Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
12-07-2012
Tour de France 7 (Albert Londres)
De Franse journalist en schrijver Albert Londres werd geboren in Vichy op 1 november 1884. Hij maakte vooral naam als onderzoeksjournalist. Hij schreef een boek tegen slavernij in Guyana en Noord-Afrika, en schreef lyrisch over de Ronde van Frankrijk in 1924 (Ronde van Frankrijk, Ronde van Slavernij). Hij stierf tijdens de brand op het schip de Georges Philippar door het te snel dichten van de waterkerende schotten waardoor hij en een 90-tal andere passagiers opgesloten zaten bij de brand en door verstikking of verbranding omkwamen. Na zijn overlijden in 1932 heeft zijn dochter Florise de prijs 'Prix Albert Londres' ingesteld die jaarlijks, op de sterfdag, wordt uitgereikt aan de beste Franse journalist.
Uit: Tour de France, tour de souffrance
Le Havre, 22 juin 1924.
( )
Le Tréport, Dieppe. Là, ils doivent signer. Une dame, au contrôle, tient le crayon. La chère créature ! Elle ne sait pas ce qui lattend. Ils signent : je veux dire quils griffent la main de la dame et la dame les regarde se sauver, tout effarée.
Entre Dieppe et Fécamp, rien à signaler, quune tente dressée dans un champs. De cette tente élégante, plantée cette nuit pour la circonstance, sort une tête, un petit museau de femme mal éveillée : elle avait trouvé le moyen de ne pas manquer le spectacle.
Mais de Fécamp au Havre, le lot sest épuré et leffort que font ces hommes nest plus sans souffrance. Beaucoup montent « en danseuse », autrement dit en se dandinant sur leur selle comme des pingouins. Le 256 marche comme un canard écoeuré ; Mottiat, Alavoine, Defraye crèvent et crèvent encore.
Tour de France 1924
- La poisse !... crie Alavoine. Jai crevé cinq fois !
Il remet cela tout de même. Frantz le Luxembourgeois crève comme les autres ; Lambot crève ; Mottiat crève ; « la pomme » crève. Une partie de la route est goudronnée ; la poussière de goudron brûle leurs yeux ; ils mettent leurs lunettes, ils les enlèvent ; ils ne savent de quelle façon ils souffrent le moins.
Dune voiture, on crie à Loew :
- Ca va ?
Loew a découvert complètement ses dents, ce qui laide sans doute ; il répond :
- Ns ? ? Ouich ! ! Ns ? ? Ouich ! !
Muller est coincé entre une auto et le talus. Il tombe. Les silex ont déchiré ses cuisses ; il se fiche de ses cuisses, redresse sa roue.
Bottecchia tijdens de Tour van 1924
Bottecchia qui avait du retard revient. Bottechia a le nez le plus pointu de tout le lot ; il fend lair.
Les casquettes, blanches au départ, sont maintenant délavées, tachées, rougies ; elles ont lair, sur le front de ces hommes, de pansements de blessés de guerre.
Dans le peloton des meilleurs, cest la poursuite ; de grosses voitures peinent à les suivre. Tout Le Havre est sur cinq kilomètres de route. On entend crier par mille voix :
- Bottecchia ! Henri ! Francis !
Cest Bottecchia qui, en pleine ville, donne le dernier coup de jarret vainqueur, et le second est Ville, dit Jésus, dit Pactole.
(Interview door Rob Janssen en René Roovers, in de Tribune, februari 2004)
Ik was al journalist en deed vooral voetbal. Er werd een collega ziek die de Tour de France zou doen. Toen werd tegen mij gezegd: Zeg Jean, jij hebt toch ook gefietst? Waarom doe jij het niet? In 1967 was dat. Dat was meteen een knallende Tour met de dood van de Britse wielrenner Tommy Simpson. Ik ben de laatste journalist die met hem gesproken heeft. Op 13 juli 1967 om kwart over negens morgens in Marseille. Het was bloedheet. Tommy zei tegen me: Vandaag wordt het mijn dag en moet ik op het podium komen. Vier uur later was hij dood. Onmiddellijk gingen natuurlijk de wildste geruchten. s Avonds deed de politie een inval bij de Engelse ploeg. Ze vonden een tas met medicamenten die aan Simpson zou hebben toebehoord. Maar ik denk niet dat iemand ooit gestorven is aan alleen doping. Het was een combinatie van hitte, gebrek aan zuurstof en de Mont Ventoux. Ook had Simpson het karakter om zichzelf half dood te rijden zonder medicamenten of wat ook. Door de optelsom van al die zaken begaf zijn hart het. Dat was een enorme shock. Ik had nog nooit zoiets meegemaakt.
( .)
Tour de France 2012
Dus over heimwee gesproken: ik denk wel, dat de mensen op de een of andere manier heimwee hebben naar de manier waarop de verslaggeving vroeger gebeurde. Door de feiten en details die je geeft en door het inkleuren van het geheel. Het specialisme dat sportverslaggevers vaak zelf oud-sporters tegenwoordig aan de dag leggen is niet mijn stijl. Want ze praten elke seconde dicht en het is veel te specialistisch. Welke ketting Armstrong erop heeft liggen dat gaat mij veel te ver. Ik heb het liever over sfeer. Als we bijvoorbeeld een kathedraal passeren, dan zeg ik: Nou, das die en die stijl, geweldig mooi interieur, dus gaat u eens kijken als u in de buurt bent. Dat soort dingen gooi ik eruit. Toen ik Jan Ullrich na afloop van het WK in Lissabon zag zitten met een dikke Cubaanse sigaar en een glas champagne, liep ik naar m toe en zei: Und, Jan? Met een gelukzalig gezicht zegt hij: Whoah herrlich! Dat onthoud ik en op een gepast moment breng ik het erin. Om te laten zien, dat een jongen die zó ontzettend onder druk staat, toch zulke momenten heeft.
Tour de France 5 (Albert Megens, Jan Kal, Jan Zitman, Huisdichter Cornelis)
Uit: Requiem voor een Wielrenner
JOHN SULKERS
geboren te Bergen op Zoom 15 maart 1982
overleden te Maastricht 4 februari 2006
JOHN
'Een trapje minder. Dat kan geen kwaad,'
zegt dokter Mathieu van Lotto Davitamon.
'Jouw leven hangt niet aan een zijden draad.'
En ook de cardioloog kan jou overhalen om
niet te stoppen maar af te bouwen in de rangen
van het peloton voor een nieuw seizoen op de pedalen.
Binnenkort afgestudeerd als fysiotherapeut
en dan met jouw Suzanne gaan trouwen.
Maar als sneeuw neerdaalt in het Vijlenerbos
val jij temidden van vier kameraden.
Dinteloord rouwt. In Breda op school blijkt
iedereen verslagen. Ook Wim de Nijs en zijn
vriendenploeg uit Made. En in Tilburg smijt
Stef Clement zijn fiets over de balustrade.
Albert Megens (Boxtel, 23 augustus 1939)
Mont Ventoux
dichten is fietsen op de Mont Ventoux, waar Tommy Simpson nog is overleden. onder zo tragiese omstandigeden werd hier de wereldkampioen doodmoe.
op deze col zijn velen losgereden, eerste categorie, sindsdien tabu. het ruikt naar dennegeur, Sunsilk Shampoo, die je wel nodig hebt, eenmaal beneden.
alles is onuitsprekelijk vermoeiend, de Mont Ventoux opfietsen wel heel erg, waarvoor ook geldt: bezint eer gij begint.
toch haal ik, ook al is de hitte schroeiend, de top van deze winderige berg: ijdelheid en het najagen van wind.
Jan Kal (Haarlem, 18 september 1946)
De pijp aan Maarten geven
Maarten heeft een rek vol pijpen, want die in de remmen knijpen,
die plat vallen in de sprint door een overstekend kind,
die door puisten op de kont krijgen t wiel niet goed meer rond
of die pakken bij het leven tot het hart het gaat begeven,
voor hen komt, nog onverwacht, midden in de laatste jacht,
Maarten die, op hen bedacht, uit de bezemwagen lacht.
Jan Zitman(17 oktober 1925 1 augustus 1996)
Tour de France 2012 (Geen portret beschikbaar)
Wim van Est
De anjers trillen Op zijn kist Een halve eeuw Zowat Nadat hij op De Col d Aubisque Een bocht net had Gemist
De schok was groot Zoals ook nu Want Wim van Est Is dood
Huisdichter Cornelis (Amstelveen, 1 september 1950)
Natuurlijk zijn er genoeg andere sporten, waarbij ernstige verwondingen opgelopen kunnen worden. Kruisbanden scheuren als krantenpapier in menig voetbalwedstrijd, rugbyspelers krijgen meer klappen dan de vrouw van Regilio Tuur en zelfs bij het bridgen kan men zich lelijk verwonden aan het scherpe randje van de hartenvrouw. Er is bij mijn weten echter geen andere sport waar de deelnemers met enorme snelheden in de rondte rijden, slechts beschermd door het dunne textiel van hun shirt en broek.
Elke wielrenner is er doodsbang voor. Ik ook. Ik droom erover. Schiet wakker midden in de nacht, omdat ik mezelf zie vallen. Met het hart in de keel en de adrenaline uit mijn oren spuitend, probeer ik weer in slaap te vallen, maar als ik mijn ogen sluit zie ik mezelf weer over het asfalt schrapen of boven een bodemloos ravijn zweven.
Het vreemde van vallen is, dat het zo lang duurt. Je doet alles om in evenwicht op je fiets te blijven zitten, maar vanaf het moment dat het besef is doorgedrongen dat de valpartij en de daaropvolgende pijnscheut onvermijdelijk zijn, draait de wereld ineens een stuk langzamer. Het beton nadert zo traag, dat je de steentjes en het zand erop tot in de kleinste details in je op kunt nemen. Ik zie een kraai voorbijvliegen, ruik de lavendel in de graskant en verbaas me over de groenheid van de bladeren aan de bomen. Het tijdsloze gevoel verdwijnt bruusk op het moment dat mijn lichaam de grond of enig ander voorwerp raakt. Het asfalt brandt in mijn vlees, mijn longen blazen in een klap alle lucht uit en ik probeer me klein te maken om andere renners, mijn fiets, kilometerpaaltjes en verkeersborden te ontwijken. En dan? Blijven liggen is er niet bij. De ploegleider schreeuwt in mijn oor en de mecanicien heeft mijn fiets in zijn handen, klaar om me op weg te duwen. En zo zit ik vlak na mijn kennismaking met Moeder Aarde alweer op mijn beschadigde stalen ros of een reservefiets. Misselijk van de pijn, met bonkend hoofd en gescheurde kleren denk ik aan wat mijn moeder ooit zei, terwijl ze met de tranen in haar ogen mijn schaafwonden uitwaste: "Jongetje, jongetje toch: vroeger kon je zo goed schaken!"
Wie een mens streelt met een mes om scherper te verwachten hoe het geluid van de liefde verstrijkt en cirkelend en dieper
verschuift de pijngrens ingehouden tussen lippen en doorbijten, raakt aan elkaar, onderhuids.
'Ik open je als eerste, liefste beweging die in mijn leegbloedt
neem mij terug tot het heft.
@N.I.A.S.
Hoe de boomschaduwen over de grasmat wandelen, rondom, onophoudelijk. Stil staan als een beuk in het struikgewas. De wil om te groeien is wet: van leven, maar wat
weten we van de vogels die tussen blad en takken in ons nestelen? Is er pril geluk dat nog uitgebroed moet? Het wil hier aan de dag waar het strijklicht ons omvat.
Tussen ons allen vallen eierschalen op de aarde. Het jaargetijde kennen is zo onmogelijk als de kruin dragen:
voel je hoe ons hart buigt in de windvlagen? Elke ochtend aan het hernieuwde wennen. Doorstaan. Er is zwaar weer op til. Niet falen.
Moeders en dochters
voor mijn dochter Cat van Daalen
Het spoor van de taal vind ik terug in de tijd. Mijn moeder. Mijn Omoe. Opoe Kragt. En dan mijn dochter. Luister: wie zingt, en breien kan en koken, weeft taal. Smakelijke waarheid
wordt gewoon op alledag lopend, bereid gevonden tot dansen, vol als knopen van wol in warme sokken, is het boodschappen- briefje een lied voor de eenzame man. Meid
wat een heerlijk recept. Heeft Oma dat nog aan jou gegeven? Heeft ze opgeschreven hoe ze dat deed in de oorlog, vertel je
alles van vroeger, waren jullie arm? Me vernoemen is leuk, maar bloedlijn is leven. Dat liefhebben geven we door in het zog.
Eine Nacht voll Angst und Verlangen - So geht die Welt zur Ruh. Auch der Mond ist niedergegangen. Wir aber wandern - Du!
Zuweilen ein Baum mit dunkeln Ästen, ein Haus, ein Licht - Zuweilen ein fernes Funkeln Von Sternen in Deinem Gesicht.
Und Deine Augen - laß mich! Dein Gott ist nah und der meinige weit. Deine Augen leuchten - faß mich! Wir stehn über Raum und Zeit.
Wir stehn hoch oben. Wir gleiten. Und sieh, jener Stern, der uns trägt, War seit urdenklichen Zeiten Schon in mein Leben gelegt.
Und seltsam - der Stern ist gefunden! Andre Sterne schauen zu. Gott mit seinen Menschen steht unten; Wir aber wandern - Du!
Der Tramm stöhnt aufwärts
Der Tramm stöhnt aufwärts; Überall Schnee. Dein Herz und mein Herz Klopft im Takt. Ich steh Etwas tiefer, ich kann dich So besser sehn. Seltsam, wenn man sich Im Schneesturmwehn Unterhält, noch die Töne Der Quadrille im Ohr. Du leichte Schöne, Deine Uhr geht vor! Der Tramm stöhnt aufwärts; Überall Schnee. Dein Herz und mein Herz Klopft im Takt, und der See Liegt unten im Träumen. Es rauscht. Ich seh Auf den Wegen und Bäumen Nur immer Schnee.
Plus quan se atque suos amavit omnes, nunc... - Catullus
You were my playmate by the sea. We swam together. Your girl's body had no breasts.
We found prawns among the rocks; We liked to feel the sun and to do nothing; In the evening we played games with the others.
It made me glad to be by you.
Sometimes I kissed you, And you were always glad to kiss me; But I was afraid - I was only fourteen.
And I had quite forgotten you, You and your name.
To-day I pass through the streets. She who touches my arms and talks with me Is - who knows? - Helen of Sparta, Dryope, Laodamia ...
And there are you A whore in Oxford Street.
Richard Aldington (8 juli 1892 27 juli 1962)
De Frans- en Nederlandstalige Belgische schrijver Jean Ray (bekendste pseudoniem van Raymond de Kremer) werd geboren op 8 juli 1887 in Gent. Zie ook alle tags voor Jean Ray op dit blog.
Uit: Les noces de mademoiselle Bonvoisin
A ce moment une terrible clarté rouge incendia le vaste espace sacré: une haute flamme pointue venait de jaillir d'un bénitier. Hannedouche s'enfuit en criant et Mlle Sylvie ne sut jamais comment elle se retrouva chez elle avec son perroquet. - Mon mari... mon mari... hoquetait-elle sans cesse.
Dans une belle maison de maître de Gand, la noble et très farouche, habite encore un médecin à peu près centenaire qui assista aux étranges couches d'une dame bien proche de la cinquantaine. Elle mit au monde un enfant hideux à tête et bec de perroquet, aux membres absolument difformes et terminés en serres de rapace. Le monstre respirait et poussait des cris effrayants qui ressemblaient bien plus à des grincements de jeune bête de proie, qu'aux vagissements d'un nouveau-né. Néanmoins les médecins assistant l'accouchée, estimant que la créature n'était pas viable, la firent baptiser sur l'heure. Mais à peine l'eau lustrale avait-elle humecté la tête difforme, que le monstre se recroquevilla, poussa une atroce clameur et mourut. Immédiatement les docteurs firent apporter un large bocal d'esprit de vin et y plongèrent le petit cadavre, dans l'intention bien compréhensible de conserver pareil sujet. Ah... ils comptaient sans le mystère qui entourait cette histoire inouïe! L'alcool s'enflamma sous leurs mains, le bocal éclata comme une bombe, blessant les assistants, et une immense flamme bleue consuma l'affreuse dépouille. La mère survécut, mais resta plongée dans un mutisme effrayant qui faisait croire à la perte de sa raison. Elle disparut une nuit; nul ne sut jamais ce qui advint d'elle. Elle s'appelait Sylvie Bonvoisin.
La rumeur publique accusa le détestable Hannedouche de cette épouvantable paternité, mais, peu de jours après l'hymen sacrilège, on avait trouvé le cadavre du prêtre renégat dans les herbes folles du Peerdemeersch, la face étrangement mutilée... - Comme à grands coups de bec, avait dit un policier.
Jean Ray (8 juli 1887 17 september 1964)
De Duitse dichter en schrijver Julius Mosen (eig. Julius Moses) werd geboren op 8 juli 1803 in Marieney in het Vogtland. Zie ook alle tags voor Julius Mosen op dit blog.
De krekel sjirpte dag en nacht, zo lang het zomer was, Wijl buurvrouw mier bedrijvig op en neer kroop door 't gras "Ik vrolijk je wat op," zei hij. "Kom, luister naar mijn lied." Zij schudde nijdig met haar kop: "Een mier die luiert niet!"
Toen na een tijd de vrieswind kwam, hield onze krekel op. Geen larfje of geen sprietje meer: droef schudde hij zijn kop. Doorkoud en hongerig kroop hij naar 't warme mierennest. "Ach, juffrouw mier, geef alsjeblieft wat eten voor de rest
Van deze barre winter. Ik betaal met rente terug, Nog vóór augustus, krekelwoord en zweren doe 'k niet vlug!" "Je weet dat ik aan niemand leen," Zei buurvrouw mier toen heel gemeen.
"Wat deed je toen de zon nog straalde En ik mijn voorraad binnenhaalde?" "Ik zong voor jou," zei zacht de krekel. "Daaraan heb ik als mier een hekel! Toen zong je en nu ben je arm. Dus dans nu maar, dan krijg je 't warm!"
Wie leeft van kunst gaat door voor gek. Vaak lijdt hij honger en gebrek.
Jean de La Fontaine (8 juli 1621 13 april 1695)
De Franse acteur Lorànt Deutsch in de rol van de schrijver
Auch ein Anderes, Unheimliches, sehr Gefährliches wurde hergestellt, eine tödliche Explosivmischung, sogenanntes Flüssiges Feuer. Die Schiffahrt der spanischen Moslems, geleitet von erprobten Mathematikern und Astronomen, war schnell und sicher, so daß sie ausgedehnten Handel treiben und ihre Märkte mir allen Erzeugnissen des islamischen Weltreichs versorgen konnten. Künste und Wissenschaften blühten wie bisher niemals unter diesem Himmel. Erhabenes und Zierliches mischten sich, die Häuser auf besondere, bedeutende Art zu schmücken. Ein kunstvoll verästeltes Erziehungssystem erlaubte einem jeden, sich zu bilden. Die Stadt Córdova hatte dreitausend Schulen, jede größere Stadt hatte ihre Universität, es, gab Bibliotheken wie niemals seit der Blüte des hellenischen Alexandria. Philosophen weiteten die Grenzen des Korans, übersetzten in ihre eigene Denkart das Werk der griechischen Weltweisheit, schufen es in ein Neues um. Eine bunte, blühende Fabulierkunst schloß der Phantasie bisher unbekannte Räume auf. Große Dichter verfeinerten das reiche, tönend Arabisch, bis es jegliche Regung des Gefühls wiedergab. Den Unterworfenen zeigten die Moslems Milde. Für ihre Christen übertrugen sie das Evangelium ins Arabische. Den zahlreichen Juden, die von den christlichen Westgoten unter strenges Ausnahmerecht gestellt worden waren, räumten sie bürgerliche Gleichheit ein. Ja, es führten unter der Herrschaft des Islams die Juden in Spanien ein so glückhaft erfülltes Leben wie niemals vorher seit dem Untergange ihres eigenen Reiches. Sie stellten den Kalifen Minister und Leibärzte, gründeten Fabriken, ausgedehnte Handelsunternehmungen, sandten ihre Schiffe über die sieben Meere. Sie entwickelten, ohne ihr eigenes hebräisches Schrifttum zu vergessen, philosophische Systeme in arabischer Sprache, sie übersetzten den Aristoteles und verschmolzen seine Lehren mit denen ihres eigenen Großen Buches und den Doktrinen arabischer Weltweisheit. Sie schufen eine freie, kühne Bibelkritik. Sie erneuerten die hebräische Dichtkunst.
Lion Feuchtwanger (7 juli 1884 21 december 1958)
Die Straße. Die Fressen deutscher Doggen von Jahren ge- schärft. Ü- ber die eisernen Rösser aus den Fenstern der fliehenden Häuser sprangen die ersten Würfel. Ihr glockentürmigen Schwanenhälse, krümmt euch in den Schlingen der Kabel! Im Himmel stehn Bildergiraffen bereit, rostige Schöpfe zu färben. Regenbogig wie die Forelle: Sohn des schlichten Ackerlands. Ein Zauberer zieht Schienen lang aus dem Rachen der Straßenbahn, verborgen von Turmzifferblättern. Wir haben gesiegt! Badewannen. Seelen. Fahrstühle. Sie knöpfen auf das Seelenleibchen. Die Hände brennen auf dem Körper. Schrei doch, Mädchen, oder schweige: »Nein, das wollt ich nicht!« scharf brennen Qualen. Stachelwinde reißen Röhren dunstge Büschel Wolle aus. Die Kahlkopflaterne voller Wolllust sammelt von der Straße gerne schwarze Strümpfe nächtlich auf.
Vertaald door Eric Boemer
Vladimir Majakovski (7 juli 1893 - 14 april 1930)
De Oostenrijkse schrijver, cabaretier, tekenaar en muziekproducent Clemens Haiplwerd geboren op 7 juli 1969 in Wenen. Zie ook alle tags voor Clemens Haipl op dit blog.
Uit:Goodbye RocknRoll. Eine Vätergeschichte in 256 E-Mails (Samen met Max Witzigmann)
Von: Clemens
An: Max
Gesendet: 10. November 2009, 18:36
Betreff: GVK
Hi Max, ja stimmt schon: All die Klischees, die man kennt und über die man sich oft und gerne lustig gemacht hat, stimmen schlicht und ergreifend: Ja, es ist egal, ob es ein Bub oder ein Mädchen wird Hauptsache gesund. Ja, man erreicht eine neue Dimension der Liebe und selbstverständlich ist das eigene Kind das schönste, klügste und liebste der Welt. Was denn sonst. Und von wegen gesund:
Weil wir nicht gewusst haben, was auf uns zukommt, auf keinen Fall aber auf einschlägige Erfahrungen zurückgreifen konnten, haben wir einen Geburtsvorbereitungskurs gemacht. Der allein ist schon einige Worte wert.
Geburtsvorbereitungskurs ist nicht nur ein langes Wort, sondern im Prinzip ein bisschen wie Schule. Man trifft dort auf einen breiten Querschnitt verschiedener Menschentypen. Wäre Verena nicht sowieso schwanger gewesen, hätte ich sie gebeten, so zu tun als ob und sich einen Polster unter den Pullover zu stecken. Ich hätte das wunderbare Szenario des zweitägigen Geburtsvorbereitungskurses ungern vermisst. In einem bemerkenswert unspektakulären Seminarraum oder Turnsaal so genau weiß ich
nicht, was das war haben wir ca. zehn andere Paare getroffen, die ich mir mit steigender Begeisterung
stundenlang ansehen könnte. Gemeinsam war allen ein weiblicher Part mit einen phänomenalen Bauch, aber abgesehen davon war es, wie wenn Noah sämtliche Life-style-Klischees auf seine Arche retten wollte.
Da war zum Beispiel das Bobo-Paar inklusive Freytagtasche aus LKW-Planen. Bobo steht in Wien für bourgeois bohémien, Neudeutsch für Biedermann. Selbstverständlich ist sie Yoga-Lehrerin und Künstlerin. Was denn sonst?
Clemens Haipl (Wenen, 7 juli 1969)
Max Witzigmann (links) en Clemens Haipl
De Vlaamse schrijver Ivo Victoria (pseudoniem van Hans van Rompaey)werd op 7 juli 1971 geboren in Edegem(Antwerpen). Zie ook alle tags voor Ivo Victoria op dit blog.
Uit: Hoe ik nimmer de ronde van Frankrijk voor min-twaalf-jarigen won
Daar rijdt Wimmeke Eyckmans. Nog vijfhonderd meter. Tandje bijschakelen optrekken. Nog tweehonderd meter. Doorduwen nu, en erlangs! De ijle ochtendlucht verbrandt mijn longen. Mijn kuitspieren verzuren. De kou prikt in mijn ogen als de rook van mijn moeders sigaret aan het ontbijt. Tranen glijden langs mijn wangen. Ik voel het bloed uit mijn gezicht wegtrekken door de inspanning, alsof het vacuüm wordt getrokken. Maar eenmaal ter hoogte van Wimmeke Eyckmans gooi ik mijn handen losjes bovenop het stuur, kijk ontspannen opzij, en knik. Hoi. Ik glijd op volle snelheid en met de moeiteloze klasse die mij eigen is langs hem heen de fietsenstalling in.
De Nederlandse dichter, schrijver, criticus, polemist en toneelschrijver Gerrit Komrij is gisteren op 68-jarige leeftijd overleden. Gerrit Komrij werd geboren op 30 maart 1944 in Winterswijk. Zie ook alle tags voor Gerrit Komrij op dit blog.
Fiat lux
We liepen op de Transformator Weg. De zon kwam op, ze bleef nog even hangen: Een sinaasappel door de groene heg. We stapten zwijgend voort. Je bleke wangen Weerkaatsten argeloos de vroege gloed. Een jonge god, heet zoiets sedert Tachtig. We liepen stil de morgen tegemoet. Ik hoorde je niet ademen. Stormachtig Kwam toen de zon omhoog. Je werd zo licht. De vonken sprongen uit je zwarte haren. De zon sloeg stralen van je aangezicht. Zie, hoe het vlamde. 't Kwam niet tot bedaren.
Maskers
De man die vrolijk met zijn masker speelde Totdat het uur sloeg dat zijn waar gelaat Muurvast één leven met zijn masker deelde: Als kind al maakte dat verhaal me kwaad.
Zoiets was zuur. Straks, als ik groot zou zijn, Zou ik bewijzen dat het anders kon: Dat ieder masker veilig, zonder pijn, Weer van je hoofd kon, als een capuchon.
En lang heb ik daar heilig in geloofd. Op niets bedacht hield ik mijn aard verborgen Opdat die, als mijn speelvuur was gedoofd, Zuiver zou blijken als de eerste morgen.
Nu ben ik oud, alleen om te erkennen: 't Verhaal is waar. Het masker gaat niet af. Het is alsof je aan de hel moet wennen. Het is alsof je kijkt in een leeg graf.
De Engelse schrijfster, critica en advocate Hilary Mary Mantel werd op 6 juli 1952 als Hilary Mary Thompson in Glossop, Derbyshire, geboren.. Mantel groeide op in een katholiek gezin met wortels in Ierland. Haar ouders zijn echter Brits. Op de leeftijd van elf, nam Mantel de naam van haar stiefvader aan. De familie achtergrond is de drijvende kracht achter de meeste van haar romans. Thema's van haar romans gaan over de 'rotte compromissen van de volkskerk "en de" panische fantasieën van het islamitisch fundamentalisme "(Patrick Bahners). Mantel studeerde rechten aan de London School of Economics en Politieke Wetenschappen aan de Universiteit van Sheffield en behaalde daar in 1973 haar bachelor. Ze werkte als maatschappelijk werkster. In 1974, begon ze te schrijven. In 1972 trouwde ze met en vanaf 1977 woonde zij met haar echtgenoot Gerald McEwen vijf jaar in Botswana, daarna vier jaar in Jeddah in Saoedi-Arabië. Van 1987 tot 1991 werkte ze als filmcritica voor The Spectator. In 1987 werd ze bekroond met de Shiva Naipaul Memorial Prize, In 1996 ontving zij de Hawthornden Prize, in 2006 de Commonwealth Writers 'Prize en de Orange Prize for Fiction. In datzelfde jaar werd ze bekroond met de Commander's Cross van de Orde van het Britse Rijk. In 2009 won zij met haar roman Wolf Hall de Booker Prize, de meest prestigieuze literaire prijs voor een Engels werk.
Uit: Wolf Hall
PUTNEY, 1500 So now get up." Felled, dazed, silent, he has fallen; knocked full length on the cobbles of the yard. His head turns sideways; his eyes are turned toward the gate, as if someone might arrive to help him out. One blow, properly placed, could kill him now. Blood from the gash on his head which was his fathers first effort is trickling across his face. Add to this, his left eye is blinded; but if he squints sideways, with his right eye he can see that the stitching of his fathers boot is unraveling. The twine has sprung clear of the leather, and a hard knot in it has caught his eyebrow and opened another cut. "So now get up!" Walter is roaring down at him, working out where to kick him next. He lifts his head an inch or two, and moves forward, on his belly, trying to do it without exposing his hands, on which Walter enjoys stamping. "What are you, an eel?" his parent asks. He trots backward, gathers pace, and aims another kick. It knocks the last breath out of him; he thinks it may be his last. His forehead returns to the ground; he lies waiting, for Walter to jump on him. The dog, Bella, is barking, shut away in an out house. Ill miss my dog, he thinks. The yard smells of beer and blood. Someone is shouting, down on the riverbank. Nothing hurts, or perhaps its that everything hurts, because there is no separate pain that he can pick out. But the cold strikes him, just in one place: just through his cheekbone as it rests on the cobbles.
"Look now, look now," Walter bellows. He hops on one foot, as if hes dancing. "Look what Ive done. Burst my boot, kicking your head." Inch by inch. Inch by inch forward. Never mind if he calls you an eel or a worm or a snake. Head down, dont provoke him. His nose is clotted with blood and he has to open his mouth to breathe. His fathers momentary distraction at the loss of his good boot allows him the leisure to vomit. "Thats right," Walter yells. "Spew everywhere." Spew everywhere, on my good cobbles. "Come on, boy, get up. Lets see you get up. By the blood of creeping Christ, stand on your feet."
De wielersport is een romantisch bouwwerk uit de vorige eeuw. Ze hebben er een nieuw laagje verf op gesmeerd. Er een modernistisch dakkapelletje opgezet en ze zeggen: kijk, het gebouw is totaal vernieuwd. We doen volop mee in de ratrace, in de dollarslag en het gevecht om de tv-minuten. We zijn golf geworden, tennis, Amerikaans basketbal. De Tour Het Grootste Jaarlijkse Sportevenement Ter Wereld! Komt dat zien! Driehonderd Miljoen Omzet Per Jaar! Maar de echte tradities in het wielrennen zijn van gepantserd staal, ongevoelig voor erosie. Hoe graag de nieuwe vormgevers van de sport haar ook willen voorzien van een imago van speed, colour and danger, hoe vaak zij ook wijzen op de noodzaak van ingrijpende vernieuwingen in verband met de hevige concurrentie met andere sporten, welke fraaie structuren zij ook uit hun hoge hoed toveren, wielrennen blijft de sport van het volk. Van de jongens van het platteland die zich het leplazerus trappen. Katholieke jongens meestal, aardige jongens, met vrouwen die thuis een kaarsje branden. Dat die jongens zo nu en dan een beetje dope nemen, dat ze wel eens een dealtje sluiten, so what? Wie zonder zonde is werpe de eerste steen. Bovendien, wat is er vervelender dan kijken naar 'pure sport', naar de golfer met zijn rare schoenen en correcte corpsbal-kop, die een balletje in een gaatje probeert te slaan? Wat heeft dat suffe gedoe nog met het echte leven te maken? Ze zeggen: in de tijdrit, daar komt het erop aan, daarin kan de linkebal zich niet verschuilen. Dat is het meest pure, het meest eerlijke wielrennen. Jazeker, maar ook het saaiste. Coppi had Cavanna, zijn blinde verzorger. Mephisto in hoogsteigen persoon, magische rommelaar met een masseursdiploma. Zoals er nog steeds tientallen in het peloton rondlopen. Met flesjes en pilletjes en zalfjes, een magic touch in alle vingers en een vleiende stem die onzekerheid doet smelten. Al zijn ze gerespecteerd dottore en gevierd wetenschapper: ze maken hun entree in de wielersport en die grijpt ze bij de keel. Ze veranderen in medicijnmannen en meesters van de preparatie. 's Avonds bij een goed glas wijn, op een zwoel Frans terras, maken ze zich vrolijk om Manfred Donike, de domme Duitse dopingjager die niets van het cyclisme wil begrijpen. De coureur gooit het laken van zich af en kijkt naar zijn lijf. Naar het diepe bruin van zijn onderarmen en onderbenen. Naar het lichtgevende wit van de rest van zijn lichaam. Lelijk, denkt de coureur. Hoe krijg ik dat weer een beetje in evenwicht, straks, op Aruba?
Kaalkoppen van steen, met stomheid geslagen, in de aarde geduwd als kleine doden, een koude glans als grijnslach om hun bult die met zijn getuite mond de renners tart
Elke kassei een schok, een steen op de maag, een naald in dij en kuit. Renners vloeken, spuwen vlokken schuim en tuimelen dan als patrijzen met hoofd en hersens op de hobbelige helleweg. Die als een omgevallen klaagmuur zucht.
Hun kop staat scheef, beven doen ze als staat de dood voor hen.
Tanden knarsen, breken tot gruis dat zich als wit poeder met het bloed der huiverende helden mengt.
Kasseien: bloedloze keizers van terreur en harde stenen stilte.
Franz Kafka, Tom Stoppard, Joanne Harris, Andreas Burnier, Gerard den Brabander, David Barry, David Benioff
De Duitstalige schrijver Franz Kafka werd geboren op 3 juli 1883 in Praag, toen een stad gelegen in de dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije. Zie ook alle tags voor Franz Kafka op dit blog.
Uit: Die Verwandlung
Er glitt wieder in seine frühere Lage zurück. »Dies frühzeitige Aufstehen«, dachte er, »macht einen ganz blödsinnig. Der Mensch muß seinen Schlaf haben. Andere Reisende leben wie Haremsfrauen. Wenn ich zum Beispiel im Laufe des Vormittags ins Gasthaus zurückgehe, um die erlangten Aufträge zu überschreiben, sitzen diese Herren erst beim Frühstück. Das sollte ich bei meinem Chef versuchen; ich würde auf der Stelle hinausfliegen. Wer weiß übrigens, ob das nicht sehr gut für mich wäre. Wenn ich mich nicht wegen meiner Eltern zurückhielte, ich hätte längst gekündigt, ich wäre vor den Chef hin getreten und hätte ihm meine Meinung von Grund des Herzens aus gesagt. Vom Pult hätte er fallen müssen! Es ist auch eine sonderbare Art, sich auf das Pult zu setzen und von der Höhe herab mit dem Angestellten zu reden, der überdies wegen der Schwerhörigkeit des Chefs ganz nahe herantreten muß. Nun, die Hoffnung ist noch nicht gänzlich aufgegeben; habe ich einmal das Geld beisammen, um die Schuld der Eltern an ihn abzuzahlen - es dürfte noch fünf bis sechs Jahre dauern - , mache ich die Sache unbedingt. Dann wird der große Schnitt gemacht. Vorläufig allerdings muß ich aufstehen, denn mein Zug fährt um fünf.«
Und er sah zur Weckuhr hinüber, die auf dem Kasten tickte. »Himmlischer Vater!«, dachte er. Es war halb sieben Uhr, und die Zeiger gingen ruhig vorwärts, es war sogar halb vorüber, es näherte sich schon dreiviertel. Sollte der Wecker nicht geläutet haben? Man sah vom Bett aus, daß er auf vier Uhr richtig eingestellt war; gewiß hatte er auch geläutet. Ja, aber war es möglich, dieses möbelerschütternde Läuten ruhig zu verschlafen? Nun, ruhig hatte er ja nicht geschlafen, aber wahrscheinlich desto fester. Was aber sollte er jetzt tun? Der nächste Zug ging um sieben Uhr; um den einzuholen, hätte er sich unsinnig beeilen müssen, und die Kollektion war noch nicht eingepackt, und er selbst fühlte sich durchaus nicht besonders frisch und beweglich. Und selbst wenn er den Zug einholte, ein Donnerwetter des Chefs war nicht zu vermeiden, denn der Geschäftsdiener hatte beim Fünfuhrzug gewartet und die Meldung von seiner Versäumnis längst erstattet. Es war eine Kreatur des Chefs, ohne Rückgrat und Verstand. Wie nun, wenn er sich krank meldete? Das wäre aber äußerst peinlich und verdächtig, denn Gregor war während seines fünfjährigen Dienstes noch nicht einmal krank gewesen. Gewiß würde der Chef mit dem Krankenkassenarzt kommen, würde den Eltern wegen des faulen Sohnes Vorwürfe machen und alle Einwände durch den Hinweis auf den Krankenkassenarzt abschneiden, für den es ja überhaupt nur ganz gesunde, aber arbeitsscheue Menschen gibt. Und hätte er übrigens in diesem Falle so ganz unrecht? Gregor fühlte sich tatsächlich, abgesehen von einer nach dem langen Schlaf wirklich überflüssigen Schläfrigkeit, ganz wohl und hatte sogar einen besonders kräftigen Hunger.
VALENTINE. The maths isnt difficult. Its what you did at school. You have some x-and-y equation. Any value for x gives you a value for y. So you put a dot where its right for both x and y. Then you take the next value for x which gives you another value for y, and when youve done that a few times you join up the dots and thats your graph of whatever the equation is.
HANNAH. And is that what shes doing?
VALENTINE. No. Not exactly. Not at all. What shes doing is, every time she works out a value for y, shes using that as her next value for x. And so on. Like a feedback. Shes feeding the solution back into the equation, and then solving it again. Iteration, you see.
HANNAH. And thats surprising, is it?
VALENTINE. Well, it is a bit. Its the technique Im using on my grouse numbers, and it hasnt been around for much longer than, well, call it twenty years.
[Pause]
HANNAH. Why would she be doing it?
VALENTINE. I have no idea. [Pause] I thought you were doing the hermit.
HANNAH. I am. I still am. But Bernard, damn him Thomasinas tutor turns out to have interesting connections. Bernard is going through the library like a bloodhound. The portfolio was in a cupboard.
VALENTINE. Theres a lot of stuff around. Gus loves going through it. No old masters or anything
HANNAH. The maths primer she was using belonged to him the tutor; he wrote his name in it.
VALENTINE. [reading] Septimus Hodge.
HANNAH. Why were these things saved, do you think?
Seven o'clock on a Monday morning, five hundred years after the End of the World, and goblins had been at the cellar again. Mrs. Scattergood-the landlady at the Seven Sleepers Inn-swore it was rats, but Maddy Smith knew better. Only goblins could have burrowed into the brick-lined floor, and besides, as far as she knew, rats didn't drink ale. But she also knew that in the village of Malbry-as in the whole of the Strond Valley-certain things were never discussed, and that included anything curious, uncanny, or unnatural in any way. To be imaginative was considered almost as bad as giving oneself airs, and even dreams were hated and feared, for it was through dreams (or so the Good Book said) that the Seer-folk had crossed over from Chaos, and it was in Dream that the power of the Faerie remained, awaiting its chance to re-enter the world. And so the folk of Malbry made every effort never to dream. They slept on boards instead of mattresses, avoided heavy evening meals, and as for telling bedtime tales-well. The children of Malbry were far more likely to hear about the martyrdom of St. Sepulchre or the latest Cleansings from World's End than tales of magic or of World Below. Which is not to say that magic didn't happen. In fact, over the past fourteen years the village of Malbry had witnessed more magic in one way or another than anyplace in the Middle Worlds.
Het midden is het doel, verder dan dat kun je niet gaan, schrijft Carl Gustav Jung in de Herinneringen, Dromen, Gedachten, die hij op zeer hoge leeftijd, kort voor zijn dood, met behulp van Aniela Jaffé te boek stelde.
In het westerse bewustzijn worden de tijd en ontwikkelingen die mensen doormaken in de tijd, doorgaans als lineaire processen voorgesteld. Time 's like an arrow, ontwikkeling in de tijd is groei, en groei is iets wat, rechtlijnig of desnoods kromlijnig, steeds maar hoger en verder gaat.
Bij Jung kwam de doorbraak van het vernieuwende inzicht dat het doel waarnaar wij onderweg zijn helemaal niet in oneindig ligt, maar in het - ook alleen maar asymptotisch te naderen - midden, rond zijn vijftigste jaar. In de levensfase die psychologisch de helft des levens is (chronologisch ligt die fase meestal op tweederde van de levensduur), ontdekte of schouwde hij waar het in een mensenleven werkelijk om gaat. Wie het midden nadert, nadert de integratie van de totale individualiteit, nadert wholeness. Voor het verwerken van dit integratieproces, dat bij Jung individuatie heet, bij oosterlingen de vereniging van Atman (Zelf) en Brahman (het wereldal), in de christelijke esoteriek de vereniging van Ik en Christus, zijn wij op aarde. Jungs oeuvre, en zijn levensloop die daarmee samenhing, blijkt, als wij leven en werk achteraf overzien, zo'n weg naar het midden te zijn geweest.
De centrale thema's in het werk lopen, in zeer grote lijnen, van de vroege associatie-experimenten en de eerste ontdekking van het onbewuste (rond zijn vijfentwintigste jaar; Jung begint dan ook Freud te lezen), naar de persoonlijkheidsleer van Psychologische Typen (gepubliceerd omstreeks zijn vijfenveertigste jaar, als hij de breuk met Freud definitief te boven is). Dan komt de cultuurpsychologische studie van de alchimie (rond zijn vijfenzestigste jaar) en ten slotte het Mysterium Coniunctionis (Het mysterie van de vereniging), het afsluitende hoofdwerk, op tachtigjarige leeftijd. In dit laatste grote werk komen alle draden: de analytisch-psychologische, de cultuurpsychologische en de religieuze preoccupatie met het numineuze (het heilige) te zamen.
Gerard den Brabander (3 juli 1900 4 februari 1968)
De Amerikaanse humoristische schrijver, columnist en bestsellerauteur David Barry, Jr werd geboren op 3 juli 1947 in Armonk, New York. Zie ook alle tags voor David Barry op dit blog.
Uit: Dave Barry's Money Secrets
Why is money valuable? Why are people willing to work so hard for it, lie for it, cheat for it, go to prison for it, fight for it, kill for it, give up their children for it... even marry Donald Trump for it?
I mean, look at the dollar bill. What is it, really? It's a piece of paper! What's more, it's a piece of paper that appears to have been designed by a disturbed individual. On one side, you have a portrait of George Washington, who, granted, was the Father of Our Country and a great leader and everything, but who looks, in this particular picture . . .
... like a man having his prostate examined by Roto-Rooter. And then on the other side of the dollar you have:
What is that about? Why is there a picture of a pyramid, instead of a structure traditionally associated with the fundamental values of the United States of America, such as a Wal-Mart? And why is the pyramid being hovered over by an eyeball the size of a UPS truck?
Whatever the explanation, the design of the dollar would not seem to inspire confidence in its value. And yet if you drop a few dollars from an overpass onto a busy freeway at rush hour, people will run into traffic and literally risk their lives in an effort to grab them. Try it!
What does this tell us? It tells us that people are stupid. But it also tells us that money is more than just pieces of paper. But what makes it valuable? To answer that question, we need to consider:
The History of Money
In prehistoric times, there was no such thing as money. When people needed to buy something, they had to charge it. And then when the bills came, nobody could understand them, because there was also no such thing as reading. This led to a lot of misunderstandings and hitting with rocks.
They bought a small house on the Gulf Coast, a flat-roofed masterpiece built in 1949 by an architect who would have become famous if he hadn't drowned the same year. Stark and majestic in steel and poured concrete, sitting on a solitary bluff overlooking the Gulf, it is not the house you'd imagine for a retired couple, but they didn't move south to wither in the sun and die. Most days my grandfather sits at his computer, playing chess online with old friends. My grandmother, bored by inactivity within weeks of the move, created a job for herself at a commuter college in Sarasota, teaching Russian literature to tanned students who seem (based on my one classroom visit) constantly alarmed by her profanity, her heavy sarcasm, and her word-perfect memory of Pushkin's verse.
Every night my grandparents eat dinner on the deck of their house, looking out over the dark waters toward Mexico. They sleep with the windows open, the moths battering their wings against the mesh screens. Unlike the other retirees I've met in Florida, they're not worried about crime. The front door is usually unlocked and there is no alarm system. They don't wear their seat belts in the car; they don't wear suntan lotion in the sun. They have decided nothing can kill them but God himself, and they don't even believe in him.
I live in Los Angeles and write screenplays about mutant superheroes. Two years ago I was asked to write an autobiographical essay for a screenwriting magazine, and midway through I realized I had led an intensely dull life. Not that I'm complaining. Even if the summary of my existence makes boring readingschool, college, odd jobs, graduate school, odd jobs, more graduate school, mutant superheroesI've had a good time existing. But as I struggled through the essay I decided I didn't want to write about my life, not even for five hundred words. I wanted to write about Leningrad.
Was blickst du träumend ins verwölkte Land? Ich gab mein Herz in deine schöne Hand. Es ist so voll von ungesagtem Glück, So heiß hast du es nicht gefühlt?
Mit fremdem Lächeln gibst du mir's zurück. Ein sanfter Schmerz... Es schweigt. Es ist gekühlt.
IV Die ersten zwei Jahre meines Lebens war ich in dem Hamburger Stadtteil Eimsbüttel zu Hause. Meine Eltern wohnten dort in der Eduardstraße. Schon Mitte der fünfziger Jahre hatte mein Vater sein Biologiestudium zugunsten seines Brotberufes aufgegeben. Als sich der höchst seltene Brotberuf zu einem einträglichen Geldberuf mauserte, richtete meine Mutter ein Nest her und meine Eltern erfüllten sich ihren Kinderwunsch. Mein Bruder wurde 1962 geboren. Meine Mutter kündigte ihre Stelle als Sekretärin und ein Jahr später kam ich zur Welt. Mitte der sechziger Jahre zog Wohlstand bei meinen Eltern ein. Sie wussten nicht, wie lange er bei ihnen zu Gast bliebe. Sie hofften natürlich, dass er nicht gleich wieder abreisen würde. Von morgens bis abends setzten sie all ihren Fleiß und all ihre Findigkeit ein, damit er sich auf Dauer bei ihnen wohl fühlte. Ein neuer Auftrag kam herein. Im Spätsommer 1965 wagten meine Eltern den Sprung von Eimsbüttel in die Elbvororte nach Groß Flottbek, von einer Mietwohnung in ein eigenes Haus. Zehn Viererreihen von Hofhäusern bildeten auf der östlichen Seite des Vorbeckweges hübsch ordentlich eine Siedlung. Die elfte Reihe fehlte, was zwei Dutzend Kinder freudig begrüßten. Ein Spielplatz hatte es sich in der Mitte der Siedlung gemütlich gemacht.
Ihr wandelnden Gräber, ihr Schmähungen des Lebens, ihr Mörder eurer Gedanken, Marionetten in Menschengewand, die ihr die Tiere beneidet, den Sinn der Schöpfung beleidigt, und bei der Dummheit Zuflucht sucht, euch von der Angst leiten laßt. Die ihr die Vergangenheit vergaßt, mit trübem Auge die Gegenwart seht, keinen Sinn für die Zukunft habt, nur atmet, um zu sterben, nur die Hände rührt, um Beifall zu klatschen, und morgen noch kräftiger als gestern und heute klatschen werdet. So wisset denn, daß ihr alle die lebendige Rechtfertigung seid für jede Tyrannei, und daß ich alle Tyranneien hasse, so sehr wie ich mich vor euch und euren Dreckautos ekle
Wen des Genius Blick, als er gebohren ward, Mit einweihendem Lächeln sah, Wen, als Knaben, ihr einst Smintheus Anakreons Fabelhafte Gespielinnen, Dichtrische Tauben umflogt, und sein mäonisch Ohr Vor dem Lerme der Scholien Sanft zugirrtet, und ihm, daß er das Alterthum Ihrer faltigen Stirn nicht säh, Eure Fittige lieht, und ihn umschattetet, Den ruft, stolz auf den Lorberkranz, Welcher vom Fluche des Volks welkt, der Eroberer In das eiserne Feld umsonst, Wo kein mütterlich Ach bang bey dem Scheidekuß, Und aus blutender Brust geseufzt, Ihren sterbenden Sohn dir, unerbittlicher, Hundertarmiger Tod, entreißt! Wenn das Schicksal ihn ja Königen zugesellt, Umgewöhnt zu dem Waffenklang, Sieht er, von richtendem Ernst schauernd, die Leichname Stumm und seelenlos ausgestreckt, Segnet dem fliehenden Geist in die Gefilde nach, Wo kein tödtender Held mehr siegt. Ihn läßt gütiges Lob, oder Unsterblichkeit Deß, der Ehre vergeudet, kalt! Kalt der wartende Thor, der, des Bewunderns voll, Ihn großäugichten Freunden zeigt, Und der lächelnde Blick einer nur schönen Frau, Der zu dunkel die Singer ist. Thränen nach besserem Ruhm werden Unsterblichen, Jenen alten Unsterblichen, Deren daurender Werth, wachsenden Strömen gleich, Jedes lange Jahrhundert füllt, Ihn gesellen, und ihn jenen Belohnungen, Die der Stolze nur träumte, weihn! Ihm ist, wenn ihm das Glück, was es so selten that, Eine denkende Freundin giebt, Jede Zähre von ihr, die ihr sein Lied entlockt, Künftiger Zähren Verkünderin!
Hoe ziet hij er uit? Strak. Hoe is-ie? Stoer, maar ook lief. Wat voor kleren draagt hij? Stoer, maar wel netjes. Hij heeft een strakke trui. Laatst belde hij. 'Hallo met Anjo.' 'Waarom bel je?' 'Zomaar, ik wou weten hoe het met mijn grote zus is.' Lief hé? Ik wil wat vaker bellen. Dat is toch wel belangrijk. Is hij al eens bij je geweest? Eén keer. Ik heb maar één bed. Maakt me niks uit. Ik duik zo naast hem Lekker tegen hem aan.
Handicap
Hij schrijft "grilig" en als ik wijs op de l en zeg dat er één bij mag antwoordt hij blij: "Geeft niet, ik ben dyslectisch." "O", zeg ik, "sgreif dan maar wad je wild"
De keukendeur was dicht. Nicolien was in de keuken. Hij zette de bandrecorder op het krukje, gooide zijn jasje op de divan, haalde het linnen tasje met de microfoon uit zijn zak en ging op de divan zitten terwijl hij het krukje naar zich toehaalde. ( ) Nicolien kwam door de achterkamer naar hem toe. Waarom heb je niet hoi geroepen? Op hetzelfde ogenblik zag ze de bandrecorder en bleef in de deuropening tussen de twee kamers staan. Wat heb je daar? vroeg ze argwanend. Wacht even! Hij stelde de volumeregelaar bij. Je hebt daar toch geen bandrecorder? vroeg ze verontwaardigd. Hij keek op en lachte onzeker. Je hebt daar toch geen bandrecorder? herhaalde ze kwaad. Ja. Hij voelde zich lullig. Op dat ogenblik had ze pas in de gaten dat de band draaide. Je bent toch niet aan het opnemen? Hij zag de groene staafjes door de kracht van haar stem doorslaan. Schreeuw niet zo! waarschuwde hij haar. Doe uit dat ding! riep ze woedend. Ze kwam naar de tafel toe. Doe uit! Waarom? Hij was bang dat ze het apparaat van de kruk zou gooien en hield zijn handen klaar om het te beschermen. Omdat ik dat wil! Omdat ik die rotzooi niet in mijn huis wil hebben! UIT! zeg ik je. Ze was buiten zichzelf.
J. J. Voskuil (1 juli 1926 - 1 mei 2008)
De Nederlandse dichter, beeldend kunstenaar, zanger en fotograaf F. Starik werd geboren in Apeldoorn op 1 juli 1958. Zie ook alle tags voor F. Starikop dit blog.
Ersatz
Hij vraagt je of je nog gedichten schrijft en waarover dan, waarom? Of je niet liever deelnam aan het discours over te nadrukkelijke klankeffecten, syn- tactische hoogstandjes, experimentele disruptiestrategieën, de parallelle taalbeleving, zeg maar, en hoe zich dat verhoudt
tot het zieke fenomeen van de tijd: dit nu is de werkelijke strijd, die van de metarealisten versus de representanten van een onbekommerde werkelijkheid, waar dus niets van klopt, met dat teruggegrijp naar de valse metaforiek van de deuk
in het pakje boter, dat slaat echt helemaal nergens meer op, dat snap je toch zelf ook wel? Je lacht bescheten. Smeert je boterham gewoon met margarine, wat, als je zo eens de verpakking leest,
behoorlijk gezond spul moet wezen, leuk, ze hebben er vitamines door geroerd voor een verantwoord en evenwichtig voedingspatroon.
(balt vuist naar de Saab) Vlerk! (valt uit tegen de achteruitdeinzende heer Kleijwegt) Hel en Verdoemenis! Zeg Kleiweg! Heb jij dat geregeld? Mag ik ineens niet meer meedoen? Kom op met die poen! Bah! Schande! Maar ik zal hem wel krijgen, die Servet. Ik kijk gewoon naar het andere net. Bah!
de heer Kleijwegt staat paf; fade-out, einde teaser
fade-up: groot totaal van een imposant polychroom modern show-decor; er klinkt orkestmuziek en meisjesgezang, langzame inzoom op een centrale showtrap, daarop ontdekken we dan het zangeresje Maria
De Amerikaanse schrijver Denis Hale Johnson werd geboren op 1 juli 1949 in München. De zoon van een Amerikaanse officier bracht zijn jeugd door in Tokio, Manila (Filippijnen) en Washington. Vandaag de dag woont Johnson in het noorden van Idaho.Hij schrijft o.a. voor de New Yorker en Paris Review reisverhalen. Op de leeftijd van 14, op dat moment wonend op de Filippijnen, deed Johnson zijn eerste ervaringen op met drugs en hij kickte voor het eerst van zijn alcoholverslaving af op zijn 21e jaar. Sporadisch heroïnegebruik volgde, maar in het bijzonder de alcohol bleef hem achtervolgen. Hij verklaarde o.a., dat hij bang was, dat hij niet meer kon schrijven bij een saaie en nuchtere levensstijl. Johnson is twee keer gescheiden, trouwde een derde keer met Cindy Lee en heeft drie kinderen. In 1969 verscheen zijn eerste bundel gedichten. In 1983 publiceerde hij zijn eerste roman, Angels. Deze leverde hem de bewondering en het mecenaat op van Don DeLillo. De doorbraak kwam in 1992 met de verhalenbundel Jesus' Son, in 1999 verfilmd. In 2007 won Johnson de National Book Award voor zijn roman Tree of Smoke.
Uit:Jesus' Son
...I rose up sopping wet from sleeping under the pouring rain, and something less than conscious, thanks to the first three of the people I've already namedthe salesman and the Indian and the studentall of whom had given me drugs. At the head of the entrance ramp I waited without hope of a ride. What was the point, even, of rolling up my sleeping bag when I was too wet to be let into anybody's car? I draped it around me like a cape. The downpour raked the asphalt and gurgled in the ruts. My thoughts zoomed fully. The traveling salesman had fed me pills that made the linings of my veins feel scraped out. My jaw ached. I knew every raindrop by its name. I sensed everything before it happened. I knew a certain Oldsmobile would stop for me even before it slowed, and by the sweet voices of the family inside it I knew we'd have an accident in the storm.
I didn't care. They said they'd take me all the way.
The man and the wife put the little girl up front with them and left the baby in back with me and my dripping bedroll. "I'm not taking you anywhere very fast" the man said. "I've got my wife and my babies here, that's why."
You are the ones, I thought. And I piled my sleeping bag against the left-hand door and slept across it, not caring whether I lived or died. The baby slept free on the seat beside me. He was about nine months old.
...But before any of this, that afternoon, the salesman and I had swept down into Kansas City in his luxury car. We'd developed a dangerous cynical camaraderie beginning in Texas, where he'd taken me on. We ate up his bottle of amphetamines, and every so often we pulled off "the Interstate and bought another pint of Canadian Club and a sack of ice. His car had cylindrical glass holders attached to either door and a white leathery interior. He said he'd take me home to stay overnight with his family, but first he wanted to stop and see a woman he knew.
Wielrenners springen niet zachtzinnig om met hun harten. De naald staat vaak en langdurig in de rode zone. Maar ze blijven het vanzelfsprekend vinden dat de motor in de borst blijft brullen. Wat hen werkelijk drijft, huist in de diepte van de boezems: eerzucht, ambitie, passie, de noodzaak van het grensoverschrijdende, liefde voor de sport, , liefde voor het meisje, liefde voor de liefde, de noodzaak te worden liefgehad. Zo groot is de liefde soms dat een hart scheurt.
Het is 1990. Het medisch team van de ploeg waarin ik rijd houdt onze harten goed in de gaten. Regelmatig vinden er zogenaamde 24-uurregistraties plaats. Dat betekent trainen met een kastje, eten met een kastje, slapen met een kastje, vrijen met een kastje. Van de twintig coureurs blijkt er maar eentje een volledig storingsvrij hart te bezitten. Niet dat de negentien anderen gevaar lopen niemand krijgt het advies te stoppen, maar het is duidelijk dat gezondheid in het wielrennen een rekbaar begrip is.
Die ene supergezonde is na zijn carrière zwaar verslaafd geraakt aan amfetamines. Het innerlijk hart was te rusteloos voor het gewone leven, het fysieke hart te sterk.
Zo nu en dan zie ik achter het glas van een reliekschrijn in een basiliek het hart van een lang geleden gestorven heilige. Het is nauwelijks te bevatten dat het leerachtige, sterk gekrompen zakje ooit geklopt heeft in de borst van een levend wezen. Maar ik kan me zonder moeite voorstellen hoe in de donkere holte intense devotie heeft gewoed, en liefde, compassie, eerzucht, twijfel, dwaasheid, de pijnlijke oorlog tegen een regiment demonen die zelfs of juist een heilige op aarde bezoeken.
Op herhaling: José Emilio Pacheco, Mongo Beti, Czesław Miłosz, Georges Duhamel, John Gay, Thomas Lovell Beddoes
De Mexicaanse schrijver, dichter, essayist en vertaler José Emilio Pacheco werd geboren in Mexico City op 30 juni 1939. Hij doceerde literatuur aan diverse universiteiten in de VS en in het Verenigd Koninkrijk. Pacheco's eerste gedichtenbundel Los elementos de la noche verscheen in 1963 en werd in het zelfde jaar gevolgd door de roman El viento distante.
High treason I do not love my country. Its abstract splendor is beyond my grasp. But (although it sounds bad) I would give my life for ten places in it, for certain people, seaports, pinewoods, fortresses, a run-down city, gray, grotesque, various figures from its history mountains (and three or four rivers).
The elements of the night
Beneath this small, dry empire summer has whittled down, faith lies toppledall those tall, farsighted days. In the last valley destructiveness is glutted on conquered cities, affronted by the ash.
Rain extinguishes the woodland lit by lightning. Night passes on its venom Words crack against the air.
Nothing is restored, nothing gives back that glowing green to the scorched fields.
Neither will the water, in its exile from the fountain, succeed its own sweet rise, nor the bones of the eagle fly through its wings again.
Vertaald door George McWhirter and Alastair Reid
José Emilio Pacheco (Mexico City, 30 juni 1939)
De Kameroense schrijver Mongo Beti (eig. Alexandre Biyidi) werd geboren op 30 juni 1932 in Mbalmayo, een klein dorp ten zuiden van Yaoundé. Beti doceerde literatuur in Rouen. Om politieke redenen moest hij naar Frankrijk vluchten. Na 1992 woonde hij weer in Kameroe. Tot zijn omvangrijke werk behoren de romans »Mission terminée« (1957) und »L'Histoire du fou« (1994).
Uit: Africains, si VOUS PARLIEZ(2005)
« Quoi quen disent les radotages de vos théoriciens tiers-mondistes, Monsieur le Président de la République française, quoi quen disent les ethnologues dun autre âge qui sempressent autour de vous et assurent vous livrer lâme noire toute nue, un peuple déshérité ne saurait transformer son présent ni conquérir son avenir sans élever la voix et même frapper du poing sur la table.
Dans les dispositions de lElysée à légard de lAfrique, rien na changé ; cest toujours le même choix, en faveur des dictateurs, contre les peuples. Les espérances politiques de nos peuples ont été le plus souvent soit trahies, soit mystifiées
Les pouvoirs franco-africains organisent donc le vide, le silence morose, le côtoiement des individus, des groupes, des catégories, des ethnies, jamais leur dialogue et leur interpénétration, en un mot lobscurantisme Broyés par des institutions culturelles dont la fatalité est de nous aliéner, nous prétendons créer une littérature qui soit lexpression authentique de notre moi collectif.
Si les Français se bouchèrent jadis les oreilles, quand nous tentions de leur conter lhistoire somme toute fade de notre résistance sous la colonisation, niant que celle-ci ait jamais eu le visage que nos plumes perverses sobstinaient à tracer, que feront-ils a fortiori lorsque nous en viendrons fatalement à conter lhistoire atroce de trente ans de néo-colonialisme ?
Il faut nécessairement que nous la racontions, cette histoire-là. A nos enfants dabord, parce que cest un devoir de se transmettre de génération en génération les histoires sans lesquelles il ny a pas d'histoire ni de mémoire collective. »
On the day the world ends A bee circles a clover, A fisherman mends a glimmering net. Happy porpoises jump in the sea, By the rainspout young sparrows are playing And the snake is gold-skinned as it should always be.
On the day the world ends Women walk through the fields under their umbrellas, A drunkard grows sleepy at the edge of a lawn, Vegetable peddlers shout in the street And a yellow-sailed boat comes nearer the island, The voice of a violin lasts in the air And leads into a starry night.
And those who expected lightning and thunder Are disappointed. And those who expected signs and archangels' trumps Do not believe it is happening now. As long as the sun and the moon are above, As long as the bumblebee visits a rose, As long as rosy infants are born No one believes it is happening now.
Only a white-haired old man, who would be a prophet Yet is not a prophet, for he's much too busy, Repeats while he binds his tomatoes: There will be no other end of the world, There will be no other end of the world.
So Little
I said so little. Days were short.
Short days. Short nights. Short years.
I said so little. I couldn't keep up.
My heart grew weary From joy, Despair, Ardor, Hope.
The jaws of Leviathan Were closing upon me.
Naked, I lay on the shores Of desert islands.
The white whale of the world Hauled me down to its pit.
And now I don't know What in all that was real.
Vertaald door Czeslaw Milosz and Lillian Vallee
Czeslaw Milosz (30 juni 1911 14 augustus 2004)
De Franse romanschrijver en essayist Georges Duhamel werd geboren op 30 juni 1884 in Parijs. De bioloog en medicus werd lid van de Académie francaise in 1935. Als arts maakte hij van zeer nabij de gruwelen van de Eerste Wereldoorlog mee, die hij heeft beschreven in de novellenbundels Vie des martyrs en Civilisation. Duhamels problematiek van de onbeduidende, alledaagse, twijfelende mens, symbool voor de mensheid als geheel, was zijn tijd vooruit. Zijn roman Confession de minuit, de eerste van een reeks over hoofdpersoon Salavin, een typische antiheld, werd bekroond met de Prix Goncourt.
Uit: Scènes de la vie future
Toutes les uvres qui ont tenu quelque place dans ma vie, toutes les uvres d'art dont la connaissance a fait de moi un homme, représentaient, d'abord, une conquête. J'ai dû les aborder de haute lutte et les mériter après une fervente passion. Il n'y a pas lieu, jusqu'à nouvel ordre, de conquérir l'uvre cinématographique. Elle ne soumet notre esprit et notre cur à nulle épreuve. Elle nous dit tout de suite tout ce qu'elle sait. Elle est sans mystère, sans détours, sans tréfonds, sans réserves. Elle sévertue pour nous combler et nous procure toujours une pénible sensation d'inassouvissement. Par nature, elle est mouvement ; mais elle nous laisse immobiles, appesantis et comme paralytiques.
Beethoven, Wagner, Baudelaire, Mallarmé, Giorgione, Vinci je cite pêle-mêle, jen appelle six, il y en a cent, voilà vraiment l'art. Pour comprendre l'uvre de ces grands hommes, pour en exprimer, en humer le suc, j'ai fait, je fais toujours des efforts qui m'élèvent au-dessus de moi-même et qui comptent parmi les plus joyeuses victoires de ma vie. Le cinéma parfois m'a diverti, parfois même ému ; jamais il ne m'a demandé de me surpasser. Ce nest pas un art, ce n'est pas l'art. »
Georges Duhamel (30 juni 1884 13 april 1966)
De Engelse dichter en dramaturg John Gay werd op 30 juni 1685 geboren in Barnstaple, Devon. Gay was van 1712 tot 1714 secretaris van de hertogin van Monmouth. In 1713 verscheen het gedicht Rural sports, opgedragen aan Alexander Pope, met wie hij bevriend was. In 1714 publiceerde hij Gay's Sheperd's week, een serie herdersgedichten. In 1716 verscheen Trivia, or the Art of Walking the Streets of London, een gedicht in drie delen, mede geïnspireerd door Jonathan Swift. In 1727 verscheen zijn eerste serie van de populaire Fables. The beggar's opera, waarvan de eerste uitvoering plaats vond in 1728, in Londen, was een reactie op de toenemende invloed van de Italiaanse opera en met name gericht op Georg Friedrich Händel. Qua werk was het niet alleen bedoeld als persiflage ten aanzien van de Italiaanse opera, maar gaf het ook de mogelijkheid, middels satirische teksten, kritiek te leveren op het corrupte bestuur van de eerste minister Sir Robert Walpole. Ook verschenen er voor het eerst gewone mensen op het toneel.
Uit:The Beggar's Opera
FILCH.
'Tis Woman that seduces all Mankind, By her we first were taught the wheedling Arts: Her very Eyes can cheat; when most she's kind, She tricks us of our Money with our Hearts. For her, like Wolves by Night we roam for Prey, And practise ev'ry Fraud, to bribe her Charms; For suits of Love, like Law, are won by Pay, And Beauty must be fee'd into our Arms.
PEACHUM. But make haste to Newgate, Boy, and let my Friends know what I intend; for I love to make them easy one way or other.
FILCH. When a Gentleman is long kept in suspence, Penitence may break his Spirit ever after. Besides, Certainty gives a Man a good Air upon his Trial, and makes him risque another without Fear or Scruple. But I'll away, for 'tis a Pleasure to be the Messenger of Comfort to Friends in Affliction.
John Gay (30 juni 1685 4 december 1732)
De Engelse dichter Thomas Lovell Beddoes werd geboren op 30 juni 1803 in Clifton. Hij studeerde aan het Pembroke College in Oxford. Daar baarde hij opzien met zijn later door hem verloochende verzameling gedichten The improvisatore (1821) en met de dramatische compositie The bride's tragedy (1822). Ook bezocht hij universiteiten in Duitsland tot hij vanwege zijn radicale politieke opvattingen in 1833 verbannen werd uit Beieren en naar Zwitserland uitweek. Zijn dichterlijke nalatenschap verscheen onder de titel Poems, with a memoir in 1851.
A BEAUTIFUL NIGHT
How lovely is the heaven of this night, How deadly still its earth! The forest brute Has crept into his cave, and laid himself Where sleep has made him harmless like the lamb. The horrid snake, his venom now forgot, Is still and innocent as the honied flower Under his head: and man, in whom are met Leopard and snake, and all the gentleness And beauty of the young lamb and the bud, Has let his ghost out, put his thoughts aside And lent his senses unto death himself.
A DAY OF SURPASSING BEAUTY
The earth is bright, her forests all are golden; A cloud of flowers breathes blushing over her, And, whispering from bud to blossom, opens The half-awakened memory of the song She heard in childhood from the mystic sun. There is some secret stirring in the world, A thought that seeks impatiently its word: A crown, or cross, for one is born to day.
Thomas Lovell Beddoes (20 juni 1803 26 januari 1849)
80 Jaar Ror Wolf, Op herhaling: Giacomo Leopardi, Oriana Fallaci, Anton Bergmann, Louis Scutenaire, Antoine de Saint-Exupéry, Oleg Korenfeld, Vasko Popa, John Willard Toland
De Duitse dichter en schrijver Ror Wolf (pseudoniem van Raoul Tranchirer) werd geboren op 29 juni 1932 in Saalfeld/Saale. Zijn loopbaan als schrijver begon in 1958 met publicaties in de studentenkrant Diskus. Wolf studeerde literauur, sociologie en filosofie in Frankfurt am Main. In 1964 verscheen zijn eerste roman Fortsetzung des Berichts, die als een van de weinige voorbeelden gezien kan worden van de Duitse Nouveau roman en die een intensieve lectuur verraad van het boek Der Schatten des Körpers des Kutschers van Peter Weiss.
Das ist doch nein die schlafen doch im Stehen. Das ist doch ist das denn die Möglichkeit. Das sind doch Krücken. Ach du liebe Zeit. Das gibts doch nicht. Das kann doch gar nicht gehen.
Die treten sich doch selber auf die Zehen. Die spielen viel zu eng und viel zu breit. Das sind doch nein das tut mir wirklich leid. Das sind doch Krüppel. Habt ihr das gesehen?
Na los geh hin! Das hat doch keinen Zweck. Seht euch das an, der kippt gleich aus den Schuhn. Ach leck mich fett mit deinem Winterspeck.
Jetzt knickt der auch noch um, na und was nun? Was soll denn das oh Mann ach geh doch weg. Das hat mit Fußball wirklich nichts zu tun.
Fußball-Sonett Nr. 9 - Als Vorbereitung für DAS DERBY
Der Nebel pfeift. Es ist etwas geschehen. Es klatscht ganz naß. In diesem Dämmerlicht Beginnen wir mit unsrem Schlußbericht. Wir sehen nichts. Wir können nichts verstehen.
Nur die Gesänge, die vorüberwehen. Das ist nicht viel bei dieser schlechten Sicht. Wenn es nicht läuft, dann läuft es eben icht. Borussia Dortmund wird nicht untergehen.
Der Rammer tankt sich durch, ihr lieben Leute. Der Stopper: ja, so sieht es aus von hier. Er senst ihn um, wenn ich das richtig deute.
Die Neun läuft an. Das war das Vierzuvier. Ins Netz gefetzt. So wunderschön wie heute. Ein volles Pfund. Und diesmal singen wir.
Ror Wolf (Saalfeld/Saale, 29 juni 1932)
Op herhaling:
De Italiaanse dichter en schrijver Giacomo Leopardi werd geboren in Recanati op 29 juni 1798. Al op jeugdige leeftijd ontwikkelde hij een grote belangstelling voor de Klassieken, maar ook voor astronomie, geschiedenis en moderne talen. In deze tijd vertaalde hij al stukken van Vergilius en Homerus en dichtte zeer succesvol in het Latijn. In 1817 zou hij Geltrude Cassi Lazzari ontmoeten, een nichtje van zijn vader, voor wie hij heimelijk een liefde koesterde. Enkele jaren later verliet hij het ouderlijk huis om te verblijven in verschillende steden van Italië. Zijn gezondheid liet het hierbij vaak afweten. Een oogziekte en een algeheel zwak gestel plaagden hem tot aan zijn dood.
To Himself
Now will you rest forever, My tired heart. Dead is the last deception, That I thought eternal. Dead. Well I feel In us the sweet illusions, Nothing but ash, desire burned out. Rest forever. You have Trembled enough. Nothing is worth Thy beats, nor does the earth deserve Thy sighs. Bitter and dull Is life, there is nought else. The world is clay. Rest now. Despair For the last time. To our kind, Fate Gives but death. Now despise Yourself, nature, the sinister Power that secretly commands our common ruin, And the infinite vanity of everything.
Infinite
These solitary hills have always been dear to me. Seated here, this sweet hedge, which blocks the distant horizon opening inner silences and interminable distances. I plunge in thought to where my heart, frightened, pulls back. Like the wind which I hear tossing the trembling plants which surround me, a voice from the inner depths of spirit shakes the certitudes of thought. Eternity breaks through time, past and present intermingle in her image. In the inner shadows I lose myself, drowning in the sea-depths of timeless love.
Giacomo Leopardi (29 juni 1798 - 14 juni 1837)
De Italiaanse journaliste en schrijfster Oriana Fallaci werd geboren in Florence op 29 juni 1929. Als tiener hielp ze haar vader bij verzetswerk tegen de Duitsers. Tijdens haar lange en succesvolle journalistieke loopbaan interviewde zij op scherpe, onomwonden wijze diverse prominente personen zoals onder meer Willy Brandt, Indira Gandhi, Henry Kissinger, ayatollah Khomeini en Yasser Arafat. Zij verkreeg later ook bekendheid met een reeks kritische boeken over radicale vormen van de islam.
Uit The Rage and The Pride You ask me to speak, this time. You ask me to break at least this once the silence I've chosen, that I've imposed on myself these many years to avoid mingling with chattering insects. And I'm going to. Because I've heard that in Italy too there are some who rejoice just as the Palestinians of Gaza did the other night on TV. "Victory! Victory!" Men, women, children. Assuming you can call those who do such a thing man, woman, child. I've heard that some of the insects of means, politicians or so-called politicians, intellectuals or so called intellectuals, not to mention others not worthy of the title of citizen, are behaving pretty much the same way. They say: "Good. It serves America right." And I am very very, very angry. Angry with an anger that is cold, lucid, rational. An anger that eliminates every detachment, every indulgence. An anger that compels me to respond and demands above all that I spit on them. I spit on them. Angry as I am, the African-American poet Maya Angelou roared the other day: "Be angry. It's good to be angry, it's healthy." And I don't know whether it's healthy for me. But I know that it won't be healthy for them, I mean those who admire Osama Bin Laden, those who express comprehension or sympathy or solidarity for him. Your request has triggered a detonator that's been waiting too long to explode. You'll see. You also ask me to tell how I experienced this apocalypse. To give, in other words, my testimony. Very well, I'll start with that.
Oriana Fallaci (29 juni 1929 - 15 september 2006)
De Vlaamse schrijver Anton "Tony" Bergmann werd geboren te Lier op 29 juni 1835, als zoon van de latere liberale burgemeester George Bergman. Hij liep lagere school in zijn geboortestad. Hij volgde er ook de lagere Latijnse klassen aan het Lierse stadscollege. In 1849 ging hij naar het stedelijk atheneum te Gent. Reeds toen ontpopte hij zich als een groot liefhebber van de Nederlandse letteren. Samen met o.a. Julius Vuylsteke maakte hij deel uit van het romantisch-flamingant Taalminnend Studentengenootschap 't Zal wel gaan, een vereniging die de beoefening van de Nederlandse literatuur en de verdediging van de Nederlandse taal tot doel had. Hij stichtte het weekblad De Lierenaar.
Uit: Op St-Niklaasdag
De killige arduinen wanden schenen van verveling te wateroogen, de dakvensters der overzijde geeuwden ons tegen. De ondermeester was lastiger dan ooit; wij mochten niet springen, niet lopen, niet zingen, niet roepen, vooral niet stil spreken: ha, t was een treurige dag en die dag was St-Niklaasdag. Voor de dagscholieren is het verlof, dat wil zeggen gelukkige zalige stonden, heengevlogen in den huiselijken kring, in eene gezellige kamer, bij eene warme stoof, aan de zijde van Vader en Moeder, die niet weten wat uitvinden, om het feest der kinderen voor hunnen lieveling te veraangenamen. Voor ons ook, arme gevangenen, is het verlof, dat beteekent twaalf lange, eindelooze uren van doodelijke verveling, ondraaglijke kwelling, doorgesloofd, in naakte zalen, koude speelplaatsen, te midden van zoutelooze en dikwijls laffe plagerijen. Me dunkt, ik zie ons nog staan, tegen elkander gedrongen, als eene kudde, die zich tegen de koude beschut, rondom eene soort van schuiftafel, waar niemand op speelt, morrend tegen het weder, tegen de school, tegen onze ouders, die ons opsluiten, tegen St-Niklaas, die ons vergeet. De ondermeester wandelt met trage treden op en neer, en zijne doffe stappen schijnen de logge minuten te tellen van uren, die nooit eindigen zullen. O! t zijn gelukkige jaren, de gelukkigste jaren des levens, de jaren van het pensionaat!
Anton Bergmann (29 juni 1835 21 januari 1874)
De Belgische surrealist, schrijver, dichter en dwarse geest Louis Scutenaire werd geboren in Ollignies op 29 juni 1905. Hij was het die over de surrealistische beweging schreef dat het helaas "ook maar een school was". "'Mes Inscriptions' [Mijn Notities]', die we - zoals de critici mij verzekeren - met zijn honderden hebben geschreven, waarom worden die dan alleen mij verweten?", schreef Scutenaire te midden van de honderden 'inscriptions' die hij in de loop der jaren optekende.
Uit: MES INSCRIPTIONS
« Le livre est un canevas sur lequel brode le lecteur, qui doit s'en prendre à lui-même si l'ouvrage le déçoit.
Il n'y a qu'une excuse à cette vie: pouvoir dire "On s'est quand même bien amusé". Et déclarer au Père: "On t'a eu aux poils de la barbe".
Sans doute la mort fauche-t-elle surtout les automobilistes car, malgré le nombre croissant de trépas, les autobus sont plus bondés que jamais.
La tolérance: manière de mépris.
Des ailes noire? Non, une chape de plomb.
Je suis le noyau du fruit qu'est le vent. »
Louis Scutenaire (29 juni 1905 15 augustus 1987)
« Jai ainsi vécu seul, sans personne avec qui parler véritablement, jusquà une panne dans le désert du Sahara, il y a six ans. Quelque chose sétait cassé dans mon moteur. Et comme je navais avec moi ni mécanicien, ni passagers, je me préparais à essayer de réussir, tout seul, une réparation difficile. Cétait pour moi une question de vie ou de mort. Javais à peine de leau à boire pour huit jours.
Le premier soir je me suis donc endormi sur le sable à mille milles de toute terre habitée. Jétais bien plus isolé quun naufragé sur un radeau au milieu de locéan. Alors vous imaginez ma surprise, au lever du jour, quand une drôle de petite voix ma réveillé. Elle disait:
- Sil vous plaît... dessine-moi un mouton! - Hein! - Dessine-moi un mouton...
Jai sauté sur mes pieds comme si javais été frappé par la foudre. Jai bien frotté mes yeux. Jai bien regardé. Et jai vu un petit bonhomme tout à fait extraordinaire qui me considérait gravement. Voilà le meilleur portrait que, plus tard, jai réussi à faire de lui.»
Antoine de Saint-Exupéry (29 juni 1900 - 31 juli 1944)
De Amerikaanse dichter en schrijver Oleg Korenfeld werd geboren op 29 juni 1977 in Khabarovsk, Rusland. Ook woonde hij in Letland voordat zijn familie zich vestigde in Brooklyn, New York in 1989. Korenfeld haalde daar een graad in industriële psychologie aan het Bernard Baruch College, terwijl hij tegelijkertijd werkte in de internetbusiness. Hij debuteerde in 2005 met The Anatomy of Gluttony.
Rough Draft
Half eaten freedom chosen by eager servants, who never dared to storm the gates of Eden, only because they were perverts.
My mind is a rough draft - a perfectly ordered mess, collection of someone's craft. Printed, bound and pressed.
Take my exhausted, yet never drained ambitions. Whatever reason I had, I lost it in the confusion of my nightly visions.
Feed me with bread and water. Show me the land that bred me - mid-child syndrome stricken daughter, breastfed with rancid milk of envy.
Cut into peaces (Just to create evolution out of an ancient thesis, no, rhetoric) dry and modern elusion.
Oleg Korenfeld (Khabarovsk, 29 juni 1977)
De Servische dichter Vasko Popa werd geboren in Grebenac op 29 juni 1922. Hij studeerde filosofie in Belgrado, Boekarest en Wenen. Tijdens WO II zat hij een tijd gevangen in een Duits concentratiekamp. Van 1954 tot 1979 was hij redacteur bij uitgeverij Nolit. In 1953 publiceerde hij zijn eerste bundel Kora. Zijn Collected Poems, 194376, een compilatie in Engelse vertaling verscheen in 1978, ingeleid door de Engelse dichter Ted Hughes.
The Little Box
The little box gets her first teeth And her little length Little width little emptiness And all the rest she has
The little box continues growing The cupboard that she was inside Is now inside her
And she grows bigger bigger bigger Now the room is inside her And the house and the city and the earth And the world she was in before
The little box remembers her childhood And by a great longing She becomes a little box again
Now in the little box You have the whole world in miniature You can easily put in a pocket Easily steal it lose it
Take care of the little box
In The Village Of My Ancestors
Someone embraces me Someone looks at me with the eyes of a wolf Someone takes off his hat So I can see him better
Everyone asks me Do you know how I'm related to you
Unknown old men and women Appropriate the names Of young men and women from my memory
I ask one of them Tell me for God's sake Is George the Wolf still living
That's me he answers With a voice from the next world
I touch his cheek with my hand And beg him with my eyes To tell me if I'm living too
Vasko Popa (29 juni 1922 5 januari 1991)
De Amerikaanse schrijver en historicus John Willard Toland werd geboren op 29 juni 1912 inLa Crosse, Wisconsin. Hij is het bekendst van zijn biografie over Adolf Hitler. In 1971 won hij de Pulitzer Prize voor non-fictie voor zijn boek The Rising Sun: The Decline and Fall of the Japanese Empire, 1936-1945, waarin de oorlog in de Stille Oceaan beschreven wordt vanuit het Japanse gezichtspunt. Alhoewel hij hoofdzakelijk over feitelijke geschiedenis schreef, heeft Toland ook twee historische romans op zijn naam staan, te weten Gods of War en Occupation.
Uit: The Battle of the Bulge
At 4:30 P.M. Boggess, followed by two other Cobra Kings was heading for the woods north of Assenois. The barrel of his 75 was hot. Gunner Dickerson had used it like a machine gun, throwing in twenty-one rounds in the few minutes it had taken to blast through the village.
Boggess saw a concrete blockhouse painted green. He ordered Dickerson to put three rounds into it. The concrete flew apart A hundred yards farther Boggess saw colored parachutes draped over the fields, in the trees. Then he saw foxholes ahead. But he had no idea whether they were held by friends or foe. He stood up in his turret and shouted, "Come here! This is the 4th Armored."
There was no answer. The tanker called again and again. Several helmeted heads slowly, suspiciously rose. Then a single figure came forward.
""Im Lieutenant Webster of the 326th Engineers, 101st Airborne Division. Glad to see you." The paratrooper, grinning broadly, extended a hand. Boggeess leaned down and shook hands. The men of Bastonge were now in Pattons Third army.
It was certainly an honor to have such a guest in our midst.
John Willard Toland (29 juni 1912 4 januari 2004)
Tags:Giacomo Leopardi, Oriana Fallaci, Anton Bergmann, Louis Scutenaire, Ror Wolf, Antoine de Saint-Exupéry, Oleg Korenfeld, Vasko Popa, John Willard Toland, Romenu
Op herhaling: Luigi Pirandello, Mark Helprin, Jean Jacques Rousseau, Marlene Streeruwitz, Florian Zeller, Ryszard Krynicki, Otto Julius Bierbaum, A. E. Hotchner, Jürg Federspiel
De Italiaanse schrijver Luigi Pirandello werd op 28 juni 1867 geboren in de villa 'Caos' (chaos) in de buurt van Agrigento. Hij begon in 1887 te studeren aan de Faculteit der Letteren van de universiteit van Rome. In 1889 zette hij zijn studie voort in Bonn, waar hij in 1891 afstudeerde en zijn eerste gedichten publiceerde. Een belangrijk jaar in het leven van Pirandello was 1903. Zijn vrouw werd zenuwziek en zou steeds verder aftakelen, en zijn vader ging failliet, waardoor Pirandello tot zijn afschuw moest gaan werken als docent om rond te kunnen komen. Om verder aan geld te komen intensiveerde hij zijn activiteiten als schrijver en medewerker van verschillende kranten en tijdschriften. Zo verscheen in deze tijd zijn beroemde roman Il fu Mattia Pascal. Naast romans ging Pirandello zich meer en meer toeleggen op het schrijven van novellen en theaterstukken. Opvallend is dat hij zijn theaterstukken in veel gevallen baseerde op eerder geschreven novellen, zo werd hij een 'plagiator van zichzelf'. Rond 1920 kreeg Pirandello groot succes met toneelstukken als 'Sei personaggi in cerca d'autore'. In 1922 brak hij internationaal door en reisde hij over de wereld met een eigen toneelgezelschap, dat gefinancierd werd door de fascistische partij van Benito Mussolini, waar de schrijver in 1924 lid van werd. De reden voor zijn lidmaatschap is onduidelijk, maar zou te maken kunnen hebben met Mussolini's bewondering voor Pirandello. In 1934 ontving hij de Nobelprijs voor de Literatuur.
Uit: Die Wirklichkeit des Traums ((La realtà del sogno, vertaald door Michael Rössner)
Alles, was er sagte, schien denselben unbestreitbaren Wert zu haben wie seine Schönheit; beinahe so, als könnte er - da man nicht daran zweifeln konnte, daß er ein überaus schöner Mann war, aber auch wirklich wunderschön - ihm nie und in nichts widersprechen.
Und er verstand nichts, er verstand aber auch wirklich nichts von dem, was in ihr vorging!
Wenn man sich anhören mußte, mit welcher Sicherheit er seine Interpretationen ihrer instinktiven Regungen, ihrer vielleicht auch ungerechten Abneigungen und mancher ihrer Gefühle vortrug, dann überkam sie die Versuchung, ihm das Gesicht zu zerkratzen, ihn zu ohrfeigen, ihn zu beißen.
Auch deshalb, weil er sie dann bei aller Kälte und Sicherheit und diesem Stolz eines gutaussehenden jungen Mannes in anderen Momenten wiederum enttäuschte, wenn er sich ihr näherte, weil er sie brauchte. Dann war er schüchtern, demütig, flehend, mit einem Wort so, wie sie ihn in diesen Augenblicken nicht haben wollte; so daß sie sich auch dann gereizt fühlte, wenn auch aus einem anderen Grund, und so sehr, daß sie - obwohl sie dazu neigte nachzugeben - sich störrisch verhärtete; und die Erinnerung an jeden Augenblick der Hingabe, der im schönsten Moment von diesem Gefühl der Gereiztheit vergiftet wurde, wandelte sich ihr zu einem Groll.
Luigi Pirandello (28 juni 1867 - 10 december 1936)
De Amerikaanse schrijver en journalist Mark Helprin werd geboren in New York op 28 juni 1947. Hij groeide op op de Hudson River en in Brits West-Indië en studeerde af aan de University of Oxford. Zijn eerste roman Refiners Fire publiceerde hij in 1977. Als zijn beste roman wordt Winters Tale (1983) beschouwd, een soms fantastisch verhaal over het leven in het New York van de 20 eeuw. In 1991 verscheen A Soldier of the Great War. Helprin schrijft ook korte verhalen, verzameld in o.a. The Pacific And Other Stories (2004).
Uit: Winter's Tale
A great city is nothing more than a portrait of itself, and yet when all is said and done, its arsenals of scenes and images are part of a deeply moving plan. As a book in which to read this plan, New York is unsurpassed. For the whole world has poured its heart into the city by the Palisades, and made it far better than it ever had any right to be.
But the city is now obscured, as it often is, by the whitened mass in which it rests-rushing by us at unfathomable speed, crackling like wind in the mist, cold to the touch, glistening and unfolding, tumbling over itself like the steam of an engine or cotton spilling from a bale. Though the blinding white web of ceaseless sounds flows past mercilessly, the curtain is breaking . . . it reveals amid the clouds a lake of air as smooth and clear as a mirror, the deep round eye of a white hurricane.
At the bottom of this lake lies the city. From our great height it seems small and distant, but the activity within it is apparent, for even when the city appears to be no bigger than a beetle, it is alive.We are falling now, and our swift unobserved descent will bring us to life that is blooming in the quiet of another time. As we float down in utter silence, into a frame again unfreezing, we are confronted by a tableau of winter colors. These are very strong, and they call us in . . . .
« Je n'ai pas su comment mon père supporta cette perte, mais je sais qu'il ne s'en consola jamais. Il croyait la revoir en moi, sans pouvoir oublier que je la lui avais ôtée; jamais il ne m'embrassa que je ne sentisse à ses soupirs, à ses convulsives étreintes, qu'un regret amer se mêlait à ses caresses; elles n'en étaient que plus tendres. Quand il me disait: Jean-Jacques, parlons de ta mère. je lui disais: hé bien! mon père, nous allons donc pleurer; et ce mot seul lui tirait déjà des larmes. Ah! disait-il en gémissant, rends-la-moi, console-moi d'elle, remplis le vide qu'elle a laissé dans mon âme. T'aimerais-je ainsi si tu n'étais que mon fils? Quarante ans après l'avoir perdue, il est mort dans les bras d'une seconde femme, mais le nom de la première à la bouche, et son image au fond du coeur. Tels furent les auteurs de mes jours. De tous les dons que le ciel leur avait départis, un coeur sensible est le seul qu'ils me laissèrent; mais il avait fait leur bonheur, et fit tous les malheurs de ma vie. J'étais né presque mourant; on espérait peu de me conserver. J'apportai le germe d'une incommodité que les ans ont renforcé, et qui maintenant ne me donne quelquefois des relâches que pour me laisser souffrir plus cruellement d'une autre façon. Une soeur de mon père, fille aimable et sage, prit si grand soin de moi, qu'elle me sauva. Au moment où j'écris ceci, elle est encore en vie. soignant, à l'âge de quatre-vingts ans, un mari plus jeune qu'elle, mais usé par la boisson. Chère tante, je vous pardonne de m'avoir fait vivre, et je m'afflige de ne pouvoir vous rendre à la fin de vos jours les tendres soins que vous m'avez prodigués au commencement des miens. J'ai aussi ma mie Jacqueline encore vivante, saine et robuste. Les mains qui m'ouvrirent les yeux à ma naissance pourront me les fermer à ma mort. »
Jean-Jacques Rousseau (28 juni 1712 - 2 juli 1778)
De Oostenrijkse schrijfster Marlene Streeruwitz werd geboren op 28 juni 1950 in Baden bij Wenen. Zij studeerde Slawistiek en kunstgeschiedenis in Wenen. Sinds 1992 worden haar toneelstukken in talrijke theaters gespeeld. In 1996 verscheen haar eerste roman Verführungen. Romans, toneelstukken, novellen en theoretische geschriften volgden elkaar sindsdien in snel tempo op. Streeruwitz geldt als een van de meest politiek geëngageerde hedendaagse auteurs.
Uit: Majakowskiring
Die Sonne schien auf die Betonplatten vor dem Haus. Die Platten längliche Vierecke aus Waschbeton. 5 Platten der Länge nach die Front des Bungalows entlang. 7 Platten bis zum Gras unter dem Baum mit den großen herzförmigen Blättern und langen schmalen dunklen Schoten herunterhängend. 3 der Platten waren gesprungen. Quer. Da, wo man auf das Haus zuging. Sie kippten, wenn man auf sie stieg. Zwischen den Platten Grasbüschel. Sie saß am Fenster. Die Arme auf den breiten, fetten Armlehnen des Polstersessels. Sie sah hinaus. Zum großen Haus hin ein Rosenbeet links. Die Rosenstöcke klein und einzeln in der sandigen Erde. Jeder Stock immer nur eine Blüte und die weißen Mauern des Hauses dahinter. Sie sah zu, wie die Sonne auf die Betonplatten schien. Am Morgen die Sonne von rechts und die Büsche am Zaun einen dichten Schatten warfen. Fast bis hin zum Rosenbeet. Dann der Schatten des niedrigen Hauses gegen Mittag an die Mauer zurückrückte und mit dem Nachmittag ganz verschwand. Und gegen Abend der sonnenfleckige Schatten eines Magnolienbaums sich über das Rosenbeet hereinschob und bis in die Abendsonne blieb. Draußen war es heiß. Es waren die heißesten Maitage in Berlin seit 29 Jahren. Sie saß in dem Polstersessel. Zurückgelehnt. Sah vor sich hin. Der Blick halb hinaus. Halb im Zimmer. Nach links der Teppichboden. Ein wolkiges Muster. Braun und grün. Ein helleres Braun dazwischen und gelbgrün.
Marlene Streeruwitz (Baden, 28 juni 1950)
De Franse schrijver Florian Zeller werd op 28 juni 1979 in Parijs geboren. Hij doceerde literatuur aan het'Institut d'études politiques de Paris, waar hij ook zelf student van was. Naat romans schrijft hij ook voor het theater.
Werk o.a.: Neiges artificielles (2002), Les Amants du nimporte quoi (2003), La Fascination du pire (2004)
Uit: Julien Parme (2006)
Les mots, c'était devenu inutile. Y avait rien à dire, sauf que c'était merveilleux. Mais même ça, on n'avait pas besoin de se le dire. Parce qu'on se comprenait. Le spectacle parlait de lui-même. Et nous, on n'avait plus qu'à être muet devant ce mystère. Comme chaque fois qu'une chose importante se passe. Même, j'étais ému. Je frissonnais, à la fenêtre de sa chambre. Parce que je comprenais bien que ce qu'elle m'avait proposé de contempler avec elle, c'était quelque chose d'hyper-rare et de précieux. Et que rien pourrait gâcher la puissance de cet instant. Rien. C'est ça que je me suis dit. Le monde, à cet instant, il pouvait s'écrouler. Sans rire. Il pouvait disparaître. J'étais prêt. D'ailleurs, tout disparaîtra un jour. Mais il y a une chose qui résistera à la destruction du monde. C'est la joie d'avoir été auprès d'elle. A cet endroit précis. A cet instant précis.»
Florian Zeller (Parijs, 28 juni 1979)
De Poolse dichter, vertaler en uitgever Ryszard Krynicki werd geboren op 28 juni 1943 in St.Valentin, Lager Wimberg, Oostenrijk. Krynicki was in 1975 een van de medeondertekenaars van het Gedenkschrift 59, een tekst die tegen de geplande veranderingen van de grondwet van de volksrepubliek Polen protesteerde. Daarvoor kreeg hij tussen 1976 en 1980 een drukverbod opgelegd. In 1981 was hij redakteur van de vakbondskrant van Solidarność in Poznań. In 1990 richtte hij de uitgeverij a5 op, waarin o.a. Wisława Szymborska en Adam Zagajewski publiceerden.Krynicki vertaalde ook werk van Gottfried Benn, Bertolt Brecht, Paul Celan, Reiner Kunze, Nelly Sachs, Georg Trakl en andere Duitse dichters in het Pools.
How Does It Rise
how does it rise from the fall? from falling to the knees? weakened from fear or bent in humility? from a broken sentence, which gives us to mercy or gives us mercy? from trustful faith? or untrusting faithfulness? how and against whom, against whom does it rise against whom does it run, the poem? hope?
and the fear of fulfilment?
Ryszard Krynicki (St.Valentin, 28 juni 1943)
De Duitse schrijver Otto Julius Bierbaum werd geboren op 28 juni 1865 in Grünberg. Hij studeerde in Leipzig en was bij het Corps Thuringia Leipzig aktief. Na zijn studie werd hij redacteur en later uitgever van de tijdschriften Die freie Bühne, Pan en Die Insel. Zijn literair werk omvatte gedichten, romans, cabaretteksten en reisverslagen.
Uit: Die Schlangendame
Als Herr Ewald Brock eben sein zweiundzwanzigstes Lebensjahr erfüllt hatte, gelang es ihm, zu seinem eigenen und aller seiner Bekannten Erstaunen, die Abiturientenprüfung zu bestehen. Es geschah an einem Gymnasium des äußersten Pommern und nicht mit Auszeichnung, sondern mit Ach und Krach und Note 3. Indessen, er hatte nie den Ehrgeiz besessen, ein Gelehrter zu werden, sondern es kam ihm fürs Erste nur darauf an, daß man ihm von Staatswegen die Erlaubnis zur Führung des Prädikates Student erteilte. Dieses Ziel hatte den dunklen Mühsäligkeiten seiner an zahlreichen humanistischen Bildungsanstalten des Vaterlandes durchmessenen Gymnasiastenlaufbahn den einzigen Glanz verliehen, und wenn ihn Horaz und Homer mit allen Ödigkeiten der lateinischen und griechischen Syntax drangsalten, wenn die üble Einrichtung der Mathematikstunden sein Dasein belästigte, so fühlte er sich in dem Gedanken aufgerichtet, daß eine Zeit kommen werde, bestimmt, allen diesen überflüssigen Molestierungen ein Ende zu bereiten, eine Zeit, in der Homer, Horaz und die Logarithmentafeln zu lächerlichen Schemen für ihn werden würden, auf dessen Visitenkarte die Abbreviaturen stud. med. und ein kunstreich verschlungener Zirkel stehen sollte, wie er den Korpsstudenten aus der miserablen Masse der unbemützten Streber emporhebt.
Otto Julius Bierbaum (28 juni 1865 1 februari 1910)
De Amerikaanse schrijver, en biograaf Aaron Edward Hotchner werd geboren op 28 juni 1920 in St. Louis. Hij studeerde rechten aan de Washington University Law School tot 1941 en diende in de luchtmacht als militair journalist. Na zijn diensttijd ontmoette hij Ernest Hemingway met wie hij veertien jaar lang een nauwe vriendschap onderhield. Hotchners bekendste werk iis zijn biografie over de schrijver Papa Hemingway uit 1966.
Uit: Papa Hemingway
"I do most of my work in my head. I never begin to write until my ideas are in order. Frequently I recite passages of dialogue as it is being written; the ear is a good censor. I never set down a sentence on paper until I have it so expressed that it will be clear to anyone.
Yet I sometimes think that my style is suggestive rather than direct. The reader must often use his imagination or lose the most subtle part of my thoughts.
I take great pains with my work, pruning and revising with a tireless hand. I have the welfare of my creations very much at heart. I cut them with infinite care, and burnish them until they become brilliant. What many another writer would be
content to leave in massive proportions, I polish into a tiny gem.
A writer's style should be direct and personal, his imagery rich and earthy, and his words simple and vigorous. The greatest writers have the gift of brilliant brevity, are hard workers, diligent scholars and competent stylists."
A. E. Hotchner (St. Louis, 28 juni 1920)
De Zwitserse schrijver Jürg Federspiel werd geboren op 28 juni 1931 in Kemptthal. Hij groeide op in Davos en volgde het voortgezet onderwijs in Basel. Vanaf 1951 was hij als verslaggever en filmcriticus werkzaam voor diverse Zwitserse kranten en verbleef hij langere tijd in de Vs, Duitsland, Frankrijk, Engeland en Ierland. Zijn beste werken zijn Orangen und Tode, Ballade von der Typhoid Mary en Geographie der Lust
Uit: Die Ballade von der Typhoid Mary
"Vierzehn Tage später erschien Mary vor Gericht, wo sie schwor, dass sie noch nie an Typhus erkrankt sei und deshalb auch niemanden habe anstecken können. Ein Mediziner (nicht Soper, seltsamerweise) trat als Experte auf und behauptete, allen ihren Schwüren zum Trotz, es seien in ihren Fäkalien Typhus-Bazillen nachgewiesen worden, womit er zwar recht hatte, das Gericht aber dennoch, wie der junge Anwalt nachwies, gegen die Verfassung verstiess. Trotzdem, Mary musste noch für drei Jahre in ihre Isolation zurück, bis endlich das Gesundheits-Departement mit schlechtem Gewissen den Beschluss fasste, sie gleichsam auf Widerruf zu 'begnadigen'. Mary musste ein offizielles Versprechen abgeben, sich auf keinen Fall als Köchin zu betätigen. Auch nicht als Verkäuferin von frischen Lebensmitteln. Ausserdem habe sie die Pflicht, sich alle drei Wochen beim Gesundheits-Departement zu melden. O'Connor hatte gesiegt, Mary bedankte sich, wurde auf freien Fuss gesetzt und verschwand. Sie brach ihr Versprechen sofort, erfand immer neue Namen für sich, kochte - als Hilfsköchin - in Restaurants und Hotels, dann wieder in gehobenen Häusern. Seltsam, sie wurde nie verdächtigt. Nie. Mary blieb gesichtslos für die Öffentlichkeit. Sie war gealtert. Hie und da brachen Fälle von Thyphus aus, und die Zeitungen witzelten, und wenn jemand, der nicht besonders geliebt wurde, starb, pflegte man sich zuzuflüstern, der oder die Verblichene habe sich leider die Rühreier von der Typhoid Mary zubereiten lassen. Zeitweise geriet der wunderbare Vorname Maria in Verruf. In Feinschmecker-Restaurants galt es als Spass, jemandem die Lust am Essen zu verderben, indem man erzählte, die Köchin des Lokals hiesse Mary"
Tags:Luigi Pirandello, Mark Helprin, Jean Jacques Rousseau, Marlene Streeruwitz, Florian Zeller, Ryszard Krynicki, Otto Julius Bierbaum, A. E. Hotchner, Jürg Federspiel, Romenu
Lucille Clifton, Rafael Chirbes, E. J. Potgieter, Kees Ouwens
De Amerikaanse dichteres en schrijfster Lucille Clifton werd geboren in New York op 27 juni 1936. Lucille Clifton overleed op 13 februari van dit jaar. Zie ook alle tags voor Lucille Clifton op dit blog.
Listen Children
listen children keep this in the place you have for keeping always keep it all ways
we have never hated black
listen we have been ashamed hopeless tired mad but always all ways we loved us
we have always loved each other children all ways
pass it on
Cutting Greens
curling them around i hold their bodies in obscene embrace thinking of everything but kinship. collards and kale strain against each strange other away from my kissmaking hand and the iron bedpot. the pot is black. the cutting board is black, my hand, and just for a minute the greens roll black under the knife, and the kitchen twists dark on its spine and i taste in my natural appetite the bond of live things everywhere.
Uit: Der Fall von Madrid (La Caída de Madrid, vertaald door Antje Kunstmann)
Don José Ricart war schlecht gelaunt aufgestanden. Um sechs Uhr morgens hatte er mit dem Gefühl, dass die Nacht schon zu lange dauerte, die Nachttischlampe angeknipst. Als er sah, dass es noch zu früh zum Ankleiden war, hatte er sich im Bett aufgesetzt und das umgeknickte Kopfkissen als Stütze in den Rücken geschoben. In dieser Stellung überkam ihn wieder einmal eine unwiderstehliche Lust zu rauchen, was ihn merklich in Unruhe versetzte, da er keine Zigaretten im Schlafzimmer hatte. Auf
Anordnung des Arztes rauchte er seit fast zwanzig Jahren nicht mehr, aber hin und wieder erinnerte er sich daran, als hätte er die letzte Zigarette erst vor zehn Minuten ausgedrückt.
Manchmal genehmigte er sich nach dem Essen eine Zigarre, an besonderen Tagen wie dem heutigen, dem 19. November, an dem er zur Feier seines Geburtstags mit seinem Freund Maxi im Jockey Club eine gute Cohiba rauchen würde. Fünfundsiebzig Jahre: ein Essen mit Vega Sicilia, Kaffee (auch ein fast aufgegebener Genuss), Cognac und Cohibas in Gesellschaft von Maxi. So
feierten sie seit einer Ewigkeit diesen Tag. Er lud Maxi ins Jockey ein, und wenn Maxi Geburtstag hatte, lud der ihn zu einem ordentlichen Eisbein mit Sauerkraut ins Edelweiß ein. Es war die einzige Geburtstagsfeier, die für ihn wirklich einen Sinn hatte. Alle anderen Feierlichkeiten waren lediglich das, was er »gesellschaftliche Verpflichtungen « nannte, angefangen bei der Versammlung der Belegschaft im großen Saal der Geschäftsstelle und der Überreichung des Geschenks durch den ältesten Arbeiter. Nicht einmal die Feiern im Familienkreis machten ihn glücklich.
Rafael Chirbes (Tabernes de Valldigna, 27 juni 1949)
Hm! John Bull, zegt hij, dien ik het minst vertrouw, als het zoo mooi tusschen ons lijkt - hm! hm! Hans Moff, voegt hij er bij, (zou die Courant hem weêr hebben geërgerd?) Hans Moff, die doorslaat, nu hij de bietekroten idealisirt! - hm! hm! hm! Monsieur ook al, wien het toch heugen moest, hoe goed hij het hier had; - tot Jonathan toe, waratje! die nog op geen New-York zoude bluffen, als ik geen Nieuw-Amsterdam had aangelegd, allen geven ze mij steken onder en boven water, wat bliefje? maar dat hoort ook zoo, - het is beter benijd dan beklaagd!.... Een boordevolletje, Mijne Heeren! maar, met uw verlof, - op mijn eigen welzijn!
Wacht ge niet tot de kinders er zijn? vraagt Jannetje.
Wacht even, roepen wij hem toe, wij zullen gaarne medeklinken.
Of zou er iemand onder de telgen Jan's wezen, die aarzelt hem bescheid te doen, dewijl het hem toeschijnt, dat het Hoofd van onzen Volksstam geen kleintje, neen, verduiveld veel eigenliefde heeft; dat de zelfzucht zoo ongeveer zijne tweede natuur is geworden? Hij zou Jan onregt aandoen. Hij zou toonen ons aller bet-over-grootvader niet te kennen. Hij zou mij in verzoeking brengen Jan's doopceel te ligten. Waarom zou ik het niet doen? Hij behoeft zich zijne afkomst niet te schamen, al overtreft hij zijne voorvaderen.
Niemand zette groote oogen op, wanneer ik hem vertel, dat Jan omstreeks den jare Vijftienhonderd in de luijers lag, en echter heden ten dage als een stevige zestiger nog fiksch op zijn koten staat. Hij is zoo kloek gebouwd; hij is zoo breed van schouders; zijne knoken zijn zoo forsch, dat tienmalen vijf jaren bij hem naauwelijks die verandering te weeg brengen, welke eenmaal vijf op ieder onzer pleegt uit te oefenen. Ik vrees zelfs, dat men hem zich ouder zal voorstellen dan hij inderdaad is, als ik van over de zestig spreke; schoon Jan de wereld heeft bekeken, Jan heeft zijne kuiten nog niet verloren: voor een patertje langs den kant zegt geen meisje ba! van hem. En wat zijne zaken betreft, daarin geeft Jan het u en mij nog te doen; hij was de eerste en de laatste in den winkel en op het kantoor, en schoon hij nu de woeligheid over heeft gedaan aan zijne jongens, de rekening, waaronder hij accoord gezet heeft, komt uit tot eenen penning, zegt hij.
dit de landschappen verenigt in een wil: het mij wenken. kende dan ik de myriaden ogen van hun gelatene? op het bereik waarvan ik mij in verdichtsels hulde, al voedsel verzamelend onder maar een voorwendsel :weggaan, uit mijn as treden, uitruimen de urn. of zo: vochten uit mijn slijm tredend, zwemen verspelend. maar zo, dat dit mij lokte als een voeder of oxigenium. zo ik naar willekeur van welluidendheid wisselde, of wespen inademde maar bijen uitsprak'
XXIX aan de oever van het ik rust het zelf. zo zegt dit wat wij ons ontzegd hebben. hier rust mijn onmacht, daar mijn almacht. gij hebt het hert terecht op zijn hart gewezen: hoe te begeren dat wij verlangen te wensen, wellen. dat water gestuwd uit de ondergronden. de keel in de bodem, kwel, vliedend in murmelingen. een hemel eerst van kristallen van vochten geboren al vallend van spatten gesijpeld, bron, door de hoge zanden
Is life worth loafing ? Come, recline with me And lazily this fragant afternoon We'll weigh the idle theme. I often think, If with protean versatility I might luxuriously loaf my days, I would no longer quarrel with the powers That called me forth. I would not be a man, Nor god, nor beast, nor bird, nor anything; Yet each whene'er I listed.
I would rise And, as an eagle, float in circles slow, That swing too wide and high for mortal ken, Or as a flesh-gorged leopard, in the sun Bask by a rocky den, or as a god Of some hushed sea lie sweltering on the sand, While crawled the servile waves to kiss my feet. Yet with environment I would not keep Strict correspondence, but with every whim Would loll where'er, whene'er I pleased.
Before Jove's throne, upon Olympus stretched With hands beneath my head, with careless eyes Exploring the vasty, vaulted heavens, I'd munch The rustic straw, or in the fatted form Of some church-going citizen would yawn While Hermes or Apollo spake.
Again Like that famed, errant Babylonian king, In horn-deep pastures I would graze and stray; And under odorous, knoll-crowning trees At noonday ruminate the leisurely cud. When all aweary of each languorous change I longed for sleep, with drooping wings I'd sink Adown the ether till some gloom I found, Where cool and mornless night would woo my soul To dreamless rest. When I awaked again Some newer charm of indolence I'd find. Ah, friend, for living life has little worth But for such loafing! Let us dream of it.