Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
25-04-2013
Ted Kooser, James Fenton, Walter de la Mare, Ross Franklin Lockridge Jr., Richard Anders
for three months. Now
it's always time to quit work,
have a drink, cook
dinner.
*
"What I would do
for wisdom,"
I cried out as a
young man.
Evidently not much.
Or so it seems.
Even on walks I
follow the dog.
*
Old friend,
perhaps we work too
hard
at being remembered.
Ted Kooser
(Ames, 25 april 1939)
De Engelse dichter, schrijver, criticus en letterkundige James Fenton werd geboren op 25 april
1949 in Lincoln. Zie ook alle tags voor James Fenton op dit blog.
A German Requiem (Fragment)
The better for the widow, that she should not
live in fear of surprise,
The better for the young man, that he should move at liberty between the
armchairs,
The better that these bent figures who flutter among the graves
Tending the nightlights and replacing the chrysanthemums
Are not ghosts,
That they shall go home.
The bus is waiting, and on the upper terraces
The workmen are dismantling the houses of the dead.
*
But when so many had died, so many and at such speed,
There were no cities waiting for the victims.
They unscrewed the name-plates from the shattered doorways
And carried them away with the coffins.
So the squares and parks were filled with the eloquence of young cemeteries:
The smell of fresh earth, the improvised crosses
And all the impossible directions in brass and enamel.
*
'Doctor Gliedschirm, skin specialist, surgeries 14-16 hours or by appointment.'
Professor Sarnagel was buried with four degrees, two associate memberships
And instructions to tradesmen to use the back entrance.
Your uncle's grave informed you that he lived in the third floor, left.
You were asked please to ring, and he would come down in the lift
To which one needed a key...
All but blind
In his chambered hole,
Gropes for worms
The four-clawed mole.
All but blind
In the burning day,
The barn owl
Blunders on her way.
And blind as are
These three to me,
So blind to someone
I must be.
Alone
The abode of the nightingale is bare,
Flowered frost congeals in the gelid air,
The fox howls from his frozen lair:
Alas, my loved one is gone,
I am alone:
It is winter.
Once the pink cast a winy smell,
The wild bee hung in the hyacinth bell,
Light in effulgence of beauty fell:
I am alone:
It is winter.
My candle a silent fire doth shed,
Starry Orion hunts o'erhead;
Come moth, come shadow, the world is dead:
Alas, my loved one is gone,
I am alone;
It is winter.
Walter John de la Mare (25 april 1873 22 juni
1956)
--The wisdom
of the mythmakers is still with us, Professor. The profoundest mystery in the
world is the existence of Another. Erotic love is the intense awareness of this
Other, a Sacred Place. The lover bears the golden bough of godlike appetite and
mysterious power and passes through the dismal wood that lies at the portals of
Tartarus. Among the gibbering shades, he presses in with mortal thrust, making
the boat of Charon heavy with his unusual weight. He bears the golden bough to
the inmost shrine of the earth-goddess where he repeats the ancient frenzy. As
you say, this rite is not unconnected with blood and death, for the renewal of
form is possible only by the destruction of form. Love is a sweet death. A
million die that one may reach the mark.
He beheld the fading beauty of the day over
Waycross. Now the roofs of the town were drenched in a last red bath of fire. A
few rays thrust through to paint the green body of a nymph and touch the pooled
and spouting fountain with golden light. The children were little blind
swimmers in the valley of the day's receding brightness. Corn filled the earth
with blind roots. All things were bathed in light and longing.
--We'll never go any farther than those broken
stones beside the inland ocean, the Perfessor said. The corn god is gone, and
we have --behold!--only the corn.
He took a long pull at his bottle, coughed, and
sighed.
--The world is still full of divinity and
strangeness, Mr. Shawnessy said. The scientist stops, where all men do, at the
doors of birth and death. He knows no more than you and I why a seed remembers
the oak of twenty million years ago, why dust acquires the form of a woman, why
we behold the earth in space and time. He hasn't yet solved the secret of a
single name upon the earth. We may pluck the nymph from the river, but we won't
pluck the river from ourselves: this coiled divinity is still all murmurous and
strange. There are sacred places everywhere. The world is still man's druid
grove, where he wanders hunting for the Tree of Life.
Ross Franklin Lockridge Jr. (25 april 1914 6 maart 1948)
De Nederlandse dichter Erik Menkveld werd geboren op 25 april 1959 in Eindhoven. Zijn vader werkte bij Philips, die radiofabrieken startte in verre landen. Vandaar dat zijn lagere schooljaren in Tanzania en Ghana plaatsvonden. Hij sprak toen Engels, waar hij later profijt van had. In Doorn bezocht hij daarna de middelbare school. Na zijn studie Nederlands in Amsterdam was Menkveld van 1987 tot 1998 fondsredacteur van Uitgeverij De Bezige Bij. Sinds 1998 was hij stafmedewerker bij Poetry International te Rotterdam. Met ingang van jaargang 2000 was hij redacteur van het literaire tijdschrift Tirade.Samen met Margaretha H. Schenkeveld bezorgde hij de briefwisseling tussen A. Roland Holst en diens oom en tante Richard en Henriëtte Roland Holst (verschenen in de reeks Privé Domein bij De Arbeiderspers, 1989). In 1995 verscheen bij de bibliofiele uitgeverij De Lange Afstand Erik Menkvelds poëziedebuut “Koebeest en vrouwdier”. Deze bundel werd in 1996 gevolgd door “Lente”, eveneens bij De Lange Afstand. Officieel debuteerde Erik Menkveld als dichter in 1997 bij Uitgeverij De Bezige Bij met de bundel “De karpersimulator”, waarin beide genoemde bibliofiele bundels zijn opgenomen. “De karpersimulator” werd in 1998 bekroond met de C. Buddingh'-prijs voor het beste Nederlandstalige debuut, en met de Van der Hoogtprijs. Ook werd de bundel dat jaar genomineerd voor de VSB Poëzieprijs. Nieuw werk van Erik Menkveld verscheen in tijdschriften als Raster, De Revisor en De Gids. Najaar 2000 verscheen zijn tweede bundel “Schapen nu!”, in 2005 gevolgd door “Prime time”.
Boerenbui
Hevige aandrang te eggen of te gieren? Een tractor te kopen? Nuchtere kalveren voor de mesterij?
Red één ongeschoren schaap bij nacht en ontij uit de sloot, bekijk het liefste varken op worstkwaliteit, eet
twaalf sneeën zelfverbouwd roggebrood. En vergeet niet bij rooien of poten op klompen te lopen en overal bij.
Meestal waait het dan wel over. En anders ben je onherroepelijk geboren voor de boerderij.
Alles mag je worden
Het springzaad knapt, de brempeulen knallen open en jij ligt er in je wieg als een popelend boontje bij.
Alles mag je worden van mij: zeeman, boswachter, archeoloog. Of - als je leven ingewikkelder loopt –
gesponsord ontdekker van aangroei werende stoffen voor scheepsverf, alleenstaand paddenstoelenfotograaf,
pacht- en beestenlijstenonderzoeker van verdwenen Drentse keuterijen… Behalve ongelukkig. Beloofd?
Boven onder 't dak
was 't al broeiheet, met een benauwden reuk van versch hout en door de zon
gestoofd lood. Een heen-en-weer geklos over den vloer, en de hooge stem van
fräulein Böhmer, de eigenares van 't hôtel, klonken uit een kamer aan het eind
van een middengangetje.
Da sind Sie
endlich! riep 't fräulein Henriette toe, haar vriendelijk lachend aanziend, in
de groote, bruine, uitpuilende oogen, een schalke vogelachtige uitdrukking.
Zij had over 't
geheel veel van een oud-verweerd spekpoppetje op een trumeau, met haar kleine
lijfje onder 't groote eironde hoofd, rood en zon-verbrandend, met glanzend
zwart haar.
Na, was sagen Sie
jetz! ist's nicht hübsch geworden hier?! Wird ihre Freundin hier nicht ganz
heimisch sein? ging zij voort en wees in 't rond op 't nieuw hardblauw behang
en de tullen gordijntjes, met de roodlinten embracetjes voor 't raam.
Henriette knikte
vriendelijk van ja. Zij was pas drie dagen geleden uit Holland gekomen, doch al
op heel goeden voet met de eigenares, die haar overal brjriep waar wat te zien
was.
In haar huiselijke
omgeving in Amsterdam, stond Henriette de Wal anders niet bekend als iemand,
die gauw vertrouwelijk was. Haar donkere oogen, onder de fljne wenkbrauwen, zagen
gewoonlijk hoog en onverschillig uit 't witte smalle gezicht en om de smalle
bloedelooze lippen van haar kleinen mond was een trotsche, afwijzende trek.
Maar thans gloeide
er iets innigs, een zachte dankbaarheid in den blik, waarmee zij naar buiten tuurde
en haar mond was droomerig even-geopend.
Zoo luisterde zij
met schijnbare belangstelling naar 't levendig zelfbehagelijk geratel van
fräulein Böhmer, een lang relaas van alles wat er hier en in 't hoofdgebouw nog
aan de kamers moest gedaan worden,.... van buiten, vochtig en koel, kwam 't
onregelmatig, frisch geplas van de fontein tot hen,... toen 't kleine menschje
op eens zich zelf onderbrak:
Aber jetz musz ich
eilen, sonst wird mein diner nicht fertig,... gehen Si mit, fräulein?
"MAL!" Mary's voice cut like an
airhorn through the aging ranch house. Past the framed needlepoint-by-numbers,
past the mute upright piano, past the dusty royal blue-and-gold Encyclopedia Americana, past the
dripping bathroom faucet, over the wall-to-wall rugs flat with beaten paths,
past the circa-1962 pole lamp, down the dark hallway, under the door of the TV
den and into Mal's ear.
"Malcolm! You want your dinner now?"
Mal was as still as a lizard on a warm rock,
pupils dilated, absorbing the TV images across the close air of the darkened
room.
Mal knew how concerned his mother was regarding
his relationship with food. She had discussed his problem with the doctors and
the therapists and they had informed her that one way to tell if Mal was
abusing any mood elevators was if he had no appetite or if he was particularly
active. Clutching this inside information close to her chest Mary felt she had
the upper hand. But Mal knew something neither his mom nor the doctors knew: A)
if necessary, he could force himself to eat; and B) sometimes when he was
speeding on crystal meth he didn't move at all. Instead he directed all his
energy into his thoughts and became pure consciousness. Which was what he had
been doing for the past three months. Mary thought he had been watching TV or
sleeping. But she was wrong. For ninety days, Mal had been thinking and
planning, his thoughts as convoluted as a fever patient's nightmare.
Even now, Mal jammed one more conceptual log
into the inferno of his brainpan, a memory. The tan brick church embraced by
its tiny lawn; the bone white Mary weeping over bloody geraniums; the darkly
shellacked doors agape. Inside the cool, frankincense-infused building, Father
Donleavy, no, Father Donahue, no, Father Donavon, no, Father Fuckface, that's
it, Father Fuckface with the scraped-red cheekskin, is blabbing: Jesus said
this and Jesus said that.
In the last, far field, half-buried
In barberry bushes red-fruited, the thoroughbred
Lies dead, left foreleg shattered below knee,
A .30-30 in heart. In distance,
I now see gorged crows rise ragged in wind. The day
After death I had gone for farewell, and the eyes
Were already gonethat
The beneficent work of crows. Eyes gone,
The two-year-old could, of course, more readily see
Down the track of pure and eternal darkness.
A week later I couldnt get close. The sweet stink
Had begun. That damned wagon mudhole
Hidden by leaves as we gallopedI found it.
Spat on it. As a child would. Next day
The buzzards. How beautiful in air!carving
The slow, concentric, downward pattern of vortex, wing-glint
On wing-glint. From the house,
Now with glasses, I see
The squabble and pushing, the waggle of wattle-red heads.
At evening I watch the buzzards, the crows,
Arise. They swing black in natures flow and perfection,
High in sad carmine of sunset. Forgiveness
Is not indicated. It is superfluous. They are
What they are.
How long before I go back to see
That intricate piece of
Modern sculpture, white now,
Assuming in stasis
New beauty! Then,
A year later, Ill see
The green twine of vine, each leaf
Heart-shaped, soft as velvet, beginning
Its benediction.
It thinks it is God. Can you think of some ground on which that may
be gainsaid?
Robert Penn Warren
(24 april 1905 15 september 1989) Portret door Conrad A.
Albrizio, 1935
Das Martyrium beginnt Stolz streicht Evan sein
T-Shirt mit dem Aufdruck SV Bergfeld und dem stilisierten B als Zeichen des
Sportclubs glatt. Ursprünglich wollte er in den Elite-Sportverein im Nachbarort
Gotteshagen eintreten. Seine sportlichen Leistungen hätten Evan ohne Weiteres
für den Elite-Club qualifiziert. Aber Evan hatte diese Pläne über Bord
geworfen, als er einen Brief von einem alten Freund bekam. Der acht Jahre
ältere Julian zog damals von Frankreich nach Deutschland, nachdem sein Vater in
der Großstadt Stuttgart einen Job als Manager einer großen internationalen
Firma angenommen hatte. Julian zog in die Villa neben Evan und stellte sich bei
seinen neuen Nachbarn vor.
Damals war Evan gerade sechs Jahre und Julian
vierzehn. Als Evan Julian das erste Mal sah, glaubte er, ihm stehe ein Mädchen
gegenüber. Julians Gesicht war kindlich gezeichnet und seine weichen, blonden
Haare trug er halblang. Sein schüchternes und strahlendes Lächeln war nicht von
dieser Welt. Evan fühlte sofort eine tiefe Verbundenheit zu diesem Jungen.
Julian kümmerte sich auch wirklich intensiv um ihn. Er half ihm in der Schule,
ging oft mit ihm draußen spielen und war für Evan sein bester
Freund.
Nachdem Evans Vater bei einem Autounfall ums Leben
kam, kümmerte sich Julian nicht nur um Evan, sondern nahm auch Evans Mutter
viel Arbeit ab. In dieser Zeit bewies Julian sein unheimliches Talent für Haushalt und Reinlichkeit,
und dass er sich aus Evan und seiner Mutter viel machte. Evans Mutter konnte
die Villa allerdings nicht weiter finanzieren und musste sie ein halbes Jahr
später verkaufen. Evan zog mit seiner Mutter in das rund 300 km entfernte Bergfeld in ein kleineres Haus. Dort
arbeitet sie bis heute halbtags im Sekretariat des Schulzentrums von Bergfeld. Bevor sie aber
Stuttgart verließen, hatte Julian Evan erzählt, dass er später Lehrer werden möchte.
Uit: Death
and the Penguin (Vertaald door
George Bird)
First, a stone landed a metre from Viktors
foot. He glanced back. Two louts stood grinning, one of whom stooped, picked up
another from a section of broken cobble, and bowled it at him,
skittler-fashion. Viktor made off at something approaching a racing walk and
rounded the corner, telling himself the main thing was not to run. He paused
outside his block, glancing up at the hanging clock: 9.00. Not a sound. No one
about. He went in, now no longer afraid. They found life dull, ordinary people,
now that entertainment was beyond their means. So they bowled cobbles.
As he turned on the kitchen light, it went off
again. They had cut the power, just like that. And in the darkness he became
aware of the unhurried footfalls of Misha the penguin.
Misha had appeared chez Viktor a year before,
when the zoo was giving hungry animals away to anyone able to feed them. Viktor
had gone along and returned with a king penguin. Abandoned by his girlfriend
the week before, he had been feeling lonely. But Misha had brought his own kind
of loneliness, and the result was now two complementary lonelinesses, creating
an impression more of interdependence than of amity.
Unearthing a candle, he lit it and stood it on
the table in any empty mayonnaise pot. The poetic insouciance of the tiny light
sent him to look, in the semi-darkness, for pen and paper. He sat down at the
table with the paper between him and the candle; paper asking to be written on.
He he been a poet, rhyme would have raced across the white. But he wasnt. He
was trapped in a rut between journalism and meagre scraps of prose. Short
stories were the best he could do. Very short, too short to make a living from,
even if he got paid for them.
A shot rang out.
Darting to the window, Viktor pressed his face
to the glass. Nothing. He returned to his sheet of paper. Already he had
thought up a story around that shot. A single side was all it took; no more, no
less. And as his latest short short story drew to its tragic close, the power
came back on and the ceiling bulb blazed. Blowing out the candle, he fetched
coley from the freezer in Mishas bowl.
Dans son trou le vieux répondit à son fils :
Cest lun des trois secrets du jadis. Cest facile. Il sagit du secret de
la succession des rotations célestes. Tisse une très belle corde. Mets-la sur
une pierre plate. Va au palais avec ta pierre et ta corde. Demande au
seigneur quil te donne du feu de son âtre. Brûle-la sous ses
yeux.
Le fils fit comme son père avait dit. Le seigneur fut étonné mais il offrit en
récompense au fils une corde neuve avec au bout un buf.
Le fils les ramena chez lui. Il alla trouver son père. Il lui exprima sa
gratitude. Il lui dit :
Que veut dire la corde de cendres ? Que jadis nous incinérions nos guerriers en les couchant sous des
pierres quand ils étaient morts au cours du combat quils avaient mené pour
défendre le village.
*
Un an passa.
Au début de lannée qui suivit le roi du pays fit venir Corde de Cendres. Il
lui montra au milieu de la grand-salle un tronc darbre qui avait été coupé,
qui était tout noir, le fût parfaitement rond, lensemble entièrement poli. Le
seigneur se tourna vers Corde de Cendres et lui dit :
Demain matin tu me diras de quel côté se trouve la racine de cet arbre ou tu
mourras.
Le fils pieux fut rempli de perplexité. Il regarda longtemps et silencieusement
le fût noir et lisse qui brillait au milieu de la salle du palais. Il rentra
dans sa cabane. Quand la nuit fut tombée il alla trouver son père dans le champ
de derrière, derrière son buisson de ronces.
Pascal Quignard (Verneuil-sur-Avre, 23 april 1948)
Als
sie nach einer Sommerreise ihren Garten wiedersah
Die unter Wunden
aufgesteckte Brombeerhecke
wuchs über sich hinaus,
mit Stachelschlangen
sind die Wege überschossen,
dein Fleiß vergessen,
deine Ordnung überlebt.
Verbrüdert wuchert Kresse
zwischen Bohnen, die Zwiebeln
haben sich mit Wicken
überworfen, der kleine Kürbis
stieg den Baum hinaus,
läßt sein Kugeln bei den Äpfeln
leuchten.
Sich zu verwüsten -
Lust der Gärten. Wenn
du dich freuen könntest,
Gärtnerin. Die Bombe
vom Tomatenstrauch
fällt weich.
Peter Horst
Neumann (23 april 1936 27 juli 2009)
Manchmal auf einer
Schwelle sitzen,
ausruhn vom Gehn, das nicht ankommt,
die Türe hinter dir und nicht klopfen.
Alle Geräusche
wahrnehmen
und keines verursachen.
Das Leben, das dich nicht annimmt, erhören:
im Haus, auf der Straße,
das Herz der Maus und des Motors,
die Stimmen von Luft und Wasser,
die Schritte des Menschen, der Sterne,
das Seufzen von Erde und Stein.
Manchmal setzt sich
das Licht zu dir
und manchmal der Schatten,
treue Geschwister.
Staub will nisten auf dir
und unbetretbarer Schnee.
Langsam unter der
Zunge
wärmt sich dein letztes Wort.
Die Wand
Du warst die Wand,
an die ich mich lehnte,
und die Wand, an der ich mich stieß.
Dann begannst du zurückzuweichen.
Jetzt bist du unerreichbar geworden.
Aber ich weiß, zuletzt
wirst du die Wand sein, die auf mich zukommt,
und ich werde durch dich hindurchgehn,
ohne dass wir einander verletzen.
I attended an
English day school a few miles from home, and there I played rackets and fives,
and got excellent marks, and was on perfect terms with schoolmates and teachers
alike. The only definite sexual events that I can remember as having occurred
before my thirteenth birthday (that is, before I first saw my little Annabel)
were: a solemn, decorous and purely theoretical talk about pubertal surprises
in the rose garden of the school with an American kid, the son of a then
celebrated motion-picture actress whom he seldom saw in the three-dimensional
world; and some interesting reactions on the part of my organism to certain
photographs, pearl and umbra, with infinitely soft partings, in Pichon's
sumptuous La Beauté Humaine
that I had filched from under a mountain of marble-bound Graphics in the hotel library. Later,
in his delightful debonair manner, my father gave me all the information he
thought I needed about sex; this was just before sending me, in the autumn of
1923, to a lycée in Lyon (where
we were to spend three winters); but alas, in the summer of that year, he was
touring Italy with Mme. de R. and her daughter, and I had nobody to complain
to, nobody to consult.
Annabel was, like the
writer, of mixed parentage: half-English, half-Dutch, in her case. I remember
her features far less distinctly today than I did a few years ago, before I
knew Lolita. There are two kinds of visual memory: one when you skillfully
recreate an image in the laboratory of your mind, with your eyes open (and then
I see Annabel in such general terms as: "honey-colored skin,"
"thin arms," "brown bobbed hair," "long lashes,"
"big bright mouth"); and the other when you instantly evoke, with
shut eyes, on the dark innerside of your eyelids, the objective, absolutely
optical replica of a beloved face, a little ghost in natural colors (and this
is how I see Lolita).
De Fortuna, verlamd, dreigt dwars op de
zee te komen liggen en wanneer dat gebeurt is het uit. Maar Jan Wandelaar is,
met een lijn om de borst, overboord gesprongen en heeft het touw doorgehakt;
hij wordt, meer dood dan levend, aan boord teruggehesen en de raderen draaien
weer. Waarom hij het gedaan heeft weet hij niet, toen hij te water ging was hij
blind en toen aan hem getrokken werd zo bang als hij nooit iemand vertellen
zal; maar wanneer hij beseft, dat hij in de kajuit ligt en dat de schipper zelf
een borrel voor hem inschenkt en dat de schuit behouden is door hem en door hem
alleen, dan is hij zo trots, dat hij het niet harden kan en inslaapt uit
zelfverweer.
Zeventien October staat matroos Wandelaar
voor den ouden heer van Munster en hoort dat hij op kosten van de maatschappij
voor stuurman mag leren wegens heldhaftige onderscheiding; achttien October zit
hij in de schoolbanken, stijf en ongelukkig; twintig October huilt hij in een
portiek, snikkend: Ik kan het niet, ik kan het niet! terwijl Nellie Dijkmans,
het dochtertje van den sluiswachter, hem tracht te sussen met: je kan het
best.... erg zenuwachtig, omdat er ieder ogenblik iemand langskomen kan, die
zal blijven staan en vragen wat dien jongen mankeert.
Twintig December loopt hij wanhopig langs de
haven, tot diep in de nacht, en wanneer er een schip zou zijn uitgevaren voor
de lange trip zou hij zich aan boord verstoken hebben, want morgen komt zijn
eerste rapport los en dan zal hij wel weer matroos moeten worden.
Das Telefon klingelte an einem
Donnerstagmorgen, den ich mit meiner Freundin im Bett verbrachte. Ich hatte nicht
im geringsten vor, den Hörer abzunehmen, aber meine Freundin sagte: Geh dran,
du weißt schon. Sie entzog sich mir, ich schüttelte den Kopf und lief zum Telefon.
Wir haben die Diagnose, sagte mein Vater.
Guten Morgen, sagte ich.
Es ist keine Arthrose.
Mir wurde kalt.
Es ist keine Arthrose,
hörst du?
Mein Vater fing an zu weinen, ich hätte nicht
gedacht, daß er das kann. Als er sich schnäuzte, fragte ich: Soll ich morgen
kommen? Erst morgen, murmelte er und legte dann auf.
Ich ging zurück zu meiner Freundin ins Bett.
Sie lag nackt auf den Laken, glatt und perfekt. Sie schaute mich fragend an,
ich sagte: Hat Zeit, sie sagte: Wenn du meinst, und dann liebten wir uns.
Ich weiß nicht, welche Rolle ich dabei spiele,
sagte ich meiner Freundin beim Frühstück, aber du spielst am besten gar nicht
erst mit. Es ist meine Mutter, und es ist ihre Krankheit. Du hast damit rein
gar nichts zu tun. Meine Freundin wollte widersprechen, ich schob ihr ein Marmeladenbrot
in den Mund und sagte: Nein.
Wie jedes Jahr rief meine Mutter Anfang
November an und fragte: Aber Weihnachten bist du doch bei uns? Ich haßte dieses
Telefonat, ich sagte jedesmal: Nein, dieses Jahr kann ich nicht kommen, und am
Ende kam ich dann doch.
I
pointed to the monitor. Businessman? she said as she finished reading the mail. She looked shaken
up, too. And it is from Ahmedabad, I said, that is all we know. You sure this is real? she said, a quiver in her voice. This is not spam, I said. It is addressed to me. My wife pulled a stool to sit down. I guess we really did need some extra
chairs. Think, she said. We got to let someone know. His parents may be. How? I dont know where the hell it came from, I said. And who do we know
in Ahmedabad We met in Ahmedabad, remember? Anusha said. Pointless statement, I
thought. Yes, wed been classmates at IIMA years ago. So? Call the institute. Prof. Basant or someone, She sniffed and left the
room. Oh no, the daal is burning. There are advantages to having a wife smarter than you. I could never be a
detective. I searched the institute numbers on the Internet and called. An operator
connected me to Prof. Basants residence. I checked the time, 10:00am in
Singapore, 7:30am in India. It is a bad idea to mess with a Prof early morning. Hello? a sleepy voice answered. Had to be the prof. Prof. Basant, Hi. This is Chetan Bhagat calling. Your old student,
remember? Who? he said with nil curiosity. Bad start. I told him about the course he took for us, and how we had voted him the
friendliest prof. Oh that Chetan Bhagat, he said, like he knew a million of them. You
are a writer now, no?
Chetan Bhagat (New Dehli, 22 april 1974)
De Zwitstserse
schrijver en müsicüs Peter Weber werd geboren op 22 april 1968 in Wattwil /
Toggenbürg. Zie ook alle tags voor Peter Weber op dit blog.
Uit: Die Schweiz ist eine Stadt die deutsche
Sprache ein Geschehen
Mit dem
Hochgeschwindigkeitszug der Deutschen Bahn - einer Frischluftzelle - durch die
Deutschschweiz Richtung Hamburg, ich durchreise verschiedene Dialektzonen des Mittellands,
gewisse Dialekte sind unsingbar, andere sind nur Gesang, hätte ich vom Zug aus
behauptet, Sprachmelodie sei relativ zu verstehen, erklärt mir ein Linguist in
Aarau, der die Computer zum Lesen bringt und Sprachmelodien erkundet: Es singen
in unseren Ohren immer die anderen. Nach Basel schlafe ich die Rheinebene,
Mittelwellen, Schwarzwald und Vogesenhügel, schlafe Weinberge, döse Frankfurt,
Göttingen, erwache in Wohlklang: Wenn der Zug vor Hannover ins Flache gleitet,
in den Hamburger Himmel, ins Immerblau, in den Immerniesel, verändert sich das
Sprechgeschehen, Norddeutsch schwingt flacher, scheint horizontal gegliedert,
schwingt unendliche Horizonte entlang, in langen Wellen, stimmhafte
Konsonanten, sonor und weich, während die Vokale mit den Konsonanten
verschliffen und gleichförmig gehalten sind, besonders schön klingts in meinen
Ohren am fernen Nordende des Sprachraumes. Deutsch ist eine arbeitende Sprache,
ein entstehendes Element, durch die unendliche Bindungs- und Fügungsfreiheit,
durch die Möglichkeit, Neufügungen beliebig umzuschmelzen, zusammengesetzte
Adjektive in Verben, Verben in Substantive, erhält sie höchste Lebendigkeit,
nimmt unterschiedliche Strömungen in sich auf, zwischen Nord und Süd etwa
findet reger Klangaustausch statt, in Norddeutschland beginne ich schnell und
flacher zu sprechen, rechne dabei etwas viel Langsameres, in ganz anderer Weise
Fliessendes um: Mein Dialekt ist eine Mischsprache zwischen dem Sanktgallischen
und dem Mitteltoggenburgischen, diese beiden Dialekte sind sich ähnlich und
unterscheiden sich deutlich, beide sind Formen des Alemannischen.
Mais, pour manifester cette existence toute
intérieure, il faut qu'une grande variété dans les faits présente sous toutes
les formes les nuances infinies de ce qui se passe dans l'ame. Si de nos jours les beaux-arts étoient astreints à la simplicité des
anciens, nous n'atteindrions pas à la force primitive qui les distingue, et
nous perdrions les émotions intimes et multipliées dont notre ame est
susceptible. La simplicité de l'art, chez les modernes, tourneroit facilement à
la [288] froideur et à l'abstraction, tandis que celle des anciens étoit pleine
de vie. L'honneur et l'amour, la bravoure et la pitié sont les sentiments qui
signalent le christianisme chevaleresque; et ces dispositions de l'ame ne
peuvent se faire voir que par les dangers, les exploits, les amours, les
malheurs, l'intérêt romantique, enfin, qui varie sans cesse les tableaux. Les
sources des effets de l'art sont donc différentes à beaucoup d'égards dans la
poésie classique et dans la poésie romantique; dans l'une, c'est le sort qui
règne, dans l'autre, c'est la Providence: le sort ne compte pour rien les
sentiments des hommes, la Providence ne juge les actions que d'après les
sentiments. Comment la poésie ne créeroit-elle pas un monde d'une toute autre
nature, quand il faut peindre l'uvre d'un destin aveugle et sourd, toujours en
lutte avec les mortels, ou cet ordre intelligent auquel préside un être
suprême, que notre cur interroge, et qui répond à notre cur!
Madame de Staël (22 april 1766 Parijs, 14 juli
1817)
Charlotte's reply to Robert Southey 16 March 1837
Sir At the first perusal of your letter I
felt only shame and regret that I had ever ventured to trouble you with my
crude rhapsody; I felt a painful heat rise to my face when I thought of the
quires of paper I had covered with what once gave me so much delight, but which
now was only a source of confusion; but after I had thought a little, and read
it again and again, the prospect seemed to clear. You do not forbid me to
write. You only warn me against the folly of neglecting real duties for the
sake of imaginative pleasures; of writing for the love of fame... You kindly
allow me to write poetry for its own sake, provided I leave undone nothing
which I ought to do, in order to pursue that single, absorbing, exquisite
gratification. . .
Following my father's advicewho from my childhood has counselled me, just in
the wise and friendly tone of your letterI have endeavoured not only
attentively to observe all the duties a woman ought to fulfill, but to feel
deeply interested in them. I don't always succeed, for sometimes when I'm
teaching or sewing I would rather be reading or writing; but I try to deny
myself; and my father's approbation amply rewarded me for the privation. Once
more allow me to thank you with sincere gratitude. I trust I shall never more
feel ambitious to see my name in print; if the wish should rise, I'll look at
Southey's letter, and suppress it.
Charlotte Brontë (21 april 1816 31 maart 1855)
Portret door haar
broer Patrick Branwell Brontë
De Duitse
literatuurwetenschapper en musicus Michael Mann werd als jongste kind van Thomas en Katia Mann
geboren op 21 april 1919 in München. Zie ook alle tags voor Michael Mann op dit blog.
Uit: Als Michael Mann geboren wurde: München 1919 (Lezing door
Wolfgang Frühwald)
Den Studenten
Ernst Toller, der seit dem 8. April Vorsitzender des Zentralrats der bayerischen
Arbeiter-, Bauern- und Soldatenräte war und wenig später (seit Juli 1919 in
einer fünfjährigen Festungshaft) ein weltberühmter Dramatiker und Lyriker
wurde, haben seine kommunistischen Gegner damals spöttisch, aber auch ein wenig
mit Respekt, den König von Südbayern genannt. Nichtnur Thomas Mann mokierte sich über den
Schwabinger Kunst-Einschlag des von den Kommunisten Scheinräterepublik
genannten anarchistischen Räteregimes, in dem Gustav Landauer, die viel
verleumdete, aber integre Führungsfigur des deutschen Anarchismus, als
Volksbeauftragter für Volksaufklärung amtierte. So konnte es nicht ausbleiben,
dass am 13. April, das heißt am Palmsonntag 1919, die Münchner Garnison gegen
die von Toller geführte Räteregierung putschte. Einige ihrer führenden
Mitglieder, darunter der Schriftsteller Erich Mühsam und der vermutlich
geisteskranke Volksbeauftragte für Äußeres Franz Lipp, wurden verhaftet und
nach Nordbayern entführt. Der Münchner Hauptbahnhof fiel in die Hand der
Putschisten.
Im Gegenzug rissen
nun die Kommunisten die Macht an sich, ihr Anführer Eugen Leviné leitete seit
dem 14. April, an demrote Truppen den Bahnhof zurückeroberten, eine
kommunistische Räteregierung. Kommandant der Roten Armee wurde Rudolf Eglhofer,
ein Matrose, der schon am Aufstand der deutschen Flotte im November 1918
teilgenommen hatte. In Thomas Manns
Tagebuch ist an
diesem 14. April die bürgerliche Innensicht der Münchner Wirren bewahrt: Post
und Läden geschlossen, das Telephon gesperrt, sodass wir Maßnahmen für den Fall
überlegen, dass die Geburt einsetzt, Katias Mutter kam zu Fuß in großer
Aufregung. Auch die Trambahnen gehen natürlich nicht. Am Bahnhof die
Oberleitung zerstört. Kämpfe für den heutigen Tag wahrscheinlich.
Devant, ils
entendaient jurer. Le capitaine lança son trognon de pomme que des bâtards
efflanqués se disputèrent en jappant, puis, de la main gauche, avec un geste
noble, il dirigea sa monture minuscule dans l'embouteillage. La voiture bâchée d'une cantine, en travers sur la chaussée, perturbait
le flux. Un poulet survivant, ficelé par les pattes au châssis, perdait ses
plumes en se débattant ; une bande de conscrits sales le reluquait avec
des yeux de rôtisseurs. La cantinière et son cocher se lamentaient. L'un des
chevaux de trait s'était effondré d'un coup ; des voltigeurs aux uniformes
déchirés avaient posé leurs armes par terre pour le détacher du brancard.
D'Herbigny s'approcha. La carcasse était maintenant dételée mais les soldats,
malgré leur nombre et leurs efforts, n'arrivaient pas à la pousser sur le
bas-côté.
- Faudrait deux percherons bien costauds, disait le cocher.
- Y'en a pas, disait un voltigeur.
- Il suffit d'une corde solide, avança d'Herbigny sur un ton d'évidence.
- Et après, mon capitaine ? S'ra toujours aussi pesant, l'animal.
- Foutre non ! Vous l'attachez par les paturons et vous vous y mettez
à dix pour le haler.
- On n'est pas plus valides que les chevaux, répondit un jeune sergent à
la mine pâle.
D'Herbigny se retroussa les moustaches, il se gratta l'aile du nez, qu'il avait
long et fort. Il s'apprêtait à diriger l'opération de déblaiement quand une
immense clameur l'en empêcha. Cela venait de tout là-bas, vers l'horizon, au
virage de la route. La clameur persistait, s'installait, formidable et
soutenue. La horde ralentie par l'accident de la cantine se figea. Les visages
se tournaient ensemble vers le vacarme.
Despite all this I did reasonably well in
criminal law with the help of useful little text books such as Murder in a
Nutshell and All You Need to Know About Offences Against the Person
I did learn one important lesson. I had become
addicted to the college sherry and as a ridiculous and useless gesture I
boasted that I could drink a tankard full of it. I did so and fell to the
ground and found the religious character who shared my rooms kneeling beside me
in silent prayer. Since then I have resolutely refused sherry.
Looking back on it I am grateful for Hilda's
persistence. If we hadn't gone to the concert I would have missed an occasion
which led, through a tangle of possibilities, to one of the most curious and
unusual crimes in the Rumpole history.
So there I was, wondering why old Handel or his
scriptwriter couldn't say a thing once and let it go at that. Every line in The
Messiah seemed to be repeated again and again. I looked around the crowded
auditorium and was curious to see so many children all below undergraduate age
assembled. There was a certain amount of giggling and pinching between them,
but on the whole they sat quietly until the music came to an end.
During the interval a woman came on to the
stage and asked for further contributions to "Music in Oxford".
"I've only got folding money." "Of course you'll give them
folding money, a £10 note will be adequate," Hilda told me. So I pulled
out my wallet and parted with the cash. I only tell you this because of what
happened when we were leaving the hall.
John Mortimer (21
april 1923 16 januari 2009)
De schrijver met de acteur Leo McKern als Rumpole
(rechts)
Onafhankelijk
van geboortedagen:
De Duitse dichter
Gerrit Wustmann werd
in 1982 in Keulen geboren. Hij studeere Oriëntalstiek, politicologie en
geschiedenis in Keulen en Bonn. Sinds 2006 werkt hij als freelance journalist
en redacteur voor gedrukte en online media. Hij behoort ook tot het creatieve
kernteam van deonafhankelijke filmmaatschappij Skyroad Films. Sinds 2001
publiceert hij poëzie en proza in literaire tijdschriften en bloemlezingen,
waaronder De Deutsche Lyrikkalender en Versnetze en in internationale media.
Zijn gedichten zijn vertaald in het Engels, Italiaans, Turks en Perzisch.
In 2011 verscheen Beyoglu Blues, het eerste deel van een driedelige
tweetalige gedichtencyclus over Istanbul. Wustman is samensteller van de
bloemlezing Hier ist Iran! Persische Lyrik im deutschsprachigen Raum, dat
het eerste uitgebreide overzicht van het werk van Iraanse dichteressen in
Duitse ballingschap biedt. Hij ontving de postpoetry.NRW Poëzieprijs 2012.
berlin II
der stuhl auf dem
du sitzt
vor dem spiegel in dem
die vorhänge entlichtet sind
es ist ein leiser stuhl
er lässt deine haut
rascheln die lehnen streicheln
deine hände die
nicht wissen wohin
deinen händen
entgleiten die wörter setzen sich fest
in den rillen und nischen
bis irgendeiner
sie findet
yağmur
das stete rauschen
des regens
in beyoğlu der nasse glanz
auf leeren straßen und katzen
die wie du in hauseingängen
sitzen im widerschein der lichter
in den fenstern in den augen
der nacht der nachtgesänge
der stadt in deiner stimme
yağmur in deinen augen
Man habe so vieles
unterschrieben und versucht, eine irgendwie noch mögliche Balance zu halten ...
"Aber solche schönen Überraschungen", schloss er seine Geschichte,
die er sichtlich nicht zum ersten Mal preisgab, "können einem passieren,
wenn man Äpfel klaut!"
In das
anschließende Schweigen habe ich hineingefragt: "Und wie viele Patienten
haben Sie damals nicht gesundgeschrieben?"
Halblaut wies mein
Vater mich zurecht: "Hast du eigentlich kein anderes Thema im
Moment?"
Der Wahrheit am
nächsten kommt wohl der Befund, dass wir, die Schüler des Berthold-Gymnasiums
in Freiburg, über die "dunklen Jahre" wenig wussten und auch nicht
viel darüber wissen wollten. Wir vermissten dieses Wissen nicht. Erst der
Eichmannprozess in Jerusalem und der nachfolgende Auschwitzprozess in Frankfurt
öffneten mir die Augen. Danach war die Welt nicht mehr dieselbe.
Im Frühjahr 1966
zogen L. und ich in einer Hinterhofwohnung in Schöneberg zusammen. Die Wohnung
bestand aus zwei großen Zimmern ohne Küche und Bad. Wir bauten eine Dusche ein,
die Küche blieb ein Provisorium. L. hatte ihren Job an der FU aufgegeben und
eine Arbeit in einem Antiquitätengeschäft angenommen.
Eines Abends, als
sie von der Arbeit zurückkam, fragte sie mich, ob ich etwas dagegen hätte, wenn
sie die Einladung eines ihrer Kunden zum Abendessen annähme. Ich erfuhr, dass
dieser Kunde, ein distinguierter Mann im Blazer und mit Schnallenschuhen, sich
einige Minuten vor dem Schaufenster herumgedrückt und die englischen Möbel und
wohl auch die Verkäuferin inspiziert hatte, bevor er sich entschloss, das
Geschäft zu betreten. Dann allerdings habe er den halben Laden leergekauft und
L. in seine Villa irgendwo am Wannsee eingeladen.
"Und deine
Antwort?", fragte ich.
Sie zuckte die
Schultern. Der Kunde entstamme natürlich einer anderen Welt, genauer gesagt sei
er ein Kapitalistenschwein, aber er habe erstaunlich gute Manieren an den Tag
gelegt, bilde sich nichts auf seinen Reichtum ein und sei überhaupt ganz
anders, als man ihn sich vorstelle ...
Peter Schneider
(Lübeck, 21 april 1940)
De
Columbiaanse dichteres Meira Delmar (eig. Olga Isabel Chams Eljach) werd geboren in
Barranquilla op 21 april 1922. Zie ook alle tags voor Meira Delmar op dit blog.
Returnings
I want to go back to what once upon
a time we all called our house,
to go up the old staircase,
to open the doors, the windows.
I want to stay there for a while, a while
listening to that same rain
I never knew for certain
if it was water or music.
I want to go out on the balconies
where a girl leaned out
to see the swallows arrive
that came back in December.
Maybe I can still find it
my eyes fixed on that time,
with a flame of distances
burning on the small forehead.
I want to cross the tepid patio
of sun and roses and grasshoppers,
to touch the whitewashed walls,
the absent echo of the cages.
Perhaps the doves are still
flying around it,
to show me the way
fading in the shadows.
I want to know if what I look for
is in a dream or in my childhood.
For I am lost and I must find myself,
face and soul, in another place.
They are only shadows and echoes, the animals
a child's hands make on the wall by lamplight, and the voices from the rain
barrel; the cuttings from an old movie made in the black and white of long ago.
I first became conscious of
the boat in the same way and at almost the same time that I became aware of the
people it supported. My earliest recollection of my father is a view from the
floor of gigantic rubber boots and then of being suddenly elevated and having
my face pressed against the stubble of his cheek, and of how it tasted of salt
and of how he smelled of salt from his red-soled rubber boots to the shaggy
whiteness of his hair.
When I was very small, he
took me for my first ride in the boat. I rode the half-mile from our house to
the wharf on his shoulders and I remember the sound of his rubber boots
galumphing along the gravel beach, the tune of the indecent little song he used
to sing, and the odour of the salt.
The floor of the boat was
permeated with the same odour and in its constancy I was not aware of change.
In the harbour we made our little circle and returned. He tied the boat by its
painter, fastened the stern to its permanent anchor and lifted me high over his
head to the solidity of the wharf. Then he climbed up the little iron ladder
that led to the wharf's cap, placed me once more upon his shoulders and
galumphed off again.
When we returned to the house everyone made a
great fuss over my precocious excursion and asked, "How did you like the
boat?" "Were you afraid in the boat?" "Did you cry in the
boat?" They repeated "the boat" at the end of all their
questions and I knew it must be very important to everyone.
Alistair MacLean (21 april 1922 - 2 februari 1987)
Fort loin. Le bois est coupé de
fondrières , de torrens, et je n'ai pu les atteindre.
MADAME DOLMAR.
Les insensés ! n'avoir pas seulement fait halte
avec nous : c'est ce comte de Commines qui les pousse.
LE DUC
Quelle joyeuse vie on mène au château d'Almada
! Nulle langueur, nul moment perdu. Chasse, jeux, festins,
fêtes, de bons amis, des femmes, et la vie d'Epicure Vivent l'indépendance et
la joie !
ALVARE.
La notre sera bientôt troublée.
MADAME DOLMAB.
Pourquoi ?
ALVARE.
Le duc part demain pour Madrid.
LE DUC.
Demain , oui ; je pars demain.
MADAME DOLMAR.
La duchesse ne devait-elle pas vous faire ici
ses adieux?
LE DUC.
Je l'attends : le
trajet qui sépare ce lieu de la ville n'est pas long , et je ne veux pas donner
matière aux discours par ma présence à Lisbonne. Ma prudence confondra
la malignité.
Népomucène Lemercier (21 april 1771 7 juni 1840)
Hij zat in nachtgoed voor het raam en liet
Willoos het hoofd hangen op het kozijn -
Hij zag den landweg langs de heuvels zijn
Kronkel wegtrekken naar het blauw verschiet.
Hij dacht weer aan den ouden vreemdeling
Die s middags in het herbergtuintje sliep -
Zij stoeiden om hem heen, en iemand riep
Hem wakker, en hij zat dwaas in hun kring.
Zijn verre blik zwierf langs hun ogen weg.
Hij zei: (zijn baard was om den glimlach grijs)
Jongens, het leven is een vreemde reis,
maar wellicht leert een mens wat onderweg.
Toen was het of een deur hem open woei
En hij de verten van een landschap zag,
Hij zag zichzelf daar wandlen in een dag
Zwellend van zomer en van groenen groei.
De weg buigt om en men keert nooit terug -
Hij kon zijn hart als voor t eerst horen slaan,
Hij heeft zijn schoenen zacht weer aangedaan
En sloop door t tuinhek naar de kleine brug.
Martinus Nijhoff (20 april 1894 26 januari 1953)
De Nederlandse schrijver en beeldend kunstenaar Jan Cremer werd geboren in
Enschede op 20 april 1940. Zie ook alle tags voor Jan Cremer op dit blog.
Tulpen, 1998
Uit:Ik Jan
Cremer
Ik bietste een piek en ging dan naar het
nachtcafé. Het binnenkomertje nam ik voor eigen rekening, maar ik werd altijd
lazerus. Van het knobelen, pokeren en bamzaaien. De vrouw van de kastelein (hoe
heette ze nou toch?), ontzag me want ze had een oogje op me. Ze had een paar
vreselijke kanjers. Als ze haar b.h. losknoopte golfde het roze vlees eruit. Ze
had tieten als vulkanen, ze hingen tot haar navel. Wat n vleesmassa! Haar
tepels waren knalrood; al haar bloed vloeide in die punten die ook weer vulkanen
waren. Als ze aan de bar een gebroken bierviltje onder mn neus duwde betekende
het dat ik de volgende middag langs moest komen. Om drie uur. En als dan de
geraniums voor het raam stonden was de kust veilig en kon ik de trap op. Ze zat
dan altijd toevallig in bad. Dan moest ik haar rug afboenen met een spons.
Harder, harder, kreunde ze. Of ik moest op haar rug krabben. Kom er ook in!
zei ze. Maar ik keek wel uit: het was een bad met een elektrische installatie.
En ik zou niet de eerste zijn die vanwege een klein foutje of kortsluitinkje
paarsblauw en verstijfd uit de kuip getild moest worden.
I 'd better explain. It's October, the beginning
of my final year. I left off this story all of a sudden because I had to do
some work for exams. They didn't go as well as I'd hoped, but that doesn't
matter.
This does matter, though.
In the summer vacation, I worked in my father's
old paper mill for four weeks to make money. The work was boring (I pushed a
rubber-wheeled wagon round the factory floor), but it wasn't hard. At some time
the union had agreed that in return for deferring a pay rise, the workforce
would have a ten minute break each hour ? excluding lunch and tea and the
official tea breaks of fifteen minutes and the five-minute two-hourly toilet
breaks. You could roll all the minutes up, if you liked, and leave an hour
early. As a casual, I wasn't officially in the union, but I followed their
rules and got paid in cash in a crinkly grey envelope on Friday afternoon.
Jennifer was going to Ireland to make a film
with some people from Trinity. The director was called Stewart Forres and there
were maybe thirty or so people, cast and crew an a few hangers-on, girlfriends,
boyfriends, going to a large old country house near Tipperary.
Afterward, he makes
his way farther west along Sunset before cutting up to Hollywood Boulevard.
Where once was the Moulin Rouge nightclub at the corner of Vine is now a
psychedelic club called the Kaleidoscope. Vikar really has no idea what a
psychedelic club is. Along Hollywood Boulevard are shabby old jewelry shops,
used bookstores, souvenir stands, porn theaters. He's startled there are no
movie stars walking down the street. Still hungry from having sacrificed his
French dip sandwich at Philippe's, he orders a chicken pot pie at Musso &
Frank, where Billy Wilder used to lunch with Raymond Chandler while they were
writing Double Indemnity, both drinking heavily because they couldn't stand
each other.
Uit: The Year of the Hare (Vertaald
door Herbert Lomas)
The
journalist sat on the edge of the ditch, holding the hare in his lap, like an
old woman with her knitting on her knees, lost in thought. The sound of the car
engine faded away. The sun set.
The
journalist put down the hare on the grass. For a moment he was afraid it would
try to escape; but it huddled in the grass, and when he picked it up again, it
showed no sign of fear at all. 'So here we are,' he said to the hare. 'Left.'
That
was the situation: he was sitting alone in the forest, in his jacket, on a
summer evening. No disputing ithe'd been abandoned.
What
does one usually do in such a situation? Perhaps he should have responded to
the photographer's shouts, he thought. Now maybe he ought to find his way back
to the road, wait for the next car, hitch a ride, and think about getting to
Heinola, or Helsinki, under his own steam. The idea was immensely unappealing.
The journalist looked in his briefcase. There were a few banknotes, his press
card, his health insurance card, a photograph of his wife, a few coins, a
couple of condoms, a bunch of keys, an old May Day celebration badge.
And
also some pens, a notepad, a ring. The management had printed on the pad Kaarlo
Vatanen, journalist. His health insurance card indicated that Kaarlo Vatanen
had been born in 1942.
Vatanen
got to his feet, gazed at the sunset's last redness through the trees, nodded
to the hare. He looked toward the road but made no move that way. He picked up
the hare off the grass, put it tenderly in the side pocket of his jacket, and
left the clearing for the darkening forest.
Arrivé hier, vers
cinq heures et demie, à Paris. C'était ma troisième sortie après
maladie. Les deux premières avaient été d'une dizaine de minutes. Raymond est
venu nous chercher en taxi. Fin d'après-midi radieuse d'automne. (Radieux
signifie qui a des rayons de lumière.) Soleil sur la campagne. C'était
merveilleux.
Le soleil n'avait
pas de chaleur. Il n'y avait pas de vent. La journée semblait
être sortie du temps, à un moment heureux, et y avoir laissé toutes ses
imperfections quotidiennes. L'arrivée à Paris a été plus extraordinaire encore.
Les grandes avenues. Les lumières naissantes,
les phares des autos sans force. Il y avait eu alerte contre les avions la
veille et les becs de gaz étaient encore bleus. Toutes les couleurs dans le
ciel.
Cela, c'est la description sèche. Je voudrais
montre ces nuances extraordinaires. Il faut attendre l'inspiration. Une fin
d'après-midi de printemps.
La vie renaît. Des parfums enivrants vous
frôlent une seconde.
C'est la belle saison qui s'annonce. Ce n'était
pas cela, hier, le 19 octobre et pourtant, c'est la même avidité en moi. Elle a
pour cadre, pour but, autre chose : les richesses de l'hiver, les désirs, les
secrets. Lu aujourd'hui le Carnet vert de Dabit, dans la N.R.F.
Tristesse. Je pense à notre déjeuner à l'Hôtel du Nord. Quel garçon étrange et
plein de charme, étrange parce qu'incompréhensible, insaisissable ! Pas de
classes sociales. Dans la partie de son cerveau où s'élaborait son oeuvre, il
n'y en avait pas. J'en suis certain. C'est peut-être cela qui
donnait à tous ses gestes, à tous ses actes, cette aisance, cette absence
complète de gêne. Il voyait tout du point de vue des sentiment.
Au milieu de ce tumulte, on apporte sur une
civière Inès morte, pendant que des cloches sonnent. Le tumulte à l'instant
s'apaise. En silence, tous s'écartent du cadavre du Roi étendu sur le sol, se
massent du côté opposé de la scène autour de la litière, à l'exception de Dino
del Moro qui, après un geste d'hésitation, est resté un genou en terre auprès
du Roi. A ce moment apparaît
don Pedro; il se jette contre la litière en sanglotant. Le lieutenant Martins
entre à son tour, portant un coussin noir sur lequel repose la couronne royale.
Pedro prend la couronne et la pose sur le ventre d'Inès. Puis il se tourne vers
l'officier des gardes; celui-ci dégaine; tous les gardes font de même et
présentent l'épée. Alors Pedro force par son regard l'assistance à
s'agenouiller; le Prince de la Mer ne le fait qu'à regret. Pedro s'agenouille à
nouveau, et, la tête sur le corps d'Inès, il sanglote. L'assistance commence à
murmurer une prière. A l'extrême droite, le corps du roi Ferrante est resté
étendu, sans personne auprès de lui, que le page andalou agenouillé à son côté.
Le page se lève avec lenteur, regarde longuement le cadavre, passe avec lenteur
vers la civière, hésite, se retourne pour regarder encore le Roi, puis, se
décidant, va s'agenouiller avec les autres, lui aussi, auprès de la civière. Le cadavre du Roi reste seul.
Henry de Montherlant (20 april 1896 21 september
1972)
« Il ne serait pas
difficile de déduire des cruautés et des immoralités de cette éducation les
trois quarts des maux qui affligent la jeunesse contemporaine. Cest à elle autant quaux familles, aux
maîtres et aux savants que M. deCoubertin a destiné cet album de croquis quil
a pris sur le vif de lautre côtéde la Manche.
Je ne veux pas résumer cet album. Je le recommanderais de toutes mes forces, si
cela était nécessaire. Peut-être une paire de niais saccordera-t-elle à
traiter lauteur danglomane. Dans tous les cas, son style est très français,
son observation également profonde sous un air léger. Rien du pédant. Il y a
des divisions, des séparations de chapitres pour le plaisir des yeux.
M. de Coubertin a
nettement marqué les deux points par lesquels lâme anglaise saffirme dans la
méthode déducation esprit dindividualisme et tendance à sassocier : ces
deux traits sont loin de sexclure.
Quest-ce qui fait la
personne humaine ? Est-ce un peu plus ou moins didées dans le cerveau? Mais
ceci est à tout le monde, monnaie courante quon acquiert, quon perd, quon
peut rattraper. Lhomme vrai (non le pantin logique de Cousin et consorts),
cest une volonté recouverte de muscles élastiques et durs. Il faut quil soit
capable de se poser devant les autres, de leur résister ou dagir sur eux. Et
quel est le but de la vie ? Les Anglais pensent que cest laction. Savoir en
vue de pouvoir : la devise est née en France, mais eux sy conformaient avant
quon la formulât chez nous.
Charles
Maurras (20 april 1868 16 november 1952)
She stepped out of the train car, down onto
the platform, and she allowed herself to be kissed by Bai, and Marie took her
things, and she had only one thought: to get inside the house - inside.
It seemed to her that Huus had to be inside,
waiting.
And she went on ahead and opened the door to the
parlor whicb was waiting, clean and nice; to the bedroom; to the kitchen where
everything shone; clean and - empty.
"My God, how thin the mistress has become,"
began Marie, who was lugging the bags.
And then she really got started, while Katinka,
pale and tired, collapsed into a chair - about the whole area. About what
had been happening and what was being said. Over at the inn thev had had summer
guests who came with bedsteads and everything, and at the parsonage there were
visitors right up to the rafters.
And Huus, who had left ... all of a sudden
"Well, I thought so ... Because he was down
here on that last evening and it seemed to me just like he was going around
saying goodbye to everything - he sat in the parlor alone - and out in the
garden ... and out here on the steps with the doves.''
"When did he leave?" asked Katinka.
"It must be about two weeks ago."
"Two weeks ...
Katinka carmly got up and went out into the
garden. She walked along the pathway, over to the roses, down to the elder
tree. He had been here to say goodbye to her - at every spot, in every place.
She had no tears. She felt almost a quiet solemnity.
There was a happy shout out on the road. She
heard Agnes's voice in the midst of a great chorus. She practically jumped up.
She didn't want to see them there just now, Agnes rushed at her like a big dog
to welcome her, so that she almost fell over; and the entire party from the
parsonage came in for hot chocolate, and a table was set in the garden beneath
the elder, and they all stayed untill the 8 o'clock train.
The train reared off, and they were gone again -
you could hear them talking noisily along the road. Peter, the station hand,
had taken the milk cans away, and Katinka was sitting alone on the platform.
La noire gondole se glissait le long des palais
de marbre,
comme un bravo qui court à quelque aventure de nuit, un
stylet et une lanterne sous sa cape.
Un cavalier et une dame y causaient d'amour : - " Les
orangers si parfumés, et vous si indifférente ! Ah !
signora, vous êtes une statue dans un jardin !
- Ce baiser est-il d'une statue, mon Georgio ? pourquoi
boudez-vous ? - Vous m'aimez donc ? - Il n'est pas au
ciel une étoile qui ne le sache et tu ne le sais pas ?
- Quel est ce bruit ? - Rien, sans doute le clapotement
des flots qui monte et descend une marche des escaliers
de la Giudecca.
- Au secours ! au secours ! - Ah ! mère du Sauveur, quel-
qu'un qui se noie ! - Écartez-vous ; il est confessé ",
dit un moine qui parut sur la terrasse.
Et la noire gondole força de rames, se glissant le long
des palais de marbre comme un bravo qui revient de quelque
aventure de nuit, un stylet et une lanterne sous sa cape.
WITH steady march across the daisy meadow,
And by the churchyard wall we go;
But leave behind, beneath the linden shadow,
One, who no more will rise and go:
Farewell, our brother, here sleeping in dust,
Till thou shalt wake again, wake with the just.
Along the street where neighbor nods to neighbor,
Along the busy street we throng,
Once more to laugh, to live and love and labor,--
But he will be remembered long:
Sleep well, our brother, though sleeping in dust:
Shalt thou not rise again--rise with the just?
Farewell, true heart and kindly hand, left lying
Where wave the linden branches calm;
'T is his to live, and ours to wait for dying,
We win, while he has won, the palm;
Farewell, our brother! But one day, we trust,
Call--he will answer Thee, God of the just.
When death close my
blank eyes --
Hard from so much vain torment,
What thoughts will fill your young bosom
Of all my sad moments?
I see you now distracted and distant:
More than distant - withdrawn. And I predict,
already now I predict, the exact moment
When your desire will no longer turn to another man
For you will have nothing, but your loneliness,
Left, abandoned! One day I shall leave
I shall sleep the ultimate sleep.
On that day you will cry What matters? Cry.
Then I will feel much closer
To me, your uncertain heart.
Vertaald door Mariza G Goes
Naked
When you are dressed,
Nobody imagines
The worlds hidden
Under your clothes.
(Thus, in the day light,
We do not have notion
Of the stars that shine
In the deep sky.
But naked is the night
And naked in the night,
Vibrate your worlds
And the worlds of the night.
Your knees shine.
Your navel shines,
Shines all your
Abdominal lyre.
Your exiguous bosoms
- As two small fruits
in the firmness
Of your firm torso
- Your bosom shines)
Ah! Your hard nipples!
Your back!
Your flanks!
Ah, your shoulders!
When naked, your eyes
Become naked also:
Your gaze lingers longer,
Slower, more liquid.
Then, within those eyes,
I float, swim, jump,
Lower in a perpendicular
Diving!
I dive to the depths
Of your being, there where
Your soul smiles at me,
Naked, naked, naked.
Had Iknown what was to happen within the hour, I should have tried toremember what he said, although just the same I
could nothave repeated hiswords to anybody. He went on swearing for quite
a time, and even spat in thefireand gnashed his teeth.Thenhe fell silent, his head thrown back andknees claspedin hishands. Istole aglance at him and could
havefeltsorry for him had he not been so unpleasant.
Suddenly the man sprangto
hisfeet. Ina fewminutes he was on thepontoon bridge,
whichthe soldiers had recently put
across the river, and Icaught a last glimpse
of him on the opposite bank before he disappeared.
My
firehadgone out, buteven withoutit I could seeclearly thatthere wasn't a single blue crab among mycatch, and a prettygood catch itwas. Just ordinary black crabs, none too big
either-they went for a kopeck apair at the local pub.
Acold wind begantodrawfromsomewherebehindme. Mytrousersbillowed out and I began to feel cold. It was time to go home. I was
castingmy line,baited with meat, for the last time when I
saw the watchman on theopposite bankrunning down theslope. SpasskyTowerstood high above theriverand thehillsideleading down to the
river bank waslitteredwithstones.Therewas no sign of anybody onthe hillside, whichwaslitupbrightly by the moon, yet for some reason the watchman unslung this
rifle ashe ran.
"Halt!"
He
did not fire, but justclicked the bolt,
and, at that very moment Isaw the manhewas
after onthe pontoon bridge.I amchoosingmy wordscarefully, because even now I am not quite
certain itwas the man, who,anhour ago, hadbeen sitting by my
fire. But I can still see the scene beforemy eyes:thequietbanks,the wideningmoon path on thewaterrunningstraight from where I
was to thebarges of the pontoonbridge, and onthebridge the long shadows of two running figures.
Cher amant, je cède
à tes désirs :
De champagne enivre Julie. Inventons, sil se peut, des plaisirs ;
Des Amours épuisons la folie.
Verse-moi ce joyeux poison ;
Mais sur-tout bois à ta maîtresse :
Je rougirais de mon ivresse,
Si tu conservais ta raison.
Vois déjà briller dans mes regards
Tout le feu dont mon sang bouillonne.
Sur ton lit, de mes cheveux épars,
Fleur à fleur vois tomber ma couronne.
Le cristal vient de se briser :
Dieux ! Baise ma gorge brûlante,
Et taris lécume enivrante
Dont tu te plais à larroser.
Verse encor ! mais pourquoi ces atours
Entre tes baisers et mes charmes ?
Romps ces nuds, oui, romps-les pour toujours :
Ma pudeur ne connaît plus dalarmes.
Presse en tes bras mes charmes nus.
Ah ! je sens redoubler mon être !
À lardeur quen moi tu fais naître
Ton ardeur ne suffira plus.
Dans mes bras tombe enfin à ton tour :
Mais, hélas ! tes baisers languissent.
Ne bois plus, et garde à mon amour
Ce nectar où tes feux samortissent.
De mes désirs mal apaisés,
Ingrat, si tu pouvais te plaindre,
Jaurai du moins pour les éteindre
Le vin où je les ai puisés.
Pierre-Jean de Béranger (19 april 1780 16 juli
1857) Standbeeld in Parijs
Georges était arrivé à la Maison-Blanche vers
la fin d'avril avec Pétronille, Jacob et Tambour. Trois ou quatre grandes
caisses remplies de livres l'avaient suivi; il avait acheté un canot, un fusil,
des vareuses, tout cet attirail de chasse et de pêche sans lequel les jours à
la campagne peuvent paraître longs, même les jours d'hiver, et bientôt on avait
vu s'élever dans le bûcher une pile de bois propre à braver les neiges de
décembre et les pluies de janvier.
On sait qu'à Paris un changement de domicile
met dans les relations des barrières plus infranchissables que n'en mettait
jadis entre les Capulet et les Montaigu la haine héréditaire de deux familles:
en partant pour la campagne, Georges était donc parti pour l'exil. Deux ou
trois de ses amis se souvenaient seuls qu'il habitait Maisons. Il vivait avec
Tambour et causait avec ses livres. Ses habitudes étaient les plus régulières
du monde; il ne savait jamais la veille ce qu'il ferait le lendemain. Il se
couchait tard ou tôt, selon le temps, un jour avec le soleil, et le jour
d'après avec la lune. S'il partait avec l'intention de lire dans quelque coin
du bois, on le surprenait ramant sur la Seine avec l'ardeur inquiète d'un
contrebandier. Il déjeunait tantôt chez lui, tantôt à l'auberge, ce qui, pour
le dire en passant, faisait le désespoir de Pétronille, obligée de l'attendre
auprès d'une côtelette qui noircissait sur le gril.
Louis Amédée Achard (19 april 1814 24 maart
1875)
Einmal, auf einer nicht ganz legalen
Substanz, habe ich sogar geglaubt, ich sei Jesus. Ich fand das sehr romantisch,
und vielleicht ginge es der Welt besser, wenn mehr Menschen glauben würden, sie
seien Jesus. Andererseits, gäbe es wirklich mehrere Jesus (im Zeitalter des
Klonens und der großen Anzahl gut erhaltener Jesushaare ist das gar nicht so
unwahrscheinlich), so wäre es nicht auszuschließen, dass sie sich bloß
gegenseitig taub predigen, die Schuld aus den Schuhen schieben oder gar
bekriegen würden, wie man das von anderen Größenwahnsinnigen kennt. Aber genau
um diesen Größenwahn geht es: Er ist unabdingbar fürs Schreiben. Man muss sich
schon selbst Flügel verleihen, wenn man fliegen will. (Und wenn sie gegen innen
wachsen, legt man sich einfach auf die Erdstrahlung, denn auch die trägt das
habe ich letzthin geträumt und man muss nicht mehr albern mit den Armen
flattern.) Den einen oder anderen Absturz wird man zwar nicht überleben (zum
Beispiel, wenn man plötzlich nicht mehr unterscheiden kann zwischen dem
Geschriebenen und der Erinnerung; oder wenn man Jahre an einem Manuskript arbeitet,
um es am Ende nicht einmal mehr gut genug für die Schublade zu finden), aber
für Kinder Gottes sollte das mit der Auferstehung kein allzu großes Problem
darstellen. (Und es ist ja kein Geheimnis, dass Gott die Welt nach Jesus' Tod
den Schriftstellern überlassen hat, seinen eigentlichen Söhnen und Töchtern.)
Und auch Jesus ist doch nur so bekannt, weil er sich nach der Krise am Kreuz
wieder aufgerappelt hat. Weil er glaubte, es würde ihm sein Leiden erleichtern,
wenn er es teilen, mitteilen könnte, damit die Menschen begreifen, wie schwer
er wirklich trägt; er war einfach sehr einsam. Einsamkeit und Größenwahn. Und
vielleicht noch die Welt (mit der eigenen Erfindung) verändern wollen und
glauben, man richte damit nicht nur
Schaden an. Das sind nicht die schlechtesten Voraussetzungen zum Schreiben.
Wenn man sich nicht selbst zum Gott erklärt, tut es niemand.
De Nederlandse dichteres en schrijfster Marjoleine de Vos werd geboren in Oosterbeek op 19 april 1957 De Vos is redacteur kunst bij NRC Handelsblad (anno 2008). Ze schrijft over kunst, literatuur en koken, en heeft een tweewekelijkse column op de opiniepagina. Een selectie uit deze columns werd gebundeld in “Nu en altijd: bespiegelingen” (2000) en “Het is zo vandaag als altijd” (2011). Ze schrijft ook een column voor het opinieweekblad VolZin. In 2000 verscheen haar eerste poëziebundel “Zeehond graag”, in 2003 gevolgd door “Kat van sneeuw”. “Zeehond graag” werd genomineerd voor de VSB Poëzieprijs 2002. In het voorjaar van 2008 verscheen haar bundel “Het waait.”
Kinderspel
Zou je liever doof of blind of niet meer voelen, zonder reuk of snoep? Viel ooit de neus, is dat nu jammer. Hij ruikt zo lekker soep en hoe vergeeld papier hij weet de wierookgeur van Griekenland snuift liefde, kerstboom, haring. Dus nee hij niet, liever het oog dan dat alle rimpels kent in het gezicht de kleur van zalm en winteravondlucht? Te erg dit spel voor wie met volle hand het ongemengde deeg in duikt, vervuld van botergeur en eierstruif en Bachs verliefde alt: Bist du bei mir, gaan we nog niet naar het einde maar vrolijk verder kreeften eten en van elkaar het zachte vel. Geen pink kan hier gemist, geen oogopslag. Elk zintuig kent ons tot de puntjes baant ons een weg de wereld in en leidt ons tot verslaving.
Vluchteling
Vertel ik mijzelf steeds weer mijn leven een verhaal verreisd door mijn woorden ik hoorde nooit ergens, ik sprak mijn geen thuistaal kijk lege portretten, ik ken geen verlangen dan zijn in het heden volmaakt als een merel
zijn lijfje een peertje, niet groter met veren en zingen om niet.
Bas Belleman, Clara Eggink, Kathy Acker, Joy Davidman, Richard Harding Davis, Henry Kendall
De Nederlandse
dichter Bas Belleman werd in Alkmaar geboren op een heldere
ochtend in april (Rottend Staal) van het jaar 1978. Zie ook alle tags voor Bas Belleman op dit blog.
Saturnus
het ruisen van de ringweg, je hoort
het niet meer. pas als het verstilt
en zelfs dan is het water op handen:
je voelt het niet verdampen.
vergeet niet hoe mijn liefde ruist.
de tuin is de tuin zonder liefde niet,
ik doe de afwas niet om borden schoon
te krijgen; wees in alle rust zwanger.
niets is zo'n vervuiling als gewenning,
iedere afslag voert naar nieuwbouw.
ik dompel mijn akkers in tact,
ik houd me vruchtbaar.
vruchtbaar is me soms te vruchtbaar.
toch houd ik me groot in babywinkels,
een vreedzame Saturnus, ik houd me vol,
leid alle gruis in een boog
om me heen. Ik knijp het oog van de orkaan
dicht. ik hoor alleen wat ruisen
en dat is houden van.
ik hoef nergens naar te luisteren.
Uit: Hout
een boom
en nog een boom
en nog een en nog een en nog een.
mijn ziel, waar ben
je gebleven?
ik zwerf langs de stammen van de slaap
en kom je nergens tegen,
word wakker als een aap.
een bos is een boom
en nog een boom
en nog een en nog een en nog een.
de ziel is een
droom
en nog een droom
en nog een en nog een en nog een.
Sonnet 76
Waarom is mijn
gedicht verstoken van modes?
Zo zonder wending of plotselinge spurten?
Waarom kan ik in deze tijd niet flirten
Met vreemde elementen en nieuwe methodes?
Waarom ik telkens één en hetzelfde beraam,
En mijn ideeën hul in bekende patronen,
Zodat elk woord haast ritselt van mijn naam,
Om zo zijn oorsprong en zijn lot te tonen?
O lieve schat, het gaat mij steeds om jou,
En jij en liefde zijn mijn onderwerp.
Met al mijn talent pas ik een nieuwe mouw
Aan oude taal, en werp wat men verwerpt.
De zon is elke dag zo oud, zo jong;
Steeds zingt mijn liefde wat al eerder zong.
(William
Shakespeare, vertaald door Bas Belleman.)
Laat het niet uit zijn, God, na dezen dood
In leven en ellende om noodzakelijk brood.
Want waartoe gaaft gij dan uw bosschen, heiden,
Uw luchten, wateren en ruime weiden
Den mensch als lokaas van zijn plichten weg?
Het is het woord van velen dat ik zeg.
Er zijn er meer die snakken naar ontkomen,
Wier hart uw zeeën meedraagt in hun droomen.
Maar gij geeft traag getob en kleinen strijd
En waait er over met een wind van eeuwigheid.
Clara Eggink (18 april 1906 - 3 maart 1991)
De Amerikaanse
schrijfster, essayiste en feministe Kathy Acker werd op 18 april 1947 in New York geboren als
Karen Alexander. Zie ook alle tags voor Kathy Acker op dit blog.
Uit: Blood
and Guts in High School
That night, for the first time in months,
Janey and her father sleep together because Janey cant get to sleep otherwise.
Her fathers touch is cold, he doesnt want to touch her mostly cause hes
confused. Janey fucks him even though it hurts her like hell cause of her
Pelvic Inflammatory Disease.
( )
Johnny returned home (what is home?) and told
Janey he had been drinking with Sally...She lay down on the filthy floor by his
bed, but it was very uncomfortable: she hadnt slept for two nights. So she
asked him if he wanted to come into her bed.
The plants in her room cast strange, beautiful
shadows over the other shadows. It was a clean, dreamlike room. He fucked her
in her asshole cause the infection made her cunt hurt too much to fuck there,
though she didnt tell him it hurt badly there, too, cause she wanted to fuck
love more than she felt pain .
( )
Mr. Fuckface: You see, we own the language.
Language must be used clearly and precisely to reveal our universe.
Mr. Blowjob: Those rebels are never clear. What
they say doesnt make sense.
Mr. Fuckface: It even goes against all the
religions to tamper with the sacred languages.
Mr. Blowjob: Without language the only people
the rebels can kill are themselves.
Of the school of
earnest young writers at whom the word muckraker had been thrown in opprobrium,
and by whom it had been caught up as a title of honor, Everett was among the
younger and less conspicuous. But, if in his skirmishes with graft and corruption
he had failed to correct the evils he attacked, from the contests he himself
had always emerged with credit. His sincerity and his methods were above
suspicion. No one had caught him in misstatement, or exaggeration. Even those
whom he attacked, admitted he fought fair. For these reasons, the editors of
magazines, with the fear of libel before their eyes, regarded him as a
"safe" man, the public, feeling that the evils he exposed were due to
its own indifference, with uncomfortable approval, and those he attacked, with
impotent anger. Their anger was impotent because, in the case of Everett, the
weapons used by their class in "striking back" were denied them. They
could not say that for money he sold sensations, because it was known that a
proud and wealthy parent supplied him with all the money he wanted. Nor in his
private life could they find anything to offset his attacks upon the misconduct
of others. Men had been sent to spy upon him, and women to lay traps. But the
men reported that his evenings were spent at his club, and, from the women,
those who sent them learned only that Everett "treats a lady just as
though she is a lady."
Accordingly, when,
with much trumpeting, he departed to investigate conditions in the Congo, there
were some who rejoiced.
Richard
Harding Davis (18 april 186411 april 1916)
The darling of Australias Autumnnow
Down dewy dells the strong, swift torrents flow!
This is the month of singing watershere
A tender radiance fills the Southern year;
No bitter winter sets on herb and root,
Within these gracious glades, a frosty foot;
The spears of sleet, the arrows of the hail,
Are here unknown. But down the dark green dale
Of moss and myrtle, and the herby streams,
This April wanders in a home of dreams;
Her flower-soft name makes language falter. All
Her paths are soft and cool, and runnels fall
In music round her; and the woodlands sing
For evermore, with voice of wind and wing,
Because this is the month of beautythis
The crowning grace of all the grace that is.
Daar had hij lange jaren zijn geweldige
hoogmoed over gehad, maar eens, toen het wekenlang regende en het water
geweldig waste, toen er ook binnendijks huizen aan moesten geloven, ja, toen
was Janus de Mert ook overstroomd geweest. Toen zat hij grif afgesloten, er
waren koeien en varkens van hem verdronken, hij zat in de grote opkamer van
angst te klagen, sindsdien had hij een noodklok op de nok van zijn zwaar rieten
dak. Hij dacht, als het weer gebeurt, dan zal ik die noodklok luiden, dan
kannen ze mij komen redden. Want Janus de Mert, dat mocht nou voor zijn doen in
deze omgeving een flinke boer zijn, hij mocht zijn grootspraak hebben, hij had
een hazenhart, hij was schrikkelijk laf en bang als het om zijn lijf en leden
ging. Daar heeft hij later nog angst en ellende genoeg over gehad, toen was hij
te zwak geworden om de noodklok te luiden. Ge hadt hier ook Cis de Dove, die
woonde in een klein arkje op de Maas, dat had hij een beetje buiten het dorp
achter het veer liggen. Hij had het zelf blinkend groen geverfd, en de spijlen
van de ruitjes had hij blinkend wit geschilderd. Daar had hij pleizier in, in
die heldere dingen. Hij had gordijnen van bloemen, zozeer als hij geraniums,
foksia's en floxen voor het raam had staan, omdat hij daar zo'n pleizier in
had. In het warm, klein, planken inwendige van zijn drijvende huis, hoe was het
daar gesteld. Tegen de planken zoldering hingen honderden hazenstrikken
bijeengekluwd. Cis zat daaronder dicht bij zijn dubbelloops jachtgeweer, en
zijn petroleum-
[p. 10]
stel, dat gaf als het brandde 's avonds voor
de koffie, die Cis ging zetten, nog op zekere zin gezelligheid. En Cis zijn
onsterfelijke witte, bruingevlekte hondje, dat kefte als ge binnenkwaamt en het
sprong voor geweld, om Cis, die zo doof was als een hout, te waarschuwen.
Den Geburtstag des Bürgermeisters feierten
Amtsrichter Dr. Fritz Haldenwang und Frau Antoinette mit einem Frühstück. Es
war ein Sonntag im September. Die kleine Schar der Gäste saß im vollen
Sonnenschein, der durch die Fenster der Veranda hereinkam und alle weinheißen
Gesichter etwas zu rücksichtslos beleuchtete. Man hatte gut gegessen und
getrunken.
Seit Bürgermeister
Mandach mit imposanter Majestät und doch auch mit schmunzelndem Wohlwollen hier
als Stadtvater wirkte, war in dem engeren Kreis, dem er gleich wie von selbst
vorsaß, ein lebemännischer Ton aufgekommen. Wie lange der Bürgermeister sich in
dem Amt behaupten würde, darauf war er selbst objektiv neugierig. Im
allgemeinen war er nicht gut mit sich umgegangen. Er sagte es selbst, teils aus
wirklicher Erkenntnis, teils aus einer gewissen grandiosen Art heraus, die sich
lieber selbst scharf kritisiert, als daß sie die scharfe Kritik anderer
abwartet.
Im Grunde genommen
fiel es aber niemandem ein, ihn scharf zu beurteilen. Er trug ja seine eigene
Haut zu Markte. Und selbst die alten Freunde, die wohl hier und da einige
Schulden für ihn bezahlt hatten, rechneten ihm ihre Großmut nicht an, was doch
gewiß bedeutsam war.
Erst hatte er ein
paar Semester studiert, und von jener Zeit her stammte seine Freundschaft mit
Amtsrichter Dr. Haldenwang. Sie waren beide Rhenanen und hatten in
Freiburg unvergeßliche Zeiten zusammen durchbummelt. Dann, als Leutnant der
Reserve, ging ihm bei einem köstlichen Manöver sein Soldatenherz auf. Es war
das reinste Lustspielmanöver gewesen, im Stil des seligen Gustav von Moser.
Herrliches Wetter, großartige Quartiere, bezaubernde Schloßfräuleins,
Vorgesetzte von gutem Humor. Mandach kapitulierte. Aber als er ein paar Jahre
die Einförmigkeit des Rekrutendrillens genossen und seine Finanzen derartig
verworren wurden, daß seinen guten Freunden die Haare zu Berge standen seine
eigenen Kopfnerven waren nicht so reizbar , nahm er seinen Abschied mit dem
Titel eines Hauptmanns z.D. Wovon er dann lebte, bis ihm, dank der geradezu
leidenschaftlichen Bemühungen seiner Freunde, die Bürgermeisterstelle in Wachow
zufiel, war niemandem ganz klar.
'Mushroom omelette
and fries, please. And a Coke,' said Marcus. 'I'll have the swordfish
steak,' said Will. 'No vegetables, just a side salad.' Fiona was having difficulty
deciding. 'Why don't you have the
swordfish steak?' said Marcus. 'Ummm...' He tried to get his mother's
attention across the table without Will noticing. He nodded hard, once, and
then he coughed. 'Are you all right, sweetie?' He just felt it would help if
his mum ordered the same food as Will. He didn't know why. It wasn't like you
could talk for ages about swordfish steak or anything, but maybe it would show
them that they had something in common, that sometimes they thought the same
way about things. Even if they didn't. 'We're vegetarian,' said Marcus. 'But we
eat fish.' 'So we're not really
vegetarian.'
Hugh Grant en
Nicholas Hoult in de film About a boy uit 2002
'We don't eat fish very often
though. Fish and chips sometimes. We never cook fish at home, do we?' 'Not often, no.' 'Never.' 'Oh, don't show me up.' He didn't know how saying she
never cooked fish was showing her up - did men like women who cooked fish? Why?
- but that was the last thing he wanted to do. 'All right,' he said. 'Not
never. Sometimes.' 'Shall I come back in a couple
of minutes?' said the waiter. Marcus had forgotten he was
still there. 'Ummm....' 'Have the swordfish,' said
Marcus. 'I'll have the penne pesto,'
said his mother. 'With a mixed salad.'
For almost twenty
years these ladies were in and out of one anothers house, as were their
children. They got on well together without one vibration of sympathy. Beata
Ashley lacked the imagination or freedom of attention to penetrate the older
womans misery. (John Ashley was well aware of it but did not speak.) One art
they shared in common: both were incomparable cooks; one condition: both were
far removed from the environment that had shaped their early lives.
For these two
families the first ten years went by without remarkable event: pregnancies,
diapers, and croup; measles and falling out of trees; birthday parties, dolls,
stamp collections, and whooping cough. George was caught stealing Rogers
three-sen stamp; Roger had his mouth washed out with soap and water for saying
hell. Felicite, who aspired to be a nun, was discovered sleeping on the floor
in emulation of some saint; Constance refused to speak to her best friend Anne
for a week. You know all that.
De Nederlandse dichter Vincent Daniel Corjanus werd geboren op 17 april 1995 in Zwolle. Toen hij nog maar 8 jaar oud was probeerde hij al woorden te vangen op papier. Zijn grote inspiratiebron is Frank Boeijen. Zijn eerste bundel “Woorden wonen in huizen” verscheen in 2012. In 2013 verscheen de tweede bundel “De Zichtbare Ziel.” Corjanus nam deel aan diverse evenementen als Dichters op het Erf in Den Andel en Poetry Musica in Amsterdam
Liefde online
Een foto van liefde op de achtergrond van je telefoon. Een tweet op mijn timeline, een kus in een discotheek. #lovehim #love.
Op facebook je ‘’vrienden’’ overtuigen dat het allemaal zo mooi en gezellig was.
Liefde online. De liefdesbrieven zijn digitaal. Een pot inkt gesmeten naar je beeldscherm.
Een slecht toneelstuk in een afgebrand theater. Romeo en Julia door de slechtste acteurs, geacteerd. Liefde ingeblikt in het internet.
He and Welch might
well be talking about history, and in the way history might be talked about in
Oxford and Cambridge quadrangles. At moments like this Dixon came near to
wishing that they really were. He held on to this thought until animation
abruptly gathered again and burst in the older man, so that he began speaking
almost in a shout, with a tremolo imparted by unshared laughter:
'There was the most
marvellous mix-up in the piece they did just before the interval. The young
fellow playing the viola had the misfortune to turn over two pages at once, and
the resulting confusion ... my word ...'
Quickly deciding on
his own word, Dixon said it to himself and then tried to flail his features
into some sort of response to humour. Mentally, however, he was making a
different face and promising himself he'd make it actually when next alone.
He'd draw his lower lip in under his top teeth and by degrees retract his chin
as far as possible, all this while dilating his eyes and nostrils. By these
means he would, he was confident, cause a deep dangerous flush to suffuse his
face.
Welch was talking
yet again about his concert. How had he become Professor of History, even at a
place like this? By published work? No. By extra good teaching? No in italics.
Then how? As usual, Dixon shelved this question, telling himself that what
mattered was that this man had decisive power over his future, at any rate
until the next four or five weeks were up. Until then he must try to make Welch
like him, and one way of doing that was, he supposed, to be present and
conscious while Welch talked about concerts. But did Welch notice who else was
there while he talked, and if he noticed did he remember, and if he remembered
would it affect such thoughts as he had already? Then, abruptly, with no
warning, the second of Dixon's two predicaments flapped up into consciousness.
Shuddering in his efforts to repress a yawn of nervousness, he asked in his
flat northern voice: 'How's Margaret these days ?'
Zelfmoord is in. Meer en meer mensen
denken erover, meer en meer mensen doen het, meer en meer mensen proberen het
ook eens een keertje. Maar meest van al nog wordt er over zelfmoord gesproken -
door psychologen, sociologen en filosofen, door dokters en priesters, door
critici, moralisten en sympathisanten, door sekteleiders, begeleiders en
weifelende vertwijfelden.
Bij dit alles is reeds vaak gewezen, vanuit
diverse hoeken, op een merkwaardige band die zou bestaan tussen de zelfmoord en
het kunstenaarschap, meer in het bijzonder het schrijverschap. Tal van studies
zijn gewijd aan het suïcidaal gedrag van schrijvers als Sylvia Plath, Cesare
Pavese en Fernando Pessoa, aan het bestendige gevecht tegen de verlokking van
zelfmoord dat het leven van een onnoemelijk aantal andere schrijvers
karakteriseerde, en aan de uitgesproken cultus van het literaire
zelfmoordideaal in de romantische - en later de dadaïstische - kunstconceptie.
Ondanks dit alles is de band tussen het schrijven en de zelfmoord relatief
onopgehelderd gebleven. Want niettegenstaande hun manifeste, latente of onbewuste
zelfmoordobsessies blijft het een feit dat de meeste schrijvers het hebben
volgehouden tot ze een natuurlijke dood stierven, vaak zelfs op onbetamelijk
hoge leeftijd, en dat ze zich intussen vrij succesvol en comfortabel met hun
schrijverschap hebben weten te verzoenen. Weliswaar zijn er kunstenaars, uit
heden en verleden, die te kennen geven dat de kunst en zij alleen hen van de
zelfmoord heeft weerhouden. Maar waarom de kunst, en niet bijvoorbeeld het
pottenbakken, het kleiduifschieten of het postzegelverzamelen? Wat is er in het
schrijven dat een mens, in plaats van hem tot zelfmoord te drijven - wat
aannemelijker zou zijn -, juist van de zelfmoord doet afzien?
Patricia De Martelaere (16 april 1957 4 maart 2009)
De Duitse schrijfster
en dichteres Sarah Kirsch (eig. Ingrid Hella Irmelinde Kirsch) werd
geboren op 16 april 1935 in Limlingerode. Zie ook alle tags voor Sarah Kirsch op dit blog.
THE LAST OF NOVEMBER
Erst in die
Wechselstuben am Zoo
die letzten
silbernen Pferdchen aus allen
Manteltaschen
Umtausch ein
toller Kurs
es blieb noch was
übrig
Der Wind, der Wind,
unhimmlisches Kind
blies uns im
schönen Kabriolett an den Reichstag
Schneebeeren
rieselten
kleines Getier
raschelte an dem furchtbaren Ort
stellenweis grüner
Kalk
das ist die Mauer
Türmchen und
Aussichtspodeste hüben und drüben
alles registrieren
sagt er
wie Hemingway auf
dem Rückzug in Spanien
das stinkende Pferd
wir fuhren und
flogen dreimal um den frisch
vergoldeten Engel
trafen unsere töten
Dichter in ihren Wagen
die flogen
schneller und schöner als wir.
Die Luft riecht
schon nach Schnee
Die Luft riecht schon nach Schnee, mein Geliebter
Trägt langes Haar, ach der Winter, der Winter der uns
Eng zusammenwirft steht vor der Tür, kommt
Mit dem Windhundgespann. Eisblumen
Streut er ans Fenster, die Kohlen glühen im Herd, und
Du Schönster Schneeweißer legst mir deinen Kopf in den Schoß
Ich sage das ist
Der Schlitten der nicht mehr hält, Schnee fällt uns
Mitten ins Herz, er glüht
Auf den Aschekübeln im Hof Darling flüstert die Amsel
Sarah
Kirsch (Limlingerode, 16 april 1935)
De Franse
dichter, dadaïst en surrealist Tristan Tzara werd op 16 april 1896 in de Roemeense plaats
Moinesti geboren als Samuel Rosenstock. Zie ook alle tags voor Tristan Tzara op dit blog.
(DADAist eine
jungfräuliche Mikrobe)
DADAist eine jungfräuliche Mikrobe
Dada ist gegen das teure Leben
Dada
Aktiengesellschaft für die Ausbeutung von Ideen
Dada hat 391 verschiedene Haltungen und Farben je nach
dem
Geschlecht des Vorsitzenden
Es wandelt sich um behauptet sagt zugleich das
Gegenteil
ohne Bedeutung brüllt angelt.
Dada ist das Chamäleon der schnellen und interessierten
Veränderung.
Dada ist gegen die Zukunft. Dada ist tot. Dada ist idiotisch.
Es lebe Dada. Dada ist keine literarische Schule, brüllt
Bijna de hele
golvende buitenwand is van glas: de hoge zalen en hallen kijken uit op de
polder waar s zomers vette koeien in het groen grazen en s winters soms de
lokale bevolking door de sneeuw voorbij schaatst. De negen ranke witte palen
van de windmolens die de energie voor het gebouw opwekken, staan in drie rijen
van drie achter de parkeerplaatsen. Binnen durven de ruime vitrines de zwevende
vormen van het gebouw te herhalen.
Het silhouet van
het Europees Museum van het Wereldgeheugen is nu al een internationaal bekend
beeldmerk van Amsterdam. En sinds de opening blijft het nieuwe
schouwpaleis hoge aantallen bezoekers naar de stad trekken, de positiefste
voorspellingen nog overtreffend.
Net als in elk
mammoetmuseum - het Louvre, de Hermitage, de Uffizi, het British Museum, het
Museum van het Vaticaan kan een bezoeker in het Europees Museum in veel
galerijen temidden van het massale aanbod vaak niet kiezen welke
verbazingwekkende schepping het eerst nauwkeuriger te bekijken. Hij of zij
dreigt te verdrinken of is al ondergegaan in de overvloed aan beelden,
voorwerpen, schilderingen, documenten. Overweldigd door de veelheid glijdt de
aandacht vluchtig over de meeste spullen en deze onderdompeling in de
cultuurgoederen geeft een geweldig plezier omdat we delen in de
scheppingskracht van de vele vaklui en kunstenaars.
It is a great pleasure to write the word; but
I am not sure there is not a certain impudence in pretending to add anything to
it. Venice has been painted and described many thousands of times, and of all
the cities of the world is the easiest to visit without going there. Open the
first book and you will find a rhapsody about it; step into the first
picture-dealer's and you will find three or four high-coloured "views"
of it. There is notoriously nothing more to be said on the subject.
Every one has been there, and every one has
brought back a collection of photographs. There is as little mystery about the
Grand Canal as about our local thoroughfare, and the name of St. Mark is as
familiar as the postman's ring. It is not forbidden, however, to speak of
familiar things, and I hold that for the true Venice-lover Venice is always in
order. There is nothing new to be said about her certainly, but the old is
better than any novelty. It would be a sad day indeed when there should be
something new to say. I write these lines with the full consciousness of having
no information whatever to offer. I do not pretend to enlighten the reader; I
pretend only to give a fillip to his memory; and I hold any writer sufficiently
justified who is himself in love with his theme.
Ik heb mijn fraaie Apple-laptop vernietigd.
Een fatale afloop van een reeks broeierige dagen sinds uit het niets de
enter-toets van mijn toetsenbord het voor gezien hield en losbrak in redeloze
anarchie. De enter-toets deed het in deze nieuwe boosaardige realiteit niet
óf de enter-toets deed het onophoudelijk. In het ene geval kon ik geen regels
meer openlaten, niet meer chatten, geen zoekopdrachten meer uitsturen. In het
andere geval klonk een ziek geratel en zeilden mijn teksten weg over een
eindeloos aantal lege paginas, werden wachtwoorden en pincodes te vroeg
bekrachtigd, accounts onbruikbaar verklaard en passen geblokkeerd. Pure
hysterie. Hysterie die ik een halt probeerde toe te roepen door met mijn
rechterhand op de enter-toets te slaan. Soms ging het dan even goed en was de
orde hersteld, maar steeds sneller ging het weer mis. Eerst sloeg ik nog met
een zeker respect voor de geniale techniek die ik niet kon doorgronden.
Gaandeweg sloeg ik harder en harder, als straf. Als straf voor de
ongehoorzaamheid. Als represaille voor het onacceptabele getreiter van mijn
computer. s Nachts voelde ik in mijn duim het bloed kloppen en de pijn zeuren
als ik de tv had uitgezet en wachtte tot ik in slaap viel. s Ochtends zag ik
het bijproduct van deze pijn als ik mijn laptop opende en schrok van een steeds
dieper wordende holte, een vallei, rechts van het toetsenbord. Per ongeluk
laten vallen, zei ik toen een vriend mij vroeg wat er in godsnaam was gebeurd
en ik hield voor me dat een sadistisch machtsspel gaande was.
Ce qui me dérange, c'est quand le tyran qui
règne sur ses sujets en profite et exige de chacun un peu plus chaque jour. J'ai
toujours peur que les gens se perdent eux même, qu'ils ne se retrouvent plus et
ne comprennent que des années plus tard, enfin libérés, à quel point ils furent
malheureux. Sans parler du nombre d'années supplémentaires pour soigner tout
ça, se restaurer, se reconstruire vraiment. Je crois que les mécanismes qui
régissent nos curs sont beaucoup plus fragiles qu'on ne se le figure.
( )
Les cailloux me paraissaient les êtres les
plus enviables de la Création. D'abord parce qu'ils ne sembarrassent pas de
savoir s'ils sont heureux ou non. Ils sont. Point barre. Ensuite parce qu'ils
sont toujours bien là où le destin les a posés. Un caillou ne dépare jamais son
environnement. Même un galet de plage qui se retrouverait par un concours de
circonstances au milieu d'une forêt aurait toujours l'air à sa place. Il ne
serait ni trop plat, ni trop salé, ni trop joli. Et je suis sûr que les autres
cailloux de la forêt l'accueilleraient sans préjugés. Les cailloux ne jugent
pas, les cailloux ne se plaignent pas.
Mirror mirror on the wall
Could you please return our ball
Our football went through your crack
You have two now
Give one back.
Vegan Steven
There was a young vegan
Called Steven,
Who just would not kill for no reason,
This kid would not eat
No cheese or no meat
And he hated the foxhunting season.
Als je nou niet
gaat, denken ze, dat je niet meer komt.
De jongen, verveeld,
hing tegen de vensterbank naar buiten te kijken, in de zonnige stille straat.
Zijn moeder kwam
naast hem staan, haar hand op zijn schouder.
Toé nou jongen, denk
eens, die menschen doe je d'r nog een beetje plezier mee.
De jongen zuchtte.
Hij wist wel, zijn
moeder stónd erop, en hij wou ook wel, och jawel, als hij er maar niet zoo láng
hoefde te zitten, en er nou niet net heenmoest op dien éénen dag, dat hij voor
't eerst eens van kostschool thuis was - zijn heele middag weg... en 't was er
ook zoo náár...
Dan ga ik maar, zei
hij lusteloos.
Buiten lag de straat
in blakende zonnehitte - stille zondagstraat van klein provincie-stadje. Maar
het was den jongen, of na die vier weken op kostschool buiten, alles hier in
blijde herkenning tegen hem opsprong .. de huizen, de menschen.. kijk, ouwe
Kees van den bakker altijd nog als een dooie mol op de stoep!... en een
gelukkig gevoel, iets, om opeens te willen hollen, schreeuwen, pretmaken,
barstte in hem los.
Hé! Frits!! hoorde
hij achter zich gillen, toen een langgerekt gefluit. Mèt bleef hij staan, keek
om.
Achter hem kwamen
hard aanloopen Jan en Barend Keg, met Hannes van Slooten, zijn speciale vrienden.
Rood van verwachting rende hij terug, op hen toe.
Ina
Boudier-Bakker (15 april 1875 - 26 december 1966)
De Nederlandse dichteres Mieke van Zonneveld werd op 5 april 1989 geboren in Hilversum. Zij bezocht de International School in haar geboorteplaats en studeerde Nederlands, literatuurwetenschap en Latijn op de VU in Amsterdam. Van Zonneveld schreef recensies voor Recensieweb en publiceerde eerder werk in De tweede ronde en in het ambachtelijk gedrukte Avantgaerde en op Tzum.
Hemel, zei hij
Hemel, zei hij en ik schreef het op irreëel decorgeschilder waardeloos gebazel over lichtval waar ik in hing als een spin
Zijdezachte draden die de wind niet wilde breken en een weke warme glimlach, het vertrouwen van een kind
dat vlinder wilde zijn
Alle acht mijn ogen werden glimlachend bedrogen Alle acht mijn ogen hebben in het licht geloofd
De Vlaamse schrijver, cenarist, acteur en regisseur Patrick Bernauw werd geboren op 15 april 1962 in Aalst en woont in Erembodegem. Tot zijn bekendste proza-werken behoren de docudetective Mysteries van het Lam Gods (1991) en, in samenwerking met Guy Didelez, de historische jeugdroman In het Teken van de Ram (1996) die in eigen land werd onderscheiden met de Prijs Knokke-Heist voor de Beste Jeugdroman en in Duitsland met de Eule des Monats. Zijn proza-werk voor de jeugd werd voorts nog twee maal bekroond met de John Flandersprijs voor Vlaamse Filmpjes, en het werd vertaald in het Frans, het Duits, het Noors, het Italiaans, het Spaans en het Pools. Zijn meest recente werken zijn doorgaans historische thrillers voor volwassenen, zoals Het Bloed van het Lam (2006), Nostradamus in Orval (2007), Het Illuminati Complot (2008 - De "illuminati" zijn een complotgroep die de wereld wil overheersen.), "De Paus van Satan" (2011) en "De Zaak Louis XVII" (2012). In 1994 ontving hij voor zijn luisterspel La Comédie Française de Provinciale Paul de Mont Prijs voor toneel. In 1998 richtte Patrick samen met zijn broer Fernand het muziektheatergezelschap Compagnie de Ballade op, dat zowel voor een volwassenen publiek als voor jongeren speelt. Patrick Bernauw schrijft niet alleen de teksten waarvoor zijn broer Fernand de muziek componeert, maar regisseert de stukken ook en acteert/zingt erin mee. Met De Sterke Verhalen Blues trok hij meer dan tien jaar door het hele Vlaamse land. Bernauw is sinds 1985 voltijds auteur en staat sinds 1987 aan het roer van zijn eigen productiehuis het Onafhankelijk Radiofonisch Gezelschap ORAGE cvba, destijds opgericht om luisterspelen en radiodocumentaires te maken voor de vrije radio's. In 1999 stopte ORAGE definitief met het produceren van audiodrama en vormde zich om tot productiehuis voor theater- en multimedia-projecten.
Uit: Het Bloed van het Lam
“‘Pseudologia phantastica,’ luidde de diagnose van Mennaert. Het is in de ogen van Maarten een kwal van een vent, maar dit betekent niet noodzakelijk dat Mennaert ongelijk heeft. ‘Het dorpskerkje van Rennes-le-Château verkeerde in een ver gevorderde staat van ontbinding,’ gaat Lena verder alsof Maarten haar nooit heeft onderbroken. ‘En in 1891…’ Ze spreekt het jaartal heel nadrukkelijk uit en ze kijkt hem nu ook zo aan… als om te achterhalen of hij nog bij de les is. ‘Het jaar waarin Là-bas verscheen,’ knikt hij. ‘In 1891 dus verwijderde hij de altaarsteen die rustte op twee oude Visigotische zuilen, de restanten van een bouwwerk uit de zesde eeuw waarop de kerk aan het eind van de elfde eeuw was opgetrokken.’ Eén van de zuilen bleek hol te zijn. In de holle ruimte ontdekte Saunière vier perkamenten, gevat in verzegelde houten foedralen. Twee ervan bevatten stambomen; de eerste ging terug tot 1244, de tweede tot 1644. De overige documenten leken van de hand van een laat achttiende eeuwse voorganger van Saunière, Antoine Bigou. Oppervlakkig bekeken, kon men de teksten beschouwen als vrome fragmenten uit het Nieuwe Testament, gesteld in het Latijn. Maar hier en daar waren er woorden aan elkaar blijven kleven, liepen er lijnen door hele zinnen, werden er overbodige letters toegevoegd of boven de rest van de letters geplaatst. ‘Saunière is er vermoedelijk niet in geslaagd de code te breken waarin de boodschap gesteld was. Niettemin realiseerde hij zich op iets belangrijks gestoten te zijn. Hij trok met zijn ontdekking naar de bisschop van Carcassone, die hem op staande voet doorstuurde naar Parijs. Daar maakte hij kennis met de linguïst en cryptografisch expert Emile Hoffet, die zich ondanks zijn priesterroeping ten zeerste interesseerde voor allerlei esoterische onderwerpen en contacten onderhield met diverse secten en geheime genootschappen. Hoffet introduceerde de plattelandspriester in kringen die gefrequenteerd werden door letterkundigen als Mallarmé en Maeterlinck, de componist Debussy, Emma Calvé… Emma was een geval apart… Ze moet zo een beetje de Maria Callas van haar tijd geweest zijn, en ze was de hogepriesteres van een esoterische secte en de maîtresse van verscheidene invloedrijke occultisten. Al gauw deden er ook geruchten de ronde over een amoureuze affaire tussen Saunière en Calvé.”
Mon père continuait à habiller de noir son
existence. Son deuil interminable m'accablait chaque fois davantage. Alors,
quand la coupe était pleine, je courais retrouver Clara. Sa maison riante
m'accueillait à lit ouvert. Ses caresses me rassasiaient. Nous faisions l'amour
à en perdre la tête pour oublier la mort de ma mère.
Chez Clara, c'était mieux qu'une auberge espagnole. On y trouvait plus que ce
qu'on y apportait. J'apportais mes seize ans, et j'y trouvais l'amour, le vrai.
(...)
Sur le chemin du retour, bercé par les
cahots ferroviaires, je pensais à toi, l'Arquebuse. Ta mort ferait de moi un
riche héritier en rillettes et autres cochonnailles ; mais tu me laisserais
longtemps le regret de tes sourires. Pour la première fois, tu m'apparus
égoïste; car enfin, tes retrouvailles avec le bon Dieu étaient bien jolies,
mais qu'allais-je faire de mes pleurs? Tu ne serais plus là pour les sécher.
Grand-mère irresponsable, tu n'avais pas songé qu'en mourant tu me léguerais
aussi de la tristesse. Voilà ce que c'est que les vieux. Et, chose plus cruelle
encore, tu me forçais à étouffer mes larmes ; car pleurer aurait été te trahir.
Pourtant, le jour de ta mort, je te ferais cette infidélité. L'espace de
quelques sanglots, je me laisserais chialer, tu m'entends, oui chialer comme un
enfant. Mais rassure-toi, ce sera très bref. Je te promets d'être heureux et de
rire aux éclats à la sortie de ton enterrement. Sitôt la grille du cimetière
franchie, je m'engage même à basculer une fille dans une meule de foin. On fera
l'amour à ta santé ; ça ne sera pas triste ; je le jure sur ta tête.
Alexandre Jardin (Neuilly, 14 april 1965)
De Zwitserse dichter en schrijver Roman Graf werd geboren geboren op 14 april
1978 in Winterthur, Zwitserland. Zie ook alle tags voor Roman Graf
op dit blog.
Neuer Tag
Nacht
Lebt in den Tag hinein.
Welt im Traum
Beginnt mich zu verlassen.
Ich muss jetzt selbst erschaffen.
Liege fest im warmen Laken.
Wer dreht die Heizung auf,
Wo ist der Abend hin.
Ich zieh mich an.
Die Arbeit geht nicht aus.
Der Anfang eines
Tages
Augen auf, der Tag da. Dein Herz
Nicht eingeschlafen in der Nacht.
Und du wieder kein Zar.
Wie immer (zwanzig Jahre) Gepuffte Weizenkost,
Während draussen das Gold der Sonne.
Du stehst im März eines Jahres.
Die Pflanzen fangen an zu blühen
Und Blätter. Welt noch nicht untergegangen.
Hält im Gleichgewicht. Zuhause die Arbeit,
Ein Gedicht verficht irgendetwas.
Was wolltest du denken?
Tee beruhigt die Gedanken.
Trinken.
Uit: Celestial Harmonies (Vertaald
door Judy Sollosy)
Green peppers or tomatoes stuffed with
cottage cheese and dill, or just a boiled onion with mayonnaise, canned liver
paté tuned up with sour cream and thyme - something. For the sake of
appearances. Our mother could make something out of almost nothing. No, not
just something, but something beautiful. In every sphere of life she was at war
with anything ugly, anything that lacked shape. Hard semolina pudding from
goat's milk and grits, which she then flattened out, baked, cut into rounds,
then she stacked them up with jam between the layers. This was the Tower of
Babel. We could talk to our heart's delight then, partly pure nonsense, partly
gibberish (obvious wisdom). Duck sans orange. Who wants more sansorange?
(Déclassé humor.) In short, hors d'oeuvres and dolce. La dolce vita.
"A little dolce? Pur la bon buss."
This double sentence was always forthcoming, as if we had to choose.
But there was no denying the tomato juice with pepper, nutmeg, ginger and
ground orange peel, when available. We loved it. Our friends make faces and
pushed the plate away.
"You're putting on airs!"
When it came to food, there might have been a touch of the précieux in us. We
were proud of our taste buds.
Ich kenne sie als Mitarbeiterin vom Rat des
Bezirkes. Sie war unter anderem für die Schriftsteller verantwortlich. Sie nahm
regelmäßig an den Sitzungen unseres Verbandes teil, und ich erinnere mich, dass
sie mütterlich war. Und Staatsmacht. Am Telefon sagt sie mir, dass sie morgen
in den Urlaub fahre. Parlaments- und Schulferien in Thüringen. Nachmittags
müsse sie zur Stadtratssitzung, also wenn, dann solle ich sofort kommen. wöhnt,
bis 60 oder 65 zu arbeiten, und dann bekam man automatisch seine Rente. Jetzt
aber, dieser Bürokraten Überlebens- Schreibkram, der ängstigt viele.«
Dann würde sie noch einige sehr alte Frauen im Haus betreuen. Beispielsweise
die Elisabeth Keyser, schon über 80. »Ich schaue jeden Abend nach ihr, das ist
sozusagen mein Nachtgebet.« Aber wenn ich wirklich über das soziale Engagement
der PDS schreiben wolle, sei ich bei ihr falsch. Da müsste ich mit der Heide
Schwalbe sprechen. Die habe als Vorsitzende des Jugendhilfeausschusses in der
Stadt ein Kinderparlament gegründet, oder mit der ehemaligen Pastorin Renate
Müller, die 1990 in die PDS eingetreten sei, oder mit der Designerin Hayde-Nina
Klonz, die sich nun um Häftlinge kümmere und mit ihnen im Knast Bilder male,
oder mit der Else Duske, die mit anderen Genossen jeden Dienstag im Suhler Büro
der Thüringer PDS-Vorsitzenden Gabi Zimmer sitze und dort Rentenantragsstellern
Hilfe zur Selbsthilfe gebe. Über 5.000 wären schon dort gewesen.
Sie haben keine Gefühle füreinander. Ihre
Eltern hatten keine Zeit, es ihnen zu lehren, und jetzt beschäftigt sich
niemand mehr mit ihnen. Sie haben viel Zeit, denn es gibt nichts mehr zu tun.
Die Landschaften sind zerstört, es lohnt sich kaum noch zu reisen. Sie setzen
sich auf die Tische und machen die Beine breit. Sie sind unkeusch und zügellos,
und doch weiß ich nicht, wie sie Liebe machen. Den Nutten fehlen die Freier.
Und reißt sich einmal eine die Kleider vom Leib, schaut keiner hin. Vielleicht
weil die Musik fehlt.
Er hätte weiter geredet. Er wäre vielleicht noch tiefer gegangen, hätte noch
weiter ausgeholt. Er hätte ein terminologisch-philosophisches System aufbauen
können. Er hätte mir seine Jugend erzählen können. Aber er sah mir an, dass ich
den Kontakt zerbrach. Wir waren noch aus der Zeit, da man sich ohne Worte
verstand. Wo ein Blick noch ein Meer war. Wir wussten das Gleiche. Wir hatten
Augen, Ohren, Gefühl und Wissen. Wir hatten gehört, gesehen, gefühlt und
gelebt. Wir wussten zu allem die richtigen Worte. Wir wussten das Gleiche. Wir
waren stumm.