Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
Ondra found the bottles and emptied them into the sink, she would take a few gulps and forget about them. The sink smelled of wine, he rinsed it with water from the tap. Anyway, said Pinkie, when they were lying in bed. What? asked Ondra. Why does Mama sit in there all day staring at that photo of Eluzína? It's not a photo. It's a drawing. What's better? To be a boy, or a girl? A boy, said Ondra. So why is she always staring at Eluzína? Go to sleep. It was better when they both drank, said Pinkie. Sure was, said Ondra. On one of those distant summer afternoons, when they were all still together, Papa had made them watermills out of wood. They spent their days in a beer garden near their new house. Before that, Papa had gone to work every morning in a suit and white shirt. Now he had a different job, in a factory. They had moved to a working class neighborhood on the outskirts of Prague. But they always had fun in the beer garden. It was the only one around. Would you just smell those chestnut trees! They smell of... of pure longing! And did you know, young lady, that it was under that very same sort of chestnut tree that the Communist Party of Czechoslovakia was founded? Hm? Often they would be joined, on those long afternoons, by Papa's new colleagues. Usually his immediate superiors, Foreman Detmar and Sergeant Dudek. The Sergeant couldn't take his eyes off Mama.
De Duitse dichter, schrijver, vertaler en uitgever Munkepunke (pseudoniem voor Alfred Richard Meyer) werd geboren op 4 augustus 1882 in Schwerin. Zie ook mijn blog van 4 augustus 2009.
De Nederlandse choreograaf, balletdanser en schrijver Rudi van Dantzigwerd geboren in Amsterdam op 4 augustus 1933. Van Dantzig begon zijn balletcarrière als danser. In 1950 begon hij op de relatief late leeftijd van 16 jaar met balletlessen en in 1952 engageerde Sonia Gaskell Van Dantzig bij haar gezelschap Ballet Recital. In 1955 maakte zijn eerste choreografie, Nachteiland, voor Het Nederlands Ballet, waar van Dantzig de huischoreograaf werd en met ingang van 1965 één van de drie artistiek leiders. In 1971 bleef hij nog als enige over en tot 1991 was hij de enige artistiek leider van het gezelschap. Gedurende zijn carrière creëerde hij meer dan vijftig balletten, die over de hele wereld werden uitgevoerd en nog altijd bij binnen- en buitenlandse gezelschappen op het repertoire staan. Voor de legendarische Russische danser Rudolf Noerejev maakte hij, op diens verzoek, drie balletten. Tot Van Dantzigs bekendste choreografieën behoren Vier letzte Lieder, Monument voor een gestorven jongen, Onder mijne voeten en zijn versies van de avondvullende klassieke balletten Romeo en Julia en Het Zwanenmeer. In 1986 schreef hij de roman Voor een Verloren Soldaat. Dit werd een groot succes: het kreeg verscheidene prijzen en werd verfilmd, ook onder de titel Voor een Verloren Soldaat.
Uit: Remembering Nureyev: The Trail of a Comet (Vertaald door Katie de Haan)
It was amazing how amiable and open he was in those hours, seeming to understand my creative dilemmas, how I was wrestling with the music, the large number of dancers, the laborious arrangements at the Opera which caused me to suffer from a constant lack of time, and he even seemed to understand my displeasure at his own early-morning whims.
(...)
You have to adapt, he preached to me, that is number one. Always work everywhere, no matter how. Number two is that you must make yourself indispensable, make sure youre always everywhere. Without even noticing, the audience must become addicted to you, first they cant get rid of you, but later they cant do without you.
Soon they returned, and, after strange adventures,
Settled at Balham by the end of June.
Their money was in Can. Pacs. B. Debentures,
And in Antofagastas. Still he went
Cityward daily; still she did abide
At home. And both were really quite content
With work and social pleasures. Then they died.
They left three children (besides George, who drank):
The eldest Jane, who married Mr Bell,
William, the head-clerk in the County Bank,
And Henry, a stock-broker, doing well.
The Hill
Breathless, we flung us on the windy hill, Laughed in the sun, and kissed the lovely grass. You said "Through glory and ecstasy we pass; Wind, sun, and earth remain, and birds sing still, When we are old, are old...." "And when we die All's over that is ours; and life burns on Through other lovers, other lips" said I, "Heart of my heart, our heaven is now, is won!"
We are Earth's best, that learnt her lesson here. Life is our cry. We have kept the faith!" we said; "We shall go down with unreluctant tread Rose-crowned into the darkness!".... Proud we were, And laughed, that had such brave true things to say. -- And then you suddenly cried, and turned away.
Brigid had fallen to her knees and was crossing herself at a furious pace. "Off your knees and be helping me, Brigid," Finola commanded, for the corpse was a woman's work.
Liam bolted first into their own byre. I could see him through the half door speaking to the Larkin cows as Conor backed away from the alcove slowly, his eyes never leaving his grandfather.
Outside, I punched him lightly on the arm. "Hey, if you come to my house first, I'll go to the bog with you to fetch your daddy." We scampered over the stone wall which separated our cottages. My own ma, Mairead O'Neill, as all the mothers of Ballyutogue, will be remembered by us bent over her eternal station at the hearth. As we tumbled in she was hoisting the great copper pot by pulley chain over the turf fire.
"A good day to you, Mrs. O'Neill," Conor said. "I'm afraid we are in sorrow."
"Kilty Larkin croaked," I said.
"Ah, so it is," my ma sighed, and crossed herself.
"And sure Mrs. Larkin will be needing you to lay him out."
My ma was already out of her apron. "Conor, you stay here with your brother and sister tonight," she said.
"I was hoping to mourn at the wake," he answered.
"That will be up to your ma and daddy. Are you carrying salt?"
"Oh, Lord, we all forgot in the excitement."
Ma went to the large salt bowl in a niche on the side of the fireplace and doled out a pinch for my pocket, for Conor and for herself to ward off the evil spirits.
"I'm going to the bog with Conor," I said, bolting behind him.
"Be sure you tell the bees and cows," she called after us.
Der Zug fährt langsam. Ich sitze im Großraumwagen. Mein Herz rast wie das Herz eines gejagten Tieres. Im Doppelschritt rast es, schon seit Stunden rast es. Ohne mich um Erlaubnis zu fragen, macht es eine Herzgejagte aus mir. Der Zug hält an der deutsch-holländischen Grenze. Offenbar hält er schon eine ganze Weile, ohne dass es mir auffällt. Meine Stiefel haben die höchsten Absätze, die ich auftreiben konnte. Ich habe mir die Stiefel für diese Reise gekauft. Ilja will mich vom Bahnhof abholen, Ilja, der beim Reden immer mit den Propheten in Konkurrenz tritt, er will mir alles über meine Zukunft sagen, ohne dass ich ihn darum gebeten habe. Ich habe einen Direktzug von Berlin nach Amsterdam gebucht. Nie zuvor habe ich mir überhaupt nur vorstellen können, mit dieser Art Absatz zu laufen, schon gar nicht auf eine Auslandsreise zu gehen. Seitdem ich Ilja kenne, bin ich in allem von meiner alten Perspektive abgerückt. Wenn er bei mir ist, kommt mir alles Verrückte normal und alles Normale verrückt vor. Ich rufe mir Iljas Blick in Erinnerung, male mir aus, wie es sein wird, ihn dort in Amsterdam zu sehen, seine Augen zu sehen, in einem fremden Land, unter fremden Menschen, und es kommt mir so hoffnungslos selbstverständlich vor, dass ich diese Absätze trage, dass ich mir diese Schuhe für diese Reise gekauft habe, von der ichnicht weiß, wie sie ausgehen wird und ob wir glücklich sein werden oder nicht. Im Zug ist es warm. Ich versuche zu lesen. Meine Gedanken sind kleine Insekten. Sie huschen von Gesicht zu Gesicht, von Fenster zu Fenster, von Koffer zu Koffer. Dann stehe ich auf und gehe von Abteil zu Abteil. Das Buch ist zum ersten Mal kein Freund, es öffnet mich nicht. Ich ziehe meinen Lippenstift nach, immer wieder, als könnte ich auf diese Weise meinen Mund im Hinblick auf die Unendlichkeit verschönern. Das Einzige was ich erreiche, ist aber nur ein klebriges Gefühl beim Schließen der Lippen. Es ist wie damals, in der Kindheit, als Preiselbeeren, Maulbeeren, Johannisbeeren und Himbeeren meine Ersatzschminke und Küsse nur Phantasiegebilde waren.
Marica Bodroić (Zadvarje, 3 augustus 1973)
De Duitse dichter Mirko Wenig werd geboren op 3 augustus 1977 in Gera. Hij studeerde germanistiek, sociologie en pedagogie in Jena en publiceerde in diverse tijdschriften en bloemlezingen. Zie ook mijn blog van 3 augustus 2010
Ich, Single, bewohnbar
Aus den Armen sprießt Ein Zaun, ein Haus, ein Garten.
Das ist mein Domizil im Winter. Der Rücken ist die Couch, links unten, der kleine Zeh, ein Ofen. Rußschwarz beißt sich das Haus ins Hemd. Ich halte mich fest,
um nicht empor zu fallen, dorthin wo der Atem schlecht riecht. Die Zigarre sendet Rauchzeichen. Hallo, ist da wer, hier bin ich zu Haus. Komm doch, ich liege auf dem Bauch.
Das hier ist eine Wolldecke. Das hier ist meine Adresse
Uit: Die Stille nach dem Sturm (Der Spiegel, 2000)
Es ist ein offenes Geheimnis, dass Polens Literatur in zwei ungleiche Lager geteilt ist. Dem Riesen Lyrik steht eine Hand voll bedeutender Prosaisten gegenüber. Aber ausgerechnet deren erfolgreichster wird nicht anwesend sein. Stanislaw Lem, dessen Bücher weltweit die Auflage von 30 Millionen erreicht haben, bleibt in Krakau, um sich die "Buchmesse im Fernsehen anzuschauen". Anwesend werden seine Bücher sein. Sein charmantester Klassiker "Robotermärchen" gehört zu jenen Werken, die Generationen von Polen zuerst als Kinder mit der Taschenlampe unter der Bettdecke und dann noch mal als Erwachsene unter dem Schreibtisch im Büro gelesen haben. Die Geschichte von einem Wesen namens "Bleichling", der verglichen mit den wohlproportionierten und glänzenden Roboterkörpern wie "ein ekelhafter Klumpen aus Lehm und Erde" dasteht, ist eine Metapher, die noch immer keinen Rost angesetzt hat.
Anders als Lem hat Ryszard Kapuscin ski, der Reiseschriftsteller und Journalist, der in Afrika und Lateinamerika schon mehrmals knapp dem Tode und einmal einem Exekutionskommando entgangen war, die Reise nach Frankfurt nicht gescheut (siehe auch das Interview Seite 176). Sein Klassiker "König der Könige" hat ihn in den achtziger Jahren weltberühmt gemacht. Kapuscin ski recherchierte ein Jahr lang unter den Untergebenen des äthiopischen Kaisers Haile Selassie. Heraus kam das Porträt eines Machtbesessenen, von dem man annehmen könnte, er hätte das Herrscherhandwerk bei Kafka gelernt, wäre nicht der einst mächtigste Mann Afrikas ein Feind alles Geschriebenen gewesen.
Zugegeben: Man erwartet etwas Melodramatisches,ja Boulevardeskes, wenn manTänzer nach ihrer persönlichen Schmerzbiografiebefragt. Man erwartet Erinnerungenan durchweinte Nächte, ausgelöstdurch streng frisierte Russinnen, die an derStange mit einem Stöckchen auf nicht ganzdurchgestreckte Körperteile schlagen unddurch Geschrei und Einschüchterung denWillen eines jungen Menschen zu brechenversuchen. Man erwartet Erzählungen vonausverkauften Nussknacker-Familienvorstellungen,die nur stattfinden konnten,weil die Primaballerina sich mit Tabletten,Alkohol oder sonstigen Drogen diehöllischen Schmerzen im Knie kurzzeitigvom Leibe geschafft hat.
Aber das richtige Leben läuft nach anderen Regeln ab alseine ZDF-Weihnachtsserie. Ernüchterungallenthalben, als ich in der Woche vor derPremiere von Schwanensee aufgetauchtzwei Tänzer der Ballettcompagnie amSaarländischen Staatstheater nach ihrem Verhältnis zum eigenen Körper befrage.Gerade die Jahre der Kindheit müssen sodenkt man doch von Entbehrungen,von emotionalen Verheerungen geprägtgewesen sein. Doch nichts dergleichen.Spaßig sei es gewesen in der Ballettschule,gelitten habe man keineswegs und dennötigen Fleiß habe man auch öfter vermissenlassen, ohne dass dies das Vorankommensonderlich beeinträchtigt habe.
Everything has led up to this moment. No, wrong, he isnt there yet. The moments just ahead of him. This is the time before the waiting stops and he crosses over into what hes been waiting for. He inhales the river smell, takes it deep into his nostrils. Hes been moving toward the moment thats about to happen ever since he woke up this morning, ever since last week, when his father came home from work and with his briefcase still in his hand said theyd be going to Indian Cove on Saturday if the weather held. Every day he could feel it coming closer. It was like waiting for the trip to the amusement park, like waiting for the circus tents to rise out of the fields the next town over. In another second the waiting will end. The day will officially begin. Its what hes been hoping for, but here at the edge of the river he doesnt want to let the waiting go. He wants to hang on with all his might. Hes standing on the shore of the river, the brown-green ripples are breaking at his toes. The sun is shining, Julias waving him on, the white barrels are rising and falling gently, and what he wants is to go back to the wooden sign with the tomahawk and start waiting for the shore of the river.
Whats wrong with him? Why cant he be like Julia? He loves this day, doesnt he? Any second now hell be standing in the water up to his knees, swishing his hands around. Hell go in up to his bathing suit. Hell wet his chest and shoulders, hop on the tube and paddle out to Julia. Hell laugh in the sun.
Let us begin at the beginning, at an event without which Diego de la Vega would not have been born. It happened in Alta California, in the San Gabriel mission in the year 1790 of Our Lord. At that time the mission was under the charge of Padre Mendoza, a Franciscan who had the shoulders of a woodcutter and a much younger appearance than his forty well-lived years warranted. He was energetic and commanding, and the most difficult part of his ministry was to emulate the humility and sweet nature of Saint Francis of Assisi. There were other Franciscan friars in the region supervising the twenty-three missions and preaching the word of Christ among a multitude of Indians from the Chumash, Shoshone, and other tribes who were not always overly cordial in welcoming them. The natives of the coast of California had a network of trade and commerce that had functioned for thousands of years. Their surroundings were very rich in natural resources, and the tribes developed different specialties. The Spanish were impressed with the Chumash economy, so complex that it could be compared to that of China. The Indians had a monetary system based on shells, and they regularly organized fairs that served as an opportunity to exchange goods as well as contract marriages. Those native peoples were confounded by the mystery of the crucified man the whites worshipped, and they could not understand the advantage of living contrary to their inclinations in this world in order to enjoy a hypothetical well-being in another. In the paradise of the Christians, they might take their ease on a cloud and strum a harp with the angels, but the truth was that in the afterworld most would rather hunt bears with their ancestors in the land of the Great Spirit. Another thing they could not understand was why the foreigners planted a flag in the ground, marked off imaginary lines, claimed that area as theirs, and then took offense if anyone came onto it in pursuit of a deer.
"The street he lived on was wide, respectable rather than elegant, and massive with fairly recent apartment buildings; the street ended in a small park. His room was in the back, on the ground floor of the last building on this street. We passed the vestibule and the elevator into a short, dark corridor which led to his room. The room was small, I only made out the outlines of clutter and disorder, there was the smell of alcohol he burned in his stove. He locked the door behind us, and then for a moment, in the gloom, we simply stared at each other--with dismay, with relief, and breathing hard. I was trembling. I thought if I do not open the door at once and get out of here, I am lost. But I knew I could not open the door, I knew it was too late; soon it was too late to do anything but moan. He pulled me against him, putting himself into my arms as though her were giving me himself to carry, and slowly pulled me down with him to that bed. With everything in me screaming No! yet the sum of me sighed Yes."
( )
We had our arms around each other. It was like holding in my hand some rare, exhausted, nearly doomed bird which I had miraculously happened to find. I was very frightened; I am sure he was frightened too, and we shut our eyes. To remember it so clearly, so painfully tonight tells me that I have never for an instant truly forgotten it. I feel in myself now a faint, a dreadful stirring of what so overwhelmingly stirred in me then, great thirsty heat, and trembling, and tenderness so painful I thought my heart would burst. But out if this astonishing, intolerable pain came joy; we gave each other joy that night. It seemed, then, that a lifetime would not be long enough for me to act with Joey the act of love.
There are no newspapers here, no televisions, and above all no computers, which means no damned Internet. Dugumbe forbids it all. His explanation for this stance is simple, though no less profound for its simplicity: information, he insists, is not knowledge. The lessons passed on from one's elders, taught by the wisest of them but recorded only in the mind, these, Dugumbe has always said, represent true knowledge. The media I've mentioned can only divert a man from such wisdom and enslave him to what Dugumbe calls the worst of all devils: confusion. There was a time when I--a man of the West, the possessor of not one but two doctorates--would have laughed at and disdained such beliefs; and in truth, during the time I've been here the laws and folklore of these people have come to trouble me deeply. Yet in a world stuffed full of deliberately warped information, of manufactured "truths" that have ignited conflicts far greater than Dugumbe's tribal struggles, I now find myself clinging to the core of the old king's philosophy even more tightly than he does. There--I've just heard it. Distant but unmistakable: the thunderous rumble that heralds their approach. It'll appear out of the sky soon, that spectral ship; or perhaps it will rise up out of the waters of Lake Albert. And then the burning will begin again, particularly if Dugumbe attempts to forcefully resist the extraordinary brother and sister who command the vessel. Yes, time is running out, and I must write faster--though just what purpose my writing serves is not quite so clear. Is it for the sake of my own sanity, to reassure myself that it all truly happened? Or is it for some larger goal, perhaps the creation of a document that I can feed out over what has become my own devil, the Internet, and thereby fight fire with fire? The latter theory assumes, of course, that someone will believe me. But I can't let such doubts prevent the attempt. Someone must listen, and, even more important, someone must understand . .
Petits mois petites fumées et loubli en robe de laine une porte souvre tendrement près du mur où naît le vent près du jardin bienheureux où les saints et les anges ont peur des saisons Les allées nont pas de noms ce sont les heures ou les années je me promène lentement vêtu dun paletot mastic et coiffé dun chapeau de paille noire Je ne me souviens pas sil fait beau je marche en fumant et je fume en marchant à pas lents Quelquefois je me dis Il est temps de sarrêter et je continue à marcher Je me dis Il faut prendre lair Il faut regarder les nuages et respirer à pleins poumons Il faut voir voler les mouches et faire une promenade de santé Il ne faut pas tant fumer je me dis aussi Calculons je me dis encore jai mal à la tête Ma vie est une goutte deau sous ma paupière et je nai plus vingt ans Continuons Les chansons sont des chansons et les jours des jours je nai plus aucun respect pour moi mais je vois des voyous Qui fument les mêmes cigarettes que moi et qui sont aussi bêtes que moi Je suis bien content sans vraiment savoir pourquoi Il ne suffit pas de parler du soleil des étoiles de la mer et des fleuves du sang des yeux des mains Il est nécessaire bien souvent de parler dautres choses On sait quil y a de très beaux pays de très beaux hommes de non moins charmantes femmes mais tout cela nest vraiment pas suffisant Le vide étourdissant qui sonne et qui aboie fait pencher la tête On regarde et on voit encore beaucoup dautres choses qui sont toujours les mêmes innombrables identiques Et là-bas simplement quelquun passe simple comme bonjour et tout recommence encore une fois je lis dans les astres la bonne volonté de mes amis dans un fleuve jaime une main jécoute les fleurs chanter Il y a des adieux des oiseaux Un cri qui tombe comme un fruit Mon Dieu mon Dieu je serai donc toujours le même la tête dans les mains et les mains dans la tête.
Philippe Soupault (2 augustus 1897 12 maart 1990)
Ganz dünn und schwächlich war sie zum Vorschein gekommen. Ja, da lag's, die Stimme, die Stimme! Die war und blieb heiser. Monatelang schon! Heiser und unansehnlich, anstatt ehern und überzeugend. - Da unten gingen sie vor seinem Fenster, die Leute von Örlewitz, die nächstens im Theater sitzen würden, um den neuen Männerspieler zu sehen. Da schlenkerten sie die Hände, die später zum Beifallklatschen verwendet werden sollten, und er saß hinter den Gardinen und trank Tee gegen die Heiserkeit. Mut! Nur Mut. Aber eben, es war ja eine Bestechung, die ihm den Platz des Männerspielers in Örlewitz eingebracht hatte ... Ob die Leute da wohl bald hinter seine Heiserkeit kämen? In Helvetien hatte niemand viel davon gemerkt, da war er halt kaum zu Wort gekommen, und als Esel hatte er beim I-a-Schreien die Luft einziehen können, aber als Alba konnte er sie nicht einziehen, sondern mußte sie ausstoßen. Alba sollte er sein, der finstere, gelbhäutige, gesinnungsschwarze Kerl, dessen Sätze schneidend in die Reden der andern fielen. Und was für Sätze! Jeder ein Vielfaches dessen, was ihm der Zürcher Bühnenleiter im Verlaufe eines Jahres zugestanden. Auswendig konnte er sie längst, das verstand sich! Auswendig mit allen Satzzeichen und I-Punkten, mit allen Gegenreden und allem andern, was weiter vorn im Stück vor sich ging oder lang hintennach kam.
Arnold Kübler (2 augustus 1890 27 december 1983)
Als emoties waren voorzien van een nummer, zou ik er beter mee overweg kunnen en dat geldt vrees ik ook voor mijn filosofische gedachten. Het is elke keer anders. Hoe vaak niet heb ik de wereld al begrepen doordat ik mijn zaken op orde had en de volgende dag is er door weer geheel nieuwe input van die orde al niet veel meer over. Die wordt overstemd door zeg maar nieuwe geluiden, welke interessanter zijn dan de oude en zo blijf je aan de gang. Ik denk dat iedereen dat heeft, zo niet met nieuwe gedachten, dan wel met bijvoorbeeld nieuwe kleren. Een nieuwe jas dan heb je de oude opeens niet meer nodig. Punt is dit. Een mens heeft zijn voorstellingen. Daardoor leeft hij voornamelijk in het verleden en in de toekomst en aan het heden komt hij nauwelijks toe. Je bent op vakantie en je neemt een foto voor later, wanneer dit moment verleden tijd is. Ooit nam je op vakantie vijf fotos en tegenwoordig neem de van dezelfde soort vakantie vijftig fotos of nog veel meer. Zelfs de negatieven worden bewaard. Allemaal voor later: dat je weet hoe het vroeger was. Het heden doet er niet meer zo toe lijkt wel. Bewust van alles, op de hoogte van alles, ben je ontzettend bewust en serieus persoon geworden, niks aan. ingeklemd tussen gisteren en morgen, tussen zo straks en straks is het heden maar een uiterst dunnen strook, dunner dan een seconde; hoe meer je erover nadenkt des te meer werk je je filosofisch in de nesten. Je kunt beter fotos blijven nemen, en video. Ik vind dat jammer. Dat het heden zo aan je voorbijvliegt. Grijp de gelegenheid, roep ik mezelf wel s toe, pluk de dag, maar voor ik het weet zit ik weer te lezen en verkeer ik met mijn eeuwige gedachten in gebieden die niet het heden zijn. Het lijkt wel of je, om in het heden te leven, geen gedachten moet hebben. Hic et nunc dat is het devies. De vraag is of het je nog lukt. Het heden is een evenwichtsbalk waar je voortdurend vanaf valt, zij het links (de toekomst), zij het rechts (het verleden); het vermogen eenvoudig in het heden voor te gaan, te handelen, heeft de altijd denkende mens verloren. Wat is daaraan te doen? Hoe kun je handelen zonder te denken? Wat zou de lol van dit soort handelen zijn? Een mens is geen dier.
De zon heeft wascovingers, Van die grote, Waarmee hij over onze blote lijven Heeft zitten wrijven. Nu zijn we dus gekleurd. Zo zachtjes is dat gebeurd, En voorzichtig, En fijntjes. En moet je zien als ik mijn zwembroek uitdoe: Ook nog binnen de lijntjes!
Kom
Toen zijn vrienden opgegeten waren zwom mijn guppie in zijn kom als in een traan. Verdrietig water. Gup, stel je niet aan. Want als je er nog bent, dan blijf je. En als je blijft, dan is er later. En dus heb ik hier een wijfje, ze is nieuw en in haar lijfje groeit een piepklein kommetje. Daar kunnen jonkies in. Dus guppie, heb je zin? Dan maak ik nu een ommetje - wat je doen moet zul je zelf wel weten. Lief zijn, supervisje. Lief zijn. En vergeten.
dertig was ik (in 1963 was ik niet lelijk) de vrouw die me fotografeerde zei: nu moet je aan mij denken ontspan je lippen
een gescheiden vrouw met vier aardige katten maar even dominerend als mijn Duitse hospita dus hield ik flink afstand
ze had een donkere kamer waarin ze mij heeft ontwikkeld zelfs uitvergroot (later ingelijst hoelang heb ik op haar buffet gestaan? wat heeft ze ernaar starende gedaan?)
onlangs toonde ik iemand die foto hij vroeg: is dat je zoon?
Uitkomst
toen ik jonger was droomde ik dat er niets van me terecht zou komen twaalf ambachten enzovoorts alleen blijven zou ik op honderd huurkamers wonen bespioneerd door Duitse hospita's en zie vierenvijftig ben ik ál mijn dromen werden ten volle bewaarheid wat wil ik nog meer?
He'd taken great care writing the invitations. Now all he had to do was address the last envelope, to his closest friend, Piet Van Saal. But he couldn't. He felt as though two leaden talons had alighted on his shoulders, determined to wrench him from his task.
He sat there for quite some time, his head lolling against the headrest of his swivel chair. Laxity suited him. Then, slowly, demurely, he opened his eyes. And once again leaned toward the desk, trying to fool fate. He looked left and right, furtively--like a common criminal--and took up his pen. But he could get no further than the S of Senor. A fine, elegant capital S, like a meat hook. And on it he hung what remained of his body (fatigue) and soul (exasperation).
Thus, Op Oloop was convinced yet again that it was simply impossible for him to act contrary to his nature. "SUNDAY: WRITING, BETWEEN 7:00 AND 10:00 A.M." That was the rule. When life is as ordered as a mathematical equation, you can't just skip a digit whenever you feel like it. Op Oloop was entirely incapable of any impromptu act that might violate the pre-established norms of his routine, even such a trivial, graphical act as addressing an envelope he'd already begun while still within the allotted time.
"Oh well. I'll see him in person," he consoled himself. Op Oloop was method personified--an accomplished executioner of spontaneity: method made word; all his hopes, desires, feelings channeled into the vessel of method. He was method incarnate: undisturbed by even the tiniest rogue impulse, the littlest leap or bound--be it spiritual or carnal. How could he break that rhythm? How could he alter that flow?
There now is your insular city of the Manhattoes, belted round by wharves as Indian isles by coral reefs- commerce surrounds it with her surf. Right and left, the streets take you waterward. Its extreme downtown is the battery, where that noble mole is washed by waves, and cooled by breezes, which a few hours previous were out of sight of land. Look at the crowds of water-gazers there.
Circumambulate the city of a dreamy Sabbath afternoon. Go from Corlears Hook to Coenties Slip, and from thence, by Whitehall, northward. What do you see?- Posted like silent sentinels all around the town, stand thousands upon thousands of mortal men fixed in ocean reveries. Some leaning against the spiles; some seated upon the pier-heads; some looking over the bulwarks of ships from China; some high aloft in the rigging, as if striving to get a still better seaward peep. But these are all landsmen; of week days pent up in lath and plaster- tied to counters, nailed to benches, clinched to desks. How then is this? Are the green fields gone? What do they here?
But look! here come more crowds, pacing straight for the water, and seemingly bound for a dive. Strange! Nothing will content them but the extremest limit of the land; loitering under the shady lee of yonder warehouses will not suffice. No. They must get just as nigh the water as they possibly can without falling And there they stand- miles of them- leagues. Inlanders all, they come from lanes and alleys, streets avenues- north, east, south, and west. Yet here they all unite. Tell me, does the magnetic virtue of the needles of the compasses of all those ships attract them thither?
Once more. Say you are in the country; in some high land of lakes. Take almost any path you please, and ten to one it carries you down in a dale, and leaves you there by a pool in the stream. There is magic in it. Let the most absent-minded of men be plunged in his deepest reveries- stand that man on his legs, set his feet a-going, and he will infallibly lead you to water, if water there be in all that region. Should you ever be athirst in the great American desert, try this experiment, if your caravan happen to be supplied with a metaphysical professor. Yes, as every one knows, meditation and water are wedded for ever.
Herman Melville (1 augustus 1819 - 28 september 1891)
auch die harten schwarzen knospen, auch die säumigen knospen öffnet das licht.
auch die schönen weißen blüten, auch die duftenden blüten zerstreut der wind.
auch die schönen grünen blätter, auch die sonnigen blätter zerreibt der wind.
auch die alten großen bäume, auch die beständigen bäume bricht die zeit.
sommerlied
wir sind die menschen auf den wiesen bald sind wir die menschen unter den wiesen und werden wiesen, und werden wald das wird ein heiterer landaufenthalt
Did I tell you she was raped? And not by the man she stabbed? If you could do . . . something--I couldn't remember what--then you'd be able to do something else. I couldn't remember that, either. I knew it was the poem they quote at commencements and at civic-awards ceremonies in small upstate communities like mine. I remembered the rhythm of its lines, but I couldn't remember the words. My head was a hive of half-remembered words, tatters of statement, halves of stories, the litter of alibis, confessions, supplications, and demands, the aftereffects, perhaps, of the time I spent standing beside my grown, or half-grown, ungrown, ingrown child in a courtroom. She trembled, and I tried to situate myself, standing as we were before the clerks' desk, which was before and below the bench of the judge, so that she could lean her thin, shivering body on mine, at least a shoulder or forearm, at least the comfort I could offer with the heft of my hand against the hard, cold, bony fingers of hers. But she would not accept the heat of my flesh or the weight I wished she might prop herself on. The trial for the crime had never taken place, because our lawyer convinced us--Alec, my daughter, and me--that she should plead nolo contendere: guilty, in a word. She had, as they say, copped a plea. She'd bargained down. She and the victim and the Manhattan district attorney's office had agreed to change the shape of events. We would say that Alec did not incise three small cuts in the skin of Victor Petrekis's face with a stainless-steel pocket knife brought to her from England by her father when she was small. She and our lawyer, Petrekis and the assistant district attorney, had constructed a language to make her crime the attempt of the deed she had in fact done. And we were before the judge to hear the sentence he would pass.
Frederick Busch (1 augustus 1941 23 februari 2006)
Vader was bang voor vrolijkheid. Hij was vooral bang voor spot. Hij was bang dat iemand zou zeggen dat de mens van de aap afstamt. Of dat de aarde veel ouder is dan vierduizend jaar. Of dat er iemand zou vragen hoe Noach aan zijn ijsberen was gekomen. Of dat er iemand zou vloeken. Vader was als de dood. Moeder keek naar vader om. Kom toch jongen, gebaarde ze. Kom er toch gezellig bij zitten. Hij kon het niet. Hij durfde niet bij de mensen te horen. Hij draaide zich om en sloot zich op in het zijkamertje. Thomas zag dingen die andere mensen niet zagen. Hij wist niet hoe dat kwam, maar het was altijd zo geweest. Hij zag vader dwars door de muur heen. Achter zijn bureau. Alleen. Thomas voelde zich raar in zijn buik. Hij dacht dat hij een nijlpaard had ingeslikt, maar even later begreep hij dat het medelijden was.
O! say can you see, by the dawn's early light, What so proudly we hail'd at the twilight's last gleaming, Whose broad stripes and bright stars through the perilous fight, O'er the ramparts we watch'd, were so gallantly streaming? And the rockets' red glare, the bombs bursting in air, Gave proof through the night that our flag was still there -- O! say, does that star-spangled banner yet wave O'er the land of the free, and the home of the brave? On the shore, dimly seen through the mists of the deep, Where the foe's haughty host in dread silence reposes, What is that which the breeze o'er the towering steep, As it fitfully blows, half conceals, half discloses? Now it catches the gleam of the morning's first beam, In full glory reflected now shines on the stream -- 'Tis the star-spangled banner, O! long may it wave O'er the land of the free, and the home of the brave.
Francis Scott Key (1 augustus 1779- 11 januari 1843)
zoals regen zoekt een natuurlijk versmelten en planten hun aarde ten zeerste bevroeden
zo drijvend op een lange zijden zeewind blies jij in mijn gebied je oevers, mistiger, heb jij verdriet voortdurend op mij ingesproken zoals ook regen steeds zoekt een natuurlijk versmelten.
en groeit nu dit bitter stromen rustiger, zijns ondanks, en opgesierd met vreemde dingen van het maanspel - het blijft mijn grondwater van dagelijks versterven en jij en ik is dood en verder machteloos.
Romantische herfst
schimmig vanavond jaagt die mist de velden de maan sluipt terug in dodelijke bomen
nu is de grote rafelaar gekomen een herfst een doodgaan een gekwelde smeekstem hoor... ademend beweegt de aarde van heimwee om mensen te bezetten met een adem van verdriet om koeien zwaar en zwijgend in zich vast te zetten als schepen, vastgegroeid aan het lichaam van de zee of de dood, levend aan het gezicht van de mensen, mééademend, méésprekend.
Iets
Het leven je zou het je moeten kunnen herinneren als een buitenlandse reis en er met vrienden of vriendinnen over na moeten praten en zeggen Het was toch wel aardig, het leven, en flarden zien van vrouwen, geheimen en landschappen
en dan tevreden achteroverleunen maar doden kunnen niet achteroverleunen.
Est-ce que c'est dla patience ou est-ce qu'on sait faire le dos rond Est-ce que c'est l'expérience que nous ont enseigné nos darrons Et ce qu'on a tous compris c'est que la vie repose toujours sur l'enchainement des opposés Après chaque nuit il va faire jour Partant de cette évidence d'une volonté naïveté On sait qu'après chaque inquiétude viendra l'instant de sérénité Comme si à l'échelle d'une vie les choses devaient s'équilibrer Après l'orage les éclaircies aucun ciel ne reste encombré Alors on s'est imprégné de cette capacité d'adaptation Pour encaisser les coups on a su entrer en mode mission On sait que les tunnels ont une fin dans chaque moment de lucidité Et que nos efforts ne sont pas vains quand la vie passe à l'heure d'été
J'ai eu pas mal de patience et j'ai dû faire le dos rond Pour traverser en silence toutes les journées peintes en marron J'ai gardé l'envie de croire ou j'ai toujours cru à l'envie J'ai refusé de concevoir un présent cruel à vie Comme le destin doit être aidé j'ai avancé l'aiguille d'un tour Je suis passé à l'heure d'été pour aller rejouer dans la cour Comme le boxeur après le gong et le taulard après dix ans Comme le civil après les bombes après la lutte on est vivants Vivants pour sentir le soleil et la nuit tombe de plus en plus tard Et ya d'la lumière de plus en plus longtemps dans nos espoirs C'est vrai qu'on a passé l'hiver à donner des grands coups d'épée Dorénavant la route est claire on est passé à l'heure d'été
Grand Corps Malade (Le Blanc-Mesnil, 31 juli 1977)
The maid had run screaming down the hill into the village and roused as many people as she could. "Lying there with their eyes wide open! Cold as ice! Still in their dinner things!" The police were summoned, and the whole of Little Hangleton had seethed with shocked curiosity and ill-disguised excitement. Nobody wasted their breath pretending to feel very sad about the Riddles, for they had been most unpopular. Elderly Mr. and Mrs. Riddle had been rich, snobbish, and rude, and their grown-up son, Tom, had been, if anything, worse. All the villagers cared about was the identity oftheir murderer for plainly, three apparently healthy people did not all drop dead of natural causes on the same night. The Hanged Man, the village pub, did a roaring trade that night; the whole village seemed to have turned out to discuss the murders. They were rewarded for leaving their firesides when the Riddles' cook arrived dramatically in their midst and announced to the suddenly silent pub that a man called Frank Bryce had just been arrested.
"Frank!" cried several people. "Never!" Frank Bryce was the Riddles' gardener. He lived alone in a rundown cottage on the grounds of the Riddle House. Frank had come back from the war with a very stiff leg and a great dislike of crowds and loud noises, and had been working for the Riddles ever since.
In the brutal nights we used to dream Dense violent dreams, Dreamed with soul and body: To return; to eat; to tell the story. Until the dawn command Sounded brief, low 'Wstawac' And the heart cracked in the breast.
Now we have found our homes again, Our bellies are full, We're through telling the story. It's time. Soon we'll hear again The strange command: 'Wstawac'
Shema
You who live secure In your warm houses Who return at evening to find Hot food and friendly faces:
Consider whether this is a man, Who labours in the mud Who knows no peace Who fights for a crust of bread Who dies at a yes or a no. Consider whether this is a woman, Without hair or name With no more strength to remember Eyes empty and womb cold As a frog in winter.
Consider that this has been: I commend these words to you. Engrave them on your hearts When you are in your house, when you walk on your way, When you go to bed, when you rise. Repeat them to your children. Or may your house crumble, Disease render you powerless, Your offspring avert their faces from you.
Es regnete. Und das mitten in den Sommerferien. Was für ein sinnloser Tag! Ich hockte am Hauptbahnhof herum, um mir ein paar Euro zusammenzuschnorren, und war supermüde, weil ich in der Nacht kaum ein Auge zugemacht hatte. Außerdem knurrte mein Magen so laut, dass er sogar den prasselnden Regen übertönte. Ich träumte von einem schönen, saftigen Burger-Menü mit einer gigantischen Portion Pommes und einer prickelnd kalten Coke.
Das Problem war, dass ich keinen einzigen Cent in der Tasche hatte, und es sah nicht so aus, als würde sich daran allzu bald etwas ändern. In meinem Cap, das ich vor mich auf den Bürgersteig gelegt hatte, hatte seit Stunden nicht eine einzige Münze geklingelt. Bei dem Mistwetter
verschwendeten die Leute keinen Gedanken an einen hungrigen, durchnässten Punk, der schlecht gelaunt auf dem Gehsteig herumlungerte.
Natürlich hätte ich nach Hause gehen und den Kühlschrank meiner Mutter plündern können. Aber dazu hatte ich keine Lust. Ich hatte mich seit Tagen nicht mehr zu Hause blicken lassen, und das war auch gut so. Meine Eltern interessierten sich null für das, was ich so trieb. Sie hatten sich ein paar Jahre zuvor voneinander getrennt und seitdem redeten sie kein Wort mehr miteinander.
Ziemlich praktisch das Ganze, jedenfalls für mich. Wenn ich abends nicht nach Hause kam, dachte mein Vater, ich wäre bei meiner Mutter. Und meine Mutter dachte, ich wäre bei meinem Vater. Ich konnte also tun und lassen, was ich wollte.
Ich bin vom grünen Licht so schwer zu heilen wie das Signal am S-Bahndamm bei mir In meinem Kopf gehn hin und her die Zeilen Bis sie gestorben sind auf dem Papier
Das Wasser tropft im Becken, die Sekunden Du kommst, Du gehst, ich pinne an die Wand mit einem Stahlstift dieses Blatt mit wunden mit wunden Händen hier im Niemandsland
Ich kann vom Boden, wo ich schlafen liege, bei gutem Licht noch lesen, was da steht und wenn ich mir dabei den Rücken biege, seh ich den Himmel, der ans Fenster geht
Vom Sud des Tees sind innen braun die Tassen es ist schon März und wieder fiel heut Schnee das Kissen riecht noch nach dem semmelblassen Gesicht der Liebsten und mein Kopf tut weh
Dann ist mir so, dass ich auf keinen warte, nur etwas Kaltes möcht ich trinken gehn Grün werden mir die Augen, wenn das harte Geäst vom Hof ans Fenster schlägt nach zehn
Die Spinnen, die sich von der Decke seilen traun sich ganz nah an meine Liegestatt ich bin vom grünen Licht so schwer zu heilen mein Magen ist nach einer Schnitte satt
"Parmi les héros dont je partageais les aventures dans les livres que j'empruntais à la bibliothèque de la pension : agents secrets, bandits de grand chemin, chevaliers en armure, coureurs des bois, détectives privés, explorateurs, etc., il y en avait un qui demeurait auréolé de mystère et dont l'activité restait pour moi énigmatique : celui-là même qui avait donné naissance à tous ces personnages et qui, invisible en arrière-fond, en tirait les ficelles. J'enviais sa capacité à me tenir en haleine au récit des dangers qu'il leur faisait courir et qui me poussaient à prendre fait et cause pour eux comme s'ils existaient vraiment, à me transporter page après page dans des paysages créés par les seules puissances de son imagination, à me faire croire des choses qui n'avaient jamais eu lieu. Voilà, c'est dans ce rôle-là que j'aurais aimé être : à contre-jour sous la lampe, solitaire face au clavier de ma machine à écrire et néanmoins susceptible de me déplacer à volonté dans les mondes inexplorés de mes fantasmagories ; maître des rêves d'autrui, souverain de l'improbable."
Les yeux grands ouverts dans la pénombre, Anastasie se demande une énième fois ce qui a bien pu arriver à son mari. Pour le moment, elle n'a pas entièrement rejeté l'hypothèse d'une liaison. Encore que, lui, dans la peau de l'amant rognant sur ses horaires habituels, afin d'aller rejoindre au plus vite quelque épouse délaissée... à moins qu'il n'ait jeté son dévolu sur une de ces plantureuses femelles, capable de vous expédier l'homme le plus robuste, le plus pervers, en service de réanimation, après deux ou trois jours de délicatesses intensives. Attilah Fakir en terreur du cinq à sept, l'idée fait sourire. Le Roméo, soupire-t-elle, déjà qu'il a la constitution faiblarde, des troubles émotifs, sa flemme, ses douleurs au dos. Pourtant, elle en est certaine, son homme traverse une crise inhabituelle. C'est un cyclique dans son genre, avec périodes, saisons de pointe, passages à vide. Il a des moments propices aux coups de froid et d'autres, pour caser angoisses et névroses : à dates fixes. Homme de désordre, il est méticuleux dans ses accès de douleur, comme dans ses grandes phases d'anxiété.
D'habitude, sa grande crise, celle dont il se remet le plus difficilement, commence avec la fin de l'été. Les premiers symptômes apparaissent avec l'annonce d'une grande foire, curieusement appelée rentrée littéraire. Nuits blanches, état dépressif, humeur maussade, mutisme parfois prolongé, grognements, borborygmes mâchonnés en insultes. Fièvres variant avec les fluctuations du grand battage publicitaire.
Le mal culmine dès l'annonce des divers prix récompensant telle ou telle savonnerie éditoriale. Cela se traduit par nombre de haussements d'épaules rageurs, un état d'hébétude troué de temps à autre par de vigoureuses invectives adressées à l'écran de télévision.
La dernière saison dite littéraire, qu'Attilah, Fakir avait fort à propos baptisée saison des vautours, ne semblait pas avoir laissé d'irréversibles séquelles. Ni dans son comportement ni dans ses idées. Hormis quelques crachats et insultes, il s'en était plutôt bien tiré. Encore six mois avant la prochaine rentrée, constate-t-elle. Largement de quoi voir venir.
Uit:Coastal Delights (Vertaald door Sudhir Raikar)
My brother was five years elder to me, but only three grades ahead. Not that his tryst with schooling began late, it surely must been his keen devotion to learning that dissuaded him from any hasty progress. How could the great monument of knowledge stand tall without a strong foundation? Hence the motto of spending more than a year in each division. My upbringing was solely his responsibility and for me, his was obviously the final word. How could I ever think of defying him? He was so studious always engrossed in books. I often found fancy cats, dogs and birds drawn on few pages of his note books . could well have been his idea of taking a break perhaps. Many a times he wrote a single name several times over, or scribbled few sentences that didnt make any sense to me. For instance, once I found the following etched in his notebook: Special, Ameena, brothers, because, Radheshyam, Mr. Radheshyam, one hour At the end of this trail was the image of a man. I broke my head over this creation but failed to unravel the mystery. Nor did I dare to ask him. He was in the ninth standard; I was only in the fifth grade how could I attempt to dissect such intricate stuff? I never lost a single chance to rush to the playground, throwing pebbles in the air; flying paper butterflies. Climbing up and down the stairs, riding the hostel gate like a motorcar .I had great fun, but back in the hostel room, an eerie silence invariably unnerved me. My brother would fling the first question rudely Where were you? My answer was a meek silence, conveying the acceptance of my crime. He would then caution me in a flurry of kind and rude words.
Das Schönste, was im Innern ich empfunden, Das ist so rein und zart, lässt sich kaum denken, Und will ich mich im Sinnen, traun, versenken, So ist mir das Gefühlte schnöd verschwunden.
Und was es ist, das mir so zart entsprossen? Ich weiß es nicht und kann es nicht enthüllen; Der Seele reinster Teil nur kann es fühlen, Und tief in meinem Herzen liegt's verschlossen.
Unfassbar
Nahe ist Werden und Leben und Sterben beisammen, Früher die endlose Zeit - später die endlose Zeit. Kurz vor den Tagen, in welchen ich fühle und denke, War ich ein formloses Nichts, war es von Ewigkeit her. Kurz nach den Tagen, in welchen ich walte und webe, Bin ich ein formloses Nichts, werd' es in Ewigkeit sein. Wie er doch sein kann, der winzige Punkt, wo ich stehe, Wie es nur möglich, denselben zu fühlen just jetzt? War es nicht immer der gleiche, weltenumgaukelte Schwerpunkt? Wusst' ich's nicht ewig, fühl' ich's nicht ewig: Ich bin?
Uit: Die Kleine Bijou (Vertaald door Peter Handke)
An dem Abend, da ich in der Metro meine Mutter wiederzuerkennen glaubte, war es schon länger her, daß ich dem begegnet war, der sich entweder Moreau oder Badmaev nannte. Das war in der
Buchhandlung Mattei gewesen, am Boulevard de Clichy. Die hatte am Abend lange offen. Ich suchte einen Kriminalroman. Um Mitternacht waren wir die beiden einzigen Kunden, und er empfahl mir einen Titel der Série Noire. Wir gingen dann miteinander den Boulevard entlang und unterhielten uns. Momentweise betonte er die Worte eigentümlich, was mich auf den Gedanken brachte, er sei
Ausländer. Später erklärte er mir, der Name Badmaev stamme von seinem Vater, den er kaum gekannt habe, einem Russen. Doch seine Mutter sei Französin gewesen. Auf dem Stück Papier, auf das er mir an jenem ersten Tag seine Adresse notiert hatte, stand: Moreau-Badmaev.
Wir redeten über alles und nichts. In jener Nacht erzählte er mir nicht viel von sich, außer daß er in der Nähe der Porte dOrléans wohne, und er sei nur zufällig in die Gegend gekommen. Und das sei ein glücklicher Zufall gewesen, er habe mich getroffen. Er wollte wissen, ob ich noch andere Bücher läse, nicht bloß Kriminalromane. Ich habe ihn begleitet bis zur Metrostation Pigalle. Er hat mich gefragt, ob wir uns wiedersehen könnten. Und mit einem Lächeln hinzugefügt:
Auf diese Weise werden wir versuchen, klarer zu sehen.
Dieser Satz hatte mich sehr beeindruckt. Es war, als errate er meine Gedanken. Ja: ich befand mich in einer Periode meines Lebens, da ich klarer sehen wollte.
Alles erschien mir so verworren, von Anfang an, seit meinen frühesten Kindheitserinnerungen... Manchmal streiften sie mich gegen fünf Uhr früh, in der gefährlichen Stunde, da man nicht mehr
einschlafen kann. So wartete ich, bevor ich hinaus auf die Straße ging; ich wollte sicher sein, daß die ersten Cafés schon offen hätten. Denn ich wußte: mit dem Moment, da ich ins Freie träte,
würden diese Erinnerungen sich verflüchtigen wie die Fetzen eines bösen Traums. Und das zu gleichwelcher Jahreszeit.
Patrick Modiano (Boulogne-Billancourt, 30 juli 1945)
You wouldnt believe some of the weird shit people pay me to steal.
Old things, new things. Expensive things, rare things, gross things.
Lately its been naughty things.
Weve all heard stories about people who regret their tattoos. But Id rather spend eternity with Tweety
Bird inked on my ass than knowing theres a hide- thecucumber short film out there with my name on it, and my bank account tells me Im not alone. Ive done three pilfer- the- porno cases in the last eight months, and Ive got another one on deck.
But I think Im going to tell that fourth case to go to hell. Maybe Ill quit doing them altogether. They
make me feel like an ambulance chaser, or one of those private dicks who earns a living by spying on cheating spouses, and thats no fun. Profitable, yes, but theres no dignity in it, and I dont need the money that badly. In fact, I dont need the money at all. Ive been at this gig for nearly a century, and in that time Ive stored up quite a healthy little nest egg.
I suppose this begs the question of why Id even bother with loathsome cases, if all Im going to do is bitch about them. It cant be mere boredom, can it? Mere boredom cannot explain why I willingly
breached the bedroom of a fifty- year- old man with a penchant for stuffed animals in Star Trek uniforms.
But I say all that to simply say this: I was ready for a different kind of case. I would even go so far as to say I was eager for a different kind of case, but if you havent heard the old adage about being careful what you wish for, and youd like a cautionary fable based upon that finger- wagging premise, well then. Keep reading. Have I got a doozy for you.
Those of us who have hands that dont belong to us, too grotesque for a caress, useless for the workroom or the hoe, long and flaccid like a flower bereaved of seed or like a reptile that offers up its venom because it has nothing else to give. Those of us who have a guilty or embittered look from which the unfinished death of the world peers out and which glows a smile that freezes before the naked statues because it will never close itself around gold rings or give itself over like a torch over the horizons of time on a night whose dawn is but this noon that flagellates our skins at times ripped out forever.
Those of us who have rolled through the ages like a rock broken off from Genesis over the grass or among the undergrowth in unbridled rush to remain unstoppable and never go back to what we were while men ascend with difficulty and sprout other hands from their own to bend the direction of the winds or to weave themselves tenderly.
Those of us who dress bodies with old suits, for whom theft is enough or the alms of a crumb that is all bread and only Host, we have arrived at the shores of the centuries that go by our anguished hearts and we will never see with clean eyes another day like this one when all the music in the universe becomes a voice that doesnt listen to anyone among the empty words and in the dream without water.
One stop brought us into the family sitting-room, without any introductory lobby or passage: they call it here 'the house' pre-eminently. It includes kitchen and parlour, generally; but I believe at Wuthering Heights the kitchen is forced to retreat altogether into another quarter: at least I distinguished a chatter of tongues, and a clatter of culinary utensils, deep within; and I observed no signs of roasting, boiling, or baking, about the huge fireplace; nor any glitter of copper saucepans and tin cullenders on the walls. One end, indeed, reflected splendidly both light and heat from ranks of immense pewter dishes, interspersed with silver jugs and tankards, towering row after row, on a vast oak dresser, to the very roof. The latter had never been under-drawn: its entire anatomy lay bare to an inquiring eye, except where a frame of wood laden with oatcakes and clusters of legs of beef, mutton, and ham, concealed it. Above the chimney were sundry villainous old guns, and a couple of horse-pistols: and, by way of ornament, three gaudily-painted canisters disposed along its ledge. The floor was of smooth, white stone; the chairs, high-backed, primitive structures, painted green: one or two heavy black ones lurking in the shade. In an arch under the dresser reposed a huge, liver-coloured bitch pointer, surrounded by a swarm of squealing puppies; and other dogs haunted other recesses.
The apartment and furniture would have been nothing extraordinary as belonging to a homely, northern farmer, with a stubborn countenance, and stalwart limbs set out to advantage in knee-breeches and gaiters. Such an individual seated in his arm-chair, his mug of ale frothing on the round table before him, is to be seen in any circuit of five or six miles among these hills, if you go at the right time after dinner.
Salt? I said, the monosyllable carrying the cynical weight of my disbelief.
Starin you in the face, she said.
It was damp. I had to scrape it from the side of the dish with my knife. Ella ignored the scratching sound and Leslie, his face twitching as it sometimes did, went on reading the paper. It was only when I had began to eat my bacon that it occurred to me theyd had an egg. I could see the traces on the prongs of their forks. And after Id gone all the way across the dock to the telephone Leslie got up noisily, without his second cup of tea. He was embarrassed. Ella had her back to me and I swore at her under my breath. A moment later she too went up on deck, taking the kid with her, and I was left alone to finish my breakfast. young adam
We were all on deck when the ambulance arrived. It was one of those new ambulances, streamlined, and the men were very smart. Two policemen arrived at the same time, one of them a sergeant,
and Leslie went ashore to talk to them. Jim, the kid, was sitting on an upturned pail near the bows so that he would get a good view. He was eating an apple. I was still annoyed and I sat down on a hatch and waited. I looked out across the water at the black buffalo-like silhouette of a tug which crept upstream near the far shore. Beyond it on the far bank, a network of cranes and girders closed in about a ship. To sail away on a ship like that, I thought, away. Montevideo, Macao, anywhere. What the hell am I doing here? The pale North. It was still early and the light was still thin but already a saucer of tenuous smoke was gathering at the level of the roofs.
Then the ambulance men came across the quay and on to the
barge and I pointed to where we had put the body under the sacks. I left them to it. I was thinking again of the dead woman and the egg and the salt and I was bored by the fact that it was the beginning of the day and not the end of it, days being each the same as the other as they were then, alike as beads on a string, with only the work on the barge, and Leslie to talk to.
In deze moderne tijd van skypen en twitteren verbaasde het mij allerminst dat Vincent van Gogh door de audiofoon het woord tot mij richtte in het naar hem genoemde museum.
Kom, ik laat u De Oogst zien, zei hij met een stem die bij hem paste. Sonoor met een lichte toets.
Ze denken dat ik een beetje gek ben, sprak hij. Tegenwoordig krijgt men vast diazepam voorgeschreven. Of mindfulness.
Ach, wat is gek, zei ik, een meeluisterende suppoost negerend.
Moet u kijken, zei Vincent bij het genoemde schilderij. Deze rust en helderheid, deze kalme dynamiek. Dit is het enige schilderij uit mijn oeuvre waar ik zo tevreden over ben, dat ik het van een naam voorzien heb.
Het vredige Provençaalse landschap strekte zich soezend in de zomerzon uit. Bergtoppen in de verten sloten niet af, maar beloofden meer ruimte. Er ging iets beschermends uit van de ongekende helderheid, het gevoel dat alles goed was.
Welnu, sprak Vincent. Ik spreek uit ervaring als ik zeg dat dit de hemel is. Een plek waar een ieder kan terugkijken op een ten volle geleefd leven. Een plek om afstand te nemen en toeschouwer te worden. Een plek waar niets hoeft. Alles is goed.
Ik zuchtte.
Ja, zo moet de hemel eruit zien.
Ineens lag er een hand op mijn schouder.
U bent de hele tijd zo gek aan het mompelen, zei de suppoost. Is alles goed?
Ik knikte.
Oké, ik was misschien ook een beetje gek. Maar alles was goed.
Wat zijn nu de grondelementen van de fascistische mythe, niet zoals de fascisten zèlf het menen te zien, maar zoals wij haar zien? Als wij dit onderzoeken, komt veel van wat in de propaganda en in de practische politiek op de voorgrond staat, op het tweede plan. De nationalistische en rassistische trekken, die voor de politiek allesbeheersend zijn, blijken dan niet meer dominérend te zijn, en nog veel minder belangrijk worden de leuzen tegen het parlementarisme en andere politieke oppervlaktevormen.
We zien dan als ondergrond der mythe, de strijd van het leven, dat naar het absolute, naar onbeperkte macht en expansie dringt, tegen de rede en het intellect, die zich van de relativiteit en de beperking bewust zijn. Uit het absolutisme, dat de onaanvechtbare waarheid is, volgt aan de ene kant de vanzelfsprekendheid van het opleggen dier waarheid door het geweld, de verachting voor iedere discussie, en aan de andere kant het willen beletten, dat iets tracht aan de greep van het absolute te ontsnappen: het totalitaire, collectivistische streven in wereldbeschouwing de maatschappij; de onduldbaarheid van individualisme en nonconformisme.
Andere elementen kan het fascisme zich toeëigenen, als de tegenstander het de gelegenheid geeft, doordat hij óf niet ernstig er naar streeft, (gemeenschapsbelang tegen winstbejag) óf het als een dwaasheid beschouwt (het heroïsche leven tegen het comfortabele) óf het probleem niet duidelijk durft te stellen (middengroepen-intellectuelen tegen proletariaat) maar deze elementen behoeven geenszins fascistisch te zijn, doch ze kunnen, van hun absolutistische strekking en demagogische neo-syndicalistische en neo-socialistische zijde, als tenslotte van fascistische kant gebracht worden.
Lucht en Licht. Water. Vuur. Alles is mij lief, alles kan mij krijgen. Het vuur verschroeit en verteert, perverteert mij. En het water, nooit heb ik anders gekend of het water mocht mij hebben; nam mij zoals ik was.
Nee, niet de elementen maken mij bang. Zij zijn sterker en dat is goed. Met hun gezag kan ik leven. Zoveel kleiner is waarvoor ik huiver. Het ogenblik waarop men zich neerlegt bij gedane zaken. En de blindheid
van zij die slaven alsof het eigen is aan onze soort. Dat is wat mij bang maakt. Maar bovenal huiver ik als ik uitzicht krijg op wat het leven, dit heilige hevige leven werkelijk is.
Niets meer dan een anekdote, ergens in de rand, een voetnoot, te vondeling, ten prooi gelegd aan de krassende naalden van de wind.
Een beetje schutterig draaide hij zich om. Aangedaan met een opgetogen witlinnen jasje en een broek met een levensgevaarlijke plooi naderde lachend en geweldig Boris Bronislaw. Hij liep snel en maakte begroetingsgebaren met een arm; aan de andere trok hij een grote vrouw met zich mee, die niet zo vlug kon lopen en achterover helde van haar zware zwangerschap. Ze droeg breed en prachtig in haar heupen.
Dag familie van me! riep hij, en sloeg archibald met twee handen op de schouders. Leef je nog steeds? Haha! Hoe is het er mee, neef? De schilder was in een beste stemming; alleen dat oog knipperde nog net zo als een half jaar geleden. Hier, dit is mijn vrouw. Hilde - Strohalm. Hij gebaarde heen en weer.
Ik ben strohalm, zei deze en stak zijn hand uit.
Aangenaam, zei Hilde. Ze begon archibald strohalms hand te schudden; op en neer schudde ze hem; het was duidelijk dat ze niet vaak handen gaf.
Bravo! riep Bronislaw. Kom, laten we een eindje gaan wandelen. Of nee, wat vind je, liefje - zullen we liever op die bank gaan zitten? Je mag je niet te moe maken. Geen gepraat verder! We wandelen niet, maar gaan op die bank zitten! Ze namen plaats; de schilder in het midden. Ziezo! Zit je goed, schat?
Hilde knikte. Toen ze zag dat hij haar aankeek, glimlachte ze.
Goedzo! Als ik geld had, wendde hij zich tot archibald strohalm, zou ik wel op koffie trakteren, maar ik heb het niet. Ik geef alles uit aan luiers en spenen. Haha! lachte hij en porde archibald strohalm in de zij. Ik heb me voortgeplant, kerel! Ik heb de soort in stand gehouden! Het kost een hoop geld. Ik zou wel gemainteneerd willen worden, wil je dat geloven; maar ik zou het zelf verpesten. Tegen iedere rijke patser, die me geld wilde geven, zou ik zeggen dat hij de moordenaar is van alle mensen die van armoe kreperen, terwijl hij nog geld heeft. Ik ben een verschrikkelijk sociaal mens, moet je weten.
De nacht was uitzonderlijk koud, de wind gescherpt door de snelheid van de trein die door de donkere vallei naar het zuiden reed. De katoenen deken die June had gestolen was groot genoeg om als kleed uit te spreiden en tegelijk om haar broertje en zusje en zichzelf heen te slaan, maar hij was tot op de draad versleten en als de trein op sommige stukken even versnelde sneed de wind er dwars doorheen. Dat was de vorige nacht geen probleem geweest, maar nu zaten ze boven op de goederenwagon, omdat er binnen nergens meer ruimte voor hen was, ook al was de trein wel twaalf wagons lang. Op het laatste station had een enorme schare vluchtelingen de trein opgewacht, en in de tijd die het haar broertje en zusje kostte om langs de spoorbaan hun behoefte te doen waren ze hun plek kwijtgeraakt en hadden ze de roestige ladder tussen de wagons op moeten klimmen. June had vijftig meter moeten meehollen tot haar broertje hoog genoeg op de treden stond om er zelf op te kunnen springen.
Er zaten zon twintig mensen boven op elke wagon, groepjes van gezinnen uit dezelfde buurt, meest vrouwen, kinderen en bejaarden, en verder nog een paar plukjes zoals zij, alleenreizende kinderen. June was elf, Hee-Soo en Ji-Young waren net zeven geworden. Het was een twee-eiige tweeling, hoewel ze als twee druppels water op elkaar leken en alleen aan de snit van hun haar waren te onderscheiden. June wist wel dat ze hadden kunnen wachten in de hoop op een andere trein waar binnen nog wel plaats was, maar het was niet zo koud geweest toen ze vlak voor het donker gestopt waren, en ze had besloten toch maar door te gaan nu ze de kans nog hadden. Doorgaan was altijd veiliger dan op een plek blijven hangen, en op het depot was trouwens toch niets te eten geweest. Er hadden bij de stationskeet wel wat haveloze soldaten zitten drinken en kaarten, maar dat had alleen maar problemen kunnen betekenen, zelfs voor een meisje van haar leeftijd. Ze was bovendien lang en moest dus op haar hoede zijn voor soldaten en rondzwervende mannen.
Der Brocken vor ihm wog ein paar Zentner. Den bekommst du so nicht raus, überlegte er. Er versuchte, ihn mit der Spitzhacke zu spalten, aber es ging nicht. Der Presslufthammer musste her. Als er hochblicke, stand Willi da, breitbeinig, die Hände in den Hosentaschen.
Na Erich, sagte er, hast wohl gestern wieder zentnerschwere Weiber gestemmt? Keinen Mumm, was?
Ach leck mich doch am Arsch, knurrte er, der Presslufthammer muss her.
He, Hannes, brüllte Willi nach hinten, komm mal mit dem Massageschwengel her!
Sie waren insgesamt fünfzehn Mann. Willi Beckmann war der Vorarbeiter. Er arbeitete aber nicht vor, sondern passte auf, dass die anderen etwas taten. Das war wirklich seine Stärke. Er wusste genau, was er sich erlauben konnte und was nicht. Erlauben konnte er sich beispielsweise, diesem oder jenem in den Hintern zu treten, die Arbeitszeiten, die er eintrug, nach unten hin abzurunden oder selber nicht mitzuarbeiten. Nicht erlauben konnte er sich, die Arbeitszeiten nach oben hin aufzurunden, längere Pausen zuzulassen oder, wenn sie nicht auf Akkord, sondern nach Stundenlohn arbeiteten, ein gemütlicheres Arbeitstempo zu dulden. Würde er sich so etwas leisten, wäre er die längste Zeit Vorarbeiter gewesen. Das hätten sich der dicke Mönkeberg oder sein Ingenieur, die genau wussten, was bei einem Auftrag herausspringen musste, nicht lange mit angesehen. Und deswegen war Willi Beckmann ein hervorragender Aufpasser. Er feuerte jeden, der nicht spurte. Ungelernte Arbeiter gab es wie Sand am Meer. Ein Anruf beim Arbeitsamt genügte.
Hannes Tammen zog den Kompressor heran, an den sie zwei Presslufthämmer anschlossen. Er war ein alter Fuchs, schon Ende Vierzig, aber zäh wie eine Schuhsole. Im Krieg war er Unterscharführer, also so etwas wie Unteroffizier, bei der Waffen-SS gewesen.
Morgen würden sie zum Pferdemarkt nach Horncastle fahren, er fing schon an sich zu freuen, er kannte die Fahrt. Wenn die Kutsche aus dem Dorf fuhr, flimmerte erst die Kirchhofsmauer vorbei, dann kamen die Hütten des Armenlandes Ing Ming, davor Frauen ohne Hüte, nur mit Kopftüchern. Die Hunde waren dort mager, bei den Menschen sah man es nicht, die hatten etwas an. Sherard würde vor der Tür stehen und winken. Später dann das Gehöft mit der rosenbewachsenen Wand und dem Kettenhund, der seine eigene Hütte hinter sich herschleifte. Dann die lange Hecke mit den zwei Enden, dem sanften und dem scharfen. Das sanfte lag von der Straße entfernt, man sah es lang kommen und lang gehen. Das scharfe, dicht am. Straßenrand, hackte einmal durchs Bild wie die Schneide. einer Axt. Das war das Erstaunliche: in dichter Nähe funkelte und hüpfte es, Zaunpfähle, Blumen, Zweige. Weiter hinten gab es Kühe, Strohdächer und Waldhügel, da hatte das Erscheinen und Verschwinden schon einen feierlichen und beruhigenden Rhythmus. Die fernsten Berge aber waren wie er selbst, sie standen einfach da und schauten. Auf die Pferde freute er sich weniger, aber auf Menschen, die er kannte, sogar auf den Wirt des Red Lion in Baumher. Dort pflegten sie haltzumachen, Vater wollte zum Wirt an die Theke. Da kam dann etwas Gelbes im hohen Glas, Gift für Vaters Beine, der Wirt reichte es herüber mit seinem schrecklichen Blick. Das Getränk hieß Luther und Calvin. John hatte keine Angst vor finsteren Gesichtern, wenn sie nur so blieben und ihre Mienen nicht auf unerklärliche Weise rasch wechselten. Jetzt hörte John das Wort »schläft« sagen und erkannte vor sich Tom Barker. Schlafen? Sein Arm war unverändert, die Schnur gespannt, was konnte Tom auszusetzen haben? Das Spiel ging weiter, John hatte nichts verstanden. Alles war etwas zu schnell, das Spiel, das Sprechen der anderen, das Treiben auf der Straße vor dem Rathaus. Es war auch ein unruhiger Tag. Eben wurlte die Jagdgesellschaft von Lord Willoughby vorbei, rote Röcke, nervöse Pferde, braungefleckte Hunde mit tanzenden Ruten, ein großes Gebelfer. Was hatte nur der Lord von so viel Wirbel?
Sten Nadolny (Zehdenick an der Havel, 29 juli 1942)
Er sitze auf der Bank vor seiner Laube, den Regenbogen häuptlings hingestellt. Mit Laub und Äpfeln rings bestückt die Bäume, Gänseblümchengezwitscher tief im Gras.
Indes der Wurm des umgebrochnen Beetes den Kopf erhebt und stumm herüberblickt. Sich fragend, ob der Mensch denn ewig lebe. Silberne Tropfen fallen ins Wasserfaß.
Die Hoffnungsstufen
Dass ich den Birnbaum vorm Haus wieder sehe. Ich meine den, den ich jeden Tag sehe.
Dass mich eine Frau im Dunkeln entkleidet und mit silbernen Fingern was Finstres vorfindet.
Dass wir, im Schlaf zu Staub entrückt, des Birnbaums Blüten donnern hören.
Uit; Le Temps de sa grâce (Vertaald door Charles Aubry)
Je nai jamais connu de plus heureux instant », écrit Johannes Lupigis bien des années plus tard. « Tout homme ayant possédé un cur juvénile et conservé le souvenir de ses émois me comprendra. Certes ai-je fait, depuis, lexpérience dautres bonheurs, celui sauvage du plaisir et dautres terrestres délices, celui céleste du cosmique univers en de singulières circonstances, mais jamais je nai retrouvé cette félicité qui, un court instant, mavait envahi ce soir-là. Je naffirmerai pas quil sagissait dun bonheur sensuel, des troubles de la chair, ni ne le dénierai. Cette extase-là nétait pas loin. Celle qui mhabitait navait pas clairement pour objet Angila. Je sentais cette félicité vivre en moi plutôt comme un songe quune réalité dont jeusse pu être maître et jouir à loisir Une autre fois seulement, une nuit dans un humble château combien riche cependant au bord du lac Léman, ai-je été près de connaître un instant de bonheur si parfait, quand bien même ce bonheur était dune autre espèce, dune nature plus fougueuse. Mais il se dissipa à peine laube levée.
Just the other day, citizens, they hauled a load of bricks down the street. Yes, indeed!
You know, my heart up and started to pitter-patter with joy. On account of this means we're building, citizens. They don't go hauling bricks around for nothing. It's beguncross your fingers and knock on wood!
Maybe in about twenty years, maybe less, all citizens might have a whole room each. And if the population doesn't go and grow too fast, and if, for instance, they'll let everyone get an abortion, maybe there'll be two or even three per snoot. Bathroom included.
Then we'll really begin living, citizens! There'll be one room, say, to sleep in, another for entertaining guests, and a third for whichever... All kinds of stuff! Living a free life like that we'll find plenty of things to do.
Well, but for the time being this living space thing is kind of tough. Sort of skimpy on account of the crisis.
Now me, you guys, I've lived in Moscow. Just got back from there. Got to know this crisis first hand.
So I come to Moscow. I'm walking around the streets with my things. And I mean there was just no way. Not only no place to stay, but no place to put my things.
So two weeks I'm walking the streets with my things. Grew a scruffy beard and little by little lost all my things. So there I was traveling light without anything. Trying to find somewhere to live.
Finally in one building there's this little guy coming down the stairs.
"For thirty rubles," he goes, "I can set you up in the bathroom. It's a classy apartment," he says. "Three toilets... A bathroom... In the bathroom," he goes, "is where you can live. No windows," he says, "but there is a door. And you've got water right there. If you want," he says, "fill up the tub and dive around all day."
Michail Zostsjenko (10 augustus 1895 22 juli 1958)
Durch schmiege Nacht Schweigt unser Schritt dahin Die Hände bangen blass um krampfes Grauen Der Schein sticht scharf in Schatten unser Haupt In Schatten Uns! Hoch flimmt der Stern Die Pappel hängt herauf Und Hebt die Erde nach Die schlafe Erde armt den nackten Himmel Du schaust und schauerst Deine Lippen dünsten Der Himmel küsst Und Uns gebärt der Kuss!
Uit: Ik ben alleen maar een schrijver (Interview met Marja Pruis in De Groene Amsterdammer)
Marja Brouwers: «Alwetende verteller is een literaire categorie die mij niet zo veel zegt. Met een roman zit je altijd in een gedetermineerde wereld. Het gezichtspunt is dat van Rink de Vilder. Er zit een vertelstem achter die hém weer becommentarieert, die zich vooral richt op Philip van Heemskerk. Rink komt er niet achter wat hij aan Philip heeft. Als ik die vertelstem had weggelaten, was het een verhaal geworden dat ik al geschreven heb met Havinck, waarin iemand er na zestien jaar achter komt dat die ander al die tijd een vreemde voor hem is gebleven. Daar ging het me deze keer niet om. Ik wilde meer onderzoeken dan alleen een interpersoonlijke relatie. Ik wilde een wereld in beeld brengen. Niet de wereld, een wereld. Waarvan een figuur als Philip van Heemskerk de uiterste consequentie is. Voor het perspectief op hem zijn wij aangewezen op Rink de Vilder. Dat is een machteloos perspectief.» Hebt u daarmee iets willen zeggen over het faillissement van de journalistiek? «Dat gaat een beetje ver, maar het moest een onvolmaakt perspectief zijn dat gekenmerkt wordt door een enorme hoeveelheid afleiding. De geest van Rink bestáát uit afleiding. Hij krijgt nauwelijks een gelegenheid om zich ergens op te concentreren, om een gedachte eens helemaal uit te denken of van een onderwerp meer te zien dan de buitenkant.» Is Casino wat dat betreft een moralistisch boek over onze tijd? «Ik ben niet expliciet moralistisch, maar ik heb natuurlijk wel een inhoudelijk oordeel over wat mijn personages zeggen en doen. De tijd van handeling is per deel aangegeven omdat ik een tijdverloop van ongeveer tien jaar hanteer, wat anders misschien onduidelijk was gebleven. Dat het verhaal zich in het hier en nu afspeelt, zit in de aard van de romankunst, denk ik. Proza groeit tussen de straatstenen, net als gras. Het zit niet in mijn karakter een Harry Potter of een Lord of the Rings te schrijven.
Suzie was met haar rug naar me toe gaan liggen en deed er het zwijgen toe. Ik ging achter haar liggen en legde een verkennende hand op haar heup. Ze duwde mijn hand weg en schoof een stukje van me af - niet erg ver, omdat ze anders uit het bed zou vallen.
Opnieuw stuurde ik mijn hand in de richting van haar onwillige lijf. Opnieuw werd hij weggebonjourd. Hou op.
Suzie, het spijt me. Ik geef toe dat ik niet erg aardig was. Het komt door die nachtmerrie. Die zat me dwars, maar het is nu over.
Echt?
Echt.
Nu liet ze mijn hand toe. Ik kuste haar op haar oor. Ze maakte een knorrend geluidje en draaide zich om. Ik streelde haar rug en haar billen, maar toen haar hand die langs mijn dijen omhoog was gekropen zich om mijn stijve pik sloot, was mijn reactie heftig en tegengesteld aan waar we beiden op uit waren.
Ik trok me met een ruk terug en ging overeind zitten.
Wat is er nu weer?
Uit:Het leven is vurrukkulluk
Ik heb Etta Zoon versiert, zei Boelie. Maar ik ben stom geweest. Ik heb gezegd dat ik van haar hou, want ik dacht dat het me anders niet zou lukken. En hou je van haar? Misschien nu wel, maar morgen waarschijnlijk niet meer. Zij waarschijnlijk ook niet. Ik weet het niet. Ze is erg serieus. Ik schijn haar maanden geleden eens gekust te hebben en dat wist ze nu nog. Dat is niet zo best. Wat moet ik nu doen? Ik bedoel, zal ik er mee doorgaan? Voor je het weet komen er scheidingen van en dan zit ik aan haar vast. Nou, en? Dat kan toch niet. Dat wil ik niet. Veel bidden maar.
Slightly to the right and below them, below the gigantic red evening, whose reflection bled away in the deserted swimming pools scattered everywhere like so many mirages, lay the peace and sweetness of the town. It seemed peaceful enough from where they were sitting. Only if one listened intently, as M. Laruelle was doing now, could one distinguish a remote confused sounddistinct yet somehow inseparable from the minute murmuring, the tintinnabulation of the mournersas of singing, rising and falling, and a steady tramplingthe bangs and cries of the fiesta that had been going on all day.
M. Laruelle poured himself another anís. He was drinking anís because it reminded him of absinthe. A deep flush had suffused his face, and his hand trembled slightly over the bottle, from whose label a florid demon brandished a pitchfork at him.
"I meant to persuade him to go away and get déalcoholisé," Dr Vigil was saying. He stumbled over the word in French and continued in English. "But I was so sick myself that day after the ball that I suffer, physical, really. That is very bad, for we doctors must comport ourselves like apostles. You remember, we played tennis that day too. Well, after I looked the Consul in his garden I sended a boy down to see if he would come for a few minutes and knock my door, I would appreciate it to him, if not, please write me a note, if drinking have not killed him already."
M. Laruelle smiled.
"But they have gone," the other went on, "and yes, I think to ask you too that day if you had looked him at his house."
"He was at my house when you telephoned, Arturo."
"Oh, I know, but we got so horrible drunkness that night before, so perfectamente borracho, that it seems to me, the Consul is as sick as I am." Dr. Vigil shook his head. "Sickness is not only in body, but in that part used to be call soul. Poor your friend he spend his money on earth in such continuous tragedies."
Uit: Kalpa Imperial (Vertaald door Ursula K. Le Guin)
The storyteller said: Now that the good winds are blowing, now that were done with days of anxiety and nights of terror, now that there are no more denunciations, persecutions, secret executions, and whim and madness have departed from the heart of the Empire, and we and our children arent playthings of blind power; now that a just man sits on the Golden Throne and people look peacefully out of their doors to see if the weathers fine and plan their vacations and kids go to school and actors put their heart into their lines and girls fall in love and old men die in their beds and poets sing and jewelers weigh gold behind their little windows and gardeners rake the parks and young people argue and innkeepers water the wine and teachers teach what they know and we storytellers tell old stories and archivists archive and fishermen fish and all of us can decide according to our talents and lack of talents what to do with our lifenow anybody can enter the emperors palace, out of need or curiosity; anybody can visit that great house which was for so many years forbidden, prohibited, defended by armed guards, locked, and as dark as the souls of the Warrior Emperors of the Dynasty of the Ellydr�vides. Now any of us can walk those wide, tapestried corridors, sit down in the courtyards to listen to the fountains run, go into the kitchens and cadge a doughnut from a fat, grinning cooks helper, pick a flower in the gardens, admire ourself in the mirror galleries, watch maids go by with baskets full of clean laundry, tickle the foot of a marble statue with an irreverent finger, say good morning to the crown princes tutors, smile at the princesses playing ball on the lawn; and then go on to the door of the throne room and simply wait our turn to come right up to the emperor and say to him, for instance, Sir, I love plays, but my town doesnt have a theater. Do you think you might tell them to build one?
Paramaribo is de stad waarmee ik voor het eerst werd geconfronteerd in Amsterdam, toen ik daar als 17-jarige student net was komen wonen. In een avondwinkel werd ik aangesproken door een mij vriendelijk toeknikkende man, die iets aardigs tegen mij zei, dat jammer genoeg ook onverstaanbaar was. Hij zei het nog een keer, iets luider, en ik begon van de schrik maar eens in het Engels terug te praten. Ben jij geen Surinamer dan? vroeg hij uiteindelijk beteuterd. Ik geloof dat hij dat vooral sneu vond voor mij, zon niet-blanke jongen in Nederland, die niet eens de geringste notie had van het
Sranan.
Paramaribo is dus de stad die ik in Amsterdam heb leren kennen, vooruitlopend op een later bezoek, en Nederlandse Surinamers hebben me sindsdien zon beetje geadopteerd als een van hen. Ze herkende mij als een rode neger en besloten dat ik precies leek op een neef of achterneef die ook nog ergens in de familie rondzwierf. Ik paste daar moeiteloos bij.
Ik vond dat deel van ze, want Nederlanders zijn, zeker de laatste tijd niet zo scheutig met het delen van hun nationaliteit.
En toen kreeg ik een Surinaamse geliefde, een man van mijn leeftijd die op achtduizend kilometer afstand van mij is opgegroeid, en die precies dezelfde kinderrijmpjes heeft geleerd. Ook een bruine man, ook in het Nederlands gedrenkt, als een onbekend broertje op afstand.
Inmiddels ben ik vaak in Paramaribo geweest. De laatste keer dat ik er was, liet ik mij ontvallen dat het straatbeeld me zo aan Kaapstad deed denken. Ik bedoel niet de vier- of zesbaans autowegen die Kaapstad kent en die in Paramaribo zo goed als afwezig zijn; niet de gebouwen van downtown Capetown, waarbij Paramaribo provinciaal afsteekt. Ik bedoel de mensen, het overheersende beeld van allerlei soorten bruin op straat (licht-, middel-, donker-bruin), de onnavolgbare raciale mixen die je op de markt tegenkomt, in busjes.
The first of the undecoded messages read: "Popeye sits in thunder, Unthought of. From that shoebox of an apartment, From livid curtain's hue, a tangram emerges: a country." Meanwhile the Sea Hag was relaxing on a green couch: "How pleasant To spend one's vacation en la casa de Popeye," she scratched Her cleft chin's solitary hair. She remembered spinach
And was going to ask Wimpy if he had bought any spinach. "M'love," he intercepted, "the plains are decked out in thunder Today, and it shall be as you wish." He scratched The part of his head under his hat. The apartment Seemed to grow smaller. "But what if no pleasant Inspiration plunge us now to the stars? For this is my country." Suddenly they remembered how it was cheaper in the country. Wimpy was thoughtfully cutting open a number 2 can of spinach When the door opened and Swee'pea crept in. "How pleasant!" But Swee'pea looked morose. A note was pinned to his bib. "Thunder And tears are unavailing," it read. "Henceforth shall Popeye's apartment Be but remembered space, toxic or salubrious, whole or scratched."
Olive came hurtling through the window; its geraniums scratched Her long thigh. "I have news!" she gasped. "Popeye, forced as you know to flee the country One musty gusty evening, by the schemes of his wizened, duplicate father, jealous of the apartment And all that it contains, myself and spinach In particular, heaves bolts of loving thunder At his own astonished becoming, rupturing the pleasant
Arpeggio of our years. No more shall pleasant Rays of the sun refresh your sense of growing old, nor the scratched Tree-trunks and mossy foliage, only immaculate darkness and thunder." She grabbed Swee'pea. "I'm taking the brat to the country." "But you can't do that--he hasn't even finished his spinach," Urged the Sea Hag, looking fearfully around at the apartment.
But Olive was already out of earshot. Now the apartment Succumbed to a strange new hush. "Actually it's quite pleasant Here," thought the Sea Hag. "If this is all we need fear from spinach Then I don't mind so much. Perhaps we could invite Alice the Goon over"--she scratched One dug pensively--"but Wimpy is such a country Bumpkin, always burping like that." Minute at first, the thunder
Soon filled the apartment. It was domestic thunder, The color of spinach. Popeye chuckled and scratched His balls: it sure was pleasant to spend a day in the country.
waar zij komt, wil ik graag wijken ik breek open in oevers en bodem en zij vult gul de naakte plooien van al mijn contreien
soms, op de koudste dagen, als zelfs mijn sprieten niet meer kunnen buigen in de wind, blijft zij, die nooit kan blijven, aan de kant toch hangen
alsof zij in het diepste van de winter mij wil steunen door zelf onbeweeglijk land te worden, en roerloos als ijs aan mijn oever blijft kleven
maar slechts kort, want zoveel als ze geluiden maakt, heeft ze gedaanten soms murmelt ze, dan raast ze, nu kolkt ze mij voorbij, terwijl ik alleen maar stil naar haar kan kijken
als ik s nachts aan haar zijde lig te slapen stroomt mijn trouweloze lief nog door en soms verrast ze mij en overspoelt ze me zodat geen mens nog kan zeggen waar zij stopt of ik begin
And the tall walls of the commercial heart of an American city of perhaps 400,000 inhabitants--such walls as in time may linger as a mere fable.
And up the broad street, now comparatively hushed, a little band of six,--a man of about fifty, short, stout, with bushy hair protruding from under a round black felt hat, a most unimportant- looking person, who carried a small portable organ such as is customarily used by street preachers and singers.And with him a woman perhaps five years his junior, taller, not so broad, but solid of frame and vigorous, very plain in face and dress, and yet not homely, leading with one hand a small boy of seven and in the other carrying a Bible and several hymn books.With these three, but walking independently behind, was a girl of fifteen, a boy of twelve and another girl of nine, all following obediently, but not
too enthusiastically, in the wake of the others.
It was hot, yet with a sweet languor about it all.
Crossing at right angles the great thoroughfare on which they walked, was a second canyon-like way, threaded by throngs and vehicles and various lines of cars which clanged their bells and made such progress as they might amid swiftly moving streams of traffic.Yet the little group seemed unconscious of anything save a set purpose to make its way between the contending lines of traffic and pedestrians which flowed by them.
Having reached an intersection this side of the second principal thoroughfare--really just an alley between two tall structuresnow quite bare of life of any kind, the man put down the organ, which
the woman immediately opened, setting up a music rack upon which she placed a wide flat hymn book.Then handing the Bible to the man, she fell back in line with him, while the twelve-year-old boy
put down a small camp-stool in front of the organ.
Theodore Dreiser (27 juli 1871 28 december 1945)
Het kind ging mee. De hond begon meteen te blaffen. Ik zei dat ie niets deed, hoewel ik hem de laatste tijd heel slecht vertrouwde.
Ze zeiden dat ik het heel mooi had verbouwd. We gingen aan de tafel zitten. Ik schonk een glas. Het kind lustte geen melk. Maar ik had niet anders.
De balken vonden ze ook heel mooi, die waren zeker oud? Ik zei maar niet dat het schijnlogs waren die ik zelf had opgehangen. Maar toch, terwijl zij daar mijn werk zo zaten te bekijken, moest ik almaar denken aan mijn vrouw, die ze niet had kunnen zien. Omdat ik ermee bezig was voor als zij uit het ziekenhuis zou komen. Daarom heb ik de houten overkap voor de gordijnen nooit afgemaakt. Dat zag ik eigenlijk voor het eerst nu zij er zo naar keken.
Ze leken op te willen staan. Ik zei ze dat mijn vrouw was weggehaald. Ze vroegen of het lang geleden was. Twee jaar en zeven maanden. En gisteren zou ze jarig zijn geweest. Ze vonden het wel erg. Het kind zat me nieuwsgierig aan te kijken. Nadat ik ze uitgelegd had waar mijn vrouw aan was gestorven, liet ik ze de keuken zien, de was- en strijkkamer, de bloemenkas, die leeg was en waar ik nooit meer kwam. Ik snapte eigenlijk meteen dat de salon hun smaak niet was. Ze hielden meer van wat ik liever armoe noem. Ik ging zoeken of ik nog koek of snoep had voor het kind. Dat was zo en het zei: Dank u wel. Meneer, zei Laisa, maar dat hoefde niet van mij. Ik vind het genoeg als kinderen je bedanken.
Ce fut vers la fin de décembre que la première neige tomba sur lArdenne. Quand Grange se réveilla, un jour blanc et sans âge qui suintait de la terre cotonnait sur le plafond lombre des croisées ; mais sa première impression fut moins celle de léclairage insolite que dun suspens anormal du temps : il crut dabord que son réveil sétait arrêté ; la chambre, la maison entière semblaient planer sur une longue glissade de silence un silence douillet et sapide de cloître, qui ne sarrêtait plus Il se leva, vit par la fenêtre la forêt blanche à perte de vue, et se recoucha dans la chambre quiète avec un contentement qui lui faisait cligner les yeux. Le silence respirait autour de lui plus subtil sous cette lumière luxueuse. Le temps faisait halte : pour les habitants du Toit, cette neige un peu fée qui allait fermer les routes ouvrait le temps des grandes vacances. (p.104) Ils fumèrent un moment en silence. Il faisait bon. La nuée se dissipait; un ou deux coups de tonnerre roulèrent faiblement derrière lhorizon de la Belgique, avec le grondement pacifié dune queue dorage. La lune sétait dégagée : au fond de la trouée des arbres, la pente de la clairière se givrait dune lumière froide, minérale, toute ocellée par lombre dencre des jeunes sapins assis sur lherbe.