew back her foot from the threat of an old man paddling by in a wheelchair, - that all he's looking for is some kind of order?
Make the trains run on time, that was the. . .
I'm not talking about trains, Harry.
I'm talking about fascism, that's where this compulsion for others end up. The rest of it's opera.
No but do you know what he really wants?
The ones showing up in court demanding justice, all they've got their eye on's that million dollar price tag.
It's not simply the money no, what they really want. . .
What they really want, your fascists, Oscar, everybody I mean what it's really all about. She tapped a defiant foot against the tinkling marimba rhythms seeping into the waiting room somewhere over near the curtains, where the wheelchair had collided with a radiator and come to rest. Trains? fascism? Because this isn't about any of that, or even 'the opulence of plush velvet seats, brilliant spectacle and glorious singing' unless that's just their way of trying to be taken seriously too - because the money's just a yardstick isn't it. It's the only common reference people have for making other people take them as seriously as they take themselves, I mean that's all they're really asking for isn't it? Think about it, Harry.
I've thought about it, now look. How long do we have to wait? I've got to be in court in an hour.
He's been in therapy they said, it shouldn't be long. The nurse said he's in a highly agitated state.
Ever see him when he wasn't?
Well my God can you blame him? She was digging deep. . .
William Gaddis (29 december 1922 - 16 december 1998)
Die elegante Frau, wie sie erschrocken am Fenster sitzt! Und was für ein kerzengerader Oberkörper! Sie ist seit ein paar Minuten immer bleicher geworden, verblichen all die schöne Jugendlichkeit, an die doch auch Sie auf den ersten Blick geglaubt haben. Da hilft das Rouge, so vorbildlich auf den Wangenknochen aufgetragen, überhaupt nichts.
Ganz weiß ist Helene Pilz geworden. Der Mann bemerkt nichts davon. Er hat ja auch das echte und künstliche Blühen ihres Teints zu Anfang weder unterschieden, noch wenigstens wahrgenommen. Da, sagt sie, wie leicht betrunken oder gegen eine große Erschöpfung ankämpfend, auf der anderen Straßenseite kannst du sie alle begutachten, Frau Bernadotte, Frau Lemnitz, Frau Rottmann, Frau Becher-Hahn. Kein Wunder, daß Frau Mülleis, Wally Mülleis, die große Ausnahme hier, in diesem Gremium fehlt.
Hört er das denn nicht? Er sitzt tiefer als sie, das liegt an dem hölzernen Podest, auf dem ihr Stuhl steht. Eine kleine Rampe führt zu ihr hoch und zu ihm auf den normalen Fußboden runter. Der Mann muß ein guter Sportler sein, etwas Durchtrainiertes, auf dem Sprung Stehendes geht von ihm aus, trotz der ersten grauen Haare, die Sie oben auf seinem Kopf sehen. Er hat seine Stirn gegen den nackten Oberarm der Frau gepreßt. Wirkt es nicht unfreiwillig bußfertig?
Auch der Frau, wenn sie den Blick vom Fenster wendet, entgeht das Grau zwischen dem Schwarz nicht. Sie berührt die Strähnen mit der freien Hand. Im ersten Moment wollte sie ihm wohl fünffingrig und roh in die dicken Locken fahren. Dann hat sie es sich mitten in der Bewegung anders überlegt und findet ihre Kursänderung, die sie selbst überrascht, gravierend. Vor Kummer beginnt sie zu lächeln, spielt nur sehr behutsam mit diesem und jenem Haar. Auch Sie werden sich fragen, ob solche Vorsicht nicht übertrieben ist, und ob, natürlich, die Frau in Wahrheit mit Erinnerungen tändelt, und ob nicht die es sind, die sie geistesabwesend nach ihren verschiedenen Tönungen zählt und sortiert. Die Maserung ist anscheinend etwas Neues für sie. Das Haupthaar selbst ist es nicht. Da kennt sie wohl alle Wirbel. Ihr betrübtes Lächeln bleibt ihm verborgen.
De Duitse dichter en schrijver Tobias Sommer werd geboren op 6 juli 1978 in Bad Segeberg (Schleswig-Holstein). Hij publiceerde in literaire tijdschriften (entwürfe, Zeichen und Wunder, DUM, Belletristik) en bloemlezingen. In 2005 verscheen de verhalenbundelMeer über uns, in 2007 de gedichtenbundel zu viele Tragflächen.
Glatteis
Ich reibe ein Geräusch
in meinen Filter
der Radiosprecher lispelt
er allein wird wissen
warum
Zahlen erreichen Grenzen
die sich im Wasser vor mir
verfärben
ich zähle nicht
die verbrannten Körner
und ziehe die Schlaufe enger
seine Stimme jongliert auf
einer Unfassbarkeit
zwei Kammern teilen eine Straße
auf der Geschmack Opfer fordert
Dampftropfen auf meiner Tasse
Tränen kann man nicht hören
aber er spricht weiter
während ich meinen Tee trinke
morgens aus dem Fenster blickend
zwischen dem Lidstrich
der Schulbus
Tobias Sommer (Bad Segeberg, 6 juli 1978)
De Duitse dichter en schrijver Björn Kuhligk werd geboren op 19 februari 1975 in Berlijn. Hij debuteerde in 1995 met de dichtbundel Dann ziehe ich los, Engel suchen. Sindsdien publiceerde hij regelmatig in literaire tijdschriften, bloemlezingen en op internet. Hij is mede-uitgever van verzamelbundels, waarin jonge schrijvers voorgesteld worden. Ook leidt hij de werkgroep open poemsvan de Literaturwerkstatt Berlin.
Er hat seine Rituale
Er trinkt nach jedem guten Essen einen Schwarzen mit Genickschuß er pinkelt nur im Sitzen, wenn er besoffen oder verliebt ist
in der Zeitung liest er vom Krieg und bestimmt danach seine Kleidung auf dem Weg zur Arbeit, zwischen Trasse und Zäunen, kann er das Lama riechen
die letzte Geliebte warf eine Tasse da stand sein Name drauf ein Geschenk der Eltern er ist der Idiot der Familie
er hat sein Schiff in der Flasche die kann er schütteln oder auch nicht er hat einen merkwürdigen Namen und atmet zu flach, Gott steht ihm bei
Björn Kuhligk (Berlijn, 19 februari 1975)
De Duitse dichter Marco Kugel werd geboren op 11 december 1979 in Stuttgart. Hij studeerde Duitse literatuur, kunst- en mediawetenschappen en geschiedenis in Konstanz. Jarenlang werkte hij als regie-assistent, cameraman en camera-assistent. Sinds 2005 studeerde hij mediakunst aan de Hochschule für Gestaltung in Karlsruhe. Hij publiceerde o.a.in het Jahrbuch der Lyrik 2006.
fliehkraft
da breitet sich wind aus in flecken in staub tragend die reflexionskörper reagieren sinne darauf immer wider den wind fruchtbar gemacht brauchen vögel braucht was oben sein will um hinterhersegeln zu können brauchen wir erde stehen leicht eindruck machend sehen die luft zum beispiel weil sie uns etwas beschleunigt den boden unter den füssen wegzieht so stark können geschwindigkeiten gemacht die alles biegen und alles ziehen auch kleine luftzirkulationen der sense hinterher leichte wirbel biegen die stümpfe von grashalmen frisch nach dem schnitt der richtung der sense hinterher so stark kanns kleinstes geschnittenes noch biegen und ziehen aber diese flecken sind staub ist kein gras darunter sonst könnt man sagen grün wär die luft gewesen aber es sind nur blasshelle flecken gelöst vom boden unter unseren füssen vielleicht es gibt diese fliehkräfte von der erde fort
Thomas Grüter hatte immer Mittelstürmer sein wollen, aber schon zu Schülerzeiten geriet er durch einen Zufall ins Tor. Seine Laufbahn begann er mit neunzehn bei einer Oberligamannschaft in der Provinz. Dort fiel er bald durch Sprungkraft und Reaktionsschnelligkeit auf; schon nach einem Jahr holte ihn ein Verein aus der Zweiten Liga. Daraufhin brach Grüter seine Berufsausbildung ab, sein Traum hatte sich erfüllt, er wurde Profi. Zuerst fungierte er zwar, wie abgesprochen, als Reservemann. Doch nach einem Leistungstief des Stammtorwarts nominierte ihn der Trainer, und gleich im ersten Spiel rettete Grüter mit einer Serie von Glanzparaden ein torloses Unentschieden gegen den Tabellenführer über die Zeit. Als sich diese Leistung in den folgenden Spielen bestätigte, wurde die Sportpresse aufmerksam. Im Anschluss an eine Partie, bei der er in der Schlussminute einen Elfmeter hielt, wurde Grüter von zwei Fernsehstationen interviewt. Am Ende der Saison gehörte er zu den wenigen Spielern der Zweiten Liga, von denen man sprach. Niemand war überrascht, als er im Jahr darauf das Angebot eines Spitzenclubs aus der Bundesliga erhielt. Grüter war selig. Gerade einundzwanzig Jahre alt, saß er als offiziell dritter Torwart zunächst nur gelegentlich auf der Auswechselbank. Doch beim Training und bei Freundschaftsspielen im Ländlichen stand er zwischen den Pfosten. An allen Besprechungen vor und nach den Begegnungen nahm er wie die anderen teil, nur bei den Auftritten seines Vereins im Ausland blieb er zu Hause. So verging die erste Saison. Dann schied der Stammtorhüter wegen einer schweren Verletzung aus, und Grüter wurde vorübergehend zweiter Mann auf der Bank. Doch unter dem Druck der Öffentlichkeit verpflichtete der Verein einen Torwart von europäischer Klasse. Grüter wurde zunächst wieder auf seinen alten Posten versetzt; als aber unmittelbar darauf der zweite Torwart, enttäuscht über diese Entwicklung, den Verein verließ, wurde Grüter endgültig offizieller Reservemann. Und dabei blieb es. Als Grüter die Mitte der zwanzig erreichte, war sein Name längst aus der Presse verschwunden. Ein paarmal hatten ihn andere Vereine abwerben wollen. Doch die ihm versprachen, er werde sofort ihre Nummer Eins, konnten nur ein Bruchteil von dem bezahlen, was er schon bekam. Während er andererseits dort, wo er besser bezahlt würde, keinerlei Garantien für einen Stammplatz erhielt. Also blieb Grüter, wo er war. Vor Spielbeginn lief er kurz nach den anderen auf, zusammen mit dem ersten Torwart machte er ein paar Lockerungsübungen, dann stand er, während der erste Mann das Tor bezog, in der Nähe der Eckfahne und parierte dort bis zum Anpfiff die Probeschüsse der Stürmer. Von seinem Platz am linken Ende der Bank verfolgte er das Spiel. In der ersten Zeit hatte er dabei noch auf die Fehler der Nummer Eins geachtet, um die Chance seiner Nominierung abzuschätzen. Das tat er jetzt nicht mehr. Denn einmal hatte es geheißen, man dürfe einem Mann in der Krise nicht das Selbstvertrauen nehmen, dann, hastige Wechsel im Tor ermutigten nur die gegnerischen Stürmer oder brächten die eigene Abwehr ins Wanken.
Burkhard Spinnen (Mönchengladbach, 28 december 1956)
Gewöhnlich schauen die Bewohner der Umgebung, wenn sie mein Auto näher kommen sehen, über dieses hinweg in die Berge, wunderschöne Berge, an denen sie sich scheinbar nicht satt sehen können. Ob es ein Zufall ist, sinniere ich im gleichmäßigen Weiterfahren, dass es in diesem Lande so viele Berglieder gibt, Wegschaulieder quasi, eine hochstehende Wegschaukultur... Vor ein paar Tagen hat sich das mit einem Schlag geändert, genauer gesagt: mit einem grässlichen blechernen Krachen. Ich habe nämlich beim Reversieren einen Hydranten übersehen. Eine vom Heck bis zur Hintertüre eingedrückte Seitenwand ist die Folge. Sieht arg aus, aber ich kann mit dem Gefährt weiterfahren. Als ich das erste Mal in der Stadt parke, bleiben sofort einige Passanten stehen, die erstarrten Augen richten sie auf die Deformierung, dann auf mich, und zwar mit unverhohlenem, an Bewunderung grenzendem Staunen, dann wieder auf die Riesendelle. Ein Mann, mit dem ich bisher noch nie ein Wort gewechselt habe, lacht mich kumpelhaft an. Hat wohl auch schon seine Blechschäden abbekommen und meint nun zu verstehen, wie mir zumute ist. In einiger Entfernung stehen ein paar Frauen beisammen, breitbeing, wie wenn sie fürchteten, vom Anblick umgeworfen zu werden; sogar Passanten, die es eilig haben, bleiben kurz stehen, lassen das Missgeschick auf sich wirken und eilen erleichtert, dass es nicht sie betrifft, weiter. Auf der Heimfahrt lacht mich von einem Taktor herab ein Bauer vom Berg an. Eine so kolossale Delle macht auch ihm Eindruck; mich als dazugehörig wird er sich von nun an merken. Der Bub auf dem Kotflügelsitz macht das Staunen des Vaters fast synchron mit. Ich gönne die belebende Massage, die der Anblick den Bewohnern beschert, natürlich jedem, dem damit geholfen ist. Und wenn ich damit schon so viel Staunen, Interesse und Heiterkeit erwecke, kann ich mir mit dem Reparieren ruhig Zeit lassen. Als ich auf Drängen meiner Frau den Wagen schließlich doch in die Werkstatt stelle und ein paar Tage später wieder mit einem geglätteten Blech meiner Wege fahre, bemerken das einige sehr wohl. Aber keinen erheitert es. Mir scheint sogar, dass einzelne missmutige Gesichter noch missmutiger werden, habe ich sie doch mit der neuen Autotüre quasi vor die Türe gesetzt, habe sie durch die Glättung des Blechs aus meinem Inneren verwiesen, in dem sie sich in den letzten Wochen schon recht ungeniert umgesehen hatten.
Engelbert Obernosterer (St. Lorenzen, 28 december 1936)
«En quittant la maison, je rencontrais tout d'abord, assis en permanence devant le magasin où l'on vendait des aiguilles, un vieillard aux énormes lunettes, baissant la tête sur l'aiguille qu'il polissait... Puis c'était l'atelier de parapluies, portes grandes ouvertes, offrant le spectacle de sa dizaine d'apprentis au travail. Venait ensuite le magasin de chaussures où, par temps de chaleur, on voyait le tanneur, un gros homme exhibant un ventre gras et noir (piqué d'une touffe de poils!) tenir une chaussure avec son étau pour y fixer la semelle. Puis la boutique du barbier où l'on apercevait toujours un client en train de se faire raser, l'air figé, avec à la main un petit plat à barbe en bois. Il y avait encore la teinturerie, où de robustes ouvriers miao, dressés de toute leur hauteur sur une presse en pierre concave et s'appuyant de la main à une barre de bois fixée au mur, se balançaient de droite et de gauche. Puis on tombait sur trois fabriques de fromage de soja tenues par des Miao : des femmes à la taille mince et aux dents blanches, la tête enveloppée d'un mouchoir bariolé, chantonnaient sans arrêt pour distraire les petits enfants miao ligotés dans leur dos, tout en puisant du lait de soja avec une cuillère de cuivre étincelante. Je rencontrais encore sur ma route une fabrique de farine de soja au toit couvert de claies sur lesquelles séchaient des pâtes transparentes, et dont me parvenait à distance le bruit sourd de la meule entraînée par un mulet. Suivaient plusieurs étalages de bouchers où la viande de porc fraîche qu'on débitait palpitait encore. Puis c'était un magasin qui fabriquait des objets funéraires et louait des palanquins de noces : on y trouvait le génie de l'Ephémère au visage blanc, le roi des Enfers au visage bleu, des poissons et des dragons, des palanquins, des «garçons d'or» et des «filles de jade».
is de laatste in Een en Ander even onbedachtzaam door den heer Douwes Dekker in den wind geslagen, als hij de tweede en de eerste, de eerste vooral, op voorbeeldige wijze ter harte genomen en in praktijk gebragt heeft.
Onbedachtzaam? Die uitdrukking, beweren sommigen, wordt in zeker iemands woordenboek niet aangetroffen; en indien, voeren zij ons te gemoet, indien in ons vaderland niet een publiek bestond aan welks smaak meer voldaan en in welks behoeften beter voorzien is door de uitweidingen, die Een en Ander in uwe schatting voor een deel ontzenuwen; meer voldaan en beter voorzien dan indien de kracht heul had gezocht in de kortheid, - de heer Dekker zou korter en krachtiger geweest zijn.
Wordt met deze verontschuldiging van een meesterlijk schrijver bedoeld, dat hij bijwijle breedsprakig is met voorbedachten rade, zoo kan die grond van verschooning den toets niet doorstaan. Zeker, wie zijne menschen treffen wil, moet zijne menschen kennen; doch wee de kunst, indien treffen de hoofdzaak, en getroffen te hebben een vrijbrief wordt voor de wijze hoe en den prijs waarvoor!
Een en Ander is in velerlei opzigten een heuchelijk verschijnsel; dit geschrift is rijk aan bladzijden, zoo schoon als Multatuli er ooit eene geschreven heeft; het getuigt van de ongebroken kracht eens weerbaren mans; er ademt u eene weldadige frischheid uit tegen. Echter heeft de brochure het gebrek, dat de slordigheid van sommige partijen bij de keurigheid van andere ongunstig afsteekt; de schrijver op menige plaats te veel geeft en te weinig onderstelt; het ontwikkeldst gedeelte des publieks somtijds noodeloos opgehouden wordt. Daardoor ontbreekt aan het werk, als geheel beschouwd, de betrekkelijke volmaaktheid waardoor ook vlugschriften zich behooren te kenmerken. Vreesde ik niet den ernst mijner hoofdbedenking door eene woordspeling te verzwakken, ik poogde mijn oordeel aldus te omschrijven: Een en Ander heeft tegen zich, dat men zonder smart er een en ander uit missen zou.
Conrad Busken Huet (28 december 1826 1 mei 1886)
De Nederlandse rooms-katholiek priester, kunsthistoricus, schrijver en columnist Antoine Bodar werd geboren in 's-Hertogenbosch op 28 december 1944. Zie ook mijn blog van 28 december 2008.
Uit: Het zo tolerante vaderland
Waarom zou tolerantie niet grenzeloos kunnen zijn? Allereerst omdat al hetgeen ons menselijk handelen bepaalt aan grenzen is gebonden en derhalve nimmer ongebreideld kan zijn. Alles heeft zijn grenzen. Alles heeft zijn maat. Daarom kan voorts tolerantie niet anders dan zich zelf ernstig nemen, opdat wij de grens van tolerantie in het oog houden en zo vermijden dat de maatschappij zelfs de zelf intolerante zou tolereren. Wij hebben het recht de intolerante niet te tolereren. Zo Karl Popper in The Open Society and Its Enemies. Maar blijft het toch niet eigen aan tolerantie dubbelzinnig te zijn is zij in zekere zin zelfs niet een paradox in zich zelf? Tolerantie staat altijd in het spanningsveld van aanvaarding en daarmee solidariteit enerzijds en zelfs niet voorziene onverschilligheid anderzijds. Ook voor idealisten blijft het moeilijk zich steeds de eigen tolerantie bewust te blijven en niet achteloos plotseling te ontwaken in onverschilligheid.
Omtrent tolerantie (en in enen omgaan met het paradoxale dat daarin kennelijk schuilt) leert ons de Heilige Schrift. Matteüs heeft deze twee lessen opgetekend: De ene les over de zaaier. Hij zaait edel zaad maar op zijn land zaait de vijand onkruid tussen het al gezaaide. Beide zaden schieten op. Wat te doen? Niet het onkruid uittrekken maar onkruid samen met tarwe tot de oogst laten opgroeien. Nadien eerst geschiedt de scheiding: Onkruid wordt verbrandt en tarwe wordt opgeslagen. (Cf. Mt 13,24-30)
De andere les over Gods beminnelijkheid. Hij laat de zon opgaan over slechten en goeden en laat het
regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Bemint dus uw vijanden en streeft naar volmaaktheid. (Cf. Mt 5, 44-48)
Welke moraal uit deze beide lessen te trekken? Idealiteit en verdraging en vertrouwen. Drie strevingen die samen een maatschappij beter kunnen doen worden. Maar is de meetlat van idealiteit niet te hoog gelegd voor een samenleving die in realiteit functioneert? Elke realiteit kan niet zonder idealiteit, omdat idealiteit aan realiteit het streven geeft zich te verbeteren. Waar immers het ideaal ontbreekt verwildert het volk. En heeft in Nederland niet ruim verwildering zich meester gemaakt van vooral ontevreden en mopperende bevolkingsgroepen die al hetgeen vreemd is, en daarmee vijandelijk, zouden willen verbannen en het begrip tolerantie lijken te willen schrappen. Tweeërlei wreekt
zich daar: Gebrek aan goed onderwijs en aan blijvende opvoeding waaraan de massamedia zouden kunnen bijdragen. Wegebbing van besef dat de grenzen van een werkelijke demokratie steeds bepaald blijven door de mate waarin de besten naar voren komen om de leiding te nemen.
Verdraging is begin van beschaving. Want elkaar verdragen biedt terstond beleefdheid. En waar de
wellevendheid uitblijft zoals zo veelvuldig in het huidige Nederland daar woont niet alleen de
vaderlandse, wereldwijd bekende botheid maar zoekt meteen onverdraagzaamheid een onderkomen.
Antoine Bodar ('s-Hertogenbosch, 28 december 1944)
Uit: Der Kuß der Spinnenfrau(Vertaald doorAnneliese Botond)
- Mit ihr ist irgendwas los, das merkt man, sie ist nicht wie alle anderen Frauen. Sie wirkt jung, höchstens fünfundzwanzig, das Gesicht ist irgendwie katzenhaft, kleine Stupsnase, Gesichtsform... mehr rund als oval, breite Stirn, auch die Wangen sind groß, aber dann laufen sie spitz nach unten, wie bei Katzen. - Und die Augen?
- Hell, höchstwahrscheinlich grün, sie hat sie halb geschlossen, um besser zeichnen zu können, sie blickt auf das Modell, den schwarzen Panther im Zoo, der zuerst ruhig im Käfig liegt, aber als sie das Zeichenpult oder den Stuhl verrückt, entdeckt sie der Panther durch das Geräusch und fängt an, im Käfig hin und her zu laufen, und brüllt das Mädchen an, das bis dahin nicht recht gewußt hat, wie es die Zeichnung schattieren soll. - Konnte der Panther sie nicht vorher riechen? - Nein, weil er ein Riesenstück Fleisch im Käfig hat, kann er nichts anderes riechen. Der Wärter hat ihm das Fleisch direkt hinter die Gitterstäbe gelegt, absichtlich, damit der Panther nicht unruhig wird, denn so kommt kein anderer Geruch von draußen herein. Und sowie das Mädchen die Wut der Bestie bemerkt, fängt es an, schneller und immer schneller zu stricheln, und was sie zeichnet ist ein Tiergesicht, aber gleichzeitig auch ein Teufelsgesicht. Der Panther, ein Männchen, schaut sie an, und man weiß ...
Guy Debord, Alfred Wolfenstein, Morris Rosenfeld, Erich Köhler, Antoine Furetière
De Franse schrijver, filmmaker en kunstenaar Guy Debord werd geboren op 28 december 1931 in Parijs. Hij was een radicaal criticus van het kapitalisme en van het consumentisme. Zijn belangrijkste theoretische werk is La Société du spectacle uit 1967. Vooral in Frankrijk heeft hij invloed gehad op nieuw links. Samen met Asger Jorn richte hij in de jaren vijftig de Lettristische Internationale op waaruit in 1957 de Situationistischen Internationale ontstond. Debord draaide meerdere films waarbij hij veelvuldig experimenteerde. Na de moord op zijn uitgever onder dubieuze omstandigheden bracht hij de laatste tien jaar van zijn leven door in een dorp in de Auvergne. Na een langdurige ziekte maakte hij daar in 1994 een eind aan zijn leven. Bij testament had hij bepaald dat zijn films niet meer vertoond mogen worden.
Uit: Panégyrique
Dans le quartier de perdition où vint ma jeunesse, comme pour achever de s'instruire, on eût dit que s'étaient donné rendez-vous les signes précurseurs d'un proche effondrement de tout l'édifice de la civilisation. On y trouvait en permanence des gens qui ne pouvaient être définis que négativement, pour la bonne raison qu'ils n'avaient aucun métier, ne s'occupaient à aucune étude, et ne pratiquaient aucun art. Ils étaient nombreux à avoir participé aux guerres récentes, dans plusieurs des armées qui s'étaient disputé le continent : l'allemande, la française, la russe, l'armée des États-Unis, les deux armées espagnoles, et plusieurs autres encore. Le restant, qui était plus jeune de cinq ou six ans, était venu directement là, parce que l'idée de famille avait commencé à se dissoudre, comme toutes les autres. Nulle doctrine reçue ne modérait la conduite de personne ; et pas davantage ne venait proposer à leur existence quelque but illusoire. Diverses pratiques d'un instant étaient toujours prêtes à exposer, dans la lumière de l'évidence, leur tranquille défense. Le nihilisme est tranchant pour moraliser, dès que l'effleure l'idée de se justifier : l'un volait les banques, qui se glorifiait de ne pas voler les pauvres, et un autre n'avait jamais tué personne quand il n'était pas en colère. Malgré toute cette éloquence disponible, c'étaient les gens les plus imprévisibles d'une heure à l'autre, et parfois assez dangereux. C'est le fait d'être passé par un tel milieu qui m'a permis de dire quelquefois, par la suite, avec la même fierté que le démagogue des Cavaliers d'Aristophane : "J'ai été élevé sur la voie publique, moi aussi !"
Farewell to the feast-day! the prayr book is stained
With tears; of the booth scarce a trace has remained;
The lime branch is withered, the osiers are dying,
And pale as a corpse the fair palm-frond is lying;
The boughs of grey willow are trodden and broken
Friend, these are your hopes and your longings unspoken!
Lo, there lie your dreamings all dimmd and rejected,
And there lie the joys were so surely expected!
And there is the happiness blighted and perished,
And all that aforetime your soul knew and cherished,
The loved and the longed for, the striven for vainly
Your whole life before you lies pictured how plainly!
The branches are sapless, the leaves will decay,
An end is upon us, and whence, who shall say?
The broom of the beadle outside now has hustled
The lime and the palm that so pleasantly rustled.
There blew a cold gust, from our sight all is banished
The shaft from a cross-bow less swiftly had vanished!
Vertaald door Rose Pastor Stokes and Helena Frank
Morris Rosenfeld (28 december 1862 22 juni 1923)
De (Oost)-Duitse schrijver Erich Köhler werd geboren op 28 december 1928 in Taschwitz nabij Karlsbad. Hij werd opgeleid tot bakker, kleermaker en schilder. Geen van deze opleidingen maakte hij af. In 1950 werd hij lid van o.a. de FDJ. Van 1950 tot 1954 werkte hij in de uraniummijnen in Marienberg en Oberschlema. Nadat hij in 1956 zijn eerste boek had gepubliceerd studeerde hij van 1958 tot 1961 aan het Literaturinstitut Johannes R. Becher in Leipzig. In 1959 werd hij lid van de SED. Daarna wisselde hij verschillende keren het bestaan van zelfstandig schrijver af met diverse banen. Köhler werkte ook voor de Stasi, de Oostduitse geheime dienst. Toen dat bekend werd weigerde hij de PEN te verlaten. In april 2002 werd hij echter door een meerderheidsbesluit geroyeerd. Erich Köhler schreef romans, essays, verhalen en drama. Hij zag zichzelf als een vertegenwoordiger van de proletarisch revolutionaire literatuur.
Uit: Sture und das deutsche Herz
Ich habe es mir nämlich überschlafen. Da kamen sie heraufgeschritten, jene Geister, die die Welt geschaut und ausgesprochen haben bis auf diesen Punkt und denen wir alle unser Wissen verdanken, auch die Starrkrampfformel, die nach Lösung schreit. Das Axiom heißt - Sture sprüht es an die Mauer, mit welcher Farbe, weiß er nicht
E = m*c 2 + WER WEN
Setzen wir das erste Glied vorsichtshalber in Klammern, so steht noch immer offen: Wer ist wer? Da ist das eine gleiche Wort des anderen Widersacher. Weißt du, Mann auf der Straße, wer dein Widersacher ist? Weißt du es aber, so unterscheide dich bewußt als sein genaues Gegenteil. Ist er ein Bilm, so sei ein Heinz. Denn kriechst du bei ihm unter, lösest du die Formel nicht. Er macht dich zum Automaten, der nur funktioniert, wenn in den Trichter Silberlinge eingegeben werden. Mache du dich zum Menschen, spucke ihm seine gepunzten Prägestücke ins Gesicht. Er haut dir nach getaner Arbeit ja doch auf den Scheitel, und stößt dich in die Seiten, um durch Erschütterung die eingegebenen Münzen wieder loszurütteln. Der Klems hat die ganze Menschheit zum Groschenautomaten gemacht. Kaum einer kann seinen Fuß vor den anderen stellen, seine Hände rühren, sein Gehirn regen, von der Toilettenfrau bis hin zum Wissenschaftler, bevor in diesen Schrein, wo einst das Herz gewesen, die Monete fällt. So wird der Mensch durch eingehämmerte Reflexe, geprägt in Wertsignalen, zum Leistungsautomaten gemacht. Die einen prägen und verwalten diese Bons und lassen sie nach abgestuften Wirkungsquanten in die Automaten klickern, der Toilettenfrau die Pfennige, dem Wissenschaftler die Zuwendung, dem Künstler Honorare, Preise, dem Geschäftsmann die Handelsspanne, dem Arbeiter die Lohngroschen, dem Unternehmer den Profit, dem Teilhaber die Rendite, dem Bankier die Zinsen. Denn niemand ist von diesem Mechanismus ausgeschlossen. Die Eingeber selber stehen unter dem Zwang, daß sie stets mehr Münzen aus dem Riesenapparat herausholen müssen, als sie zuvor hineingesteckt, um wiederum mehr einzugeben. Das nennen sie Ökonomie. Die anderen stehen da und wissen nicht, wohin mit ihrer Fähigkeit, wenn kein Signal, kein Markenwert in Quanten pro Unze Feingold sie zum Handeln anregt. Glaubt mir nicht ohne weiteres, obwohl ich das studiert habe; erprobt es selbst. An euch, ein jeder. Man entziehe euch die buntgedruckten Zauberscheine und klingelnden Motive, und ihr lauft hilflos durcheinander, zeigt eure leeren Taschen, hungert, friert und darbt bei überquellender Natur.
Erich Köhler (28 december 1928 16 juli 2003)
De Franse schrijver en lexicograaf Antoine Furetière werd geboren op 28 december 1619 in Parijs. Hij studeerde rechten en ontving bovendien de lagere wijdingen die hem van een inkomen verzekerden. Daarnaast bewoog hij zich graag in de Parijse literaire kringen. Hij was een gvrees satiricus en criticus. In 1662 werd hij lid van de Académie française. In 1666 verscheen Le Roman bourgeois, een persiflage op de heroisch-galante roman die zo geliefd was in die tijd. Zijn belangrijkste werk is echter het na zijn dood pas uitgegeven Dictionaire universel, Contenant generalement tous les mots françois tant vieux que modernes, et les termes de toutes les sciences et des arts.
Uit: Post mortem
Le 17 mai, l'Académie apprend la mort de son infatigable adversaire. Hypocritement, les Messieurs lui pardonnent 'de bon coeur' mais, bien qu'il n'ait pas été remplacé - sur ordre discret du roi -, lui refusent le service funèbre.
Apparemment, un seul membre de la Compagnie s'en étonne. C'est Boileau, qui aurait alors déclaré :
Messieurs, il y a trois choses à considérer ici : Dieu, le public et l'Académie.'
A l'égard de Dieu, il vous saura sans doute un très bon gré de lui sacrifier votre ressentiment et de lui offrir des prières pour un mort qui en avait besoin plus qu'un autre, quand il ne serait coupable que de l'animosité qu'il a montrée contre vous.
Votre ennemi par delà le tombeau. Et pour ce qui regarde l'Académie, sa modération sera très estimable quand elle répondra à des injures par des prières...
Antoine Furetière (28 december 1619 14 mei 1688)
Wendy Coakley-Thompson, Ãdouard Nabe, Markus Werner, Mariella Mehr, Louis de Bourbon
De Amerikaanse schrijfster Wendy Coakley-Thompson werd geboren op 27 december 1966 in Brooklyn, New York. Coakley-Thompson behaalde een BA in Speech and Theater (Broadcasting) aan het Montclair State College in Upper Montclair, New Jersey, en een mA in Communication Arts aan het William Paterson College in Wayne. Zij sloot haar studies af met een PhD in Education (Instructional Design, Development, and Evaluation) aan de Syracuse University in Syracuse, New York.
Uit: Triptych
All the mirth and frivolity ceased, though, with the knock on the door. Ally, Tim, and Jonathan exchanged glances. Allys heart beat so hard in her chest that she couldve sworn that Tim and Jonathan heard it. Jonathan calmly put his fork down and reassuringly squeezed Allys forearm. Come in, he called.
The door opened. Nicky Benjamin, in the usual green scrubs and white coat, came in. A tall, deathly pale white man with washed-out brown eyes and a full head of salt-and-pepper hair came in with Nicky. He wore the same doctors uniform as Nicky and carried a metal chart and an enormous brown envelope. Ally recognized him as Gordon Pepperman.
Ally also recognized the looks on their faces. She could remember wearing the same expression when having to tell loved ones that a family member had died on the table. Instinctively, she reached for Jonathans hand and clasped her fingers tight between his.
Morning, Nicky said, a bit too sunny for it to be real. That breakfast looks delicious, Jonathan.
Jonathan was cool and collected. He pushed Tim forward. My cousin, Tim Lamb, he announced. He brought it for me.
Its from Mr. Ts, Tim said.
Its nice to have caring family, Gordon Pepperman piped up in his posh, middle-class British accent.
Ally wanted to scream. Enough about the fucking fish!So, whats the prognosis? she asked with a tight smile.
Nicky took the hint, realizing, apparently, that he should get to the point. Yes, the prognosis, he repeated. Well, Jonathan, Ally, just to recap here, last night, we x-rayed Jonathans brain when you came in last night. I consulted with Gordon here. We read the x-rays.
Gordon handed Nicky an x-ray film from the massive envelope in his hand. Nicky turned on the wall-mounted light board and clipped the film to the lit screen. If you look really closely
They all did. Theres a shadow on the x-ray, Ally murmured.
Precisely, Gordon said. But its undefined. So we did a full neurological workup on Jonathan the CT scan, the MRI that made you a little claustrophobic sorry about that, Jonathan everything.
Wendy Coakley-Thompson (New York, 27 december 1966)
De Franse dichter, schrijver, schilder en musicus Édouard Nabe (eig. Alain Zannini) werd geboren in Marseille op 27 december 1958. In 1969 veestigde zijn familie zich in Boulogne-Billancourt.. Kort daarop oogstte zijn vader, de jazz-musicus Marcel Zanini, succes met het chanson Tu veux ou tu veux pas. Dakzij zijn vader kwam Édouard in contact met andere musici, maar ook met schilders en tekenaars zoals Charlie Hebdo. In 1976 speelde hij guitaar op een plaat van zijn vader. Zijn eerste boek Au Régal des vermines verscheen in 1985. Het boek was ietwat omstreden wegens zijn thematiek. Nabe sneed er onderwerpen in aan als jazz, homosexualiteit, ouders, vrouwen, zionisme en racisme. Zijntweede boek Zigzags (1986),bevatte verschillende genres als essays, proza, novellen en gedichten. Vanaf 1983 hield hij een dagboek bij, waarvan het eerste deel verscheen in 1991. In 1998 verschheen een roman over zelfmooord Je suis mort. In 2003 maakte hij een reis naar Bagdad om te protesteren tegen de oorlog die op uitbreken stond. Zijn boek daarover Printemps de feu werd in Frankrijk slecht ontvangen, maar geprezen in het Midden-Oosten. Op zijn eigen website en in blogs blijft hij zich uitspreken over actuele onderwerpen.
Pourquoi avoir peur de l'Islam
Pourquoi avoir peur de l'Islam, Religion verte et si dorée Qui a encore envie de l'Âme, Et dont bandent les minarets?
Cinq fois par jour, le muezzin Hurle à l'amour pour rappeler Que la foi espèce d'usine À jouir mieux que la télé
(Et beaucoup plus fort que le shit), Abrutit l'homme d'une extase Culminant chez ceux qu'on dit Chiites Et que l'instinct de mort embrase.
Ce qui fait trembler l'Occident Prosterné devant Internet, C'est l'oeil-pour-oeil, le dent-pour-dent Mal supporté par les mauviettes.
Les médias méritent des bombes! Les voilà, les vrais tyranniques. L'information est dans la tombe. Adieu, versets journalistiques!
«Le porc se tourne vers La Mecque!» C'est ce que dit Petit Satan Qui pousse tant et tant de mecs À imiter le Grand Satan.
J'ai rien contre ce Mahomet, Mais je ne suis pas son adorant. Dommage que certains omettent Que tout n'est pas dans le Coran.
Nous sommes encore au Moyen Âge? Le coupable n'est pas Allah. Vous n'avez pas fait le ménage: Voilà pourquoi Dieu s'en alla.
Fort, aber wohin. Hierhin natürlich, in die Arme eines entschiedenen Frühlings. Durchwärmt, wie ich bin, schaue ich staunend zurück, und je höher die Sonne steigt, desto ungläubiger werden die Augen so wie jene des Wanderers, der über dem Nebel steht, in dem er eben ging. Ich atme, ich atme aus.
Mitte März, nach einem übertrieben zahmen Winter, wurde es eisig. Man fror. Man bedauerte sich und die Knospen und hatte ein Thema. Oder hätte eines gehabt, wäre man unter die Menschen gegangen und nicht versiegelt gewesen. Wenn es schon schwerfiel, morgens die Vorhänge zu öffnen, wie undenkbar war dann ein Händedruck, gar ein Gespräch.
Meistens lag ich. Und während ich sonst, um zum Telefon zu eilen, sogar das Bad verließ, gelang es mir jetzt wegzuhören, und das Geräusch des von der Stuhllehne gleitenden und auf den Teppich fallenden Pullovers erschreckte mich mehr. Aber daß Josef seit Wochen aufsässig war und für meinen Wunsch nach Absonderung kein Verständnis hatte, nur einen Fachbegriff dies überschwemmte
mich mit Unmut. Ich mußte fort. Ich mußte aktiv werden, um passiv sein zu können.
Falls Josef meinte, mein reduzierter Biotonus so seine Diagnose verwandle mich in eine Puppe, die er bequem umhalsen konnte, dann irrte er. Ich habe immer, von meiner Schwäche für weiße Schokolade abgesehen, einen starken Willen gehabt, in der Sprache der Männer einen Kopf aus Granit, und so erschöpft, daß ich mein Verlangen nach Ruhe und Rückzug nicht hätte durchsetzen können, wenn nötig durch Flucht, war ich nun auch wieder nicht. Allerdings, gleich nach der Prüfungsfeier in der Aula hatten mich alle Kräfte verlassen, ich war auf Josef angewiesen und auf den Handlauf des Treppengeländers, um meine Wohnung zu erreichen, wo ich zusammenfiel und mich als zuckendes Nervenbündel durch Nächte und Tage heulte. Aber seither war fast ein Monat vergangen, ein dumpfer, schlafreicher Monat; der Körper folgte mir jetzt wieder, wenn auch bedächtig, da er nur zögernde Befehle hörte. Es ging besser, und wäre es gelungen, mich zu entriegeln und meine Menschenfurcht zu überwinden, ich hätte mich als fast schon wiederhergestellt empfinden dürfen. Ich stand am offenen Fenster. Eisluft, gelassen fallender Schnee. Fort, aber wohin, sagte ich laut.
Es dunkelte. Erfolgreich hatte ich mein Studium beendet, jetzt beugte ich mich aus dem Fenster und begriff jeden Freitod. Ich füllte die Bettflasche, drückte sie an die Brust und ging mit wiegenden Schrittchen umher.
De Nederlandse dichter Louis de Bourbon werd geboren in Renkum op 27 december 1908. Bourbon was een achterkleinzoon van de in 1845 te Delft overleden Franse troonpretendent Karl Wilhelm Naundorff, wiens nazaten, onterecht zou later blijken, gerechtigd waren de naam Bourbon te voeren.
Louis de Bourbon studeerde rechten te Nijmegen en behaalde daar in 1933 de meestertitel. Hij publiceerde zijn literaire werk in Het Venster en later in De Gemeenschap, waar hij redacteur van werd. Daarnaast was hij werkzaam in de journalistiek (o.a. in Nederlands Oost-Indië). Van 1938 tot 1941 was hij burgemeester van Escharen. In 1941 is hij benoemd tot burgemeester van Oss. Vanwege toenemende onvrede over de maatregelen van de Duitse bezetter nam Bourbon ontslag in 1943. Hij dook onder bij de kunstschilder Jacques van Mourik in Plasmolen en ging in het verzet. De Duitse bezetter veroordeelde hem bij verstek ter dood. Daags na de bevrijding van Oss (19 september 1944) werd Bourbon als waarnemend burgemeester van Oss aangewezen. In 1946 trad hij terug en wijdde zich vooral aan de letteren. Hij trouwde met de dochter van de man bij wie hij ondergedoken was geweest, Ity van Mourik. Door de Leuvense professor Jean-Jacques Cassiman werd in 1998 aangetoond dat Naundorffs DNA niet verwant was met dat van familie De Bourbon. Aldus is Louis de Bourbon geen nazaat van Lodewijk XVI.
Moeder
I
Eens, toen de lichten stierven in de stad
ben ik bezweken aan het vuur van binnen,
mijn oogen brandden en het hart ging zingen:
ik had het leven nooit zoo liefgehad.
Maar later, toen herinneringen kwamen,
donker en ijzig als een winternacht,
en mij ontstelden met hun harde namen
en dwaze, oorspronglooze klacht.
Wat moest ik anders doen dan als een kind
in wanhoop dooden roepen bij den naam?
ik huiver, langzaam opent zich het raam:
ik ben een wees; wie zoekt mij als een wind?
II
Na dezen nacht weet ik u in ons midden:
soms stoot gij aan mijn glas
soms gloeit gij als een vuur,
en plotsling wordt het leege uur
zooals het vroeger was:
gevuld en om te bidden.
III
Is dit de bloem niet, die gij hebt gedragen
in uw doode handen van glas?
ik herken uw gelaat aan de geur van de dagen
toen alles zoo anders was.
Maar deze bloem neem ik mee in mijn lot,
- uw teeken, uw lach op mijn zwerven -
zie: liefde deed u een wereld verwerven
dicht aan de voeten van God.[
IV
Is er een plaats aan uw donkerste zijde
wanneer ik moe ben en komen wil?
ik ben bereid om het lichtkleed te spreiden
van u naar God's heiligen wil.
Ik ben bereid om eeuwig te zwijgen
zooals ik op aarde deed,
om alles te geven en niets te krijgen,
wanneer ik nog éénmaal weet:
Dit is de vrouw in wier huivrende leden,
moe van onzegbaar geduld,
ik als een wonder ben nedergegleden,
wier lichaam ik heb gevuld.
Dit is de vrouw die met wijze gebeden
mijn hoofd en mijn handen heeft geboetseerd,
die de pijn van haar lot aan mijn oor heeft beleden
en de schaduwen van mijn bed heeft geweerd.
De sterren hebben al eeuwen gezworven
om dezen smartplaneet,
maar ik weet: mijn moeder is niet gestorven,
zij is slechts verrezen uit leed.
Louis de Bourbon (27 december 1908 8 januari 1975)
Wilfrid Sheed, Louis Bromfield, Bob Flanagan, Klaus Hoffer
De Amerikaanse schrijver en essayist Wilfrid Sheed werd geboren op 27 december 1930 in Londen. Zijn ouders, Francis "Frank" Sheed and Mary "Maisie" Ward, waren prominente katholieke uitgevers, zowel in Engeland als in de VS. Sheed bracht zijn jeugd in beide landen door voordat hij in Oxford ging studeren. Zijn eerste roman A Middle Class Education (1961) is gebaseerd op zijn ervaringen in Oxford. Over zijn ouders schreef hij ook een biografie. In 2007 verscheen zijn studie over Amerikaanse muziek The House That George Built(with a little help from Irving, Cole and a Crew of about Fifty)
Uit: The House That George Built
There are several ways of defining and measuring an era, but an excellent place to start is by checking out the media of the day and what they could or could not do at the moment. For example, when sound recording first came along, the singers belted into it as if performing to an empty stadium. The name that springs to mind is Caruso, the worlds biggest voice. But with the coming of microphones in the 1920s, singing became more personal, and the name became Bing Crosby, the worlds friendliest voice. So songs became brisker and less operatic, to suit not only the mike but the piano rack and the record cabinet. In short, the familiar thirty-two-bar song, which now seems to have been fixed in the stars, was actually fixed by the practicalities of sheet-music publishing and confirmed by the limitations of ten-inch records. Or one might define an era in terms of womens fashions and the consequent rise of impulse dancing on improvised dance floors. You cant really jitterbug in a hoopskirt or bustle. Swing follows costume, and the big news was that by the 1910s skirts had become just loose enough and short enough to liberate the wearer from the tyranny of twirling through eternal waltzes in ballrooms as big as basketball courts, and freed her to do fox-trots and anything else that could be done in short, quick steps on, if necessary, living room floors with rugs rolled up. So thats what the boys wrote for next. By the 1920s, the whole lower leg could swing out in Charlestons and other abandoned exercises. Songwriters celebrated that with a decade of fast-rhythm numbers. This has always been a dancing country, and never more so than in the Depression, when people trucked their blues away in marathons, or in seedy dance halls. Ten Cents a Dance was better than no income at all. And the Lindy Hop was as good as a gym class too. And so on, through the arrival of womens slacks in the late 1930s and their increased popularity in World War II for both work and play Rosie the Riveter could jitterbug on her lunch break without leaving the floor. All she needed was a beat. Which brings us with a final bump and a grinding halt to rock and roll and the totally free-form dancing of today, which can be done with no clothes at all to a beat in your own head while youre watching something else on television.
Wilfrid Sheed (Londen, 27 december 1930)
De Amerikaanse schrijver Louis Bromfield werd geboren op27. Dezember 1896 in Mansfield, Ohio. Na een studie landbouw studeerde hij filosofie en literatuur aan de Columbia-Universiteit. Van deze universiteit werd hij later eredoctor. Tijdens WO I vocht hij alshij soldaat in Frankrijk. Terug in de VS werkte hij als lector, dramaturg en als muziek- en theatercriticus. In 1927 ontving hij de Pulitzer Prijs voor Early Autumn.
Uit: The Green Bay Tree
THE drawing-room of the house in the Rue Raynouard was a long, high-ceilinged room with tall windows opening upon a terrace and a sloping lawn which ran down to the high wall that shut out the dust and the noise of the Rue de Passy. It was curiously like the muffled, shuttered drawing-room in the old house in Cypress Hill, not because the furnishings were the same; they were not. From Shane's Castle Lily brought only two things . . the glowing Venice and the portrait of her father. Mr. Turner's flamboyant painting hung above the black marble mantelpiece in the Rue Raynouard. The portrait of John Shane hung against the satinwood paneling opposite the row of tall windows. The similarity was not an easy thing to define, for its roots lay in nothing more tangible than the bond between old Julia Shane and her daughter Lily, in a subtle sense of values which the one had passed on to the other.
The cold, impersonal hand of a decorator had nothing to do with either room. There was no striving toward a museum accuracy of period. The effect was much warmer, much more personal than that. The distinction was achieved by the collection, bit by bit, of beautiful things each chosen for some quality which warmed the heart of the purchaser . . . carpets, bits of crystal and carved jade on ebony stands, books, cushions, chairs, pictures, sconces, candelabra, brocades and old Italian damasks, footstools, and mirrors which coldly reflected the warm bodies of beautiful women. Even in a city where taste and beauty were the rule, the drawing-room in the Rue Raynouard was a marvel of these qualities. It was more beautiful than the rooms of Madame Gigon's respectable friends; for these women were French bourgeoises and neither wealth nor decorators could endow them with a quality that descends from Heaven only upon the few and the blessed. These women admired Madame Shane's drawing room and envied it . . . all of them Madame de Cyon, the Comtesse de Turba, Madame Marchand, the mysterious old Madame Blaise, who people said had been a famous beauty in her youth; Geneviève Malbour, who wrote novels as dowdy as herself and struck the literary note. even the rich Duchesse de Gand, who frequented the royalist soirées and the parties given by the chic Jews, and only came occasionally to Madame Gigon to placate her husband whose title was created by the first Napoleon. They attempted to imitate the seductive, quiet beauty of Numero Dix but they failed somehow, perhaps because they could not resist introducing a pillow of just the wrong, violent shade or a pair of rubber plants, or some monstrous piece of furniture from the period of the Second Empire.
Louis Bromfield (27 december 1896 18 maart 1956)
De Amerikaanse schrijver en optredend artiest Bob Flanagan werd geboren op 26 december 1952 in New York. Hij leefde in Los Angeles, waar hij werd behandeld in het Long Beach Memorial Hospital. Hij overleed in 199643-jarige leeftijd stierf aan mucoviscidose. Bob Flanagan was SM-kunstenaar, bekend en geliefd binnen de SM-wereld en zelfs een beetje daarbuiten. Hij gaf performances en shows als stand-up comedian, maakte beeldende kunst en schreef. Een bevriende filmmaker legde Flanagans laatste jaren vast. Dit resulteerde uiteindelijk in een documentaire: 'Sick- the life and death of Bob Flanagan - De film is geen freakshow. Het is het naakte verhaal van een mens met een geheel eigen manier van omgaan met CF.
Uit: Pain Journal
Back in New York, the Gramercy Park Hotel. Back in bed. Forget what time it is-I mean who cares? It's been an awful Christmas and an even worse birthday. Me, my whiny, wheezy, grumbling self, scaring the shit out of everyone, acting like I'm going to die at any moment. Still depressed. All I want to do is die-mean cry-I meant to write cry and I wrote die. How Freudian can you get?
*
Birthday party over-thank God. Success from the looks of it. People. Presents. Cake. But me? Where the hell was I? Laid out naked on the Gurney of Nails, big marzipan penis on my stomach, candles blazing. Everybody impressed at the sight of me, I guess-but I wasn't really on the nails-not all of me-too chicken shit to let go. Couldn't breathe. My idiot's lament. Terrified at the sight of Sheree with her big knife, slicing into the marzipan penis-afraid she'd go too far-afraid of accidents, always afraid, so I can't get into it, like I can't get into anything these days. Always on the peripheral. Always terrified, exhausted, annoyed, pissed, anxious, out of it-out of the loop, out of my mind, out of time.
*
Horrible stomach aches and nausea. Heavy little shits. Is it the new antidepressant, the Wellbutrin? Don't know if I'm sick or crazy. Short of breath everywhere I go. Making like I'm dying. Am I exaggerating? Why would I? Who am I trying to impress? All the time thinking I'm going to die, talking myself into a frenzy of phlegm and fatigue. Maybe I'm getting better. Maybe I'm not. Now they say I should exercise. First they say use the wheelchair and conserve your energy. Now they say "exercise." Exercise/ wheelchair. Exercise/ wheelchair. Hard to know what to do or who I am in it all. And while I'm dwelling on death-Preston, 23 year old from cystic fibrosis summer camp, died a couple of days ago. Funeral tomorrow but I'm not going. Should have called him last week, but what would I have done, wished him luck?
Bob Flanagan (27 december 1952 4 januari 1996)
De Oostenrijkse schrijver en essayistKlaus Hoffer werd geboren op 27 december 1942 in Graz. Hij studeerde germanistiek, klassieke talen en kunstgeschiedenis in Graz en promoveerde na een verblijf in de VS met een studie over het werk van Franz Kafka. Hij werkte als journalist en leraar. Hij ontving o.a. de Rauriser Literaturpreis en de Alfred-Döblin-Preis.
Uit: Die Nähe des Fremden
Ich glaube, dass einer der Gründe, die einen dazu bringen, dass man versucht, Schriftsteller zu werden, in der mehrmals nach- und eindrücklich gemachten Erfahrung der Sprachlosigkeit liegt, weil man begreift, dass die Sprache als Vermittlungssystem nicht funktioniert, dass, um es anders, mit Urs Widmer, auszudrücken, der Schriftsteller entdeckt, dass er mit der Sprache nicht zurechtkommt, dass er sie nicht beherrscht.
Ich war immer ein Parteigänger der Ansicht, dass in einer vom Täter unbewusst unterstellten Affinität mit dem Opfer der Grund für dessen Verfolgung und Ausrottung zu suchen ist und dass, im Sinne der klassischen Rangdynamik in Gruppen, sozialen Minderheiten Charakterzüge unterstellt werden, die nach Erik Erikson zum Bestand der negativen Identität der Mehrheit gehören, zu den in ihre positive Identität unintegrierbaren Charaktereigenschaften, welche die Mehrheit auf die Minderheit projiziert und ihr anlastet. Jahrhunderte lang raffte man die Besitztümer der Juden mit der Rechtfertigung, diese seien so raffgierig, an sich. Ruth Klüger hat das Phänomen in ihrer autobiographischen Schrift weiter leben auf den Punkt gebracht. Sie stellt fest, dass es gerade jenen, die unermüdlich das Klischee vom goldgierigen jüdischen Shylock propagierten, also gerade den Nazis, vorbehalten blieb, ihren jüdischen Opfern in den Vernichtungslagern in beispielloser Gier noch die Goldzähne auszubrechen.
Umgekehrt, denke ich, führen soziale Minderheiten den Auftrag der Mehrheit aus, das, was diese in Eriksons Diktion unterdrücken und verdrängen muss, weil sie es ablehnt oder für unzumutbar hält, zu leben. So arbeiten Minderheiten auch im kulturellen Sinn für die Mehrheit und ergänzen, was diese auslassen muss oder sich erspart. Man erinnere sich der notorischen wahrscheinlich ungeheuchelten Tränen in den Augen von SS-Offizieren beim Klang der aufspielenden Juden- und Zigeuner-Orchester in den KZs, deren Mitglieder Minuten später ins Gas geschickt werden mochten.
Nach der Tragödie Furtwängler - das Satyrspiel und die Rüpelkomödie: Emil. Ich muss vorausschicken, dass ich in diesem Fall Partei bin. Ich liebe die alte Sau. - Es geht mir hier, wie dem zu früh verstorbenen Conrad Veidt, dem der Emil seine erste Frau, die grande diseuse Gussy Holl, weggeheiratet hat, und der einmal sagte: »Das Dumme ist - ohne die Holl kann man ja auskommen, - aber ohne den Emil kann man auf die Dauer nicht leben.« - Daran ist etwas Wahres, - obwohl »die Holl« eine bezaubernde und hinreissende Frau war, - ausser der Massary hatte keine andere mehr diese ganz grosse - fast noch offenbachsche - Tradition und artistische Vollkommenheit des »leichten Stils«, - dabei ist sie ein sehr natürlicher, lebensvoller, starker und leidenschaftlicher Mensch, gescheit wie der Teufel, resolut und weiblich, Dame und »Kerl« zugleich, geistvoll, reizvoll, weltläufig und mit allen Humorengesegnet, - selbst aus ihrer »Kälte« konnte in der Beziehung zu den paar Menschen, die sie gern hatte, ein merkwürdiges, knisterfunkendes Feuer schlagen. Aber obwohl meine persönliche Freundschaft mit ihr, die ich seit 1920 kannte, im Grund tiefer und enger war als die mit dem Emil, - wenn ich mich frage wen ich von Beiden am liebsten wiedersehen möchte, würde ich unbedenklich sagen: die alte Sau - nämlich ihn. (Er trägt auch äusserlich eine Art von schmalzbäckigem Saukopf auf den mächtigen Schultern, der aber auch etwas von der kleinäugigen Verschlagenheit, der leisen Tücke und dem plumpen Charme eines Berner Bären hat.) Emil ist vielgehasst, gegen Wenige richtet sich die Unduldsamkeit der Gerechten so fanatisch und mit so humorloser Strenge. Es ist auch verständlich dass viele Emigranten - frühere Freunde die ihn als Verräter empfinden - und besonders die jüdischen - sehr böse auf ihn sind. Aber wenn er verfolgt würde, würde ich ihn wenn irgend möglich verstecken. Dies gehört durchaus zu seinem Charakterbild.
Er ist - obwohl Schauspieler - eine einzigartige Figur, von Rabelais entworfen, von Balzac ausgeführt, von Daumier gezeichnet und von Bruighel gemalt, von Moliere verspottet, von George Grosz karikiert. Dies bezieht sich nicht so sehr auf seine Meriten als Akteur, - die sehr bedeutend sind, - sondern mehr auf seine menschliche, besser gesagt: kreatürliche Erscheinung. Ob er ein Mensch ist könnte ich nicht genau sagen, - sicher aber eine der amüsantesten Creationen in Herrgotts Bestiarium und Tiergarten.
Carl Zuckmayer (27 december 1896 18 januari 1977)
made to give even the most wretched, or any of us, wretched,
that consolation (greased
lulled
even the street-cars
song
Song 2
all
wrong
And I am askedask myself (I, too, covered
with the gurry of it) where
shall we go from here, what can we do
when even the public conveyances
sing?
how can we go anywhere,
even cross-town
how get out of anywhere (the bodies
all buried
in shallow graves?
Charles Olson (27 december 1910 10 januari 1970)
De Spaanse schrijver Serafín Estébanez Calderón werd geboren op 27 december 1799 in Málaga. In zijn eerste literaire werk, een gedicht, vierde hij de revolutie van 1820. In 1831 verscheen er een dichtbundel onder de naam "El Solitario."Zijn belangrijkste werk is Escenas andaluzas (1847). Ook schreef hij een onvoltooide geschiedenis: De la conquista y pirdida de Portugal (1883),
Uit: First Love (Vertaald door Emilia Pardo-Bazan)
How old was I then? Eleven or twelve years? More probably thirteen, for before then is too early to be seriously in love; but I won't venture to be certain, considering that in Southern countries the
heart matures early, if that organ is to blame for such perturbations.
If I do not remember well _when_, I can at least say exactly _how_ my first love revealed itself. I was very fond--as soon as my aunt had gone to church to perform her evening devotions--of slipping into her bedroom and rummaging her chest of drawers, which she kept in admirable order. Those drawers were to me a museum; in them I always came across something rare or antique, which exhaled an archaic and mysterious scent, the aroma of the sandalwood fans which perfumed her white linen. Pin-cushions of satin now faded; knitted mittens, carefully wrapped in tissue paper; prints of saints; sewing materials; a reticule of blue velvet embroidered with bugles, an amber and silver rosary would appear from the corners: I used to ponder over them, and return them to their place. But one day--I remember as well as if it were today--in the corner of the top drawer, and lying on some collars of old lace, I saw something gold glittering--I put in my hand, unwittingly crumpled the lace, and drew out a portrait, an ivory miniature, about three inches long, in a frame of gold.
I was struck at first sight. A sunbeam streamed through the window and fell upon the alluring form, which seemed to wish to step out of its dark background and come towards me. It was the most lovely creature, such as I had never seen except in the dreams of my adolescence. The lady of the portrait must have been some twenty odd years; she was no simple maiden, no half-opened rosebud, but a woman in the full resplendency of her beauty. Her face was oval, but not too long, her lips full, half-open and smiling, her eyes cast a languishing side-glance, and she had a dimple on her chin as if formed by the tip of Cupid's playful finger.
Serafín Estébanez Calderón (27 december 1799 5 februari 1867)
Aan alle bezoekers en mede-bloggers een Prettig Kerstfeest!
Govert Teunisz. Flinck, Aankondiging aan de herders, 1639
Kerstlied
O wat zon is komen dalen In den Maagdelijken schoot! Ziet hoe schijnt ze met heur stralen Alle glanzen doof en dood. Ay, hoe schijnt dit hemels kind, Aller zielen licht en hoeder, Zon en maan en starren blind, Uit den schoot der zuivre moeder! Englen, daalt van t Paradijs: Zingt den hemel eer en prijs, En met vree de harten kroont, Daar een goede wil in woont.
Joost van den Vondel
Joost van den Vondel (17 november 1587 5 februari 1679)
David Sedaris, Elizabeth Kostova, Henry Miller, Rainer Malkowski,
De Amerikaanse schrijver David Sedaris werd geboren in Binghamton, New York, op 26 december 1956 en groeide op in Raleigh, North Carolina. Hij stopte met Kent State University in 1977, tien jaar later studeerde hij af aan de Art Institute of Chicago. Rond zijn twintigste probeerde hij de beeldende kunst en wat performance art. Het gebrek aan succes daarin beschreef hij in veel van zijn essays. Veel van zijn humor is autobiografisch en zelfspottend over zijn grote familie, Griekse afkomst, vele baantjes en zijn leven in Frankrijk met zijn partner Hugh Hamrick.
Uit: Holidays on Ice
I was in a coffee shop looking through the want ads when I read, "Macy's Herald Square, the largest store in the world, has big opportunities for outgoing, fun-loving people of all shapes and sizes who want more than just a holiday job! Working as an elf in Macy's SantaLand means being at the center of the excitement...."
I circled the as and then I laughed out loud at the thought of it. The man seated next to me turned on his stool, checking to see if I was a lunatic. I continued to laugh, quietly. Yesterday I applied for a job at UPS. They are hiring drivers' helpers for the upcoming Christmas season and I went to their headquarters filled with hope. In line with three hundred other men and women my hope diminished. During the brief interview I was asked why I wanted to work for UPS and I answered that I wanted to work for UPS because I like the brown uniforms. What did they expect me to say?
"I'd like to work for UPS because, in my opinion, it's an opportunity to showcase my substantial leadership skills in one of the finest private delivery companies this country has seen since the Pony Express!"
I said I liked the uniforms and the UPS interviewer turned my application facedown on his desk and said, "Give me a break."
I came home this afternoon and checked the machine for a message from UPS but the only message I got was from the company that holds my student loan, Sallie Mae. Sallie Mae sounds like a naive and barefoot hillbilly girl but in fact they are a ruthless and aggressive conglomeration of bullies located in a tall brick building somewhere in Kansas. I picture it to be the tallest building in that state and I have decided they hire their employees straight out of prison. It scares me.
The woman at Macy's asked, "Would you be interested in full-time elf or evening and weekend elf?"
I said, "Full-time elf."
I have an appointment next Wednesday at noon.
I am a thirty-three-year-old man applying for a job as an elf.
I often see people on the streets dressed as objects and handing out leaflets. I tend to avoid leaflets but it breaks my heart to see a grown man dressed as a taco. So, if there is a costume involved, I tend not only to accept the leaflet, but to accept it graciously, saying, "Thank you so much," and thinking, You poor, pathetic son of a bitch. I don't know what you have but I hope I never catch it. This afternoon on Lexington Avenue I accepted a leaflet from a man dressed as a camcorder. Hot dogs, peanuts, tacos, video cameras, these things make me sad because they don't fit in on the streets. In a parade, maybe, but not on the streets.
David Sedaris (Binghamton, 26 december 1956)
De Amerikaanse schrijfster Elizabeth Kostova werd geboren op 26 december 1964 in New London, Connecticut. Zij woonde als kind een tijdje met haar ouders in Slovenië. In die periode brachten ze een bezoek aan Amsterdam waar haar vader haar volksverhalen uit de Balkan begon te vertellen. Uit dat bezoek en die verhalen putte ze de inspiratie voor deze roman. Als student reisde Kostova naar Bulgarije om onderzoek te doen naar orale tradities. Die invloed, het vertellen van verhalen, vind je terug in haar boek The Historian.
Uit: The Historian
In 1972 I was sixteen? young, my father said, to be traveling with him on his diplomatic missions. He preferred to know that I was sitting attentively in class at the International School of Amsterdam; in those days his foundation was based in Amsterdam, and it had been my home for so long that I had nearly forgotten our early life in the United States. It seems peculiar to me now that I should have been so obedient well into my teens, while the rest of my generation was experimenting with drugs and protesting the imperialist war in Vietnam, but I had been raised in a world so sheltered that it makes my adult life in academia look positively adventurous. To begin with, I was motherless, and the care that my father took of me had been deepened by a double sense of responsibility, so that he protected me more completely than he might have otherwise. My mother had died when I was a baby, before my father founded the Center for Peace and Democracy. My father never spoke of her and turned quietly away if I asked questions; I understood very young that this was a topic too painful for him to discuss. Instead, he took excellent care of me himself and provided me with a series of governesses and housekeepers?money was not an object with him where my upbringing was concerned, although we lived simply enough from day to day. The latest of these housekeepers was Mrs. Clay, who took care of our narrow seventeenth-century town house on the Raamgracht, a canal in the heart of the old city. Mrs. Clay let me in after school every day and was a surrogate parent when my father traveled, which was often. She was English, older than my mother would have been, skilled with a feather duster and clumsy with teenagers; sometimes, looking at her too-compassionate, long-toothed face over the dining table, I felt she must be thinking of my mother and I hated her for it. When my father was away, the handsome house echoed. No one could help me with my algebra, no one admired my new coat or told me to come here and give him a hug, or expressed shock over how tall I had grown.
I learned, by bitter experience, to hold my tongue; I learned to sit in silence, and even smile, when actually I was foaming at the mouth. I learned to shake hands and say how do you do to all these innocent-looking fiends who were only waiting for me to sit down in order to suck my blood. How was it possible, when I sat down in the parlour at my prehistoric desk, to use this code language of rape and murder? I was alone in this great hemisphere of violence, but I was not alone as far as the human race was concerned. I was lonely amidst a world of things lit up by phosphorescent flashes of cruelty. I was delirious with an energy which could not be unleashed except in the service of death and futility. I could not begin with a full statement - it would have meant the strait-jacket or the electric chair. I was like a man who had been too long incarcerated in a dungeon - I had to feel my way slowly, falteringly, lest I stumble and be run over. I had to accustom myself gradually to the penalties which freedom involves. I had to grow a new epidermis which would protect me from this burning light in the sky. The ovarian world is the product of a life rhythm. The moment a child is born it becomes part of a world in which there is not only the life rhythm but the death rhythm. The frantic desire to live, to live at any cost, is not a result of the life rhythm in us, but of the death rhythm. There is not only no need to keep alive at any price, but, if life is undesirable, it is absolutely wrong. This keeping oneself alive, out of a blind urge to defeat death, is in itself a means of sowing death. Every one who has not fully accepted life, who is not incrementing life, is helping to fill the world with death. To make the simplest gesture with the hand can convey the utmost sense of life; a word spoken with the whole being can give life. Activity in itself means nothing: it is often a sign of death. By simple external pressure, by force of surroundings and example, by the very climate which activity engenders, one can become part of a monstrous death machine, such as America, for example. What does a dynamo know of life, of peace, of reality? What does any individual American dynamo know of the wisdom and energy, of the life abundant and eternal possessed by a ragged beggar sitting under a tree in the act of meditation? What is energy? What is life? One has only to read the stupid twaddle of the scientific and philosophic textbooks to realize how less than nothing is the wisdom of these energetic Americans. Listen, they had me on the run, these crazy horsepower fiends; in order to break their insane rhythm, their death rhythm, I had to resort to a wavelength which, until I found the proper sustenance in my own bowels, would at least nullify the rhythm they had set up.
Das Flugzeug landete mit einer halben Stunde Verspätung um kurz vor drei Uhr nachmittags auf dem Flughafen Reina Sofia. Noch vor sechs Stunden hatte ich bei elf Grad fröstelnd im Berliner Regen gestanden und auf mein Taxi gewartet, das mich zum Flughafen Tegel bringen sollte, und
nun empfing mich strahlender Sonnenschein und eine brütende Hitze auf der Kanareninsel Teneriffa.
»Auf das Wetter ist da unten immer Verlass«, hatte Ute mir versprochen und wie immer recht behalten. »Das Schlimmste, was dir passieren kann, ist der Schirokko. Aber der kommt selten.«
»Aha«, hatte ich geantwortet und nicht recht gewusst, wovon sie sprach.
Ich stand in der Abfertigungshalle und sammelte mein Gepäck ein (wie nicht anders zu erwarten, war es das letzte, das auf dem Förderband erschien). Ich verstaute Jeansjacke und Pullover im Rucksack, setzte meine Sonnenbrille auf, stellte die Armbanduhr um eine Stunde zurück und begann allmählich zu begreifen, dass soeben mein erster längerer Urlaub seit Jahren begonnen hatte. Erst am Vortag hatte ich ein Last-Minute-Pauschalticket erstanden, und noch vor drei Tagen hatte ich nicht die leiseste Ahnung gehabt, dass ich mich an diesem Dienstagnachmittag in der Nähe des 28. Breitengrades auf einer Insel im Atlantischen Ozean befi nden würde. Eigentlich sind spontaneEntscheidungen nicht gerade meine Stärke, aber diesmal ging alles ganz plötzlich und erfolgte ohne lange Planung.
Es begann damit, dass Wuttke, mein Redakteur beim »Berliner Abendblatt«, mir bei einer Kulturpreisverleihung am Samstag zu verstehen gab, es sähe in der nächsten Zeit ungünstig mit Aufträgen aus. Er wisse, dass man es als Freiberufl er nicht einfach habe, und es tue ihm ja auch leid,
aber so sei es halt im Journalismus. Nicht dass er mit meinen Texten unzufrieden sei, das nun gerade nicht, aber ob ich denn nicht schon einmal überlegt hätte, das Feuilleton aufzugeben und, sagen wir mal, in die Lokalberichterstattung zu wechseln. Im lokalen Sport würden zum Beispiel immer mal wieder patente Leute gebraucht. Eine verbale Ohrfeige durch die Blume!
»Das ist das Sommerloch, da sieht es immer ein wenig mau aus.« Wuttke lächelte unecht. Von wegen Sommerloch! Es war September!
Mani Beckmann (Alstätte, 26 december 1965)
De Duitse dichter, schrijver en criticus Hans Brinkmann werd geboren op 26 december 1956 in Freiberg in Sachsen. Hij studeerde museumkunde in Leipzig en werkte vervolgens in Schloss Hinterglauchau en later in de stad- en streekbibliotheek in Karl-Marx-Stadt. Hij publiceert sinds 1976.
Uit: Milchmädchen Rechne Dich!
Blutbild einer Fledermaus
Ich habe mir einen Pfahl ins Herz getrieben, bin aber Dracula geblieben. Ich kann das Holz, will ich Blut lecken, rausziehen und dann wieder reinstecken. Alles eine Frage der Disziplin, ein Mann hat sich im Griff oder es hat ihn. Wenn ich mein Herzloch verstöpselt habe, bin ich gemütlich als wie ein Schwabe. Ich esse gute Hausmannskost: Kartoffeln. Sauerkraut, Würstel vom Rost. Ich trinke Tomatensaft, Möhrensaft, Kirsch und manchmal diesen Schnaps mit dem Hirsch. Man sieht, es muss für mich nicht einmal rot sein, das Fleisch auf dem Teller sollte aber tot sein. Hingegen, wenn ich den Pflock rausreiße, kann es schon vorkommen, dass ich beiße. Deshalb bitte ich Abstand zu halten, ihr könnt euch den Moment lang auch woanders entfalten. Schließlich bin ich im Dienst beim Schlürfen, ich mache das für Geld, darf das also dürfen. Ich prüfe im Auftrag der Politik das Blut, wie deutsch, wie süß, wie dick und wie dunkel, ich halte das fest, ist mein Job. Was dann damit wird, mach ich mir keinen Kopp. Ich ahne es freilich, ich bin ja Elite, ein Fachmann von Adel auf meinem Gebiete. Daten werden bundesweit wöchentlich erhoben und - beileibe nicht nur die Ergebnisse meiner Proben werden - erfasst, auch die Rotz- und Wasserbestände; das geht aber alles nicht mehr durch meine Hände. Zweck des Ganzen, soweit ich' s beurteilen kann, ist die Erforschung der Körperflüssigkeiten, um ihre Nutzung vorzubereiten. Seit nämlich Arbeit kaum noch Gewinn verspricht, sucht die Weltordnung neu nach Gesicht und Gewicht. Nur soviel: Verzicht allein bringt es nicht, wenn' s der Ökonomie an Profit gebricht.
Hans Brinkmann (Freiberg, 26 december 1956)
De Cubaanse schrijver, essayist en musicoloog Alejo Carpentier werd geboren in Havana op 26 december 1904. Carpentier was de zoon van een Russische taallerares en een Franse architect. Op twaalfjarige leeftijd verhuisde hij met zijn familie naar Parijs, waar hij muziektheorie begon te studeren. Bij zijn terugkomst in Cuba, studeerde hij architectuur, een studie die hij nooit af zou maken. Hij begon te werken als journalist en werkte mee met de linkse bewegingen. Hiervoor werd hij een tijd gevangengezet en wanneer hij uit de gevangenis kwam, ging hij in ballingschap naar Frankrijk. Daar werd hij voorgesteld aan de surrealisten, zoals André Breton, Paul Eluard, Louis Aragon, Jacques Prévert en Antonin Artaud. Tijdens zijn verblijf in Frankrijk bezocht hij vele malen Spanje, waar hij de schoonheid van de barok ontdekte die hem vanaf dan zou fascineren. Zijn bekendste werken zijn Ecue-yamba-o!"Alabado sea el Señor" (1933), over de afrocubaanse mythologie en folklore, El reino de este mundo (1949), en Los pasos perdidos (1953). Het was in de proloog van El reino de este mundo, een roman over de Haïtiaanse revolutie, dat hij zijn visie over het "magische realisme" uiteenzette. Van 1945 tot 1959 leefde hij in Venezuela. Na de Cubaanse Revolutie keerde hij terug naar zijn vaderland in 1959, waar hij werkte als directeuur van de Nationale Drukerij en in de Cubaanse ambassade in Frankrijk.
Uit: Journey Back to the Source (Vertaald door Frances Partridge)
Then the old Negro, who had not stirred, began making strange movements with his stick, whirling it around above a graveyard of paving stones. The white and black marble squares flew to the floors and covered them. Stones leaped up and unerringly filled the gaps in the walls. The nailstudded walnut doors fitted themselves into their frames, while the screws rapidly twisted back into the holes in the hinges. In the dead flower beds, the fragments of tile were lifted by the thrust of growing flowers and joined together, raising a sonorous whirlwind of clay, to fall like rain on the framework of the roof. The house grew, once more assuming its normal proportions, modestly clothed. Ceres became less gray. There were more fish in the fountain. And the gurgling water summoned forgotten begonias back to life. The old man inserted a key into the lock of the front door and began to open the windows. His heels made a hollow sound. When he lighted the lamps, a yellow tremor ran over the oil paint of the family portraits, and people dressed in black talked softly in all the corridors, to the rhythm of spoons stirring cups of chocolate. Don Marcial, Marqués de Capellanías, lay on his death-bed, his breast blazing with decorations, while four tapers with long beards of melted wax kept guard over him.
Alejo Carpentier (26 december 1904 - 24 april 1980)
De Amerikaanse dichter en schrijver Jean Toomer werd geboren op 26 december 1894 in Washington, D.C. Hoewel hij gedurende een periode van zijn leven voor blanke doorging groeide hij op in een zwarte gemeenschap.Hij studeerde aan de University of Wisconsin en aan het College of the City of New York. Na zijn studie begon hij te schrijven. In 1921 werd hij leraar in Georgia, het was een reis naar zijn wortels. Vanuit zijn ervaringen in die tijd schreef hij de bundel Cane. Toomer was een prominent vertegenwoordiger van de Harlem renaissance.
Song of the Son
Pour O pour that parting soul in song
O pour it in the sawdust glow of night
Into the velvet pine-smoke air tonight,
And let the valley carry it along.
And let the valley carry it along.
O land and soil, red soil and sweet-gum tree,
So scant of grass, so proligate of pines,
Now hust before an epoch's sun declines
Thy son, in time, I have returned to thee,
Thy son, I have in time returned to thee.
In time, for though the sun is setting on
A song-lit race of slaves, it has not set;
Though late, O soil, it is not too late yet
To catch thy plaintive soul, leaving, soon gone,
Leaving, to catch thy plaintive soul soon gone.
O Negro slaves, dark purple ripened plums,
Squeezed, and bursting in the pine-wood air,
Passing, before they stripped the old tree bare
One plum was saved for me, one seed becomes
an everlasting song, a singing tree,
Caroling softly souls of slavery,
What they were, and what they are to me,
Caroling softly souls of slavery.
Jean Toomer (26 december 1894 30 maart 1967)
Portret door Weinold Reiss
De Nederlandse schrijfster Willy Corsari (pseudoniem van Wilhelmina Angela Douwes-Schmidt) werd geboren in Sint-Pieters-Jette, Brussel, op 26 december 1897. Zij studeerde aan de Toneelschool van Amsterdam, deed mee aan het cabaret aldaar en trad op met grote namen als Jean-Louis Pisuisse en Louis Davids. Deze ervaringen beschreef zij in haar Liedjes en herinneringen. Daarna werd haar schrijverstalent ontdekt, waardoor zij verder ging als populair auteur die een breed publiek wist te bereiken. Haar eerste publicaties verschenen vanaf 1916 in tijdschriften; in 1927 kwam haar eerste boek uit. Haar grootste populariteit bereikte zij in de jaren vijftig. Een aantal van haar boeken is vertaald. Zelf vertaalde ze ook werk van anderen, zoals van Louis Bromfield en Albert Camus.
Willy Corsari was enkele malen gehuwd, en had een verhouding met (onder anderen) Jan Campert. Zij bereikte de respectabele leeftijd van 100 jaar. Haar werk omvatmeisjesboeken, romans, detectives (rond inspecteur Lund), korte verhalen, toneelstukken en liedjes.
Uit: The Treason of the Intellectuals (Vertaald door Richard Aldington)
TO SUM UP: If I look at contemporary humanity from the point of view of its moral state as revealed by its political life, I see (a) A mass in whom realist passions in its two chief formsclass passion, national passionhas attained a degree of consciousness and organization hitherto unknown; (b) A body of men who used to be in opposition to the realism of the masses, but who now, not only do not oppose it, but adopt it, proclaim its grandeur and morality; in short, a humanity which has abandoned itself to realism with a unanimity, an absence of reserve, a sanctification of its passion unexampled in history. This remark may be put in another form. Imagine an observer of the twelfth century taking a bird's-eye view of the Europe of his time. He would see men groping in the obscurity of their minds and striving to form themselves into nations (to mention only the most striking aspect of the realist will); he would see them beginning to succeed; he would see groups of men attaining consistency, determined to seize a portion of the earth and tending to feel conscious of themselves as distinct from the groups surrounding them. But at the same time he would see a whole class of men, regarded with the greatest reverence, laboring to thwart this movement. He would see men of learning, artists and philosophers, displaying to the world a spirit which cared nothing for nations, using a universal language among themselves. He would see those who gave Europe its moral values preaching the cult of the human, or at least of the Christian, and not of the national, he would see them striving to found, in opposition to the nations, a great universal empire on spiritual foundations. And so he might say to himself: "Which of these two currents will triumph? Will humanity be national or spiritual? Will it depend on the will of the laymen or of the "clerks"? And for long ages the realist cause will not be completely victorious; the spiritual body will remain faithful to itself long enough to our observer to be uncertain of the result. To-day the game is over. Humanity is national. The layman has won. But his triumph has gone beyond anything he could have expected. The "clerk" is not only conquered, he is assimilated.
Julien Benda (26 december 1867 7 juni 1956)
De Zwitserse dichter en schrijver Alfred Huggenberger werd geboren op 26 december 1867 in Bewangen nabij Bertschikon. Op 29-jarige leeftijd nam hij de boerderij van zijn ouders over, maar deze brandde in 1904 door brandstichting af. In 19078 brak hij als schrijver door met zijn roman Hinterm Pflug. Zijn oeuvre omvat meer dan honderd boeken, toneelstukken en dichtbundels., zowel in Hoogduits als in Zwitserduits.
Ein neues Jahr
Mancher Tag steigt hell empor,
Will mir nichts als Liebes zeigen;
Zieht er heim durchs goldneTor,
Muss mein Mund in Sorgen schweigen.
Mancher Morgen trägt als Kleid
Schwere, dunkle Nebelschwaden
Sieh! Ein Wind verweht das Leid,
Und ein Abend winkt voll Gnaden.
Also kann das junge Jahr,
Dem wir bang ins Auge schauen,
In ein neues Land uns gar
Lächelnd eine Brücke bauen.
Gross und niegeahnt Geschehn
Kann sein Schoss verschwiegen bergen,
Und derweil wir zagend stehn,
Steigt das Glück schon von den Bergen.
Alfred Huggenberger (26 december 1867 14 februari 1960)
De Franse schrijver René Bazin werd geboren p 26 december 1853 in Angers. Hij schreef meer dan veerig romans, verhalen en reisverslagen. Veel van zijn werk bereikte hoge oplages en werd in vele talen vertaald. Zijn gedachtegoed getuigde van een traditioneel, met de aarde verbonden, katholicisme. In 1903 werd hij lid van de Académie française.
Uit: Les Noëllet
Elle suivait la chasse, non pas immédiatement derrière les chiens, mais à quelque cent mètres à gauche, obstinée dans cette direction parallèle, toujours au même trot allongé, sans un temps de galop. Pendant plus dune heure, employée à relever un défaut, la Roussette et son cavalier avaient disparu. Ils venaient de réapparaître tout à coup, au milieu dune taille, au moment où lanimal de chasse, un brocard, enfin relancé, filait droit pour gagner la lisière de la foret de Leppo et de là débucher vers celle de la Foucaudière. Le gros des chasseurs fut bientôt égaré, fourbu ou distancé, et deux personnes seulement continuèrent à galoper derrière les chiens : le piqueur Leproux, tout rond sur sa jument maigre, la bouche en cur et la joue enflée, prêt à sonner de la trompe, et la plus avenante, la plus enragée des chasseresses, Madeleine Laubriet. Elle était ravissante dans son amazone courte, ses cheveux bruns tordus sous le petit chapeau de soie, le regard animé, la joue rose, toute au plaisir de la course et de la poursuite. Cen est un si grand de courir ainsi, rapide, à travers le vent qui cingle le visage, de se sentir emporté par une force intelligente, obéissante, dont une pression du doigt change lallure ou la route ! Un flot de sensations fortes, lorgueil dêtre maître, livresse de lespace, une sorte de volupté du danger, la passion primitive du sang, cette vieille férocité que nous retenons dordinaire, nous remuent âprement. Et comme lair emplit joyeusement la poitrine ! Comme il va léquipage de la Landehue ! Cest une vision qui passe, cest une fanfare de voix qui court. Toute la forêt est en éveil. Madeleine Laubriet samuse royalement. Elle est chasseresse de race. Le vieux piqueur, qui la couve du regard, multiplie pour elle ses bien aller. Et les notes séparpillent, sonores, à travers les bois mouillés, jetant une épouvante de plus au cur du chevreuil, pauvre bête effarée, qui risque un dernier effort pour la vie, et débuche en plaine.
René Bazin (26 december 1853 19 juli 1932)
De Franse schrijver, polemist en journalist Jean Galtier-Boissière werd geboren op 26 december 1891 in Parijs. Hij diende tijdens WO I in het leger en was vanuit de loopgraven oprichter van het journaal Le Crapouillot. Later schreef hij veel voor Le Canard enchaîné..
Uit: L'humour des français sous l'occupation, histoires et anecdotes
Sur le quai du métro un officier allemand aborde brusquement une jeune femme en lui disant :
- Vous êtes bien anglaise, n'est-ce pas, Madame? Terrifiée, elle répond en balbutiant :
Ernst Moritz Arndt, Johann Gaudenz von Salis-Seewis, E. D. E. N. Southworth, Jean-François de Saint-Lambert
De Duitse dichter en schrijver Ernst Moritz Arndt werd op 26 december 1769 in Groß-Schoritz geboren als zoon van een voormalige lijfeigene op het eiland Rügen. Hij studeerde geschiedenis en theologie. In 1905 werd hij hoogleraar in Greifswald. Wegens zijn pampflet tegen Napoleon "Geist der Zeit" moest hij naar Stockholm vluchten. In 1812 ging hij als secretaris in het gevolg van Freiherr vom Stein naar Sint Petersburg.
Ballade
Und die Sonne machte den weiten Ritt
Um die Welt,
Und die Sternlein sprachen: "Wir reisen mit
Um die Welt";
Und die Sonne, sie schalt sie: "Ihr bleibt zu Haus!
Den ich brenn euch die goldnen Äuglein aus
Bei dem feurigen Ritt um die Welt."
Und die Sternlein gingen zum lieben Mond
In der Nacht,
Und sie sprachen: "Du, der auf Wolken trohnt
In der Nacht,
Laß uns wandeln mit dir, denn dein milder Schein,
Er verbrennet uns nimmer die Äugelein."
Und er nahm sie, Gesellen der Nacht.
Nun willkommen, Sternlein und lieber Mond,
In der Nacht!
Ihr versteht, was still in dem Herzen wohnt
In der Nacht.
Kommt und zündet die himmlischen Lichter an,
Daß ich lustig mit schwärmen und spielen kann
In den freundlichen Spielen der Nacht.
Ernst Moritz Arndt (26 december 1769 29 januari 1860)
De Zwitserse dichter en schrijver Freiherr Johann Gaudenz von Salis-Seewis werd geboren op 26 december 1762 op slot Bothmar bei Malans. Tussen 1779 en 1789 was hij officier bij de Zwitserse Garde van de Franse koning. In 1789 / 90 ondernam hij een reis door de Nederlanden en door Duitsland. Hij maakte kennis met Goethe, Wieland, Herder, Schiller en Matthison. Vanaf 1793 leefde hij weer in Zwitserland waar hij zowel in het leger als in de staat allerlei hoge posities bekleedde.
Winterlied
Das Feld ist weiß, so blank und rein,
Vergoldet von der Sonne Schein,
Die blaue Luft ist stille;
Hell, wie Kristall
Blinkt überall
Der Fluren Silberhülle.
Der Lichtstrahl spaltet sich im Eis,
Er flimmert blau und rot und weiß,
Und wechselt seine Farbe.
Aus Schnee heraus
Ragt, nackt und kraus,
Des Dorngebüsches Garbe.
Von Reifenduft befiedert sind
Die Zweige rings, die sanfte Wind'
Im Sonnenstrahl bewegen.
Dort stäubt vom Baum
Der Flocken Pflaum
Wie leichter Blütenregen.
Tief sinkt der braune Tannenast
Und drohet, mit des Schnees Last
Den Wandrer zu beschütten;
Vom Frost der Nacht
Gehärtet, kracht
Der Weg, von seinen Tritten.
Das Bächlein schleicht, von Eis geengt;
Voll lautrer blauer Zacken hängt
Das Dach; es stockt die Quelle;
Im Sturze harrt,
Zu Glas erstarrt,
Des Wasserfalles Welle.
Die blaue Meise piepet laut;
Der muntre Sperling pickt vertraut
Die Körner vor der Scheune.
Der Zeisig hüpft
Vergnügt und schlüpft
Durch blätterlose Haine.
Wohlan! auf festgediegner Bahn,
Klimm ich den Hügel schnell hinan,
Und blicke froh ins Weite;
Und preise den,
Der rings so schön
Die Silberflocken streute.
Johann Gaudenz von Salis-Seewis (26 december 1762 29 januari 1834)
De Amerikaanse schrijfster Emma Dorothy Eliza Nevitte Southworth werd geboren op 26 december 1819 in Washington, D.C. Gedurende de tweede helft van de 19e eeuw was zij de meest gelezen Amerikaanse schrijfster. Zij begon met schrijven in 1844 om in haar eigen onderhoud en dat van haar kinderen te voorzien nadat haar man haar na vier jaar huwelijk verlaten had. Haar meer dan zestig romans verschenen eerst in Robert Bonner's populaire krant The New York Ledger, die een miljoenen-publiek bereikte.
Uit: Ishmael or In The Depths
No! it was too late; affairs had gone too far; they must now take their course; the foolish girl's fate must be on her own head, and on that of her careless elder sister; they would both be ruined, that was certain; no respectable family would ever em ploy either of them again ; they would starve; well, so much the better; they would be a warning to other girls of their class, not to throw out their nets to catch gentlemen! Herman had been foolish, wicked even, but then young men will be young men; and then, again, of course it was that artful creature's fault! What could she, his mother, do in the premises ? Not speak to her son upon the subject, certainly ; not even let him know that she was cognizant of the affair ! What then ? She was going away with her daughters in a day or two! And, good gracious, he would be left alone in the house! to do as he pleased! to keep bachelor's hall! to bring that girl there as his housekeeper, perhaps, and so desecrate his sacred, patrimonial home! No, that must never be! She must invite and urge herson to accompany herself and his sisters to Washington, But if he should decline the invitation and persist in his declination, what then ? Why, as a last resort, she would give up the Washington campaign...
E. D. E. N. Southworth(26 december 1819 30 juni 1899)
De Franse dichter, schrijver en filosoof Jean-François de Saint-Lambert werd geboren op 26 december 1716 in Nancy. In 1750 verliet hij het hof van Stanislaus I. Leszczyński in Lunéville, waar hij hoofd van de garde geweest was en ging naar Parijs. Daar kwam hij in contact met de literaire salons en leerde hij Mme dÉpinay, Rousseau, Grimm, Diderot en Holbach kennen. Zijn grootste succes werd Les saisons (1770), een lang gedicht over natuur en landleven.
L'automne
Ô vous qu'ont enrichis les trésors de Cérès, Préparez-vous, mortels, à de nouveaux bienfaits. Redoublez vos présents, terre heureuse et féconde ; Récompensez encor la main qui vous seconde. Et toi, riant automne, accorde à nos désirs Ce qu'on attend de toi, du repos, des plaisirs, Une douce chaleur, et des jours sans orages.
Il vient environné de paisibles nuages, Il voit du haut du ciel le pourpre des raisins, Et l'ambre et l'incarnat des fruits de nos jardins. De coteaux en coteaux la vendange annoncée Rappelle le tumulte et la joie insensée ; J'entends de loin les cris du peuple fortuné Qui court, le thyrse en main, de pampres couronné. Favoris de Bacchus, ministres de Pomone, Célébrez avec moi les charmes de l'automne : L'année à son déclin recouvre sa beauté. L'automne a des couleurs qui manquaient à l'été. Dans ces champs variés, l'or, le pourpre et l'opale, Sur un fond vert encor brillent par intervalle, Et couvrent la forêt, qui borde ces vallons, D'un vaste amphithéâtre étendu sur les monts. L'arbre de Cérasonte au gazon des prairies Oppose l'incarnat de ses branches flétries. Quelles riches couleurs, quels fruits délicieux Ces champs et ces vergers présentent à vos yeux ! Voyez par les zéphyrs la pomme balancée Échapper mollement à la branche affaissée, Le poirier en buisson, courbé sous son trésor, Sur le gazon jauni rouler les globes d'or, Et de ces lambris verts attachés au treillage La pêche succulente entraîner le branchage.
Les voilà donc, ces fruits qu'ont annoncés les fleurs Et que l'été brûlant mûrit par ses chaleurs ! Jouissez, ô mortels, et, par des cris de joie, Rendez grâces au ciel des biens qu'il vous envoie ; Que la danse et les chants, les jeux et les amours, Signalent à la fois les derniers des beaux jours.
Jean-François de Saint-Lambert (26 december 1716 9 februari 1803)
De Nederlandse letterkundige, essayist en literair criticus Henri Albert (Hans) Gomperts werd geboren in Amsterdam op 26 december 1915. Hij bezocht in zijn geboortestad het Vossius Gymnasium, waar hij D.A.M. Binnendijk als leraar Nederlands had. Vervolgens studeerde hij rechtsgeleerdheid aan de Universiteit van Amsterdam, een studie die hij in 1940 door de Duitse bezetting moest afbreken. Tijdens zijn studietijd was hij redacteur van Propria Cures en publiceerde hij de dichtbundel Dingtaal (1939). In 1940 week hij uit naar Londen en trad, na een korte tijd als militair, in dienst van de Nederlandse regering in ballingschap. Als ambtenaar was hij werkzaam in o.a. Washington en New York. Na de bevrijding ging hij werken voor het dagblad Het Parool. Hij was achtereenvolgens correspondent in Parijs, literair redacteur en toneelcriticus (als opvolger van Simon Carmiggelt). Hij speelde een vooraanstaande rol in de literaire tijdschriften Libertinage, De Vrije Bladen, Criterium, Hollands Weekblad en Tirade. Ook verscheen hij regelmatig op de televisie als gespreksleider in de AVRO-programma's De kring en Literaire ontmoetingen. In 1963 werd hem daarvoor de Zilveren Nipkowschijf toegekend. Op 23 oktober 1969 organiseerde Gomperts onder auspiciën van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, waarvan hij toen voorzitter was, een spraakmakend VPRO-televisieprogramma rond P.C. Hooft-prijswinnaar Gerard Kornelis van het Reve in de Amsterdamse Vondelkerk. Zelf trad hij hier op als interviewer. Hoewel Gomperts geen andere academische titel had dan het kandidaats in de rechten, zorgden zijn reputatie en statuur ervoor dat hij in 1965 benoemd werd tot hoogleraar Moderne Nederlandse letterkunde aan de Universiteit Leiden. Hij bezette deze leerstoel, die sinds Albert Verwey traditioneel werd toegekend aan mensen uit de literaire praktijk, tot 1981, toen hij werd opgevolgd door Ton Anbeek.
Uit: De schok der herkenning
Wij hebben in het voorafgaande een aantal herkenningen bekeken speciaal bij schrijvers die om ideeën bekommerd zijn. Welke conclusies kunnen hier nu uit getrokken worden, als wij ons herinneren dat het uitgangspunt was, dat deze schokken van herkenning representatief zijn voor iedere literatuurbeschouwing en kritische waardering?
Nu is het om te beginnen mogelijk dat de ondernomen analyse wantrouwig heeft gemaakt tegenover deze herkenningen. Is het niet zo, dat men alleen zichzelf en zijn eigen mogelijkheden kan herkennen en dat het vreemde genegeerd wordt of verbogen en dat object van de herkenning dus niet de andere schrijver is, maar een bruikbare selectie uit hem? Melville's verzekering: de genieën over de hele wereld, staan hand in hand en één schok van herkenning loopt de hele cirkel rond lijkt in elk geval te idyllisch. Het genie heeft juist de grootste moeite met het herkennen van een vreemd genie. Het heeft de neiging alles te koken, te destilleren, te vermengen met zijn eigen sappen om het voor de eigen maag verteerbaar te maken. De genieën zijn onverdraagzaam en staan hoogstens hand in hand met elkanders schijngestalten. De Nietzsche van Thomas Mann is een heel andere dan die van Gide, een heel andere dan die van Shaw, die weer verschilt van de Nietzsche van Ter Braak. En het zou wel dwaas zijn als ik, staande buiten die rondedans van genieën, illusies koesterde over de algemeen-geldigheid van de hier geleverde Nietzsche-interpretatie. Overigens is er alleen sprake van het gunstige geval dat het ene genie het andere of zijn werk gekend heeft. Regel is misschien wel dat hij de ander niet eens zag. De tijdgenoten Rembrandt en Vondel stonden allerminst hand in hand. De door prof. Hellinga gemaakte veronderstelling dat de Nachtwacht en de
Gijsbreght iets met elkaar te maken hebben, is een mooi voorbeeld van een maniakaal uitgegroeide herkenningswaan. Dostojewski en Multatuli, die leeftijdgenoten waren, hebben elkaar niet gekend en zelfs als zij in Wiesbaden tegelijk aan dezelfde speeltafel gezeten hebben, wat mogelijk is, zijn zij door elkaar evenmin herkend als door de roulette die ze over één kam schoor met de andere verliezers.
Indien alle menselijke verstandhouding een illusie is, zoals wel wordt aangenomen, dan spreekt het vanzelf, dat wat wij in de literatuur herkennen altijd iets anders is dan wat door de schrijver erin is neergelegd. De sofisten hebben al beweerd, dat ieder woord voor iedereen iets anders betekent. Volgens Flaubert zijn wij allen in een woestijn en begrijpt niemand een ander.
H. A. Gomperts (26 december 1915 - 18 september 1998)