Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
11-02-2012
Marie-Joseph Chénier, Bernard de Fontenelle, Honoré d'Urfé, Rudolf Hans Bartsch
Wer baute das siebentorige Theben? In den Büchern stehen die Namen von Königen. Haben die Könige die Felsbrocken herbeigeschleppt? Und das mehrmals zerstörte Babylon Wer baute es so viele Male auf? In welchen Häusern des goldstahlenden Lima wohnten die Bauleute? Wohin gingen an dem Abend, wo die Chinesische Mauer fertig war die Maurer? Das große Rom ist voll von Triumphbögen. Wer errichtete sie? Über wen triumphierten die Cäsaren? Hatte das vielbesungene Byzanz nur Paläste für seine Bewohner? Selbst in dem sagenhaften Atlantis brüllten in der Nacht, wo das Meer es verschlang die Ersaufenden nach ihren Sklaven. Der junge Alexander eroberte Indien. Er allein? Cäsar schlug die Gallier. Hatte er nicht wenigstens einen Koch bei sich? Philipp von Spanien weinte, als seine Flotte untergegangen war. Weinte sonst niemand? Friedrich der Zweite siegte im siebenjährigen Krieg. Wer siegte außer ihm?
Jede Seite ein Sieg. Wer kochte den Siegesschmaus? Alle zehn Jahre ein großer Mann. Wer bezahlte die Spesen?
So viele Berichte. So viele Fragen
Neigung zum Nichts
Betrübter Geist, du hast dich gern geschlagen Die Hoffnung, deren Sporen Feuer wecken, Besteigt dich nicht mehr. Darfst dich ruhig strecken Du altes Naß, wo Hindernisse ragen.
Schlaf wie ein Tier, mein Herz, hör auf zu fragen. Bezwungener Geist! Nichts konnte dich erschrecken, Magst keine Liebe, keinen Streit mehr wagen! Leb wohl, Trompetenklang und Flötenklagen!
Vergnügen soll mein schmollend Herz nicht wecken! Die Zeit verschlingt mich, die Minuten jagen, Schneeflocken gleich, die starre Körper decken, Weit seh ich rungs den ERdball sich erstrecken,
Dem Schutz der Hütte will ich mich entsagen, Lawine, willst du mich zum Abgrund tragen?
Ontdekking aan een jonge vrouw
Een nuchter afscheid 's morgens en een vrouw, nog eenmaal koel bekeken en in haast. Een grijze haarlok zag ik toen verbaasd en ik besloot dat ik nog blijven zou.
Stom greep ik naar haar borsten. Toen zij vroeg, waarom ik, nachtgast, ook nog na de nacht niet wilde weggaan - en zo onverwacht - zei ik, terwijl ik vrij mijn blik opsloeg:
Ik wil nog best een nachtje langer blijven. Er is helaas al te veel tijd verstreken, sinds jij zo zinloos op de drempel staat.
Dus laat ons de gesprekken voorwaarts drijven, want wij vergaten haast dat jij vergaat. En van begeerte kon ik niet meer spreken.
Vertaald door Frans Roumen
Bertolt Brecht (10 februari 1898 14 augustus 1956)
Der Zigarettenrauch hing dick und undurchdringlich im ganzen Raum und machte die Stimmung noch düsterer.
»Na ja«, sagte einer der sieben und knabberte dabei an einem Bleistift, »das ist ein riskanter Vorschlag. Auf den Mond zurückkehren, meine ich. Und ich stelle mir die Frage: Lohnt es sich wirklich?«
»Wir dürfen nicht vergessen, dass die Leute schon vor der letzten Mondlandung 1972 den Mond restlos satthatten«, sagte ein anderer. Er trug noch immer seine Sonnenbrille, obwohl der Raum nur ziemlich trübe beleuchtet war. »Warum glaubt ihr, dass sie es gut finden werden, wenn wir wieder hinfliegen?«
»Das könnte sich schon so drehen lassen«, sagte ein Dritter.
»Überleg doch nur:Wenn wir der Öffentlichkeit erklären können, dass die Untersuchungen aus den Siebzigerjahren in Wirklichkeit nur ein kurzes Kratzen an der Oberfläche waren, werden sie die Sache vielleicht anders sehen. Wenn wir ihnen etwas erzählen, das sie gern hören. Zum Beispiel, dass die Chance groß ist,dass wir am Südpol des Mondes Eis finden werden. Das könnte alles verändern. Dann würden uns die Sponsorengelder nur so nachgeworfen werden.«
»Wir werden also nach Wasser suchen? Also, ich hatte gedacht «
Dr.--fiel ihm ins Wort. »Nein. Das werden wir nicht.«
»Aber«, sagte der Mann, der die Frage gestellt hatte, er wirkte verwirrt und schien sich gar nicht wohl in seiner Haut zu fühlen. Er hielt seine vor Nervosität schweißnassen Hände auf dem Schoß verborgen.
Jemand räusperte sich. Ein Mann am Ende des Tisches zog alle Blicke auf sich. Er war der Chef der Abwehr. Er hatte einen Bart und sah müde aus. Drei Wochen war er auf Reisen gewesen, um herzugelangen. Man hatte ihn von einer Stadt zur anderen gebracht, zu den seltsamsten Tageszeiten,
in einem komplizierten Versuch, mögliche Verfolger abzuschütteln. Es war über vierundzwanzig Stunden her, dass er zuletzt kurz hatte schlafen können.
Uit: The Angel of Grozny: Inside Chechnya (Vertaald door Nadia Christensen)
The blood flows into the mud, where it carves thin red paths. The slope is dark with mould and decay, and soon the blood will be absorbed and will disappear. The skull is crushed, the limbs lifeless. Not so much as a whimper is heard.
Red drops have splashed his trousers, but he can rinse them off in the water that flows in the flat riverbed below. With the brick still in his hand he feels strong, invincible and calm. He stands looking at the lifeless eyes. Blood still trickles out and is sucked into the sediment. He kicks the corpse and walks down to the river. The scrawny mongrel will soon be food for new stray dogs, and later for flies and maggots and other crawling things.
Once, he drowned a cat in a sewage ditch, but it didn't give him the same feeling as killing dogs. Now he mostly kills dogs. And pigeons. They perch by the dozen up in the tall apartment buildings. He sends them scattering in fright from the kitchen to the living room to the bedroom and lavatory, right through holes in damaged walls where the concrete dangles in huge chunks. The apartments are like half-crushed shells; rows of rooms are no more than piles of masonry and dust. Everything usable that wasn't destroyed in the attacks is stolen, devoured. A few dilapidated things remain: a warped stool, a broken shelf.
The buildings were left standing as walls of defence on the flat landscape when the first rockets were aimed at the city. Here the city's defenders barricaded themselves; here, they thought, they would stop the invasion. Throughout an unyielding, bone-chilling winter the battles raged from neighbourhood to neighbourhood, from street to street, from house to house. The resistance fighters had to keep withdrawing further out of the city, surrendering the rows of deserted apartment blocks like eerie shooting targets for the Russians' rockets. In some of the buildings you can still read the rebels' graffiti on the walls - Svoboda ili Smert - Freedom or Death!
February. Get ink, shed tears. Write of it, sob your heart out, sing, While torrential slush that roars Burns in the blackness of the spring.
Go hire a buggy. For six grivnas, Race through the noice of bells and wheels To where the ink and all you grieving Are muffled when the rainshower falls.
To where, like pears burnt black as charcoal, A myriad rooks, plucked from the trees, Fall down into the puddles, hurl Dry sadness deep into the eyes.
Below, the wet black earth shows through, With sudden cries the wind is pitted, The more haphazard, the more true The poetry that sobs its heart out.
Vertaald door Alex Miller
August
This was its promise, held to faithfully:
The early morning sun came in this way
Until the angle of its saffron beam
Between the curtains and the sofa lay,
And with its ochre heat it spread across
The village houses, and the nearby wood,
Upon my bed and on my dampened pillow
And to the corner where the bookcase stood.
Then I recalled the reason why my pillow
Had been so dampened by those tears that fell-
I'd dreamt I saw you coming one by one
Across the wood to wish me your farewell.
You came in ones and twos, a straggling crowd;
Then suddenly someone mentioned a word:
It was the sixth of August, by Old Style,
And the Transfiguration of Our Lord.
For from Mount Tabor usually this day
There comes a light without a flame to shine,
And autumn draws all eyes upon itself
As clear and unmistaken as a sign.
But you came forward through the tiny, stripped,
The pauperly and trembling alder grove,
Into the graveyard's coppice, russet-red,
Which, like stamped gingerbread, lay there and glowed.
And with the silence of those high treetops
Was neighbour only the imposing sky
And in the echoed crowing of the cocks
The distances and distances rang by:
There in the churchyard underneath the trees,
Like some surveyor from the government
Death gazed on my pale face to estimate
How large a grave would suit my measurement.
All those who stood there could distinctly hear
A quiet voice emerge from where I lay:
The voice was mine, my past; prophetic words
That sounded now, unsullied by decay:
'Farewell, wonder of azure and of gold
Surrounding the Transfiguration's power:
Assuage now with a woman's last caress
The bitterness of my predestined hour!
'Farewell timeless expanse of passing years!
Farewell, woman who flung your challenge steeled
Against the abyss of humiliations:
For it is I who am your battlefield!
'Farewell, you span of open wings outspread,
The voluntary obstinacy of flight,
O figure of the world revealed in speech,
Creative genius, wonder-working might!'
Vertaald door Andrey Kneller
Boris Pasternak (10 februari 1890 - 30 mei 1960)
De Joods-Oostenrijks-Britse schrijver Jakov Lind (pseudoniem van Heinz Landwirth) werd geboren in Wenen op 10 februari 1927. Zie ook alle tags voor Jakov Lind dit blog.
Uit: Der Erfinder
Der Urgroßvater des jetzigen deutschen Bundeskanzlers schrieb sich noch mit einem 'n' statt mit einem 'l', war ein Hausierer aus Buscacz. Ich habe Urkunden, Beweise. Eine ganze Bibliothek von Beweisen im Tresor der Nationalbank von Vaduz. Dass Alphonso in Argentinien sephardisch betet, ist kein Geheimnis. Aber wer kennt schon den wahren Namen von Mao Tse-tung?" "Moshe Zung?" "Sie wissen mir zu viel. Sie gehören in meine Organisation." "Würden Sie dann meine Messias-Maschine unterstützen?"
( )
Wie du dir denken kannst, lieber Boris, bin ich jetzt in eine Verschwörung verwickelt, die alle Aussicht hat, dass Elim und ich die Weltherrschaft an uns reißen werden. Falls etwas dazwischenkommt, was durchaus möglich ist, wartet Australia Mallone auf mich mit meiner Lieblingsspeise: pikantes Huhn in Schokoladensoße. Also mach dir um mich keine Sorgen.
Herzlichst dein M.
Jakov Lind (10 februari 1927 17 februari 2007)
Hier met de Amerikaanse schilderes Annie Truxell in Deya, Mallorca
Eine Frau erhebt sich und singt Es folgt ihr verzaubernd der Wind Und legt zu der Erde sie nieder Der Wahrtraum nimmt sie sich wieder.
Diese Erde: so nackt Dieser Windstoß: so stark Diese Liebe: sie loht Dieser Traum ist der Tod.
Pilgerfahrt
Im Hinterhalt in dieser engen Gasse voller Schutt habe ich Stunde um Stunde meinen Karren gezogen gewöhnt an den Dreck wie eine Sohle oder wie ein Same des Weißdorns
Ungaretti Schmerzensmann dir genügt eine Illusion um dich zu ermutigen
Ein Scheinwerfer von drüben erzeugt ein Meer hier im Nebel
Valloncello dell'Albero Isolato den 16. August 1916
Vertaald door Eric Boemer
Giuseppe Ungaretti (10 februari 1888 2 juni 1970)
Marowijne omvat mij weer als vroeger met je vochtige lenden voer mij mee in je natte omhelzing naar je monding naar de zee
Marowijne neem mij mee en verdrink mij in je omhelzing die ruikt naar zilte lippen met een vleug van groene absinth gekruid met de vissige aroma van je kinderen zwemmend in het vruchtwater van de watramama tussen oorverdovende sula van oeroude rotsen die mij schuimend naar mijn oorsprong voeren
Marowijne moederschoot voer mij mee en laat mij slapen in de eeuwige slaapplaats in de bron van je vochtige lenden waar mijn bestaan begon
Carry-Ann Tjong-Ayong (Paramaribo, 10 februari 1941)
Coming out with your clutch of postcards in a Tate gallery bag and another clutch of images packed into your head you pause on the steps to look across the river
and there's a new one: light bright buildings, a streak of brown water, and such a sky you wonder who painted it - Constable? No: too brilliant. Crome? No: too ecstatic
a madly pure Pre-Raphaelite sky, perhaps, sheer blue apart from the white plumes rushing up it (today, that is, April. Another day would be different
but it wouldn't matter. All skies work.) Cut to the lower right for a detail: seagulls pecking on mud, below two office blocks and a Georgian terrace.
Now swing to the left, and take in plane-trees bobbled with seeds, and that brick building, and a red bus...Cut it off just there, by the lamp-post. Leave the scaffolding in.
That's your next one. Curious how these outdoor pictures didn't exist before you'd looked at the indoor pictures, the ones on the walls. But here they are now,
marching out of their panorama and queuing up for the viewfinder your eye's become. You can isolate them by holding your optic muscles still.
You can zoom in on figure studies (that boy with the rucksack), or still lives, abstracts, townscapes. No one made them. The light painted them. You're in charge
of the hanging committee. Put what space you like around the ones you fix on, and gloat. Art multiplies itself. Art's whatever you choose to frame.
Fleur Adcock (Papakura, 10 februari 1934)
De Franse schrijver, journalist en avonturier Joseph Kessel werd geboren op 10 februari 1898 in Clara, Entre Rios, Argentinië. Zie ook alle tags voor Joseph Kesselop dit blog.
Uit: Les Cavaliers
« Pour l'étalon, son allure tenait moins de la course que du vol. Suspendu, étendu dans l'air, il ne touchait le sol que pour s'en détacher d'un seul battement. Et Ouroz, le visage contre la crinière flottante, le corps léger, délié, comme fluide, n'avait point d'autre voeu que de flotter ainsi qu'il le faisait au-dessus de la steppe et si près d'elle que cette terre, cette herbe et sa propre essence lui semblait confondues. »
( )
« On choisi dans le troupeau un bouc. On légorge. On lui tranche la tête. Pour alourdir sa dépouille, on la bourre de sable, on la gonfle deau. On la dépose dans un trou creusé que la toison affleure le sol. Non loin du trou un petit cercle est tracé à la chaux vive. Et il porte le nom de hallal qui, dans la langue turkmène veut dire cercle de Justice. Et sur la droite du hallal on plante dans la steppe un mât. Et sur sa gauche, un autre. A égale distance. Pour la longueur de cette distance , il ny a pas de règle. Elle peut exiger une heure de galop ou bien trois ou bien cinq. Les juges de chaque bouzkachi en décident à leur gré ». « les cavaliers se rassemblent autour du trou au signal dun juge, ils se jettent sur la carcasse décapitée. Lun deux sen saisit, séchappe ..il sélance vers le mât sur la droite. Car la dépouille du bouc doit en faire le tour, puis passer derrière le mât placé sur la gauche, et enfin arriverjusquau hallal »
De Duitse schrijfster Simone Trieder werd geboren op 10 februari 1959 in Quedlinburg. Trieder studeerde speciale pedagogie en werkte daarna als regie-assistente in Zwickau, Karl-Marx-Stadt en Halle. Sinds 1992 is ze schrijfster. Ook is zij voorzitter van de Volkssolidarität Saksen-Anhalt en lid van de Literaire Raad van Saksen-Anhalt en de redactie van het tijdschrift "Ort der Augen." Trieder schrijft poëzie, proza, drama, kinderboeken, over regionale geschiedenis van Halle en werkt voor radio-uitzendingen en af en toe als journaliste. Haar boeken zijn vaak rijk geïllustreerd en ontworpen. Ze heeft twee volwassen kinderen.
Uit: Individuum
Ein Klecks weißgrauer Masse klatschte neben mir nieder. Ich sah nach oben. Jetzt konnte ich das Geräusch einordnen, das sich durch den Verkehrslärm hindurchgewunden hatte: Wildgänse, ihr Flügelschlag hatte ein Stück Rost vom Rand meines Herzens bröckeln gemacht, ich war schon ein paar Schritte leichter gegangen, nun wusste ich weshalb. Sie waren schon nicht mehr zu hören, sie zogen ihre Route, die sie auf unsichtbaren Wegen durch den Himmel ausgerechnet über diese Kreuzung, die sich Eck nennt, führte. Der weißgraue Klecks markierte einen Punkt in einer mir unbekannten Ordnung. Zu dicht gehe ich an diesen Schienensträngen entlang, die von hoch oben aus der Luft vielleicht Flussläufen ähneln mögen, sehr begradigten Flussläufen, die in ihren Betten vom Mäandern träumen oder von Fischen und Lurchen. Sie kennen Lebewesen nur als plattgefahrne Präperate, von Gewitzten hochkant an den Bürgersteig gelehnt. Hier schneiden sich Parallelen, hier beschränken sich Gefühle. Ich bin dankbar für einen Staubsaugerbeutel. Die Dame im Elektrofachgeschäft hat einen weißen Angorapullover an, deren Häarchen im rechten Winkel weg vom Körper der Trägerin streben, als wär sie Mittelpunkt eines elektrischen Feldes. Sie hat die S 62, Ursache meiner Gefühle. Eben die Sorte Staubsaugerbeutel, die mein komplizierter Staubsauger akzeptiert. Hier an der Kreuzung, die sich Eck nennt, hat der blondlockige Zeitungsverkäufer seinen Kiosk aufgeschlagen.
De Stichting A. Roland Holst Fonds in Bergen heeft haar driejaarlijkse oeuvreprijs voor poëzietoegekend aanJacob Groot. De Nederlandse dichter en schrijver Jacob Groot werd geboren op 5 juli 1947 in Venhuizen (West-Friesland).Zie ook mijn blog van 5 juli 2011.Voor de poëzieprijs werd het bestuur van de stichting geadviseerd door een jury bestaande uit Odile Heynders, Huub Beurskens en voorzitter Wiel Kusters. De uitreiking van beide prijzen vindt plaats op 12 mei 2012 in de Ruïnekerk te Bergen. Bij die gelegenheid zal de dichteres Hester Knibbe de A. Roland Holst-lezing houden.
Tramlijn Begeerte
Zo gaat het: je hoort een deur bonzen en de schelp van de ruimte bruist open; de werkelijkheid schampt langs en laat een lege weg achter zich heel, terwijl je geschiedenis schroeit er vol van dicht maar de uitspraak wandelt verder omdat je lippen dat afspraken
Zo hoort het: de natuur opent je blad na blad zoals een leerboek bladert je door tot je dichtgaat onder de avondwijdte, de noordelijke kroon brandt op je hoofd en je vrucht wil dragen de wind, de Bora het liefst, of de Harmattan, met hun messen die snijden in het brood
van het donker en geboren worden dan je zaden, de naakten die je kleden, van de kosmos een zoon, kosmetisch, zoneloos, gemorst als korstmos langs een rotsblok in een atlas die je leest om te reizen: van de dorpsweg
naar de tramway, vanwaar een twijg loopt uit een steel tot de afdruk in de tijd dat je waaide, je wiel van spaken, die langzaam smelten door de drukke lucht, waarin je hoopt, bij de stam, te sterven als geen ander.
Bezichtiging der landerijen
Wij hebben een mooi witstenen huis, maar we zijn nooit thuis.
We rijden in mijn houten wagen door de dageraad, langs wat getoverd werd uit zaad in het land dat ik ontgang.
Stop bij een bron: de wielen branden in de zon.
Wil je nog beter zien wat ik met jou begon, dan stappen we in mijn luchtballon.
Uit: Dierenleven (Vertaald door Joop van Helmond en Frans van der Wiel)
Hij staat bij de uitgang te wachten als haar vlucht binnenkomt. Er zijn twee jaar verstreken sinds hij zijn moeder voor het laatst heeft gezien: onwillekeurig schrikt hij dat ze zo oud is geworden. Haar haar, waarin grijze pieken zaten, is nu helemaal wit; haar schouders zijn gekromd; haar vlees is slap geworden. Ze zijn nooit een uitbundige familie geweest. Een omarming, een paar gemompelde woorden en de begroeting is afgehandeld. Zwijgend volgen ze de stroom reizigers naar de bagagehal, halen haar koffer op en vangen de anderhalf uur durende autorit aan. Een lange vlucht, merkt hij op. Je zult wel doodmoe zijn. Ik zou zo kunnen slapen, zegt ze, en inderdaad valt ze onderweg even in slaap, met haar hoofd tegen het raam gezakt. Om zes uur, bij invallend donker, stoppen ze voor zijn huis in de voorstad Waltham. Zijn vrouw Norma en de kinderen verschijnen op de veranda. In een demonstratie van genegenheid, die haar grote moeite moet kosten, spreidt Norma haar armen uit en zegt: Elizabeth! De twee vrouwen omhelzen elkaar; daarna volgen de kinderen haar voorbeeld, welopgevoed, meer ingehouden.
Elizabeth Costello de romanschrijfster zal tijdens haar driedaagse bezoek aan de universiteit van Appleton bij hen logeren. Hij ziet tegen die paar dagen op. Zijn vrouw en zijn moeder kunnen niet met elkaar overweg. Het zou beter zijn als ze in een hotel logeerde, maar hij kan zich er niet toe brengen dat voor te stellen. De vijandelijkheden worden bijna onmiddellijk hervat. Norma heeft een licht avondmaal klaargemaakt. Zijn moeder ziet dat er maar voor drie is gedekt.
Mit dem sogenannten Schatten auf meine Lunge war auch wieder ein Schatten auf meine Existenz gefallen. Grafenhof war ein Schrekkenswort, in ihm herrschten absolut und in völliger Immunität der Primarius und dessen Assistent und dessen Assistent und die für einen jungen Menschen wie mich entsetzlichen Zustände einer öffentlichen Lungenheilstätte. Hilfe suchend, bin ich doch hier mit nichts als mit Hoffnungslosigkeit konfrontiert gewesen, das hatten schon die ersten Augenblicke, ersten
Stunden, noch unerhörter die ersten Tage gezeigt.
Die Lage der Patienten verbesserte sich nicht, sie verschlimmerte sich mit der Zeit, auch meine eigene, ich fürchtete, hier genau denselben Weg gehen zu müssen wie die vor mir nach
Grafenhof Eingewiesenen, an welchen ich nichts als die Trostlosigkeit ihrer Verfassung ablesen,
an welchen ich nichts anderes als den Verfall studieren konnte. Auf meinem ersten Weg in
die Kapelle, in welcher täglich eine Messe zelebriert worden ist, hatte ich ein Dutzend Partezettel
an den Wänden zu lesen bekommen, lakonische Texte über in den letzten Wochen Verstorbene, die, so mein Gedanke, gerade noch wie ich durch diese hohen kalten Gänge gegangen waren. In ihren schäbigen Nachkriegsschlafröcken, abgetretenen Filzpantoffeln, schmutzigen Nachthemdenkragen zogen sie, die Fiebertafeln unter ihre Arme geklemmt, an mir vorüber, hintereinander, ihre Blicke argwöhnisch auf mich gerichtet, ihr Ziel war die Liegehalle gewesen, eine halbverfallene Holzveranda im Freien, angebaut an das Hauptgebäude, offen gegen das Heukareck, den zweitausend Meter
hohen Berg, der vier Monate lang ununterbrochen seinen kilometerlangen Schatten auf das
unter der Heilstätte liegende Tal von Schwarzach warf, in welchem in diesen vier Monaten
die Sonne nicht aufging. Welche infame Scheußlichkeit hat sich der Schöpfer hier ausgedacht,
war mein Gedanke gewesen, was für eine abstoßende Form von Menschenelend. Im Vorübergehen
schraubten diese zweifellos endgültig aus der Menschengesellschaft Ausgestoßenen widerwärtig, armselig und wie in einem heiligen Stolze verletzt, ihre braunen Glasspuckflaschen auf und spuckten hinein, mit einer perfiden Feierlichkeit holten sie hier überall schamlos und in einer nur ihnen eigenen raffinierten Kunst das Sputum aus ihren angefressenen Lungen und spuckten es in die Spuckflaschen.
Thomas Bernhard (9 februari 1931 12 februari 1989)
Uit:Das Gleiche noch mal! (Vertaald door Hans-Christian Oeser)
Um Deirdres Rückkehr von ihrer Abtreibung in Bristol zu feiern, gab's eine Party. Als ich den Katalanischen Kabinettsaal betrat, in dem sich die Gäste versammelt hatten, begrüßte mich ihr Bruder Ciaran buchstäblich mit offenen Armen. Sogar Deirdres Mutter, die knauserige alte Ziege, trat mit einem Glas Whiskey in der Hand auf mich zu und sagte: "Seien Sie uns willkommen, Brendan Behan."
Ich konnte mir schon ausrechnen, weshalb ich denen willkommen war. Schließlich war ich es, der die Sache mit Deirdre geritzt hatte, damit sie nach England fahren konnte, um sich auf Krankenschein ihr Baby wegmachen zu lassen.
Ihre Mutter war angeblich gläubige Katholikin, aber als ich sah, mit welcher Selbstverständlichkeit sie die Situation akzeptierte und sogar das Reisegeld und die Moneten für den Medizinmann herausrückte, war ich doch ein bißchen schockiert.
Natürlich tat sie so, als hätte sie gar nicht spitzgekriegt, daß ihre Tochter etwas hatte (man verzeihe mir den schlechten Witz), als glaubte sie ernstlich, Deirdre wolle sich in England nur "ein paar schöne Tage machen".
Der Vater von Deirdre und Ciaran war zur Zeit des Spanischen Bürgerkriegs diplomatischer Vertreter der katalanischen Regierung in Irland gewesen und hatte angeblich mitgeholfen, die Anerkennung Francos durch die irische Regierung zu verhindern, bis die ganze Angelegenheit vorbei war und es sowieso keine Rolle mehr spielte.
Brendan Behan (9 februari 1923 20 maart 1964)
De Nederlandse dichter, essayist, historicus en politicus Geerten Gossaert (eig. Frederik Carel Gerretson) werd geboren in Kralingen op 9 februari 1884. Zie ook alle tags voor Geerten Gossaert op dit blog.
Het brandende wrak
In de schaduw der zwellende zeilen verborgen Voor de maan, die de mast op de wateren mat, In den slaap van het licht, tussen avond en morgen, Stond ik, slaaploos, ter reling van 't reilend fregat.
Toen verblindde mijn' blik naar den einder ontloken, Tussen wolken en water een vuren kolon, Als van magische morgen, in 't zuiden ontstoken, De bloedige bloesem midnachtlijker zon:
Een wrak, verlaten, ten halve bedolven In het maanlichtbeglansd emeralden azuur, Dat in laatste agonie, boven 't graf van de golven, Naar den hemel vervlucht in een passie van vuur!
Zó ons hart: Naar den droom van ons leven begerend, Boven diepten des doods nog in purperen pracht Van laaiend verlangen zich langzaam verterend In de eenzame uren der eindloze nacht.
De Zuiderling
Wéér is de lange kwaal van 't loome jaar doorleden;
Wéér ruischt, in het ravijn, de dooi-ontboeide bron!
En uit het weemoedshuis der wintersche eenzaamheden
Begroet mijn hunkrend hart de oranje voorjaarszon.
Hoe loodzwaar woog de last van 't lage wolkenhangen!
Hoe leed mijn lichtziek harte, o lente, om uw gemis,
Die mij een voorglans zijt van 't land van mijn verlangen,
Waar 't altoos zoelte en zon, waar 't altoos zomer is!
En nu? Waar is uw vréugde om 't glorieuse dagen
Dier goudner ochtendgloor, met zooveel smart verwacht?
Och, 'k dacht of niet dit heil mij zwààrder vall' te dragen
Dan àl de ontberingen der koude winternacht!
Want sinds van morgen vroeg, met zwoele bloesemroken,
Der lente lauwe lust mij 't argloos hart beving,
Wéét ik, in 't vaderland, de aloë ontloken....
En mij bezwijmt de geur van eene erinnering!
Geerten Gossaert (9 februari 1884 - 27 oktober 1958)
Negro women, said the doctor, are considered the most difficult of all people to be effectively analyzed. Do you know why? Since I was not a Negro woman I hesitated before hazarding an answer. I felt negated by the realization that even my psychiatrist could not see I was African. That to him all black people were Negroes. I had been coming to see him now for several months. Some days I talked; some days I did not. There was a primary school across the street from his office. I would listen to the faint sound of the children playing and often forget where I was, forget why I was there. He'd been taken aback by the fact that I had only one child. He thought this unusual for a colored woman, married or unmarried. Your people like lots of kids, he allowed. But how could I talk to this stranger of my lost children? And of how they were lost? One was left speechless by all such a person couldn't know. Negro women, the doctor says into my silence, can never be analyzed effectively because they can never bring themselves to blame their mothers. Blame them for what? I asked. Blame them for anything, said he. It is quite a new thought. And, surprisingly, sets off a kind of explosion in the soft, dense cotton wool of my mind. But I do not say anything. Those bark-hard, ashen heels trudge before me on the path. The dress above them barely clothing, a piece of rag. The basket of groundnuts suspended from a strap that fits a groove that has been worn into her forehead. When she lifts the basket down, the groove in her forehead remains. On Sundays she will wear her scarf low in an attempt to conceal it. African women like my mother give harsh meaning to the expression "furrowed brow." Still, the basket itself is lovely and well made, with a red and ochre "sisters elbow" design that no one weaves more neatly than she. That is all I care to think about. But not all that I will. I did not carry you to term, she has told me, because one day when I was coming back from bathing I was frightened by a leopard. She was acting strangely, and charged me.
Alice Walker (Eatonton, 9 februari 1944)
De Franse schrijfster Alina Reyes (pseudoniem van Aline Patricia Nardone) werd geboren op 9 februari 1956 in Bruges. Zie ook alle tags voor Alina Reyesop dit blog.
Uit: The Butcher (Vertaald door David Watson)
Who said that flesh is sad? Flesh is not sad, it is sinister. It belongs on the left side of our souls, it catches us at times of the greatest abandonment, carries us over deep seas, scuttles us and saves us; flesh is our guide, our dense black light, the well which draws our life down in a spiral, sucking it into oblivion.
(...)
Doubtless he would have loved to touch all those breasts and all those buttocks, manipulate them in his expert hands like so many cuts of meat. The butcher had flesh in his soul.
(...)
To swim in your light, in your night of heavy velvet, in your flashes of silk. If only my words had the force of this love which makes a hole in my stomach and causes me pain. Strange, impossible enigma never to be resolved, exclamation mark which will always hold me upright in danger, standing on my head and racked with an overbearing dizziness.
(...)
When the butcher is in my body Daniel we will be dead our story will be dead and will become the touchstone of my coming sorrows the butcher with his sharpened blade the butcher with his blade will cleave my belly and we will depart from the belly where we were we will have no more love enough in our hands to touch each other again
Alina Reyes (Bruges, 9 februari 1956)
De Amerikaanse dichteres Amy Lowell werd geboren op 9 februari 1874 in Brookline, Massachusetts. Zie ook alle tags voor Amy Lowellop dit blog.
Falling Snow
The snow whispers around me
And my wooden clogs
Leave holes behind me in the snow.
But no one will pass this way
Seeking my footsteps,
And when the temple bell rings again
They will be covered and gone.
A Tulip Garden
Guarded within the old red wall's embrace,
Marshalled like soldiers in gay company,
The tulips stand arrayed. Here infantry Wheels out into the sunlight. What bold grace
Sets off their tunics, white with crimson lace!
Here are platoons of gold-frocked cavalry,
With scarlet sabres tossing in the eye
Of purple batteries, every gun in place.
Forward they come, with flaunting colours spread,
With torches burning, stepping out in time
To some quick, unheard march. Our ears are dead,
We cannot catch the tune. In pantomime
Parades that army. With our utmost powers
We hear the wind stream through a bed of flowers.
Aliens
The chatter of little people
Breaks on my purpose
Like the water-drops which slowly wear the rocks to powder.
- Komt eerst e' keer hier, Mietjie, 'k moete joen entwa' toogen da' woenderlik is.
Zoo sprak de Sasmeester met vroolijken toon, op voorhand genot scheppend in het plezier, dat hij verschaffen ging aan de dochter van zijn boezemvriend Casteels. Zooeven was het meisje, verrukkelijk blozend, het Sashuis binnengehuppeld met de dringende opdracht den Sasmeester te verzoeken onmiddellijk mee te komen bij haren vader, om samen bij Vrouwe Dierickx te gaan, die hen wachtte voor het ontworpen toertje op de foor. Het meisje had haar boodschap nauwgezet afgelegd, doch de Sasmeester had geantwoord, dat Vrouwe Dierickx toch zóó ongeduldig niet kon zijn en dat hij nog zijn pijp wilde uitrooken vooraleer tot haar te gaan.
- Komt eerst e' keer mee... 't Is entwa da' woenderlik is.
Mietje, die telkens ze bij den Sasmeester kwam van zijne wonderheden te hooren of te zien kreeg en dus over hunnen aard al ingelicht was, begon naïef-lief te gissen wat het wel zijn mocht.
- 't Is zeker e' blauw vischtjie, of e' bliekstjie met 'n gekrulde neuze, of 'n snoek, die de bakvischtjies met z'n steert uuteen sloot...
En 't meisje herinnerde zich daarbij hoe vaak ze voor een der ramen van het Sashuis, die op het Minnewater uitzicht geven, naast den Sasmeester gestaan en met hem stukjes brood geworpen had naar de visschen, die zich gulzig-happend verdrongen voor het venster, vlak bij het gewelf, waarop het Sashuis gevest is, en waaronder het water schuimend en bruisend over de sluisbalken heenstroomt.
Maurits Sabbe (9 februari 1873 12 februari 1938)
Uit: The Fast Life of a Beat Hero (Biografie door David Sandison)
„Even Jack Kerouac bought into the Bridey phenomenon and for a time seemed prepared to give Cayce the benefit of the doubt. “[S]udden realization that Cayce must be right,” he wrote to the Cassadys, “and Bridey Murphy excitement, which has carried over to my sister, and she and I want you to send us Cayce’s literature address at Atlantic Beach so we can send for literature, my sister especially het up now on Astrology.”
Jack had even started to take Oral Roberts seriously. From the start, Roberts’s reputation as a miraculous healer had been offset by his equally convincing reputation as a charlatan. In his later years, when completion of his extravagant project the City of Faith Hospital complex was threatened because of lack of funds, Roberts claimed to have been visited by a 900-foot Jesus. Roberts had “only seen Jesus once before,” but “there I was, face to face with Jesus Christ, the Son of the Living God. He reached down, put his Hands under the City of Faith, lifted it, and said to me, ‘See how easy it is for Me to lift it!’”
Jack’s leap of faith was facilitated by his discovery that “Oral Roberts is a Cherokee Indian. A real old-fashioned witchdoctor’s what he is . . . he has great compassionate heart. I don’t disbelieve him.” Carolyn insists that this last sentence was a joke for Neal’s benefit.
In any event, the Cassadys continued to pursue the Cayce doctrine, and at the 1956 Cayce spring conference the featured speaker was none other than Starr Daily, author of Release. Neal immediately turned to him for answers. Ex-con Daily certainly looked like Cassady’s sort of man, a bullish and rugged religious convert who would surely give appropriate advice. But this was not the case. With some degree of irony for Catholic-raised Cassady, Caycean Starr Daily seemed more like the kind of tough Irish priest that featured regularly in the gangster movies of the 1930s—morally inflexible but still capable of slugging a sinner if the need arose. His advice to Neal amounted to little more than “pray like the devil and discipline yourself,” whereas what Neal was probably hoping for was an epiphany followed by a fast-track route to enlightenment and salvation.“
Neal Cassady (8 februari 1926 – 4 februari 1968)
De Nederlandse dichter, songwriter en musicus Robin Block werd geboren op 8 februari 1980 in Heemskerk. Zie ook alle tags voor Robin Block op dit blog.
“Ich war gerade 13 oder 14, als ich damit anfangen wollte, regelmäßig ins Kino zu gehen. Das war aber gar nicht so einfach, denn entweder fehlte das Geld für die Eintrittskarte, oder der Film war »Jugendverbot «. Der Kinobesitzer hatte einen »Tick«: Er konnte es nicht ertragen, wenn sich einer hinter seinem Rücken heimlich in den Kinosaal schwindelte. Nach dem Beginn des Hauptfilms verschwand er aus dem Kinosaal ins Foyer zum Glaskasten der Kartenverkäuferin, um die Anzahl der im Kinosaal sitzenden Zuschauer mit der Anzahl der verkauften Karten zu vergleichen. Für den Rest der Vorstellung setzte er sich in den Vorführraum hinter den neben dem Projektor stehenden Vorführer.
War der Film zu Ende, kam es manchmal vor, dass der Vorführer ganz unerwartet die Filmrollen sofort wieder zurückspulte, und das in einem vielfach verschnellert rasenden Rücklauf des gesamten Films innerhalb weniger Sekunden, dass die schmutzig-grelle Leinwand ohrenbetäubend brüllte. Alle
fühlten sich dann so elend und leer, es war als wäre man noch gar nicht im Kino gewesen.
Der Vorführer hatte es nämlich verstanden, während des rasend schnellen Filmrücklaufs nicht nur die Filmrollen zurückzuspulen, sondern mit Hilfe seines Projektors auch im Kinosaal aus den Köpfen der den Film gerade zu Ende gesehen habenden Zuschauer den ganzen Film in voller Länge im
Rückwärtsgang wieder aus den Gehirnen heraus zu ziehen, und in den Köpfen, wo die Erinnerung an den eben gesehenen Film ihren Platz hätte einnehmen sollen, öffnete sich stattdessen ein migränegähnender Hohlraum. Irgendwer hatte nicht gezahlt, so war das, ganz einfach, und das war die Rache des Kinobesitzers, der sich dafür an allen schadlos hielt.“
„My decision to become a lawyer was irrevocably sealed when I realized my father hated the legal profession. I was a young teenager, clumsy, embarrassed by my awkwardness, frustrated with life, horrified of puberty, about to be shipped off to a military school by my father for insubordination. He was an ex-Marine who believed boys should live by the crack of the whip. I’d developed a quick tongue and an aversion to discipline, and his solution was simply to send me away. It was years before I forgave him.
He was also an industrial engineer who worked seventy hours a week for a company that made, among many other items, ladders. Because by their very nature ladders are dangerous devices, his company became a frequent target of lawsuits. And because he handled design, my father was the favorite choice to speak for the company in depositions and trials. I can’t say that I blame him for hating lawyers, but I grew to admire them because they made his life so miserable. He’d spend eight hours haggling with them, then hit the martinis as soon as he walked in the door. No hellos. No hugs. No dinner. Just an hour or so of continuous bitching while he slugged down four martinis then passed out in his battered recliner. One trial lasted three weeks, and when it ended with a large verdict against the company my mother called a doctor and they hid him in a hospital for a month.
The company later went broke, and of course all blame was directed at the lawyers. Not once did I hear any talk that maybe a trace of mismanagement could in any way have contributed to the bankruptcy.
Liquor became his life, and he became depressed. He went years without a steady job, which really ticked me off because I was forced to wait tables and deliver pizza so I could claw my way through college. I think I spoke to him twice during the four years of my undergraduate studies. The day after I learned I had been accepted to law school, I proudly returned home with this great news. Mother told me later he stayed in bed for a week.“
I was present myself, and I remember to have felt quite uncomfortable and confused, at a part of myself being disposed of in that way. The caul was won, I recollect, by an old lady with a hand-basket, who, very reluctantly, produced from it the stipulated five shillings, all in halfpence, and twopence halfpenny short - as it took an immense time and a great waste of arithmetic, to endeavour without any effect to prove to her. It is a fact which will be long remembered as remarkable down there, that she was never drowned, but died triumphantly in bed, at ninety-two. I have understood that it was, to the last, her proudest boast, that she never had been on the water in her life, except upon a bridge; and that over her tea (to which she was extremely partial) she, to the last, expressed her indignation at the impiety of mariners and others, who had the presumption to go 'meandering' about the world. It was in vain to represent to her that some conveniences, tea perhaps included, resulted from this objectionable practice. She always returned, with greater emphasis and with an instinctive knowledge of the strength of her objection, 'Let us have no meandering.'
Not to meander myself, at present, I will go back to my birth.
I was born at Blunderstone, in Suffolk, or 'there by', as they say in Scotland. I was a posthumous child. My father's eyes had closed upon the light of this world six months, when mine opened on it. There is something strange to me, even now, in the reflection that he never saw me; and something stranger yet in the shadowy remembrance that I have of my first childish associations with his white grave-stone in the churchyard, and of the indefinable compassion I used to feel for it lying out alone there in the dark night, when our little parlour was warm and bright with fire and candle, and the doors of our house were - almost cruelly, it seemed to me sometimes - bolted and locked against it.
W. C. Fieldsals Mr. Micawberen Freddie Bartholomew als de jonge David Copperfieldin de film van George Cukor uit 1935
An aunt of my father's, and consequently a great-aunt of mine, of whom I shall have more to relate by and by, was the principal magnate of our family. Miss Trotwood, or Miss Betsey, as my poor mother always called her, when she sufficiently overcame her dread of this formidable personage to mention her at all (which was seldom), had been married to a husband younger than herself, who was very handsome, except in the sense of the homely adage, 'handsome is, that handsome does' - for he was strongly suspected of having beaten Miss Betsey, and even of having once, on a disputed question of supplies, made some hasty but determined arrangements to throw her out of a two pair of stairs' window. These evidences of an incompatibility of temper induced Miss Betsey to pay him off, and effect a separation by mutual consent. He went to India with his capital, and there, according to a wild legend in our family, he was once seen riding on an elephant, in company with a Baboon; but I think it must have been a Baboo - or a Begum. Anyhow, from India tidings of his death reached home, within ten years. How they affected my aunt, nobody knew; for immediately upon the separation, she took her maiden name again, bought a cottage in a hamlet on the sea-coast a long way off, established herself there as a single woman with one servant, and was understood to live secluded, ever afterwards, in an inflexible retirement.
Charles Dickens (7 februari 1812 9 juni 1870)
In verband met een internetstoring vandaag slechts een beperkt bericht. Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 7 februari 2011.
Tags:Charles Dickens, Christine Angot, Peter Carey, Emma McLaughlin, A. den Doolaard, Gay Talese, Alban Nikolai Herbst, Anna Ś,wirszczyń,ska, Harry Sinclair Lewis, Patricia De Landtsheer, Heinz Czechowski, Paul Nizan, Lioba Happel, L. Ingalls Wilder
Tags:Dermot Bolger, Felix Mitterer, Heinz Kahlau, Thomas von SteiIrmgard Keun, Ernst Wilhelm Lotz, Ugo Foscolo, Wilhelm Schmidtbonn, Alfred Mombert, Christopher Marlowe, Sergio Sergio Corazzini, Romenu
Tags:Geert Buelens, William S. Burroughs, Joris-Karl Huysmans, Terézia Mora, Rudolf Lorenzen, Luc Indestege, Johan Ludvig Runeberg, Henriette Hardenberg, Albert Paris Gütersloh,Madame de Sévigné, Honorat de Bueil, Sandra Paretti, Reto Finger, Romenu
Tags:Stewart O'Nan, Louis Ferron, Robert Coover, Werner Schwab, E. J. Pratt, Norman Ohler, Grigore Vieru, Georg Brandes, Alfred Andersch, Jacques Prévert, Jean Richepin, Carl Michael Bellman
Er is een licht dat de wind uitgedoofd heeft. Er is een kroeg op de hei die een dronkaard 's middags verlaat. Er is een wijnberg, verbrand en zwart met gaten vol spinnen. Er is een ruimte die ze met melk hebben gewit. De waanzinnige is gestorven. Er is een eiland in de Zuidzee, Om de zonnegod te ontvangen. Men roert de trommels. De mannen voeren oorlogsdansen uit. De vrouwen wiegen de heupen in slingerplanten en vuurbloemen, Als de zee zingt. O ons verloren paradijs.
De nimfen hebben de gouden bossen verlaten. Men begraaft de vreemde. Dan begint een glinsterregen. De zoon van Pan verschijnt in de gestalte van een grondwerker, Die de middag op het gloeiende asfalt verslaapt. Er zijn kleine meisjes op een erf in jurkjes vol hartverscheurende armoede! Er zijn kamers, vol met akkoorden en sonates. Er zijn schimmen die elkaar voor een geblindeerde spiegel omarmen. Achter de ramen van het hospitaal verwarmen zich genezenden. Een witte stoomboot op het kanaal voert bloedige plagen aan.
De vreemde zuster verschijnt weer in iemands kwade dromen. Rustend in het hazelaarsbosje speelt zij met zijn sterren. De student, misschien een dubbelganger, kijkt haar door het raam lang na. Achter hem staat zijn dode broer, of hij loopt de oude wenteltrap af. In het donker van bruine kastanjes verbleekt de gestalte van de jonge novice. De tuin ligt in de avond. In de kruisgang fladderen de vleermuizen rond. De kinderen van de huismeester staken hun spel en zoeken het goud van de hemel. Slotakkoorden van een kwartet. De kleine blinde loopt bevend door de laan, En later gaat haar schim op de tast langs koude muren, omgeven door sprookjes en heilige legenden.
Er is een lege boot die 's avonds het zwarte kanaal afdrijft. In het duister van het oude asiel vervallen menselijke ruïnes. De dode wezen liggen bij de tuinmuur. Uit grijze kamers stappen engelen met bemodderde vleugels. Wormen druppen van hun vergeelde oogleden. Het plein voor de kerk is somber en zwijgzaam, als in de kinderdagen. Op zilveren zolen glijden vroegere levens voorbij En de schimmen der verdoemden dalen naar de zuchtende wateren af. In zijn graf speelt de witte magiër met zijn slangen.
Zwijgzaam boven de schedelplaats openen zich Gods gouden ogen.
Vertaalddoor Frans Roumen
Georg Trakl (3 februari 1887 4 november 1914)
Portret door de Deense schilder Knud Odde
In verband met een internetstoring vandaag slechts een kort bericht. Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 3 februari 2011.
Gertrude Stein, Ferdinand Schmatz, Michael Scharang
Paul Auster, Johannes Kühn, Andrzej Szczypiorski, Lao She, Henning Mankell
Richard Yates, Sarah Kane, James A. Michener, Annette Kolb, Ernst von Wildenbruch
Tags:Georg Trakl, Gertrude Stein, Ferdinand Schmatz, Michael Scharang, Paul Auster, Johannes Kühn, Andrzej Szczypiorski, Lao She, Henning Mankell, Richard Yates, Sarah Kane, James A. Michener, Annette Kolb, Ernst von Wildenbruch, Romenu
De hoofdpersoon van Het martyrium (Die Blendung), dr. Peter Kien, geleerde en bibliothecaris, een sinoloog van wereldreputatie, dwangmatig ordelievend en punctueel, een mensenhater, altijd op zijn hoede ten opzichte van hen die hij de mensen der menigte noemt, de massa, die hij gevaarlijk acht omdat zij geen ontwikkeling en geen verstand heeft, leeft letterlijk verschanst binnen de Chinese muur van zijn boeken, zijn prive-bibliotheek. Zijn blindzijn voor de werkelijkheid is de zwakke plek waardoor duivelse hardnekkige domheid zijn wereld binnen dringt in de gedaante van Therese, de huishoudster, belichaming van de materie, de grove zinnelijkheid, de gevreesde massa. Kien loopt te pletter op de Chinese muur van haar cirkelvormig gesteven rok. Haar hebzucht en nieuwsgierigheid en zijn volstrekt subjectieve interpretatie van het begrip leren brengen hen tot elkaar. Voor Therese is leren identiek aan mores leren volgens fatsoens. en gezagsnormen die de domme massa regeren, en voor Kien is leren alleen kennis vergaren uit boeken. Hij geeft aan deze beginnelinge in de cultuur, de draagster van de voor hem zo angstwekkende rok, het enige boek te leen waarvoor hij zich heimelijk schaamt, De broek van Herr von Bredow. Voor Therese is de broek echter symbool van het heiligste, van hem die de broek aanheeft, de door de hysterische oude juffrouw zo vurig begeerde man. Als een priesteres aan een altaar legt zij de beduimelde roman op een fluwelen leeskussen, trekt zij witte handschoenen aan voor zij de bladzijden omslaat. Deze magie-rondom-de-broek legt Kien uit als uitzonderlijke eerbied-voor-het-boek, met verschrikkelijke gevolgen. Het huwelijk met Therese zal regelrecht leiden tot zijn ondergang en die van zijn geliefde bibliotheek. Kien, de eenling, die geen contact, geen aanraking duldt, wil noch kan overgaan tot gemeenschap hebben. Het is hem niet om een vrouw te doen, maar om een moeder voor zijn boeken. Therese kent nu zijn zwakke plek, zij gaat zijn angst voor hem letterlijk te gelde maken. Kien roept de bescherming in van de conciërge van het flatgebouw, de ex-politieman Benedikt Pfaff, een sentimentele sadistische bruut die zijn vrouw en dochter misbruikt en doodgeranseld heeft, en zich nu uitleeft op bedelaars en op huurders die in gebreke blijven.
Hella Haasse (2 februari 1918 - 29 september 2011)
Twenty-seven oranges; your heart can only take so much.
Twenty-seven oranges looking down upon the Guadalquivir careening, languid, drinking up the tears of this city which suckles from the orange death cheering in the beasts maw. Twenty-seven oranges bartering on the yellow thoughts caught up in our hands as we drink up the froth of a setting sun olé, la muerte alegre. A fleeting glance twenty-seven oranges raise their hands and as lewd drunks bore their eyes into ours: a pair of sinners sharing the last pint, a couple of dark bulls, as one, strewn on the sand.
Sir Tristram, violer d'amores, fr'over the short sea, had passen- core rearrived from North Armorica on this side the scraggy isthmus of Europe Minor to wielderfight his penisolate war: nor had topsawyer's rocks by the stream Oconee exaggerated themselse to Laurens County's gorgios while they went doublin their mumper all the time: nor avoice from afire bellowsed mishe mishe to tauftauf thuartpeatrick: not yet, though venissoon after, had a kidscad buttended a bland old isaac: not yet, though all's fair in vanessy, were sosie sesthers wroth with twone nathandjoe. Rot a peck of pa's malt had Jhem or Shen brewed by arclight and rory end to the regginbrow was to be seen ringsome on the aquaface. The fall (bababadalgharaghtakamminarronnkonnbronntonnerronntuonnthunntrovarrhounawnskawn-toohoohoordenenthurnuk!) of a once wallstrait oldparr is retaled early in bed and later on life down through all christian minstrelsy. The great fall of the offwall entailed at such short notice the pftjschute of Finnegan, erse solid man, that the humptyhillhead of humself prumptly sends an unquiring one well to the west in quest of his tumptytumtoes: and their upturnpikepointandplace is at the knock out in the park where oranges have been laid to rust upon the green since devlinsfirst loved livvy. What clashes here of wills gen wonts, oystrygods gaggin fishy- gods! Brékkek Kékkek Kékkek Kékkek! Kóax Kóax Kóax! UaluUalu Ualu! Quaouauh! Where the Baddelaries partisans are still out to mathmaster Malachus Micgranes and the Verdons catapelting the camibalistics out of the Whoyteboyce of HoodieHead. Assiegates and boomeringstroms. Sod's brood, be me fear!
James Joyce (2 februari 1882 13 januari 1941)
De Nederlandse dichter, tekstschrijver en cabaretier Kees Torn werd geboren in Oostburg op 2 februari 1967. Zie ook alle tags voor Kees Torn op dit blog.
Echt gebeurd
Mijn opa, een voormalig soldaat Gaf mij een oude Duitse handgranaat "Die zie je tegenwoordig bijna nooit Maar vroeger werd je ermee doodgegooid"
Tien cent
Ontving ik tien cent
Voor ieder moment
Dat jij in mijn gedachten bent
Dan had ik per dag
Een aardig bedrag
En dacht aan jou uit winstbejag...
De wonderen der natuur
Dolfijnen redden drenkelingen
Vlooien kunnen prima springen
Vogels kunnen zingen en ze komen uit een ei
Piranhas hebben sterke kaken
Bijen kunnen honing maken
Herten lekker smaken en ze hebben een gewei
Pantoffeldiertjes eten weinig
En ze kijken nooit chagrijnig
En ze sloffen geinig met zijn allen in het rond
Parkieten hebben scherpe klauwen
Bevers kunnen dammen bouwen
Runderen herkauwen, maar mijn broertje wil een hond...
Er is iets niet in orde met het geluid dat uit de stenen komt. Iets vreemds en onverwachts en onverwachts horen wij daarin: de stap van de vertwijfelde wandelaar of eindeloze regen op verandaruiten. Er is iets onbekends aan de hand, denken wij, een meer verfijnde weemoed als bij zieke kinderen. Heel zeker zullen wij het toch nooit weten.
»Verzeihung, ich möchte Sie nicht stören«, seine graublauen Augen sahen müde aus, sein Blick war weich und eindringlich zugleich.
»Mami, darf ich mit Nathan spielen?«, funkte Lia in ihrem bestimmenden Ton dazwischen, die kleinen Ärmchen in die Hüften gestützt, bevor ich auf ihn eingehen konnte. Diese Haltung hat sie sich von ihrem Vater abgeschaut und setzt sie ein, wenn sie unbedingt etwas will. Das ist ihre Art, mir den Krieg zu erklären, sollte ich ihren Wunsch nicht respektieren. Nathan wurde verlegen, das war mir nicht entgangen.
»Von mir aus«, rutschte es mir spontan über die Lippen. Im gleichen Atemzug meldete sich mein schlechtes Gewissen, unverzüglich ballte sich eine Kugel in meinem Magen zusammen. Setze ich meine Tochter einer Gefahr aus, nur um meine Neugierde zu befriedigen? Doch das sanfte, entschuldigende Lächeln von Nathan löschte diesen mütterlich besorgten Gedanken
umgehend aus.
»Lia, ich muss noch etwas erledigen. Aber dann können deine Mami, du und ich zum Hafen spazieren und ein Eis essen, sofern deine Mami einverstanden ist.« Er blickte mich unsicher an. Na ja, ein Aufreißer war er nicht, aber interessant allemal, zudem einfühlsam und geschickt. Ich nickte schmunzelnd; Lia fiel mir um den Hals, und ich drückte sie mit beiden Armen an mich. Wir beide wussten genau, dass wir gerade einem weiteren Duell zwischen Tochter und Mutter ausweichen konnten und waren vermutlich in gleichem Maße erleichtert darüber. So begann unsere Geschichte vor drei Jahren und sieben Monaten, an einem sommerlichen Tag auf Filicudi.
« ISABELLE : Une belle famille ! Un malade, une mongole pis une guedoune ! »
« LUC : pis ales a crachées dans face à meman en y disant que ça prenait rien quune femme de mauvaise vie qui couchait avec des importés pour aller crier OLE quand un cultivateur tuait son beu. »
« CATHERINE : Faut-tu dire la vérité à une femme de vingt-sept ans qui agit comme une enfant de onze ans qui pique des crises qu'on peut pas contrôler? Y faut-tu s'excuser de s'être dévouée pendant vingt ans à y laisser croire que sa mère était morte en Espagne? Y faut-tu y avouer qu'est encore vivante pis qu'a nous a tout simplement abandonnés? ... Ben le jour oùsque je comprendrai pourquoi une mère abandonne ses enfants, j'y expliquerai. »
« ISABELLE : Que cest que ça veut dire « repentir » ? MARTINE : Ca veut dire quelquun qui revient à quatre pattes en lichant le plancher pour se faire excuser ! Non on ne se tapera pas lapothéose du pardon ! « Apothéose », ça veut dire la cerise sur lsundae ! Prends ton dictionnaire ! »
« ISABELLE : Jaime assez ça parler des histoires de fesses. Ca mfait tellement de bien. Cest ça « parler en adulte », hein ? MARTINE : Ca dépend des adultes. »
Chanson : « Le soir, ma mère me chantait que jétais enfant, Lhistoire dun bateau perdu et dun oiseau blanc. Un jour le bateau sen va droit vers locéan, Et seule, le cur plein damour, une fille attend »
Michel Marc Bouchard (Saint Coeur-de-Marie, 2 februari 1958)
Gus crept up to his mother's study door and put his ear to the crack. He inhaled the familiar smell of Marlboro Lites and felt his frustration mount at the sound of her husky voice speaking on the telephone. He knew she was talking to his teacher, Mr. Marlow. He assumed, correctly, that she wasn't on his side. Gus was a problem no one wanted to take the trouble to solve. "I don't believe it!" she exclaimed. "I'm so sorry, Mr. Marlow. It won't happen again. It really won't. His father will be down tonight from London. I'll make sure he talks to him...You're right, it's absolutely not on to bite another child...I'll find him and send him straight back to school." Then her tone softened and Gus heard her chair scrape across the wooden floorboards as she stood up. "I know he can be a bit aggressive, but we only moved from London a couple of months ago. It's been difficult for him. He's left all his friends behind. He's only seven. He'll settle in. Just give him time, Mr. Marlow? Please. He's a good boy, really."
Gus didn't hang around to hear more. He tiptoed back down the corridor and out the garden door onto the terrace. The lawn was a rich, wet green, sparkling in the pale morning light. He took a deep breath and watched mist rise into the air. He shoved his hands into his trouser pockets and shivered. He'd left his coat at school. Swallowing his resentment, he wandered across the terrace and up the thyme walk lined with shaggy round topiary balls. His shoulders hunched, his feet kicking out in front of him, his eyes searched for some small creature upon which to vent his anger.
At the end of the thyme walk was a field full of sheep belonging to their neighbor Jeremy Fitzherbert. Among the sheep was a disheveled old donkey called Charlie. Gus enjoyed nothing more than bullying the beast, chasing him around the field with a stick until his braying grew hoarse and desperate. He climbed the fence. Sensing danger, Charlie pricked his ears. He spotted the little boy jumping down and his eyes widened with fear. He stood frozen to the ground, nostrils flaring, heart turning over like a rusty engine.
Santa Montefiore (Hampshire, 2 februari 1970)
De Viëtnamese dichter Xuân Diệuwerd geboren op 2 februari 1916 in Gò Bồi, gemeente Tùng Giản. Zie ookookalle tags voor Xuân Diệuop dit blog.
Offerings Here is a bundle of longing, a fascicle of love; And here the bud of dream waiting for the foggy light; Here too the unquiet leaves fluttering in the wind And here the twig of coyness with the shoot of love.
My whole garden is in a holding mode, For you have such a touch of poetry. Come here to pick a pair of fortune flowers And save my heart from its ill-fated hope.
Your feet have hardly treaded round this way Than birds burst out chirping, willows singing. Open your arms to clasp the spring, Then from your hand let there be light.
De Poolse dichteres Wislawa Szymborska is op 88-jarige leeftijd overleden. Dat is gisteren bekendgemaakt. Szymborska won in 1996 de Nobelprijs voor de Literatuur. Wisława Szymborska werd geboren op 2 juli 1923 in Bnin. Zij is volgens haar woordvoerder 'vredig, in haar slaap, overleden'. De dichteres was al lange tijd ziek. Ze woonde in de Zuid-Poolse stad Krakau. Zie ook alle tags voor Wislawa Szymborska op dit blog.
Hier
Ik weet niet waar nog meer, maar hier op aarde is genoeg van alles. Hier maakt men stoelen en verdriet, schaartjes, violen, tederheid, transistors, stuwdammen, grappen, kopjes.
Misschien dat elders van alles meer is, alleen ontbreken daar om bepaalde redenen schilderijen, kinescopen, noedels, tranendoekjes.
Hier is een overvloed aan plekken met omgeving. Op sommige kun je bijzonder gesteld raken, ze op jouw manier benoemen en behoeden voor het kwade.
Misschien zijn elders soortgelijke plekken, alleen vindt niemand die mooi.
Misschien als nergens anders of zelden ergens heb je hier een eigen romp, en daarbij de nodige attributen om bij kinderen van anderen die van jezelf te voegen. En verder handen, benen en een verbaasd hoofd.
Onwetendheid hier is aldoor in de weer, telt voortdurend iets, vergelijkt, meet, trekt daaruit conclusies en wortels.
Ik weet het, ik weet wat je denkt. Niets hier is blijvend, want voor eeuwig en altijd in de macht der elementen. Maar zie elementen raken snel vermoeid en moeten soms lang rusten tot de volgende keer.
En ik weet wat je nog meer denkt. Oorlogen, oorlogen, oorlogen. Maar ook daartussen doen zich pauzes voor. Geef acht de mensen zijn slecht. Plaats rust de mensen zijn goed. Op geef acht produceert men woestenijen. Op plaats rust worden in het zweet des aanschijns huizen gebouwd en raken snel bewoond.
Het leven op aarde is tamelijk goedkoop. Voor dromen bijvoorbeeld betaal je hier geen cent. Voor illusies pas als je ze kwijt bent. Voor het hebben van een lichaam alleen met dat lichaam.
En alsof dat nog niet genoeg is draai je zonder kaartje mee in een carrousel van planeten, en samen met haar, zwart, in een storm van melkwegstelsels, door tijden zo duizelingwekkend, dat niets hier op aarde daar zelfs maar van trillen kan.
Want kijk maar eens goed: de tafel staat waar hij stond, op de tafel ligt een briefje, zoals daar neergelegd, door het open raam een vleugje van enkel lucht, en in de muren geen vervaarlijke spleten, waardoor je nergens heen zou kunnen waaien.
Vertaald doorKarol Lesma
Wislawa Szymborska (2 juli 1923 1 februari 2012)
Uit: Tristan und Isolde des Gottfried von Straßburg
Trödelei mit meiner Zeit, obwohl ich reifen Alters bin - da würd ich dieser Welt nicht so geweltet sein, wie ich es bin. Ich hab mir für die hohe Welt nun eine Arbeit vorgenommen; sie sage noblen Herzen zu - den Herzen, die ich herzlich liebe, der Welt in meinem Herzensblick. Die Welt der Mehrzahl mein ich nicht, von der ich mir erzählen lasse, dass sie kein Leid ertragen kann und sich nur Freude machen will -die lass denn Gott in Freude leben ... Jener Welt und solchem Leben wird mein Erzählen unbequem - ihr Leben divergiert von meinem! Ich denk an völlig andre Menschen, deren Herzen dies umschliessen: ihr süsses Bittres, schönes Leid, ihr Herzensglück, ihr Liebesleid, und schönes Leben, schweren Tod, den schönen Tod und schweres Leben. Solches Leben will ich leben, dieser Welt bleib ich geweltet, ich stehe, falle nur mit ihr. Ich hab bisher mit ihr gelebt, hab meine Zeit verbracht mit ihr, die meinem Leben (so bedrückend!) Geleit, Belehrung geben sollte. tDieser Welt leg ich mein Werk nun vor zur Unterhaltung; ich will mit dem, was ich erzähle,halbwegs lindern, was für sie Schmerz ist, der sie sehr bedrückt, will ihr Leid damit verringern.
Op zomerzondagmiddagen bevond ons gezin zich meestal direct achter de hoogopgeschoven ramen van het bovenhuis aan de Leidse Rijnsburgerweg. Geuren van aarde, klinkers, bomen, verbrande benzine en stoom drongen feestelijk binnen. Mijn vader staarde dan misleidend ernstig naar het fietspad aan de overkant, waar roodverbrande meisjes vanaf een uur of vier begonnen terug te keren van het Katwijkse strand naar de binnenstad. Hij volgde ze soms even met de ogen, maar altijd zo of hij afkeuring in de zin had. Dikwijls uitte hij die ook: Kijk eens éven hoe die daar zich heeft toegetakeld! zei hij dan van een niet te mooie meid in wonderlijk geachte strandkledij. Moeder, aan het andere raam, keek mee met schuddend hoofd en vader bleef buiten verdenking.
Ook mn zus, die in die jaren een fondsbril droeg en niet graag buiten kwam, zat de zondagmiddagen mee uit. Ze staarde mee door vaders raam, even ondoorgrondelijk als hij, en soms vonkte haar bril in de al wat dalende zon. Zelf telde ik doelloos hoeveel autos per uur passeerden en ik mompelde monotoon de merken: zesentwintig Fords, veertien Chevrolets, drie Auburns, één Voisin, vier Studebakers, drie Chryslers, één Hotchkiss, enzovoort. Ik had het er druk mee, maar meestal kwam al gauw landerig ongenoegen op om verspilde tijd: ik had beter kunnen gaan tekenen of iets maken van het grote karton, dat achter in het weekblad Het Leven lag ter versteviging bij de verzending. Mn werkzame ouders zagen dat ook liever.
Uit: Muriel Spark: The Biography (Biografie door Martin Stannard)
Muriel Sarah Camberg arrived in the middle of the night (3 a.m., 1 February 1918) and immediately became her parents' princess. Later in life, she would occasionally amuse herself with the fantasy that she was a real princess, kidnapped by gypsies (her parents). She saw her life as a Cinderella story and Rossini's La Cenerentola was not one of her favourite operas for nothing. How she had emerged from that family intrigued her. She was born in a small rented flat at 160 Bruntsfield Place, in the Morningside district of Edinburgh. Her brother, Philip, had made his appearance in the middle of the day five and a half years earlier, in another flat, down the hill and round the corner at 55 Viewforth. He welcomed his new sister guardedly. As they grew up together this emotional distance increased. And they remained night and day to each other for the rest of their lives, uncomplementary (and sometimes uncomplimentary) opposites. 'My brother', she remarked to me, 'is like a Chekhov short story. When you meet him you'll know what I mean.'During April 1962, with the great success of The Prime of Miss Jean Brodie behind her and life as a celebrity ahead, she began to reflect on all this. She was back in Edinburgh, attending her father's deathbed in the Royal Infirmary. What was she doing in the elegant North British Hotel when her mother, brother and son were gathered in the family home? By hitching her legs up on to the window-sill of her room she could prop herself on one side or the other. The broad sash was lifted, opening, to the left, on the craggy outcrop of Arthur's Seat, to the right on Princes Street Gardens, just coming into bloom in cold spring sunshine.
Above everything loured the castle, erupting between the Old Town and the New. This brutal caesura, dividing the tangle of ancient closes from the rational elegance of eighteenth-century town planning, seemed to her somehow symbolic. There was a link, as yet still an abstraction, between the topography of Edinburgh and the topography of her mind. Most people in her circumstances would have been saturated in melancholy. But Muriel was not like most people. Her response to the world was rarely one of self-pity. She was an artist, a channel through which impressions could flow, a cold medium.
Lorsque Pardaillan frappa contre le mur les trois coups convenus, le nain s'empressa d'ouvrir et accueillit le chevalier triomphant avec des manifestations d'une joie aussi bruyante que sincère, qui l'émurent doucement.
J'ai bien cru que vous ne sortiriez pas vivant de là-dedans, dit-il, quand il se fut un peu calmé.
Bah! répondit Pardaillan en souriant, j'ai la peau trop dure, on ne m'atteint pas aisément.
J'espère que nous allons nous en aller, maintenant? fit le Chico qui tremblait à la pensée que le Français ne s'avisât de s'exposer encore, bien inutilement, à son sens.
A sa grande satisfaction, Pardaillan dit:
Ma foi, oui! Ce séjour est peut-être agréable pour des bêtes de nuit, mais il n'a rien d'attrayant et il est trop peu hospitalier pour d'honnêtes gens comme Chico. Allons-nous-en donc!
Le soleil se levait radieux, lorsque Pardaillan, accompagné de Chico, fit son entrée dans l'auberge de la Tour.
Dans la vaste cheminée de la cuisine, un feu clair pétillait, et la gouvernante Barbara, pour ne pas en perdre l'habitude, maugréait et bougonnait contre les jeunes maîtresses qui ne veulent en faire qu'à leur tête, et qui, après avoir passé la plus grande partie de la nuit debout, sont levées les premières et parées de leurs plus beaux atours, gênent les serviteurs honnêtes et consciencieux acharnés à leur besogne.
Frühling. Aus der wilden, unbekannten Weite jenseits der Grünen Mauer weht der Wind gelben Blütenstaub herüber. Dieser süßliche Staub macht die Lippen trocken man muss sie alle Augenblicke mit der Zunge anfeuchten , alle Frauen, die mir begegnen, haben diese süßen Lippen (die Männer natürlich auch). Das verwirrt das logische Denken ein wenig. Doch was für ein Himmel! Tiefblau, von keiner einzigen Wolke befleckt (was für einen jämmerlichen Geschmack müssen unsere Vorfahren gehabt haben, wenn diese dummen, unförmigen Dampfklumpen ihre Dichter begeistern konnten). Ich liebe einen sterilen, peinlich sauberen Himmel. Nicht ich allein, wir alle, ich täusche mich nicht, lieben ihn. An einem Tag wie heute ist die ganze Welt aus dem unzerbrechlichen ewigen Glas gegossen, aus dem die Grüne Mauer und alle unsere Gebäude bestehen. An solchen Tagen sieht man die blauste Tiefe dieser Dinge, nimmt unbekannte Größen, wunderbare Gleichungen wahr man entdeckt sie im Allergewöhnlichsten, Alltäglichsten... Heute morgen zum Beispiel war ich auf der Werft, wo der Integral gebaut wird. Plötzlich fiel mein Blick auf die Maschinen. Mit geschlossenen Augen, selbstvergessen, drehten sich die Kugeln der Regulatoren. Die blitzenden Hebel neigten sich nach rechts und nach links, stolz wiegte sich die Balancierstange in den Schultern, der Meißel der Stemmmaschine knirschte im Takt einer unhörbaren Musik. Da ging mir die Schönheit dieses prächtigen, von bläulichem Sonnenlicht überfluteten Maschinenballetts auf. Unwillkürlich fragte ich mich dann: Warum ist das schön? Warum ist der Tanz schön? Die Antwort: Weil er eine unfreie, eine gebundene Bewegung ist, weil sein tieferer Sinn die vollkommene ästhetische Unterwerfung, die ideale Unfreiheit ist. Wenn es stimmt, dass unsere Ahnen in Augenblicken der höchsten Begeisterung sich dem Tanz hingaben (religiöse Mysterien, Militärparaden), dann kann das nur das eine bedeuten: der Trieb zur Unfreiheit ist dem Menschen angeboren, und wir in unserem heutigen Leben tun nur bewusst...
Jevgeni Zamjatin (1 februari 1884 10 maart 1937)
"There is always a shock in seeing him again. Not live as in television but standing before you, looking his best. Then the World's Greatest Athlete is in danger of being our most beautiful man and the vocabulary of Camp is doomed to appear. Women draw an audible breath. Men look down. They are reminded again of their lack of worth. If Ali never opened his mouth to quiver the jellies of public opinion, he would still inspire love and hate. For he is the Prince of Heaven - so says the silence around his body when he is luminous."
( )
"Then he made a curious remark one could think about for the rest of the week. It was characteristic of a great deal about Foreman. "Excuse me for not shaking hands with you," he said in that voice so carefully muted to retain his power, "but you see I'm keeping my hands in my pockets." Of course! If they were in pockets, how could he remove them? As soon ask a poet in the middle of writing a line whether coffee is taken with milk or cream. Yet Foreman made his remark in such simplicity that the thought seems likeable rather than rude. He was telling the truth. It was important to keep his hands in his pockets. Equally important to keep the work at remove. He lived in silence. Flanked by body guards to keep, exactly, to keep hand-shakers away, he could stand among a hundred people in the lobby and be in touch with no one. His head was alone. Other champions had a presence larger than themselves. They offered charisma. Foreman had silence. It vibrated about him in silence." "Foreman's hands were as separate from him as a kuntu. They were his instrument and he kept them in his pockets the way a hunter lays his rifle back into its velvet case."
Norman Mailer (31 januari 1923 10 november 2007)
Het gaf hem een ellendig misselijk gevoel in z'n maag en z'n keel. Maar hij ademde opzettelijk diep. Z'n maag woelde in zijn lichaam, hij kokhalsde van walging en hij steunde zacht en zonder het zelf te merken. Hij dacht nog: doodgaan is moeilijk, verschrikkelijk, vooral voor een mens. En toen zag hij grijze beweeglijke draden voor z'n ogen spannen, in 't begin een doorzichtig net, en in z'n oren begon een zoemtoon die hem doof maakte. Hij dacht niet meer, hij zag beelden over doodgaan voor z'n geest. Een vlieg die je doodsloeg, een hond die een strichninespuitje kreeg en doodviel als door de bliksem getroffen en een mens die moeilijk lag dood te gaan, uren, misschien wel maanden of jaren, hij wist het niet meer. Alles deed hem pijn, alles walgde in hem, het was alsof z'n hersens in zijn hoofd bewogen en alsof zijn maag in z'n lichaam schommelde, en het net voor z'n ogen, grijze draden, werd zwaarder en donkerder. Hij dacht toen plotseling nog, moeilijk, het was alsof z'n hoofd scheurde en verpletterd werd onder zware mokerslagen: Hoe is me dat nu toch overkomen? Hij wist het niet meer, hij kwam uit een volslagen niets en daar viel hij weer in terug. En het gas stroomde maar door, en het electrische licht bleef maar branden. Alles ging door in dat huis, in heel de wereld, er was niets van belang dat ook maar even op een schokkende manier uit de maat raakte, niets-
Uit vele mogelijkheden kies ik er drie. Poëzie kan, als veel moois in andere kunsten, verdwijnen. Robert Schumann heeft prachtige liederen gemaakt van gedichten van zijn tijdgenoot, Justinus Kerner, en ik vrees dat niemand in de wereld die teksten navoelt en bewondert. Ze zijn gestorven, gewoon, en hebben in Schumanns componistenfantasie eens intens geleefd.
Tweede mogelijkheid: veel moois wordt vergeten. Op een andere manier gewoon, je kunt niet alles onthouden. Steeds zijn er gelukkig mensen die in de zeeën van de vergetelheid gaan vissen en ons, aan de wal, met hun vangst verbluffen. Maar ik kan me niet voorstellen dat de dichter Joannes Reddingius en de romancier Herman Robbers ooit ergens worden teruggevonden.
Zij zijn, denk ik, in hun eigen cultuur voor alle eeuwigheid vredig verdronken.
Derde mogelijkheid: veel moois wordt verwijderd. Er zijn twee instanties die daarvoor zorgen, de markt en het onderwijs. Beide instanties hebben behoefte aan coryfeeën en zijn geneigd tot strenge keuze, of wellicht ertoe gedwongen. In de literatuurbeschouwing is vaak sprake van de canon, een afschuwelijk begrip, bedacht om onderwijs en onderzoek overzichtelijk te houden, en gebruikt of het om iets heiligs gaat.
Nijhoff en Bloem. Ik ken heel wat van hen uit mijn hoofd, door lektuur van bijna zestig jaar geleden. Ik ken ook heel wat uit mijn hoofd van Van Vriesland, wiens lange gedichten Rive gauche en Avondlijk tweegesprek tussen de dichter en de harmonika tot de mooiste horen die ik ken. Hij is, zo las ik laatst bij een hoogleraar, geheel vergeten. Een andere hoogleraar stelde vast dat de poëzie van Holst met zijn dood was doodgegaan. Ik ken van hem allerlei uit mijn hoofd.
Behalve Nijhoff en Bloem zijn de dichters van mijn jeugd bezig vergeten te worden. Vaak denk ik dat ze voor het gemak, ten bate van ordening verwijderd worden. Of zouden ze als Justinus Kerner en Joannes Reddingius een natuurlijke dood aan het sterven zijn? Zo peinst een oude man over de toekomst,- alsof die al herinnering is. Dit stukje, verwacht ik, kan over zestig jaar herdrukt worden, met andere schrijversnamen.
Toen ieder weg was, gaf hij snel een wel heel erg gesloten envelop. Hij draaide nog wat en vluchtte, trots, verlegen. Nu hij om mijn oordeel vraagt, zie ik hem beven.
Niets grijpt aan als een jonge dichter, echt al heel mooi bleek, met wallen, lang sluik haar, waarachter schuwe ogen.
Hij is mijn broertje: schuchter medeminnaar van 't mooiste meisje uit de klas, en even eeuwig vergeefs.
Met Mariken op de foto
Ik zou willen dat ik Moenen was, kon ik eens flink in zonde met haar leven. Maar ik ben Puber-met-de-streepjes-das al stroop ik ook mijn mouwen ervoor op
Zij is twee meter. Ik bij lange niet. Maar als ik heel erg op mijn tenen sta, past tussen half geheven arm en rechtertiet mijn puistenkop. In zelfgemaakte omhelzing grijns ik, even stompzinnig als beaat.
Uit: Ödipus' Schwester(Vertaald door Marita Anger)
Die endlose Dienstbarkeit
"Wenn die endlose Dienstbarkeit der Frau ein Ende findet, wenn der bisher noch furchtbare Mann sie aus ihr entläßt, dann wird auch die Frau zur Dichterin werden..." Arthur Rimbaud
Ich hatte keine Lust, einen Roman zu schreiben. Lieber etwas Undefinierbares. Eine Art Grabbelkiste. Ein Buch über die Frauen, die heute als Frauenrechtlerinnen bezeichnet werden, sobald sie sich auch nur zu rühren wagen; und über die Natur, die heute Umwelt genannt wird, als sei sie nur dazu da, uns als Umgebung zu dienen; über die Bretagne, die in "westliche Region" umgetauft wurde, um ihr die Identität zu nehmen; über Gärten, die trösten; über das Meer, das sich hoheitsvoll über die Menschen lustig macht - wie lange noch?; über Bücher, die Frauen jetzt zu schreiben beginnen und die endlich Dinge sagen, die wir nie gesagt haben, weil Männer uns davon überzeugt hatten, sie seien belanglos, da sie, eben weil sie Männer waren, nichts von ihnen wissen konnten. Aber schließlich hat das Thema Frauen alles andere überschattet, vermutlich, weil sie heutzutage das große, zentrale Anliegen, das Fragezeichen, das Problem und die Hoffnung geworden sind. Jahrhundertelang taumelten wir in einem scheinbar wohlgeordneten Spiel dahin, wir lebten so, wie man es uns vorschrieb, wir dachten, wie wir denken sollten und empfanden die Lust, die zu empfinden man uns gestattete.
De Nederlandse schrijfster Doeschka Meijsing is op 64-jarige leeftijd overleden. Doeschka Meijsing werd geboren in Eindhoven op 21 oktober 1947. Ze stierf aan de complicaties van een zware operatie. Doeschka Meijsing was de zus van schrijver Geerten Meijsing met wie ze in 2005 het boek 'Moord & Doodslag' schreef. Zie ook alle tags voor Doeschka Meijsing op dit blog.
Uit:Moord & Doodslag
Timbeer ontwaakte uit zijn betovering. Hij begon een dansje, zo wild dat hij er elk moment bij neer kon vallen. Hij zwaaide met zijn armen en draaide in de rondte en stampte met zijn voeten. Zijn tong krulde naar buiten. Hij zong iets. Wat doet híj nou? vroegen de meisjes van de straat en liepen door. Ik bleef bij de poort van de tuin naar hem staan kijken tot hij was uitgedanst en hijgend, stralend op me afkwam. Hij was een beeld van een jongetje, zag ik nu. Hij had lichtblond krullend haar, vrij lang, en ongelooflijk blauwe ogen. Als hij lachte met zijn kleine melktandjes leek het of hij schaterde. Er hing een zeer licht licht om hem heen alsof God de vrolijkste van zijn cherubijntjes even zonder stempel had uitgeleend. Wat deed je daar? vroeg ik naar zijn werkelijk opvallend gedrag van zo-even. Ik danste, zei hij. En wat danste je dan? vroeg ik. Hij pakte zijn step weer op en keek me aan of hij de nieuwe wereld had ontdekt. De dans van het meisje met de kleurpotloden, zei hij en stepte weg. Ik keek hem na. Hoe hij nog onhandig stepte, afstapte, weer twee stepjes probeerde. Zijn antwoord had mij volledig uit het lood geslagen. Hoewel ik het niet onder woorden kon brengen, wist ik dat hij de perfecte woorden had gevonden voor het geluk van de verliefdheid. Hij had iets benoemd wat nooit beter onder woorden zou kunnen worden gebracht, feilloos had hij de juiste termen gevonden, geen te veel, geen te weinig, geen pathos, geen opwinding, die hij in het dansje zelf nu juist wel had getoond, overmoedige seksuele opwinding, een buiten jezelf treden, of jezelf en de wereld voelen samenvallen in één grote luchtballon, hoger en hoger, totdat je uit het zicht was verdwenen. En nooit zou je weer terugkeren. De dans van het meisje met de kleurpotloden. Niet vóór het meisje, maar ván. Dat was het. Daarmee had hij alles gezegd.
Doeschka Meijsing (21 oktober 1947 30 januari 2012)