Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
30-11-2012
David Nicholls, Christophe Vekeman, Jan G. Elburg, Mark Twain, Jonathan Swift
Exciting! He was imitating her voice now, her soft Yorkshire accent, trying to make her sound daft. She got this a lot, posh boys doing funny voices, as if there was something unusual and quaint about an accent, and not for the first time she felt a reassuring shiver of dislike for him. She shrugged herself away until her back was pressed against the cool of the wall.
Yes, exciting. Were meant to be excited arent we? All those possibilities. Its like the Vice-Chancellor said, the doors of opportunity flung wide
Yours are the names in tomorrows newspapers
Not very likely.
So, what, are you excited then?
Me? God no, Im crapping myself.
Me too. Christ He turned suddenly and reached for the cigarettes on the floor by the side of the bed, as if to steady his nerves. Forty years-old. Forty. Fucking hell.
Smiling at his anxiety, she decided to make it worse. So whatll you be doing when youre forty?
He lit his cigarette thoughtfully. Well the thing is, Em -
Em? Whos Em?
People call you Em. Ive heard them.
Yeah, friends call me Em.
So can I call you Em?
Go on then, Dex.
So Ive given this whole growing old thing some thought and Ive come to the decision that Id like to stay exactly as I am right now.
Dexter Mayhew. She peered up at him through her fringe as he leant against the cheap buttoned vinyl headboard and even without her spectacles on it was clear why he might want to stay exactly this way. Eyes closed, the cigarette glued languidly to his lower lip, the dawn light warming the side of his face through the red filter of the curtains, he had the knack of looking perpetually posed for a photograph.
Met een wrange, wrede blik vol wroeging wilde je weten wat mij misschien scheelde Op zoek naar een benzinestation zat ik al acht uur achter het stuur, - je had kunnen weten dat ik me verveelde Ik zei : Wat zou er schelen ? Wat zou er aan de hand kunnen wezen ? En je wereldvreemde vriendje vroeg zich in ernst en hardop af of ik ooit al een boek van hem had gelezen
En we stonden samen in een lift, die op een nacht onverwacht stokte Je vroeg mij of ik van meisjes hield, ik zei : Yep ! Vooral dan van de kortgerokte En terwijl je vriendje mokte en zei dat hij niet wou dat er iemand zou beginnen te gillen Trok je treiterig traag je trui omlaag over je blote billen
Geschaard rond de rouletteschijf in wat ooit een casino geweest was Zette jij fluks de fles aan je mond, en je fluisterde : In vino veritas En daarna zweeg je zedig, maar ik zag wat je dacht, en ik wist wat je voelde, schat Terwijl je held zijn geld telde en ons vervolgens vertelde dat hij niets te verliezen had
Wel, dat vreselijke vriendje van je hoelang zal hij nog je vriendje zijn ? Hij vreet olijven bij de vleet en kauwt zelfs de pitten fijn Je zegt in mijn bijzijn dat je van hem houdt, en daarna zucht hij : Ja, en ik van jou Is het dit nu wat je wilde, schat, wel, is het dít wat je wou
Toen je jaren geleden loog dat wij niet voor elkaar waren geboren Toen je wereldvreemde vriendje zich doof hield, en zei dat hij absoluut niet kon horen Hoe je kreunde en krijste, hijgde en kreet Toen je hem van harte dankte omdat hij de deur dichtdeed
Geen groots visioen: mieren in de mist. Maar het stond dan ook niet aan een hemel getekend. Dit mijn drievuldigheid: de wereld en mijn twee ogen.
Geen groots visioen maar genoeg, als een kruimel, als een gevallen haar, stomme getuigen van onze misdaad: wij hebben gewaagd te bestaan.
Mensen of mieren, klein onderweg met hun koude zeulend. Toch zeker en giftig en sterk als de zon of haar aanbeden zusters de sterren.
En dat volstaat als heelal, dit wezen, dit eind van de ruimte: tastbare maar onweerhoudbare werkelijkheid.
Ars poetica
Zo maar een ei van trilling in zijn hand vijf vingers gedragen zich als bedaagde mannen naar wie een fatale geliefde geknipoogd heeft zijn buiten zichzelf en hemzelf en de hand sluit zich gretig met tegenzin
'bezoek als een koekoek van zoelte in een hand die zal broeden' woorden van eenzelfdeorde als de eerstgenoemde gebeurtenis raken optwee plaatsen een te laat waakzaam hoofd
aldus wordt een man bezocht die in geen wonder heeft geloofd maar die open zijn handen leeghield voor wat desondanks kon komen zijn oren gespitst naar een leegte
onverwacht treft een nooitvertoonde kleur zijn ogen zijn tong een smaak als een toonhoogte
zo redelijk raakt het gedicht met letters een pagina
Jan G. Elburg (30 november 1919 13 augustus 1992)
De Amerikaanse schrijver Mark Twain(pseudoniem van Samuel Langhorne Clemens) werd geboren op 30 november 1835 te Florida. Zie ook alle tags voor Mark Twain op dit blog.
Uit:The Adventures of Huckleberry Finn
I set down again, a-shaking all over, and got out my pipe for a smoke; for the house was all as still as death now, and so the widow wouldn't know. Well, after a long time I heard the clock away off in the town go boom -- boom -- boom -- twelve licks; and all still again -- stiller than ever. Pretty soon I heard a twig snap down in the dark amongst the trees -- something was a stirring. I set still and listened. Directly I could just barely hear a "me-yow! me-yow!" down there. That was good! Says I, "me-yow! me-yow!" as soft as I could, and then I put out the light and scrambled out of the window on to the shed. Then I slipped down to the ground and crawled in among the trees, and, sure enough, there was Tom Sawyer waiting for me.
WE went tiptoeing along a path amongst the trees back towards the end of the widow's garden, stooping down so as the branches wouldn't scrape our heads. When we was passing by the kitchen I fell over a root and made a noise. We scrouched down and laid still. Miss Watson's big nigger, named Jim, was setting in the kitchen door; we could see him pretty clear, because there was a light behind him. He got up and stretched his neck out about a minute, listening. Then he says:
"Who dah?"
He listened some more; then he come tiptoeing down and stood right between us; we could a touched him, nearly. Well, likely it was minutes and minutes that there warn't a sound, and we all there so close together. There was a place on my ankle that got to itching, but I dasn't scratch it; and then my ear begun to itch; and next my back, right between my shoulders. Seemed like I'd die if I couldn't scratch. Well, I've noticed that thing plenty times since.
Mark Twain (30 november 1835 21 april 1910)
Scene uit de film The Adventures of Huck Finn, 1993
I lay down on the grass, which was very short and soft, where I slept sounder than ever I remembered to have done in my life, and, as I reckoned, about nine hours; for when I awaked, it was just day-light. I attempted to rise, but was not able to stir: for, as I happened to lie on my back, I found my arms and legs were strongly fastened on each side to the ground; and my hair, which was long and thick, tied down in the same manner. I likewise felt several slender ligatures across my body, from my arm-pits to my thighs. I could only look upwards; the sun began to grow hot, and the light offended my eyes. I heard a confused noise about me; but in the posture I lay, could see nothing except the sky. In a little time I felt something alive moving on my left leg, which advancing gently forward over my breast, came almost up to my chin; when, bending my eyes downwards as much as I could, I perceived it to be a human creature not six inches high, with a bow and arrow in his hands, and a quiver at his back. In the mean time, I felt at least forty more of the same kind (as I conjectured) following the first. I was in the utmost astonishment, and roared so loud, that they all ran back in a fright; and some of them, as I was afterwards told, were hurt with the falls they got by leaping from my sides upon the ground. However, they soon returned, and one of them, who ventured so far as to get a full sight of my face, lifting up his hands and eyes by way of admiration, cried out in a shrill but distinct voice, Hekinah degul: the others repeated the same words several times, but then I knew not what they meant. I lay all this while, as the reader may believe, in great uneasiness. At length, struggling to get loose, I had the fortune to break the strings, and wrench out the pegs that fastened my left arm to the ground; for, by lifting it up to my face, I discovered the methods they had taken to bind me, and at the same time with a violent pull, which gave me excessive pain, I a little loosened the strings that tied down my hair on the left side, so that I was just able to turn my head about two inches.
Jonathan Swift (30 november 1667 19 oktober 1745)
De Nederlandse schrijfster en actrice Yasmine
Allas werd geboren op 30 november 1967 in Mogadishu in Somalië. Allas'
vader werd vermoord in 1977, en acht jaar later vluchtte ze naar het
buitenland. Toen ze in 1987 via Saoedi-Arabië en België in Nederland terecht
kwam, volgde ze een toneelopleiding, en acteerde bij een aantal gezelschappen,
waaronder De Trust en Nieuw Amsterdam. Haar debuutroman Idil, een meisje
verscheen in 1998. In deze roman, over een Somalisch meisje dat zich staande
probeert te houden in de harde Somalische mannengemeenschap, speelt het
onderwerp vrouwenbesnijdenis een belangrijke rol. De generaal met de zes
vingers uit 2001 werd ook alom geprezen. In 2004 verscheen De blauwe kamer,
gevolgd in 2006 door eenessaybundel,
Ontheemd en toch thuis, 2006. Een nagelaten verhaal, haar vierde roman,
verscheen in 2009.
Uit: Idil
Haar schaamlippen
zijn wat teruggetrokken, hoorde ik haar zeggen. Hoe groot moet het gat zijn?
Als ze nog maar kan plassen ben ik tevreden. Antwoordde mijn moeder. De vrouw
gaf een paar flinke klappen tegen mijn schaamlippen om ze te laten opzwellen.
Ze gebruikte geen verdovingsmiddel. Ik voelde dat ze aan mijn schaamlippen
trok. Van boven naar beneden. Ik merkte het zagen van de mesjes en het knippen
van de schaar. De pijn was zo ondraaglijk dat ik mijn billen omhoog tilde, maar
de vrouwen drukten me onmiddellijk weer op de grond.
( )
Mijn schaamlippen
zijn weggesneden, mijn clitoris is weggehaald. Alles is daarna dichtgenaaid, er
werd een piepklein tunneltje opengelaten. Overal kleefde bloed.
De Vlaamse dichter en schrijver Y.M. (Yannick) Dangre werd op 30 november 1987 geboren in Kapellen. Dangre ging naar school op het Sint-Michielscollege in Brasschaat, waar hij in 2004 afstudeerde in de richting Latijn-Wiskunde. Tijdens zijn middelbare schoolcarrière ontwikkelde hij reeds zijn literair talent door het schrijven van enkele gedichtjes zoals elke puber doet, aldus Dangre. Enkele van deze gedichten werden in het jaarboek van zijn school gepubliceerd. Dangre maakte pastiches op de Franse symbolisten en debuteerde op tweeëntwintigjarige leeftijd met de roman Vulkaanvrucht, waarvoor hij de Debuutprijs kreeg. Hij begon aan deze roman te schrijven tijdens zijn universitaire opleiding. Een klein deel van de roman werd als voorpublicatie uitgebracht in de verhalenbundel Print is Dead (2009), door uitgeverij Meulenhoff/Manteau. In 2011 verscheen zijn dichtbundel Meisje dat ik nog moet, die genomineerd werd voor de C. Buddingh'-prijs en waarmee hij de Herman de Coninckprijs won. Op 14 december 2011 nam Dangre deel aan de 22ste editie van het Groot Dictee der Nederlandse Taal waar hij met vijf fouten als tweede eindigde. In 2012 verscheen zijn tweede roman Maartse kamers bij De Bezige Bij. Zie ook alle tags voor Y.M. Dangre op dit blog.
De derde eenzaamheid
De dichter is een kant, een donkere Helft van de mensheid waar het schijndood En zondagse vernieling regent, waar de wolken smelten Tussen de uitgelezen tanden van zijn weemoed.
Een schaduwland is hij, een knokig kroondomein Van raadsels en te lang bewaarde mythes Over witte zonnen die niemand meer bezoekt En in wier stralen hij groeiend dakloos is.
Hij is als vanouds die kant, dat land Van schuimende sterrenbeelden en echos te groot Voor het vergeelde gras en de trouwe grafzerken Van zijn keel. Hij dobbert rond in wanklank Stoffig van alle seizoenen en eindigt megalomaan Onbewoond.
W.H. Auden once described being among scientists as feeling like a shabby curate whod strayed into a room full of dukes. When I accepted the post as the first ever poet in residence at BBC Radio 3, I developed a mild case of nerves. Not full-blown duodenal heave; more a queasy sense of being a slightly shabby wordsmith among the inveterately glossolalic.
Talking. Radio people are all so bloody good at it. Of course, like Auden, I was wrong to feel that way. At the Royal Philharmonic Society awards ceremony in 2004, the briljant young conductor Ilan Volkov described Radio 3 as family. Certainly, I was made to feel as far from shabby as one can imagine. Almost like family though I knew from the outset it was something Id also have to earn. Perhaps I can push my luck here and ask (hailing, as I do, from southern Italy) whether I joined the BBC family, or they mine? Its certainly in the balance as to which is larger. Talking of families, my emotional understanding of radio (and of opera) probably began in an Italian family kitchen. Everyone talking at once and yet everyone perfectly understood. It was a miraculous example of a multiple cross-talk system with no tuning facility. And no volume control.
Anyway, those initial nerves quickly melted away. So much so, that I seriously wondered whether I should take in a small cylinder of helium (from my lab days) and gulp a lungful before going on air, just to give the whole thing a Donald Duck soprano shake-up. More sensibly, Im wondering what I did to end up waist-deep in a writers paradise: working with a community deeply attuned to the use of words and the subtleties of music. I also have to wonder if Im suffering from a species of literary typecasting, as the frontier man of residencies?
Mario Petrucci (Londen, 29 november 1958)
De Italiaanse schrijver, schilder, arts en politicus Carlo Levi werd geboren op 29 november 1902 in Turijn. Zie ook alle tags voor Carlo Levi op dit blog.
Uit: Christus kwam niet verder dan Eboli (Vertaald door Margriet Agricola)
Dat is wellicht ook de onbewuste reden dat veel mensen er een hekel aan hebben als er een foto van hen gemaakt wordt. De Santarcangelese, die als het ware helemaal was ondergedompeld in deze magische wereld, was bang voor mijn schilderkunst. En dat was niet zozeer omdat ik haar iets zou kunnen aandoen in de trant van heksen die spelden prikken in een wassen beeldje dat hun slachtoffer voorstelt, maar vanwege de invloed en de macht die ik over haar zou hebben als ik een beeltenis aan haar zou onttrekken, zoals ik ook met de andere schilderijen die ik iedere dag maakte macht uitoefende over de personen en de dingen en de bomen en de dorpen. Ik begreep ook dat ik om deze magische vrees te overwinnen een nog sterkere magie zou moeten gebruiken dan die waar zij nu bang voor was, en dat kon niets anders zijn dan de meest directe en almachtige kracht: die van geweld. Ik dreigde dus haar te slaan en maakte een gebaar alsof, en misschien deed ik nog wel iets meer dan dat de armen van Giulia waren trouwens zeker niet minder sterk dan de mijne. Nauwelijks had ze mijn geheven armen gezien en gevoeld, of er verscheen een gelukzalige glans op haar gezicht, terwijl haar lippen zich openden in een tevreden glimlach die haar witte wolventanden liet zien. Zoals ik al verwacht had, was niets voor haar prettiger dan overheerst te worden door een absolute macht. Zo mak als een lammetje bleef zij geduldig voor mij poseren, en tegenover de onbetwistbare argumenten van mijn macht vergat zij haar gerechtvaardigde en natuurlijke vrees. En zo kon ik haar schilderen, met de zwarte sjaal die haar antieke slangengezicht omhulde. Op een groot vierkant doek schilderde ik haar ook liggend met haar zoontje in haar armen, en als er een vorm van moederschap bestaat zonder een spoor van sentimentaliteit, dan is zij er de belichaming van; er gaat een lichamelijke en aardse gehechtheid van uit en een bittere en gelaten betrokkenheid.
Car Biaggi se trouvait à lhôtel en réalité, Biaggi ne pouvait être quà lhôtel sil se trouvait à Sasuelo. Il avait du prendre une chambre à lhôtel quelques jours avant mon arrivée dans lintention de travailler là quelque temps complètement isolé. Ce qui faisait que, non seulement il savait que je me trouvais à Sasuelo, mais quil mobservait sans doute de très près depuis mon arrivée, surveillant toutes mes allées et venues avec dautant plus de facilité quil se trouvait lui-même à lintérieur de lhôtel. Car Biaggi savait dans quelle chambre je me trouvais évidemment, et cétait lui en réalité qui sétait caché de moi pendant ces quelques jours, ne sortant de sa chambre que quand il était sur de ne pas me croiser dans les couloirs, alors que, dans le même temps, je croyais me cacher moi-même et prenais parallèlement le même type de précautions pour éviter les parages de sa maison chaque fois que je quittais lhôtel pendant la nuit, que Biaggi aussi sortait de lhôtel à la nuit tombée, et quune de ces nuits dernières il avait du mapercevoir sur la jetée du port sous le même clair de lune que celui de cette nuit
Jean-Philippe Toussaint (Brussel, 29 november 1957)
AT first Shasta could see nothing in the valley below him but a sea of mist with a few domes and pinnacles rising from it; but as the light increased and the mist cleared away he saw more and more. A broad river divided itself into two streams and on the island between them stood the city of Tashbaan, one of the wonders of the world. Round the very edge of the island, so that the water lapped against the stone, ran high walls strengthened with so many towers that he soon gave up trying to count them. Inside the walls the island rose in a hill and every bit of that hill, up to the Tisroc's palace and the great temple of Tash at the top, was completely covered with buildings - terrace above terrace, street above street, zigzag roads or huge flights of steps bordered with orange trees and lemon trees, roofgardens, balconies, deep archways, pillared colonnades, spires, battlements, minarets, pinnacles. And when at last the sun rose out of the sea and the great silver-plated dome of the temple flashed back its light, he was almost dazzled. "Get on, Shasta," Bree kept saying. The river banks on each side of the valley were such a mass of gardens that they looked at first like forest, until you got closer and saw the white walls of innumerable houses peeping out from beneath the trees. Soon after that, Shasta noticed a delicious smell of flowers and fruit. About fifteen minutes later they were down among them, plodding on a level road with white walls on each side and trees bending over the walls.
"I say," said Shasta in an awed voice. "This is a wonderful place!" "I daresay," said Bree. "But I wish we were safely through it and out at the other side. Narnia and the North!"
Despite their rivalry, Maurizio was still the only friend who mattered to him. He realized that the woman had drawn him into a kind of trap, and, as he reconstructed their conversations, he also realized that she had constantly tried to undermine his friendship with Maurizio. Still, Maurizio had been too quick to offend him and even, it seemed, to bring about a break between them. After lengthy and painful consideration, Sergio decided that he would not call Maurizio back. It was up to Maurizio, who had been so quick to insult him on the slightest pretext, to take the first step toward a reconciliation. Maurizio, on the other hand, regretted his phone call almost immediately. But partly out of pride, and mainly out of fatuousness and selfishness, he did not want to take the first step. He was convinced that Sergio was somehow inferior to him, and that Sergio knew this; and he was convinced that his friends sense of inferiority would drive him to take the first step. Vaguely, and not in so many words, he sensed that he was not so sorry to lose Sergio.
In recent times, Sergio had been overly critical and had made it quite clear to Maurizio that he disapproved of certain aspects of his personality. Maurizio was troubled by these criticisms, and it did not help that he had to admit that many of them were true. There was an additional factor that persuaded him not to seek a rapprochement with his overly candid friend. Even though he was still very young,
Maurizio had already developed a Don Juanlike attitudehe could not tolerate a serious bond with a woman, and preferred to pursue many light, inconsequential affairs rather than devote himself to a singular, deep relationship. For some time now, this womans attachment had been an inconvenience to him, especially because his lucid intuition told him that this attachment was not unselfish on her part. On the day of his conversation with Sergio, Maurizio had gone to see Emilia and told her what had happened. He explained that his friendship had probably come to an end.
Alberto Moravia (28 november 1907 26 september 1990)
Eind jaren zestig
De Surinaamse schrijver, dichter en jurist Hugo Pos werd geboren in Paramaribo op 28 november 1913. Zie ook alle tags voor Hugo Pos op dit blog.
Uit: De dood van mijn grootvader
Doe je elleboog omhoog. Om me daartoe te bewegen hield Ping Ping de punt van zijn pennemes onder mijn voortdurend wegzakkende arm. Ping Ping was mijn vioolleraar. In werkelijkheid heette hij Bueno de Mesquita, evenals zijn iets oudere neef, die Bang Bang werd genoemd. De naamgeving correspondeerde met hun uiterlijke verschijning. Ping Ping was klein van stuk. Bang Bang was wat forser uitgevallen. Het kan ook zijn dat subtiele muzikale verschillen aanleiding hebben gegeven tot hun klanknabootsende benamingen. Ping Ping had, als ik me niet vergis, de muzikale leiding gehad van de operette De Mikado, Bang Bang van De Geisha. De Geisha had in populariteit de Mikado ver achter zich gelaten. Uit het tekstboekje, dat mijn moeder had bewaard, had ik mij de plot eigen gemaakt van de Amerikaanse marineofficier, wiens schip op het punt staat te vertrekken, en de in Yokohama achterblijvende geisha.
Ik kan niet zeggen dat ik stond te trappelen van ongeduld tot ik ook eens een geisha zou achterlaten, maar het gegeven sprak me aan.
Mijn moeder heeft me eens de actrice aangewezen die de rol van de geisha had gespeeld. Ze was de mollige dochter van de winkelier op het Kerkplein, die sigaren en bioscoopkaartjes verkocht. We noemden hem ongeacht de familierelatie, oom Julius. Als ik sigaren voor mijn vader ging kopen - nooit bioscoopkaartjes want mijn vader was lid van de filmkeuring - hoopte ik altijd dat de dochter de sigaren niet uit een houten sigarenkistje, maar uit een van de grote stopflessen zou halen. Die waren zo goed afgesloten dat ze de fles tegen haar borst moest drukken en haar spieren moest spannen om hem open te krijgen. Was de stop er eenmaal af en de bobbels in de ruststand teruggekeerd, dan deed ze de sigaren in een papieren zakje en gaf me een snoepje toe. Dank u wel, juffrouw. Ze moest eens weten...
Uit:Die Welt von Gestern. Erinnerungen eines Europäers
Alle die fahlen Rosse der Apokalypse sind durch mein Leben gestürmt, Revolution und Hungersnot, Geldentwertung und Terror, Epidemien und Emigration; ich habe die großen Massenideologien unter meinen Augen wachsen und sich ausbreiten sehen, den Faschismus in Italien, den Nationalsozialismus in Deutschland, den Bolschewismus in Russland und vor allem jene Erzpest, den Nationalismus, der die Blüte unserer europäischen Kultur vergiftet hat. Ich musste wehrloser, machtloser Zeuge sein des unvorstellbaren Rückfalls der Menschheit in längst vergessen gemeinte Barbarei mit ihrem bewussten und programmatischen Dogma der Antihumanität. Uns war es vorbehalten, wieder seit Jahrhunderten Kriege ohne Kriegserklärungen, Konzentrationslager, Folterungen, Massenberaubungen und Bombenangriffe auf wehrlose Städte zu sehen, Bestialitäten all dies, welche die letzten fünfzig Generationen nicht mehr gekannt haben und künftige hoffentlich nicht mehr erdulden werden. Aber paradoxerweise habe ich auch in ebenderselben Zeit, da unsere Welt im Moralischen zurückstürzte um ein Jahrtausend, dieselbe Menschheit im Technischen und Geistigen sich zu ungeahnten Taten erheben sehen, mit einem Flügelschlag alles in Millionen Jahren Geleistete überholend ...
( )
Alles in unserer fast tausendjährigen Monarchie war auf Sicherheit gegründet ... Dieses Gefühl der Sicherheit war der erstrebenswerteste Besitz von Millionen, das gemeinsame Lebensideal. [...] Immer weitere Kreise begehrten ihren Teil an diesem kostbaren Gut. Erst waren es nur die Besitzenden, die sich dieses Vorzugs erfreuten, allmählich aber drängten die breiten Massen heran; das Jahrhundert der Sicherheit wurde das goldene Zeitalter des Versicherungswesens. Man assekurierte sein Haus gegen Feuer und Einbruch, sein Feld gegen Hagel und Wetterschaden, seinen Körper gegen Unfall und Krankheit ...
Stefan Zweig (28 november 1881 22 februari 1942)
Wenn unser arabischer Nachbar die Kinder zu Bett gebracht, die liegengebliebene Arbeit getan, die E-Mails beantwortet und einige warme Worte mit der Frau über die Segnungen und Kümmernisse ihres Tages, die nächste Reise, die letzte Nacht gewechselt hat, wird er ihr in aller Liebe vom Durst sprechen dürfen, den es im Leben täglich zu löschen gilt, sagt Johannes und meint den Durst im emphatischen Sinne, den Durst nach der Freiheit des Lustlosen, nach Gleichheit unter Verschiedenen und ihrer unverbrüchlich vergänglichen Brüderlichkeit, den Kinder nicht, noch Liebe oder Werke löschen können, sind diese doch mit dem Brot zu vergleichen, das in der Bildersprache der Religionen viel eher als das Wasser für das materiell Notwendige steht, obwohl man und das ist so merkwürdig, daß niemand es bemerkt zu haben scheint viel schneller verdursten als verhungern kann, zumal dort, wo unsere Monotheismen ihre Heimat haben, Landschaften, in denen man sich vor Wassernot das Paradies gar nicht anders vorstellen konnte als in der Terminologie des Fließens, das im Durst seine Diesseitigkeit finndet. Ich könnte jetzt Aufheben darum machen, daß jedenfalls unter den abrahamitischen Konfessionen einzig die Schiiten und das ausgerechnet auf dem Boden Zarathustras, der das Feuer anbetet eine Mythologie des Wassers entwickelt haben, doch würde ich als Apologet mißverstanden, brächte ich den Durst von Kerbela mit den genannten Idealen der Französischen Revolution in Verbindung, wie ich es tun müßte, um dem ermordeten Imam Gerechtigkeit widerfahren zu lassen, und so will ich mich darauf beschränken, von jenem Durst zu sprechen, der meinen Nachbarn vollends übermächtigt, sobald seine deutsche Frau es sich gegen halb elf vor den Tagesthemen oder höchstens eine Stunde später im Bett eingerichtet oder, wie sie sagen wird, gemütlich gemacht hat.
Navid Kermani (Siegen, 27 november 1967)
De Amerikaanse dichter en prozaïst James Agee werd geboren in Knoxville, Tennessee.op 27 november 1909. Zie ook alle tags voor James Agee op dit blog.
Uit: A Death in the Family
At supper that night, as many times before, his father said, "Well, spose we go to the picture show."
"Oh, Jay!" his mother said. "That horrid little man!"
"What's wrong with him?" his father asked, not because he didn't know what she would say, but so she would say it.
"He's so nasty!"she said, as she always did. "So vulgar! With his nasty little cane; hooking up skirts and things, and that nasty little walk!"
His father laughed, as he always did, and Rufus felt that it had become rather an empty joke; but as always the laughter also cheered him; he felt that the laughter enclosed him with his father.
They walked downtown in the light of mother-of-pearl, to the Majestic, and found their way to seats by the light of the screen, in the exhilarating smell of stale tobacco, rank sweat, perfume and dirty drawers, while the piano played fast music and galloping horses raised a grandiose flag of dust. And there was William S. Hart with both guns blazing and his long, horse face and his long, hard lip, and the great country rode away behind him as wide as the world. Then he made a bashful face at a girl and his horse raised its upper lip and everybody laughed, and then the screen was filled with a city and with the sidewalk of a side street of a city, a long line of palms and there was Charlie; everyone laughed the minute they saw him squattily walking with his toes out and his knees wide apart, as if he were chafed; Rufus' father laughed, and Rufus laughed too. This time Charlie stole a whole bag of eggs and when a cop came along he hid them in the seat of his pants. Then he caught sight of a pretty woman and he began to squat and twirl his cane and make silly faces.She tossed her head and walked away with her chin up high and her dark mouth as small as she could make it and he followed her very busily, doing all sorts of things with his cane that made everybody laugh, but she paid no attention.
Cest le contraire du vélo, la bicyclette. Une silhouette profilée mauve fluo dévale à soixante-dix à lheure : cest du vélo. Deux lycéennes côte à côte traversent un pont à Bruges : cest de la bicyclette. Lécart peut se réduire. Michel Audiard en knickers et chaussettes hautes au comptoir dun bistro : cest du vélo. Un adolescent en jeans descend de sa monture, un bouquin à la main, et prend une menthe à leau à la terrasse : cest de la bicyclette. On est dun camp ou bien de lautre. Il y a une frontière. Les lourds routiers ont beau jouer du guidon recourbé : cest de la bicyclette. Les demi-course ont beau fourbir leurs garde-boue : cest du vélo. Il vaut mieux ne pas feindre, et assumer sa race. On porte au fond de soi la perfection noire dune bicyclette hollandaise, une écharpe flottant sur lépaule. Ou bien on rêve dun vélo de course si léger : le bruissement de la chaîne glisserait comme un vol dabeille. A bicyclette, on est un piéton en puissance, flâneur de venelles, dégustateur du journal sur un banc. A vélo, on ne sarrête pas : moulé jusquaux genoux dans une combinaison néospatiale, on ne pourrait marcher quen canard, et on ne marche pas.
Cest la lenteur et la vitesse ? Peut-être. Il y a pourtant des moulineurs à bicyclette très efficaces, et des petits pépés à vélo bien tranquilles. Alors, lourdeur contre légèreté ? Davantage. Rêve denvol dun côté, de lautre familiarité appuyée avec le sol. Et puis
Philippe Delerm (Auvers-sur-Oise, 27 november 1950)
Intérieur bourgeois anglais, avec des fauteuils anglais. Soirée anglaise. M. Smith, Anglais, dans son fauteuil et ses pantoufles anglais, fume sa pipe anglaise et lit un iournal anglais, près d'un feu anglais. Il a des lunettes anglaises, une petite moustache grise, anglaise. A côté de lui, dans un autre fauteuil anglais, Mme Smith, Anglaise, raccommode des chaussettes anglaises. Un long moment de silence anglais. La pendule anglaise frappe dix-sept coups anglais.
Mme SMITH
Tiens, il est neuf heures. Nous avons mangé de la soupe, du poisson, des pommes de terre au lard, de la salade anglaise. Les enfants ont bu de l'eau anglaise. Nous avons bien mangé, ce soir. C'est parce que nous habitons dans les environs de Londres et que notre nom est Smith.
M. SMITH,continuant sa lecture, fait claquer sa langue.
Mme SMITH
Les pommes de terre sont très bonnes avec le lard. Lhuile de la salade n'était pas rance. L'huile de l'épicier du coin est de bien meilleure qualité que l'huile de l'épicier d'en face, elle est même meilleure que l'huile de l'épicier du bas de la côte. Mais je ne veux pas dire que leur huile à eux soit mauvaise.
M. SMITH,continuant sa lecture, tait claquer sa langue.
Mme SMITH
Pourtant, c'est toujours l'huile de l'épicier du coin qui est la meilleure...
M. SMITH,continuant sa lecture, fait claquer sa langue.
Mme SMITH
Mary a bien cuit les pommes de terre, cette fois-ci. La dernière fois elle ne les avait pas bien fait cuire. Je ne les aime que lorsqu'elles sont bien cuites.
M. SMITH, continuant sa lecture, tait claquer sa langue.
Mme SMITH
Le poisson était frais. Je m'en suis léché les babines. j'en ai pris deux fois. Non, trois fois. Ça me fait aller aux cabinets. Toi aussi tu en as pris trois fois. Cependant la troisième fois, tu en as pris moins que les deux premières fois, tandis que moi j'en ai pris beaucoup plus. j'ai mieux mangé que toi, ce soir. Comment ça se fait? D'habitude, c'est toi qui manges le plus. Ce n'est pas l'appétit qui te manque."
That is the main thing I want to tell you, that I regret very deeply the hard times I know you and your mother must have gone through, with no real help from me at all, except my prayers, and I pray all the time. I did while I lived, and I do now, too, if that is how things are in the next life. I can hear you talking with your mother, you asking, she answering. It's not the words I hear, just the sounds of your voices. You don't like to go to sleep, and every night she has to sort of talk you into it all over again. I never hear her sing except at night, from the next room, when she's coaxing you to sleep. And then I can't make out what song it is she's singing. Her voice is very low. It sounds beautiful to me, but she laughs when I say that. I really can't tell what's beautiful anymore. I passed two young fellows on the street the other day. I know who they are, they work at the garage. They're not churchgoing, either one of them, just decent rascally young fellows who have to be joking all the time, and there they were, propped against the garage wall in the sunshine, lighting up their cigarettes. They're always so black with grease and so strong with gasoline I don't know why they don't catch fire themselves. They were passing remarks back and forth the way they do and laughing that wicked way they have. And it seemed beautiful to me. It is an amazing thing to watch people laugh, the way it sort of takes them over. Sometimes they really do struggle with it. I see that in church often enough. So I wonder what it is and where it comes from, and I wonder what it expends out of your system, so that you have to do it till you're done, like crying in a way, I suppose, except that laughter is much more easily spent. When hey saw me coming, of course the joking stopped, but I could see they were still laughing to themselves, thinking what the old preacher almost heard the say.
Uit:The Censors (Vertaald door Frank Thomas Smith)
That was the plan when Juan, like so many others, applied to be a censor. Not because of conviction like a few others or because he needed work like still others, no. He applied simply in order to try to intercept his own letter, not at all an original idea, but a comforting one. He was hired immediately, because more censors are needed every day and there's no time to be squeamish about references.
The Directorate of Censorship was aware of the secret motive behind the desire of more than one to work in the bureau, but they were in no condition to be too strict and anyway -- What for? They knew how difficult it would be for those poor innocents to find the letter they were looking for, and even if they did, what importance does a letter or two that slips though the barrier cracks compared to the others that the new censor would shoot down. That's how our Juan was able to join the Censorship Bureau of the Ministry of Communications.
The building, seen from outside, had a festive air because of the smoked glass that reflected the sky, an air that was in total contrast to the austere atmosphere of its interior. And little by little Juan became accustomed to the climate of concentration which his new work required, and the knowledge that he was doing everything possible for his letter -- that is for Mariana -- assuaged his anxieties. He wasn't even worried when, the first month, he was assigned to Section K where the envelopes are opened with painstaking care to see if they contain some explosive.
Over Mozart kan men moeilijk oordelen, als men niet zo goed als al zijn werken kent. Alfred Einstein zegt in zijn Mozart-boek, naar aanleiding van het Magnificat uit de Vesperae solennes de confessore (KV 339): Iemand die zulke composities niet kent, kent Mozart niet. In feite geldt dit voor heel veel werken van Mozart. Wie voor de eerste maal het Münchener Kyrie in d-klein (KV 341) hoort, dit Kyrie waarvoor de eerder genoemde Einstein op de knieën valt, beseft dat zijn kijk op Mozart ingrijpend veranderd is. Na zo'n stuk kun je al het werk van Mozart dat je eerder al kende, weer opnieuw horen, nu wetend dat het voorgoed anders zal klinken. Zoiets geldt ook voor de Thamosmuziek (KV 345) en voor het Adagio en Fuga in c-klein (KV 546) en voor de Maurerische Trauermusik (KV 477). Zulke composities maken het mogelijk een blik in iemand's innerlijk te werpen die daarvoor vaak zo vrolijk leek, maar zich openbaart als een diepzinnig melancholicus.
Over deze veelzijdigste van alle toondichters heeft Vestdijk herhaaldelijk geschreven. Altijd vol bewondering, maar toch kan ik mij slecht voorstellen dat er ook maar één Mozart-kenner is die Vestdijk in zijn vaak gewaagde conclusies zal willen bijvallen. Mij bekruipt zelfs, als ik lees wat Vestdijk over Mozart schreef, een gevoel van grote ergernis en dat verbaast me. Niet zelden ben ik het met Vestdijk oneens als hij over andere componisten dan Mozart schrijft, maar ergeren doet hij mij nooit.
Behalve dus als hij over Mozart schrijft. Waarom? Omdat hij, zoals ik eerder al eens beweerde, een totaal onjuiste visie op Mozart had. Toen ook beloofde ik dat ik zou proberen om dat in een apart opstel aan te tonen. Vandaar deze verhandeling.
Zeker is dat Vestdijk's kennis van het oeuvre van Mozart grote leemten vertoonde. Natuurlijk mag uit het feit dat hij sommige composities nooit noemt niet voetstoots worden afgeleid dat hij ze ook niet kende, maar hij kan nauwelijks in de gelegenheid zijn geweest de hierboven genoemde composities te beluisteren (er waren nog geen plaatopnames) en het lijkt me vrijwel zeker dat hij de jeugdopera's, en Idomeneo en La Clemenza di Tito ook niet kende.
"Es ist ein Gesicht, das er mit noch anderen teilt. Gleichsam ein einziges Gesicht, immer dasselbe. Ich kenne es und begegne ihm ab und zu: dem Gesicht eines Mannes mit Publikum- und ich, Teil dieses Publikums, will von ihm bemerkt werden.Er soll mich auserwählen von allen anderen, mich herausheben, zu etwas Besonderen machen, mich aus der Menge herausziehen, in der ich mich befinde. Und die mir von dem Augenblick an, da ich ihn gesehen habe, nicht mehr genügt. Ein Carmen-Syndrom. Weiß Gott, wo ich das herhabe."
( )
"Kann man etwas suchen, ohne zu wissen, was es ist? Ich suchte, ohne zu wissen, was. Ich erkenne es, weil es mir stets in derselben Gestalt begegnet, in derselben Umhüllung in Form von Worten, gesprochenen Worten des Mannes mit dem Gesicht oder gedruckten Worten auf Papier, hinter denen sich ebenfalls das Gesicht verbirgt. Der Mann und die Worte wecken ein Verlangen, das ich stillen und doch nicht missen will."
Connie Palmen (Sint Odiliënberg, 25 november 1955)
De Australische (Aboriginal) schrijfster Alexis Wright werd geboren op 25 November 1950 in de Gulf of Carpentaria. Zie ook alle tags voor Alexis Wright op dit blog.
Uit : Carpentaria
It takes a particular kind of knowledge to go with the river, whatever its mood. It is about there being no difference between you and the movement of water as it seasonally shifts its tracks according to its own mood. A river that spurns human endeavour in one dramatic gesture, jilting a lover who has never really been known, as it did to the frontier town built on its banks in the hectic heyday of colonial vigour. A town intended to serve as a port for the shipping trade for the hinterland of Northern Australia.
In one moment, during a Wet season early in the last century, the town lost its harbour waters when the river simply decided to change course, to bypass it by several kilometres. Just like that. Now the waterless port survives with more or less nothing to do. Its citizens continue to engage in a dialogue with themselves passed down the generations on why the town should continue to exist. They stayed on to safeguard the northern coastline from invasion by the Yellow Peril. A dreadful vision, a long yellow streak marching behind an arrowhead pointing straight for the little town of Desperance. Eventually the heat subsided. When the Yellow Peril did not invade, everyone had a good look around and found a more contemporary reason for existence. It meant the town still had to be vigilant. Duty did not fall on one or two; duty was everybody's business. To keep a good eye out for whenever the moment presented itself, to give voice to a testimonial far beyond personal experience -- to comment on the state of their blacks. To do so was regarded as an economic contribution to State rights, then, as an afterthought, to maintaining the decent society of the nation as a whole.
Alexis Wright (Gulf of Carpentaria, 25 November 1950)
Uit:The Painter of Battles (Vertaald door Margaret Sayers Peden)
It was the same voice every day: educated, with good diction. Faulques imagined the woman to be young; no doubt a local guide who accompanied the tourists on the three-hour tour the boat--a sixty-five-foot tender painted blue and white that docked in Puerto Umbría--made between Ahorcados Island and Cabo Malo. In the last two months, from atop the cliff, Faulques had watched it pass, its deck filled with people armed with film and video cameras as summertime music thundered over the loudspeakers, so loud that the interruptions of the woman's voice came as a relief. A well-known painter lives in that tower, which stood abandoned for a long time, and he is embellishing the entire interior wall with a large mural. Unfortunately, it is private property and no visitors are allowed . . . This time the woman was speaking Spanish, but on other occasions it might be English, Italian, or German. Only when the tickets were bought with francs--four or five times that summer--did a masculine voice relieve her, in French. At any rate, Faulques thought, the season was almost over; with every trip there were fewer tourists on board the tender, and soon those...
Arturo Pérez-Reverte (Cartagena, 25 november 1951)
De Chinese schrijver Ba Jin werd op 25 november 1904 geboren in Chengdu. Zie ook alle tags voor Ba Jin op dit blog.
Uit:When the Snow Melted (Vertaald door Tang Sheng)
Separation was of course one way to solve the problem. But things must be pretty serious if such a drastic solution was contemplated. I was worried. To tell the truth I would hate to see this young couple separate, though I didn't like to see them quarrel all the time either.
"Separate?" I knitted my brows and then smiled to ease the tension. "Come, don't get excited. Squabbles between husband and wife are really nothing unusual. If only both sides will compromise a little it's quite easy to settle them amicably. To my mind, you two ought to make an ideal couple." "I used to think so too," she said wistfully. Then she sighed softly and a slight pause ensued before she continued, "But it hasn't worked out that way. Just why, I don"t know. At any rate there is a barrier between us."
"Barrier? What barrier?" I asked, as if the idea were quite incongruous.
"I don't know either," she replied in despair. "It's something invisible and intangible, yet I feel it's there . . ." She stopped and bit her lips. A look of grief, seemingly faint but in fact profound, clouded her pretty girlish face. And there was anguish in the depth of her eyes. When I saw the expression in them my own heart sank.
"Zisheng, you must find a way out for me!" she begged. "I haven't the courage to go on living with him."
I found myself in a most awkward position. I sympathized with her and was eager to help her - but her husband, Bohe, was my friend. Besides, I could see no good reason why they should split up. I was not ingenious enough to suggest a solution.
Het waren geheel andere dingen, het scheen of zij niets te maken hadden met dat deuntje, dat hij nu volgde, alsof het hem trok, zacht en niet te weerstaan trok; en toch was daar een heimelijke, onbegrijpelijke overeenstemming, een herinnering, een weder-herkennen, dat het tegenwoordige oogenblik ophief in de sterretinteling van het verleden en het leven rondom diep maakte en wijd als een hemel....
Nu zweeg het fluitspel.
Stilstaande zag de jonge man om zich heen. Hij was aan een grens gekomen van maanlicht en duisternis, aan een schaduwkring dien een zwarte boomen-massa wijd over het glorige gras spreidde. Onduidelijk nam hij een dicht gedrongen menigte van stammen waar, lang afhangende groeisels en van maanlicht even beglommen looverspreidingen. Een geur van verwelkende bloemen hing in de lucht. Hij herkende den heiligen waringin aan den ingang van het dorp, waar de vrome passar-gangers den Danhjang Dessa offeranden van jasmijn-bloesem plachten te brengen op het zoden-altaar.
Hij was ver van de fabriek af gekomen.
Langzaam ging hij terug door het van dauw wit glinsterende en druipende gras. In de stilte van zijn gedachten zong het deuntje der fluit voort, en zijne stappen schikten zich naar de onhoorbare maat.
Nog een poos lang wakker liggend in de duisternis van zijn huis, bleef hij luisteren of niet weer het klare geluid aan kwam strijken.
Toen kwam de gedachte aan zijn werk weer terug. Hij sliep in met de voorstelling van de nieuwe machine die hij op zou stellen in het molenhuis
.
Augusta de Wit (25 november 1864 - 9 februari 1939)
Mein Bruder wurde in Lackschuhen von den Onkeln und der Tante zum Zug gebracht, mit dem wir wegfuhren, und in diesen schwarzen Lackschuhen, die er immer an den Füßen der eleganten Kurgäste bewundert hatte, fror er, als wir über die Grenze, über den Brennerpaß, "heim ins Reich" gebracht wurden. Wir waren die Kinder eines ehemaligen Hotelhausmeisters, also Hotelschuhputzers und später dann entlassenen Hilfskurgärtners. Wir waren die Dummen, die glaubten, das Richtige zu machen, weil die meisten um uns herum im Lande so redeten. Und aus einigen von diesen wurden später auch gut funktionierende Henker oder vaterlandsliebende Mörder. Ich höre meinen Vater schreien: Ich hab' einen Bock geschossen! Ich weiß nicht, warum dieser Satz in meinem Kopf zurückblieb, einer von den wenigen Sätzen meines Vaters, an die ich mich erinnere. Ich höre meinen Vater aufschreien und höre diesen Satz und sehe eine braune Kommode mit Schubladen, sehen meinen Vater und dieses Möbelstück, das nichts mit diesem Satz zu tun haben konnte, sehe keine Zimmerwand und keinen anderen Gegenstand, sehe auch keine andere Person, obwohl wahrscheinlich andere Personen - meine Mutter, meine Geschwister - Vaters Publikum gewesen sein müssen, denn mir Vierjährigem wird er diesen Satz nicht entgegengebrüllt haben, und ich kann mich nur an diese gebrüllten Worte erinnern, an keine Gesichter, nicht an das Gesicht einer Schwester oder eines Bruders, nicht an das Gesicht meiner Mutter, auch an keinen anderen Satz, der von meinem Vater oder jemand anderem noch gesagt worden wäre. Ich hab einen Bock geschossen: Diesen Satz trug ich mit mir durch das Leben, ohne mich die längste Zeit nach seinem Sinn zu fragen. Er beschwerte mich nicht, dieser Satz, eigenartigerweise vergaß ich ihn aber auch nicht. Irgendeinmal als Erwachsener verstand ich ihn, ging mir der Sinn dieses Satzes auf, mein Vater war ja nie ein Jäger gewesen, und wenn er einen Bock geschossen hatte, so meinte er damit einen schweren Irrtum, der ihm passiert war, in den er mit uns hineingerannt war: die Option für Deutschland.
Caught still as Absalom, Surely the air hangs From the swayless cloud-boughs Like hair of Absalom
Caught and hanging still. From the imagined weight Of spaces in a sky Of mute chagrin my thoughts Hang like branch-clung hair To trunks of silence swung, With the choked soul weighing down Into thick emptiness. Christ, end this hanging death, For endlessness hangs therefrom !
Invisibly branches break From invisible trees: The cloud-woods where we rush (Our eyes holding so much), Which we must ride dim ages round Ere the hands (we dream) can touch, We ride, we ride-before the morning The secret roots of the sun to tread- And suddenly We are lifted of all we know, And hang from implacable boughs.
Uit: The English in Egypt (Vertaald door Ann Stevens)
« A strange people, for whom it is out of the question that anyone can be moral without reading the Bible, and strong without playing cricket, and a gentleman without being English! And it is this that makes them so detested. They never fuse, they never lose their Englishness.
( )
The Englishman falls on the ideas and customs of other nations like a lump of granite in the water: and there he stays, a weighty encumbrance, with his Bible, his sports and his prejudices, his etiquette and selfishness completely unaccommodating to those among whom he lives. That is why he remains, in the countries where he has lived for centuries, a foreigner.
José Maria Eça de Queiroz(25 november 1845 - 16 augustus 1900)
Lord, what am I, that with unceasing care Thou did'st seek after me, that Thou did'st wait Wet with unhealthy dews before my gate, And pass the gloomy nights of winter there? Oh, strange delusion, that I did not greet Thy blest approach, and oh, to heaven how lost If my ingratitude's unkindly frost Has chilled the bleeding wounds upon Thy feet.
How oft my guardian angel gently cried, Soul, from thy casement look, and thou shalt see How He persists to knock and wait for thee! And oh, how often to that Voice of sorrow, Tomorrow we will open, I replied, And when the morrow came I answered still Tomorrow.
Vertaald door H. W. Longfellow
Lope de Vega (25 november 1562 27 augustus 1635)
Uit:Devils Island (Vertaald door David MacDuff en Magnus Magnusson)
As for Baddi, he gave meaning to all the struggles of this world: that clever and handsome lad of promise, that blessed scion of the family, the granny's boy of the prayers which the queen of the Old House repeated to herself aloud as she did the dishes at the sink or in silence as she brooded over the cards and the future of strangers the boy with the bright eyes and the smile, always helpful and generous to everything which drew breath. Now he was expected home. The Americans were lucky to have enjoyed his presence all these years, thought Karolína, that steely woman who had not allowed her feelings free rein for decades. Nowadays she talked of her Baddi with such tearful longing that even Tommi was moved and began to imagine that everything would be bright and beautiful when the angel came home. But Tommi had always been much more attached to Danni; they had so much in common, he and the younger brother whom few missed and whose memory meant no more to the family than a raven landing on a gable-head and cawing. Tommi came to think, when he looked back, that Baddi had not been such a bad lot after all that was just exaggeration and a lack of understanding of young people. Boys would be boys, wouldn't they? Before Baddi left he had become a bit of a burden to Tommi to be sure, because of the fines and damages he had had to pa; for all kinds of minor mischief Baddi had got involved in, but youngsters grew out of that sort of thing. Tommi was far more worried about the boys when they began to tinker with brennivín and steal bottles and get drunk and go into sheds and shacks with girls who screamed and bawled and came rushing out with fire and frenzy in their eyes, but who always allowed themselves to be lured into the sheds again. But why should Tommi worry about that? They were young and enjoying themselves.
Uit:Allah Is Not Obliged (Vertaald door Frank Wynne)
Number three . . . I'm disrespectful, I'm rude as a goat's beard and I swear like a bastard. I don't swear like the civilised Black Nigger African Natives in their nice suits, I don't say fuck! shit! bitch! I use Malinke swear words like faforo! (my father's cock - or your father's or somebody's father's), gnamokode! (bastard), walahe! (I swear by Allah). Malinke is the name of the tribe I belong to. They're Black Nigger African Savages and there's a lot of us in the north of C(tm)te d'lvoire and in Guinea, and there's even Malinkes in other corrupt fucked-up banana republics like Gambia, Sierra Leone and up in Senegal.Number four . . . I suppose I should apologise for talking right at you like this, on account of how I'm only a kid. I'm maybe ten, maybe twelve (two years ago, grandmother said I was eight, maman said I was ten) and I talk too much. Polite kids are supposed to listen, they don't sit under that talking-tree and they don't chatter like a mynah bird in a fig tree. Talking is for old men with big white beards. There's a proverb that says,'For as long as there's a head on your shoulders, you don't put your headdress on your knee.' That's village customs for you. But I don't give two fucks about village customs any more, 'cos I've been in Liberia and killed lots of guys with an AK-47 (we called it a 'kalash') and got fucked-up on kanif and lots of hard drugs.Number five . . . To make sure I tell you the life story of my fucked-up life in proper French, I've got four different dictionaries so I don't get confused with big words. First off, I've got the Larousse and the Petit Robert, then, second off, I've got the Glossary of French Lexical Particularities in Black Africa, and, third off, I've got the Harrap's. The dictionaries are for looking up big words and checking big words and particularly for explaining big words. I need to be able to explain stuff because I want all sorts of different people to read my bullshit: colonial toubabs,Black Nigger African Natives and anyone that can understand French.The Larousse and the Petit Robert are for looking up and checking and explaining French words so I can explain them to Black Nigger African Natives. The Glossary of French Lexical Particularities in Black Africa is for explaining African words to the French toubabs from France. The Harrap's is for explaining pidgin words to French people who don't know shit about pidgin.How did I get the dictionaries? That's a long story that I don't feel like going into right now. Because I haven't got time 'cos I don't want to get tied up in bullshit. That's why. Faforo!Number six . . .
Ahmadou Kourouma (24 november 1927 11 december 2003)
De Chinese dichter en schrijver Wen Yiduo werd geboren op 24 november 1899 in Xishui, Hubei. Zie ook alle tags voor Wen Yiduo op dit blog.
Song of the Seven Sons
3.TaiWan
We are the string of pearls offered by the East Sea. Ryukyu is my little brother, I am Tai Wan The spirit of the Zheng family is still warming my heart The blood of the patriot has been my heritage Mother, the scorching sun is burning me up With your order, I shall draw my last fight Mother! I want to come home, Mother!
4.WeiHai Bay
Let me guard this oldest sea of China again For ashore lies the tomb of our sage Mother, do not forget I am the seas warrior I have the Liu Gong island as my shield Reach out for me quick, for now is the time. The remain of the sage is on my back Mother! I want to come home, Mother!
Wen Yiduo (24 november 1899 15 juli 1946)
De Nederlandse dichter en schrijver Jules Deelder werd geboren op 24 november 1944 te Rotterdam, in de wijk Overschie. Zie ook alle tags voor Jules Deelder op dit blog.
Gedichten
Ge- dich- ten zijn vaak lang en smal
De mij- ne wel in elk ge- val
Lang maar te- ge- lijk ook kort
Dat zijn ge- dich- ten zo- als het hoort
Te lange zijn er bij de vleet
Of nog er- ger lang en breed
Brede gedichten kan ik niet tegen Meestal zijn ze strontvervelend Hun dichters blijven onbegrepen En mogen elkaar dan prijzen geven
Zo stelt de po- ë- zie toch me- nig- een te- vre- den
Be- hal- ve de cri- tiek maar dat zijn in- tel- lec- tu- e- len
Uit: The Life and Opinions of Tristram Shandy, Gentleman
It was attended but with one misfortune, which, in a great measure, fell upon myself, and the effects of which I fear I shall carry with me to my grave; namely, that, from an unhappy association of ideas which have no connection in nature, it so fell out at length, that my poor mother could never hear the said clock wound up,-but the thoughts of some other things unavoidably popp'd into her head,-& vice versâ:-which strange combination of ideas, the sagacious Locke, who certainly understood the nature of these things better than most men, affirms to have produced more wry actions than all other sources of prejudice whatsoever. But this by the bye. Now it appears, by a memorandum in my father's pocket-book, which now lies upon the table, "That on Lady-Day, which was on the 25th of the same month in which I date my geniture,-my father set out upon his journey to London with my eldest brother Bobby, to fix him at Westminster school;" and, as it appears from the same authority, "That he did not get down to his wife and family till the second week in May following,"-it brings the thing almost to a certainty. However, what follows in the beginning of the next chapter puts it beyond all possibility of doubt. ---But pray, Sir, What was your father doing all December,-January, and February?--Why, Madam,-he was all that time afflicted with a Sciatica.
Laurence Sterne (24 november 1713 18 maart 1768)
Illustratie uit Tristram Shandy: Oom Toby in zijn wachthuisje
Julie vertelde me gisteravond dat ze met Jog samen een zomerhoed gekocht heeft. Met je verkouden gezicht? Vroeg ik. Ja, want als hij me dàn goed staat, dan flatteert hij me zeker, als ik er gewoon uitzie Het is een schat van een dopje, zei Julie, Wit met kleine theeroosjes, heel snoezig. Hoe staat hij Jog? vroeg ik. Oh you horrid pig zei Julie weer eens voor de verandering.
( )
Ik ben gisteren uit gym gestuurd, omdat ik een ouwe tafelschel achter aan Steub zijn jasje had gehangen. t Stond zo gek zeg, en het mooiste was, hij merkte er eerst niets van. De schel werkte niet al te best meer, zie je, maar toen hij ons van die armoefeningen ging voordoen met beenhuppen, was t klingeling jongens bij elke hup. Hij brulde maar; Wie belt daar? Ik wil weten wie daar belt En wij stikten gewoonweg. Pop zei nog: t is buiten geloof ik, de tram mijnheer. En toen dacht Steub eerst werkelijk nog, dat het de tram was, en hij begon weer te huppen en te luien. We konden geen stap meer doen van het lachen...
Cissy van Marxveldt (24 november 1889 31 oktober 1948)
Scene uit Joop ter Heul, een KRO tv-serie uit 1968
She was Rahel's baby grandaunt, her grandfather's younger sister. Her name was really Navomi, Navomi Ipe, but everybody called her Baby. She became Baby Kochamma when she was old enough to be an aunt. Rahel hadn't come to see her, though. Neither niece nor baby grandaunt labored under any illusions on that account. Rahel had come to see her brother, Estha. They were two-egg twins. "Dizygotic" doctors called them. Born from separate but simultaneously fertilized eggs. Estha--Esthappen--was the older by eighteen minutes. They never did look much like each other, Estha and Rahel, and even when they were thin-armed children, flat-chasted, wormridden and Elvis Presley-puffed, there was none of the usual "Who is who?" and "Which is which?" from oversmiling relatives or the Syrian Orthodox bishops who frequently visited the Ayemenem House for donations. The confusion lay in a deeper, more secret place. In those early amorphous years when memory had only just begun, when life was full of Beginnings and no Ends, and Everything was Forever, Esthappen and Rahel thought of themselves together as Me, and separately, individually, as We or Us. As though they were a rare breed of Siamese twins, physically separate, but with joint identities. Now, these years later, Rahel has a memory of waking up one night giggling at Estha's funny dream. She has other memories too that she has no right to have. She remembers, for instance (though she hadn't been there), what the Orangedrink Lemondrink Man did to Estha in Abhilash Talkies. She remembers the taste of the tomato sandwiches--Estha's sandwiches, that Estha ate--on the Madras Mail to Madras.
It wasn't until eight years after the bridge construction had started that a French physiologist determined the cause of the illness. Contrary to popular assumption, oxygen is a lesser ingredient in the air that we breathe. Seventy-eight percent of air is comprised of nitrogen, which, under normal circumstances, has no effect on the human body. When breathing air at depth, the water pressure converts the nitrogen in the bloodstream from a gas to a liquid, washing it through the veins and arteries. So long as you resurface at a slow pace, the liquid gradually transforms back into a gas and is disposed of by your body. If the change of pressure is too sudden, the liquid bursts out of solution, fizzing back into gas. Similar to the millions of microscopic nitrogen bubbles that are released when you crack a can of Guinness, the bubbles surge through the bloodstream. If they don't lodge themselves in your joints, the bubbles charge on the fatal path to your brain. You come up too quickly, you die. I remove a folded piece of printer paper from my pocket and smooth it open: Thomas, I want to know if you'd like do some writing for our new Brazil guidebook? If you're interested in jumping ship within the next few weeks for Brazil, let me know right away and I could put together an offer for you. Commissioning Editor--South America & Antarctica Lonely Planet.
Da kratzte er sich die Perücke und lachte und sagte: 'Sieh einmal an. Ich habe mir das Stimmchen eingebildet. Gehen wir wieder an die Arbeit.' Und er nahm die Axt in die Hand und schlug kräftig auf das Stück Holz los. 'Au, du hast mir wehgetan!', schrie das Stimmchen kläglich. Diesmal war Meister Kirsche starr vor Schrecken. Die Augen kullerten fast aus dem Kopf, der Mund blieb offen stehen, die Zunge hing ihm schlaff bis aufs Kinn. Er sah aus wie der Wasserspeier an einem Brunnen. Es dauerte eine Weile, bis er wieder Worte fand. Dann stammelte er mit zitternden Lippen: 'Woher ist bloß das Stimmchen gekommen? Hier ist ja keine Menschenseele. Aber es hat doch 'Au!' gerufen. Sollte etwa dieses Stück Holz weinen und jammern wie ein Kind? Das kann ich nicht glauben. Anton, sieh es dir einmal ruhig an: es ist ein Stück Holz wie alle anderen. Man kann es ins Feuer werfen und eine Bohnensuppe darauf kochen. Oder... sollte jemand darin stecken? Ach was! Und wenn jemand darin steckt, um so schlimmer für ihn: Ich will es jetzt herauskriegen.' Mit diesen Worten packte er das arme Stück Holz mit beiden Händen und schleuderte es ohne Mitleid gegen die Wand. Danach horchte er, ob sich jetzt ein Stimmchen beklage. Er wartete eine Minute - nichts; fünf Minuten - nichts; zehn Minuten - immer noch nichts.
Carlo Collodi (24 november 1826 26 oktober 1890)
Lire oder Zloty? fragte Annabella mit der eindeutigen Absicht, bei Frau Hiltrud einen Gehirnschlag auszulösen. Es ist bedauerlich, daß man mit Ihnen nicht sachlich reden kann, sagte Herr Woyko. Er rief den Kellner und zahlte. Während seine Frau im Foyer die Damentoilette suchte und in Ihrer Aufregung in die Herrentoilette geriet, begleitete er uns an die Tür. Er werde sich morgen oder übermorgen wieder bei uns melden.
Gerhard Bengsch (24 november 1928 11 maart 2004)
Es war einmal ein sehr armer Bauersmann, der war in einem Dörflein Hirte, und das schon seit vielen Jahren. Seine Familie war klein, er hatte eine Frau und nur ein einziges Kind, einen Knaben. Doch diesen hatte er sehr frühzeitig mit hinaus auf die Weide genommen und ihm die Pflichten eines treuen Hirten eingeprägt, und so konnte er, als nur einigermaßen der Knabe herangewachsen war, sich ganz auf denselben verlassen, konnte ihm die Herde allein anvertrauen und konnte unterdessen daheim noch einige Dreier mit Körbeflechten verdienen. Der kleine Hirte trieb seine Herde munter hinaus auf die Triften und Raine; er pfiff oder sang manch helles Liedlein und ließ dazwischen gar laut seine Hirtenpeitsche knallen; dabei wurde ihm keine Zeit lang. Des Mittags lagerte er sich gemächlich neben seine Herde, aß sein Brot und trank aus der Quelle dazu, und dann schlief er auch wohl ein Weilchen, bis es Zeit war weiterzutreiben. Eines Tages hatte sich der kleine Hirte unter einen schattigen Baum zur Mittagsruhe gelagert, schlief ein und träumte einen gar wunderlichen Traum: Er reise fort, gar unendlich weit fort ein lautes Klingen, wie wenn unaufhörlich eine Masse Münzen zu Boden fielen ein Donnern, wie wenn unaufhörlich Schüsse knallten eine endlose Schar Soldaten, mit Waffen und in blitzenden Rüstungen das alles umkreisete, umschwirrte, umtosete ihn. Dabei wanderte er immerzu und stieg immer bergan, bis er endlich oben auf der Höhe war, wo ein Thron aufgebaut war, darauf er sich setzte, und neben ihm war noch ein Platz, auf dem eine schöne Frau, die plötzlich erschien, sich niederließ. Nun richtete sich im Traum der kleine Hirte empor und sprach ganz ernst und feierlich: »Ich bin König von Spanien.« Aber in demselben Augenblick wachte er auf. Nachdenklich über seinen sonderbaren Traum trieb der Kleine seine Herde weiter, und des Abends erzählte er daheim seinen Eltern, die vor der Türe saßen und Weiden schnitzten, wobei er ihnen auch half, seinen wunderlichen Traum und sprach zum Schluß: »Wahrlich, wenn ich noch einmal träume, so gehe ich fort nach Spanien und will doch einmal sehen, ob ich nicht König werde!«
Paul Celan, Marcel Beyer, Jennifer Michael Hecht, Sipko Melissen
De Duits-Roemeense dichter Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Zie ook alle tags voor Paul Celan op dit blog.
Und mit dem Buch aus Tarussa
Все поэты жиды
(Marina Zwetajewa)
Vom
Sternbild des Hundes, vom
Hellstern darin und der Zwerg-
leuchte, die mitwebt
an erdwärts gespiegelten Wegen,
von
Pilgerstäben, auch dort, von Südlichem, fremd
und nachtfasernah
wie unbestattete Worte,
streunend
im Bannkreis erreichter
Ziele und Stelen und Wiegen.
Von
Wahr- und Voraus- und Vorüber-zu-dir-,
von
Hinaufgesagtem,
das dort bereitliegt, einem
der eigenen Herzsteine gleich, die man ausspie
mitsamt ihren un-
verwüstlichen Uhrwerk, hinaus
in Unland und Unzeit. Von solchem
Ticken und Ticken inmitten
der Kies-Kuben mit
der auf Hyänenspur rückwärts,
aufwärts verfolgbaren
Ahnen-
reihe Derer-
vom-Namen-und-Seiner-
Rundschlucht.
Von
einem Baum, von einem.
Ja, auch von ihm. Und vom Wald um ihn her. Vom Wald
Unbetreten, vom
Gedanken, dem er entwuchs, als Laut
und Halblaut und Ablaut und Auslaut, skythisch
zusammengereimt
im Takt
der Verschlagenen-Schläfe,
mit
geatmeten Steppen-
halmen geschrieben ins Herz
der Stundenzäsur in das Reich,
in der Reiche
weitestes, in
den Großbinnenreim
jenseits
der Stummvölker-Zone, in dich
Sprachwaage, Wortwaage, Heimat-
waage Exil.
Von diesem Baum, diesem Wald.
Von der Brücken-
quader, von der
er ins Leben hinüber-
prallte, flügge
von Wunden, - vom
Pont Mirabeau.
Wo die Oka nicht mitfließt. Et quels
amours! (Kyrillisches, Freunde, auch das
ritt ich über die Seine,
ritts übern Rhein.)
Von einem Brief, von ihm.
Vom Ein-Brief, vom Ost-Brief. Vom harten,
winzigen Worthaufen, vom
unbewaffneten Auge, das er
den drei
Gürtelsternen Orions Jakobs-
stab, du,
abermals kommst du gegangen!
zuführt auf der
Himmelskarte, die sich ihm aufschlug.
Vom Tisch, wo das geschah.
Von einem Wort, aus dem Haufen,
an dem er, der Tisch,
zur Ruderbank wurde, vom Oka-Fluß her
und den Wassern.
Vom Nebenwort, das
ein Ruderknecht nachknirscht, ins Spätsommerohr
seiner hell-
hörigen Dolle:
Kolchis.
Kristal Niet aan mijn lippen zoek je mond, niet voor de poort de vreemde, niet in het oog de traan.
Zeven nachten hoger nadert rood tot rood, zeven harten dieper klopt aan de poort de hand, zeven rozen later ruist de bron.
Vertaald door Frans Roumen
Paul Celan (23 november 1920 20 april 1970)
De Duitse dichter, schrijver en essayist Marcel Beyer werd op 23 november 1965 in Tailfingen / Württemberg geboren. Zie ook alle tags voor Marcel Beyer op dit blog.
Uit: Flughunde
Eine Stimme füllt in die Stille des Morgengrauens ein: Zuerst Aufstellen der Wegweiser. Die Pfähle mit dem Hammer tief einrammen in den weichen Erdboden. Mit aller Kraft. Die Schilder dürfen nicht wegsacken.
Die Befehle des Scharführers hallen über das Sportfeld. Auf Fingerzeig lösen sich einige Jungen mit Armbinden aus der Gruppe und machen sich an ihre Arbeit. Alle sind frisch getrimmt, bis auf die Ohren runter, mit ausrasierten Nacken, wo stoppelübersäte Kopfhaut schimmert. Gestoppeltes.
Am Ziel wäre man wohl erst, wenn man sie noch kupieren könnte. So sieht die Welpenarbeit heute
aus. Rampen für Rollstuhlfahrer zimmern. Holzstege. Daß alle Krüppel bis in die vorderen Reihen geschoben werden können. Sollte der Regen stärker werden, darf niemand mit den Rädern im Schlamm hängenbleiben.
Die übrigen Befehlsempfänger bleiben unbeweglich stehen, die müden Schemen zittern nicht einmal in dem naßkalten Wetter, aufmerksam verfolgen sie jeden Ruf und jede Geste ihres Einsatzleiters in feuchter brauner Uniform:
Sechs Mann mit Kreidewagen. Linien ziehen entlang der Stege. Wo die Blindenhunde abtreten. Abstand zwischen den Linien sechzig Zentimeter. Schulterbreite plus Hund. Peinlich genau.
Es ist Krieg. Die Stimme schneidet in das Dunkel hinein, weit bis zur Bühne hinauf. Es herrscht eine seltsame Akustik. Allein hier vorn am Rednerpult braucht es sechs Mikrophone: Vier für die Lautsprecherblöcke, welche aus jeder Himmelsrichtung auf das Gelände ausgerichtet werden.
Eins dient zum Auffangen von Sonderfrequenzen. Während der Ansprache wird es fortwährend austariert, um bestimmte Effekte der Stimmführung hervorzuheben. Das sechste Mikrophon wird an einen kleinen Lautsprecher unter dem Pult hier angeschlossen, der dem Redner zur Eigenkontrolle dient. Und zusätzlich werden im Radius von einem Meter weitere Schallempfänger installiert, um einen angemessenen Raumklang zu erzeugen.
Op een donderdagmiddag in de Leidsestraat leefde ik op dankzij de tekst op het t-shirt van de jongen voor mij die tussen twee vrienden luid liep te praten en te lachen. Zijn aanstekelijk plezier gaf de tekst op de rug een context die hij op papier niet gehad zou hebben: Niets is werkelijker dan het Niets. Beckett. Ik had verwarde, sombere dagen achter de rug. Ik sliep slecht en kwelde mij s nachts met de vraag wat Carola precies bedoeld kon hebben met de uitspraak dat ik niet geschikt was voor de alledaagse werkelijkheid en emotioneel op afstand bleef. Een paar keer was ik tegen de ochtend wakker geschrokken uit een benauwende droom waarvan ik mij de inhoud niet, maar de angst die ermee gepaard ging wel kon herinneren. Eigenlijk kon je niet spreken van herinneren. Ik werd wakker midden in de angst alsof het een plas water was waarin ik dreef. Ik had geen idee waarmee ik die angst moest verbinden. Er kwamen geen beelden. Maar op een ochtend zag ik het. Ik zag mijzelf staan in een hoekje van het schoolplein. En ik wist weer hoe ik mij de eerste drie jaar van de middelbare school had gevoeld: buitengesloten en bang. En het was die angst, de angst voor altijd buitengesloten te zijn, waarmee ik drijvend van het zweet wakker werd. In de bovenbouw ging het beter maar pas in Amsterdam bloeide ik echt op. Bij de jongens van Finnegan voelde ik mij als een vis in het water. Lezen was mijn behoud geweest en op de een of de andere manier gold dat voor ons allemaal. Lezen in plaats van leven. Dat had Carola bedoeld. Daarom was ze bij mij weggegaan. Ik voelde mij verward en had met iemand willen praten maar wist niet met wie. Stijn kwam in aanmerking maar ik keek te zeer tegen hem op om hem over mijn persoonlijke problemen in vertrouwen te nemen.
- Je suis heureux que vous n'ayez pas signé. Mais, ce qui vous a retenu ? - Sans doute quelque secret instinct... Bernard réfléchit quelques instants, puis ajouta en riant : - Je crois que c'est surtout la tête des adhérents ; à commencer par celle de mon frère aîné, que j'ai reconnu dans l'assemblée. Il m'a paru que tous ces jeunes gens étaient animés par les meilleurs sentiments du monde et qu'ils faisaient fort bien d'abdiquer leur initiative, car elle ne les eût pas menés loin, leur jugeote, car elle était insuffisante, et leur dépendance d'esprit, car elle eût été vite aux abois. Je me suis dit également qu'il était bon pour le pays qu'on pût compter parmi les citoyens un grand nombre de ces bonnes volontés ancillaires(1) ; mais que ma volonté à moi ne serait jamais de celles-là. C'est alors que je me suis demandé comment établir une règle, puisque je n'acceptais pas de vivre sans règle, et que cette règle je ne l'acceptais pas d'autrui. - La réponse me paraît simple : c'est de trouver cette règle en soi-même ; d'avoir pour but le développement de soi. - Oui..., c'est bien là ce que je me suis dit. Mais je n'en ai pas été plus avancé pour cela. Si encore j'étais certain de préférer en moi le meilleur, je lui donnerais le pas sur le reste. Mais je ne parviens pas même à connaître ce que j'ai de meilleur en moi... J'ai débattu toute la nuit, vous dis-je. Vers le matin, j'étais si fatigué que je songeais à devancer l'appel de ma classe(2) ; à m'engager. - Echapper à la question n'est pas la résoudre. - C'est ce que je me suis dit, et cette question, pour être ajournée , ne se poserait à moi que plus gravement après mon service. Alors je suis venu vous trouver pour écouter votre conseil. - Je n'ai pas à vous en donner. Vous ne pouvez trouver ce conseil qu'en vous-même, ni apprendre comment vous devez vivre, qu'en vivant. - Et si je vis mal, en attendant d'avoir décidé comment vivre ? - Ceci même vous instruira. Il est bon de suivre sa pente, pourvu que ce soit en montant.
André Gide (22 november 1869 19 februari 1951)
André Gide en Jean Paul Sartre (links), Cabris 1950
A woman was in the witness-box, a middle-aged woman, who spoke in a firm distinct voice. She said, "My name is Sarah Stone. I am a widow, and keep a small shop licensed to sell tobacco, snuff, and tea in Church Lane, Stoniton. The prisoner at the bar is the same young woman who came, looking ill and tired, with a basket on her arm, and asked for a lodging at my house on Saturday evening, the 27th of February. She had taken the house for a public, because there was a figure against the door. And when I said I didn't take in lodgers, the prisoner began to cry, and said she was too tired to go anywhere else, and she only wanted a bed for one night. And her prettiness, and her condition, and something respectable about her clothes and looks, and the trouble she seemed to be in made me as I couldn't find in my heart to send her away at once. I asked her to sit down, and gave her some tea, and asked her where she was going, and where her friends were. She said she was going home to her friends: they were farming folks a good way off, and she'd had a long journey that had cost her more money than she expected.... I saw no reason why I shouldn't take the young woman in for the night. I had only one room, but there were two beds in it, and I told her she might stay with me." The witness then stated that in the night a child was born, and she identified the baby-clothes then shown to her as those in which she had herself dressed the child. .... "I left the house about half-past eight o'clock. I didn't go out at the shop door, but at the back door, which opens into a narrow alley. ... It was an hour and a half before we got back, and when we went in, the candle was standing burning just as I left it, but the prisoner and the baby were both gone. She'd taken her cloak and bonnet, but she'd left the basket and the things in it..."
George Eliot (22 november 1819 22 december 1880)
Mijn werkruimte bevindt zich in een voormalig ziekenhuis nog geen twee minuten wandelen van het Vondel park. Op nog geen tien meter van de deur van mijn studio was ooit een operatiekamer en vandaar dat er ook doucheruimtes zijn. Een zo ongeveer ideale toestand voor een loper. Na het afschrijven van het hoofdstuk of het opsturen van het artikel naar de krant, of gewoon bij wijze van middagpauze doe ik een kast open, trek mijn loopschoenen en plunje aan en draafdoor het park. Na afloop trek ik mijn schoenen uit, ontdoe me van mijn hartslagmeter, pak een handdoek en een fles douchegel en steek de gang over naar de douche. Het is een ruime ziekenhuisdouche, crèmekleurige wandtegels en de klassieke terracottarode kleinè, vierkante vloertegeltjes. Een heel hoog plafond en een flinke boiler maken het een comfortabel oord als je klaar bent met trainen. Het eerste wat ik doe zodra het water loopt is het deponeren van sokken, short en shirt recht onder de waterstraal. Daarna besprenkel ik het hoopje met douchegel. Als ik dan een keer boven op het hoopje sta maak ik een wandelbeweging op de plaats, bij wijze van voorwas. Onderwijl zeep ik mezelf in. Als ikzelf schoon ben rek en strek ik een beetje. Draaien met de voeten, grijpbewegingen met de tenen, wat toe-ups, het losmaken van schouders en nek en misschien een paar squats, gevolgd door het loswiebelen van de dijspieren. Als er stijve of beurse plekjes zijn in de enkel, bij de knie, masseer ik die een beetje. Het klusje waarmee het bezoek aan de douche wordt afgesloten is het uitwassen en uitwringen van sokken, short en shirt. Ouderwets tussen de knokkels laten werken, spoelen en uitwringen. Zoals ik het mijn moeder heb zien doen. Net zo lang doorgaan tot het laatste beetje schuim eruit verdwenen is. Tot slot sla ik de handdoek om, verzamel het stapeltje uitgewrongen kleren en keer terug naar mijn studio. Daar hang ik alles over de verwarming en kleed me weer aan. Tijd voor een boterham en een kop thee.
Nurgor, not Ostentum, he noted with relief, catching sight of horns and fur.The feeling was short-lived as he saw their numbers.Even he could not last long against such forces.He realised with sudden hope that this part of the countryside was, surprisingly, the same as it had been some days ago, when last he had visited.If he could only reach the other side of the pass before they did, all would be well he would be able to challenge them in close-combat one at a time, in which case he could easily hold his own.
Galar ran, wiping sweat from his brow and thinking as he did so that he should have brought his spectacles after all.Dismay slowed his approach when he saw that the Nurgor had beaten him to the narrow passage.Then he saw that they had him surrounded, too.A trap indeed.
The Dwarf wasted no time in getting down to business.He would probably be able to cut an escape route through the enemy for himself, but what of the man?Bellowing a cry of his own, Galar launched himself at the Nurgor.His advance was welcomed with a volley of stones and spears.Although he was unable to see sharply, his senses were keen.None of the missiles took him down, and the few stones that did find their target only angered him the more.Just in time he caught sight of another weapon hurtling towards him from a different direction and jumped aside. It was enough to avoid the javelin impaling him, but not enough to miss it altogether.Searing pain shot along the top of his right arm and shoulder where the sharp metal inflicted a glancing wound.But it did not stop him.
Suresh en Jyoti Guptara (Frimley, 22 november 1988)
Since Yoineh Meir had begun to slaughter, his thoughts were obsessed with living creatures. He grappled with all sorts of questions. Where did flies come from? Were they born out of their mother's womb or did they hatch from eggs? If all the flies died in winter, where in the new ones come from in the summer? And the owl that nested under the synagogue roof - what did it do when the frost came? Did it remain there? Did it fly away to warm countries? How could anything live in the burning frost, when it was scarcely possible to keep warm under the quilt?
An unfamiliar love welled up in Yoineh Meir for all that crawls and flies, breeds and swarms. Even the mouse - was it their fault that they were mice? What wrong does a mouse do? All it wants is a crumb of bread, a bit of cheese. Then why is the cat such an enemy to it?
Yoineh Meir rocked back and forth in the dark. The rabbi may be right. Man cannot and must not have more compassion than the Master of the universe. Yet he, Yoineh Meir, was sick with pity. How could one pray for life for the coming year, or for a favourable writ in Heaven, when one was for robbing others of the breath of life?
Yoineh Meir thought that the Messiah Himself could not redeem the world as long as injustice was done to beasts. By rights everything should rise from the dead: every calf, fish, gnat, butterfly. Even in the worm that crawls in the earth there glows a divine spark. When you slaughter a creature you slaughter God...
Isaac Bashevis Singer (21 november 1904 24 juli 1991)
In de week die voorafgaat aan Magda's terugkomst, slaapt hij onrustig en droomt hij zwaar. Op maandag schiet hij vlak voor zonsopgang overeind, hij bekijkt in het ochtendlicht zijn geopende vuisten en duikt onder de deken terug om te huilen. Toch herinnert hij zich een droom vol licht en warmte, met een Magda die door een vuurrood tulpenveld holt, een hond achter haar aan. Als ze aan de rand van een sloot blijft stilstaan, roept ze iets. Haar gezicht wordt groot, vrolijk en bol als op een foto die van te dichtbij is genomen. Op het moment dat hij wakker wordt, verandert dit alles, bliksemsnel, in radeloosheid...
... Als hij op vrijdag, aan het begin van de avond, de Oude Zeestraat inrijdt en in de bocht van de weg zijn huis ziet liggen, valt hem op dat de vaalrood gestreepte markiezen zijn neergelaten. Het zolderdakraam staat opengeklapt. In de voortuin beschrijft een watersproeier een doorzichtige acht boven de rozen. Ze is thuis.
Hij parkeert zijn auto op de oprijlaan, stapt uit en bukt zich om de kefhondjes te aaien, die vanuit het huis op hem af zijn gestoven. Het is de hele dag erg warm geweest, ineens voelt hij de vochtplekken op zijn overhemd. Kalm. Kalm nou maar, jongens. Hij krauwt de vacht op de koppen, onder de bekken, tussen de poten, tot de diertjes, ongeduriger dan hij, weer van hem wegspringen. Een volgend ogenblik staat hij op de drempel van de keuken. Daar hebben we Magda.
Ze zegt: Wat denk je, zullen we maar buiten eten ondanks dat het er stikt van de wespen?
Ze staat bij de gootsteen haar handen af te spoelen. Ze lacht naar hem over haar schouder. Ze komt in een lucht van knoflook en gebraden vlees op hem af.
Uit: Shakerspeare's Division of Experience(Othello)
Nowhere in Shakespeare are relations between males and females more searchingly, painfully probed. Othello is the last play in which this occurs; with it, the concerns that are central in Comedy of Errors, Taming, Much Ado, and All's Well are finally laid to rest. The dominant culture of the play is that of Venice, which is shown here as similar to the Venice of Merchant, but in a more positive light. Venice is worldly, powerful, moneyed, and mannered. It is not just a place but an influence, and its mores are implanted in all the characters, even in those who, like Othello and Cassio, are not native Venetians. Venice is civilization, a civilization the characters carry with them to primitive, wild, wartorn Cyprus. The graft is as uneasy as the overlay of civility on any basic human core.
The scenes in Venice present the masculine principle in two aspects. The Senate scene shows it at its finest, possessed of honor, lawfulness, decorum, knowledge, and power, yet 'feminine' in its protective and consolatory inclinations. The city is dominated by reason, and the council scene (I, iii) exemplifies reason in action, whether the issue is a set of conflicting reports of an enemy's movements or a father's hysterical attack. Reason is a form of control, and it is control above all that is the ideal of this culture. Control is essential to a culture which views natural humanity as depraved and vicious: thus Hamlet values Horatio, and Polonius lectures Laertes.It is also essential to a culture which views natural humanity as bestial and voracious, which is closer to the view of this play. The shocked Lodovico laments:
Is this the noble Moor whom our full Senate Call all in all sufficient? Is this the nature Whom passion could not shake? whose solid virtue The shot of accident nor dart of chance Could neither graze nor pierce?
(IV, i, 264-8)
Marilyn French (New York, 21 november 1929 2 mei 2009)
De Nederelandse schrijver Frans Kusters is dinsdag op 63-jarige leeftijd overleden. Dat heeft zijn uitgeverij De Bezige Bij laten weten. Frans Kusters werd geboren in Nijmegen op 16 september 1949 en bleef een geboren en getogen Nijmegenaar. Hij heeft zijn hele leven nergens anders gewoond. Zie ook alle tags voor Frans Kusters op dit blog.
Uit: De tranen van Daan Dativo
Hier staan wij dan, in de striemende regen aan de rand van Medemblik, een handvol oude, verdrietige mannen die ooit avond aan avond barstensvolle zalen wisten te verbijsteren en door de kunstkritiek uit die dagen eenstemmig tot - ik citeer - de paladijnen van een nieuw tijdperk werden uitgeroepen. Nieuw tijdperk, jawel! Nog geen drieënhalve maand duurde het of het hooggeëerde publiek gaf als vanouds overal weer de voorkeur aan het gladde vertoon en de gemakzucht van het tweede garnituur dat alleen per abuis misgrijpt, al doende moppen tapt en het liefst bovendien nog om het geslachtsdeel een hoepeltje of wat zou laten cirkelen, als het fatsoen dat toestond. En niet lang daarna zagen ook de kenners hun vergissing in en lazen wij over - ik citeer opnieuw - behaagzieke dilettanten die door niemand serieus genomen zullen worden, aangezien het wezen van de behendigheidskunst hun ten enen male ontgaat.
Nee, leuk was dat allemaal niet, om van hetgeen wij sedertdien te verduren hebben gekregen nog te zwijgen, maar het heeft ons in ieder geval niet verhinderd te blijven jongleren, zoals er volgens ons gejongleerd moet worden. En als het nieuwe tijdperk niet aan de wereld besteed blijkt te zijn, zo verzekerden wij elkaar onderwijl op onze zolders en in onze achtertuintjes tussen de waslijnen, dan moet de wereld het zelf maar weten. Zo verstreken de jaren en op zekere dag kwamen wij tot de ontdekking dat het tweede garnituur van vroeger vergeleken bij de ellendelingen die naderhand de podia veroverden gerust een stelletje onvervaarde avonturiers genoemd mocht worden. En die lamstralen waren weer een verademing, als je zag wat een volgende lichting ervan terechtbracht... Het zou van weinig smaak getuigen om uitgerekend hier verder nog een woord vuil te maken aan de wijze waarop er tegenwoordig met de kostbaarheden van de zwaartekracht wordt omgesprongen. Wat ik alleen maar wilde zeggen is dat men ons van alles en nog wat voor de voeten kan werpen, behalve dat wij ons met laf effectbejag hebben ingelaten, een enkele schnabbel wellicht niet meegerekend. En met gegoochel, ballet en lolbroekerij gelukkig evenmin. Wij zijn er, kortom, in geslaagd de weg van de minste weerstand te vermijden. En in nog heviger mate - van die intensiteit is dit einde het bewijs - geldt dit voor degene van wie wij vandaag afscheid nemen en die ons op zijn beurt keer op keer van virtuositeit heeft beschuldigd - jullie herinneren je hoe hij bij het uitspreken van dat woord de punt van zijn karakteristieke neus tussen de toppen van duim en wijsvinger placht te vatten, wat hij in de vele, veel te vele nadagen van zijn loopbaan als een prestatie van formaat aangemerkt wenste te zien-, eens ons voorbeeld, onze inspiratiebron en ons idool, Daan Dativo, God hebbe zijn ziel, als het Hem tenminste lukt daarop de nodige vat te krijgen!
Frans Kusters (16 september 1949 20 september 2012)
Zonder overgang tilde hij dan plotseling met veranderde gelaatsuitdrukking vanaf een bankje naast het kabinet de zware, zeventiende-eeuwse statenbijbel op tafel, met de zwarte, vetgedrukte gotische letters, door iele kanttekeningen omgeven. Krakend streek hij de perkamentachtige bladzijden glad en dan las hij voor, met religieuze tongval en smartelijk, licht schuin geheven hoofd, vroom in het verleden starend zonder de tekst te raadplegen, want hij kende bijna alles uit zijn hoofd.
( )
Hij sprak de jonggehuwden toe. 'U hebt, mijn jonge vrienden, het onschatbare voorrecht dat u door Gods voorzienigheid in aanraking bent gekomen met de Waarheid. U kunt de Waarheid nooit genoeg eer bewijzen. Leeft, niet uit uzelf. leeft, niet uit de wereld. Leeft uit God. In uzelf is niets dan machteloosheid, schuld, verwerpelijkheid. (...) Niet de genegenheid, zoals de wereld voorgeeft, is de grondslag van het huwelijk, maar de wil van God! Nu kan het voorkomen dat u elkander in sommige dingen niet verstaat. Zult u het dan met elkander uitmaken? Neen, dat zult u n iet doen. U zult zo spoedig mogelijk de eenzaamheid zoeken en het geschil voorleggen aan God. U zult wonderen beleven, wonderen!'
Uit: Niemand der mit mir geht (None to Accompany Me, Vertaald doorFriederike Kuhn)
Und wer war das? Es gibt immer jemanden, an den sich keiner mehr erinnert. In dem Gruppenfoto nehmen nur jene, die inzwischen prominent oder berüchtigt geworden sind oder deren Gesichter durch gemeinsam Erlebtes zurückverfolgt werden können, Raum und Zeit ein, glänzend verflacht. Wer könnte das gewesen sein? Die baumelnden Hände und die ordentlich für die Kamera zusammengestellten Füße, das Halblächeln im Profil, den Kopf der Persönlichkeit zugewandt, die der Mittelpunkt des bewahrten Moments sein sollte. Es ist im Grunde ein Einzelbild, zu einer höheren Intensität entwickelt. Am Rande dieses Brennpunktes ist noch etwas, eine Anfügung, man könnte sie bei der Vergrößerung auch weglassen, da die periphere Gestalt im Akt des Erkennens und in der besonderen Erinnerung, die das Foto auslöst, keine Bedeutung hat. Wenn aber jemand käme, der - warte mal! - die Gestalt erkennen würde, an die sich niemand erinnert, dann würde sich sofort eine andere Lesart des Fotos entwickeln. Etwas anderes, eine andere Bedeutung wäre da; das, was damals, auf dem Weg, auf sich genommen wurde, wäre wieder gegenwärtig. Etwas Geheimes vielleicht. Das so unscheinbar eingefangen wurde. Vera Stark, mit ihrer Anwaltsausbildung und dem Ordnungsdrang, der mit dem Altern kommt, stieß auf ein Foto, das sie seit langem zusammen mit allem, was sie in den verschiedenen Neuanfängen der Jahre abgelegt hatte, weggeworfen glaubte. Aber es war kein Bild, das sie übersehen hatte. Es war das Foto, das sie ihrem ersten Mann während des Krieges in sein Offiziersquartier in Ägypten geschickt hatte - während ihres Krieges, des richtigen Krieges, nicht jener Kriege, die ihm folgten und die ohne Siegesparaden kamen und gingen. Er mußte das Foto aufgehoben haben. Mußte es in seiner Feldausrüstung mit zurückgebracht haben. Es war eine Ansichtskarte - die Ansichtskarte, die sie ihm von einem Ausflug in die Berge geschickt hatte; ein Foto der kleinen Feriengruppe von Freunden, mit denen sie gefahren war. Was sie auf die Rückseite geschrieben hatte (sie drehte das Foto jetzt um, als höhe sie einen alten Stein), waren die üblichen telegrafischen paar Zeilen, die sie hingekritzelt hatte, während sie die Briefmarke kaufte - das Wetter wunderbar, sie kletterte, wanderte Meilen pro Tag, schwamm in kleinen, sauberen Teichen, das Hotel so, wie er es kannte, aber ziemlich runtergekommen. Grüße von diesem oder jenem - denn die, die da untergehakt standen, waren ihre gemeinsamen Freunde. Es gab nur ein neues Gesicht: ein Mann zu ihrer Linken, dem sie einen Kreis um den Kopf gemalt hatte. Sie nannte ihn in einer Zeile, die senkrecht neben ihren Bericht vom Wetter gequetscht war, beim Namen.
Uit: Alle meine Feinde und andere Erzählungen (Vertaald door Angelika Schneider)
Sie schaut vor sich hin und denkt wohl an irgendetwas.
Man hat immer zu mir gesagt: »Was für ein liebes Mädchen, deine Tochter « Wahrscheinlich wollte man mir nur etwas Nettes sagen, aber ich habe es mit ganzem Herzen geglaubt. Sie war ja auch wirklich lieb So lieb und brav. Sie war fügsam und leicht zu lenken. Man konnte sie von
allem überzeugen. Sie ließ sich erziehen wie ein gelehriger Delphin.
Als sie noch ein Kind war, fuhr ich oft mit ihr raus auf die Datscha. Für mich selbst war es verlorene Zeit: Langweilig wars und der Alltag schwierig dort auf dem Land. Aber wir saßen gern zusammen auf der Holztreppe am Eingang, ganz dicht nebeneinander, und noch heute erinnere ich mich an die Wärme dieser kleinen Schulter.
Und plötzlich war sie erwachsen und brachte diesen Erstbesten mit. Ich will mir ja kein Urteil anmaßen, aber ich war immer beunruhigt und machte mir Sorgen um meine Tochter, wenn sie mit ihm zusammen war.
Eines Tages waren sie auf irgendeinem Ausflug, und meine Tochter sie heißt Lisa bekam eine Blinddarmentzündung. Um sie herum nichts als Berge und malerische Täler, keine medizinische Hilfe weit und breit. Kaum zu fassen, dass sie mit dem Leben davonkam.
Lisa brachte das Kind zur Welt, während er auf einem Ruderausflug mit seinen Kumpels war. Er wollte immer das wilde Leben. Aber die Ruderbootkumpels hat er dann spätergenauso sitzenlassen. Er wollte nicht mehr im Zelt schlafen, ohne jeglichen Komfort. Er zischte einfach ab und hinterließ seinen Kameraden vierzig Kilo Gepäck. Der Kerl verstand es wirklich, seine Lasten auf andere Leute zu verteilen. Mir war sofort klar: Lisa war wie ein Kaninchen, das vor einer Riesenschlange sitzt.
On The Last Epiphany (Or Christ Coming To Judgment)
Behold! just coming from above, The judge, with majesty and love! The sky divides, and rolls away, T'admit him through the realms of day! The sun, astonished, hides its face, The moon and stars with wonder gaze At Jesu's bright superior rays! Dread lightnings flash, and thunders roar, And shake the earth and briny shore; The trumpet sounds at heaven's command, And pierceth through the sea and land; The dead in each now hear the voice, The sinners fear and saints rejoice; For now the awful hour is come, When every tenant of the tomb Must rise, and take his everlasting doom.
The Churchwarden and The Apparition: A Fable
The night was cold, the wind was high, And stars bespangled all the sky; Churchwarden Joe had laid him down, And slept secure on bed of down; But still the pleasing hope of gain, That never left his active brain, Exposed the churchyard to his view, That seat of treasure wholly new. Pull down that cross, he quickly cried, The mason instantly complied: When lo! behold, the golden prize Appearsjoy sparkles in his eyes. The door now creaks, the window shakes, With sudden fear he starts and wakes; Quaking and pale, in eager haste His haggard eyes around he cast; A ghastly phantom, lean and wan, That instant rose, and thus began: Weak wretchto think to blind my eyes! Hypocrisy's a thin disguise; Your humble mien and fawning tongue Have oft deceived the old and young. On this side now, and now on that, The very emblem of the bat: Whatever part you take, we know 'Tis only interest makes it so, And though with sacred zeal you burn, Religion's only for your turn; I'm Conscience called! Joe greatly feared; The lightning flashedit disappeared.
Thomas Chatterton (20 november 1752 - 5 augustus 1770)
I could not tell I had jumped off that bus, that bus in motion, with my child in my arms, because I did not know it. I believed my own story: I had fallen, or the bus had started up when I had one foot in the air.
I would not remember the tightening of my jaw, the irk that Id missed my stop, the step out into the air, the clear child gazing about her in the air as I plunged to one knee on the street, scraped it, twisted it, the bus skidding to a stop, the driver jumping out, my daughter laughing Do it again.
I have never done it again, I have been very careful. I have kept an eye on that nice young mother who lightly leapt off the moving vehicle onto the stopped street, her life in her hands, her lifes life in her hands.
Topography
After we flew across the country we got in bed, laid our bodies delicately together, like maps laid face to face, East to West, my San Francisco against your New York, your Fire Island against my Sonoma, my New Orleans deep in your Texas, your Idaho bright on my Great Lakes, my Kansas burning against your Kansas your Kansas burning against my Kansas, your Eastern Standard Time pressing into my Pacific Time, my Mountain Time beating against your Central Time, your sun rising swiftly from the right my sun rising swiftly from the left your moon rising slowly form the left my moon rising slowly form the right until all four bodies of the sky burn above us, sealing us together, all our cities twin cities, all our states united, one nation, indivisible, with liberty and justice for all.
Sharon Olds (San Francisco, 19 november 1942)
De Amerikaanse schrijver en literaire biograaf Mark Harris (eig. Mark Harris Finklestein) werd geboren op 19 november 1922 in Mount Vernon, New York. Zie ook alle tags voor Mike Harris op dit blog.
Uit: The Southpaw
First off I must tell you something about myself, Henry Wiggen, and where I was born and my folks. Probably you never been to Perkinsville. How you get there you get an Albany train out of Grand Central Station. About halfway to Albany the conductor comes down the isle mumbling "Perkinsville." Then the train slows and you got to be quick because most of them donýt exactly stop at Perkinsville. They just slow to a creep, and if youýre an old man or woman or if you got a broke leg or something of the sort I donýt know how you get off. Generally there will be no trouble. You just throw your bags clear and you swing down off on the cement platform and you fall away the way the train is going, and then you go back for your bags. Now you are in Perkinsville. The last time I come by train through Perkinsville it was a rainy night and the platform was slick and I damn near skidded when I hit the cement. You have saw an outfielder start after a fly ball on wet grass and how he skids before his spikes take hold. That was how I skidded on the wet platform. But nothing come of it. It was midnight or after, and it was quiet on the square, and I cut across past the Embassy Theater and down past Borelliýs barber shop where I remember a long time ago they had a big picture of Sad Sam Yale hanging over the coat-hooks. But they have since took down the picture of Sam and put up 1 of me. Now my picture is took down, too, and the space is bare. Next to Borelliýs is Fred Levineýs cigar store where you can get most any magazine, in particular magazines like "The Baseball Digest" and "Ace Diamond Tales" and such newspapers as "The Sporting News" and 1,000 other things. Then after Fred Levineýs is Mugs OýBrienýs gymnasium, just opposite the statue of Horace Cleves, and on the corner is the Perkinsville Pharmacy.
Langsamer Wind Getreidefeld Wimpern am schläfrigen Sommer Alleinsein mit wem
Nach dem Winter
Nichts hat sich ereignet Hab Holz gehackt und das Holz redete von Glut zweiundzwanzig Briefe geschrieben zwei erhalten dem Regen zugesehn wie er vom Wind auf Händen getragen wurde und doch fiel Ein anderer bin ich jetzt
Jennen, treiteren, uitdagen In de Volkskrant omschreef een politicoloog de favoriete activiteiten van de hooligan als 'elkaar jennen, treiteren en uitdagen'. De bewoordingen leggen onbedoeld de jarenlange onverschilligheid over de voetbalterreur bloot. Officier van justitie:'U stak het slachtoffer Carlo Picornie neer op het grasland bij Beverwijk? Hoe zou u dat zelf omschrijven?' Verdachte:'Dat wil ik geen geweldpleging of doodslag noemen, edelachtbare. Ik was hem gewoon aan het jennen met mijn mes. Daarna treiterde ik hem bij zijn halsslagader. Je mag iemand toch wel uitdagen?' Officier:'Natuurlijk mag dat. Maar wilt u nooit meer naar bioscopen bellen en lelijke dingen zeggen?' Het moeten merkwaardige tijden zijn voor de Nederlandse hooligan. Je vermaakt je sinds jaar en dag met het molesteren van je tegenstanders, de sloop van NS-treinen; met messentrekken en intimidatie, bedreiging van voetbaljournalisten, vernielen van auto's, cafés, en niet te vergeten met het oproepen tot haat en geweld. Niemand die je ooit écht een strobreed in de weg heeft gelegd. Hooguit loop je per abuis eens tegen een taakstrafje op, zodat je van een doorgetherapeutiseerde rechter een week lang autos moet wassen of de krant moet rondbrengen. Maar dan bel je als trotse bezitter van een crimineel curriculum vitae eens een keer een Utrechtse bioscoopexploitant op met de mededeling dat je de boel komt verbouwen zodra de 'jodenfilm' over Ajax wordt vertoond, en wat gebeurt er? Dán is ineens heel weldenkend Nederland in rep en roer. Alsof de Hakkelaar na een loopbaan van drugshandel, wapenbezit, liquidaties en ontvoering pas een kritieke grens passeert wanneer hij de uitbater van de Godfather IV met een oorveeg dreigt. Zolang hooligans elkáár naar het leven staan is er kennelijk niets aan de hand. Dan leggen politie en justitie rondom voetbalvelden hagen van containers aan, sleuven van kooien waardoorheen de bloeddorstige supportlegers moeten worden geleid onder toezicht van stewards en ME'ers die een kruidenvrouwtjescursus 'Conflictbeheersing hebben gevolgd. Krakers, EU-demonstranten en ander rapaille zijn er om weg te knuppelen, de hooligan moet je 'begeleiden'. [..] Ad Melkert waarschuwt nog één keer. Je voelt de siddering langs het ruggenmerg van de hooligan gaan.
Het was een warme avond, mensen zaten op balkons, leunden uit ramen, en iemand riep: 'Weten jullie wat er nu gebeurt?' 'Nee.' 'Iets bijzonders, iets heel bijzonders...!'
iedereen probeerde het te raden, gedachten kraakten, harten bonsden, nú gebeurt er dus iets...iets heel bijzonders...
de wind stak op bomen lieten hun eerste bladeren los: de herfst begon
- maar dat was het niet, nee, dát was het niet -
en het werd donkerder, jij werd geboren.
Verdrietig kind, verdrietig gedicht
Ik ben de herfst. Ik ben de regen. Ik ben de storm.
Zoek mij maar op, ik sta in alle gedichten.
Houd mij maar vast, ik heb het koud en ik ben moe, en nog zoveel bladeren aan de bomen, nog zoveel bladeren overal.
Er zijn uren
Er zijn uren Zonder jou. Soms. Misschien. Het is denkbaar. Er zijn rivieren met oevers vol boterbloemen Zonder jou. Er zijn wegen zonder jou. Zijwegen, ongelukken, greppels.
Vlinders zonder jou zijn er, distels. Ontelbare. Er is mismoedigheid zonder jou. Laksheid. Angstvalligheid. En er gaat geen uur voorbij, Er is nog geen uur voorbijgegaan.
Toon Tellegen (Brielle, 18 november 1941)
De Duitse schrijverKlaus Mann werd op 18 november 1906 geboren in München als oudste zoon van Thomas en Katia Mann. Zie ook alle tags voor Klaus Mannop dit blog.
Uit:Das zwölfhundertste Hotelzimmer
"Ist die Steppdecke ganz appetitlich, garantiert frisch bezogen
Oder ein wenig klebrig, nicht kühl genug, von verdächtiger Weichheit?
Oberkellner, schwatzest du mir zuviel, Trinkgeldlüsterner?
Oder erklärst du mir gar, daß nach zehn Uhr morgens kein Frühstück erhältlich?
(Bin ich in einem Gefängnis?)
O Heimat von drei, vier Tagen, sechs Wochen, zweieinhalb Monaten wieviel Enttäuschungen hast du mir schon bereitet!
Wie hart und peinlich hast du sie schon bestraft, meine Unruhe, Unrast, meinen Ehrgeiz und mein Abwechslungsbedürfnis.
Und es mich als Beschämung empfi nden lassen, daß ich immer wieder zu dir zurückkehren mußte.
Aber freilich, wieviel Gutes hast du mir schon gewährt, wieviel Rührendes, Sanftes, Aufmerksames. Laßt mich euch danken, meine zwölfhundert kleinen Heimatländer!
Ich schaue durch euch hindurch, Ihr reiht euch eins hinters andere, in unendlicher Perspektive
Wie wenn man zwei Spiegel sich spiegeln läßt ineinander.
(Badezimmer wie Grotten der Operndekoration).
Nein, nicht wie zwei Spiegel.
So ähnlich ihr euch nun scheint, so verschieden wart ihr euch doch. Ich sehe mich durch euch hindurchgehen, Kilometer um Kilometer.
Kleiner Punkt, winzige Figur, die hartnäckig wandert, ganz allmählich herankommt;
Dort länger verweilend, dort nur sehr fl üchtig;
Plaudernd mit Zimmermädchen, mit Kellnern, Portiers,
Im Hotelzimmer lesend, schreibend, Freiübungen machend;
Viel allein, manchmal mit Besuch Tee trinkend am Tischchen (schlechtes Gebäck).
Times tackle on the threads. We beat the strand seahorse Dashed, unfurl the curling Toes, your body twists In the boat, only ribs From the spirit waters. Your fish fins from the net, My rod pins on the pine And the hooked meat, your barb, Reels as it plays the swampy Moan of the gutted bait.
So war´s auch damals schon. So lautlos verhing die dumpfe Luft das Land, und unterm Dach der Trauerbuche verfingen sich am Gartenrand die Blütendünste des Holunders; stumm nahm sie meine schwüle Hand, stumm vor Gklück.
Es war wie Grabgeruch...Ich bin nicht schuld! Du blasses Licht da drüben im Geschwele, was stehtst du wie ein Geist im Leichentuch - lisch aus, du Mahnbild der gebrochenen Seele! Was starrst du mich so gottesäugig an? Ich brach sie nicht: sie tates selbst! Was quäle ich mich mit fremdem Unglück ab...
Das Land wird grau; die Nacht bringt keinen Funken, die Weiden sehn im Nebel aus wie Rauch, der schwere Himmel scheint ins Korn gesunken. Still hängt das Laub am feuchten Strauch, als hätten alle Blätter Gift getrunken; so still liegt sie nun auch. Ich wünsche mir den Tod.
Richard Dehmel (18 november 1863 9 februari 1920)
Rebecca Walker, Joost van den Vondel, Auberon Waugh, Christopher Paolini, Dahlia Ravikovitch
De Amerikaanse schrijfster, uitgeefster en politiek activiste Rebecca Walker werd geboren op 17 november 1969 in Jackson, Mississippi. Zie ook alle tags voor Rebecca Walkerop dit blog.
Uit:Black, White, and Jewish: Autobiography of a Shifting Self
I was born in November 1969, in Jackson, Mississippi, seventeen months after Dr. King was shot. When my mother went into labor my father was in New Orleans arguing a case on behalf of black people who didn't have streetlights or sewage systems in their neighborhoods. Daddy told the judge that his wife was in labor, turned his case over to co-counsel, and caught the last plane back to Jackson.
When I picture him, I conjure a civil rights Superman flying through a snowstorm in gray polyester pants and a white shirt, a dirty beige suede Wallabee touching down on the curb outside our house in the first black middle-class subdivision in Jackson. He bounds to the door, gallantly gathers up my very pregnant mother who has been waiting, resplendent in her African muumuu, and whisks her to the newly desegregated hospital. For this final leg, he drives a huge, hopelessly American Oldsmobile Toronado.
Mama remembers long lines of waiting black women at this hospital, screaming in the hallways, each encased in her own private hell. Daddy remembers that I was born with my eyes open, that I smiled when I saw him, a look of recognition piercing the air between us like lightning.
And then, on my twenty-fifth birthday, Daddy remembers something I've not heard before: A nurse walks into Mama's room, my birth certificate in hand. At first glance, all of the information seems straightforward enough: mother, father, address, and so on. But next to boxes labeled "Mother's Race" and "Father's Race," which read Negro and Caucasian, there is a curious note tucked into the margin. "Correct?" it says. "Correct?" a faceless questioner wants to know. Is this union, this marriage, and especially this offspring, correct?
A mulatta baby swaddled and held in loving arms, two brown, two white, in the middle of the segregated South. I'm sure the nurses didn't have many reference points. Let's see. Black. White. Nigger. Jew. That makes me the tragic mulatta caught between both worlds like the proverbial deer in the headlights. I am Mammy's near-white little girl who plunges to her death, screaming, "I don't want to be colored, I don't want to be like you!" in the film classic Imitation of Life. I'm the one in the Langston Hughes poem with the white daddy and the black mama who doesn't know where she'll rest her head when she's dead: the colored buryin' ground behind the chapel or the white man's cemetery behind gates on the hill.
Zou het al zinken en vergaan, Waar bleef de zwaan? Waar bleef de zwaan, De zwaan, dat vrolijke waterdier, Nooit zat van kussen? Geen waatren blussen Haar minnevier.
t Lust haar te nestlen op de vloed, Zij kweekt de gloed, Zij kweekt de gloed Met hare vrolijke wederga, En kipt hare eiers, en acht geen schreiers, Noch vreest geen scha.
Vliegende jongen zwemmen mee Door stroom en zee, Door stroom en zee. Zij groeit in t levendig element, En wast de veren, En vaart spansseren Tot s levens end.
Stervende zingt ze een vrolijk lied In t suikerriet, In t suikerriet. Zij tart de nijdige dood uit lust Met kwinkeleren En triomferen, En sterft gerust.
Stervende zoekt haar flauw gezicht Nog eens het licht, Nog eens het licht, De bruidschat van de natuur te leen Aan elk gegeven, Om blij te leven: Zo vaart ze heen.
Schouwburg-rijmen
Aº 1637
I. (OPSCHRIFT VAN BUITEN) De wereld is een schouwtoneel, Elk speelt zijn rol en krijgt zijn deel.
II. Geen kind de schouwburg lastig zij, Tabakspijp, bierkan, snoeperij, Noch generlei baldadigheid; Wie anders doet, wordt uitgeleid.
OP MIJN SCHILDERIJ,
toen Govert Flinck mij uitschilderde in het jaar 1653
Ik sluit vandaag een ring van zesmaal ellef jaren, en zie mijn hoofd besneeuwd en tel mijn grijze haren ook zonder glazen oog in deze schilderij. En nog ontvonkt mijn hart in lust tot poëzij, terwijl ik Lucifer zijn treurrol leer volspelen en met de bliksem sla op hemelse tonelen, ten schrik en spiegel van de staatzucht en de nijd. Wat is mijn ouderdom? Een rook, een damp, geen tijd.
Joost van den Vondel (17 november 1587 5 februari 1679)
Vondel op 66-jarige leeftijd naar het schilderij van Govert Flinck (1653)
If it had been a joke, this undisguised dislike of his children's company would soon have worn pretty thin. Since it was plainly not a joke, it became a fact of life.
By 1950, my mother and father had six children. So long as we were out of sight and sound, we could do whatever we wanted. In that sense Papa was a permissive, even indulgent parent.
At the age of nine or ten, I announced that I was interested in chemistry and wished to make chemical experiments for Christmas. Papa thought this a capital idea and asked for a list.
It included large quantities of nitric acid and glycerine as I was interested in the commercial production of nitroglycerine as an explosive.
These and other chemicals were acquired for me from London and a room at the back of the house was set aside for my experiments. Not many parents, I believe, would be prepared to give their child bottles of sulphuric, hydrochloric and nitric acid to play with unsupervised.
Some will decide this was a deliberate plot to get rid of me but my parents were equally unconcerned about firearms, which presented a greater threat to everyone else. From my earliest years, I stalked our 40 acres looking for small animals or blasted away at targets around the house.
Similarly, they were unconcerned about school rules and school reports - holding all authority in derision until the threat of expulsion brought the danger that children might be returned home.
Never having liked my father much in childhood or early youth, I enjoyed a distinct cordiality with him as I grew older - perhaps because I was increasingly out of his way.
By the time I married Lady Teresa Onslow in 1961, my parents and younger siblings had lived for five years at Combe Florey - a handsome 18th-century building of impressively large size.
Approached through a 16th-century gatehouse, its grandeur belied the straitened circumstances in which the family had been placed by my father's extravagant expenditure over the years.
From the large retinue of servants employed at Piers Court, the indoor staff was reduced to our former cowman Giovanni, who waited at table in an azure cardigan and corduroys, and Maria, his wife, who was the cook.
Forced to give up her herd of cows, my mother threw herself instead into market gardening, a change made easier with the help of a villager called Walter Coggan - for some reason she never learned his name and always called him Mr Coggins - who, employed as a gardener, came to talk to her while she laboured in the garden.
The sound was stabbing, slicing, shivering, like metal scraping against stone. Eragons teeth vibrated in sympathy, and he covered his ears with his hands, grimacing as he twisted around, trying to locate the source of the noise. Saphira tossed her head, and even through the din, he heard her whine in distress. Eragon swept his gaze over the courtyard twice before he noticed a faint puff of dust rising up the wall of the keep from a foot-wide crack that had appeared beneath the blackened, partially destroyed window where Blödhgarm had killed the magician. As the squeal increased in intensity, Eragon risked lifting a hand off one ear to point at the crack. Look! he shouted to Arya, who nodded in acknowledgment. He replaced his hand over his ear. Without warning or preamble, the sound stopped. Eragon waited for a moment, then slowly lowered his hands, for once wishing that his hearing was not quite so sensitive. Just as he did, the crack jerked open widerspreading until it was several feet acrossand raced down the wall of the keep. Like a bolt of lightning, the crack struck and shattered the keystone above the door to the building, showering the floor below with pebble-sized rocks. The whole castle groaned, and from the damaged window to the broken keystone, the front of the keep began to lean outward. Run! Eragon shouted at the Varden, though the men were already scattering to either side of the courtyard, desperate to get out from under the precarious wall. Eragon took a single step forward, every muscle in his body tense as he searched for a glimpse of Roran somewhere in the throng of warriors.
Christopher Paolini (Los Angeles County, 17 november 1983)
Imagine: Only the dust was at my side, I had no other companion. Dust walked me to nursery school, Ruffled my hair On the warmest childhood days.
Imagine who was at my side And all the girls had another. When winter starts slinging its terrible nets, When the clouds devour their prey, Imagine who was at my side And how much I wanted another.
The pinecones rattled, and for a while I ached to be alone with the wind. Many a night Id dream in a daze Of a few lone houses moist with love. Imagine how deprived I was If the dust was my only companion.
On the khamsin days, Id sail all the way To the capital city of the whales. I was filled with a reckless happiness. Id never come back till the day I died,
But when I came back, I was like a raven Despised by its raven cousins. I had no companion at all, Only the dust at my side.
Dahlia Ravikovitch (17 november 1936 21 augustus 2005)